nº
41ste jaargang / 21 maart 2008
6/
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
ZWARTE LIJST VAN WOEKERENDE EXOTISCHE WATERPLANTEN INTERVIEW MET HID RIJKSWATERSTAAT IJSSELMEERGEBIED WATERMANAGEMENT IN HET NOORDEN VAN AFGHANISTAN RIJN-OOST EN -MIDDEN OP WEG NAAR REALISATIE KRW-DOELEN
Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Betrouwbaar drinkwater is van levensbelang. Kiwa Water Research levert de kennis en technologie die nodig zijn voor een optimale kwaliteit in watervoorziening en -beheer. Samen met en voor de drinkwaterbedrijven ontwikkelen en managen wij kennis voor een onberispelijke drinkwaterkwaliteit, nu en in de toekomst.
Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management.
Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
BTO Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11 e-mail
[email protected]
www.kiwawaterresearch.eu
Geld verdienen met dijken
D
ijken in allerlei vormen en maten worden steeds meer de speelbal van bedrijven en instanties die daarmee ‘iets uitdagends’ willen doen. Luxe brochures verschijnen die vol staan van de mogelijkheden voor innovatieve en speelse oplossingen voor de toekomstige zeespiegelstijging, verdere bodemdaling en hogere rivierafvoeren. Een heleboel high tech, maar weinig inhoudelijke informatie over waar het toch om moet gaan: goed beheer en onderhoud van de dijk. De Afsluitdijk heeft er nu mee te maken, maar ook het IJsselmeer en in feite alle andere keringen die aangepakt moeten worden omdat ze niet sterk genoeg meer zijn. Eén en al dynamiek, maar de waterbeheerder die de dijk oploopt en hem inspecteert, komt in die verhalen nauwelijks meer voor. De
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sigrid van der Kind (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
dynamiek zit hem nu in computerschermen op een heel andere plek dan op die dijk. Of in satellieten die hoog boven ons van alles en nog wat inspecteren. Natuurlijk kan die techniek handig zijn als hulpmiddel, maar de visuele inspectie moet sowieso overeind blijven. Met dijkbewaking en dijkversterking moet geen winst gemaakt worden. Dijken zijn geen product. Het zijn essentiële schakels in de beveiliging van Nederland tegen de Noordzee en de grote rivieren. Alleen die taak hebben ze en alleen voor die taak kunnen bedrijven inschrijven. Spelen met allerlei technische hoogstandjes mogen de bedrijven achter de dijk doen. Peter Bielars
inhoud nº 6 / 2008 4
/ Zwarte lijst van woekerende exotische waterplanten Maarten Zonderwijk
7
/ Meer actie gevraagd tegen onkruidbestrijdingsmiddelen
8
/ Interview met Fred Delpeut, Rijkswaterstaat IJsselmeergebied Maarten Gast
4
12 / Rijn-Oost en Rijn-Midden zetten stap op weg naar realisatie KRW-doelen
14 / Watermanagement en irrigatie in het noorden van Afghanistan Bernie ter Steege en Peter Mollinga
16 / Combinatie water en bos in theorie kansrijk
8
Martijn van Schaik en Maarten van Kampen
21 / Recensie ‘Flocs in Water Treatment’ Arjen van Nieuwenhuijzen
22 / Verenigingsnieuws 25 / Risico-inventarisatie van grondwaterbeschermingsgebieden in Drenthe Cors van den Brink, Martha Buitenkamp, Jan Venema en Gerda Brilleman-Brondijk
29
29 / Trendanalyse 1982-2005 van hydrobiologische gegevens uit Friesland Herman van Dam, Jan Wanink, Froukje Grijpstra en Theo Claassen
34
/ Monitoren én modelleren van bestrijdingsmiddelen in de Bommelerwaard Hella Pomarius en Danneke Verhagen
38 / Neerslaginformatie uit radar nu ook geschikt voor stedelijk waterbeheer Joost Heijkers, Roger de Crook, Timmy Knippers en Leanne Reichard
41 / Agenda 42 / Handel en Industrie
Bij de omslagfoto: Irrigatie in het noorden van Afghanistan: de werklieden arriveren per voet of fiets voor het uitgraven van de inlaat van een irrigatiekanaal (foto: Katja Mielke) (zie pagina 14).
Zwarte lijst van woekerende exotische waterplanten De plantenziektekundige dienst in Wageningen voert samen met de Unie van Waterschappen overleg met de kwekers en verkoopcentra van waterplanten in Nederland. Onderwerp van die gesprekken zijn de exotische plaagplanten. De waterbeheerders willen een beeld hebben van de exoten die men niet meer zou moeten kweken, vervoeren en verhandelen. Het gaat om een lijstje van vijf soorten die in afnemende mate van prioriteit uit het kweek- en handelscirquit zouden moeten verdwijnen: de top 5 of de zwarte lijst van waterexoten genoemd. De betreffende waterplanten verstoppen waterlopen. De waterschappen hebben daar veel last van. De exoten verdrijven bovendien de oorspronkelijke flora en vaak ook de fauna.
E
coloog Maarten Zonderwijk van Waterschap Regge en Dinkel heeft voor de inventarisatie de hulp ingeroepen van de collega-waterbeheerders. Hij hield een korte enquête en stelde aanvullend enkele telefonische
vragen over de ervaringen van de waterschappen in Nederland met de exotische planten. Hiervoor gebruikt hij drie bestaande netwerken: STOWA/Unie van Waterschappen, de Werkgroep Ecologisch Waterbeheer en het Platform Vegetatie Onderhoud (PVO).
Grote waternavel komt bij de meeste waterschappen op de eerste of tweede plaats op de lijst voor. In het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden kwam de soort in 2007 op 165 plekken voor. In Friesland heeft vooral het zuidoostelijk deel last van de grote waternavel. In Rivierenland is de soort zich steeds verder aan het verspreiden. De drie Brabantse waterschappen gaan samen met terreinbeheerders en Vlaamse waterbeheerders een grensoverschrijdend exotenproject beginnen, waarin waterteunisbloem, grote waternavel, zonnebaars en brulkikker aan bod komen.
Zeeuws-Vlaanderen vreest voor verspreiding vanuit België (Zelzate) naar de kreken in Nederland. Belgische waterbeheerders hebben in het recente verleden namelijk proeven gedaan om met grote waternavel nutriënten af te vangen. Deze soort doet het bij de landsgrens erg goed, mogelijk straks ook in de zwak brakke wateren. Parelvederkruid komt bij de meeste waterschappen ook op de eerste of tweede plaats op de lijst voor. In het gebied van Waterschap Peel en Maasvallei komt de soort plaatselijk massaal voor, maar lijkt zich daar niet sterk uit te breiden. Bij Waterschap De Dommel staat
4
H2O / 6 - 2008
Via STOWA zijn het vooral waterschappen en daarvan de beleidsmatige ecologen die zijn aangeboord, via de WEW waren dat biologen binnen en buiten de waterschappen en via PVO de meer praktijkgerichte ecologen van de waterschappen.
op één plek in Utrecht verwijderd. Nadien is hij niet teruggekomen. In Friesland wordt deze soort actief bestreden. Bij de Brabantse Delta is de soort slechts van een plek bekend, maar gevreesd wordt voor kolonisatie vanuit aangrenzend Vlaanderen. Volgens Hoogheemraadschap Delfland is de waterteunisbloem een even sterke woekeraar als de grote waternavel.
deze soort hoog op de lijst. Onderzoeker John Bruinsma ziet hier grote problemen ontstaan in stromende wateren. In het beheergebied van Hollands Noorderkwartier wordt de soort zelden aangetroffen, veenweidegebieden zijn slechte biotopen voor de vestiging van deze soort. In Twente zijn het vooral de grote waterlopen met stedelijke afvoer met effluent waar parelvederkruid zich diffuus verspreidt. In de stromende wateren van Twente vormt deze soort nog geen groot probleem, door regelmatige controle en handmatig verwijderen wordt hij onder de duim gehouden. In stedelijke bergingsvijvers vormt de soort wel een probleem, de gemeente Enschede heeft in 2006 al tevergeefs de waterbodems van bergingsvijvers afgeplagd. In de stromende wateren in Noord-Brabant komt het parelvederkruid massaal voor. Parelvederkruid verspreidt zich niet erg zelfstandig, maar vooral door toenemende verkoop in het land, meestal dus door de mens. Voor waterteunisbloem geldt hetzelfde. Bij Stichtse Rijnlanden is de laatste in het verleden
Bij Hoogheemraadschap Noorderkwartier komt de soort veel voor in de wateren van de binnenduinrand. Hij staat daar op de tweede plek. Bij Waterschap Roer en Overmaas komt de waterteunisbloem op slechts één plek voor. Daar valt de soort echter nauwelijks uit te roeien. De toplijst van exoten voor dit beheergebied is overigens maar één soort lang en daarmee de kortste. De watercrassula is volgens Waterschap Peel en Maasvallei een potentieel gevaar voor vennen. Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden verwijdert de crassula actief. Waterschap Vallei en Eem overweegt plasbermen met crassula een periode licht- en luchtdicht af te dekken. De Brabantse onderzoeker John Bruinsma ziet deze soort als een kolonist van nieuwe natuurgebieden en oevers. In het beheergebied van Regge en Dinkel is met
actualiteit Gevraagd is een top 5 op te stellen van soorten die niet meer gekweekt, vervoerd of verhandeld zouden moeten worden. Om het de mensen makkelijker te maken is een willekeurig rijtje van 16 soorten aangereikt, waaronder ook de reeds verboden grote waternavel. Bij de vraag is duidelijk aangegeven dat het een quick scan van ervaringen betreft en dat er geen wetenschappelijke rapportage van verwacht mag worden.
Reacties van waterbeheerders Van de meeste waterschappen zijn reacties ontvangen. Van de ontbrekende waterschappen is per telefoon van vier schappen alsnog een top-5 verkregen. Daarnaast hebben vier onderzoekers en adviseurs die minder regiogebonden zijn, gereageerd. Daarmee is een redelijk dekkend beeld ontstaan. Reacties zijn ontvangen van de waterschappen Roer en Overmaas, De Dommel, Vallei en Eem, Peel en Maasvallei, Zuiderzeeland, Rivierenland, Rijnland,
Delfland, Groot Salland, Aa en Maas, Stichtse Rijnlanden, Brabantse Delta, Velt en Vecht, Wetterskip Fryslân, Hunze en Aa, Rijn en IJssel, Veluwe, Regge en Dinkel, Zeeuwse Eilanden, Zeeuws Vlaanderen, Amstel, Gooi en Vecht, Hollandse Delta, Reest en Wieden en Hollands Noorderkwartier.
de voet gevolgd door de parelvederkruid. Op de derde plaats staat waterteunisbloem en op de vierde plaats grote kroosvaren. Op de vijfde plaats staat watercrassula en op de zesde plaats ongelijkbladig vederkruid. Op de zevende plaats staat dwergkroos en op de achtste plaats waterwaaier.
Resultaten
Conclusies
Voor de verwerking van de binnengekomen informatie is aan de minst gewenste soort vijf punten toegekend, de minder ongewenste soort vier punten enzovoort. Dat de grote waternavel reeds wettelijk verboden is en dus niet meer verhandeld of verspreid mag worden, heeft de mensen niet weerhouden deze soort toch op te voeren. Ook soorten die niet (meer) verhandeld worden, zoals kroosvaren, dwergkroos en gewone waterpest maken deel uit van de rijtjes problematische waterplanten.
De response van de gevraagde waterschapsen andere ecologen was redelijk hoog, zeker gezien de korte termijn voor reacties. Na telefonische vragen aan de andere waterschappen is een bijna dekkend landelijk beeld ontstaan. De waterplant waarmee de waterbeheerders de grootste moeite hebben, is nog steeds de grote waternavel, op de voet gevolgd door parelvederkruid.
De ‘winnaar’ is, ondanks het bestaande verbod, nog steeds de grote waternavel, op
dure pogingen geprobeerd om deze soort te verwijderen door het afschrapen van de zode met wortels. Dat heeft in Noordoost-Twente echter niet geholpen. De soort komt als onkruid mee met de aankoop van grote oeverplanten in tuincentra.
Grote kroosvaren levert problemen in onder meer het beheergebied van Hollands Noorderkwartier. De sloten staan er droog van. De kroosreinigers bij gemalen staan daar afgesteld op de verwijdering van deze soort. In het kader van de KRW wordt in Hollands Noorderkwartier de afvoer van ongewenste kroosdekken een belangrijk onderwerp. Bij Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is grote kroosvaren wel een problematische plant, maar wordt deze niet actief verwijderd. In Rivierenland is de soort zelfs in de winter hier en daar nog massaal aanwezig. De universiteit van Wageningen meldt dat grote kroosvaren met name in West-Nederland alles
De reacties zijn bij elkaar opgeteld. Daarmee is op twee punten niet geheel consistent gehandeld. Ten eerste zijn van twee beheergebieden bijvoorbeeld twee reacties binnen-
inderdaad om ongelijkbladig vederkruid gaat. In beheergebied Groot Salland komt de soort massaal voor in Raalte. Volgens Roelf Pot is deze soort alleen maar lokaal lastig. Hij noemt als voorbeeld Loosdrecht. Nabij een camping, waar het erg vuil is, wordt het water steeds rondgemalen door de vele snelle boten. De waterkwaliteit wordt beter voor watervegetatie, maar de exoten zijn de inheemse waterplanten nu eenmaal voor. Hij verwacht dat de woekering daar op termijn stopt en dat er geen woekering op de aangrenzende plassen op gaat treden. In beheergebied Veluwe levert deze soort problemen op in de vijvers van Apeldoorn. Verwijdering levert geen soelaas. wegpest. Waterbeheerders spreken ook over kleine kroosvaren, maar in de praktijk gaat het voornamelijk om grote kroosvaren. De universiteit doet nu onderzoek naar competitie tussen drijvende en ondergedoken vegetatie.
Ingenieursbureau Van Kleef noemt de watercrassula de nummer 1 van de probleemlijst. Roelf Pot is bang dat het te laat is om deze uit de handel te nemen. Hij vraagt zich af of het niet gaat om geleidelijke uitbreiding vanuit eerste vestigingen.
Betrouwbaarheid
Dwergkroos tenslotte wordt door enkele waterbeheerders als probleem gemeld, maar er wordt met klem op gewezen dat deze soort in
Ongelijkbladig vederkruid komt vooral in stadswateren voor, bijvoorbeeld in Tilburg, Venlo en Amersfoort. Vanwege de hoge kosten wordt de plant vaak niet bestreden. Alle inlaatwater in de Peel in Noord-Brabant en Limburg staat vol met een soort die hier erg veel op lijkt. Er wordt nog onderzocht of het
voedselrijke en half beschaduwde stilstaande wateren, zoals in steden en landgoederen, steeds dominanter optreedt. In Rivierenland vormt deze soort het grootste exotenprobleem, vanwege de afsluiting van de wateroppervlakte in de winter. Volgens de universiteit van Wageningen gaat deze soort op veel plekken problemen veroorzaken.
H2O / 6 - 2008
5
Regionale verschillen in voorkomen van exoten of in elk geval in aangegeven volgorde van ongewenstheid blijken er ook te zijn. Er lijken bijvoorbeeld verschillen te zijn tussen de (licht) brakke gebieden, de hypertrofe stilstaande wateren in de randstad en de stromende wateren in de hellende zandgebieden van het Pleistoceen.
•
•
•
•
Verdere uitwerking Volgens de geënquêteerden moeten de volgende punten nader uitgewerkt worden: •
gekomen. Deze zijn allebei meegenomen in de score. Binnen dezelfde beheergebieden hebben verschillende mensen wel een vergelijkbaar maar zeker niet exact hetzelfde waarderingsbeeld. Ten tweede zijn ook de vier onderzoekers meegeteld. Of zij een landelijk beeld hebben of een meer regionaal overzicht is onbekend.
•
•
•
•
onderscheid maken in feitelijk voorkomen in een beheergebied of grote kans van vestiging; uitbreidingskansen en effecten inschatten als niet ingegrepen wordt; hoge kosten en/of werkbelasting bij controles, beheer en onderhoud lastige soorten; concurrerende werking exoten ten opzichte van de aanwezige waterplanten en -vegetaties;
• •
optredende waterkwaliteitsproblemen door afsluiting oppervlakte (zuurstofprobleem krozen); oeversoorten als Japanse duizendknoop, reuzebalsemien en reuzebereklauw erbij betrekken; ervaringen van beheermethoden breder in het land uitwisselen; ook aandacht schenken aan exotische faunaplaagsoorten als zonnebaars, brulkikker en roodwang; aandacht voor grensoverschrijdende problemen (verspreidingskansen, samenwerken); dwergkroos en knopkroos in stadswater; aanvulling van de laatste gebieden en grenszones, zodat de lijst Nederland helemaal dekt.
Maarten Zonderwijk (Waterschap Regge en Dinkel) Meer informatie:
[email protected]. Foto’s: Maarten Zonderwijk
6
H2O / 6 - 2008
parelvederkruid
waterteunisbloem
grote kroosvaren
watercrassula
waterwaaier
watersla
kleine waterteunisbloem
smalle waterpest
kleine kroosvaren
moerashyacinth
kleine vlotvaren
Azolla filliculoides
Crassula helmsii
Myriophyllum heterofyllum ongelijkbladig vederkruid
dwergkroos
Ludwigia grandiflora
Lemna minuta
Cabomba caroliniana
Pistia stratiotes
Ludwigia peploides
Elodea nutallii
Azolla mexicana
Pontedria cordata
Salvinia natans
totale score per soort:
Myriophyllum aquaticum
organisatie ws Veluwe ws Vallei en Eem HH Stichtse Rijnlanden onderzoeker Noord-Brabant Wetterskip Fryslân ws Regge en Dinkel ws Aa en Maas ws Reest en Wieden ws Zeeuwse eilanden ws Rivierenland ws Peel en Maasvallei ws Brabantse Delta ws Groot Salland ws Hollandse Delta ws Zuiderzeeland hh Delfland onderzoeker Wageningen Universiteit Roelf Pot adviesbureau hh Noorderkwartier Van Kleef adviesbureau ws Rijn en IJssel ws Zeeuws-Vlaanderen ws De Dommel ws Roer en Overmaas hh Amstel, Gooi, Vecht hh Amstel, Gooi, Vecht hh Rijnland ws Velt en Vecht ws Hunze en Aa’s ws Regge en Dinkel
grote waternavel
naam 1. Beers, Peter 2. Berentschot, Evert + Marion 3. Bruin, Nico de 4. Bruinsma, John 5. Claassen, Theo 6. Dammers, Wiel 7. Bruin, Hans de 8. Fagel, Miriam 9. Fortuin, Anne 10. Gylstra, Ronald 11. Janssen, Inge 12. Kapel, Hans van 13. Koopmans, Marjolein 14. Langeweg, Stephan 15. Maasdam, Ruurd 16. Mangelaars, Jack 17. Netten, Jordie 18. Pot, Roelf 19. Roodzand, Hans 20. Roovers, Sandra 21. Schaap, Michiel 22. Scheppinge, Ivonne van 23. Schippers, Ron 24. Smits, Michel 25. Specken, Bart 26. Spielmann, Esther 27. Verlaan, Eric 28. Vries, Iwan de 29. Wanningen, Herman 30. Zonderwijk, Maarten
Hydroclotile ranunculoides
Overzicht ervaringen van Nederlandse waterbeheerders met exotische invasieve waterplanten (maart 2008). Hoogste scores zijn minst gewenst.
1 5 5 5 5 3 4 5 5 5 5 5 3 5 5 3 5 5 5 4
2 3 3 5 4 3 3 3 2 1 4 4 3 2 3 2 4 5 4 4 3 3 4 5
4 2 1 3 4 5 1 2 2 4 5 5 4 1 4 4 3 5 1 2
4 5 4 3 4 1 4 5 3 2 5 4 1 -
3 1 5 3 5 4 5 3 1 5 3 2 3
4 2 4 4 3 4 -
5 4 1 5 2 3 1
2 2 2 4 5 2 -
1 2 3 1 2 -
1 2 4 3 -
1 1 3 -
2 3 1 -
1 2 -
2 4 -
88
79
60
44
41
26
21
17
9
10
5
6
3
6
actualiteit Meer actie gevraagd tegen onkruidbestrijdingsmiddelen In een brief aan de voorzitters van de zeven Regionaal Bestuurlijke Overlegorganen voor waterbeheer (RBO) van Rijn-Midden, Rijn-Noord, Rijn-Oost, Rijn-West, Nedereems, Maas en het Scheldestroomgebied uitten de heren Verwolf (namens de Unie van Waterschappen), Van Steensel (VNG), Binnekamp (IPO) en Verheijden (Vewin) namens de Stuurgroep Implementatie Duurzaam Terreinbeheer (SIDT) hun bezorgdheid over de overschrijdingen van de drinkwaternorm door verschillende onkruidbestrijdingsmiddelen. Met name de gehalten aan glyfosaat, het middel dat de laatste jaren het meest wordt toegepast, nemen in de Rijn en vooral de Maas verontrustend toe.
O
nkruidbeheer van verharde terreinen in Nederland moet en kan duurzamer. Het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) heeft hiertoe in november 2006 een besluit genomen, wat neerkwam op het treffen van preventieve maatregelen, het kiezen voor een duurzame onkruidbestrijdingsmethode, een verplichting tot certificering en een verbod op chemische onkruidbestrijding in bijzondere gebieden, zoals drinkwaterbeschermingsgebieden. De SIDT is belast met de implementatie van dat LBOW-besluit. De laatste jaren leidt het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op verhardingen meer en meer tot kwaliteitsproblemen in het oppervlaktewater. De inzet van deze middelen leidt veelal tot directe afspoeling naar het oppervlaktewater, waarin de middelen niet of nauwelijks worden afgebroken. Hierdoor wordt voor verschillende onkruidmiddelen de drinkwaternorm regelmatig overschreden. Een enkele keer wordt ook de ecologische norm overschreden. Met name de gehalten aan glyfosaat, het onkruidbestrijdingsmiddel dat de laatste jaren het meest wordt toegepast, nemen in de Rijn en in het bijzonder de Maas verontrustend toe. Het gebruik van dit middel op verhardingen levert, vanwege de directe afspoeling naar het open water, de grootste bijdrage aan de verontreiniging van het oppervlaktewater. Omdat dit water de bron vormt voor de drinkwatervoorziening van ruim zes miljoen consumenten in Nederland, leiden de verontreinigingen tot grote problemen voor drinkwaterbedrijven. Eén van de sturende invloeden, en wellicht ook de belangrijkste vanwege het grensoverschrijdende karakter, is de Kaderrichtlijn Water. Het is in de context hiervan dat de SIDT de voorzitters van de RBO’s een brief schrijft. In het kader van de uitwerking van de KRW moeten de komende maanden de stroomgebiedbeheersplannen met de onderliggende maatregelenprogramma’s worden vastgesteld. De KRW stuurt onder andere ook op de drinkwaterfunctie van de rivieren, maar vooral ook doordat de (oude) EU-richtlijn voor drinkwater geproduceerd uit oppervlaktewater per 1 januari jl. is opgegaan in de KRW. Vanuit de drinkwatersector is onderzoek opgedragen aan Kiwa Water Research om de bedreigende stoffen voor drinkwater uit de Rijn en uit de Maas te beschrijven. Uit
dit onderzoek blijkt dat (voor de Maas) een 16-tal stoffen als bedreigend voor de drinkwatervoorziening kan worden beschouwd. Daarnaast is een lijst van stoffen opgesteld die een potentiële bedreiging vormen. Verder wordt een aantal aanbevelingen en maatregelen voorgesteld om de functie van de rivieren - als bron voor de drinkwatervoorziening - veilig te stellen: •
een gedegen afstemming over de waterkwaliteitsmeetnetten tussen de waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen) en de drinkwatersector;
•
een regelmatige evaluatie en actualisering van de bedreigende stoffenlijst;
•
het nemen van vooral preventieve maatregelen om de verontreiniging van de rivier te beperken;
•
regulering door adequaat toelatingsbeleid en door de verplichting van toepassing van duurzame, gecertificeerde werkmethoden bij gebruik van chemische en/of farmaceutische middelen;
•
een ‘drinkwatertoets’ vóór de afgifte van lozingsvergunningen;
•
controle uitoefenen op de handhaving.
De EU-drinkwaternorm (0,1 μg/l) voor de grondstof van de drinkwaterbereiding wordt onder andere voor glyfosaat regelmatig overschreden. Daarom voert de drinkwatersector, in nauwe samenwerking met de waterkwaliteitsbeheerders, sinds 2006 glyfosaatmeetcampagnes uit. De resultaten bevestigen de noodzaak van het invoeren van duurzame methoden bij de bestrijding van onkruid op verhardingen en
langs waterlopen. Deze methoden zijn al ontwikkeld en het duurzame effect ervan is aangetoond. Reducties tot 90 procent van het huidige gebruik kunnen worden bereikt tegen beperkte meerkosten in de bedrijfsvoering, maar met hoog milieurendement. Met andere woorden: maatregelen zijn haalbaar en betaalbaar, maar worden nog veel te weinig getroffen. Daarom verzoekt de SIDT de regionale bestuurlijke overlegorganen voor waterbeheer ‘duurzaam terreinbeheer’ een adequate plek in de uitwerking van de maatregelenprogramma’s te geven. De SIDT vraagt ook om ondersteuning van innovatieve projecten ter voorkoming van de belasting van het oppervlaktewateren met geneesmiddelen en hormoonachtige of hormoonverstorende stoffen. Hoewel de gemeten gehalten hiervan nog erg laag zijn, geldt dat de aanwezigheid van dit soort stoffen in drinkwater principieel ongewenst is, aldus de stuurgroep. Voorkomen moet worden dat mettertijd niet voldaan wordt aan de doelstellingen van de KRW. Tenslotte merkt de stuurgroep nog op dat bovengenoemde emissies van chemische substanties uiteindelijk ook hun, zo mogelijk nóg schadelijker, effect zullen hebben op het grondwater. Het is slechts de langdurige route die deze stoffen moeten afleggen naar de grondwatervoorraden die de vervuiling nog niet manifest maakt.
