Watervogels in Nederland in 2002/2003
Marc van Roomen, Erik van Winden, Kees Koffijberg, Arjan Boele, Fred Hustings, Romke Kleefstra, Jan Schoppers, Chris van Turnhout, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep en Leo Soldaat.
RIZA-rapport BM04/09 SOVON-monitoringrapport 2004/02
Dit rapport is samengesteld in het kader van het Meetnet Watervogels van het Netwerk Ecologische Monitoring. Het Meetnet Watervogels is een samenwerking tussen het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), Vogelbescherming Nederland, Expertisecentrum Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EC-LNV), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en SOVON Vogelonderzoek Nederland.
Colofon © SOVON Vogelonderzoek Nederland 2004 Tekst: Arjan Boele (hst. 9), Fred Hustings (hst. 4), Romke Kleefstra (hst. 9), Kees Koffijberg (hst. 3, 8, 9), Marc van Roomen (hst. 1, 2, 6, 7, 9), Jan Schoppers (hst. 9), Chris van Turnhout (hst. 5), Erik van Winden (hst. 9), Leo Soldaat (hst. 2) & de SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep (hst. 8, 9). Samenstelling SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep: B. Ebbinge (voorzitter; Rotgans Waddengebied), J. Beekman (Kleine Zwaan), L. van den Bergh (Toendra- en Taigarietgans, Canadese Gans), C. Berrevoets (Rotgans Deltagebied), F. Cottaar (Kleine Rietgans, Dwerggans, Nijlgans), K. Koffijberg (secretaris, Knobbelzwaan, zeldzame soorten-), J. Philippona (Kolgans), J. Prop (Grauwe Gans), B. Spaans (Brandgans) & M. Zijlstra (Wilde Zwaan). Gegevensbewerking, tabellen en figuren: Erik van Winden, Marc van Roomen, Kees Koffijberg, Adriaan Gmelig Meyling (CBS) en Leo Soldaat (CBS) Redactie: Fred Hustings & Kees Koffijberg Lay-out: John van Betteray, Peter Eekelder & Peter de Groot (van Groot tot Klein; omslagontwerp) Foto’s omslag: Jan van de Kam (Scholeksters), Harvey van Diek (ganzen, Blauwe Reiger, Grote Zaagbek en Kieviten) Drukwerk: Krips bv, Meppel Wijze van citeren: van Roomen M., van Winden E., Koffijberg K., Boele A., Hustings F., Kleefstra R., Schoppers J., van Turnhout C., SOVON Ganzen- en zwanenwerkgroep & Soldaat L. 2004. Watervogels in Nederland in 2002/2003. SOVON-monitoringrapport 2004/02, RIZA-rapport BM04/09, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Dit rapport wordt kosteloos verstrekt aan alle tellers en coördinatoren die hebben deelgenomen aan de watervogeltellingen in het seizoen 2002/03. Extra exemplaren kunnen worden verkregen door €15,- (dit is inclusief portokosten) over te maken op girorekening 2905988 t.n.v. SOVON, Rijksstraatweg 178, 6573 DG, Beek-Ubbergen onder vermelding van MON 2004/02. Watervogeltellingen 2002/2003. ISSN 1382-6263
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Inhoud Dankwoord
3
Samenvatting
4
Summary
6
1. Inleiding 1.1. Algemeen 1.2. Doelstellingen 1.3. Leeswijzer
11 11 11 12
2. Materiaal en methode 2.1. Onderzoeksopzet 2.2. Telmethode 2.3. Organisatie 2002/03 2.4. Volledigheid materiaal 2.4.1. Maandelijkse tellingen 2002/03 2.4.2. Midwintertelling 2003 2.4.3. Volledigheid tellingen 1975/76-2002/03 2.5. Bewerking materiaal 2.5.1. Invoer, controle en selectie tellingen 2.5.2. Schaalniveaus en overheveling 2.5.3. Soorten, 1%-drempels, voedselgroepen 2.5.4. Schattingen voor niet-getelde gebieden 2.5.5. Indexen en trends
13 13 13 14 14 14 18 18 19 19 20 21 21 23
3. Weers- en telomstandigheden
25
4. Ontwikkelingen in Nederland 4.1. Seizoen 2002/03 4.2. Trends bij algemene soorten 4.3. Ontwikkelingen bij exoten
29 29 35 38
5. Monitoring Zoete Rijkswateren 5.1. Inleiding 5.2. Zoete Rijkswateren 5.3. IJsselmeergebied 5.4. Randmeren 5.5. Rijn 5.6. Maas 5.7. Beneden Rivieren 5.8. Kanalen 5.9. Conclusies
39 39 39 41 44 46 49 50 52 53
6. Monitoring Zoute Rijkswateren 6.1. Inleiding 6.2. Zoute Rijkswateren 6.3. Zoute Delta 6.4. Waddenzee 6.5. Noordzee 6.6. Conclusies
55 55 55 56 58 60 62
1
SOVON-monitoringrapport 2004/02
7. Monitoring in het kader van de Vogelrichtlijn 7.1. Inleiding 7.2. Soorten 7.3. Gebieden 7.4. Conclusies
63 63 63 66 67
8. Monitoring ganzen en zwanen 8.1. Inleiding 8.2. Aantallen en trends 8.3. Seizoensvoorkomen 8.4. Reproductie 8.5. Regionale aantalsontwikkelingen en beleid 8.6. Conclusies
69 69 69 71 72 74 76
9. Soortbesprekingen 9.1. Uitleg bij tekst, figuren en tabellen 9.2. Duikers en futen 9.3. Aalscholvers, reigers, ooievaars, Lepelaar en flamingo’s 9.4. Zwanen en ganzen 9.5. Eenden 9.6. Roofvogels 9.7. Rallen, bleshoenders en kraanvogels 9.8. Steltlopers 9.9. Meeuwen en sterns 9.10. Velduil, IJsvogel, Grote Gele Kwikstaart en kwelderzangvogels
79 79 82 86 92 124 150 153 157 183 191
Literatuur
193
Bijlagen 199 Bijlage 1. De waarnemers in 2002/03 200 Bijlage 2. Bronnen per gebied 204 Bijlage 3. Begrippenlijst 206 Bijlage 4. Overzicht van de telvolledigheid va demonitoringgebieden en pleisterplaatsen in 2002/03 207 Bijlage 5. Percentage bijgeschatte aantallen per seizoen per soort 212 Bijlage 6. Indexen en/of trendindicaties landelijk en per Vogelrichtlijngebied 216 Bijlage 7. Getelde aantallen per maand in de Zoute Delta, Waddenzee, Zoete Rijkswateren en regionale monitoringgebieden in 2002/03 220 Bijlage 8. Getelde aantallen zwanen en ganzen per maand per provincie in 2002/03 228 Bijlage 9. Aantallen watervogels per provincie tijdens de midwintertelling van januari 2003 233 Bijlage 10. Overzicht van gebruikte 1% drempels, indeling in voedselgroepen en Engelse vogelnamen 235
2
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Dankwoord In het voorliggende rapport zijn de gegevens verwerkt van een grote groep waarnemers. Geen monitoring zonder tellingen en het watervogelmeetnet is dan ook veel dank verschuldigd aan al die vrijwilligers die vol enthousiasme en doorzettingsvermogen weer actief zijn geweest in het seizoen 2002/ 03. Ook de inbreng van terreinbeherende instanties, instituten en provincies was weer van groot belang voor het welslagen van dit project. Bijlage 1 geeft een overzicht van alle waarnemers uit 2002/03 voor zover bij ons bekend. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de contactpersonen per monitoringgebied. De eerste verwerking van de binnenkomende gegevens op het SOVON kantoor werd verzorgd door Gert Ottens, waarvoor onze hartelijke dank. De regionale coördinatie van de maandelijkse tellingen in 2002/03 werd verzorgd door Fred Helmig, Sieds Boersma, Hans de Waard, Harold Steendam, Peter Venema, Ben Koks, Cor Berrevoets, Mennobart van Eerden, Greet Boomhouwer, Rob van Swieten, Wouter Bouw, Gerrit Gerritsen, Jan Schoppers, Henk Hubers, Fred Cottaar, Kees Scharringa, Arjan Boele, Gert Ottens, Marc van Roomen, Gerard van Zuijlen en Ton Cuypers. In tabel 2.3 is een gedetailleerd overzicht te vinden over wie waar coördineerde. De regionale coördinatie is van groot belang voor de ondersteuning van de tellers. De Waddenvereniging maakte een extra decembertelling in de
Waddenzee mogelijk. De provincie Zuid-Holland ondersteunde de coördinatie in Zuid-Holland in het kader van het project ‘Wintervogeltellingen’, de provincie Gelderland ondersteunde de coördinatie in Gelderland ten behoeve van ganzen- en zwanengegevens. Het Meetnet Watervogels wordt aangestuurd door een begeleidingscommissie waarin voor EC-LNV Pieter Joop en Fons Koomen zitting hebben, voor het RIZA Ingeborg van Splunder, Bas van den Boogaard en Ruurd Noordhuis, voor het RIKZ Cor Berrevoets, voor Vogelbescherming Nederland Johan Thissen en Carolien Borggreve, voor het CBS Arco van Strien en Leo Soldaat en voor SOVON Rob Vogel en Marc van Roomen. De financiering van het meetnet vindt plaats door EC-LNV, RIZA en Vogelbescherming Nederland. Constructief commentaar op de conceptversie van het voorliggende rapport werd ontvangen van Cor Berrevoets, Ruurd Noordhuis, Bas van den Boogaard, Carolien Borggreve, Johan Thissen, Pieter Joop en Leo Soldaat. Een speciaal woord van dank voor John van Betteray, Peter Eekelder en Peter de Groot (van Groot tot Klein; omslagontwerp) die de inhoudelijke vormgeving verzorgden.