Vitens beloond Vitens Midden-Nederland heeft het Milieukeurcertificaat (niveau goud) van de Barometer Duurzaam Terreinbeheer toegekend gekregen voor de alternatieve manier van onkruid bestrijden in het midden van Nederland. Hierdoor komen minder bestrijdingsmiddelen terecht in het oppervlaktewater. Het certificaat stelt eisen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen, het omgaan met zwerfafval en hondenpoep, het bevorderen van terreinbeheer dat zich richt op natuurwaarden en de inkoop van duurzame materialen en materieel. Het milieucertificaat wordt toegekend door Kiwa, op basis van een certificatieschema van Stichting Milieukeur. Drie andere drinkwaterbedrijven zijn al gecertificeerd: Brabant Water, PWN en Duinwaterbedrijf Zuid-Holland. Waterleidingmaatschappij Drenthe is aangemeld voor keuring.
H2O / 6 - 2008
7
FRED DELPEUT, HID RIJKSWATERSTAAT IJSSELMEERGEBIED:
“Compartimentering toekomst IJsselmeergebied” Rampen of bijna-rampen gaven in het verleden telkens weer de impuls tot grote ingrijpende waterstaatkundige maatregelen. De doorbraak van de Zuiderzeedijk in 1916 was aanleiding tot de aanleg van de Afsluitdijk, de stormvloed van 1953 tot de aanleg van de Deltawerken. De grote rivierafvoeren van 1993 en 1995 maakten het mogelijk om de jarenlange discussie over de versterking van de rivierdijken af te sluiten en de dijken in korte tijd op hoogte te brengen. Tegenwoordig lijkt het anders te lopen. Hoe in te spelen op het gezamenlijk effect van zeespiegelrijzing, verandering van regenpatronen en rivierafvoeren en bodemdaling is reeds tien jaar een centrale vraag in het waterbeheer. Het 75-jarig bestaan van de Afsluitdijk, dat vorig jaar gevierd werd, is tevens aangegrepen als uitdaging om nieuw en anders te gaan denken over de toekomstige inrichting van het IJsselmeergebied. Aanleiding voor een gesprek in het Smedinghuis in Lelystad met Fred Delpeut, hoofdingenieur-directeur van de dienst die dit gebied als geheel beheert: Rijkswaterstaat IJsselmeergebied.
Wat omvat uw beheergebied? “Misschien is het goed dat ik eerst mezelf introduceer, want ik heb niet de gebruikelijke achtergrond van een hoofdingenieurdirecteur van Rijkswaterstaat. Ik ben in 1953 in Amsterdam geboren en heb ook daar gestudeerd, aan de Universiteit van Amsterdam, sociale psychologie en bestuurskunde, wat een prima combinatie is. Ik ben afgestudeerd op besluitvormingsprocessen. Pas rond mijn 40e, in 1992, ben ik bij Rijkswaterstaat in dienst gekomen. Daarvòòr heb ik onder andere onderzoek gedaan op het gebied van experimentele sociale psychologie, een totaal ander vakgebied. Mijn eerste werkterrein bij Rijkswaterstaat was het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport. Dat is het fonds waarin het geld voor de werken op het gebied van de gehele vervoersinfrastructuur, terechtkomt. Ik werd toen vooral betrokken bij het probleem van de kostenbeheersing. Daartoe moet je in beeld hebben en begrijpen waar al die gelden aan besteed worden. Daarna werd ik programmadirecteur Fileplan ZSM (Zichtbaar, Slim en Meetbaar, het plan waarmee door de kabinetten Balkende I en II de fileproblematiek aangepakt werd). Zo Spoedig Mogelijk was natuurlijk ook onze opdracht. Er is een budget van 1,5 miljard euro beschikbaar en de Spoedwet Wegverbreding maakte het mogelijk om met voortvarendheid spitsstroken en dergelijke te gaan aanleggen. Vanaf eind 2005 ben ik HID IJsselmeergebied.”
Het was ongebruikelijk dat Rijkswaterstaat managers van buiten aantrok. “Rijkswaterstaat is nu drie jaar een agentschap. Er is veel veranderd. De dienst wordt nu meer als een bedrijf geleid. Een HID is veel meer een manager dan vroeger. De verandering is groot. Vroeger deed
8
H2O / 6 - 2008
Rijkswaterstaat alles zelf en had alle deskundigheid in huis. Nu laat Rijkswaterstaat de uitvoering aan de markt over. Uitgangspunt is dat we het stuur zelf in handen houden, maar dat we de inbreng van de markt zo goed mogelijk benutten. Hoever je daarin kunt of moet gaan zonder te afhankelijk van die markt te worden, is op dit moment uiteraard een belangrijk discussiepunt. In grote lijn zit de beheersdeskundigheid en de kennis van het gebied bij onze dienst. De specifieke waterdeskundigheid wordt aangeleverd door de Waterdienst, waar Luitzen Bijlsma mijn collega is. Als wij grote projecten hebben, worden die gerealiseerd door de landelijke directie Grote Projecten, waarbij wijzelf dan voor de technische en administratieve ondersteuning en voor de afstemming met de omgeving zorgdragen.”
Waar houdt uw dienst zich mee bezig? “Elke regionale directie van Rijkswaterstaat kent drie directies: wegen en verkeer, water en scheepvaart en bedrijfsvoering. ‘Wegen en verkeer’ beheert de rijkswegen, waaronder de snelwegen die door Flevoland lopen, de A6 en de A27, het deel van de A7 dat over de Afsluitdijk loopt en de oeververbindingen van die snelwegen, zoals de Hollandse Brug bij Muiderberg, die nu volop in het nieuws staat. Water en scheepvaart’ omvat het gehele gebied van het vroegere IJsselmeer, dus het klein IJsselmeer, het Markermeer, het IJmeer en de Randmeren. Daaronder vallen ook de buitendijkse gebieden die maar liefst in 150 gemeenten liggen. Wij onderhouden niet alleen met die 150 gemeenten contact, maar ook met de zes provincies waarin het IJsselmeergebied ligt en met de acht aangrenzende waterschappen. Aan bestuurlijke contacten dus geen gebrek. In de directie bedrijfsvoering tenslotte zijn onze ondersteunende diensten ondergebracht. In het kader van de
implementatie van de KRW maken wij deel uit van het stroomgebied Rijn-Midden. Een aparte situatie kennen wij bij de Houtribdijk, de dijk tussen Enkhuizen en Lelystad. De dijk is eigendom van Rijkswaterstaat, terwijl de weg die erop ligt eigendom is van de provincie Flevoland. Rijkswaterstaat is bezig met een studie naar de veiligheid van de dijk en zoekt samenwerking met de provincie die de weg wil verbreden. “
Er is veel discussie over de toekomst van het IJsselmeergebied. “Wij ondersteunen het Directoraat-Generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bij de ontwikkeling van en toekomstvisie voor de inrichting van het IJsselmeergebied. Daartoe hebben de betrokken ministeries Verkeer en Waterstaat, LNV en VROM een groep jonge honden aan het werk gezet die, los van de bestaande beheersverantwoordelijken, moest kijken hoe de wateropgave in de toekomst in dit gebied gerealiseerd kan worden. Daaronder verstaan we het rekening houden met drie factoren: de wijzigende afvoerpatronen van de grote rivieren en de intensievere regenval, het spuien op de Waddenzee bij een verdere stijging van de zeespiegel en de functie van het IJsselmeergebied als zoetwaterreservoir.” “Daar komt bij dat bij Rijkswaterstaat een belangrijke beleidsomslag plaatsvindt. Als een gemeente bijvoorbeeld wil bouwen in het buitendijks gebied, is tot dusverre onze reactie als beheerder dat dat niet kan tenzij men wellicht bereid is om aan een groot aantal voorwaarden te voldoen. Waar we naar toe willen, is dat Rijkswaterstaat het kader gaat aangeven waarbinnen dat zou kunnen. Dus een omslag van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Dit is geen woordenspel; dit vraagt een totaal andere opstelling van onze mensen, waar we hard mee bezig zijn en die je niet van de ene op de andere dag bereikt en waarbij je uiteraard je eigen verantwoordelijkheden niet moet vergeten. Die omslag speelt op het ogenblik in de discussie rond de verdere ontwikkeling van woningbouw in IJburg en Almere.”
Zijn er al concrete beelden van de toekomstige inrichting van het IJsselmeergebied? “Een eerste uitkomst is een mogelijke compartimentering van het IJsselmeer. Het huidige IJsselmeer wordt bestemd voor het opvangen, het vasthouden en het afvoeren van water. Daar moet het peil dus kunnen variëren. Het Markermeer wordt bestemd voor ecologie, natuurontwikkeling en recreatie, met weinig peilvariatie, wellicht zelfs een vast peil. Derde punt is de rol van de randmeren voor de waterhuishouding.” “Volgende vraag is wat wij met de dijken gaan doen. De Afsluitdijk voldoet niet aan de veiligheidsnormen op termijn. Hij moet dus versterkt worden, maar de vraag is: hoe? Traditioneel zouden wij zeggen: verhogen. De staatssecretaris heeft het 75-jarig bestaan aangegrepen om alle ideeën die er leven bij burgers, bij bedrijven en bij maatschappelijke organisaties over vernieuwingsmogelijkheden van deze dijk te inventariseren.
interview CV 1953 geboren in Amsterdam 1971-1978 studie sociale psychologie en bestuurskunde aan de Universiteit van Amsterdam 1978-1992 onder andere wetenschappelijk medewerker Experimentele Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam 1992-2005 onder andere programmadirecteur Fileplan ZSM Rijkswaterstaat 2005-heden hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat IJsselmeergebied
En ideeën zijn er gekomen (zie pagina 10 en de vorige uitgave van H2O, red.). Zoals de aanleg van een spoorbaan over de dijk, om het noorden en de Randstad een snelle treinverbinding te geven. Rijksbouwmeester Crouwel heeft voorgesteld om woningen op de dijk te bouwen. Deze zouden de afstand tussen Holland en Friesland in de beleving van de mensen moeten verkleinen. De dijk kan een rol gaan spelen bij onze nationale ambitie om in 2030 de helft van de energiebehoefte te halen uit duurzame bronnen als zon, wind en biomassa. Er wordt een proefcentrale ontwikkeld om elektriciteit te halen uit een membraaninstallatie die gevoed wordt met een combinatie van zoet en zout water. Er komt een kleine testinstal-
latie van tien tot 50 kilowatt. Als deze proef slaagt, wordt de proefinstallatie opgeschaald tot 1.000 kW. Uiteindelijk wordt gedacht aan een centrale van 200 mW. Er ligt een idee voor een getijdencentrale in combinatie met een binnenring in het IJsselmeer waarin het oude brakke milieu van de Zuiderzee deels terug zou kunnen keren. Die getijdencentrale zou een piekvermogen van 60 mW kunnen krijgen. Het zuidelijk talud van de dijk kan vol gezet worden met zonnepanelen. Er liggen ook ideeën om de hele dijk op te heffen. Belangrijk voor het beleid is of de ideeën uitvoerbaar en betaalbaar zijn.”
standen in de grote rivieren in 1995. De Deltawet grote rivieren en de PKB Ruimte voor de Rivier zijn daarvan het gevolg. Daarmee zijn grote investeringen gemoeid. Nu zijn er ten aanzien van de Afsluitdijk in principe drie mogelijkheden: de dijk zelf versterken, de dijk laten zoals hij is en alleen de Houtribdijk versterken of de dijk laten zoals hij is en alle dijken langs het vroegere IJsselmeer versterken. Naast de kustverdediging zal deze keuze in de komende jaren een belangrijke rol spelen in het politieke debat.”
Er was ook nog de vergroting van de spuicapaciteit.
Wat bedoelt u? “Er is een duidelijke scheidslijn gekomen in verantwoordelijkheden. Rijkswaterstaat als agentschap adviseert aan het ministerie. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat stelt het beleid vast of bereidt de besluitvorming door de Kamer voor. Wat ik nu bedoel, is dat het wel onze verantwoordelijkheid gebleven is om er voor te zorgen dat onuitvoerbare ideeën niet als een keuzemogelijkheid aan het beleid worden voorgelegd. Opheffen van de Afsluitdijk bijvoorbeeld vind ik persoonlijk geen haalbaar idee. Ik vind ook dat water veel hoger op de politieke agenda thuis hoort. Het laatste echte grote politieke debat over water vond plaats na de extreem hoge water-
“De discussie daarover is inmiddels een gepasseerd station. Begin 2007 is het principebesluit genomen over de locatie. Gekozen is voor één nieuw spuisluizencomplex met vispassage in de knik van de Afsluitdijk, westelijk van Kornwerderzand. Er wordt nu gewerkt aan het definitief ontwerp, de MER en het benodigde dijkversterkingplan.”
Wat is uw grootste uitdaging? “Voor de toekomst is dat de wateropgave. Qua inhoud, maar ook omdat wij op twee punten in de overgang tussen twee
“Water te weinig op de politieke agenda”
Fred Delpeut.
werelden zitten: intern de overgang tussen de oude en de nieuwe organisatie, extern de noodzaak om deze wateropgave te combineren met de Kaderrichtlijn Water, Natura 2000 en de Vogel- en Habitatrichtlijn.” “De herinrichting van het IJsselmeergebied is primair een ruimtelijke ordeningsvraagstuk. Wat is bijvoorbeeld de invloed van peilfluctuatie of van een vast peil op allerlei organismen, vogels, schelpdieren en waterplanten? Kunnen wij leefklimaten in stand houden?” “Het Markermeer is nu erg troebel. Dat zou helder moeten worden gezien de bestemming voor natuurontwikkeling en recreatie. Hoe kun je dat voor elkaar krijgen? Moet je diepe putten graven om het slib in te deponeren? Moet je wetlands aanleggen? Moet je actief visbeheer voeren? Moet je dat soort maatregelen combineren? Vroeger had Rijkswaterstaat alle deskundigheid in huis. Anno 2008 wordt samengewerkt met andere kennisinstituten in Deltares. De nieuwe Waterdienst van Rijkswaterstaat is een essentiële schakel tussen de kennisinstituten en de uitvoering. Daar concentreert zich de kennis om alle inzichten en adviezen van deskundigen te vertalen naar de uitvoering.” “Mijn grootste uitdaging is dat in al deze ontwikkelingen ‘droge voeten’ nu en in de toekomst niet als een te grote vanzelfsprekendheid wordt ervaren. Want dat is het niet. Het vereist voortdurende aandacht.” Maarten Gast
H2O / 6 - 2008
9
Eerste deelplannen Afsluitdijk 2011 van start De strijd om wie de Afsluitdijk van de toekomst mag gaan vormgeven, ligt nog helemaal open, maar moet voor het einde van dit jaar bekend zijn. Tijdens het symposium van Rijkswaterstaat op 14 maart in Lelystad over de toekomst van de Afsluitdijk, passeerden de meest in het oog springende projectvoorstellen uit de vijf ateliers, nog eens de revue. Het symposium vormde tevens het startsein voor de marktverkenning waarmee duidelijk moet worden welke plannen het meest haalbaar en betaalbaar zijn. Onder de 300 toehoorders in de zaal bevond zich dan ook een flink aantal geïnteresseerde marktpartijen. Het renoveren van de Afsluitdijk is ten slotte ‘big business’: Rijkswaterstaat heeft 500 tot 800 miljoen euro gereserveerd voor het verbeteren van de veiligheid van de dijk en ook met het realiseren van extra functies als woningbouw of duurzame energiewinning zou een investeerder wel eens veel geld kunnen verdienen.
W
ie nog een lumineus idee heeft om de Afsluitdijk veiliger te maken in combinatie met een innovatief ontwerp op het gebied van duurzame energiewinning, recreatie of natuurontwikkeling, moet snel zijn: bijdragen kunnen tot eind deze maand worden ingediend. De indieners van een project moeten niet alleen met een creatief ontwerp komen, maar ook zelf een consortium zien samen te stellen van partijen die hun project willen financieren en uitvoeren. Wubbo Ockels, hoogleraar Duurzame Technologie aan de TU Delft, is één van de eerste die voor zijn plan ‘Natuurlijk Afsluitdijk’ al een heel consortium achter zijn ontwerp heeft staan. Dit consortium, bestaande uit Wubbo Ockels bv, Royal Haskoning, Bureau Lievense, BAM, Van Oord, Rabobank, KEMA en adviseurs van de TU Delft en de Waddenvereniging, gaat het plan uitwerken op technische, economische en ecologische haalbaarheid. Het voorstel bevat onder meer een superbus, een muur van zonnepanelen en een valmeer voor energieopwekking. Volgens Ockels levert het plan een aanzienlijke ‘return of investment’ op. Tot en met april vindt een marktverkenning plaats waarbij de plannen en bijbehorende marktpartijen gescreend worden op uiteenlopende aspecten. Zo moeten de plannen de
Afsluitdijk niet alleen veiliger maken, maar de dijk ook een nieuwe functie geven op het gebied van waterbeheer, energiewinning, recreatie of landschappelijke schoonheid. “Het zou van grote onbenulligheid getuigen als je de noodzaak van het renoveren niet zou combineren met iets nieuws”, vindt Ed Nijpels, commissaris van de Koningin van Friesland en voorzitter van de denktank die het renovatieproject van de Afsluitdijk regisseert. Staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat hoopt daarbij dat Nederland met de vernieuwde Afsluitdijk goede sier kan maken in het buitenland. “Waterbouwkunde is een belangrijk exportproduct van Nederland. Het zou prachtig zijn als we het buitenland kunnen laten zien dat we ook nu weer op de proppen komen met een hoogwaardig en innovatief waterbouwkundig ontwerp.” De aanpak waarbij burgers, bedrijven en andere betrokkenen al vanaf het begin van de planvorming rondom de Afsluitdijk de mogelijkheid krijgen om mee te denken en invulling te geven aan hun wensen en ideeën, is volgens Nijpels een revolutionair en uniek concept. “Het is in Nederland nog nooit eerder vertoond dat de overheid niet gedetailleerd voorschrijft hoe het proces moet verlopen en waarbij bedrijven de ruimte krijgen om het hele traject zelf te organiseren.” Nijpels geeft toe dat het plan
Ambities De Afsluitdijk is in de Watervisie benoemd tot voorbeeldproject van ‘leven en bouwen met water’. Het kabinet heeft daarbij verschillende ambities vastgelegd waaraan de vernieuwde dijk moet voldoen: • een oplossing die aansluit op het (in ontwikkeling zijnde) beleid inzake het beheer van het IJsselmeer en de kust; • een duurzame ontwikkeling die aansluit op de belangen van de Waddenzee en het IJsselmeer; • een herkenbare poort van en naar Friesland en Noord-Holland; • onderdeel van integrale gebiedsontwikkeling, aansluitend op aanpalende visies op de gebiedsinrichting; • een praktische nationale en internationale etalage waarin getoond wordt hoe Nederland omgaat met de klimaatverandering en de ontwikkeling van een duurzame samenleving; • een innovatief en creatief object; • een voorbeeld van optimaal samenspel tussen overheid, bedrijfsleven, burgers en belangenorganisaties; • een optimale benutting van de markt; • en een voorbeeld van effectieve en snelle beleidsrealisatie.
Staatssecretaris Tineke Huizinga en Ed Nijpels met de leden van de eerste paneldiscussie over de toekomst van de Afsluitdijk (foto: Arend Velsink).
10
H2O / 6 - 2008
actualiteit/verslag voor renovatie van de Afsluitdijk nogal ambitieus is. Zo moet in 2011 de eerste schop de grond al in, maar moet het juridische kader voor de renovatiewerkzaamheden nog worden vastgesteld. “Dit proces kan alleen slagen als de Afsluitdijk als apart project gezien wordt. Als we de plannen koppelen aan andere waterbouwkundige projecten in Nederland, verzanden we in een planologisch en bestuurlijk moeras waar we nooit meer uitkomen.” Om de vaart erin te houden wil de denktank in juni een selectie hebben gemaakt van hooguit vijf tot tien visies die voldoen aan de selectiecriteria en voldoende realistisch lijken om binnen afzienbare tijd te worden gerealiseerd. Daarvan moeten er uiteindelijk drie projectvoorstellen overblijven. Komende zomer worden de indieners van deze drie plannen gevraagd hun ontwerp gedetailleerd uit te werken tot een compleet plan,
dat vervolgens in november aan staatssecretaris Huizinga wordt voorgelegd. Het kabinet moet uiteindelijk een definitieve keuze maken. “Het zou mooi zijn als we in Nederland het zoveel mogelijk eens kunnen worden over het uiteindelijke ontwerp”, zei Nijpels aan het eind van het symposium. Het ziet er dus naar uit dat de meest kansrijke plannen weliswaar innovatief moeten zijn, maar ook weer niet te veel moeten afwijken van wat de Nederlander ‘normaal’ vindt. Ook Huizinga geeft aan dat ze graag iets van het elan van de ‘oude’ Afsluitdijk terug zou willen zien in het uiteindelijke ontwerp én dat de plannen rekening moeten houden met verschillende belangen die rond de Afsluitdijk spelen. Het provinciebestuur van Noord-Holland heeft al aangegeven niet teveel poespas te willen aan ‘hun’ dijk en deze sober en rechtlijnig te willen houden.
Gezien de uiteenlopende visies die tijdens het symposium werden gepresenteerd, zal het nog een pittige klus worden om te komen tot een algemeen geaccepteerd ontwerp. Waar de één natuurontwikkeling het belangrijkste vindt, kiest de ander voor economisch gewin en waar de één de Afsluitdijk het liefst als rechte streep ziet, bouwt de ander gewoon een extra dijk naast de bestaande waterscheiding. Volgens Tineke Huizinga is het onderdeel van het creatief proces dat ontwikkelaars en de verschillende belangenpartijen elkaar bestrijden. “Daar is niks mis mee. Discussie vormt een belangrijk onderdeel van het selectieproces.” Voor de partijen die straks niet tot de selectie behoren, is nog niets verloren. Huizinga: “We zullen de ideeën niet zomaar weggooien. Ook bij andere waterbouwkundige projecten kunnen innovatieve en creatieve ideeën goed gebruikt worden.”
Meer eenheid in inspecties waterkeringen Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft twee jonge bedrijven als winnaar gekozen van het project DigiDijk. De ondernemingen ontvangen een geldprijs waarmee zij hun concept voor innovatieve dijkbewaking verder kunnen ontwikkelen. DigiDijk is er op gericht nieuwe waarnemingstechnieken voor dijkinspectie te ontwikkelen. De twee winnaars zijn gekozen uit vijf bedrijven die vorig jaar in opdracht van Rijkswaterstaat een haalbaarheidsonderzoek uitvoerden. De winnaars moeten begin 2010 een prototype hebben ontwikkeld dat zich zelfstandig op de markt kan bewijzen.
H
et eerste winnende concept wordt ontwikkeld door het bedrijf Hansje Brinker. Dit bedrijf maakt gebruik van satellietgegevens om eventuele verzakkingen van waterkeringen te kunnen waarnemen. Computers analyseren de gegevens, zodat beheerders van waterkeringen een actueel zicht hebben op de stabiliteit van de waterkeringen. Het tweede winnende concept gaat over het toepassen van chiptechnologie in waterkeringen. De gebruikte chips functioneren als kleine meetstations die informatie in het hart van de waterkering kunnen meten, zoals vochtgehalte en bewegingen. Dit concept wordt ontwikkeld door Alert Solutions. In dit systeem wordt grootschalig sensortechnologie ingezet om voortijdig problemen met dijken en waterkeringen te signaleren. Sensortechnologie is nog niet eerder op deze wijze toegepast voor dijkbewaking. Het elektronische meetsysteem GeoBeads plaatst een groot aantal geminiaturiseerde meetmodules binnenin een dijk. Deze modules bevatten zeer kleine sensoren die grondeigenschappen zoals waterdruk, temperatuur en beweging kunnen meten. Deze meetgegevens worden gevisualiseerd en laten de gebruiker doorlopend een beeld zien van de ondergrondse toestand van de dijk. De keuze van het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor GeoBeads valt samen met de
recente aankondiging van overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten om 45 miljoen euro te investeren in twee waterprojecten, waaronder Flood Control 2015. Dit project is gericht op het uitrusten van alle waterkeringen met sensortechnologie, zodat ze permanent kunnen worden bewaakt.
Leidraad De prijs werd uitgereikt tijdens de vijfde landelijke Kennisdag Inspectie Waterkeringen op 7 maart in Bussum. Deze jaarlijkse kennisdag maakt onderdeel uit van het gezamenlijke programma van Rijkswaterstaat en STOWA ‘Verbetering Inspectie Waterkeringen’ en is een gevolg van de dijkverzakkingen en -verschuiving bij Wilnis en Terbregge in 2003 en bij Stein in 2004. Belangrijk onderdeel van de dag vormde de uitreiking van een handreiking voor de inspectie van waterkeringen. De inspecties van de waterbeheerders moeten gestandaardiseerd worden. Er zijn meer waarborgen nodig die garanties bieden voor zorgvuldigheid en kwaliteit van de inspecties. Vrijwel alle waterkeringbeheerders erkenden dat de inrichting en uitvoering van de inspecties beter kunnen en moeten. Het nu gepresenteerde rapport biedt handvatten voor het bestuur van de betrokken organisaties om een visie op de inspecties te vormen. Omdat veel mensen bij de inspecties betrokken zijn, is het van groot belang dat er een gemeenschappelijk referentiekader komt.
Samenwerking Rijkswaterstaatwaterschappen Volgens Sybe Schaap, voorzitter van de Unie van Waterschappen, is behalve deze high-tech-oplossingen vooral ook historische kennis over de waterkeringen van belang. Het oordeel van de waterbeheerder moet wat hem betreft zwaarder gaan wegen. Dat nu van 30 procent van de primaire keringen niet bekend zou zijn hoe sterk of zwak ze zijn, is volgens de Unie-voorzitter niet helemaal waar. “We weten wel het één en ander over deze keringen, maar nog niet alles. We kunnen er dus geen eindoordeel over geven. Dat zou bijvoorbeeld wel kunnen wanneer de nieuwe technologie gebruikt wordt.” De categorie ‘geen oordeel’ moet een andere benaming krijgen, aldus Schaap. Hij pleitte voor een gezamenlijke aanpak van het beheer en onderhoud van alle keringen. Rijkswaterstaat en de waterschappen moeten samen verantwoordelijk worden voor de dijken, of die nu langs de rijkswateren of langs de regionale wateren liggen, meent Schaap. Maar ook op projectniveau moet meer samengewerkt worden. Hij verwees daarbij naar het deltaplan dat de commissie Veerman aan het opstellen is om Nederland op de lange termijn te blijven beschermen tegen een stijgende zeespiegel, grotere neerslaghoeveelheden en grotere rivierafvoeren en verdergaande bodemdaling.
H2O / 6 - 2008
11
Rijn-Oost en Rijn-Midden zetten stap op weg naar realisatie KRW-doelen De deelstroomgebieden Rijn-Oost en Rijn-Midden hebben beide een stap gezet op weg naar de realisatie van de KRW-doelen en verbetering van de waterveiligheid. In Rijn-Oost hebben de 63 verschillende overheden die zich met water bezighouden op 10 maart een intentieverklaring getekend ‘voor schoon water en droge voeten’. De ongeveer 50 waterbeherende collega’s van Rijn-Midden tekenden op 13 maart een gezamenlijke nota over de uitvoering van de KRW.
D
e betrokken partijen in de twee deelstroomgebieden zijn de eerste die op een dergelijke schaal een overeenkomst tekenen om de KRW-doelen te realiseren. Op 22 december 2009 moeten volgens de KRW alle (deel)stroomgebiedsplannen zijn vastgelegd. Vanaf dat moment zijn alle afspraken over doelen, maatregelen en kosten definitief. Beide deelstroomgebieden hebben het aantal (grond)waterlichamen in kaart gebracht en de status: natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig. Rijn-Oost kent 128 oppervlaktewater- en twee grondwaterlichamen. Deze hebben allemaal de status ‘sterk veranderd’ of ‘kunstmatig’. Ook de 59 oppervlaktewaterlichamen van Rijn-Midden zijn allemaal ‘kunstmatig’ of ‘sterk veranderd’. Dat gebied kent één grondwaterlichaam. Na het in kaart brengen van de deelstroomgebieden zijn de verschillende KRW-doelen vastgesteld. Nadat dat gedaan was konden de maatregelen vastgesteld worden die nodig zijn om die doelen te halen én uiteraard ook de kosten. Het natuurgebied de Weerribben.
12
H2O / 6 - 2008
Rijn-Oost De intentieverklaring van de overheden in Rijn-Oost geeft aan dat de waterbeheerders veel heil zien in samenwerking. De voorgestelde maatregelen moeten nog wel worden goedgekeurd door de besturen van de verschilende overheden. Voor Rijn-Oost wordt niet alleen gewerkt aan de KRW-doelen, maar ook aan het realiseren van maatregelen in het kader van WB21, Natura 2000 en de grondwaterkwaliteit. De maatregelen die worden genomen, zijn dan ook divers. In het kader van de KRW worden ongeveer 500 vispassages aangelegd. In totaal 1.250 kilometer aan beken en sloten worden opnieuw ingericht, met onder meer natuurvriendelijke oevers. Ook past men het watersysteem waar nodig aan. De maatregelen in het kader van ‘Waterbeheer 21e eeuw’ zijn gericht op het voorkomen van regionale wateroverlast en watertekorten. Hiervoor worden peilmaatregelen genomen en eventueel waterbergingen aangelegd. Tenslotte worden maatregelen voorgesteld die niet direct bijdragen aan de KRW of WB21, maar die wel regionale of lokale waterproblemen
oplossen. Het gaat om maatregelen zoals het saneren van overstorten, baggeren en afkoppelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Ook worden maatregelen genomen voor watergebieden met een hoge natuurwaarde: de zogeheten HEN/ SED-gebieden in Gelderland en de waterparels in Overijssel. Tenslotte wordt een aantal maatregelen voorgesteld voor de grondwaterkwaliteit. De maatregelen gaan naar schatting 979,5 miljoen kosten in de periode van 2010 tot het einde van de planperiode van de KRW: 2027. Om de kosten per jaar zo laag mogelijk te houden, streven de partijen naar een maximale fasering. In de intentieverklaring is een kostenverdeling opgesteld. KRW-gerelateerde maatregelen kosten in totaal ongeveer 380 miljoen euro. De maatregelen in het kader van WB21/GGOR kosten circa 290 miljoen euro en de overige maatregelen bijna 310 miljoen euro. Deze laatste kostenpost is een voorlopige schatting. De waterschappen betalen die kosten uit de huidige waterschapsheffingen. Bij de maximale fasering (tot 2027) is een
actualiteit gemiddelde extra tariefstijging van maximaal één procent per jaar nodig. Een deel van de kosten wordt via subsidies van de provincies betaald. Daarbij gaat om projectfinanciering die aan specifieke projecten wordt toegewezen. Een precieze kwantificering van deze subsidies is dus (nog) niet mogelijk. Niet alle mogelijke maatregelen die zijn onderzocht, worden ook uitgevoerd. Het rendement van die maatregelen weegt niet op tegen de (maatschappelijke) kosten. Dat past in het kader van de KRW: ‘haalbaar en betaalbaar’. Het gaat dan om maatregelen zoals het volledig stoppen met het inlaten van gebiedsvreemd water, meer natuurlijke waterstanden en het aanleggen van bufferstroken. Deze zijn afgevallen vanwege significante schade, disproportionele kosten of geringe effectiviteit. Wel worden op specifieke locaties maatregelen op rwzi’s overwogen als deze een aantoonbare bijdrage aan de KRW-doelen leveren.
Rijn-Midden Deelstroomgebied Rijn-Midden is onderverdeeld in de IJsselmeerpolders, het IJsselmeergebied, de Veluwe, Vallei & Eem en het grondwater in Flevoland, Gelderland en Utrecht. Voor elk van die gebieden zijn passende maatregelen vastgelegd in de nota. Voor de IJsselmeerpolders worden de volgende maatregelen genoemd: natuurvriendelijke/duurzame oeverinrichting over 40 procent van de oeverlengte (voor het Weerwater en de Noorderplassen over 30 procent van de oppervlakte), vergroten van het areaal diep water en het verondiepen langs verschillende oevers. Tegelijk met de nieuwe oeverinrichting wordt de gecre-
osoteerde oeverbeschoeiing verwijderd. Tenslotte wordt het maaibeheer aangepakt. In het gebied van Waterschap Veluwe worden de volgende maatregelen voorgesteld: natuurvriendelijke oeverinrichting over een kwart van de oeverlengte, stuwen, sluizen of gemalen passeerbaar maken voor vissen, stuwen verwijderen, bufferstroken en rietmoerassen cq. helofytenfilters aanleggen en het baggeren en saneren van de waterbodems. Ook hier wordt de gecreosoteerde oeverbeschoeiing verwijderd. Om emissies aan te pakken worden de rwzi’s van Epe en Harderwijk aangepast. Ook Waterschap Vallei & Eem moet aan de slag. Hier wordt ingezet op het aanpassen van het dwarsprofiel en aanbrengen van variatie in substraat/structuur, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van meanders in een brede meanderzone (40 meter) en in een smalle meanderzone (20 meter). Ook moeten stuwen passeerbaar gemaakt worden voor vis of helemaal verwijderd, houtopstanden aangeplant en een slibopvang worden aangelegd. Voor het IJsselmeergebied tenslotte wordt voorgesteld om twee vispassages in de Afsluitdijk te maken, de visintrek van omliggend gebied te verbeteren, een studie uit te voeren naar de slibproblematiek in het Markermeer en het aanleggen van een vispassage in de spuikoker van hetzelfde Markermeer. Ook wordt ingezet op lokale herinrichting van oevers voor oeverplanten, slibvang, uitbreiding ondiepe zones voor riet en waterplanten en oever- en moeraszone’s. Tenslotte wordt voor elk gebied een aantal onderzoeken voorgesteld en worden suggesties gedaan voor het onderhoud. Veel
van deze maatregelen dienen niet alleen de KRW, maar komen ook de WB21-doelen ten goede, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor het grondwater worden de maatregelen genoemd per provincie. Veel maatregelen moeten op lokaal niveau worden uitgevoerd en zijn zeer specifiek voor die locatie. Generieke maatregelen zijn nauwelijks aan de orde. Uit het overzicht van de verwachte kosten blijkt dat het totaalbedrag tot 2027 voor het oppervlaktewater uitkomt op 280 miljoen euro. Dit bedrag is uitgesplitst per gebied: (afgerond) 30 miljoen euro voor de IJsselmeerpolders, voor de Veluwe 40 miljoen euro, Vallei & Eem bijna 80 miljoen euro en het IJsselmeergebied ruim 110 miljoen euro. Voor het grondwater staat een totaal van ongeveer 20 miljoen op de begroting plus een nog onbekend bedrag. Dit is afhankelijk van de uitkomst van allerlei onderzoeken naar bodemsanering, grondwaterkwaliteit, etc. Een betrouwbare schatting is dus op dit moment niet te maken. Met de intentieverklaring en de nota lopen de deelstroomgebieden Rijn-Oost en Rijn-Midden voorop als het gaat om het realiseren van de KRW-doelen. In de resterende vijf deelstroomgebieden (Rijn-Noord, Rijn-West, Eems, Schelde en Maas) wordt gewerkt aan soortgelijke documenten. De tijd daarvoor begint te dringen: vanaf 22 december a.s. moeten de stroomgebiedsbeheerplannen zes maanden ter inzage liggen. Uiteindelijk moeten ze vóór 22 december 2009 door de ministerraad worden vastgesteld.
Waterketen in Gelderland begint op stoom te komen Gelderland is de eerste provincie die een provinciedekkende benchmark heeft gerealiseerd en daaraan een vervolg geeft. De resultaten van de vergelijking staan in een brochure die één dezer dagen breed wordt verspreid. Minister Cramer van het ministerie van VROM nam op 16 februari het eerste exemplaar in ontvangst van de Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland.
D
e samenwerking in de waterketen in Gelderland heeft een benchmark rioleringszorg opgeleverd en het opstellen van uitvoeringsplannen per regio om in dit en volgend jaar doelmatiger te werken. Het is het eerste concrete resultaat van de doelen die de deelnemende partijen in het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen in 2007 stelden. Toen gaven VNG, IPO, Unie van Waterschappen en de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat aan meer doelmatigheid en grotere transparantie in de waterketen te verlangen. Dat moet bereikt worden door samenwerking tussen provincie, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven. In het bestuursakkoord is afgesproken de benchmark uit te voeren, omdat die als vliegwiel kan dienen voor de samenwerking en het streven naar lagere kosten voor de burger. Al vanaf 2005 stimuleert, faciliteert en ondersteunt de Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland de samenwerking binnen de waterketen van onderaf.
Belangrijk element daarin is de genoemde benchmark rioleringszorg, waaraan 39 van de 55 Gelderse gemeenten hebben deelgenomen. De overige gemeenten volgen naar verwachting nog dit of komend jaar. Provincie Gelderland is daarmee de eerste provincie die deze benchmark integraal uitvoert. Belangrijk effect van de benchmark is dat de verschillende partijen hebben gezien waarin zij kunnen samenwerken en hoe zij van elkaar kunnen leren. Alle Gelderse regio’s hebben dan ook uitvoeringsplannen opgesteld voor 2008-2009, op basis van een handreiking van de stuurgroep. In de uitvoeringsplannen is als doel gesteld één tot twee procent doelmatigheidswinst te halen. Uit de benchmark komt naar voren dat de rioleringsprestaties van de gemeenten in Gelderland nauwelijks afwijken van het landelijk gemiddelde. Maar op specifieke aandachtsgebieden zijn wel duidelijke verschillen te zien tussen de regio’s in de provincie. Zo blijken het noorden van de
Veluwe, de Achterhoek en de stedendriehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer op het gebied van het functioneren van de riolering nog wat te kunnen leren van de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Qua uitgaven komen de laatstgenoemde en de regio De Vallei het beste uit de bus. Daar staat tegenover dat in deze twee regio’s nog veel riolen vervangen moeten worden. Tenslotte valt op dat binnen regio’s vaak sprake is van opvallende verschillen in rioleringsuitgaven tussen individuele gemeenten, bijvoorbeeld in Rivierenland. In de Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland zijn gemeenten uit alle regio’s van de provincie vertegenwoordigd, alle waterschappen in Gelderland, drinkwaterbedrijf Vitens en de Provincie Gelderland. Eind 2005 presenteerde de stuurgroep een aanpak voor samenwerking tussen de partners in de waterketen. Jaarlijks kan tussen de 7,5 en 15 miljoen euro bespaard worden, zo laten berekeningen zien van de stuurgroep zien.
H2O / 6 - 2008
13
Watermanagement en irrigatie in het noorden van Afghanistan In het voorjaar van 2006 verbleef Bernie ter Steege drie maanden in Afghanistan om onderzoek te verrichten naar de technische staat van de irrigatiesystemen. Dit onderzoek maakte deel uit van zijn afstuderen aan de Universiteit Wageningen. Hij werkt nu bij Witteveen+Bos. Het onderzoek is een onderdeel van het project ‘Social Management of Water in Afghanistan’, wat sinds 2005 begeleid wordt door Peter Mollinga, een Nederlandse irrigatieexpert bij het Zentrum für Entwiklungsforschung van de Universiteit Bonn. Afgelopen december stond in H2O nr. 25/26 een artikel over de waterhuishouding in Uruzgan. Dit artikel gaat over irrigatie en waterbeheer in Kunduz, een provincie in het noorden van Afghanistan. Omdat dit een relatief toegankelijke en stabiele regio is, was intensief veldonderzoek mogelijk.
N
adat in 2001 het Taliban-regime viel, kreeg Afghanistan het stempel ‘failed state’. Door internationale geldschieters werd sterk aangedrongen op het reorganiseren van de instanties die zich bezig hielden met watermanagement. Het project Social Management of Water in Afghanistan (SMWA) is een onderdeel van het overkoepelende Kunduz River Basin Program (KRBP). Het SWMA-project in Kunduz heeft als doel het tegengaan van verdwijning van traditionele kennis van het waterbeheer. Het onderzoek richt zich op de technische staat van de irrigatiesystemen, de aansturing van de processen, het onderhoud en de wijze waarop de mensen voorzien in hun levensonderhoud. Het overkoepelende KRBP is een pilotproject en richt zich op het introduceren en testen van geïntegreerd waterbeheer op stroomgebiedsniveau door het trainen van overheidsinstanties. Het KRBP wordt gefinancierd door de Europese Commissie, omdat
het kan meehelpen aan de (weder)opbouw van het land.
Rivieren en irrigatie Evenals in Uruzgan worden de rivieren in Kunduz voornamelijk gevoed door smeltwater uit het gebergte de Hindu Kush. De karakteristiek van zo’n rivier is anders dan in Nederland. Rivieren in Nederland hebben een piekafvoer in de winter, terwijl bij de rivieren in Afghanistan de piekafvoer in de zomer ligt. In de zomer valt bijna geen neerslag, maar naarmate het warmer wordt, smelt de sneeuw die in de herfst en winter in de bergen is gevallen. De rivieren in Kunduz hebben een breed rivierbed met vaak meerdere stroomgeulen. Als in de zomermaanden het smeltwater door de meanderende rivier raast, verandert de bedding van de rivier sterk. Het hard stromende rivierwater voert een enorme hoeveelheid sediment met zich mee. Door dit zand en slib is het water zeer troebel. Tijdens het irrigeren slaat een deel
van het meegevoerde sediment neer, op het land, maar ook in de irrigatiekanalen. De deeltjes die op het land neerslaan, kunnen een verrijking zijn voor de vruchtbaarheid van de grond. In de kanalen slaan juist de grotere, zanderige, deeltjes neer. Daarom is het noodzakelijk om ieder jaar opnieuw de kanalen uit te graven. De hoofdkanalen zijn vaak erg herkenbaar: hoge zandhopen liggen als dijken langs de rand van het kanaal. Doordat de rivier sterk meandert, moet de locatie van de inlaat ieder jaar worden aangepast en uitgegraven. In februari of maart, vlak voor de start van het irrigatieseizoen, worden honderden tot duizenden mensen gemobiliseerd voor de graafwerkzaamheden aan het kanaal. De inlaat van het irrigatiesysteem wordt met de hand uitgegraven en versterkt met lokaal beschikbaar bouwmateriaal, met name zakken met zand en takkenbossen. Tijdens het irrigatieseizoen kan de inlaat worden beschadigd door de kracht van het water. Het komt voor dat de inlaat in één irrigatieseizoen twee tot drie keer moet worden hersteld.
Onderzochte irrigatiesystemen De irrigatiesystemen waarnaar onderzoek is uitgevoerd, bevloeien vanuit één inlaat tussen de 1.500 tot 10.000 hectare landbouwgrond. Het kanaal heeft vaak één hoofdtak die zich als een wortelstructuur opsplitst in kleinere kanalen. De hierna beschreven irrigatiesystemen zijn traditioneel van aard. Deze systemen functioneren nog als vanouds, omdat Afghanistan nooit gekoloniseerd is geweest, afgezien van de relatief korte Russische overheersing van 1979 tot 1989. In tegenstelling tot omringende landen als Pakistan en India heeft de overheid in de recente decennia in de irrigatiesystemen in Kunduz weinig tot geen moderniseringsprogramma’s uitgevoerd. Het traditionele systeem van waterbeheer is daardoor blijven bestaan. De jarenlange onrust en het geweld in Afghanistan zijn er de oorzaak van dat de mechanismen aangetast zijn die al decennia tot zelfs eeuwen bestonden om water efficiënt te verdelen. Desondanks lijkt de van oudsher bestaande manier van omgaan
14
H2O / 6 - 2008
achtergrond met de natuurlijke bronnen nog vitaal en veerkrachtig. De lokale irrigatiemanagementsystemen delen enkele algemene eigenschappen: • De verdeling van water is vaak gebaseerd op landbezit en een fysieke en financiële bijdrage in het onderhoud aan de kanalen; • Een Mirab oftewel een watermeester wordt aangewezen, betaald en gesteund door de landeigenaren en pachters; • Onderhoud aan de irrigatie-infrastructuur wordt uitgevoerd en betaald door landeigenaren en pachters van het irrigatiesysteem; • De rol van de staat in deze systemen is minimaal of zelfs geheel afwezig; • Conflicten over land en water worden binnen de gemeenschap opgelost. De mensen die land bezitten in het irrigatiesysteem, wonen meestal in dorpen in de buurt van het kanaal. Groepjes van dorpen zijn vaak sterk met elkaar verbonden doordat zij van één bepaalde (natuurlijke) hulpbron afhankelijk zijn: bijvoorbeeld het water uit de rivier voor irrigatie. Een dergelijk cluster van dorpen wordt een mantiqua genoemd. Eén of meerdere mantiqua onderhouden samen het irrigatiesysteem.
Mirab De Mirab is degene die de taak heeft om het water te verdelen en die het onderhoud aan irrigatiesysteem regelt. ‘Mir’ staat voor leider. ‘Ab’ betekent water. De heer Van Dijk gaf in zijn artikel aan dat in Uruzgan de Mirab een gelijksoortige taak heeft. De taak van de Mirab in Kunduz is veelomvattend. Er wordt van hem verwacht dat hij 24 uur per dag aanwezig is. Hij controleert frequent de aanvoer van het water bij de inlaat en bij de vertakkingen van het kanaal. Wanneer het waterniveau in het kanaal daalt en bevloeiing van de velden onmogelijk wordt, waarschuwt de Mirab de mensen in de dorpen langs het kanaal. De mensen worden gemobiliseerd waarna zij het kanaal of inlaat herstellen. De Mirab is niet de enige persoon die mag beslissen over de verdeling van het water.
De werklieden arriveren per voet of fiets voor het uitgraven van de inlaat van het irrigatiekanaal (foto: Katja Mielke).
De leiders of dorpshoofden van de dorpsgemeenschappen hebben een essentiële invloed op het waterbeheer. In Kunduz wordt de Mirab aangewezen door de dorpshoofden. Hij wordt ieder jaar opnieuw gekozen, meestal vlak voor het irrigatieseizoen. In de praktijk zorgen tegenstrijdige belangen tussen landeigenaren en dorpelingen onderling voor veel gecompliceerdere situaties. Het is dan ook goed mogelijk om in het ene dorp aan dé Mirab te worden voorgesteld, terwijl in het dorp stroomafwaarts een andere Mirab een rondleiding geeft langs ‘zijn’ kanalen.
Waterverdeling De verdeling van water in Uruzgan lijkt willekeurig, aldus Van Dijk. In de in Kunduz onderzochte irrigatiesystemen is het omgekeerde de praktijk. In de meeste gevallen wordt het water in reactie op concrete behoefte in het veld verdeeld,
Een Mirab bij de inlaat van ‘zijn’ kanaal aan de Kunduz-rivier. Met op de achtergrond een door het wassende water vernield aquaduct (foto: Bernie ter Steege).
gebaseerd op een mondelinge overeenkomst of door middel van een schema. Hoe het water wordt verdeeld is afhankelijk van verschillende factoren. De voornaamste zijn de grootte van het te bevloeien land en het aandeel in onderhoud aan het kanaal. Met het aandeel in onderhoud verwerft iemand recht op een bepaalde bevloeiingstijd per irrigatieronde, een waterrecht. Hoe lang iemand zijn land mag bevloeien, wordt uitgedrukt in Qulba. Hoe lang één Qulba in beslag neemt, verschilt sterk per irrigatiesysteem. Als regel kun je stellen dat het prepareren van het land, het zaaien, oogsten en de meeste andere agronomische handelingen, hetzelfde zijn in één bepaalde Qulba. Hoe minder zeker de toevoer van het water is, des te gecompliceerder deze verdeling kan worden. Er bestaat dus een heel gedifferentieerd systeem van waterrechten, in relatie tot landrechten en onderhoudsverplichtingen.
Conclusies en bevindingen Het breken van de eigen waterregels is, naar zeggen van de geïnterviewde boeren, afgenomen de laatste jaren. Maar de boeren in alle bestudeerde irrigatiesystemen geven ook aan dat het nog steeds voorkomt. Het verbreken van deze regels bestaat meestal uit pogingen om meer of buiten het vastgestelde schema water te gebruiken. Over het algemeen luidt de conclusie dat in Kunduz het niveau van het regionaal waterbeheer vitaal en redelijk efficiënt lijkt. Toch bestaan grote verschillen tussen de irrigatiesystemen onderling. Een belangrijke boodschap vanuit dit onderzoek is dat in Afghanistan voor wederopbouw en herstel, sterke behoefte is aan maatwerk. Door ieder irrigatiesysteem te beschouwen als uniek, kan de gevarieerde manier van omgaan met water worden ingepast binnen het herstel en de wederopbouw van Afghanistan. Bernie ter Steege (Witteveen+Bos) Peter Mollinga (Zentrum für Entwiklungsforschung)
H2O / 6 - 2008
15
Combinatie water en bos in theorie kansrijk Er moet ruimte worden gecreëerd om water te bergen en vast te houden om de veiligheid te kunnen garanderen. Het is van belang dat hierbij zo veel mogelijk gebruiksfuncties worden gecombineerd. Eén van de mogelijkheden is om water te bergen en vast te houden in natte bossen. In het kader van het onderzoek ‘Water in bos, bos in water’ van Alterra zijn verschillende rapporten uitgebracht over dit onderwerp. Uit het huidige onderzoek blijkt dat waterbeheer (onder andere het bergen en vasthouden van water) goed gecombineerd kan worden met bos en recreatie.
O
ndergetekenden studeerden afgelopen maand af aan de Hogeschool Larenstein op onderzoek dat een antwoord moest opleveren op de volgende vragen: Wat is de doorwerking geweest van de onderzoeksresultaten bij de waterschappen? Wat vinden zij van het combineren van waterberging en bos? In hoeverre worden natte bossen gebruikt in waterbergingsprojecten? En welke knelpunten en successen zijn te melden?
Enquête en projectevaluatie De vragen zijn beantwoord door middel van een enquête en door drie afgeronde en twee geplande projecten te evalueren. De schriftelijke enquête is gehouden onder alle relevante waterschappen in Nederland. Daarnaast is onderzocht wat voor projecten er op dit gebied zijn geweest of worden gepland. Uit de enquête (respons lag op 81 procent) bleek dat ongeveer de helft van de waterschappen positief staat tegenover het combineren van waterberging en bos. In totaal 16 waterschappen wilden meewerken aan het vervolg van het onderzoek. Dit wil echter niet zeggen dat de combinatie waterberging en bos ook daadwerkelijk veel toegepast wordt. Uit de enquête blijkt dat de waterschappen die reageerden, waterberging met natuur combineren. Iets minder dan de helft is positief over de combinatie waterberging en bos, waarvan 15 procent zeer positief. Slechts één waterschap voelt niets voor deze combinatie. De waterschappen vinden dat natte bossen een meerwaarde hebben voor het watersysteem en het landschap. Ze zijn goedkoop in onderhoud (in vergelijking met gras- en rietvegetaties). Bovendien zorgen bomen voor schaduw op de watergangen, wat gunstig is voor de temperatuur van het water en de waterkwaliteit. Maar de waterschappen zien ook nadelen aan het combineren van waterberging en bos. Bomen laten afval achter (onder andere vermesting door blad) en zorgen voor verlanding door bladval. Bos vergt extra onderhoud en is onhandig bij onderhoud van watergangen en afvoeren van materiaal (in verband met machines). Bestaand bos (drogere bostypes) kan ongeschikt zijn voor combinatie met waterberging. Langdurige berging kan ten slotte schade aan de bossen veroorzaken.
Projecten Bossen worden in de praktijk nog weinig gebruikt in waterbergingsprojecten. Zo
16
H2O / 6 - 2008
staan momenteel slechts twaalf projecten gepland waarin waterberging en bos worden gecombineerd. Binnen deze projecten speelt bos vaak een geringe rol en bedraagt de oppervlakte meestal minder dan vijf hectare. Dit is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat nog veel vooroordelen en vragen bestaan over deze combinatie. In de houding ten opzichte van de combinatie waterberging en bos is geen relatie te ontdekken tussen de ligging van het waterschap en de respons op de enquête. Over het algemeen zijn er geen projecten bij de waterschappen uit de open landschappen (Friesland, NoordHolland, het kustgebied exclusief Rijnland en Zeeland). Het grootste deel van de projecten bestaat uit beekherstel. Hierbij is voor de waterschappen het verband tussen waterberging en bos het meest logisch. Ook worden enkele retentiepolders aangedragen waarin een klein aandeel bos voorkomt. In de enquête zijn de succesfactoren en knelpunten van de projecten aangegeven. De succesfactoren zijn: minder kans op ongewenste overstromingen, één beheerder van alle gronden binnen het waterbergingsgebied, herstel van het beeksysteem, ontwikkeling van waardevolle vegetaties (veel of bijzondere soorten) en vernatting van het gebied met gunstige gevolgen voor de ecologische waarden. Als knelpunten worden aangegeven: problemen met het peilbeheer, de grondverwerving, randvoorwaarden van overige functies, draagvlak, afzetting van zand en slib en soms problemen door het (tekort aan) beheer.