3
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Samenvatting Inleiding en achtergrond In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van de watervogeltellingen in 2002/03 in Nederland. Het vormt daarmee het derde rapport op rij van het watervogelmeetnet ‘nieuwe stijl’, waarin de verschillende typen tellingen zijn geïntegreerd (midwintertelling, maandelijkse tellingen in monitoringgebieden, ganzen- en zwanentellingen). Met dit meetnet worden alle belangrijke wetlands gedekt (bij de midwintertelling inclusief het open water van Waddenzee en Noordzee kustzone), en daarnaast binnen het agrarische cultuurlandschap de gebieden die van belang zijn voor ganzen en zwanen. De tellingen hebben ten doel (a) landelijke trends te signaleren, (b) gebiedstrends te signaleren voor zoute en zoete watersystemen, Vogelrichtlijn-gebieden en ganzen- en zwanenpleisterplaatsen, en (c) bij te dragen aan internationale watervogelmonitoring. Omdat in sommige gebieden al vele tientallen jaren tellingen worden uitgevoerd, is het mogelijk om trends te berekenen die teruggaan tot en met 1975/76. Hierbij zijn gestandaardiseerde technieken gebruikt voor zowel bewerking als analyse, waarbij wordt gecorrigeerd (‘bijgeschat’) voor ontbrekende tellingen in een deel van de gebieden. Het watervogelmeetnet is een samenwerkingsverband tussen SOVON Vogelonderzoek Nederland, het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), Vogelbescherming Nederland, het Expertisecentrum Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EC-LNV) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In internationaal verband bestaat er een samenwerking met Wetlands International (midwintertelling, ganzentellingen) en het Common Wadden Sea Secretariat (Waddenzee). Het onderzoek zou onmogelijk zijn indien niet 1500 vrijwilligers het veldwerk op zich zouden nemen, daarbij ondersteund, aangestuurd een aangevuld door regio-coördinatoren en een klein aantal tellers in dienst van een instituut.
Watervogels in 2002/03 Binnen het besproken seizoen vormde een felle vorstperiode in de eerste helft van december 2002 het meest memorabele meteorologische feit. Hier-
4
door vroren al betrekkelijk vroeg in het winterseizoen vele open wateren dicht, inclusief grote delen van Waddenzee en IJsselmeergebied. Dit had een uittocht of verschuiving van vorstgevoelige vogelsoorten tot gevolg naast een influx van soorten uit noordoostelijker gebieden. Als geheel echter was de winter van 2002/03 verre van streng, waarmee hij zich schaart in het rijtje van zachte tot normale winters sinds 1996/97. De meeste watervogels werden geregistreerd in januari, tijdens de midwintertelling. De 4,6 miljoen watervogels vormen voor huidige begrippen een normaal aantal. Dat er in de overige maanden doorgaans aanzienlijk minder watervogels werden geteld, is een gevolg van een veel minder grote teldekking in die maanden; in dit licht gezien is het aantal van 4,4 miljoen in november beslist respectabel. Dit hoge aantal werd vooral veroorzaakt doordat vorstgevoelige soorten als Kievit en Goudplevier toen nog talrijk aanwezig waren. De telling in januari leverde opvallend hoge aantallen op van Aalscholver (25.000), enkele ganzen (Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, ook 16.000 Kleine Rietganzen is opmerkelijk) en Nonnetje en Grote Zaagbek (aantal op 2-3 eerdere tellingen na het hoogste in de afgelopen twee decennia). Relatief lage aantallen werden wederom genoteerd van Eider, Scholekster en Kanoet. Buiten de januaritelling om werden verrassende resultaten geboekt bij Geoorde Fuut (6200 in september in Zoute Delta, een internationaal belangwekkende concentratie), Smient (reeds in september 100.000), Topper (120.000 in december, na een aantal magere jaren) en Drieteenstrandloper (23.000 in mei). Grote en Kleine Zilverreiger zijn inmiddels steeds gewonere vogels in het winterhalfjaar aan het worden, terwijl het seizoensmaximum van 3360 Lepelaars (augustus) tien jaar geleden nog onwaarschijnlijk hoog zou hebben geleken.
Aantalsontwikkelingen Van de 53 soorten waarvoor een langjarige landelijke trend (16 seizoenen) kan worden berekend, vertoont 32% een toename, 15% een afname en is 53% stabiel of onderhevig aan fluctuaties. Wanneer de
Watervogels in Nederland in 2002/2003
aantalsontwikkeling over de afgelopen 10 seizoenen nader wordt bekeken, blijken betrekkelijk weinig soorten zowel op de langere als kortere termijn toe of af te nemen. Tot de gestaag toenemende soorten behoren vooral ganzen (Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, Nijlgans), naast Aalscholver, Knobbelzwaan, Krakeend, Drieteenstrandloper en Rosse Grutto. Tot de gestaag afnemende soorten behoren Kleine Zwaan, Kuifeend, Topper en Scholekster. Veel meer soorten vertonen een recente ombuiging van de lange-termijntrend, bijvoorbeeld een langjarige toename die recent aan het stabiliseren is (o.a. Dodaars, Middelste Zaagbek, Wulp, Stormmeeuw) of een langjarige afname die aan het afvlakken is (o.a. Kleine Rietgans, Kuifeend, Steenloper, Kokmeeuw). Bij andere soorten zijn de stabiele of fluctuerende aantallen recent aan het ombuigen in toename (o.a. Wintertaling, Pijlstaart) dan wel afname (o.a. Eider, Ka-
noet). Juist deze laatste categorie verdient, met de consequent afgenomen soorten, extra aandacht. Als groep doen de watervogels het gemiddeld niet slecht in Nederland (zie figuur 4.2 waarin de ‘groepsindex’ is uitgezet), maar er zijn duidelijke verschillen binnen de soortgroepen. Verreweg de meest positieve ontwikkelingen vertonen de ganzen en zwanen, een ontwikkeling die nog niet helemaal ten einde lijkt te zijn gekomen. Eenden vertonen een minder coherent beeld, met de meest gunstige ontwikkeling bij zwemeenden en de meest ongunstige bij duikeenden. Hetzelfde geldt voor de steltlopers, waarbinnen er duidelijke winnaars zijn aan te wijzen naast verliezers. Meer details over de achtergronden van aantalsontwikkelingen in de Zoeteen Zoute Rijkswateren, Vogelrichtlijngebieden en bij ganzen en zwanen is terug te vinden in de hoofdstukken 5 t/m 8. Deze hoofdstukken eindigen steeds met een weergave van de belangrijkste conclusies.
5
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Summary Introduction The waterbird census scheme in The Netherlands is a joint-project of several governmental agencies, Statistics Netherlands, BirdLife The Netherlands and SOVON, and is only possible with the help of more than 1500 volunteers, regional co-ordinators and a small professional staff which organise and conduct census work. The scheme includes counts in all major Dutch wetlands, i.e. all national freshwater bodies (e.g. Rhine Valley, Lake IJsselmeer), SPA’s, RAMSAR sites, Wadden Sea and Delta Area. In addition, terrestrial (agricultural) sites are covered when used as goose or swan staging areas. To some extent, these areas are also taken into account during the International Waterbird Census (IWC) in January as they also support species like Eurasian Wigeon, several waders and gulls. Together, 80 monitoring sites (Fig. 2.1) and 120 goose and swan staging areas are identified (Fig. 2.2) and used for trend calculations The waterbird scheme aims to assess (1) national and regional (site-based) trends, and (2) national wintering or migratory populations during international counts in September (Greylag Goose), November (Anser geese), January (all waterbird species), March (Barnacle Goose) and May (Dark-bellied Brent Goose). These international surveys are co-ordinated by Wetlands International. Monitoring in the Wadden Sea is part of a trilateral cooperation between The Netherlands, Germany and Denmark (Trilateral Monitoring and Assessment Program, TMAP). The waterbird scheme is based on monthly counts of monitoring areas and goose/swan staging sites, that are carried out around the 15th of each month (tidal areas depending on high tide)(Tab. 2.1). Census effort focuses on September-April, when highest numbers are present in most species (Tab. 2.2; Fig. 2.4, 2.5). In January many additional sites are counted (Fig. 2.6) whereas in national freshwater bodies, Delta Area and Wadden Sea counts are also covered in (part of) the period MayAugust. Due to its size, the Wadden Sea can not be covered monthly. Here, counts refer to a combination of 4 complete counts and bi-weekly or monthly counts at 10 sample sites, together allowing a reliable trend assessment for the entire season.
6
This report summarises the counts in 2002/2003 (July to June). Data on national trends refer to the period from 1987/88 onwards, site-based trends often from 1975/76 onwards (waterbirds; Fig. 2.7, 2.8). For geese and swans monthly data for staging areas were available since 1985/86 (Fig 2.9), but seasonal peak counts from 1960/61 onwards (Fig. 8.2). The calculated trends include imputed data, necessary to close gaps in monthly counts (especially occurring in older data series). Imputing was carried out using Underhill’s U-index, and taking into account regional differences in trends and phenology. The main part of the report is represented by detailed species accounts which deal with numbers in 2002/03, distribution, trends and phenology. An English introduction how to read the tables and graphs is included in chapter 9.1. A presentation of the overall results, including monthly totals of observed waterbirds (Tab. 4.1) and overall national trends (Tab. 4.3) is included in chapter 4. Chapter 5-8 review specific parts of the monitoring scheme, such as national freshwater bodies, Wadden Sea and Delta Area, Special Protection Areas and Goose and Swans. They provide information at an aggregated level and aim to give quick access to the most important data and findings, also with respect to management and policies; see e.g. Fig. 7.1 and 7.2 for annual changes and trends in SPAs. or Fig. 8.7 for trends at goose and swan staging sites.