Discussie De boodschap van eerdere onderzoeken is redelijk goed overgekomen bij de waterschappen. Over het algemeen zijn ze positief over de combinatie waterberging en bos. Wel bestaan nog diverse vooroordelen en problemen die opgelost dienen te worden. Met dit afstudeeronderzoek is getracht om de vooroordelen weg te nemen en om antwoord te geven op de gestelde vragen. Dit is grotendeels gelukt; er blijven echter nog enkele vragen onbeantwoord. Zo ligt er bijvoorbeeld nog de vraag naar extra kennis op het gebied van beheer en onderhoud van natte bossen, de waterkwaliteit en de daarbij behorende processen, aanvoer/afvoer/ doorstroming en vrijkomen van nutriënten en het peilbeheer. Uit de enquête zijn vrij weinig projecten naar voren gekomen. Toch geeft dit slechts een indicatie. Het is ook vrij vroeg om dit nu al
Kansenkaarten Om waterberging in bossen te stimuleren, zijn door Alterra in opdracht van het ministerie van LNV kansenkaarten gemaakt voor de combinatie van waterbeheer, natte bossen en recreatie. Ze geven provincies, terreinbeheerders en de waterschappen een goede indicatie waar de mogelijkheden liggen binnen Nederland voor waterberging en de aanleg van hardhout- en zachthoutooibossen, elzenbroekbossen, essen en elzenbossen. De waterschappen kunnen in overleg met Alterra gebruik maken van een GIS-hulpprogramma. Dit programma kan van een gebied de bijbehorende gedetailleerde kansenkaarten genereren. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de kleinste schaal van de kansenkaarten 1 op 50.000 bedraagt. De kaarten zijn namelijk gebaseerd op de Stiboka-bodemkaart.
te evalueren, aangezien de combinatie pas sinds kort bekend is en gestimuleerd wordt. Als de succesfactoren tegen de knelpunten worden afgewogen, zouden de succesfactoren zwaarder moeten wegen door de kansen die geboden worden voor zowel de wateropgave, de recreatie- en de natuurwaarden. Als de kennishiaten worden ingevuld en de vooroordelen voor een groot deel worden weggenomen, komen er meer mogelijkheden voor de combinatie van waterberging en bos. Daarnaast zijn er enkele voordelen die tot nu toe niet aan bod zijn gekomen, bijvoorbeeld de mogelijkheid om kooldioxide in natte bossen vast te leggen en de mogelijkheden voor het produceren van houtige biomassa in waterbergingsgebieden. Martijn van Schaik en Maarten van Kampen (Hogeschool Larenstein) Voor meer informatie: 06 - 41 38 89 93.
Brochure De brochure ‘Bergen in het bos’ laat terreinbeheerders en waterschappen zien welke typen nat bos zich in hun gebied kunnen ontwikkelen. Het boekje geeft een indicatie van de potenties van natte bossen en waar deze voor kunnen komen. Het boekje toont wat kan ontstaan als de kwaliteit van de bodem en (bodem)water wordt verbeterd.
achtergrond Nieuwe commissie natuurherstel Westerschelde Ed Nijpels, tot mei nog Commissaris van de Koningin in Friesland, wordt voorzitter van de commissie Natuurherstel Westerschelde. In opdracht van minister Verburg van LNV gaat de commissie onderzoeken of alternatief natuurherstel mogelijk is voor de ontpoldering van het Nederlandse deel van de Hertog Hedwigepolder. De commissie brengt uiterlijk 1 november haar advies uit.
D
e ontpoldering is onderdeel van de Scheldeverdragen tussen Nederland en Vlaanderen. Deze verdragen omvatten afspraken over verdieping van de haven van Antwerpen om deze beter bereikbaar te maken voor grote schepen. De ontpoldering heeft als doel om de daarbij ontstane schade aan de natuur te herstellen. De helft van de 600 hectare estuariene natuur die hersteld moet worden, ligt midden in de provincie Zeeland. Omdat de ontpoldering veel weerstand oproept onder de Zeeuwse bewoners, zegde minister Verburg afgelopen december de Kamer anderhalf jaar uitstel toe. Gedurende die tijd kan worden gezocht naar alternatieve natuurherstelmogelijkheden.
Eind 2006 onderzocht de Commissie Maljers al alternatieven voor de vijf polders die op de nominatie stonden voor ontpoldering ten behoeve van de aanleg van estuariene natuur. Het ging hierbij om de Everinge-, Zuid- en Van Hattumpolder op ZuidBeveland en de Hellegat- en Eendragtpolder in Zeeuws-Vlaanderen. De commissie heeft de Hedwigepolder destijds niet bij haar onderzoek betrokken vanwege de bilaterale overeenkomst voor dat gebied tussen Nederland en Vlaanderen. De commissie Natuurherstel Westerschelde zal de aan de Tweede Kamer aangeboden petities en de resultaten van de commissie Maljers wel betrekken bij haar onderzoek.
Vistrap Hambeek in Roermond weer in gebruik De vispassage tussen de Roer en de Hambeek is weer open. Waterschap Roer en Overmaas kan sinds enkele weken het water vanuit de Roer weer de Hambeek laten instromen waar de nieuwe vistrap is gebouwd.
E
ind 2006 werd de oude vistrap bij de Maastrichterweg in Roermond gerenoveerd. Voor veel vissen, met name de kleinere soorten, was het een onneembare barrière. De nieuwe passage heeft een veel natuurlijker verloop. De stroomsterkte is gereguleerd met rotsblokken. De afstanden tussen de rotsblokken is nauwkeurig uitgemeten om juiste stroomsnelheden te krijgen waar de vissen zich in thuis voelen.
Binnenkort wordt ook de nieuwe vispassage bij de ECI-centrale in de Roer in gebruik genomen. Er zijn dan geen grote hindernissen meer voor vissen die op weg zijn van de Noordzee, via de Maas, naar de paaigronden in de bovenloop van de Roer in de Eifel. De bouw van de vistrap is mede mogelijk gemaakt door een Europese subsidie van Life-nature.
Behalve Ed Nijpels zullen ook hoogleraar waterbeheer Suzanne Hulscher, waarnemend burgemeester Jan Heijkoop van Oostflakkee, oud-burgemeester van Reimerswaal Ton Verbree en bioloog/zeeonderzoeker Carlo Heip zitting nemen in de commissie. Verbree is het enige commissielid dat in 2006 ook deel uitmaakte van de commissie Maljers. Minister Verburg vindt dat in de commissie zowel deskundigheid en ervaring op het gebied van bestuurlijke vraagstukken als kennis van het estuariene systeem van de Westerschelde zijn vertegenwoordigd.
Roer en Overmaas deelnemer Water Watch EU Waterschap Roer en Overmaas wil gaan deelnemen aan Water Watch EU, een internationaal samenwerkingsproject gericht op kennisuitwisseling, educatie en publieke bewustwording rondom het belang van water en de natuurlijke omgeving. Minimaal vijf partners uit Nederland, Duitsland, Estland, Italië, Griekenland, GrootBrittannië en Ierland zullen aan het project deelnemen.
H
et samenwerkingsverband sluit aan bij de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het project moet het publieke waterbewustzijn vergroten en interregionale en lokale samenwerking stimuleren op het gebied van bescherming van de waterkwaliteit en bewustwording van overstromingsrisico’s. Ook sluit het project aan bij het reeds lopende educatieproject Watch, dat zich richt op de leeftijdsgroep van 11- en 12-jarigen in het werkgebied van het Waterschap Roer en Overmaas. Het Water Watch EU-programma richt zich op de leeftijdsgroep van 11 tot 15 jaar. Door deelname aan het programma beschikt het waterschap straks over educatiemateriaal voor het voortgezet onderwijs, een doelgroep die het waterschap nu nog niet bereikt. Voor het Europese project zal onder meer een nieuwe centrale databank ontwikkeld worden die gevuld kan worden met waterkwaliteitsdata die scholen kunnen gebruiken.
H2O / 6 - 2008
17
Aanpak personeelstekorten watersector Het programma ‘Human Capital Water’ houdt de komende weken vier regionale bijeenkomsten als het begin van een gezamenlijke aanpak om toekomstige personeelstekorten in de watersector te voorkomen. Deze bijeenkomsten moeten inzicht geven in de demografische ontwikkelingen die voor de watersector van belang zijn. Ze vinden plaats op 25 maart bij de Hogeschool Zeeland in Vlissingen, 7 april bij Dura Vermeer in Hoofddorp, 8 april bij Royal Haskoning in Nijmegen en 15 april bij Waterschap Groot Salland in Zwolle. met het onderwijs en de overheid verenigd in Jet-Net, het Jongeren en Technologie Netwerk Nederland. Samen willen zij havo- en vwo-leerlingen laten ervaren dat technologie uitdagend, zinvol en maatschappelijk relevant is. Door middel van onder meer gastlessen en workshops zien jongeren met eigen ogen dat ze in de technologie een goede en interessante baan kunnen vinden. Op dit moment wachten nog 120 scholen op een bedrijf om mee samen te werken. Leer/werktrajecten - Wateropleidingen
I
n ‘Human Capital Water’ ondernemen bedrijven, onderwijsinstellingen en de overheid gezamenlijk concrete acties op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt en personeelsbeleid. De coördinatie ligt bij het NWP. De deelnemende partijen zijn: Platform Bèta Techniek, TTIW, TU Delft, DHV, VBKO, Wateropleidingen, Pieralisi, UNESCO-IHE, Unie van Waterschappen, Saxion Hogescholen, TNO, Norit en SenterNovem. De komende tien jaar verlaten circa één miljoen mensen de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze enorme uitstroom wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd door instroom vanuit de opleidingen. Een instroom die bovendien steeds minder kiest voor een carrière in de techniek. Tel daar de geringe populariteit van de watersector bij op en er ontvouwt zich een groot probleem. Nu al is het vinden van gekwalificeerde mensen die willen werken in de Nederlandse watersector, lang niet meer zo eenvoudig. Met de ontwikkelingen die de komende jaren op de watersector af komen, gaan de problemen op de arbeidsmarkt in grote mate toenemen. Bekende werkgevers als Philips, Shell en Unilever weten tot in detail welke en hoeveel nieuwe medewerkers ze nodig zullen hebben. En omdat ze zich als geen ander realiseren dat zonder die nieuwe medewerkers het functioneren van de organisatie als geheel in gevaar zou komen, anticiperen ze nu al op de komende veranderingen. De watersector mag niet achter blijven en straks achter het net vissen. Daarom heeft een aantal organisaties de krachten gebundeld in het programma Human Capital Water. Een programma dat gecoördineerd wordt door het NWP. Vanuit het programma wordt het probleem bij de bron aangepakt door al op basisscholen te starten met het interesseren van kinderen en vervolgens jongeren voor de wereld van het water. Er worden diverse activiteiten ontplooid op het gebied van onderwijs,
18
H2O / 6 - 2008
imago en bekendheid van de watersector als mogelijk toekomstig werkveld.
Programma bijeenkomsten Hoe ontwikkelt de arbeidsmarkt zich de komende jaren? Hoe groot zal de uitstroom zijn van technici? Wat is de behoefte aan talent in de totale technische industrie? Hoe groot is de instroom? Hoe groot wordt het tekort aan technici? Aan de hand van statistieken van onder meer het CBS, CWI, CPB en ROA wordt tijdens de bijeenkomsten antwoord gegeven op bovenstaande vragen. Zo ontstaat inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt voor de gehele sector.
Wateropleidingen en het NWP beginnen een pilot met als doel het vergroten van (zij)instroom in de watersector. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan moeilijk vervulbare vacatures. Op basis van de ‘gaten’ tussen het functie- en kwalificatieprofiel wordt een opleidingsprogramma in combinatie met mentorschap ontwikkeld. Bij voldoende omvang kan een programma voor een afzonderlijke organisatie worden ontwikkeld, maar het is ook interessant als een aantal organisaties deelneemt aan één programma. Gezocht wordt naar organisaties die enerzijds te maken hebben met lang openstaande vacatures en anderzijds sollicitanten die onvoldoende voldoen aan de gestelde functie-eisen. Na een -succesvollepilot kan het leerwerktraject ook ingezet worden voor het duurzaam verbinden van stagiaires aan de sector.
YoungWorks heeft in opdracht van Platform Bèta Techniek onderzoek gedaan naar jongeren en water. Vragen die beantwoord worden tijdens deze presentatie zijn: Hoe verloopt het oriëntatieproces van jongeren op vervolgopleiding en beroep? Waar denken ze aan bij werken in de watersector? Welke verhalen moet je als watersector wel vertellen en welke juist niet? We eindigen met vervolgstappen die de watersector kan nemen om meer jongeren te werven, onder andere via het zogeheten BetaMentality-model.
De jacht op de trainee - Randstad Search & Selection
Wat is de betekenis van de identiteit van de watersector als werkgever? En wat is het imago en wat is het belang daarvan voor werving en retentie? In een interactieve sessie wordt antwoord gegeven op deze abstracte vragen. Met behulp van een associatiespel wordt de watersector onder de loep gelegd en wordt de vraag gesteld hoe de externe arbeidsmarkt naar de watersctor kijkt.
Stage- en afstudeerplaatsen - TASC Management
Met de groeiende behoefte aan hoger opgeleiden neemt ook de vraag naar trainees toe. Maar de moderne trainee is niet meer dezelfde als tien jaar geleden. Uit recente ervaringen blijkt dat ze niet altijd via de geijkte paden te bereiken zijn. Wat komt er kijken bij het ontwikkelen van een traineeprogramma? Wat biedt een traineeship waar meerdere organisaties aan deelnemen boven een intern traineeship?
Voor veel organisaties is de belangrijkste vorm van zowel voorlichting als werving het bieden van stage en/of afstudeerplaatsen. Meer dan driekwart van de organisaties uit het onderzoek ‘De toekomst in het water?’ biedt deze mogelijkheden. Maar hoe komt u erachter wat en hoeveel stage- en afstudeermogelijkheden uw organisatie kan bieden?
Inspiratiesessies Onderdeel van de bijeenkomsten zijn enkele inspiratiesessies: Water in onderwijs - Jet-Net
In totaal 30 vooraanstaande Nederlandse technologisch-bedrijven hebben zich samen
Voor aanmelding vóór de regiobijeenkomsten kunt u contact opnemen met Renée Vergouwe: (015) 215 17 36. Dit is mogelijk tot uiterlijk twee weken van tevoren.
achtergrond/informatie Cursus Waterslag en Pompen Deltares geeft twee cursussen in het kader van de serie Hydrodynamica van leidingsystemen: de driedaagse cursus Waterslag en de tweedaagse cursus Pompen.
O
p 23, 24 en 25 april geeft Deltares, het voormalige WL|Delft Hydraulics, voor de dertiende keer de cursus ‘Waterslag’. Het doel van deze cursus is om de deelnemer inzicht in het dynamisch gedrag van vloeistoffen in leidingsystemen te verschaffen. Hiermee is hij/zij in staat eenvoudige waterslagberekeningen te maken en mogelijke waterslagvoorzieningen en/of procedures te beoordelen. Hiertoe worden de hydraulica van een leidingsysteem en het verschijnsel waterslag behandeld, maar ook de invloed van bijvoorbeeld terugslagkleppen en lucht in leidingen. Tijdens de eerste twee dagen van de cursus ligt het accent op de theorie; op de derde dag gaat de cursist in een workshop met deze theorie aan de slag. De kosten voor deelname bedragen 1.550 euro voor de volledige driedaagse cursus en
Nieuwe versie KRW-stofcodelijst online De definitieve versie van de IDsW-flyer ‘Aquo-domeintabellen voor de KRW’ is beschikbaar. Deze bevat de KRW-stofcodelijst en lijsten met KRW-kwaliteitselementen en biedt een volledig overzicht van Aquo-coderingen van chemische stoffen, chemisch-fysische parameters, biologische deelmaatlatten, kwaliteitselementen en hydromorfologische parameters die voor stroomgebiedbeheersplannen gerapporteerd moeten worden. De inhoud is een standaard voor alle gegevensbeheerders en voor functioneel beheerders van informatiesystemen die gebruikt worden bij KRW-rapportages. De lijsten zijn van grote waarde bij het opstellen van de specificaties voor de Aquo-kit: een gereedschapskist in ontwikkeling met instrumentarium voor het bewerken, toetsen en rapporteren van informatie. De inhoud van de flyer is met zorg samengesteld door de InformatieDesk standaarden Water met deskundigen en belanghebbenden. De flyer is afgestemd met de KRW-referentiedocumenten ‘Protocol toetsing & beoordeling’, het STOWArapport ‘Maatlatten en referenties’ en het ‘Handboek Hydromorfologie’ en kan daarom beschouwd worden als een bijlage van deze documenten. De nieuwe lijsten zijn te vinden op de internetpagina www.idsw.nl.
1.250 euro voor de tweedaagse cursus. De cursus wordt in Delft gegeven.
maatschappelijke materie. Deze vierdaagse cursus in Wageningen kost 1.280 euro.
De cursus Pompen vindt voor de tiende keer plaats. Hierin worden de hydrodynamische aspecten van een pomp, de aanstroming en het gedrag van de pomp in een leidingsysteem behandeld. Het doel van deze cursus is om de deelnemer zoveel inzicht te verschaffen dat hij/zij in staat is om een hydraulisch verantwoorde pompkeuze te maken. Aan bod komen onder meer pompen systeemkarakteristieken en het pompkelderontwerp. Daarnaast is er aandacht voor invloeden van het leidingsysteem op de pomp, zoals het gedrag van terugslagkleppen en waterslag. Ook deze cursus vindt in Delft plaats. De kosten bedragen 1.250 euro.
Een andere, redelijk nieuwe vorm van waterbeheer zijn natuurvriendelijke oevers. Natuurvriendelijke oevers spelen, bij het herstel en de inrichting van watersystemen, sinds het verschijnen van de derde Nota waterhuishouding een belangrijke rol in het waterbeheer. Ook zijn ze belangrijk als schakels in de ecologische hoofdstructuur. Natuurvriendelijke oevers zijn één van de belangrijkste maatregelen om de doelen van de KRW te halen en ze bieden kansen aan bedreigde en beschermde soorten. De rol van natuurvriendelijke oevers lijkt alleen maar belangrijker te worden in het water- en natuurbeheer. De laatste jaren zijn er belangrijke nieuwe gegevens verzameld die voor de cursist de moeite waard zijn. Ze worden dan ook behandeld op 4, 5 en 12 juni. Op de laatste dag staat een optionele excursie gepland. De cursus kost 795 euro zonder de excursie en 995 euro inclusief.
Voor meer informatie: Simone de Kleermaeker (015) 285 88 57.
Cursussen van PAO De stichting PostAcademisch Onderwijs (PAO) geeft de komende maanden een aantal cursussen die juist voor waterbeheerders interessant zijn omdat ze inspelen op ontwikkelingen die grote invloed hebben op het waterbeheer.
W
atertekorten en klimaat staan centraal in de gelijknamige cursus die op 28 en 29 mei in Nootdorp plaatsvindt. In de cursus worden handvatten aangereikt voor het omgaan met deze (toekomstige) problematiek. De effecten van de nieuwe KNMI-scenario’s op de watertekortsituatie worden gepresenteerd en hoe je daar als waterbeheerder, maar ook als planoloog, mee om kunt gaan. Naast technische informatie wordt een instrument aangereikt om watertekorten inzichtelijk te maken. Verder wordt de meest recente informatie gegeven over operationeel waterbeheer in situaties van watertekorten. Zo komt de verdringingsreeks aan de orde. De kosten voor deelname aan deze cursus bedragen 885 euro. Een omslag in het denken over waterbeheer is het project Ruimte voor de Rivier. Voorheen werden rivieren in een streng keurslijf geperst, nu wordt gepoogd ruimte te scheppen voor het water. Op 3, 4, 10 en 11 juni staat dit project centraal. Tijdens de cursus wordt ingegaan op het technische instrumentarium, de samenwerking tussen de partners en de implementatie van maatregelen. Van de cursisten wordt niet verwacht dat ze uitgebreide kennis van rivieren bezitten. Doelstelling van de cursus is, naast kennisoverdracht, dat de cursist na de cursus redelijk in staat is de problematiek van de rivieren te (her)kennen, weet wanneer assistentie van deskundigen ingeroepen moet worden en enigszins begrip heeft voor de complexiteit van de technische en
Voor meer informatie: www.pao.tudelft.nl.
Cursusprogramma Geo-Engineering verschenen Stichting PostAcademisch Onderwijs en Delft GeoAcademy (onderdeel van Deltares) hebben een gezamenlijke brochure uitgegeven waarin 38 verschillende cursussen en workshops staan. Ze behandelen zeer gevarieerde onderwerpen, maar hebben gemeen dat de ondergrond centraal staat.
O
ok waterbeheerders en -bouwers kunnen cursussen op hun vakgebied volgen. Zo worden twee cursussen Dijkwacht gegeven, een basiscursus Damwanden ontwerpen met MSheet en een cursus Damwandconstructies en bouwputten. Naast deze cursussen staat een aantal workshops op het programma. Zo komt het saneren van verontreinigd grondwater met reactieve schermen aan de orde, het ontwerpen en bouwen van kademuren en geotechniek in het toetsen van dijken voor dijkbeheerders. Vergeleken met het cursusprogramma van voorgaande jaren is het aantal internationale, meerdaagse cursussen toegenomen. Deze worden gegeven door vooraanstaande internationale kopstukken. De voertaal van die cursussen is Engels. Het complete cursusoverzicht met beschrijvingen en praktische informatie is te vinden op www.pao.tudelft.nl of www.delftgeoacademy.nl.
H2O / 6 - 2008
19
Voorlichtingsbijeenkomsten NEN 1006 In 2007 verscheen het rapport van het RIVM over het voldoen van leidingwaterinstallaties aan de eisen en geldende voorschriften. Hieruit bleek dat één op de vijf bestaande en nieuwe collectieve leidingwaterinstallaties een verhoogd risico op verontreiniging vertoont. Waterbedrijven en VROM-inspectie controleren collectieve installaties onder meer op het risico van Legionellagroei. De controle is mede gebaseerd op de eisen uit NEN 1006. Het centrum van normalisatie NEN houdt in mei en juni bijeenkomsten over deze norm.
N
EN 1006 is opgenomen in zowel het Bouwbesluit als het Waterleidingbesluit. De norm heeft hiermee een wettelijke status. De voorlichtingsbijeenkomsten behandelen de belangrijkste ontwikkelingen rond NEN 1006. Aan de orde komen het Waterleidingbesluit (onder andere Legionellapreventie), prestatie-eisen in het Bouwbesluit, bepalingsmethoden in NEN 1006, aanvullingsblad NEN 1006 (A1/2005), onderhoud van installaties, de Europese norm voor leidingwater-
installaties (EN 806) en handhaving (VROMinspectie) en controle (waterbedrijven). Maar ook de komende ontwikkelingen worden tegen het licht gehouden, zoals de Drinkwaterwet- en het Drinkwaterbesluit (onder andere huishoudwaterinstallaties) en de implementatie in Nederland, verdere uitwerking van de legionellapreventie, de meterkastnormen uit het Bouwbesluit (onder andere opwarming van waterleidingen) en de relatie tussen deze ontwikkelingen en NEN 1006.
Legionella jordanis.
De bijeenkomsten vinden ‘s middags plaats op 21 mei in Delft en op 24 juni in Utrecht. Deelname kost 315 euro. Voor meer informatie: (015) 269 01 88.
Norm lichtremming bacteriën herzien NEN-ISO 11348, de norm die drie methoden voor het voor het bepalen van de lichtremming van luminiscerende bacteriën na blootstelling aan verontreiniging beschrijft, is herzien en uitgebreid.
B
ij de methoden wordt een bacterie gebruikt die licht produceert. De Vibrio fischeri wordt korte tijd blootgesteld aan in water opgeloste verontreinigingen. Vervolgens wordt gekeken hoeveel de lichtemissie (de bioluminescentie) is afgenomen. Er bestaat een relatie tussen de remming van de lichtemissie en de mate van toxiciteit van het monster. In 1998 is de eerste editie van ISO 11348 verschenen. Deze is herzien en uitgebreid.
In Nederland wordt vooral gewerkt conform NEN-ISO 11348 deel 3. In dit deel wordt gebruik gemaakt van bacteriën in gevriesdroogde vorm. In de herziene methode wordt standaard het zuurstofgehalte in de monsters bepaald en zo nodig verhoogd door roeren of beluchten. Daarnaast is het toepassingsgebied uitgebreid. Naast milieumonsters kan ook gekeken worden naar het effect van in water opgeloste enkelvoudige verontreini-
gingen. Tot slot is een informatieve bijlage toegevoegd, waarin aanwijzingen worden gegeven voor de bepaling in water met een hoog zoutgehalte, zoals zeewater of brakwater. De norm is te bestellen bij NEN Klantenservice: (015) 269 03 91 of via internet: www.nen.nl. Inhoudelijke informatie is op te vragen via (015) 269 03 03 of per e-mail:
[email protected].
Regionale bijeenkomsten over ‘Veilige leidingwaterinstallaties’ In april, mei en juni verzorgt ISSO, het kennisinstituut voor de installatiesector, in totaal 14 instructiebijeenkomsten over veilige leidingwaterinstallaties. Ze zijn met name bedoeld voor installatiebedrijven, die met nieuwe voorschriften en richtlijnen moeten werken.
D
e installatiesector heeft zelf een actieplan opgezet om Legionella in de waterleidingen te voorkomen. Als onderdeel hiervan hebben alle erkende watertechnische installateurs een exemplaar van het zakboekje ‘Kleintje Legionellapreventie’ gekregen. Het actieplan voorziet ook in het organiseren van instructiebijeenkomsten. De instructie richt zich op legionellapreventie en het beveiligen van drinkwaterinstallaties tegen terugstroming vanuit (gevaarlijke) toestellen. De bijeenkomst beslaat een hele dag en maakt gebruik van praktijksituaties en praktische oefeningen.
20
H2O / 6 - 2008
mee naar huis en een praktijkopdracht die men moet uitwerken.
De legionellachip.
Aan het einde van de eerste dag krijgt iedereen een proefversie van een eindtoets
De bijeenkomsten vinden plaats op de volgende data en locaties: op 10 april en 20 mei in Rotterdam, 15 april en 22 mei in Alkmaar, 17 april en 27 mei in Breda, 22 april en 29 mei Zwolle, 24 april en 3 juni Arnhem, 6 mei en 5 juni Venlo en op 8 mei en 10 juni in Woerden. De deelnamekosten bedragen 395 euro voor de instructie en 185 euro voor de CITO-toets. OTIB-leden betalen 95 euro voor de instructie en 85 euro voor de toets. Voor meer informatie: (010) 206 59 69.
informatie / recensie ‘Flocs in Water Treatment’ Het onlangs uitgekomen boek ‘Flocs in Water Treatment’ van David Bache en Ross Gregory kan beschouwd worden als deel drie in de IWA-trilogie over deeltjes, precipitatie en vlokvorming in de (afval)waterbehandeling. Eerder verschenen ‘Particles in Water - properties and processes’ van John Gregory (zie H2O nr. 4 uit 2006) en ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ van John Bratby (zie H2O nr. 12 uit 2007).
H
et werk van Bache en Gregory is bedoeld om vanuit de wetenschap een duidelijke uitleg en onderbouwing te geven over vlokvormingsprocessen in de behandeling van waterachtige substanties met de nadruk op de drinkwaterbereiding en, in mindere mate, de afvalwaterbehandeling. Het boek is opgebouwd op wetenschappelijke basis en structuur waarin de auteurs in slechts drie (!) hoofdstukken de basis, de karakteristieken en de praktijktoepassing van vlokvorming beschrijven. In het eerste hoofdstuk leggen Bache en Gregory de grondslag door een gedegen uitleg te geven van de basisprincipes van vlokvorming. Het krachtenspel van deeltjes in water en de onderlinge beïnvloeding komen daarbij aan bod. Vanuit de elementaire deeltjeskennis worden de mechanismen van vlokvorming beschreven met duidelijke uitleg over vlokmiddelen (hydrolyserende coagulanten en synthetische flocculanten), meng- en flocculatiecondities en vlokvorming. In hoofdstuk 2 staan de auteurs uitgebreid stil bij het voorkomen en de karakteristieke eigenschappen van gevormde vlokken. Structuur, vloksterkte, hydrodynamische en rheologische eigenschappen en gedrag van vlokken in waterige suspensies worden duidelijk en gestructureerd toegelicht. Hierbij werken Bache en Gregory uitgebreide wiskundige benaderingen uit die nog wel eens lastig te volgen zijn. Voor de echte wetenschapper ligt hier echter de basis voor het oprapen. Wat dat betreft is dit hoofdstuk een handig en volledig overzichtswerk.
De stap naar de praktijk in het volgende hoofdstuk wordt wat lastiger gemaakt. De theorie blijft ook hier de overhand voeren, hoewel gepoogd wordt om onderwerpen als metingen, invloeden van vlokeigenschappen op verschillende afscheidingsmechanismen en zuiveringsprocessen toe te lichten. In het gehele hoofdstuk wordt telkens vanuit de vlokeigenschappen en beïnvloeding van de omgevingskarakteristieken op de vlokken geredeneerd. Dit gebeurt met nuttige parameters, maar een toepasbaar praktisch hoofdstuk zou beter van de afscheidingsprocessen en de vereiste vlokeigenschappen uitgaan. Nu wordt aandacht besteed aan vlokgrootte, -sterkte en -dichtheid, waarbij de beïnvloeding door mengintensiteit, vlokvormingstijd, schuifspanningen, temperatuur en pH centraal staan. Met name de beschrijving van de invloed van de temperatuur op de vlokvorming is nuttig en doeltreffend en kan vertaald worden naar de praktijk. Interessant is verder de beschrijving van - hier en daar inventieve - toepassing van vlokhulpmiddelen en combinaties van vlokmiddelen en procesomstandigheden. Het praktijkhoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van zuiveringsprocessen vanuit de afvalwaterbehandeling, drinkwaterbereiding en slibontwatering. De zuiveringsprocessen blijven daarbij enigszins onderbelicht en verdienen meer aandacht. De toepassing van vlokvorming in de slibontwatering - het onderwerp waarop David Bache wetenschappelijk aan de weg timmert - wordt daartegen wel uitgebreid beschreven. David kan hier dan ook al zijn
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
kennis en enthousiasme botvieren. Jammer genoeg ten koste van meer nuttige praktijkinformatie over vlokverwijderingsprocessen. Met duidelijke formuleringen en uitleg aan de hand van essentiële formules en grafieken wordt de lezer bij de hand genomen om de basiselementen tot zich te nemen. Enig gemis is de afwezigheid van illustratieve afbeeldingen die de beschreven theorie zouden kunnen verduidelijken. Het is dus nogal veel tekst en formule. Een nuttige toevoeging in het boek vormen de appendices waarin de beschreven parameters met symbolen, formules en beschrijvingen worden samengevat.
Eindoordeel Over het algemeen is ‘Flocs in Water Treatment’ een zeer interessant en nuttig basiswerk voor onderzoekers en technologen met veel theoretische achtergrond, die de trilogie over deeltjes, coagulatie en vlokvorming compleet maakt. Voor Nederlands onderzoek en praktijktoepassingen is het boek van belang voor optimalisatie van chemische vlokvorming voor toepassingen in voorbezink-, tussenbezink- (in bijvoorbeeld tweetrapssystemen) en nabezinktanks, flotatie- en filtratie-installaties voor zowel de drinkwaterbereiding als de afvalwaterbehandeling. Zeker voor lopend onderzoek en projecten op het gebied van verdergaande behandeling van rwzi-effluent in nageschakelde filterinstallaties is de informatie in dit boek nuttig. Door de uitgebreide beschrijving van de slibontwatering kan dit boek ook gebruikt worden als een basiswerk voor de slibconditionering. Het enige wat nu nog mist in de trilogie, is een vertaling van de theorie en procesbeschrijving naar ontwerprichtlijnen, sturing en bedrijfsvoering in de praktijk. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Flocs in Water Treatment’ (ISBN 1843390639) van David Bache en Ross Gregory is een uitgave van IWA Publishing. De uitgave telt 296 pagina’s en kost 120 euro. IWA-leden betalen 90 euro. Het boek is te bestellen via www.iwapublishing.com.
H2O / 6 - 2008
21
verenigingsnieuws ingediend moet worden op internet: www.waterloopbaan.nl.
WATERCOLUMN
Hartenjagen met wij en zij
‘Naar een duurzaam stedelijk watersysteem’
A
ls industrievertegenwoordiger in de NVA probeer ik de overeenkomsten tussen communale en private zuivering steeds maar weer te bekrachtigen. Het maakt voor bijvoorbeeld P+N-microben immers niet uit of dat proces plaatsvindt in een communale of een industriële bak. De technologie is hetzelfde. ‘Er is slechts één verschil’, zeg ik dan maar laf. Wij kunnen niet onze eigen vergunning opleggen, laat staan handhaven, maar dat is flauw.
Ook al jaren wordt geroepen dat we het tenminste financieel beter doen en dat we graag mee willen doen in de benchmark. Dat was altijd lastig. Daarom waardeer ik zeer het Brabantse initiatief, zoals gerapporteerd in H2O van 8 februari jl. Een moeilijke taak en dapper. Ook ik ontmoet helaas inderdaad vaak het daarin genoemde wij/zij-gevoel. Op deze plaats heb ik dat eerder besproken onder de titel ‘De watertoren van Babel’. Ik heb gelukkig ervaring met beide werelden. Ik was zelf niet betrokken bij deze studie. Ik kan dus gaan muggenziften. Eentje dan. Het hoogste tarief betreft een industrieel bedrijf. In dat tarief is opgenomen een bedrag van tien euro per vervuilingseenheid per jaar, alleen al voor de heffing. Op basis van influentvervuilingseenheden! Dan moet er toch ergens een belletje gaan rinkelen. Waarschijnlijk staat er bij de communale deelnemers PM onder dit kopje. Die lozen immers op ‘eigen water’. Toch heb ik eigenlijk alleen maar lof voor dit initiatief. Verschillen (en overeenkomsten) worden duidelijk, en ik weet hoe moeilijk een benchmark is. Eigenlijk is er maar één goede benchmark en dat is de tucht van de vrije markt. Maar ook in de oligopoliserende private wereld wordt dat anders. En ik proef in globale onderwerpen soms de discussie ‘wel of geen (E)KRW-invloed’, ergo ‘verplaatsen buiten Europa’. Laat ik het leuk houden binnen Nederland. Hoe gaan we van twee pond ‘wij/zij’ naar een kilo ‘ons’. Daar is het podium van NVA, straks Royal Dutch Waternetwerk, heel geschikt voor. En net als voetballers van verschillende verenigingen verbroederen rondom een EK, kunnen wij dat met water rondom een (E)KRW. Er is helaas nog geen (W)KRW. Laten we in de (E)KRW-discussies en benchmarks niet gaan zwarte-pieten, laten we gaan hartenjagen. Maar zoals ik al zei, dat gaat traag, moeizaam. En laat ik de watermetafoor maar weer gebruiken, daarvoor gaat nog heel veel water door de Rijn en gelukkig ook door de (industriële) brouwketels. Johan Raap (NVA)
22
H2O / 6 - 2008
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 3 april bijeenkomst van Technische Commissie Anaerobe zuivering over operationele aspecten van anaerobe installaties Wageningen 17 april excursie van NVA sectie Noord-Holland naar drinkwaterbedrijven PWN en Waternet Amsterdam 17 april bijeenkomst van de Contactgroep Stedelijk Waterbeheer Rotterdam 24 april studiemiddag van de NVA-programmagroep Bestuurlijk-juridische aspecten van het waterbeheer over Europees waterrecht Utrecht 28 mei KVWN-voorjaarscongres met als thema ‘Transitiemanagement’ Nieuwegein 6 juni NVA-voorjaarsvergadering locatie nog niet bekend 27-28 november WaterSymposium Harderwijk / Voorhuizen
Inzendingen voor de Scriptieprijs Schrijf jij een bachelor of masterscriptie over een watergerelateerd onderwerp? Geef jezelf dan voor 1 juli op voor de NVA/KVWN Scriptieprijs 2008. De winnaar ontvangt een bedrag van 1.000 euro, twee jaar lang gratis lidmaatschap van beide verenigingen en een publicatie van een samenvatting van de scriptie in H2O en Neerslag. De prijsuitreiking vindt plaats tijdens het KVWN/NVA-watersymposium op 28 november. Kijk voor de voorwaarden en hoe de scriptie
Op donderdagmiddag 17 april verzorgt de Contactgroep Stedelijk Water een bijeenkomst bij Gemeentewerken Rotterdam. Ontvangst met koffie/thee is vanaf 13.30 uur, het programma begint om 14.00 uur. Het thema wordt ingeleid aan de hand van twee voorbeelden: • John Jacobs van de gemeente Rotterdam verzorgt een inleiding rondom het Rotterdamse Waterplan 2. Door haar ligging heeft Rotterdam altijd geprofiteerd van het water. De verandering van het klimaat en andere ontwikkelingen leiden er echter toe dat met name een stad als Rotterdam een adaptieve strategie moet ontwikkelen om ook in de toekomst het water de baas te kunnen blijven. In het tweede waterplan wordt de visie en strategie beschreven en wordt nadrukkelijk ingegaan op de ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische mogelijkheden die dit oplevert voor Rotterdam. • Gerard van der Berg van Kiwa Water Research en Rutger de Graaf van de TU Delft gaan in op initiatieven om een duurzaam systeem in de gemeente Heerhugowaard te ontwikkelen (kansen voor een decentrale watervoorziening en energie uit oppervlaktewater). Vervolgens bestaat ruimte voor discussie. De bijeenkomst eindigt rond 16.30 uur, waarna nog nagepraat kan worden. Deelname is gratis, maar u wordt wel verzocht om zich vooraf aan te melden (via
[email protected]).
‘Europees waterrecht’ De programmagroep Bestuurlijk-juridische aspecten waterbeheer van de NVA houdt samen met STOWA een studiemiddag rond het Europees waterrecht. De middag begint met een algemene uiteenzetting over de wijze waarop Europese regelgeving doorwerkt in het Nederlandse recht. Vervolgens wordt wat specifieker ingegaan op de betekenis van een aantal Europese waterrichtlijnen voor de dagelijkse praktijk. Deze onderwerpen staan ook centraal in de onlangs gereedgekomen volledig geactualiseerde versie van de STOWA-uitgave ‘EG-recht en de praktijk van het waterbeheer’. Het eerste exemplaar hiervan zal tijdens de studiemiddag overhandigd worden aan dijkgraaf Monique de Vries van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en portefeuillehouder Internationaal Beleid van de Unie van Waterschappen. Alle deelnemers van de studiemiddag krijgen na afloop ook een exemplaar. Na de pauze wordt aandacht besteed aan
verenigingsnieuws een andere recente STOWA-uitgave op het Europese vlak, te weten ‘Europa-bewust’. Hierin wordt ingegaan op maatregelen voor waterbeheerders om meer ‘Europa-bewust’ te handelen. Afsluitend wordt in de bijdrage vanuit het Kenniscentrum Europa Decentraal aan de hand van praktijkvoorbeelden ingespeeld op de kennisbehoefte. Aanmelden kan t/m vrijdag 18 april, uitsluitend via www.nva.net.
KVWN-voorjaarscongres ‘Water in transitie’ Op 28 mei vindt het voorjaarscongres plaats, het laatste onder KVWN-vlag. Het thema luidt: Water in transitie. Een transitie is ‘een structurele maatschappelijke verandering die het resultaat is van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende ontwikkelingen op het gebied van economie, cultuur, technologie, instituties en natuur en milieu’. Met deze definitie in het achterhoofd wordt vanuit verschillende invalshoeken de transitie in de watersector besproken.
Een prikkelend programma is in de maak met bijdragen van onder meer Atem Ramsundersingh van de Wereldbank en Harry te Riele van Dutch Research Institute for Transitions. Ook zullen de vier instellingen die de KVWN in de loop der jaren heeft (mede) opgericht (Stichting Wateropleidingen, Kiwa Water Research, Vewin en Aqua for All) een belangrijk stempel op het programma drukken. Het congres vindt plaats in het Waterhuis te Nieuwegein.
‘Een dag op de stoel van Marga Kool’ Op donderdag 21 februari was Bianca van Rooij door het Jongerenplatform van de NVA/ KVWN uitgekozen om een dagje mee te lopen met één van de twee vrouwelijke dijkgraven van Nederland. Het doel van deze dag was om te achterhalen wat een dijkgraaf doet en hoe het is om als vrouw deze positie en functie te bekleden. “Zelf werk ik in de advisering bij het adviesbureau RPS BCC en kom regelmatig bij waterschappen over de vloer. Met die achtergrond aarzelde ik geen moment om van deze gelegenheid gebruik te maken.” “De dag begon met het bespreken van deze
meeloopdag. Marga Kool liet direct haar passie voor haar functie boven komen. Op een kaart werd het gebied van het Waterschap Reest en Wieden aangegeven en er werden diverse anekdotes verteld. Vervolgens begon de officiële dag met een bespreking waarin diverse onderwerpen de revue passeerden. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat ze niet alleen op bestuurlijk maar ook op inhoudelijk niveau thuis is. Van een uitspraak van de rechter tot de evaluatie van het maaibeleid, zij weet overal het fijne van. Tijdens de overleggen bij Marga Kool op de kamer is de deur dicht, maar eigenlijk staat de deur altijd wagenwijd open voor iedereen. Regelmatig werd het overleg onderbroken waarop diegene antwoord krijgt op zijn/haar vraag waarna het overleg werd voortgezet.” “Wekelijks wordt de (overvolle) agenda doorgesproken met haar secretaresse waarbij twee weken vooruit gekeken wordt. Het blijkt dat een dijkgraaf geen ‘9 tot 5’-mentaliteit moet hebben. Regelmatig worden de avonden benut voor openingen, vergaderingen en overleg met bewoners of ingelanden. Aan het eind van de ochtend stond een overleg gepland met de communicatieadviseur. Hoe treedt het waterschap naar buiten en op welke manier(en) worden de burgers ingelicht?” “Dat Marga Kool een heel praktische kant heeft, werd bevestigd toen een besluit moest vallen over het ophangen van kunstwerken in de hal. Met de uitgeprinte textiel wandkleden in de hand werd in de hal bekeken welk kleed het beste tot zijn recht kwam.” “De gehele middag staat in het teken van de evaluatie van het nieuw ingevoerde maaibeleid van het waterschap. Veel ingelanden (voornamelijk agrariërs) zijn van mening dat zij schade lijden dankzij dit nieuwe beleid. Derhalve is besloten om een openbare algemene bestuursvergadering te beleggen waarin de evaluatie wordt besproken. Aan de hand van deze evaluatie wordt het maaibeleid van dit jaar opgesteld. Ter voorbereiding hierop worden in de ochtend stukken doorgenomen en strategieën bepaald. Om 13.00 uur was het dan zover; de hele zaal zat vol met leden van het algemeen bestuur en geïnteresseerden. Uit de overvolle publiekstribune wilden drie sprekers inspraak hebben op de vergadering. Nadat zij aan het woord waren geweest, Marga Kool in gesprek met de ingelanden afgelopen februari.
werd de vergadering geopend en hanteerde Marga de rol van procesbewaker en zat ze de vergadering voor. Naast de evaluatie van het maaibeleid kwamen nog drie onderwerpen aan bod, waarna het gehele bestuur uitgenodigd werd om naar buiten te gaan.” “Eenmaal buiten aangekomen kregen we te horen dat het waterschap op het parkeerterrein vier proefvakken met innovatieve technieken op het gebied van stedelijk waterbeheer heeft aangelegd: twee proefvakken op het gebied van waterberging en twee met een techniek voor waterzuivering. De twee proefvakken voor waterberging zijn weer onderverdeeld in één proefvak met een waterdoorlatende verharding en één proefvak met ondergrondse infiltratie (ook wel bufferopslag genoemd). Het regenwater wordt hierdoor onder de parkeerplaats tijdelijk vastgehouden waarna het water vertraagd wordt afgevoerd naar de vijver. In de andere proefvakken is één proefvak in gebruik met een ecofilter in een zogeheten safekolk en het andere proefvak is in gebruik met een infiltratiegoot (met substraat). Zowel de filter als het substraat hebben een zuiverende werking op metalen en andere gevaarlijke verontreinigingen. Vervolgens wordt het regenwater afgevoerd naar de vijver.” “Onder het genot van een hapje en een drankje werd deze dag afgesloten met een informeel gesprek met Marga. Dit gaf mij de gelegenheid om ook haar ervaringen te bespreken en op een persoonlijker niveau vragen te stellen. Natuurlijk ben ik als vrouw heel nieuwsgierig hoe een vrouw zich staande weet te houden op een functie als dijkgraaf. Marga was daar heel erg nuchter en realistisch over. “Gewoon goed je werk doen.” Via langjarige ervaringen op bestuurlijk niveau (raadslid, statenlid, gedeputeerde) is zij het levende bewijs dat een kleuterjuf uiteindelijk best dijkgraaf kan worden.” “Gelukkig merkt ze de laatste jaren ook een omslag in het bedrijfsleven met betrekking tot het aannemen van vrouwen. Hierin is een grote inspanning ontstaan tot het werven van vrouwen. Volgens Marga dient binnen een bedrijf een evenwicht te ontstaan door het ‘gevoel’ van een vrouw en het ‘zakelijke’ van een man te combineren. Marga heeft wel het gevoel dat vrouwen heel erg bescheiden zijn en eerder een ‘dat kan ik niet-principe’ hanteren dan dat ze zelfvertrouwen hebben. Toch vindt ze niet dat een vrouw zich moet verliezen in de mannenwereld en haar tip hierin is: wees en ken jezelf en heb vertrouwen in jezelf.” “Naast haar drukke baan als dijkgraaf weet ze toch weer tijd vrij te maken voor de uitoefening van haar andere passie: schrijven. Deze activiteit beoefent ze fanatiek, wat resulteerde in een roman (‘Een kleine wereld’), gedichten en verhalenbundels. Maandelijks is haar inbreng te lezen in de Staatscourant.” “Voor mij zat de dag erop en begaf ik me weer in de file richting het zuiden, maar Marga ging onvermoeid door met haar dagelijkse gang van zaken. “ Bianca van Rooij
H2O / 6 - 2008
23
DutchWaterSector
18 juli 2008: Dutch Water Sector 2009/2010
t*OEF&OHFMTUBMJHFA%VUDI 8BUFS4FDUPSJOGPSNFSFO/81 PWFSIFJEFOCFESJKWFOEFMF[FS PWFSBMMFCFMBOHSJKLFOJFVXF POUXJLLFMJOHFOJO/FEFSMBOE t%FPQHFOPNFOBSUJLFMFO QSFTFOUBUJFT BESFTTFOMJKTUFO JOEFYNBLFOIFUUPUFFOXBBSEFWPM OBTMBHXFSLUFSQSPNPUJFWBO /FEFSMBOE8BUFSMBOE t%FVJUHBWFXPSEUXFSFMEXJKE WFSTQSFJEPOEFSCF[PFLFSTWBO XBUFSFWFOFNFOUFOJOCJOOFOFO CVJUFOMBOEFOWJBBNCBTTBEFT
Op 18 juli aanstaande verschijnt Dutch Water Sector, het Engelstalig overzicht van Nederlandse waterexpertise. Dutch Water Sector wordt door Nijgh Periodieken, in samenwerking met het NWP uitgegeven.
verspreid onder bezoekers van waterevenementen in binnen- en buitenland en via ambassades. Zo zal de Dutch Water Sector in september worden uitgedeeld aan de bezoekers van de Beurs Aquatech.
Reserveer uiterlijk vóór 27 juni advertentieruimte
Deze nieuwe editie biedt u de uitgelezen mogelijkheid uw positie in het buitenland te versterken. De oplage bedraagt maar liefst 15.000 exemplaren en wordt wereldwijd
Reserveer nu uw advertentieruimte in Dutch water Sector en bereik de kopstukken uit de Internationale waterbranche!
Bel voor meer informatie: Roelien Voshol 010 – 427 41 54 of Brigitte Laban 010 – 427 41 52
platform
Cors van den Brink, Royal Haskoning Martha Buitenkamp, Anantis* Jan Venema, Provincie Drenthe Gerda Brilleman-Brondijk, Provincie Drenthe
Gebiedsdossier van grondwaterbeschermingsgebieden in Drenthe De Provincie Drenthe wil toe naar een grondwaterbeschermingsbeleid waarbij het daadwerkelijke risico op belasting van het grondwater leidend wordt. Dit vereist een aanpak waarbij de belasting binnen grondwaterbeschermingsgebieden gerelateerd wordt aan de kwetsbaarheid van deze gebieden. Dit is uitgewerkt in een methode die binnen redelijke termijn en kosten tot resultaten leidt. Bovendien is het gebiedsdossier zoveel mogelijk gebaseerd op bestaande gegevens, vraagt ze geen of weinig aanvullend onderzoek, sluit ze aan bij de risicobeelden die de betrokken deskundigen hebben van de winning én is ze bruikbaar als communicatiemiddel voor de partijen die met de maatregelen om de risico’s te verminderen aan de slag moeten (overheden, burgers en maatschappelijke organisaties).
I
n Drenthe zorgen het Provinciaal Omgevingsplan en de Provinciale Omgevingsverordening op papier voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater dat bedoeld is voor de openbare drinkwatervoorziening. In de praktijk leidt dit onder meer tot het opleggen van beperkingen aan activiteiten en ruimtelijke functies die het grondwater verontreinigen. Ook staat de provincie sommige activiteiten en functies binnen grondwaterbeschermingsgebieden niet, of alleen onder bepaalde voorwaarden, toe. Dit beleid blijkt een aantal gebieden onvoldoende bescherming te bieden, terwijl andere gebieden onnodig veel bescherming krijgen. Dit heeft te maken met de verschillen in kwetsbaarheid van de ondergrond per gebied en de aard van de activiteiten en functies. De Provincie Drenthe vindt dat de kwetsbaarheid van een gebied en de aard van de belasting van activiteiten en functies een grotere rol moeten gaan spelen in het beschermingsbeleid. Om dit beleid te kunnen ontwikkelen, liet de provincie een onderzoek verrichten naar het huidige risico van grondwaterbelastende activiteiten en functies in de Drentse grondwaterbeschermingsgebieden. Royal Haskoning en Anantis werken hiervoor samen met de drie waterleidingbedrijven die in Drenthe actief zijn.
Afb. 1: Ligging van de 18 grondwaterbeschermingsgebieden binnen de provincie Drenthe: 1. Nietap, 2. Onnen / De Punt, 3. De Groeve, 4. Annen / Breevenen, 5. Assen, 6. Gasselte, 7. Beilen, 8. Leggeloo, 9/10. Valtherbos / Noordbargeres, 11. Kruidhaars, 12. Havelterberg, 13. Ruinerwold, 14. Hoogeveen, 15. Holtien, 16. Dalen, 17. Zuidwolde en 18. Drentse Aa.