The 2002/03 season Although cold spells occurred in December and the beginning of January (including ice coverage on most waterbodies) as well as in the second half of February, the general weather pattern was characterised by average temperatures. However, waterbird populations to some extent matched numbers seen in previous cold winters (e.g. Whooper Swan, Goosander, influx of Light-bellied Brent Goose and exceptional numbers of Greater Whitefronted Goose and Barnacle Goose) as weather in the Baltic and eastern Europe was much colder (Fig. 3.4). Due to the low temperatures in February and small amounts of precipitation in FebruaryApril, vegetation growth in spring was delayed.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Overall numbers and trends (chapter 4) Highest numbers were observed in November (4,4 million waterbirds) and January (4,6 million), the latter especially due to better coverage during the IWC. These figures correspond with counts in previous years (Fig. 4.1). Among others, Black-necked Grebe (6300 in Aug), Little Egret (up to 393 in Sep), Great White Egret (up to 181 in Oct), Smew, Goosander and several geese (see below) were observed in unusual high numbers (Tab. 4.1, 4.2). Especially Eurasian Oystercatcher and Red Knot were recorded in low numbers. Regarding overall trends, many waterbird species have increased in the past decade (Tab. 4.3). Among the species with highest increase rates are Egyptian Goose, Greylag Goose, Gadwall, Mute Swan, Barnacle Goose and Sanderling (Fig. 4.3). Egyptian Goose as well as other non-native species like (Greater) Canada Goose have expanded over all parts of the country by now, in line with increasing numbers of breeding birds. A minority of species have experienced declines, among them Greater Scaup, Red Knot, Bewick’s Swan, European Herring Gull, Common Eider and Common Pochard and (recently) Darkbellied Brent Goose. In many other species trends are dominated by large fluctuations.
in 2000 was only 47% of that in 1993. Recently, numbers of diving ducks in the area have stabilised. In 2002/03 Greater Scaup also returned in higher numbers than observed in previous seasons. Another marked trend is the ecological rehabilitation of the so-called Border Lakes along the embanked Flevopolders. In the 1950s and 1960s this water system became heavily eutrophicated and lost most of its waterbird concentrations. Measures to improve water quality in the 1980s have been successful and now these lakes support one of the highest concentrations of Anatidae in the country and the largest moulting site for Mute Swan. Currently, numbers in some species have become saturated or even seem to decrease slightly, showing that some of the lakes have reached their maximum carrying capacity. Ecological rehabilitation projects in the Rhine Valley, aimed to restore some of the original river dynamics in the forelands, seem beneficial to species preferring shallow water, e.g. Common Teal and Northern Pintail. On the other hand, as the size of the areas used for agriculture has consequently decreased, which affects numbers of herbivores like several goose species and Wigeon, for which trends are different (i.e. growth levels off) from other parts of the Netherlands (Fig. 5.7-5.9).
Delta Area and Wadden Sea (chapter 6) National freshwater bodies (chapter 5) This part of the monitoring scheme covers all major (navigable) water bodies, among them the branches of the Rhine, Lake IJsselmeer and the Border Lakes (Fig. 2.10). Overall, numbers of waterbirds have increased here since the 1970s (Fig. 5.1), especially herbivores like Mute Swan, Greater White-fronted Goose, Greylag Goose, Eurasian Wigeon and Gadwall (Tab. 5.1). However, diving ducks, for which major concentrations occur in this part of the country, have experienced serious declines. This decline has occurred in several areas, but is especially obvious in Lake IJsselmeer and Lake Markermeer, where numbers of diving ducks have responded to a crash in Zebra mussel Dreissena polymorpha stocks (cf. Fig. 5.3). It is hypothesised that this crash was initiated by stormy weather and high water temperatures in 1992/93. The resulting algal blooms and high water turbidity lead to deteriorating settlement and feeding conditions for Zebra mussels and thus lower food stocks for diving ducks. In Lake Markermeer, biomass of Dreissena
Due to their size, the Delta Area in the SW-Netherlands and the Wadden Sea, hold the largest numbers of waterbirds (100 million and 300-325 million bird days respectively). In the Wadden Sea, peak numbers occurring at one moment exceed 1 million waterbirds. In the Delta Area, increases have been observed in herbivores like Eurasian Wigeon, Common Teal, Mallard and Northern Pintail. Besides, the area supports one of the largest concentrations of wintering Greylag Goose in Europe (in 2002/03 58.000 in Dec). Initial increases in piscivores have now levelled off in most species, except for those depending on smaller prey like Little Grebe and Black-necked Grebe. Among waders, only Eurasian Oystercatcher shows significant declines (Fig. 6.2). This species suffers from changes in management of culture lots for Blue mussels (which were replaced to deeper water) and mechanical fisheries on Cockles. Due to closure of the Oosterschelde estuary, the size of the mudflats decreases as a result of erosion, a process which according to modelpredictions will increase in the future with maybe negative effects on more wader species. In the Wad-
7
SOVON-monitoringrapport 2004/02
den Sea, Common Eider, Eurasian Oystercatcher, Red Knot and European Herring Gull have experienced serious declines in the past decade. For Common Eider this trend is partly compensated by higher numbers in the coastal zone of the North Sea (birds which have left the Wadden Sea due to deteriorating food conditions, Fig 6.4). The recent EVAII study brought evidence that the removal of Blue mussel beds in the early 1990s and low stocks of Cockles, both as a result of fisheries, have been detrimental to mussel-eating birds. For Red Knot, changes in sediment that have been caused by dredging cockle fishery vessels is thought to be the main cause for the observed decline. Contrary to the other species mentioned here, Red Knot numbers also further declined in 2002/03. For European Herring Gull different management at refuse dumps (most of them closed or access for birds restricted) will contribute as well to the lower numbers observed. Contrastingly, several worm-eating waders have increased in numbers (Fig. 6.5). It has been hypothesised that this process is enhanced by larger worm biomass as a result of cockle fisheries, but there is also evidence for long-term increases in worm stocks. Moreover, changes at population level should be taken into account as well. For Bartailed Godwit, a decrease has been recorded at the British Isles, a trend that coincides with an upward trend in the Dutch Wadden Sea (note, however, declines have also been reported from the German Wadden Sea, Fig. 6.6).
Special Protection Areas (chapter 7) Since the last update in 2000, The Netherlands support 79 Special Protection Areas of the EU Bird Directive. Currently, EU-rules regarding management and conservation are being implemented in national legislation. Moreover, goals for management at the separate sites are discussed and will be implemented in due course. Waterbird monitoring is given high priority to monitor the aims and goals in the different SPA’s. Overall trends in SPA’s (Fig. 7.1) are rather similar to national trends (Fig. 4.3), which is not surprising since SPA’s also generally support the largest waterbird concentrations in the country, except for swans, geese and waders like Eurasian Golden Plover and Northern Lapwing. These species are abundant in agricultural areas which have not been designated as SPA. Thus different trends on national level and in SPA’s, observed in e.g. Taiga Bean Goose and Pink-footed Goose
8
are probably caused by their low abundance in SPA’s. Regarding the number of qualifying species and their trend in the past decade in individual SPA’s (Fig. 7.2), many species show fluctuating numbers. However, in 61% of the SPA’s, one or more species have experienced declines. Some of these have been highlighted in the previous paragraphs. In some areas declines are caused y contradictory management goals. For instance, in several damp grassland areas which were designated as SPA for their goose numbers, grassland management has aimed to halt the intensification of farming practice and allow a more laissez-faire management with late mowing dates and improved botanical values. Several breeding birds (and plant species) benefit from such a management, but herbivores like geese become faced with lower carrying capacity since the vegetation is less profitable.
Geese and swans (chapter 8) Contrary to other waterbirds, geese and swan staging areas are mainly found in agricultural areas (Fig. 8.6). In all species, the census covers (nearly) all important staging sites. Overall, 199 million goose and swan days were spent in The Netherlands between September and May, an increase of 7% compared to the 2001/02 season. The long-term trend from 1987 onwards shows an annual increase rate of 6% (Fig. 8.1). Peak numbers have stabilised and consist of 1,5 million geese and 41.000 swans in January. Among the species with highest increase rates are Mute Swan, Tundra Bean Goose, Greylag Goose, Barnacle Goose and Egyptian Goose (cf. Tab. 4.3). On a longer-term nearly all species have increased (Fig. 8.2). Seasonal peak numbers in Mute Swan, Greylag Goose and Barnacle Goose in 2002/03 were the highest ever recorded (Tab. 8.1). The January figure for the latter species probably represented nearly the entire Russian-Baltic population, as numbers in Germany were low due to cold weather. Severe winter conditions in the Baltic and eastern Europe (cf Fig. 3.4) were probably also main triggers for the exceptional numbers in Whooper Swan, Greater White-fronted Goose and Light-bellied Brent Goose (3rd best season ever, with 254 ind.). High numbers were also recorded for Lesser White-fronted Goose (up to 61)(Tab. 9.8). Similar to previous years, high numbers of arctic geese arrived early in autumn. The October count even resulted in the highest figures so far. However, due to cold weather in February, an early
Watervogels in Nederland in 2002/2003
departure of birds - as recorded in previous years in e.g. Bewick’ s Swan and Greater White-fronted Goose - was delayed. Data on reproduction, assessed at Dutch staging sites, showed poor breeding seasons for Bewick’s Swan, Greater White-fronted Goose, Barnacle Goose and Dark-bellied Brent Goose (Tab. 8.2).
Long-term declines in reproduction rates are apparent in Bewick’s Swan, Tundra Bean Goose, Greater White-fronted Goose and Dark-bellied Brent Goose (Fig. 8.4). For two of these (Bewick’s Swan, Dark-bellied Brent) this had resulted in a decline of the flyway population and the numbers recorded in The Netherlands.
9
SOVON-monitoringrapport 2004/02
10
Watervogels in Nederland in 2002/2003
1. Inleiding 1.1. Algemeen Nederland is van internationaal belang voor watervogels, in het bijzonder voor doortrekkers en wintergasten, wat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van veel waterrijke habitats, het zeeklimaat met zijn zachte winters en de ligging aan belangrijke trekwegen. Daarmee rust op Nederland een grote verantwoordelijkheid met het oog op de bescherming van de betrokken vogelsoorten. Voor veel watervogelsoorten vormt immers de periode buiten de broedtijd, wanneer de nukken van het weer en schaarste aan voedsel levensbedreigend kunnen zijn, de beperkende factor in de totale populatiegrootte. Op grond hiervan heeft Nederland verschillende internationale verdragen ondertekend (EU-Vogelrichtlijn, Wetlands-Conventie, African Eurasian Waterbird Agreement) die (onder andere) watervogels bescherming bieden. In Nederland is de toepassing en uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn, en de daarmee samenhangende Habitatrichtlijn, van groot belang geworden voor de bescherming van gebieden en vogelsoorten. Watervogels vormen niet alleen een belangrijke natuurwaarde, maar zijn ook goede indicatoren voor de kwaliteit van het (water)milieu en de daar aanwezige voedselbestanden waarvan ze afhankelijk zijn. In dat kader kunnen watervogetellingen gebruikt worden binnen de Europese Kaderrichtlijn Water. In Nederland bestaat een lange traditie van watervogelmonitoring, waarbij de aanvankelijk aparte telprojecten (midwintertelling, ganzen- en zwanentellingen, rivierentellingen, enz.) recent zijn opgegaan in een groter geheel. Tegenwoordig wordt de watervogelmonitoring vormgegeven als het Watervogelmeetnet binnen het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring. Dit meetnet is een samenwerking tussen het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), Vogelbescherming Nederland, Expertisecentrum Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EC-LNV), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en SOVON Vogelonderzoek Nederland. Het veldwerk is alleen mogelijk door de bereidwillige medewerking van een groot aantal vrijwilligers en de inbreng vanuit verschillende terreinbeherende instanties, instituten
en provincies. Er wordt samengewerkt met Wetlands Internationaal voor de monitoring van watervogels op internationaal niveau en het Common Wadden Sea Secretariat voor de monitoring van de internationale Waddenzee. Het voorliggende rapport over het seizoen 2002/ 03 is het derde waarin op geïntegreerde wijze van de verschillende watervogeltellingen verslag wordt gedaan.
1.2. Doelstellingen De opzet van het project is zodanig dat de verzamelde gegevens voor verschillende doelstellingen en schaalniveaus kunnen worden gebruikt. De meetdoelen voor het Watervogelmeetnet zijn (zie ook Noordhuis & Koffijberg 2004, Soldaat et al. 2004, van Strien & van der Meij 2004): • het bepalen van landelijke populatieontwikkelingen. Het gaat daarbij met name om soorten die onder de Vogelrichtlijn vallen, naast soorten die als indicatoren voor de kwaltiteit van de Rijkswateren worden gezien; • het bepalen van de populatie-ontwikkeling van Vogelrichtlijnsoorten in de Vogelrichtlijngebieden, zowel gezamenlijk als per Speciale Beschermingszone. Monitoring is o.a. van belang om de Staat van Instandhouding vast te stellen en de daarmee samenhangende instandhoudingsdoelen te preciseren en evalueren; • het bepalen van de populatie-ontwikkeling van soorten die als indicatoren worden gezien van de kwaliteit van de Zoete en Zoute Rijkswateren, en de afzonderlijke (hoofd)watersystemen. Monitoring is van belang voor de beschrijving van aantallen en trends in relatie tot diverse beleidsthema’s waaronder het nastreven van een Goede Ecologische Toestand. De tellingen vinden plaats in het kader van de Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL); • het bepalen van de populatie-ontwikkeling van ganzen en zwanen in het agrarisch gebied. Monitoring is o.a. van belang voor het volgen van de
11
SOVON-monitoringrapport 2004/02
ecologische kwaliteit van gebieden buiten de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) en, meer recent, in relatie tot het beleidskader Faunabeheer; • het bepalen van de populatie-ontwikkeling van kenmerkende soorten in het internationale Waddengebied in het kader van het Trilateral Monitoring and Assessment Program (TMAP) onder coördinatie van het Common Wadden Sea Secretariat; • het bepalen van de populatie-ontwikkeling en omvang (1% normen) van de voor Nederland relevante flyway-populaties (populaties die de Oost-Atlantische trekroute volgen) in het kader van de Internationale Waterbird Census van Wetlands International.
1.3. Leeswijzer Dit rapport volgt grotendeels de zelfde opzet als over het seizoen 2001/02 (van Roomen et al. 2003). Na de inleiding (hfst. 1), de beschrijving van materiaal en methode (hfst. 2) en een weergave van de weers-en telomstandigheden in 2002/03 (hfst. 3), volgt een aantal samenvattende, thematische hoofd-
12
stukken. Hierin komen ontwikkelingen aan de orde die heel Nederland betreffen (hfst. 4), de Zoeteen Zoute Rijkswateren (hfst. 5 en 6), de Vogelrichtlijngebieden (hfst. 7) en ganzen en zwanen (hfst. 8). Hoofdstuk 9 bespreekt alle in 2002/03 waargenomen watervogelsoorten en enkele extra soorten, namelijk min of meer aan waterrijke gebieden gebonden roofvogels en zangvogels. Bij de algemenere soorten wordt informatie gegeven over seizoenspatroon, verspreiding, trends en belangrijke gebieden. De andere soorten worden summier besproken. In de bijlagen wordt informatie gegeven over de waarnemers en bronhouders. Daarnaast is gedetailleerde informatie te vinden over de volledigheid van de tellingen in 2002/03. Een rapport als het voorliggende, waarin gegevens van vele honderden waarnemers worden gecombineerd, is nooit volledig. Regelmatig komen telgegevens en/of correcties pas na het verschijnen van het rapport binnen. Ontbrekend materiaal blijft altijd welkom en wordt alsnog toegevoegd aan de database. Gebruikers van gegevens kunnen het beste contact opnemen met SOVON (Marc van Roomen) voor meer informatie en details over de interpretatie.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
2. Materiaal en methode 2.1. Onderzoeksopzet Watervogelsoorten hebben ieder hun eigen seizoenspatroon. Naast echte overwinteraars, het talrijkst in december-februari, zijn er ook doortrekkende soorten die alleen in najaar en/of voorjaar in grotere aantallen voorkomen. Aangezien het onmogelijk is om met één telling al deze soorten goed te monitoren, zijn meerdere tellingen nodig, verspreid over het jaar. Daarnaast is het belangrijk om te bepalen in welke mate soorten gebruik maken van Nederland en van afzonderlijke gebieden. Het maakt daarbij nogal uit of piekaantallen korte tijd in een gebied aanwezig zijn of er maandenlang verblijven. De kwantificering van dit gebruik (de maat waarop de jaarlijkse veranderingen worden gebaseerd) kan het beste worden uitgedrukt in een schatting van het aantal doorgebrachte ‘vogeldagen’(Koffijberg et al. 2000). Dit is voor het Watervogelmeetnet uitgewerkt als de seizoenssom op basis van maandelijkse tellingen (Soldaat et al. 2004). Dit betekent niet dat geheel Nederland maandelijks integraal moet worden geteld. Voor de meeste soorten zijn goede ervaringen opgedaan door te werken met selecties van gebieden. Het gaat dan om de gebieden met de belangrijkste aantallen en andere specifieke gebieden die nodig zijn om een representatief beeld te verkrijgen. Voor de meeste watervogelsoorten maken we daarbij gebruik van de monitoringgebieden, die op alle soorten watervogels worden onderzocht (figuur 2.1). De monitoringgebieden zijn met name Rijkswatersystemen en Vogelrichtlijngebieden. Voor ganzen en zwanen gaat het om de pleisterplaatsen (figuur 2.2). Om Zee-
eenden te monitoren wordt in januari een speciale vliegtuigtelling uitgevoerd, waarbij het open water van de Waddenzee en de kuststrook van de Noordzee geteld worden. In januari wordt, in het kader van de midwintertelling, ook een groot aantal andere gebieden op watervogels geteld. In sommige regio’s worden deze overige gebieden ook maandelijks geteld. Deze aanvullende gegevens worden gebruikt voor kennis over de verspreiding en totaalaantallen van watervogels in Nederland. Daarnaast worden ze door Wetlands International gebruikt voor de bepaling van 1%-drempels en internationale populatie trends (Wetlands International 2002). In tabel 2.1 is een overzicht te vinden van het hele programma met details over telfrequentie, telperiode en betrokken soorten. In de Waddenzee wordt een iets andere werkwijze toegepast met integrale tellingen gedurende vijf maanden en steekproeftellingen jaarrond (van Roomen et al. 2002).
2.2. Telmethode De methodes die bij het tellen van watervogels worden gebruikt staan omschreven in de projecthandleiding (van Roomen et al. 2003). Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste richtlijnen. De tellingen worden overdag uitgevoerd; tellingen van nachtelijke slaapplaatsen van watervogels vallen buiten dit programma. In Waddenzee en Zoute Delta worden de tellingen afgestemd op het tijdstip van hoogwater en worden de vogels
Tabel 2.1. Overzicht telprogramma. / Census scheme of national waterbird counts in the Netherlands. deelproject maandelijkse tellingen
gebieden
Zoete Rijkswateren Zoute Rijkswateren Waddenzee Zoute Delta Vogelrichtlijn-gebieden2 Pleisterplaatsen midwintertelling aanvullende gebieden4 zee- en kustgebieden
frequentie
periode
soorten
maandelijks
sep-apr/gehele jaar alle watervogels
5 tellingen/jaar1 maandelijks maandelijks maandelijks 1 telling/jaar 1 telling/jaar
gehele jaar gehele jaar sep-apr okt-mrt3 januari januari
alle watervogels alle watervogels alle watervogels ganzen en zwanen alle watervogels zee-eenden
1
daarnaast 1-2 steekproeftellingen per maand in vaste gebieden gedurende het hele jaar, integrale tellingen in de maanden september, november, januari en mei en één wisselende maand. 2 Het gaat hierbij om de regionale Vogelrichtlijngebieden, de meeste Rijkswateren zijn ook Vogelrichtlijngebied 3 daarnaast telling Grauwe Gans in september, Brand- en Rotgans in april en Rotgans in mei 4 telgebieden in aanvulling op de monitoringgebieden.
13
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Figuur 2.1.Overzicht van de monitoringgebieden in Nederland. / Monitoring sites in The Netherlands, used in this report for trend calculations of waterbirds (except swans, geese and seaducks).
geteld op hoogwatervluchtplaatsen. De tellingen worden uitgevoerd in vast omgrensde gebieden. Deze (tel)gebieden worden zo goed mogelijk integraal afgezocht op de onderzoekssoorten. Meestal gebeurt dat fietsend, lopend of vanuit een auto. Sommige grotere wateren worden geteld vanuit een vliegtuig (IJsselmeer) of vanaf een boot (Beneden Rivierengebied, Randmeren). Tijdens de meeste tellingen worden alle watervogelsoorten genoteerd, inclusief meeuwen, sterns en exoten. Daarnaast worden sinds 1997/98 ook enkele soorten roofvogels en zangvogels meegeteld. Bij de ganzen- en zwanentellingen worden alle ganzen en zwanen genoteerd, inclusief Nijlgans en overige verwilderde soorten.