H2O / 6 - 2008
25
Voor alle 18 Drentse grondwaterbeschermingsgebieden (zie kaart) is een analyse van de huidige risico’s op verontreiniging van de grondwaterkwaliteit gemaakt. Hierbij gaat het enerzijds om de kwetsbaarheid van de winning en anderzijds om de belasting door activiteiten en functies in het gebied. Om deze risicobenadering toe te passen op de 18 Drentse winningen is gezocht naar een aanpak die binnen redelijke termijn en kosten tot resultaten leidt, zoveel mogelijk gebaseerd is op bestaande gegevens, geen of weinig aanvullend onderzoek vraagt, aansluit bij de risicobeelden die de betrokken deskundigen hebben van de winning én bruikbaar is als communicatiemiddel voor de partijen die in het vervolg met maatregelen om de risico’s te verminderen aan de slag moeten. Gezocht is naar bestaande methoden in Nederland, waarin kwetsbaarheid en belasting een rol spelen. Er bleken zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden te bestaan. Zo wordt in sommige methoden de belasting van een functie kwalitatief beoordeeld, terwijl andere methoden op basis van de belasting per maatgevende stof aan maaiveld bijvoorbeeld de nitraatconcentratie in het grondwater berekenen. Ook voor het bepalen van de kwetsbaarheid van een winning bestaan verschillende methoden, waarbij ofwel het hele intrekgebied dezelfde kwetsbaarheid krijgt toebedeeld dan wel dat per type stofgroep (bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen, zware metalen of gechloreerde vluchtige koolwaterstoffen) de kwetsbaarheid wordt bepaald1),2). Gekozen is voor het toepassen van een methode die onder andere de provincies Utrecht3),4)en Overijssel5) gebruiken. Zij werken met een benadering die gebaseerd is op REFLECT6). Dit is een methode waarmee de bedreiging voor een grondwaterwinning voor ruimtelijke inrichtingen kan worden ingeschat. Die bedreiging wordt bepaald door de kwetsbaarheid van de winning te combineren met de belasting van het grondwater dat de winning kan bereiken.
rende pakket) en de verblijftijd in het watervoerende pakket. De uiteindelijke kwetsbaarheid wordt bepaald door middeling van de scores van de drie factoren. Belasting
Om de belasting in beeld te brengen, is gekeken naar de aanwezigheid van punt-, lijn- en diffuse bronnen. Bij puntbronnen gaat het om mogelijk aanwezige bodemverontreinigingen en activiteiten op een bepaalde plek. De inschatting van deze belasting is gebaseerd op de kans dat een inrichting (bijvoorbeeld een fabriek) of activiteit tot verontreiniging kan leiden7),8). Bij lijnbronnen gaat het om wegen, kanalen, spoorwegen, e.d. Deze geven een risico op verontreiniging bij calamiteiten en onderhoud. Ondergrondse lijnbronnen, zoals rioleringen, kunnen een risico vormen, omdat slecht functioneren niet snel gezien wordt. Ook van lijnbronnen is vaak niet bekend of deze werkelijk tot verontreiniging hebben geleid. Diffuse bronnen hangen samen met het landgebruik: woongebieden, industrieterreinen, landbouw, etc. Ze brengen een risico op diffuse verontreiniging met zich mee. Op basis van de belasting zijn de diffuse bronnen ingedeeld in drie categorieën: ‘toegestaan’, ‘onder voorwaarden toegestaan’ en ‘verboden’4).
•
Het risico van lijn- en puntbronnen is kwalitatief beoordeeld, waarbij de kwetsbaarheidskaart als ‘onderlegger’ gehanteerd is voor prioritering. Een ander risico betreft de planologische bescherming. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid moet in de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen worden. Dit betekent dat de juridische beschermingszones, zoals waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, gebieden tegen fysische bodemaantasting en boringvrije zones, op de plankaart moeten zijn aangegeven. Ook moeten in de toelichting en in de voorschriften bij de plankaart de juiste voorwaarden voor deze gebieden staan. Is dit niet het geval, dan bestaat het risico dat activiteiten en of functies onterecht of zonder de juiste voorwaarden worden toegestaan. In het onderzoek is daarom nagegaan of de planologische bescherming per wingebied goed is geregeld.
Risico’s
Vanwege de verschillen in kwetsbaarheid per gebied is het risico van een bepaalde functie of activiteit op verontreiniging van het grondwater in de grondwaterbeschermingsgebieden ook verschillend. Een spoorlijn in een kwetsbaar gebied geeft meer risico’s dan in een niet kwetsbaar gebied. Natuur vormt vrijwel nooit een bedreiging voor de grondwaterkwaliteit, terwijl bepaalde vormen van landbouw in hele kwetsbare gebieden mogelijk wel en in minder kwetsbare gebieden met aanvullende maatregelen geen bedreiging vormt voor de grondwaterkwaliteit. De risico’s zijn daarom per gebied in beeld gebracht door te kijken naar de kwetsbaarheid van de ondergrond in combinatie met de belasting door de aanwezige bronnen.
Emmen en Assen De resultaten zijn weergegeven in de vorm van kaarten (zie afbeeldingen 2 en 3) voor het grondwaterbeschermingsgebied Emmen (pompstations Noordbargeres en Valtherbos) en de boringvrije zone rond Assen. De kwetsbaarheid is weergegeven als onderlegger bij de lijnbronnen (2b en 3b) en diffuse bronnen (2c en 3c) voor respectievelijk Emmen en Assen. Op deze kaarten is te zien dat gewerkt is met een score van 1 tot 10, die elk een eigen kleur hebben gekregen. Groen is niet kwetsbaar, rood is zeer kwetsbaar. Deze kaarten illustreren daarmee het verschil in kwetsbaarheid van de winningen Assen - met een dikke kleilaag in de ondergrond en daardoor lange reistijden van het grondwater naar de winning - en Emmen met korte reistijden naar de winning vanwege de zandige ondergrond.
Kwetsbaarheid
De kwetsbaarheid van de ondergrond bepaalt in hoge mate in hoeverre activiteiten aan maaiveld een risico vormen voor de kwaliteit van de winning. Zo bieden kleilagen in de ondergrond een natuurlijke bescherming tegen verontreinigingen vanwege de slechte doorlatendheid en het reactieve vermogen waardoor sommige verontreinigingen kunnen worden geadsorbeerd en/of afgebroken. Wingebieden met een goed ontwikkelde kleilaag zijn niet tot weinig kwetsbaar. Er zijn echter ook wingebieden met een goed doorlatende en weinig reactieve ondergrond. Hier stroomt het grondwater vrijwel ongehinderd naar de winning. Dit zijn kwetsbare gebieden. De kwetsbaarheid van een gebied is daarmee af te leiden uit de bodemopbouw en -eigenschappen. De kwetsbaarheid is in REFLECT opgebouwd uit drie factoren: de kwetsbaarheid van de bovengrond (tot 1,2 meter beneden maaiveld), de kwetsbaarheid van de ondergrond (alles tussen 1,2 meter beneden maaiveld en de bovenkant van het watervoe-
26
H2O / 6 - 2008
risico’s kunnen leiden. Dit is tot uitdrukking gebracht in de bandbreedte ‘geen probleem’ (groen) wanneer sprake is van weinig kwetsbare gebieden tot ‘actueel risico’ (rood) in kwetsbare delen. Geel (aandachtspunt) krijgen matig kwetsbare gebieden waar een niet zonder meer toe te laten functie ligt; Een functie die verboden is, wordt in geval van matig kwetsbare en kwetsbare gebieden beoordeeld als ‘actueel risico’. Deze functies worden in weinig kwetsbare gebieden beoordeeld als ‘aandachtspunt’ (geel) om te voorkomen dat bepaalde ontwikkelingen in een vroegtijdig stadium wellicht ten onrechte ‘buiten de discussie’ vallen. In de kwetsbare gebieden zijn ze met rood aangemerkt.
Bij het combineren van de belasting en de kwetsbaarheid is de volgende motivering gehanteerd: • Een functie die altijd en zonder voorwaarden is toegestaan, bijvoorbeeld natuur, levert ongeacht de kwetsbaarheid geen probleem op. Dit is op de kaarten weergegeven met een groene kleur; • Een functie die onder voorwaarden is toegestaan, bijvoorbeeld landbouw, zal afhankelijk van de kwetsbaarheid tot
Beoordeling van de diffuse belasting als functie van de kwetsbaarheid.
type diffuse bron
toegestaan onder voorwaarden toegestaan verboden
kwetsbaarheidscore weinig kwetsbaar (score 1-3)
matig kwetsbaar (score 4-7)
kwetsbaar (score 8-10)
I I II
I II III
I III III
platform A
C
B
D
Afb. 2: Diffuse belasting (a) en belasting via lijnbronnen (b) en puntbronnen (c), geplot op de kwetsbaarheidskaart als onderlegger en de beoordeling van de bedreiging voor een grondwaterwinning (Emmen) voor de diffuse belasting (d). Afb. 3: Diffuse belasting (a) en belasting via lijnbronnen (b) en puntbronnen (c), geplot op de kwetsbaarheidskaart als onderlegger en de beoordeling van de bedreiging voor een grondwaterwinning (Assen) voor de diffuse belasting (d).
A
B
C
D
In beide gebieden vormt landbouw het belangrijkste landgebruik. Daarnaast komen in beide gebieden extensieve functies als natuur/bos voor. Ten slotte ligt in het noordwesten van de boringvrije zone van Assen een industriegebied. De diffuse bronnen zijn weergegeven op de kaarten 2a en 3a voor respectievelijk Emmen en Assen, waarbij de driedeling is gemaakt naar lage belasting (toegestaan), belasting afhankelijk van invulling functie (onder voorwaarden toegestaan) en hoge belasting (verboden). De lijn- en puntbronnen zijn voor beide gebieden geplot op de kwetsbaarheidskaart als onderlegger. De verschillen in kwetsbaarheid zijn het gevolg van verschillen in de kwetsbaarheid van de bovengrond, de kwetsbaarheid van de ondergrond en de verblijftijd in het watervoerende pakket. Voor alle factoren is het pompstation Assen minder kwetsbaar. Door de lijn- en puntbronnen weer te geven in combinatie met de kwetsbaarheid van het gebied, geeft dat de mogelijkheid gericht beschermende maatregelen te treffen ten aanzien van bijvoorbeeld infrastructuur of de aanpak van puntbronnen te prioriteren op basis van broninformatie én de kwetsbaarheid van het gebied. De lijnbronnen zijn op kaart gezet (zie de kaarten 2b en 3c voor respectievelijk Emmen en Assen) met als ondergrond de kwetsbaarheid van het gebied. Voor de lijnbronnen is geen rangorde aangebracht in de aard van de bron. De puntbronnen zijn weergegeven op de kaarten 2c en 3c voor respectievelijk Emmen en Assen met een indeling naar de omvang van het risico weergegeven met als ondergrond de bovenbeschreven kwetsbaarheid van het gebied. Het combineren van de diffuse belasting met de kwetsbaarheid geeft de verschillen in kwetsbaarheid goed weer (zie afbeeldingen 2d en 3d voor respectievelijk Emmen en Assen). Voor Assen is overwegend sprake van geen probleem of eventueel een aandachtspunt. Alleen in het industriegebied is in combinatie met een matige kwetsbaarheid reden voor nader onderzoek. Dit in tegenstelling tot Emmen, waar een vergelijkbaar landgebruik (landbouw) in grote delen van het gebied leidt tot een knelpunt, dat wil zegen, dat er aanleiding is voor nader onderzoek naar de aard en omvang van de belasting in het licht van de kwetsbaarheid van het gebied. Bij de analyse van de planologische bescherming bleek dat van de 18 gebieden slechts drie helemaal correct planologisch zijn beschermd. Bij de overige 15 winningen staan de gebieden niet goed of helemaal niet op de plankaart en/of ontbreken de juiste voorwaarden in de toelichting.
Kanttekeningen De ‘kracht’ van de methode, namelijk de risico’s van winning inschatten aan de hand van doorgaans beschikbare basisinformatie, laat onverlet dat maatregelen pas aan de orde zijn nadat een nadere analyse dit heeft uitgewezen. Deze filosofie past binnen de
H2O / 6 - 2008
27
risico-evaluatie uit de grondwaterrichtlijn die aan de orde is nadat ergens in een monitoringspunt een drempelwaarde wordt overschreden. Dus nadat in de vorm van een quick scan op een vergelijkbare manier de informatie van alle gebieden kwalitatief op een rij is gezet, is het zaak met gebiedskennis en samen met de actoren met name de belasting nader te beschouwen voor die gebieden waar sprake is van een knelpunt. Een degelijke detailanalyse kan leiden tot aanpassing van landgebruik (gangbare landbouw die inmiddels is omgezet in extensieve landbouw of natuur), een andere beoordeling van de belasting (wanneer blijkt dat veeteelt een lagere belasting betekent dan gangbare akkerbouw) of herstel van fouten in de basisbestanden.
Uiteindelijk wordt aan een gebiedsdossier een uitvoeringsprogramma gekoppeld waarin is aangegeven op welke wijze risico’s worden beperkt en welke maatregelen nog moeten en kunnen worden genomen ter bescherming van het grondwater. Het gebiedsdossier kan op verschillende manieren worden ingezet: - als communicatiemiddel om verschillende partijen inzicht te geven in de factoren die van belang voor de kwaliteit van het onttrokken water en het geproduceerde drinkwater; - als toetsingskader voor de drinkwaterfunctie bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen - en voor het oplossen van bestaande risico’s voor het grondwater.
3)
4)
5)
6)
Verdere invulling Het onderzoek naar de risico’s in grondwaterbeschermingsgebieden heeft een momentopname opgeleverd van de risico’s voor de grondwaterkwaliteit als gevolg van aanwezige bronnen en de mate waarin winningen planologisch beschermd zijn. De Provincie Drenthe zal nu samen met de gemeenten en de waterleidingbedrijven per gebied een gebiedsdossier gaan opstellen. Zo’n document bevat een systematische verzameling van gegevens over de betreffende waterwinning, de bron en de activiteiten in de omgeving die de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.
Rond de zomer zullen de eerste gesprekken tussen de Provincie Drenthe, gemeenten en waterleidingbedrijven zijn afgerond. Na de zomer krijgt het gebiedsdossier verder inhoudelijk vorm. LITERATUUR 1) Grontmij (2004). Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug. Handvatten voor actieve bescherming van de grondwaterkwaliteit tegen diffuse bronnen. Rapport 13.6804.1. In opdracht van de Provincie Utrecht. 2) Grontmij (2002). Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug. Handvatten voor actieve bescherming
7)
8)
van de grondwaterkwaliteit tegen diffuse bronnen, deel 2: visie. Rapport 105580105580. In opdracht van de Provincie Utrecht. Spong D. (2004). Achtergronddocument grondwaterkwaliteitsaspecten in ruimtelijke plannen. Impect. In opdracht van de Provincie Utrecht. Spong D. (2004). Achtergronddocument grondwaterkwantiteitsaspecten in ruimtelijke plannen. Impect. In opdracht van de Provincie Utrecht. Boerefijn M. en H. van der Werf (2005). Methodiek voor gebiedsgerichte grondwaterbescherming. Tauw. Rapport 4442782. In opdracht van de Provincie Overijssel. Laeven M., W. Beekman, L. Drogendijk, P. van Bergen en C. van den Brink (1999). Functieverweving en duurzame waterwinning. REFLECT: bepaling van risico’s voor grondwaterwinningen. Kiwa/IWACO-rapport SWE 99.007. Reinders J., K. de Winkel en D. Samkalden (2004). Methodiek voor beoordelen van de risico’s voor de bodem van bedrijfsmatige activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. TNO-rapport 31881. In opdracht van het IPO. Winkel K. de en H. Krop (2005). Verbodslijst inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden; second opinion. WINKcon. In opdracht van IPOGrondwaterbeschermingsgebieden.
* Anantis is een adviesbureau dat zich bezighoudt met project- en procesmanagement.
advertentie
!PPLIKON !NALYTICAL VOOR NAUWKEURIGE EN ROBUUSTE ON LINE MONITORING VAN ALLE WATERSTROMEN OP 4OXISCHE STOFFEN ALS s 4OTAAL #YANIDE s 4OTAAL &ENOL s $IVERSE ZWARE METALEN
"ELASTENDE STOFFEN ALS
s !MMONIA s .ITRAAT s .ITRIET s 4OTAAL &OSFAAT s 4OTAAL 3TIKSTOF
!LERT
"ELANGRIJKE PARAMETERS ALS s (ARDHEID s 6ERZADIGINGSINDEX
28
!PPLIKON !NALYTICAL ON LINE !NALYZERS
6OOR MEER INFORMATIE EN NOG VEEL MEER APPLICATIES
!NALYSE METHODEN CONFORM DE OFFICIÑLE NORMEN .%. )3/ !34- EN TOEPASSING VAN ANALYTISCHE TECHNIEKEN DIE EEN MEETBEREIK VANAF MICROGRAMMEN PER LITER MOGELIJK MAKEN TITRATIE COLORIMETRIE IONCHROMATOGRAFIE EN VOLTAMMETRIE
!PPLIKON !NALYTICAL "6 /N LINE !NALYZER DIVISIE 4EL WWWAPPLIKON ANALYZERSCOM
H2O / 6 - 2008
platform
Herman van Dam, adviseur Water en Natuur / Grontmij | AquaSense Jan Wanink, Koeman en Bijkerk bv Froukje Grijpstra, Wetterskip Fryslân Theo Claassen, Wetterskip Fryslân
Trendanalyse 1981-2005 van hydrobiologische gegevens uit Friesland In Friesland vindt al een kwart eeuw onderzoek plaats naar de biologische kwaliteit van oppervlaktewater. De resultaten zijn nu voor het eerst verwerkt tot een samenhangend beeld van veranderingen in de biologische kwaliteit van de oppervlaktewateren op lange termijn. De gestage afname van de fosfaatconcentraties pakt positief uit: het meest voor fytoplankton en het minst voor vissen. De hoge bezetting met brasem is echter een ernstige belemmering voor de verdere verbetering van de waterkwaliteit. In dit artikel worden aanbevelingen gedaan voor voortzetting van de biologische monitoring in relatie tot het te verwachten gebruik van de gegevens, onder andere voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water. In de provincie Friesland bestaat een gradiënt van zoet naar zout van zandgronden in het zuidoosten via een laagveengebied naar het kleigebied langs de Waddenzee. Op de Waddeneilanden wordt deze gradiënt in miniatuur herhaald. De wateren zijn ingedeeld in enkele tientallen typen, met natuurlijke wateren als duinwateren, pingoruïnes, vennen en hoogveenplassen, naast kunstmatige wateren als kanalen, sloten, stadswateren, laagveenplassen, petgaten en zandgaten. Binnen de sloten en kanalen is verschil tussen typen van klei-, zand- en veengrond. Vorm en stromingspatroon van de van oorsprong natuurlijke stromende wateren in het zandgebied en het peilbeheer van de Friese boezem zijn in zeer sterke mate door de mens veranderd1).
De stadsgrachten van Leeuwarden bieden niet veel ruimte aan flora en fauna (foto: Wetterskip Fryslân).
W
etterskip Fryslân en zijn voorgangers verrichten al sinds 1981 onderzoek naar fytoplankton, fytobenthos (diatomeeën), macrofyten, zoöplankton, macrofauna en vis. Dit gebeurt met wisselende frequenties, intensiteit,
omvang en diepgang en op verschillende locaties. Het waterschap wil de gegevens zo verwerken dat een beeld ontstaat van veranderingen in de tijd van de oppervlaktewateren en op grond daarvan aanbevelingen doen over voortzetting van de monitoring.
Uit de bestanden van Wetterskip Fryslân zijn 261 locaties geselecteerd waarvan biologische monsters uit tenminste twee van de vier perioden 1981-1990, 1991-1995, 1996-2000 en 2001-2005 beschikbaar zijn. Het aantal locaties binnen de typen bedraagt gemiddeld 14, maar is ongelijk verdeeld: van twee bij de stadsvijvers tot 49 bij de boezemmeren. Ook het aantal locaties waarop de biologische kwaliteitselementen zijn bemonsterd verschilt: van 65 bij de diatomeeën tot 165 bij de macrofyten. Binnen elk kwaliteitselement zijn er ook grote verschillen in het aantal locaties per type: zo zijn voor het fyto- en zoöplankton en de macrofyten relatief veel
H2O / 6 - 2008
29
Staatsbosbeheer voerde in het Griltjeplak op Terschelling maatregelen uit die voor een betere waterkwaliteit moeten zorgen (foto: Wetterskip Fryslân).
gegevens beschikbaar van boezemmeren en petgaten en voor de diatomeeën juist weinig. Diatomeeën zijn weer meer bemonsterd in de kleine, natuurlijke wateren. De systematische bemonstering van het fytoplankton is in 1981 begonnen, die van de diatomeeën pas in 1993 en die van de andere biologische kwaliteitselementen in 1989. Voor de verwerking zijn ook gegevens van de chlorideconcentraties en nutriënten gebruikt, die van vrijwel alle locaties en perioden beschikbaar zijn2). De gegevens zijn door de jaren heen zoveel mogelijk op vergelijkbare wijze verzameld, maar soms bestaan verschillen in naamgeving en determinatieniveau. Organismen die soms tot op variëteit en soms tot op soort zijn gedetermineerd, zijn samengenomen onder de betreffende soort. Om homogene reeksen te verkrijgen, zijn (vooral bij fytoplankton en macrofauna) zonodig soorten geaggregeerd tot geslacht of familie. Determinaties van zeer zeldzame soorten zijn na een kritisch oordeel van experts geaccepteerd voor verdere verwerking. Voor elk biologisch kwaliteitselement zijn indicatiegetallen gezocht waarmee de variatie in soortensamenstelling zo goed mogelijk wordt samengevat. Hierbij is aan elk taxon een indicatiewaarde voor een bepaalde milieufactor toegekend, bijvoorbeeld de mate van voedselrijkdom. Uit de soortensamenstelling van een diatomeeënmonster is een gemiddelde berekend, dat een indicatie geeft voor de voedselrijkdom3). Voor de macrofyten zijn op die manier indicatiewaarden berekend voor totaalfosfaat4). Voor de macrofauna zijn de aantallen soorten kokerjuffers en libellen als positieve
30
H2O / 6 - 2008
indicator en de relatieve hoeveelheid wormen en muggenlarven als negatieve indicator5) voor de waterkwaliteit genomen. Verschillen tussen de perioden zijn statistisch getoetst indien voldoende waarnemingen beschikbaar zijn. Om veranderingen en verschillen in de totale soortensamenstelling van en tussen de locaties vast te stellen, zijn per groep van organismen ordinaties verricht. Daarbij is de variatie in de soorten van veel monsters tegelijkertijd op een zodanige manier in een plat vlak afgebeeld, dat sterk op elkaar gelijkende monsters dicht bij elkaar komen te liggen en sterk van elkaar verschillende monsters juist ver uit elkaar6). Vervolgens is uitgerekend hoe sterk de verandering van de soortensamenstelling in de loop der tijd correleert met veranderingen van de concentraties van chloride, totaal-fosfaat en totaal-stikstof.
de herkomst van het water. De nutriënten totaal-stikstof en totaal-fosfaat bepalen de groei van algen en waterplanten. Vennen en zandgaten zijn het armst aan chloride en nutriënten en kleisloten en -kanalen het rijkst. In de laatste twee typen is waarschijnlijk stikstof beperkend; in de overige wateren is dit fosfaat (N/P > 16). Over de hele linie nemen de nutriëntenconcentraties sterk af. Het zomergemiddelde van totaal-fosfaat gaat van 0,35 mg/l in de periode 1981-1990 naar 0,11 mg/l in de periode 2001-2005 en ligt daarmee beneden de MTR van 0,15 mg/l. Over dezelfde periode neemt totaal-stikstof af van 3,7 naar 2,0 mg/l (MTR = 2,2 mg/l) en chloride (jaargemiddelde) van 93 naar 78 mg/l (zie tabel 1). De afname van de nutriënten kan goeddeels worden toegeschreven aan maatregelen ter bestrijding van eutrofiëring en die van chloride aan de toegenomen hoeveelheid neerslag7).
Fytoplankton Chemie Chloride is een belangrijke indicator voor het totale zoutgehalte, dat een hoofdfactor is voor de verspreiding van waterorganismen en in Friesland deels ook gerelateerd aan
De relatie tussen de hoeveelheid fytoplankton (uitgedrukt in de hoeveelheid chlorofyl) en voedingsstoffen is heel direct. In het IJsselmeer en de daaruit gevoede boezemmeren is de zomergemiddelde
Tabel 1. Veranderingen van de gemeten en uit de macrofyten berekende4) nutriëntenconcentraties.
parameter
aantal jaren x locaties (chemie) aantal opnamen (macrofyten) totaal-fosfaat gemeten (mg/l P) totaal-fosfaat berekend uit macrofyten totaal-stikstof gemeten (mg/l N)
1981-1990
1991-1995
1996-2000
2001-2005
458 41 0,35 0,29 3,7
553 155 0,25 0,20 3,6
597 160 0,19 0,16 2,8
456 112 0,11 0,16 2,0
platform De meest algemene soort, gemiddeld over de gehele onderzoeksperiode en alle onderzochte watertypen is de bloeivormende blauwalg Planktothrix agardhii: een negatieve indicator voor de waterkwaliteit. Ook als soortgroep maakten de blauwalgen een belangrijk deel uit in de grote meren, maar in de jaren 90 is hun aandeel sterk afgenomen. De soortensamenstelling van de fytoplanktongemeenschap (in totaal 567 soorten) in het geheel is sinds 1990 sterk veranderd en vertoont significante correlaties met de chloride- en nutriëntenconcentraties. De vervroeging van de bloeiperiode van het fytoplankton hangt samen met klimaatverandering8).
Diatomeeën
De hoeveelheden van het blauwwier Planktothrix agardhii namen door de vermindering van de eutrofiëring sterk af (foto: Koeman en Bijkerk).
Karakteristieke Friese oppervlaktewateren als boezemmeren, laagveen- en polderplassen en petgaten zijn weinig bemonsterd. Op de bemonsterde stengels (voornamelijk riet) zijn 364 soorten gevonden. De relaties van de soorten met de voedselrijkdom en het zoutgehalte van het water (van belang in het noorden van Friesland) zijn goed bekend3). Doordat pas in 1993 met het diatomeeenonderzoek is begonnen, zijn de grote veranderingen in de jaren 80 gemist, maar er is wel informatie van herbariummateriaal. Daaruit blijkt dat de soortensamenstelling van de boezemwateren sinds 1904 sterk is veranderd: indicatoren voor voedselarmoede en zeldzame soorten zijn verdwenen of sterk achteruit gegaan. In de laatste 15 jaar is er een tendens tot verbetering: de afname van nutriëntenconcentraties heeft geleid tot lichte verschuivingen in de soortensamenstelling en afname van indicatiegetallen voor voedselrijkdom. Dat is vooral waar te nemen in duinwateren, pingoruïnes, vennen, hoogveenplassen, stromende wateren, stadsgrachten en kanalen en in mindere mate in sloten en laagveenplassen.
Macrofyten
De larven van de kokerjuffer Paroecetis struckii komen maar weinig voor, vooral in sloten en petgaten met een zeer goede kwaliteit (foto: Grontmij | AquaSense).
concentratie van chlorofyl over de onderzoeksperiode van circa 0,12 gehalveerd tot circa 0,06 mg/l (MTR = 0,1 mg/l). In de polder-
plassen is de afname nog sterker (van 0,19 naar 0,09 mg/l). De afname van de eutrofiering heeft hier een duidelijk effect.