2.3. Organisatie 2002/03 In tabel 2.2 staat een overzicht van de landelijke teldata in 2002/03. In tabel 2.3 is aangegeven wie regionaal de coördinatie uitvoerde. Doorgaans vond de coördinatie plaats onder auspiciën van SO-
14
VON, maar bij sommige tellingen werd deze (deels) verzorgd door provincies en instituten. Vrijwillige regio-coördinatoren, die veelal namens een provinciaal samenwerkingsverband van vogelwerkgroepen actief zijn, leverden ook een grote bijdrage. Figuur 2.3 geeft een overzicht van de regio’s.
2.4. Volledigheid materiaal 2.4.1. Maandelijkse tellingen 2002/03 In figuur 2.4 wordt een overzicht gegeven van de volledigheid van de tellingen in de Zoute Delta, Zoete Rijkswateren, Waddenzee en regionale monitoringgebieden in het seizoen 2002/03. De Zoute Delta werd het gehele seizoen volledig geteld. In de Zoete Rijkswateren werden de tellingen in de periode september tot en met april volledig uitgevoerd. Het IJsselmeergebied, Randmeren en Beneden Rivierengebied werden ook in de zomermaanden geteld. Het overgrote deel van de regionale monitoringgebieden werden geteld in september t/m
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Figuur 2.2. Overzicht van ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in Nederland./ Staging areas of swans and geese used in this report for trend calculations.
Figuur 2.3. Regio-indeling van Nederland ten behoeve van de organisatie van het watervogelproject. De onderscheiden regio’s zijn: GR Groningen, FR Friesland, DR Drenthe, WG Waddengebied, NZ Noordzee, IJ IJsselmeer, FL Flevoland, RM Randmeren, OV Overijssel, GL Gelderland, NH Noord-Holland, ZH Zuid-Holland, UT Utrecht, RG Grote Rivieren, ZO Zoute Delta, ZL Zeeland, BR Beneden Rivieren, NB Noord-Brabant, LI Limburg. / Regional organisation used in the waterbird census scheme.
15
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Tabel 2.2. Overzicht van de landelijk teldata in het seizoen 2002/03. / Census dates in 2002/03. telperiode(1 binnenland(2 13/14 juli 20/21 juli 10/11 aug 17/18 aug 7/8 sep 14/15 sep 12/13 okt 19/20 okt 9/10 nov 16/17 nov 14/15 dec 21/22 dec 18/19 jan 15/16 feb 22/23 feb 15/16 mrt 22/23 mrt 12/13 apr 19/20 apr 3/4 mei 10/11 mei 17/18 mei 14/15 juni
x(4
Monitoringgebieden waddenzee(2(5 zoute delta(3
Ganzen en zwanen pleisterplaatsen(2
Midwinter gebieden(2
x x x
x(4
X (6
x x x
x x x(6
x x x x
x(6 x(6
x(7 x
x x x
x x
x x
x x
x
x
x
x(8
x
x x x(6 x x x(9 x x(4 x(4
x(6 x
x
(1 het weekend in de telperiode is gegeven (2 de telperiode omvat vier dagen (3 het weekend in de telperiode is aangegeven (4 selectie van monitoringgebieden (5 de ‘midmaandelijkse’ steekproeftelling is aangegeven (in sommige gebieden wordt twee maal per maand geteld) (6 integrale telling, in december vond een extra integrale telling plaats (7 telling Grauwe Gans (8 telling Brand en Rotgans (9 telling Rotgans
maart met een terugval in april. In het Waddengebied vonden integrale tellingen plaats in september, november, januari, maart en mei en steekproeftellingen in de overige maanden in het kader van het reguliere monitoringprogramma. In december vond een extra integrale telling plaats op verzoek van de Waddenvereniging. Voor een meer gedetailleerd overzicht van de volledigheid van de tellingen in de monitoringgebieden in 2002/03 zie bijlage 4a. De teldekking van de ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in 2002/03 was in oktober-maart vrijwel volledig. In januari werd met behulp van de midwintertelling een volledigheid van praktisch 100% bereikt (figuur 2.5). Bij de soortspecifieke tellingen in september (Grauwe Gans), april (Brandgans, Rotgans) en mei (Rotgans) werden alleen gebieden onderzocht die voor de bedoelde soorten van potentieel belang zijn. Gezien het steeds uitgebreidere
16
voorkomen van de Grauwe Gans in september vergt dit een behoorlijke telinspanning welke in september 2002 duidelijk was toegenomen. In bijlage 4b is een uitgebreider overzicht van de telvolledigheid opgenomen.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 2.3. Overzicht van de coördinatie per regio in het seizoen 2002/03. / Regional co-ordination and organisation in 2002/03. Regio
Maandelijkse gebieden (1
Midwintertelling
GR FR DR WG NZ IJ FL RM OV GL NH ZH UT RG ZO ZL BR NB LI
F. Helmig S. Boersma H. Steendam B. Koks, (2 nvt M. van Eerden G. Boomhouwer W. Bouw G. Gerritsen J. Schoppers F. Cottaar A. Boele/G. Ottens A.Boele/G.Ottens M. van Roomen C. Berrevoets C. Berrevoets SOVON (4 A. Boele/G.Ottens T. Cuypers
F. Helmig H. de Waard P. Venema B. Koks (2 C. Berrevoets (3 M. van Eerden R. van Swieten W. Bouw G. Gerritsen H. Hubers K. Scharringa A. Boele/G.Ottens W. Braaksma M. van Roomen C. Berrevoets G. van Zuijlen SOVON (4 SOVON T. Cuypers
100
100
80
80
percentage
percentage
(1 dit zijn de monitoringgebieden en de pleisterplaatsen (2 het vasteland van het Waddengebied wordt door de RC’s van NH, FR en GR gecoördineerd (3 het gaat hierbij om de tellingen van Zee-eenden, de strandtellingen worden gecoördineerd door de RC’s van ZO, ZH, NH en WG. (4 de tellingen worden door verschillende tellers uitgevoerd van RWS-ZH, RWS-ZL, SBB en provincie Zuid-Holland
60 40
40 20
20 0
60
j a s o n d j
f m a m j volledig
Zoute Delta
Zoete Rijkswateren
Regionale Gebieden
Waddenzee
Figuur 2.4. Seizoenspatroon in telvolledigheid van Zoute Delta, Zoete Rijkswateren, Waddenzee en regionale monitoringgebieden in 2002/03. Weergegeven is het percentage van de hoofdgebieden waarvan telgegevens zijn ontvangen. De volledigheidsbalk geeft de verdeling indien alle hoofdgebieden geteld zouden zijn. / Monthly coverage of monitoring sites in 2002/03, expressed as the relative number of main census units covered. The right bar shows 100% coverage.
0
j a s o n d j Noord NL
f m a m j volledig
Oost NL
West NL
Figuur 2.5. Seizoenspatroon in telvolledigheid van de ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in Nederland in 2002/03. Weergegeven is het percentage van de hoofdgebieden dat daadwerkelijk onderzocht is. Onder volledig staat de verdeling over de regio’s indien alle pleisterplaatsen geteld zouden zijn. / Monthly coverage of monitoring sites in 2002/03, expressed as the relative number of main census units covered. The right bar shows 100% coverage.
17
SOVON-monitoringrapport 2004/02
2.4.2. Midwintertelling 2003 In figuur 2.6 is een overzicht opgenomen van de teldekking van Nederland in januari 2003. Naast de monitoringgebieden worden tijdens de midwinterteling veel andere gebieden aanvullend onderzocht. In grote delen van Nederland zijn één, maar meestal meer telgebieden per hoofdgebied onderzocht. De meeste tellingen, vinden niet onlogisch, in laag Nederland plaats, waar zich de meeste watervogels bevinden. Een aantal van de niet getelde hoofdgebieden zijn in gebieden gelegen die voor watervogels van minder belang zijn (Veluwe, Zuidoost Limburg).
Monitoringgebied geteld Monitoringgebied niet geteld Hoofdgebied geteld Hoofdgebied niet geteld
Figuur 2.6. Teldekking tijdens de midwintertelling in januari 2003. Weergegeven zijn alle hoofdgebieden die tot de monitoringgebieden behoren (vierkant) en de overige hoofdgebieden (cirkel). Een zwart symbool geeft aan dat uit het betreffende hoofdgebied ge-gevens zijn ontvangen open symbolen geven niet-onderzochte hoofdgebieden aan. / Coverage of the midwinter census in January 2003 (closed symbols: covered/open symbols not covered).
2.4.3. Volledigheid tellingen 1975/76-2002/03 Om de langjarige aantalsontwikkeling van watervogels te bepalen, wordt gebruik gemaakt van alle ter beschikking staande telgegevens van monitoringgebieden en pleisterplaatsen. In de figuren 2.7 (zoete monitoringgebieden), 2.8 (zoute monitoringgebieden) en 2.9 (ganzen- en zwanenpleisterplaatsen) wordt een overzicht gegeven van de volledigheid van de telgegevens. De volledigheidsbalk geeft de gewenste beschikbaarheid van telgegevens aan per seizoen (het product van het aantal hoofdgebieden en het aantal maanden dat deze geteld zouden moeten zijn). Omdat vooral in de oudere jaren telgegevens ontbreken, zijn voor de trendberekeningen bijschattingen nodig om te compenseren
voor deze gaten in de dataset (zie 2.5.4). De telvolledigheid was in 2002/03 in de zoete monitoringgebieden ongeveer op het zelfde hoge niveau als in de voorgaande twee seizoenen. De stijging in de zoute monitoringgebieden werd veroorzaakt door de extra integrale telling in de Waddenzee in december 2002. Er werd in de Waddenzee nog nooit zo’n hoge teldekking bereikt. Deze zal in de komende seizoenen weer iets afnemen als er weer vijf integrale tellingen plaats vinden ten opzichte van zes. In de Zoute Delta zijn ook tellingen uitgevoerd in de periode vóór 1987/88. Deze gegevens zijn echter (nog) niet op zo’n wijze beschikbaar dat ze gebruikt kunnen worden voor monitoring. De telvolledigheid van de pleisterplaatsen was in 2002/
100
Figuur 2.7. Overzicht van de beschikbaarheid aan telgegevens van de zoete monitoringgebieden in 1975/762002/03. In het percentage wordt uitgedrukt welk deel van de hoofdgebieden per seizoen geteld is, vergeleken met een situatie van volledige teldekking (kolom volledig, n =1092 hoofdgebied*maand-combinaties). / Summary of data available for trend calculations in all fresh water bodies, expressed as the relative number of main census units covered. The right bar shows 100% coverage.
percentage
80 60 40 20 0
7576
8081
8586
Zoete Rijkswateren
18
9091
9596
0001
v
Regionale gebieden
100
100
80
80
percentage
percentage
Watervogels in Nederland in 2002/2003
60 40
40 20
20 0
60
7576
8081
8586
Waddenzee
9091
9596
0001
v
Zoute Delta
0
8586
9091
Noord NL
9596 Oost NL
0001
v
West NL
Figuur 2.8. Overzicht van de beschikbaarheid aan telgegevens van de zoute monitoringgebieden in 1975/762002/03. Zie figuur 2.7 voor uitleg (volledig = 528 hoofdgebied*maand-combinaties). / Summary of data available for trend calculations in the Dutch Delta area and Wadden Sea, expressed as the relative number of main census units covered. The right bar shows 100% coverage.