Er is vooral gekeken naar ondergedoken en drijvende waterplanten, waarvan 62 soorten zijn aangetroffen. Elk type heeft zijn eigen combinatie van soorten. De meest voorkomende soort is smalle waterpest, die echter niet veel in de boezemmeren voorkomt. Ondanks de daling van de fosfaatconcentraties en de toename van het doorzicht is geen toename van de hoeveelheid ondergedoken waterplanten in de loop der tijd vastgesteld. In de laagveensloten is de kroosbedekking (een negatieve indicator voor de waterkwaliteit) aanmerkelijk afgenomen. Waterplanten zijn goede indicatoren voor de fosfaatconcentratie van het water: ze indiceren een afname van de concentraties van totaal-fosfaat van 0,29 mg/l rond 1980 tot 0,16 mg/l P rond 2005 voor alle watertypen samen. Dat komt goed overeen met de rechtstreeks gemeten veranderingen (tabel 1). Fosfaat is voor de meeste watertypen een sturende factor voor de soortensamenstelling van de echte waterplanten. In de boezemmeren is de soortensamenstelling in de loop der jaren echter nauwelijks veranderd. Wel bestaat een duidelijke gradiënt van zuidwest naar noordoost, samenhangend met verschillen
H2O / 6 - 2008
31
Waterlelies komen vooral veel voor in petgaten, laagveenplassen en veensloten (foto: Wetterskip Fryslân).
in concentraties van chloride en fosfaat. In andere wateren, zoals kanalen, kleisloten, petgaten, zandgaten en vennen, komen in de loop der jaren grotere veranderingen voor in de soortensamenstelling.
Zoöplankton Er zijn 47 soorten gevonden. De belangrijkste groepen (roeipootkreeftjes en watervlooien) voeden zich met fytoplankton. Bosmina longirostris, een vrij kleine watervlo, komt vrijwel overal in de hoogste dichtheden voor. Meestal is het aandeel van watervlooien ongeveer 70 tot 80 procent. Alleen in de kleine niet-lijnvormige wateren en de zandgaten lijken watervlooien in de loop van de tijd achteruit te gaan ten opzichte van roeipootkreeftjes; een afname die in de meeste watertypen wordt verwacht op grond van de verminderde bemesting en daardoor minder fytoplankton. De diversiteit van de watervlooien neemt tot in het begin van de jaren negentig toe, maar daalt daarna, mogelijk door de verminderde bemestingsdruk in de lange tijdserie van de petgaten en, wat minder duidelijk, ook in sloten, kanalen, laagveenplassen en zandgaten. Zoöplankton wordt vooral gegeten door jonge vissen en vormt zo een belangrijke
32
H2O / 6 - 2008
schakel in de voedselketen. Watervlooien zijn de ‘grote grazers’ van fytoplankton. Grotere exemplaren van Daphnia zijn van belang voor de begrazingsdruk op fytoplankton. Deze watervlooien lijken de laatste jaren in boezemwateren en petgaten toe te nemen: een gunstig teken voor de waterkwaliteit.
Macrofauna Er werden 646 ‘soorten’ aangetroffen, waarvan waterpissebedden (70 procent van de monsters), vedermuggen (Procladius, 70 procent) en slakken (grote diepslak, 68 procent) het talrijkst zijn. Veel soorten komen bijna overal voor, maar hebben toch een voorkeur voor bepaalde typen, zoals de vlokreeften, die vooral in de grotere meren voorkomen.
waterbodem) is significant positief gecorreleerd met de nutriëntenconcentraties. Op de 16 genoemde locaties nam hun aandeel tussen 1989-1990 en 2001-2005 zeer significant af van 53 tot 30 procent. In de meeste watertypen zijn er zeer significante correlaties tussen enerzijds de soortensamenstelling en anderzijds vooral het jaar van bemonstering, maar ook de concentraties van chloride, fosfaat en stikstof. In de meeste gevallen is het aantal soorten van milieukritische watermijten, libellen en kokerjuffers in de minst door nutriënten beïnvloede wateren het grootst, terwijl het aandeel van vuilwatertolerante soorten, vooral wormen en muggenlarven, daar kleiner is.
Vissen Er is een significant negatieve relatie tussen de nutriëntenconcentraties en het aantal soorten libellenlarven en kokerjuffers (die vooral aan de oever leven), maar de relatie tussen dit aantal soorten en het chloridegehalte is nog sterker. Op 16 locaties uit verschillende watertypen is dit aantal tussen 1989-1990 en 2001-2005 zeer significant toegenomen van gemiddeld 2,7 tot 4,9. Het procentuele aandeel van wormen en muggenlarven (leven vooral op de
Vissen zijn belangrijk in de voedselketen van de meeste wateren: van fyto- en zoöplanktoneters via onder andere slakken-, wormenen insecteneters tot viseters als baars en snoek. Op hun beurt zijn de vissen weer een belangrijke voedselbron voor vogels (aalscholver) en zoogdieren (otter, mens). In vijf boezemmeren, die in 1998, 2002 en 2006 zijn bemonsterd, zijn in totaal 22 soorten aangetroffen. Overal komt een brasem-snoekbaarsgemeenschap voor,
platform die binnen het type van de (matig) grote, gebufferde plassen kenmerkend is voor de slechtste ecologische toestand. Tussen de jaren komen nauwelijks veranderingen voor van de score’s op de deelmaatlat vis uit de KRW9). Een relatie met de afname van het chloridegehalte in de boezemmeren is niet opgemerkt. Brasem is een bodemwoeler die bij een hoge dichtheid het water sterk kan vertroebelen en daardoor de vestiging en groei van waterplanten kan voorkomen. Met een relatieve hoeveelheid van 60 tot 80 procent vormt brasem, die weinig gevoelig is voor milieuveranderingen, een belangrijke hindernis bij het bereiken van een betere ecologische toestand van de boezemmeren.
Relaties tussen kwaliteitselementen Voor alle watertypen samen zijn er significante relaties tussen de chlorideconcentraties en de biologische indicatoren, zoals de hoeveelheid Planktothrix agardhii, chlorofyl-a, de indicaties voor voedselrijkdom en fosfaat van de diatomeeën en de macrofyten, het aantal soorten muggenlarven en kokerjuffers en het percentage wormen en muggenlarven. De correlaties tussen de voedingstoffen en de biologische indicatoren zijn nog beter. De indicaties voor voedselrijkdom van de diatomeeën en de fosfaatindicatie van de macrofyten zijn sterk positief gecorreleerd. Uitgesplitst naar de verschillende watertypen liggen de relaties vaak net weer iets anders, maar ook hier is totaal-fosfaat de variabele die meestal sterk met de biologische indicatoren is gecorreleerd. Hoge onderlinge correlaties tussen indicatoren die aan voedselrijkdom zijn gebonden, komen in verschillende combinaties steeds weer terug, zoals het fosfaatindicatiegetal voor de macrofyten, het trofie-indicatiegetal voor de diatomeeën en de chlorofylconcentratie (zie tabel 2).
Totaalbeeld De belangrijkste verandering in de Friese binnenwateren gedurende de laatste kwart eeuw is de sterke reductie van de nutriëntenconcentraties, waardoor de hoeveelheid fytoplankton sterk afnam en de soortensamenstelling daarvan veranderde: minder blauwalg. Dit heeft niet geleid tot een navenante toename van het doorzicht. Daardoor is geen sterke toename te zien van de waterplanten in de grotere wateren, hoewel wel een duidelijke samenhang tussen soortensamenstelling van de waterplanten
en fosfaat is gevonden. De voortdurende opwoeling van bodemmateriaal door brasem speelt hierbij waarschijnlijk een grote rol. In sloten neemt het kroos af. Bij de diatomeeën zijn de relaties met fosfaat minder sterk dan bij het fytoplankton, waarschijnlijk door leemten in de gegevens en het grote belang van zuurgraad en zoutgehalte voor de kiezelalgen.
Aanbevelingen Bij de opzet van een biologisch meetnet moet niet alleen rekening worden gehouden met de vragen die nu worden gesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot de KRW, maar ook met mogelijke vragen in de toekomst, waarvan de aard nu niet bekend is. Daarom wordt voorgesteld om het biologisch meetnet van Wetterskip Fryslân in grote trekken voort te zetten zoals het nu is, waarbij verschillende biologische kwaliteitselementen in verschillende watertypen periodiek worden geïnventariseerd. De totale inspanning voor de hiervoor noodzakelijke metingen zal ongeveer gelijk blijven. Aanbevolen wordt om de verdeling van de biologische kwaliteitselementen over de locaties en de watertypen zodanig aan te passen dat een meer efficiënt bemonsteringsschema met een grotere regelmaat ontstaat. Daardoor wordt de statistische analyse van de resultaten eenvoudiger en neemt de bruikbaarheid van gegevens voor beleidsevaluatie sterk toe. Door het aantal locaties in de boezemmeren en petgaten te verminderen, ontstaat meer ruimte voor locaties in stadswateren. Een consistent, langlopend routinematig waterkwaliteitsonderzoek is uitermate belangrijk voor een goed onderbouwd waterkwaliteitsbeheer.
LITERATUUR 1) Dam H. van en J. Wanink (2007). Trendanalyse hydrobiologische gegevens Friesland. Grontmijrapport 210455. Koeman en Bijkerk-rapport 2007-015. Adviseur Water en Natuur-rapport 605. (http://library.wur.nl/ebooks/1836493.pdf ). 2) Van den Boomen R. (2006). Themaonderzoek eutrofiëring. Witteveen+Bos. 3) Dam H. van, A. Mertens en J. Sinkeldam (1994). A coded checklist and ecological indicator values of freshwater diatoms from The Netherlands. Neth. J. Aquat. Ecol. nr. 28, pag. 117-131. 4) Lyon M. de en J. Roelofs (1986). Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid. Laboratorium voor Aquatische Oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen. 5) Lange H. de, J. de Jonge en E. Peeters (2005). Draagkracht in het rivierengebied voor vogels en vissen: productie van macrofauna in relatie tot sedimentverontreiniging en voedsel. RIZA-rapport 2005.002. AKWA-rapport 05.004. 6) Braak C. ter en P. Smilauer (2002). Canoco reference manual and CanoDraw for Windows user’s guide: software for canonical community ordination (version 4.5). Biometris / Ceské Budejovice. 7) Verbeek K. (red.) (2003). De toestand van het klimaat in Nederland 2003. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. 8) Wanink J., H. van Dam, F. Grijpstra en T. Claassen (2008). Invloed van maatregelen tegen eutrofiëring en klimaatsverandering op fytoplankton van de Friese meren. In voorbereiding voor publicatie in H2O. 9) Molen D. van en R. Pot (red.) (2006). Referenties en concept-maatlatten voor meren ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water (www.stowa.nl).
De meetcyclus voor de toestand- en trendmonitoring van de KRW bedraagt zes jaar en die voor de operationele monitoring drie jaar. Voorgesteld wordt om voor de Friese wateren een cyclus van drie jaar aan te houden; ook al omdat het bij een cyclus van zes jaar decennia duurt voordat betrouwbare conclusies over veranderingen kunnen worden getrokken. Per watertype dienen enkele locaties jaarlijks te worden bemonsterd om de vinger aan de pols te houden, om fluctuaties op korte termijn en om (achteraf ) sprongsgewijze veranderingen te kunnen traceren. De rapportages kunnen hierop aansluiten met driejaarlijkse voortgangsrapportages en om de zes jaar een uitgebreidere KRW-rapportage.
Tabel 2. Correlaties van enkele kwaliteitsfactoren met totaal-fosfaat. Significanties: *p ≤ 0,05, **p ≤ 0,01, ***p ≤ 0,001.
indicator
percentage Planktothrix agardhii chlorofyl-a trofie-indicatie diatomeeën fosfaatindicatie macrofyten aantal soorten libellenlarven en kokerjuffers percentage wormen en muggenlarven
kanalen
0,19* 0,53** 0,74** 0,59** -0,37** 0,08
kleine meren
0,08 0,511*** 0,58*** 0,56***
boezemmeren
0,54*** 0,62*** 0,29
-0,3** 0,22
H2O / 6 - 2008
33
Hella Pomarius, Waterschap Rivierenland Danneke Verhagen, Nelen & Schuurmans
Monitoren én modelleren van bestrijdingsmiddelen in de Bommelerwaard In de Bommelerwaard zijn plannen in voorbereiding voor uitbreiding van de glastuinbouw. Deze uitbreiding heeft invloed op de concentraties van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater. Met een gedetailleerde modellering hebben Waterschap Rivierenland en Nelen & Schuurmans de effecten in beeld gebracht. Hoewel het model vanwege beperkte invoergegevens niet gekalibreerd kon worden, beschikt het waterschap nu wel over een instrument dat voldoende plausibele resultaten oplevert om een inschatting te maken van mogelijke toekomstige normoverschrijdingen.
N
aast de waterkwaliteit in de Bommelerwaard zelf beïnvloeden de bestrijdingsmiddelen de kwaliteit van het uitgemalen water. Dit stroomt naar de Afgedamde Maas, die een drinkwaterfunctie heeft1). Het Waterschap Rivierenland meet in het gebied regelmatig normoverschrijdingen van het MTR en de drinkwaternorm van diverse bestrijdingsmiddelen die onder andere afkomstig zijn uit de glastuinbouw. Het waterschap wil in beeld brengen of de uitbreiding van de glastuinbouw leidt tot Eén van de drie gemalen in de Bommelerwaard.
meer en/of hogere overschrijdingen van MTR en drinkwaternorm. Hiervoor is een monitoringsprogramma opgesteld. Het resultaat ervan bood echter onvoldoende basis om de effecten van uitbreiding van de glastuinbouw te beoordelen. Aanvullend op deze monitoring is daarom een modelstudie uitgevoerd om het effect van verschillende uitbreidingsscenario’s door te rekenen. Bij de modellering is ervan uit gegaan dat de uitbreiding van de glastuinbouw plaatsvindt bovenop het bestaande areaal glastuinbouw. De modelstudie richtte zich op de uitbreiding van de chrysantenteelt. Vooral deze grondge-
bonden teelt emiteert bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater.
Modelopzet Bij het opzetten van het waterkwaliteitsmodel is gebruik gemaakt van een modelinstrumentarium waarin meerdere hydrologische modellen zijn gecombineerd: MODFLOW, SWAP en SOBEK (RR, CF en WQ)2)). Om de effecten van de uitbreiding van de glastuinbouw op de waterkwaliteit te berekenen, is het bestaande modelinstrumentarium uitgebreid voor vier bestrijdingmiddelen (carbofuran, imidacloprid, etridiazool en tolclofos-methyl). Gekozen is voor deze vier bestrijdingsmiddelen, omdat ze (bijna) alleen in de chrysantenteelt worden toegepast, voor deze bestrijdingsmiddelen emissiegegevens beschikbaar zijn als invoer voor het model, validatie mogelijk is omdat de concentraties ervan op diverse meetlocaties frequent boven de detectiegrens uitkomen én de bestrijdingsmiddelen verschillende afbraaksnelheden hebben: van snel (etridiazool) tot langzaam afbrekend (imidacloprid). In het waterkwaliteitsmodel zijn transport (verdunning), afbraak en adsorptie aan zwevend organisch materiaal en bezinking gemodelleerd. De parameters en coëfficiënten die voor deze waterkwaliteitsprocessen nodig zijn, zijn afgeleid uit de literatuur3). Vervluchtiging is niet gemodelleerd, omdat van te voren is ingeschat dat deze vanuit het oppervlaktewater nihil is. Naast een juiste modellering van de processen is het ook belangrijk dat de
34
H2O / 6 - 2008
platform Emissie vanuit de chrysantenteelt De bestrijdingsmiddelen komen met het overtollige gietwater via de drainage tot afstroming (zie afbeelding 1). Het drainagewater bestaat naast het gietwateroverschot ook uit kwelwater en wordt via drains afgevoerd naar het oppervlaktewater. Een deel van de chrysantenteeltbedrijven heeft een drainagewatersilo waarin het drainwater wordt opgevangen en deels gerecirculeerd als gietwater. In gebieden met veel kwel storten de drainagewatersilo’s vaak over en is de emissie met bestrijdingsmiddelen hoog. In gebieden met wegzijging kan veel drainagewater worden gerecirculeerd en is de emissie laag. Vanwege de aanwezigheid van zandbanen en de invloed van de rivieren komen in de Bommelerwaard lokaal grote verschillen voor in kwel en wegzijging en daardoor ook grote verschillen in emissies. In de literatuur en bij onderzoeksinstituten zijn geen emissiegegevens voor de bestrijdingsmiddelen vanuit de chrysantenteelt beschikbaar. Het waterschap heeft daarom een inschatting gemaakt van de emissies op basis van een jaarrond debiet- en concentratiemeting bij één chrysantenbedrijf, waarbij door een aantal aannames is geëxtrapoleerd naar andere chrysantenbedrijven. Er zijn waterbalansen opgesteld voor verschillende chrysantenteeltbedrijven, waarbij rekening is gehouden met de hoeveelheid kwel en het gebruik van drainagewatersilo’s. Per locatie en bedrijf kon zo een gemiddeld debiet drainagewater en daardoor een gemiddelde emissie van bestrijdingsmiddelen worden geschat. Afb. 1: Waterstromen binnen een kas met en zonder drainagewatersilo.
emissie vanuit de verschillende bronnen goed in het model is opgenomen. Voor de vier bestrijdingsmiddelen zijn drie bronnen van belang: chrysantenteelt, fruitteelt (alleen imidacloprid) en inlaatwater. Voor elke bron is de emissie bepaald. De concentratie van het inlaatwater is gezet op 0 mg/l, omdat de gemodelleerde bestrijdingsmiddelen niet boven de detectiegrens zijn aangetroffen in het inlaatwater vanuit de Maas4). De emissie vanuit de fruitteelt is afgeleid van literatuurwaarden5),6). De emissie vanuit de glastuinbouw is in de Bommelerwaard afkomstig van de grondgebonden chrysantenteelt. Vanwege gebrek aan meetgegevens is voor de modelinvoer een inschatting gedaan (zie kader). De gemodelleerde emissie vanuit de chrysantenteelt is afhankelijk van de kwelhoeveelheid en de bedrijfsvoering. Om de effecten van de uitbreiding van de glastuinbouw (chrysantenteelt) in beeld te brengen, is een hoog ruimtelijk detailniveau noodzakelijk. Daarom is gekozen om alle hoofdwatergangen in het model op te nemen, te werken met kleine neerslagafvoergebieden en alle kassen te laten afwateren op één van de 300 neerslagafvoergebieden. Met het model zijn de hydrologische jaren 2004 en 2005 doorgerekend.
Validatie en betrouwbaarheid
Afb. 2: Concentratie carboruran, berekend en gemeten bij gemaal HC de Jongh. Het MTR bedraagt 0,91 μg/l en de detectiegrens 0,015 μg/l.
De vergelijking van het model met monitoringgegevens gaf aanleiding om de emissies vanuit de chrysantenteelt voor drie van de vier bestrijdingsmiddelen bij te stellen. Die bleken sterk onderschat. Na bijstelling van de emissies bestond voldoende vertrouwen in het model en de modelresultaten. Het model leverde plausibele resultaten. Bij de gemalen komt de orde van grootte van de berekende concentraties het hele jaar overeen met de gemeten concentraties. Daarnaast berekent het model ook de seizoensfluctuatie goed met hoge concentraties in de winter en lagere concentraties in de zomer (afbeelding 2). In het achterliggende gebied, dicht bij de glastuinbouwbedrijven, zijn de afwijkingen tussen gemeten en berekende concentraties groter dan bij de uitgemalen. Een oorzaak hiervan is dat globale aannames zijn gebruikt voor onder meer de emissies vanuit de glastuinbouw en de procescoëfficiënten. In de praktijk kunnen bedrijfsvoering en/ of lokale omstandigheden de concentraties lokaal beïnvloeden. Bij de gemalen is de situatie meer gemiddeld. Vanwege de ontbrekende emissiegegevens is het niet mogelijk om het model verder te kalibreren. Het absolute effect van de uitbreiding van de glastuinbouw is daarmee ook (nog) niet in te schatten. De modelresultaten zijn echter voldoende plausibel - ondanks het aantal aannames van de emissies - om scenario’s relatief met elkaar te vergelijken. Omdat de concentraties van de bestrijdingsmiddelen in de huidige situatie zijn gemeten en de relatieve verandering met het model kan worden berekend, is het daarnaast mogelijk om de effecten op normoverschrijdingen betrouwbaar te voorspellen.
H2O / 6 - 2008
35
Scenario’s en resultaten Om inzicht te krijgen in de effecten van een extra uitbreiding van het glastuinbouwareaal op de concentratie bestrijdingsmiddelen zijn diverse scenario’s doorgerekend. Deze hadden betrekking op de snelheid/ mate van uitbreiding (variatie in aantal hectare uitbreiding per jaar), de locatie van uitbreiding (kwel- of infiltratiegebied) én de bedrijfsvoering (emissiebeperkende maatregelen, zoals meer recirculatie van drainagewater). Afbeelding 3 geeft het modelresultaat weer voor het bestrijdingsmiddel carbofuran bij een gemaal (Van Dam Van Brakel). In de figuur is te zien dat extra uitbreiding van de glastuinbouw (oranje en gele lijn) leidt tot een hogere concentratie van carbofuran in het oppervlaktewater. Hoe groter de uitbreiding, des te hoger de concentratie. Wanneer de uitbreiding van de glastuinbouw in de kwelgebieden plaatsvindt (donkerblauwe lijn), wordt een grote toename van de concentratie verwacht. Eenzelfde uitbreiding in infiltratiegebieden (lichtblauwe lijn) verhoogt de concentratie nauwelijks ten opzichte van de huidige situatie. Emissiebeperkende maatregelen in alle glastuinbouwbedrijven (meer recirculatie van drainagewater) leiden ook bij uitbreiding tot een aanzienlijk lagere concentratie (groene lijn) dan in de huidige situatie.
Afb. 3: Resultaat scenarioberekeningen van carbofuran bij gemaal Van Dam van Brakel in 2004. Bij de scenario’s ‘autonome uitbreiding’ en ‘versnelde uitbreiding’ wordt gevarieerd in het areaal extra glastuinbouw. Bij de scenario’s ‘kwel’ en ‘infiltratie’ vindt de uitbreiding alleen plaats in kwel- en infiltratiegebieden. Bij het scenario ‘emissiebeperking’ wordt recirculatie van drainagewater toegepast.
Het model geeft ook inzicht in de ruimtelijke effecten van de uitbreiding. In de huidige situatie is de invloed van de chrysantenteelt in het oosten van de Bommelerwaard geringer dan in het westen (zie afbeelding 4). In het oosten liggen de glastuinbouwbedrijven in infiltratiegebieden, waardoor de emissie geringer is dan in het westen, waar de bedrijven in een kwelgebied liggen (zie kader). Daarnaast wordt het oostelijk deel meer doorgespoeld met inlaatwater vanuit de Maas, waardoor verdunning van de emissies optreedt. Bij de (versnelde) uitbreiding van de glastuinbouw nemen de concentraties van carbofuran in het westelijke deel van de Bommelerwaard in bijna alle hoofdwatergangen sterk toe (zie afbeelding 5). Door verdunning met inlaatwater neemt de toename van de concentratie in het oostelijk deel van de Bommelerwaard met de afstand tot de kassen snel af. Afbeelding 6 toont aan dat de emissiebeperkende maatregelen ook ruimtelijk gezien een groot positief effect hebben op de waterkwaliteit. In het hele gebied nemen de concentraties van carbofuran sterk af. De relatieve verandering van de concentraties bij de berekende scenario’s is voor de andere drie bestrijdingsmiddelen vergelijkbaar. Het aandeel van het bestrijdingsmiddel dat afbreekt in de Bommelerwaard en dat niet op de Afgedamde Maas (drinkwaterfunctie) loost, is echter wel verschillend per middel. Dit komt doordat de afbraak en het gedrag van de vier stoffen verschillend is. Tussen de 15 en 85 procent van het bestrijdingsmiddel wordt in de Bommelerwaard afgebroken. Dit percentage is afhankelijk van
36
H2O / 6 - 2008
Afb. 4: Verspreiding van carbofuran in de Bommelerwaard in 2004 in de huidige situatie (modelresultaat). De locaties van de glastuinbouwbedrijven zijn met een ruit aangegeven. Afb. 5: Verspreiding van carbofuran in de Bommelerwaard in 2004 bij versnelde uitbreiding van de glastuinbouw (meest extreem doorgerekende situatie).
platform •
Afb. 6: Verspreiding van carbofuran in de Bommelerwaard in 2004 met emissiebeperkende maatregelen (recirculatie) en uitbreiding van de glastuinbouw.
het type bestrijdingsmiddel, de verblijftijd in het gebied en het seizoen (in de zomer is de afbraak groter). Met een conservatieve berekening (berekening zonder processen) wordt de invloed van de afbraak op de concentratie bij de hoofdgemalen zichtbaar (zie afbeelding 7). Voor een stof met een hoge afbraaksnelheid, zoals etridiazool, is het verschil in concentratie zelfs in de winter behoorlijk. De afbraaksnelheid van carbofuran ligt tussen de twee in de grafiek weergegeven stoffen.
Conclusies •
De berekeningsresultaten zijn voldoende plausibel om, ook zonder kalibratie vanwege ontbrekende emissiegegevens, als basis te dienen voor het inschatten van de invloed van de uitbreiding van de glastuinbouw. Het model is voldoende gedetailleerd om het te gebruiken bij een effectbeoordeling van scenario’s.
Doordat de concentraties in de huidige situatie gemeten zijn en met het model de relatieve verandering wordt berekend, kan een betrouwbare inschatting worden gemaakt of de uitbreiding van de glastuinbouw leidt tot meer en/of hogere overschrijdingen van MTR en drinkwaternorm; •
Bij het opstellen van een waterkwaliteitsmodel is het gebruik van aannamen niet te voorkomen. Gebleken is dat het vooral belangrijk is de emissies vanuit de verschillende bronnen goed in te schatten. Om het waterkwaliteitsmodel van de Bommelerwaard te verbeteren, dient de modelinvoer - met name de emissies vanuit de chrysantenteelt - gedetailleerder in beeld te worden gebracht, onder andere door metingen. De coëfficiënten van de waterkwaliteitsprocessen waren op basis van literatuurwaarden goed in te schatten;
Afb. 7: Verschil in concentratie bij het gemaal Van Dam Van Brakel tussen een conservatieve tracerberekening en een berekening met processen voor een snel afbreekbaar bestrijdingsmiddel (etridiazool) en een langzaam afbreekbaar bestrijdingsmiddel (imidacloprid).
De gedetailleerde modellering en de systeemanalyse hebben veel extra kennis opgeleverd over het gedrag van de bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater van de Bommelerwaard. Het model laat zien hoe de verschillende processen (afbraak, adsorptie en transport) zich tot elkaar verhouden en hoe dit zich verhoudt tot de emissie, de stofbalansen en de concentraties in het open water. Op basis van meetgegevens alleen is deze kennis niet beschikbaar.
Ondanks het feit dat bij de modelinvoer een groot aantal aannames zijn gemaakt, is met het waterkwaliteitsmodel een geschikt instrument opgesteld dat een grote meerwaarde biedt ten opzichte van het monitoringsprogramma. Dit modelinstrument biedt - samen met de monitoringsresultaten - voldoende basis voor een effectbeoordeling. Voor een betrouwbare modelinvoer en voor een goede kalibratie van het model zijn voldoende meetgegevens nodig. Het is dan ook van groot belang om naast het modelleren te blijven monitoren.
LITERATUUR 1) Speets R., L. Valstar en P. Willems (2008). Een meersporenaanpak voor de verbetering van de waterkwaliteit in de Bommelerwaard. H2O nr. 1, pag. 10-12. 2) Pomarius H., H. Ketelaar en M. Nieuwenhuis (2008). Een integraal model: een sprong vooruit of een stap te ver? H2O nr. 5, pag. 16-17. 3) RIVM (2007). Tabellen met procescoëfficiënten. 4) Rijkswaterstaat (2006). Bestrijdingsmiddelen in de Rijkswateren. Bestrijdingsmiddelenscreening in de rijkswateren. RIZA. Rapport 2006.020. 5) Kruine R. (2002). Belasting van de Afgedamde Maas door bestrijdingsmiddelen. Een schatting van de relatieve bijdragen vanuit de uiterwaarden van de Maas en de polders van de Bommelerwaard. Alterra. Rapport 395. 6) Staatscourant (2002). Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. 7) Nelen & Schuurmans (2007). Waterkwaliteitsmodel bestrijdingsmiddelen Bommelerwaard. Eindrapportage. Rapportnummer I0053. 8) Waterschap Rivierenland (2007). Effecten op bestrijdingsmiddelen door uitbreiding glastuinbouw in de Bommelerwaard. Concept.
H2O / 6 - 2008
37
Joost Heijkers, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Roger de Crook, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Timmy Knippers, HydroLogic Leanne Reichard, HydroLogic
Neerslaginformatie uit radar nu ook geschikt voor stedelijk waterbeheer Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden maakt gebruik van hydrologische modellen die gevoed dienen te worden met accurate neerslaggegevens. Hiervoor gebruikt het waterschap op dit moment de puntmetingen van het KNMI, aangevuld met zelf ingewonnen neerslagdata. Het waterschap vraagt zich af in hoeverre de nauwkeurigheid van neerslaginformatie kan worden verbeterd door het gebruik van radargegevens. Daarnaast heeft De Stichtse Rijnlanden voor het stedelijke waterbeheer en het operationele peilbeheer behoefte aan accurate vijf-minuten neerslaginformatie. Het hoogheemraadschap heeft een algoritme ontwikkeld om deze informatie te verkrijgen. Hydrologic zal een onderzoek uitvoeren naar de betrouwbaarheid hiervan.
B
innen het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden hebben de Universiteit Utrecht, de gemeente Utrecht en het hoogheemraadschap 13 neerslagstations met een hoge meetfrequentie (zie afbeelding 1). Het neerslagstation Bodegraven, beheerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland, is vanwege de ligging ook in het onderzoek meegenomen. Eerst is een analyse uitgevoerd naar de geschiktheid van de neerslagstations uit afbeelding 1 voor het gebruik bij de verificatie van het ontwikkelde algoritme. Voor de correctie van de radardagsommen maakt het KNMI gebruik van haar eigen automatische stations en het vrijwilligersnetwerk met ongeveer 350 meetpunten met dagneerslag1). Geen van de neerslagstations van afbeelding 1 wordt voor deze correctie gebruikt. Alle stations kunnen hierdoor als onafhankelijke waarnemingen worden beschouwd. Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de neerslagmetingen zijn de dagsommen van 2004 t/m 2006 vergeleken met de dagsommen van de radar en van de dichtstbijzijnde automatische meetstations van het KNMI. Uit deze analyse bleek dat de neerslagsommen van de meeste neerslagstations grote overeenkomst met de radarbeelden vertonen. In afbeelding 2 is ter
38
H2O / 6 - 2008
illustratie het resultaat van neerslagstation awzi Overvecht gegeven. De meeste stations tonen een vergelijkbaar beeld. Op basis van
deze analyse zijn de vijf stations met de beste resultaten geselecteerd voor het vervolg van het onderzoek.
Afb. 1: Voorbeeld van een radarbeeld boven het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden met daarin de locaties van de neerslagstations waar hoogfrequent wordt gemeten.
platform Binnen het project is het ontwikkelde algoritme toegepast voor het genereren van gecorrigeerde vijf-minuten radarsommen. Dit algoritme maakt gebruik van de gecorrigeerde drie-uurs radarsommen2) en ongecorrigeerde vijf-minuten radardata (in feite het ruwe signaal dat de radar opvangt). Beide producten worden geleverd door het KNMI. Het algoritme omvat twee stappen: • Stap 1: ieder uur komen gecorrigeerde 3-uurs radarsommen beschikbaar. Op basis van deze overlappende informatie worden gecorrigeerde radarsommen per uur berekend; •
Stap 2: voor iedere radarpixel van 2,5 bij 2,5 km is per vijf minuten een ongecorrigeerde waarneming beschikbaar. Op basis van de gecorrigeerde radarsommen per uur en de verdeling van de ongecorri-
geerde radarinformatie per vijf minuten is de gecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie verkregen. Om de resultaten van het algoritme onder verschillende omstandigheden te kunnen toetsen, zijn de voor het waterbeheer interessante neerslag- en windgebeurtenissen geselecteerd. Op basis van criteria voor de buivorm (intensiteit en duur), windsnelheid en seizoen zijn enkele representatieve gebeurtenissen gekozen. Het ontwikkelde algoritme is voor de geselecteerde neerslag- en windgebeurtenissen toegepast. De benodigde radarinformatie is in GIS en Excel toegankelijk gemaakt3), waarna het algoritme kon worden toegepast. De gecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie is vergeleken met de informatie van de vijf geselecteerde neerslag-
Afb. 2: Cumulatieve dagsommen van neerslagstation awzi Overvecht (gemeente Utrecht), het automatisch meetstation De Bilt (KNMI) en de gecorrigeerde radar voor het jaar 2005.
stations in het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden. Voor alle gebeurtenissen en neerslagstations blijkt de gemiddelde correlatiecoëfficiënt (een maat voor de nauwkeurigheid) bij dit algoritme groter dan 0,98 te zijn, wat zeer goed genoemd mag worden. In afbeelding 3 zijn de meetwaarden van het neerslagstation Lopikerwaard, de ongecorrigeerde en gecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie voor de gebeurtenis van 19 t/m 21 augustus 2004 cumulatief uitgezet tegen de tijd. Hieruit is af te leiden dat de gecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie betere resultaten oplevert dan de ongecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie. De verificatie voor de overige gebeurtenissen en neerslagstations tonen een vergelijkbaar beeld. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat door toepassing van het algoritme een veel betrouwbaardere neerslaghoeveelheid per vijf minuten kan worden gegenereerd. Dit betekent dat De Stichtse Rijnlanden geen 13, maar ruim 160 neerslagmetingen tot haar beschikking heeft.
Conclusie De resultaten van dit onderzoek laten zien dat met het ontwikkelde algoritme vijfminuten neerslaginformatie per pixel van 2,5 bij 2,5 km kan worden verkregen die kwalitatief vergelijkbaar is met informatie van neerslagstations. Bovendien heeft het KNMI sinds begin dit jaar ook radarinformatie met een hogere resolutie beschikbaar, namelijk 1 bij 1 km. Hiermee voldoet de combinatie van de radarinformatie en het beschreven algoritme aan de wensen van het stedelijke waterbeheer. Met dit radarproduct, vergelijkbaar met honderden fictieve neerslagstations, heeft De Stichtse Rijnlanden voor nagenoeg alle hydrologische toepassingen neerslaginformatie op de gewenste resolutie en nauwkeurigheid. Hiermee lijkt de aanschaf van nieuwe regenmeters tot het verleden te behoren.
Afb. 3: Cumulatieve neerslag tijdens de gebeurtenis van 19 t/m 21 augustus 2004 voor neerslagstation Lopikerwaard, de ongecorrigeerde en gecorrigeerde vijf-minuten radarinformatie.
LITERATUUR 1) Holleman I. (2006). Bias adjustment of radar-based 3-hour precipitation accumulations. Technical report TR-290. KNMI. 2) Holleman I. (2007). Bias adjustment and long-term verification of radar-based precipitation estimates. Meteorological Applications nr. 14, pag. 195-203. 3) Lobbrecht A., M. Talsma, G. Hiemstra en Z. Vonk (2003). Neerslaginformatie voor het waterbeheer. H2O nr. 23, pag. 22-25.
H2O / 6 - 2008
39
agenda 3 april, Wageningen Operationele aspecten anaerobe installaties symposium over de praktijkervaringen van Nederlandse en Belgische gebruikers van installaties voor de anaerobe behandeling van afvalwater, slib en vast afval. Organisatie: Technische Commissie Anaerobie van de NVA. Informatie: Henk Lubberding (015) 215 17 88.
3 april, Utrecht Eutrofiëring: werk in uitvoering laatste van drie symposia over wat bekend is op beleids- en onderzoeksniveau en wat er aan zit te komen als het gaat om het behalen van de ecologische doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water. De nadruk ligt nu op de beleidsopgave voor de komende jaren. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Henny Blom van LNV (070) 378 44 52.
9 april, Utrecht Ruimtelijke ontwikkeling en grondwater symposium over onder meer de ervaringen met het vroegtijdig integreren van grondwater in ruimtelijke plannen. Organisatie: NIROV, Waterschap Groot Salland, Deltares en Vitens. Informatie: Hermine Erenstein (070) 302 84 70.
10 april, Leiden Gebiedsontwikkeling derde conferentie over de actuele stand van zaken omtrent gebiedsontwikkeling met onder andere de vraag wat de toegevoegde waarde is voor waterschappen. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: (040) 297 86 10 of www.bouw-instituut.nl.
22 april, Rotterdam Leren met water conferentie over de tot nu behaalde resultaten van het programma ‘Leven met Water’ en wat er nog moet gebeuren. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: www.kennisconferentiewater.nl.
23 april, Rotterdam Waterwonen congres over de verschillende mogelijkheden van wonen met of op het water. Het congres wordt op een schip gehouden, zodat er niet alleen over de verschillende projecten wordt gesproken, maar deze ook kunnen worden bekeken. Behalve de rondvaart wordt een plenaire bijeenkomst gehouden waarop minister Cramer (VROM) zal spreken. Organisatie: SEV, NEPROM en Leven met Water. Informatie: www.rostra.nl.
23-24 april, Den Haag Bodem tweedaagse lustrumeditie van deze jaarlijks terugkerende conferentie. Op de eerste dag alles over het nieuwe bodembeleid, de tweede dag staat in het teken van de rol en
het spanningsveld tussen bodem en gebiedsontwikkeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
24 april, Utrecht Grondwatermodellering in de stad middagbijeenkomst over het nut en de noodzaak van het modelleren van grondwater in de stad. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: (010) 220 08 83.
24 april, Arnhem Open telemetrie in de watersector seminar over kostenbesparende innovaties, samenwerking in de watersector en het belang van open telemetrie, met bijdragen van Tauw en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Organisatie: I-Real. Informatie: (0314) 36 66 00.
13 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied eerste bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
15 mei, Rotterdam Gebiedsontwikkeling regioconferentie over gebiedsontwikkeling rond Leiden, Den Haag, Rotterdam en Antwerpen, met onder meer aandacht voor de Zuidplaspolder en Delfland. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Marisol Bisschops (040) 297 86 10.
Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratoriumtechnologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
23 mei, Eindhoven Energieopslag in de bodem: kansen en bedreigingen voor bedrijven energieopslag in de bodem wordt gezien als een belangrijke techniek om energie te besparen, maar kan ook verontreinigingen van wateronttrekkingen opleveren. Dit middagsymposium handelt over de kansen en bedreigingen van deze techniek. Organisatie: Vereniging Industriewater. Informatie: www.industriewater.org.
27 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied tweede bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
28 mei, Rotterdam Waterveiligheid bijeenkomst over de nog op te stellen Nota Waterveiligheid, waarin ministeries en waterbeheerders vastleggen wie wat doet en wie beslist bij een calamiteit. Organisatie: SBO. Informatie: (040) 297 49 77.
29-31 mei, Amsterdam FIABCI 59e editie van het wereldcongres van de internationale onroerendgoedorganisatie FIABCI met als thema dit jaar water. Gespreksthema’s zijn onder andere de verdediging tegen het water en het bouwen op water. Organisatie: FIABCI en Gerard W. Bakker Projectadviezen. Informatie: (020) 670 26 41 of www.fiabciamsterdam2008.com.
17 juni, Wageningen Water en stedelijk gebied laatste van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen.
H2O / 6 - 2008
41
handel & industrie Nieuw apparaat GTI voert onderhoud Zeeuwse voor het nemen waterwerken uit van ongeroerde monsters
GTI heeft twee nieuwe contracten met Rijkswaterstaat Zeeland afgesloten voor onderhoud en renovatie van een aantal Zeeuwse waterwerken.
Met de zogeheten beekersampler van Eijkelkamp Agrisearch Equipment wordt het nemen van ongeroerde bodemmonsters aanzienlijk eenvoudiger. Met de standaardset kunnen monsters tot 1,5 meter diepte worden genomen, met een los verkrijgbaar verlengstuk zelfs tot vijf meter diepte. Monsters worden in een doorzichtige buis genomen, waarbij de gelaagdheid en de laagdikte intact blijft. De zuiger van de steekmonsternemer kan direct met een stang worden bediend, zodat het monster ter plaatse uit het apparaat in de monsteremmer kan worden geduwd. Eijkelkamp levert een complete basisset met monsterbuizen, een zuiger met zuigerstang, accu-aangedreven druk- en vacuümpompen met verlengstang, hamer en verlengstukken, een niet rekkend koord, een monsteremmer en een borstel. Door de reservoirs met perslucht en de grote slangkoppelingen is dit steekapparaat mobiel en geschikt voor verschillende soorten sediment. De monsternemer is licht en makkelijk in gebruik, zodat meerdere monsters per dag kunnen worden genomen.
Het onderhoudscontract omvat installaties op gebied van onder meer elektromechanische en hydraulische aandrijfwerken, geautomatiseerde besturing en bediening, camera’s, hydro-meteo, liften, hijsmiddelen, brand- en inbraakmelding. Ook de energievoorziening, zoals noodstroomvoorzieningen en laag- en hoogspanningssystemen, vallen onder de contracten. Daarnaast neemt GTI, behalve voor de Oosterscheldekering, de coördinerende rol van Rijkswaterstaat over voor de contracten met de overige onderhoudsbedrijven.
voor Rijkswaterstaat Zeeland uit. Het bedrijf heeft objecten zoals de Oosterscheldekering, de Roompotsluis, de Zandkreeksluis, de Bergse Diepsluis, de Kreekraksluizen, de Grevelingensluis, sluizen van Hansweert, de Krammersluizen, de Vlaketunnel en het sluizencomplex Terneuzen onder handen genomen.
Dit werk is niet nieuw voor GTI: het bedrijf voert al sinds 1990 dergelijke opdrachten
Voor meer informatie: (030) 656 94 00 of www.gti-group.com.
De nieuwe contracten hebben een looptijd van 25 maanden en een totale waarde van 2,7 miljoen euro.
Agro & Co neemt belang in microLAN Ontwikkelmaatschappij Agro & Co uit Tilburg neemt een belang in microLAN, specialist in het meten en constateren van waterverontreiniging. De onderneming uit Waalwijk gebruikt voor haar metingen lichtgevende bacteriën, een procédé dat microLAN met de TOXcontrol als eerste in de praktijk toepast.
Voor meer informatie: (0313) 88 02 00 of www.eijkelkamp.com. De monsternemer.
Lichtgevende bacteriën.
Lichtgevende bacteriën reageren direct op vervuiling door minder licht te geven. Hoe minder licht de bacterie geeft, des te vuiler het water. Het procédé werkt breder dan bestaande meetapparatuur die slechts op één type vervuiling (chemische stof ) reageert. MicroLAN heeft in Nederland al installaties werken bij waterinnamepunten aan de Lek (Nieuwegein) en de Maas (Hank). MicroLAN startte in 2002 met de ontwikkeling van de TOXcontrol. Daarbij werkte het samen met ASW (Elektro & Elektronica
42
H2O / 6 - 2008
Assemblage) en waterleidingbedrijf Vitens. Sinds 2006 is de TOXcontrol op de markt. Behalve in Nederland maken waterbedrijven in China, Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten gebruik van de techniek. Voor microLAN opent de deelname van Agro & Co de weg naar verdere verfijning van het product. Daar waar de TOXcontrol nu nog alleen chemische vervuiling detecteert, wil microLAN op korte termijn ook bacteriologische verontreinigingen (Legionella, E. coli) kunnen detecteren. Het prototype daarvoor is in de loop van dit jaar klaar.
352)(66256+,3,1(19,5210(17$/:$67(:$7(5(1*,1((5,1* 7KH'HSDUWPHQWRI:DWHU0DQDJHPHQWRIWKH)DFXOW\RI&LYLO(QJLQHHULQJDQG*HRVFLHQFHVRI'HOIW 8QLYHUVLW\RI7HFKQRORJ\'87 DQQRXQFHVWKHIROORZLQJYDFDQWSURIHVVRUVKLSLQ (QYLURQPHQWDO:DVWHZDWHU(QJLQHHULQJ 7KH'HSDUWPHQWKDVUHVSRQVLELOLW\IRUWKHIROORZLQJGLVFLSOLQHV+\GURORJ\:DWHUUHVRXUFHV PDQDJHPHQW'ULQNLQJZDWHUHQJLQHHULQJ6HZHUDJHDQG:DVWHZDWHUWUHDWPHQWDQGKDVRUJDQL]HGLWV DFWLYLWLHVLQWRWZRVHFWLRQVLH:DWHUUHVRXUFHVHQJLQHHULQJDQG6DQLWDU\(QJLQHHULQJ7HDFKLQJLV RUJDQL]HGDVSDUWRI'87¶V06FSURJUDPLQ&LYLO(QJLQHHULQJZKHUHWKHGHSDUWPHQWRIIHUVWKH06F VSHFLDOL]DWLRQLQ:DWHU0DQDJHPHQW7KH'HSDUWPHQWLVDOVRRIIHULQJD3K'SURJUDPLQWKLVDUHD 7KH3URIHVVRUVKLSZLOOEHUHVSRQVLEOHIRUWHDFKLQJDQGUHVHDUFKLQWKHGLVFLSOLQHRI:DVWHZDWHU 7UHDWPHQW(QYLURQPHQWDO(QJLQHHULQJWKDWLQFOXGHVUHVHDUFKSODQQLQJGHVLJQDQGRSHUDWLRQRI ZDVWHZDWHUWUHDWPHQWV\VWHPVVXUIDFHZDWHUTXDOLW\DQGHQYLURQPHQWDOPLFURELRORJ\K\JLHQH 7KH'HSDUWPHQWZRUNVFORVHO\WRJHWKHUZLWK81(6&2,+('HSDUWPHQWRI:DWHU6XSSO\DQG 6DQLWDWLRQ ERWKLQWKHUHVHDUFKDQGHGXFDWLRQ&RQVHTXHQWO\LWLVHQYLVDJHGWKDWWKHQHZSURIHVVRU ZLOOREWDLQDFRQRPLQDWLRQIWH DW81(6&2,+(WRIXUWKHUVWLPXODWHV\QHUJ\DQGWRVKDUHFRVWV DQGEHQHILWV7KHVXFFHVVIXOFDQGLGDWHVKRXOGWKHUHIRUHKDYHDIILQLW\ZLWKGHYHORSLQJFRXQWULHVDQG WHFKQRORJLHVDSSURSULDWHZLWKLQDGHYHORSPHQWFRQWH[W 7KHVXFFHVVIXODSSOLFDQWPXVWEHDEOHWRGRFXPHQWKLVKHUUHVHDUFKTXDOLILFDWLRQVLQLPSRUWDQWILHOGV ZLWKLQWKHGLVFLSOLQH+LVKHULQGLYLGXDOZRUNPXVWGRFXPHQWVFLHQWLILFH[SHUWLVHLQRQHRUPRUHSDUWV RIWKHGLVFLSOLQH6HULRXVFRQVLGHUDWLRQZLOOEHJLYHQWRWKHFDQGLGDWH¶VDELOLW\WRVXSHUYLVHDQGLQLWLDWH UHVHDUFKDQGGHYHORSPHQWZRUN$SSOLFDQWVDUHFKDOOHQJHGWRZULWHDVPDOOSDSHURQWKHLUYLHZVRQ WKHIXWXUHGHYHORSPHQWRIZDVWHZDWHUWUHDWPHQWHQYLURQPHQWDOHQJLQHHULQJDQGWKHSRWHQWLDOUROHRI WKHFKDLULQWKLVILHOG7KLVVPDOOSDSHUVKRXOGQRWH[FHHGSDJHVDQGVKRXOGEHVXEPLWWHGWRJHWKHU ZLWKWKHDSSOLFDWLRQOHWWHU $OVRVHULRXVFRQVLGHUDWLRQZLOOEHJLYHQWRWKHFDQGLGDWH¶VSHGDJRJLFVNLOOV$QHVWDEOLVKHGUHFRUGRI VFKRODUVKLSLVH[SHFWHG(YDOXDWLRQRIWKHDSSOLFDQWVZLOOEHEDVHGRQGRFXPHQWHGSHGDJRJLFPDWHULDO LQFOXGLQJHGXFDWLRQWUDLQLQJWKHSUHVHQWDWLRQRIDFDGHPLFDQGSURIHVVLRQDOZRUNDQGH[SHULHQFHV IURPVXSHUYLVLQJPDVWHUVOHYHODQGGRFWRUDOVWXGHQWVDQGWHDFKLQJ7KHHYDOXDWLRQZLOOFRQVLGHUERWK WKHTXDOLW\DQGWKHVFRSHRIWKHSHGDJRJLFWUDFNUHFRUGRIWKHDSSOLFDQW 7KH3URIHVVRULVWREHMRLQWO\UHVSRQVLEOHIRUGLVFLSOLQDU\PDWWHUVWRJHWKHUZLWKRWKHUDFDGHPLFVWDIILQ WKH'HSDUWPHQW7KH3URIHVVRULVUHTXLUHGWRSDUWLFLSDWHLQWHDFKLQJDFWLYLWLHVLQDFFRUGDQFHZLWKWKH UHOHYDQWFXUULFXOXPDQGWRDVVLVWLQIXUWKHUGHYHORSLQJWKHWHDFKLQJSURJUDPPHLQFOXGLQJFRQWLQXLQJ HGXFDWLRQ ,WLVDVVXPHGWKDWQHZO\HPSOR\HGVWDIILQDFDGHPLFSRVLWLRQVZKRGRQRWDOUHDG\VSHDN'XWFKZLOO REWDLQZLWKLQWKUHH\HDUVNQRZOHGJHRI'XWFK '87SURPRWHVZRPHQUHVHDUFKHUVLQDOOVWUDWHJLFDUHDVRIWKHXQLYHUVLW\DQGZRPHQDUHWKHUHIRUH VWURQJO\HQFRXUDJHGWRDSSO\ $SSOLFDQWVDUHDVNHGWRVXEPLWWKHLUDSSOLFDWLRQOHWWHUYLVLRQSDSHU&9DQGVXSSRUWLQJ GRFXPHQWDWLRQLQFOXGLQJOLVWRISXEOLFDWLRQVEHIRUH0D\WR3URI+DQVYDQ'LMN&KDLURIWKH 1RPLQDWLRQ&RPPLWWHHRQ:DVWHZDWHUHQJLQHHULQJ32%R[*$'HOIW MFYDQGLMN#WXGHOIWQO $SURILOHUHSRUWLVDYDLODEOH7KHDSSOLFDQWVZKRKDYHEHHQVKRUWOLVWHGZLOOEH LQYLWHGIRULQWHUYLHZVDQGDGHPRQVWUDWLRQRIWKHLUSHGDJRJLFDODELOLW\DQGUHVHDUFKYLHZVLQWKHIRUP RIDWULDOOHFWXUHLQ-XQH
www.deltares.nl
Krachtenbundeling in de Delta Meer dan 50% van de wereldbevolking leeft, woont en werkt in een delta. Deltagebieden zijn aantrekkelijk vanwege de strategische ligging aan zee en waterwegen. De bodem is er vruchtbaar en rijk aan delfen grondstoffen. Maar deltagebieden zijn ook kwetsbaar. De slappe bodem daalt, de zeespiegel stijgt, rivierpeilen zijn onberekenbaar en de druk op de ruimte en het milieu groeit.
Integrale aanpak Deltares ontwikkelt via een integrale aanpak kennis voor innovatieve oplossingen, die het leven in deltagebieden veilig, schoon en duurzaam maken. Vier gerenommeerde kennisinstituten hebben hun krachten gebundeld in Deltares: WL | Delft Hydraulics, GeoDelft, de Bodem en Grondwater unit van TNO en delen van specialistische diensten van Rijkswaterstaat. Deltares is een unieke combinatie van ruim 800 deskundigen, visie, kennis en ervaring. Een internationale autoriteit op het gebied van water en ondergrond. Met als werkterrein delta’s, kusten, rivieren en andere laaggelegen gebieden overal in de wereld. Ons streven is een veilige, schone en duurzame delta.