Figuur 2.9. Overzicht van de beschikbaarheid aan telgegevens van de ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in 1985/86-2002/03. Zie figuur 2.7 voor uitleg (volledig = 1644 hoofdgebied*maand-combinaties). / Summary of data available for trend calculations of goose and swan staging areas, expressed as the relative number of main census units covered. The right bar shows 100% coverage.
03 vergelijkbaar hoog met de voorgaande twee seizoenen. Op de meeste pleisterplaatsen zijn ook tellingen uitgevoerd in de periode vóór 1985/86, met name in de periode waarin maximale aantallen aanwezig zijn (zie hoofdstuk 8). Deze gegevens zijn echter (nog) niet op zo’n wijze beschikbaar dat ze gebruikt kunnen worden voor trendberekening.
soort, dag en telgebied). In de database worden alleen positieve waarden opgenomen; voor de overige soorten binnen de onderzochte soortgroep wordt ervan uitgegaan dat er nul vogels aanwezig waren. Meestal worden alle watervogelsoorten (en ‘extra’ soorten) geteld, of alleen ganzen en zwanen. In een enkel geval zijn bijv. ook steltlopers en/of meeuwen niet geteld. Hiermee wordt rekening gehouden als ontbrekende tellingen worden bijgeschat, waarbij het van belang is onderscheid te maken tussen de soort is ‘niet geteld’ (er ontbreekt een waarde) of de soort was niet aanwezig (een harde nul). Tellingen die geheel uit ‘nul-waarnemingen’ bestaan (alle telsoorten afwezig, bijv. door ijs en/of sneeuw), worden wel in de database opgenomen.
2.5. Bewerking materiaal 2.5.1. Invoer, controle en selectie tellingen Invoer De telgegevens worden door de waarnemers op standaardformulieren ingevuld. In sommige regio’s worden de telformulieren regionaal gedigitaliseerd. De meeste formulieren worden centraal vertoetst. Hierbij worden de gegevens tweemaal ingevoerd en achteraf met elkaar vergeleken. Op deze wijze worden invoerfouten geminimaliseerd. Binnen afzienbare tijd wordt het ook mogelijk om telgegevens digitaal via internet in te sturen. Database De vertoetste gegevens worden op het SOVONkantoor opgeslagen in een Paradox-database. Naast de kopgegevens (teldatum, -gebied, -omstandigheden, naam teller/contactpersoon, tijdstip van tellen, vervoermiddel, onderzochte soortgroepen) worden de telgegevens opgeslagen (aantal individuen per
Controle De controle van de ingestuurde en vertoetste telgegevens vindt plaats op verschillende momenten en niveaus. De eerste controle geschiedt door de regionale coördinatoren die de formulieren nalopen op teldatum, gebiedscode en onwaarschijnlijkheden (soorten en aantallen). Indien nodig wordt aanvullende informatie aan de waarnemer gevraagd. De tweede controle vindt plaats op het SOVON-kantoor nadat de gegevens zijn ingevoerd (op invoerfouten is dan al gecontroleerd). Door overzichten te maken in tabellen en verspreidingskaarten worden afwijkende aantallen opgespoord. Tevens wordt een geautomatiseerde controle gedraaid op grond van een referentiebestand met gemiddelde
19
SOVON-monitoringrapport 2004/02
maxima per telgebied. Onwaarschijnlijke waarnemingen worden met de oorspronkelijke formulieren vergeleken en indien nodig gecorrigeerd. Bij gebieden waar veel uitwisseling optreedt, wordt bij de controle extra aandacht besteed aan mogelijke dubbeltellingen. Selectie tellingen Omdat er soms meerdere tellingen voor hetzelfde telgebied in dezelfde maand binnenkomen en/of met een verschillend doel zijn uitgevoerd, is het noodzakelijk tellingen te selecteren voor het verdere gebruik. Bij dubbeltellingen wordt meestal gekozen voor de telling het dichtst bij het voorkeursweekend of de telling die volgens de vaste monitoringsystematiek is uitgevoerd. Over het algemeen worden de tellingen tamelijk synchroon uitgevoerd binnen de vierdaagse telperiode (figuur 3.2). Afwijkingen in teldatum komen vooral voor in getijdengebieden (Waddenzee, Zoute Delta), waar de tellingen zijn afgestemd op gunstig hoogwaterpeil (springtij) en een gunstig tijdstip overdag. 2.5.2. Schaalniveaus en overheveling In dit rapport worden de aantallen en trends op verschillende ruimtelijke schaalniveaus geanalyseerd en gepresenteerd. Hiervoor worden de aantallen (inclusief bijschattingen) opgeteld tot het gewenste schaalniveau. Bij deze samenvoeging worden, indien relevant, vogels die buiten de grenzen van een bepaald gebied rusten toch bij dat gebied gevoegd (‘overgeheveld’), indien ze binnen dat gebied foerageren. Zulke situaties doen zich voor in de Zoute Delta en Waddenzee, waar tijdens hoogwater wordt geteld en de hoogwatervluchtplaatsen zich binnendijks, buiten het watersysteem, kunnen bevinden. Deze binnendijkse vogels worden toch aan het watersysteem toegekend. Voedsel- en de daarbij horende rustgebieden vormen samen immers een ecologische eenheid. Hetzelfde gebeurt rondom IJsselmeer en Markermeer, waar duikeenden en zaagbekken op binnendijkse plassen kunnen vertoeven terwijl ze daar niet foerageren. Ook deze aantallen worden aan het Markermeer of IJsselmeer toegerekend. In het huidige rapport worden gegevens op de volgende schaalniveaus gepresenteerd: hoofdgebieden: de verspreidingskaartjes in dit rapport zijn weergegeven op het niveau van hoofdgebieden. Het zijn logische eenheden in het landschap (plas inclusief oeverzone, polder, eiland) en vallen
20
veelal samen met teleenheden die in het verleden werden gebruikt. Hele grote landschappelijke eenheden zijn wel opgedeeld in meerdere hoofdgebieden. Ten behoeve van de uitvoering van de tellingen zijn hoofdgebieden weer opgedeeld in deelgebieden en die op hun beurt weer vaak in telgebieden (zie van Roomen et al. 2003). belangrijke gebieden: dit zijn de landschappelijke eenheden waarvoor afzonderlijke trends zijn bepaald en waarvoor seizoensmaxima worden gegeven in aparte tabellen. Het zijn soortsafhankelijke selecties van de monitoringgebieden (figuur 2.1) of, bij ganzen en zwanen, pleisterplaatsen (figuur 2.2). Veel van de afzonderlijke monitoringgebieden zijn op hun beurt ook weer Vogelrichtlijngebied en/of rijkswatersysteem. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 4a. Bij de meeste soorten worden trends gepresenteerd van die monitoringgebieden die in de afgelopen vijf seizoenen gemiddeld minstens 0,5% van de biogeografische populatie voor die soort herbergen. Bij ganzen en zwanen gaat het om de gebieden die in SOVON Ganzenen Zwanenwerkgroep (2001) kwalificeerden als internationaal belangrijk (meer dan 1% van de biogeografische populatie) voor die soort. Zoete Rijkswateren, Zoute Delta, Waddenzee, regionale gebieden, zoete gebieden, zoute gebieden en ganzenregio’s: dit zijn eenheden die gebruikt worden bij het weergeven van seizoenspatronen en trendfiguren. Figuren over de Zoete Rijkswateren hebben betrekking op de gezamenlijke gegevens van de monitoringgebieden die behoren tot het IJsselmeergebied, Randmeren, Grote Rivieren en Beneden Rivierengebied (zie figuur 2.10). De Zoute Delta bestaat uit de monitoringgebieden Voordelta, Grevelingen, Oosterschelde, Veerse Meer en Westerschelde. De regionale gebieden hebben betrekking op de monitoringgebieden die geen rijkswater zijn. De rijkswateren zijn de Zoete Rijkswateren, de Zoute Delta en de Waddenzee. Onder de zoete gebieden worden de regionale monitoringgebieden en de Zoete Rijkswateren gerekend. De zoute gebieden omvatten de Waddenzee en Zoute Delta. Gegevens over de ganzenregio’s tenslotte bestaan uit de pleisterplaatsen die in Noord-Nederland, WestNederland dan wel Oost-Nederland vallen (figuur 2.11). Landelijk: voor de meeste soorten zijn landelijke trends berekend vanaf 1987/88, op basis van alle monitoringgebieden. Voor ganzen en zwanen heb-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
IJssel
Figuur 2.10. De Zoete Rijkswateren met toponiemen. / Situation of the national freshwater bodies(i.e. statemanaged water bodies).
Figuur 2.11. De verdeling van Nederland in regio’s ten behoeve van de bewerking van de ganzen- en zwanengegevens ./ Regional division of goose and swan staging sites.
ben de landelijke trends betrekking op de pleisterplaatsen. Bij Eider en Zwarte Zee-eend gaat het om de wintertellingen (meestal januari) van Waddenzee, Noordzee benoorden de Waddeneilanden, Voordelta en Hollandse Kust. Bij de landelijke getelde aantallen gaat het om de totalen van de monitoringgebieden of pleisterplaatsen en de aantallen die daarbuiten in de overige gebieden zijn gezien (zonder bijschattingen).
den tabellen in hoofdstuk 9, met uitzondering van ganzen en zwanen) zijn deze ontleend aan Wetlands International (2002). In dit rapport worden vogelsoorten regelmatig ingedeeld naar overeenkomstige voedselkeuze (voedselgroepen), om structurele ontwikkelingen in watersystemen op te sporen. Er wordt onderscheid gemaakt in planteneters, bodemfauna-eters, viseters en soms meeuwen (bijlage 10).
2.5.3. Soorten, 1%-drempels, voedselgroepen Alle waargenomen watervogelsoorten tijdens de maandelijkse tellingen in het seizoen 2002/03 worden besproken in dit rapport. Voor het onderscheid in soorten en de (wetenschappelijke) namen worden de richtlijnen van de Commissie Systematiek Nederlandse Avifauna (CSNA) aangehouden. Uit praktisch oogpunt wordt de klassieke soortvolgorde gehanteerd. Soorten die in Nederland als exoot of verwilderd moeten worden beschouwd, zijn opgenomen en worden als zodanig aangegeven. Dwaalgasten worden eveneens vermeld, waarbij is aangegeven of de waarneming is aanvaard door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) (*), dan wel niet is ingediend, afgewezen of nog in behandeling () (van der Vliet et al. 2003, 2004). Daar waar in dit rapport gebruik wordt gemaakt van recente 1%-drempels (belangrijke gebie-
2.5.4. Schattingen voor niet-getelde gebieden Ondanks het grote aantal tellers en hun grote inzet gebeurt het regelmatig dat een bepaald gebied niet geteld kan worden. Allerlei omstandigheden kunnen het voor een teller onmogelijk maken om een geplande telling uit te voeren zonder dat vervanging mogelijk is. In de dataset waarmee indexen en trends berekend moeten worden, zit zodoende een aantal ontbrekende tellingen. Wanneer bij de berekeningen geen rekening gehouden wordt met deze ontbrekende tellingen, is de kans groot dat soorten verkeerde trends zullen laten zien. De trend van een soort kan dan bijvoorbeeld een weergave zijn van de telinspanning in een gebied, en niet van de aantalsontwikkeling van de vogels. Omdat de telinspanning gedurende de looptijd van het watervogelmeetnet in veel gebieden duidelijk toegenomen is (fig. 2.7 , fig. 2.8 en fig. 2.9), is de kans groot dat
21
SOVON-monitoringrapport 2004/02
veel soorten ten onrechte een toename zouden vertonen wanneer niet gecorrigeerd wordt voor de ontbrekende tellingen. Bijschatten van ontbrekende tellingen Hoe is voor de ontbrekende tellingen gecorrigeerd? Zoals tegenwoordig gebruikelijk in alle meetnetten van het NEM is voor de ontbrekende tellingen een zo goed mogelijke schatting gemaakt alvorens over te gaan tot index- en trendberekening. Deze bijschatting, in het engels imputing, is uitgevoerd met het programma U-Index (Bell 1995), dat speciaal voor watervogeltellingen in het Verenigd Koninkrijk ontwikkeld is. U-Index is voor het bijschatten van ontbrekende watervogelgegevens bijzonder geschikt omdat het in staat is bijschattingen uit te voeren in een bestand met maandelijkse telgegevens. Bij het bijschatten wordt rekening gehouden met de verhouding tussen de gemiddelde aantallen in het telgebied en in de overige gebieden, met de verhouding tussen de gemiddelde aantallen in de betreffende maand en in de andere maanden en met de verhouding tussen de gemiddelde aantallen in het betreffende jaar en in de andere jaren. Op deze wijze kunnen vaak betrouwbare bijschattingen gedaan worden, al zal die betrouwbaarheid altijd afhankelijk zijn van de wijze waarop de ontbrekende tellingen over de database verdeeld zijn en van de mate waarin een soort van nature aantalsschommelingen vertoont in ruimte en tijd. Het streven van het watervogelmeetnet blijft daarom om de teldekking zo volledig mogelijk te houden. Bijschatten in strata Vóór het bijschatten zijn de monitoringgebieden ingedeeld in strata. Een stratum is een groep van gebieden met een zelfde biotoop en overeenkomst in aantalsontwikkelingen. Het grote voordeel van bijschatten binnen strata is dat de bijschattingen zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de tellingen in vergelijkbare telgebieden. Dat wil zeggen: gebieden met zoveel mogelijk dezelfde seizoenspatronen en jaarfluctuaties. Bij andere natuurmeetnetten van het NEM blijkt het bijschatten binnen strata veel nauwkeuriger te verlopen dan wanneer alle telgebieden in één landelijke database gestopt worden. Voor de pleisterplaatsen (ganzen en zwanen) is een indeling in drie strata gebruikt, terwijl de monitoringgebieden in 11 strata zijn opgedeeld (fig. 2.11 en fig. 2.12). De indeling in strata is vrijwel dezelfde als de indeling die vorig jaar gehanteerd is. De twee belangrijkste veranderingen zijn dat bij de monitoringgebieden het vroegere stratum “graslan-
22
den” bij de westelijke gebieden gevoegd is, en dat voor het Lauwersmeer, de Oostvaardersplassen en de Lepelaarplassen een apart stratum “Nieuwe gebieden” is gevormd (deze gebieden zaten vorig jaar in het stratum “Zoete Delta”). 1e bijschattingsronde: maandelijkse tellingen in telgebieden De bijschattingen zijn uitgevoerd op het niveau van de maandelijkse tellingen op telgebiedniveau. Het afgelopen jaar is door SOVON en het CBS onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van bijschatten op een hoger niveau (hoofdgebieden of clusters van gebieden). Daarbij zijn de gesommeerde aantallen van de telgebieden in een hoofdgebied of cluster de eenheden waarmee gerekend wordt en wordt er gedifferentieerd in clusters die geheel, niet of onvolledig zijn geteld, afhankelijk van het belang van de niet getelde gebieden voor de soort. Deze methode wordt o.a. toegepast bij de watervogeltellingen in de Zoute Delta. Uit het genoemde onderzoek is gebleken dat de wijze waarop met onvolledige tellingen wordt omgegaan tot overschattingen van de vogelaantallen leidt bij gebruik van U-Index (Soldaat et al. 2004). Veel hogere overschattingen dan wanneer alle telgebieden apart werden behandeld, onafhankelijk van het hoofdgebied of de cluster waartoe ze behoren. In de Nederlandse situatie is bijschatten op clusterniveau alleen toepasbaar in vrijwel compleet getelde gebieden zoals de Zoute Delta en het IJsselmeergebied. Het bijschatten op telgebiedniveau zoals in de afgelopen jaren is toegepast blijkt dus voor het watervogelmeetnet de meest betrouwbare resultaten op te leveren. Alleen voor de Zoute Delta en ganzen en zwanen zijn de bijschattingen uitgevoerd op clusterniveau. Bij ganzen en zwanen is in het verleden niet altijd duidelijk in welke telgebieden nul vogels zijn geteld waardoor verwacht wordt dat bijschatten op telgebiedniveau niet goed mogelijk is. De beste bijschattingsmethode voor deze groep moet echter nog verder worden onderzocht. 2e bijschattingsronde: seizoenssommen van monitoringgebieden en pleisterplaatsen Na het bijschatten is de gehele database gevuld met vogelaantallen per maand per telgebied. Deze aantallen worden gesommeerd tot seizoenssommen (de som van de vogelaantallen in de 12 maanden van het seizoen) per monitoringgebied. Deze seizoenssommen zijn de basis voor index- en trendberekeningen. Veel van deze seizoenssommen zullen voor een klein deel uit bijgeschatte aantallen vogels be-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
staan, maar een aantal seizoenssommen zal voor een zeer groot deel uit bijschattingen bestaan. In theorie kunnen ook seizoenssommen met hoge percentages bijschattingen nauwkeurig zijn, maar uit ervaring weten we dat er door het bijschatten regelmatig grote afwijkingen in de seizoenssommen ontstaan. Bij een erg onvolledige dataset bepalen de weinige tellingen, met mogelijk uitzonderlijk hoge of lage aantallen, in grote mate de uitkomst van de bijschatting. Het is echter niet te zeggen om welke gevallen het precies gaat (zie Uitbijters hieronder). Om het aantal van dergelijke gevallen zoveel mogelijk te beperken is een tweede bijschattingsronde ingelast, waarin de seizoenssommen met de hoogste percentages bijgeschatte vogels opnieuw worden bijgeschat. Daartoe zijn alle seizoenssommen met meer dan 90% bijgeschatte vogels en een totaal aantal vogels boven de 100, omgezet in een ontbrekende telling. Zo ontstond een nieuwe database met seizoenssommen per monitoringgebied of pleisterplaats, met per soort ontbrekende combinaties van seizoen x monitoringgebied. De ontbrekende tellingen zijn vervolgens bijgeschat op landelijk niveau, dat wil zeggen zonder rekening te houden met de hierboven genoemde strata. Omdat er op deze manier van meer data (geheel Nederland) gebruik ge-
Figuur 2.12. Overzicht strata monitoringgebieden, Legenda: A= Waddenzee, B= IJsselmeergebied, C= Randmeren, D= Rijn, E= Maas, F= Zoete Delta, G= Nieuwe gebieden, H= Noordelijke gebieden, I= Westelijke gebieden, J= Zandgronden en K= Zoute Delta.
maakt wordt, kunnen de meeste van de genoemde grote afwijkingen omgezet worden in nauwkeurigere bijschattingen. Uitbijters In het vorige watervogelrapport zijn zogenaamde “uitbijters” (waarnemingen met een voor dat telgebied ongebruikelijk hoog aantal vogels) uit de dataset verwijderd. In dit rapport is dat niet gebeurd. Uit een simulatie-experiment van SOVON en het CBS (Soldaat et al. 2004) is namelijk gebleken dat de methode die gebruikt werd om uitbijters te detecteren niet het gewenste effect had: of de uitbijters nu wel of niet uit de dataset verwijderd worden heeft nauwelijks invloed op de nauwkeurigheid van de indexen die berekend gaan worden. 2.5.5. Indexen en trends Seizoenssommen en indexen per meetdoel De dataset die overblijft na de 2e bijschattingsronde is de basis voor index- en trendberekeningen. De index- en trendberekeningen worden uitgevoerd per meetdoel. Meetdoelen kunnen individuele monitoringgebieden zijn, maar ook aggregaties van monitoringgebieden, zoals de Rijn, de Zoete Delta, de Zoete Rijkswateren of heel Nederland. Ook kunnen tijdreeksen met een verschillend aanvangsjaar verschillende meetdoelen vormen. Zo worden landelijke trends berekend vanaf 1987, maar ook over de laatste 10 jaar. Per meetdoel zijn de seizoenssommen van de monitoringgebieden waaruit het meetdoel bestaat opgeteld tot één seizoenssom per jaar. Deze seizoenssommen zijn de basis voor de indexberekening. Een index is in feite slechts een andere manier om seizoenssommen te presenteren. Seizoenssommen zijn absolute aantallen, terwijl indexen een relatieve maat zijn voor de aantallen vogels. Om indexen te berekenen wordt de gemiddelde seizoenssom over de tijdreeks op 100 gesteld en vervolgens worden alle seizoenssommen uitgedrukt als percentage hiervan. Betrouwbaarheid indexen In andere NEM-meetnetten kunnen bij de indexberekening ook standaardfouten worden berekend. In deze standaardfouten werkt ook de verhoogde onnauwkeurigheid als gevolg van het bijschatten door. In het watervogelmeetnet is het niet mogelijk om standaardfouten voor individuele indexen te geven, omdat het gebruikte bijschattingsprogramma U-Index deze niet berekend. Om toch een indruk te krijgen van de betrouwbaarheid van de watervogelin-
23
SOVON-monitoringrapport 2004/02
dexen is in het al eerder genoemd simulatie-experiment (Soldaat et al. 2004) uitgezocht welke relatie bestaat tussen het percentage ontbrekende tellingen en de nauwkeurigheid van de indexen. In het experiment zijn ontbrekende tellingen aangebracht in twee vrijwel complete datasets (van de Zoute Delta en van het IJsselmeer). Deze ontbrekende tellingen zijn vervolgens bijgeschat met U-Index. Door de resulterende indexen te vergelijken met de werkelijke indexen kon inzicht worden verkregen in de betrouwbaarheid van de indexen. De resultaten van deze tests zijn als volgt samen te vatten: • De meeste indexen van geaggregeerde meetdoelen (Zoete Rijkswateren, Vogelrichtlijngebieden gezamenlijk) zijn zelfs bij percentages ontbrekende tellingen van 40% nog redelijk betrouwbaar. Ca. 90% van de indexen wijkt dan minder dan 25% af van de werkelijke indexen. • Indexen voor kleine meetdoelen zijn veel minder betrouwbaar dan indexen voor geaggregeerde meetdoelen. In bijlage 5 is een overzicht gegeven van het percentage bijgeschatte vogels voor de belangrijkste geaggregeerde meetdoelen. Dit geeft in het algemeen een goede indicatie van het percentage ontbrekende tellingen. Uit de bijlage blijkt dat voor veel meetdoelen het percentage bijschatting relatief laag is, en dus zijn de indexen redelijk betrouwbaar. Een uitzondering vormt de Waddenzee met veel seizoenen waarin meer dan 50% van de vogels is bijgeschat. Door het bijzonder telschema in de Waddenzee (integrale tellingen in combinatie met maandelijkse tellingen in steekproefgebieden) zijn de conclusies van bovengenoemd simulatie-experiment niet goed toe te passen op dit gebied. In een afzonderlijke studie is gebleken dat met het telschema in de Waddenzee toch betrouwbare resultaten kunnen worden verkregen (van Roomen et al. 2002).
Trendberekening Onder trend wordt in dit rapport verstaan de rechte lijn die door de indexen berekend kan worden. Evenals in het vorige watervogelrapport zijn deze trends berekend door middel van lineaire regressie door de logaritme van de indexwaarden. Bij de trendberekening zijn de indexwaarden die ook na de 2e bijschattingsronde voor meer dan 90% uit bijgeschatte vogelaantallen bestonden, weggelaten. Deze indexwaarden zijn ook niet gepresenteerd in de figuren bij de soortbeschrijvingen in hoofdstuk 9). Bij lineaire regressie wordt tevens de significantie van de berekende trend gegeven. Op basis van o.a. deze significantie worden de trends geclassificeerd (zie hieronder). Het is goed hier te vermelden dat in deze significantie de verhoogde onnauwkeurigheid als gevolg van het bijschatten niet doorwerkt. Trendindicatie De indeling van trends is vereenvoudigd ten opzichte van het vorige watervogelrapport. In het vorige rapport was sprake van een indeling in 9 klassen, in dit rapport wordt een indeling in 5 klassen gehanteerd (tabel 2.4). Hoewel het statistisch mogelijk is verschillen te detecteren tussen bijvoorbeeld matig toenemende en sterk toenemende trends, is dit onderscheid in de praktijk van weinig nut, omdat bij het beschikbaar komen van nieuwe telgegevens de trends bij een al te gedetailleerde indeling al snel van klasse kunnen veranderen. Daarom is gekozen voor een meer robuuste indeling, waarbij alleen onderscheid gemaakt wordt naar de richting en significantie van de trend, maar niet meer naar de sterkte van de trend.
Tabel 2.4. Klassenindeling trendindicatie met gebruikte criteria, omschrijving en symbolen. / Trend classification used in this report.
24
symbool
indicatie
criterium
+ x 0
significante afname significante toename te weinig gegevens beschikbaar voor trendberekening stabiel
f
fluctuerend
trend significant afnemend (p < 0,05) trend significant toenemend (p < 0,05) minder dan 50% van de jaren in een tijdreeks beschikbaar voor trendberekening bij niet significante trends en als de gemiddelde index ± sd tussen 75 % en 133% van de gemiddelde index ligt bij niet significante trends en als de gemiddelde index ± sd buiten 75% en 133% van de gemiddelde index ligt
Watervogels in Nederland in 2002/2003
3. Weers- en telomstandigheden Het winterseizoen van 2002/2003 was gerekend naar de IJnsen-index een normale winter. Vorstperioden in december en januari zorgden ervoor dat de winter iets kouder was dan de voorgaande vijf zachte tot vrij zachte winters. Vooral oktober kende duidelijk lagere temperaturen dan gewoonlijk, terwijl de periode februari-april uitzonderlijk droog verliep en ook lage waterstanden in de rivieren liet zien. Vooral in het Waddengebied zorgde het schrale weertype in het begin van het voorjaar voor een trage start van het groeiseizoen (vergelijkbaar met het koude voorjaar van 1996). December was door toedoen van winterse neerslag een negatieve uitschieter wat telomstandigheden betreft. Onderstaand overzicht geeft een schets van het maandelijkse weerbeeld volgens de maandelijkse weerbulletins van het KNMI. Weersgegevens voor De Bilt en de gemeten waterstanden in Rijn en Maas zijn weergegeven in figuur 3.2. Figuur 3.3 geeft een indruk van de maandelijkse telomstandigheden zoals die door de waarnemers werden geregistreerd op de telformulieren. Omdat de vogelaantallen bij ons ook vooral worden bepaald door weersomstandigheden rond het Oostzeegebied, en de winter daar aanzienlijk kouder was dan in ons land, zijn ditmaal ook twee illustraties opgenomen van het weerbeeld in Noord-Denemarken en het noorden van Brandenburg in Duitsland (figuur 3.4). Juli was somber en nat maar kende vrijwel de gehele maand normale temperaturen. Tijdens de telling werd het noorden van het land deels geplaagd door
zware- en zich langzaam verplaatsende buien. Augustus was zeer warm en eveneens nat. Rond de telling was het plaatselijk meer dan 30°C. De regens in juli en augustus zorgden echter amper voor hoge waterstanden in de rivieren. Het warme weer zette door in september. Een groot deel van deze maand lag onder invloed van hogedrukgebieden en werd gekenmerkt door rustig weer en zomerse telomstandigheden. Oktober was de eerste maand in 2003 met beneden-gemiddelde temperaturen. In de eerste twee decaden van de maand was de stroming noordelijk tot oostelijk en werd veel koude lucht aangevoerd. In de nacht van 7/8 oktober werd de eerste vorst van het seizoen gemeten (Eelde, 3°C), terwijl het tijdens een deel van de telling (12 okt) ook overdag lage temperaturen van 7-8°C werden gemeten, bij een onstuimig en guur weertype. De laatste decade van oktober verliep normaal en kende tevens de eerste herfststorm (27 okt) met windsnelheden van 10 Beaufort. Het weer in november werd in heel Noordwest- en Oost-Europa bepaald door depressies en zuidwest- tot westelijke stromingen. Deze maand behoorde tot de tien zachtste novembermaanden sinds 1901 (vgl. figuur 3.4). Voorafgaand aan de telling werden enkele dagen met veel regen geregistreerd en een klein deel van de tellers meldde ook mist tijdens de telling. Ook de waterstanden in de rivieren waren tijdens (Rijn), of juist voor (Maas) de telperiode duidelijk bovengemiddeld. Het eind van de maand was vooral in Noord-Nederland aan de koude kant. Dit zette zich versterkt door in december. Een krachtig hoge-
60
streng
wintergetal
50 40
koud 30
normaal
20
vrij zacht
10
zacht 0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 3.1. Strengheid van de winters in Nederland vanaf 1975/76, uitgedrukt in het vorstgetal van IJnsen. / Index of winter weather according to the so-called IJnsen-Index, ranging from 0 (very mild winter) to 60 (severe icewinter).
25
windsnelheid (m/s)
SOVON-monitoringrapport 2004/02
10 8 6 4 2 0
min en max temp.
40
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
30 20 10 0 -10 -20
neerslag (mm)
30 25 20 15 10 5 0
% teldekking mon
50 40 30 20 10 0
% teldekking gazwa
50 40 30 20 10
meter boven NAP
0
23 21 19 17 15 13 11 9 7
Borgharen
Lobith
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
46 44 42 40 38 36 34 32 30
jun
Figuur 3.2. Het weer in juli 2002 - juni 2003 in De Bilt (bron: maandelijkse overzichten KNMI) en de waterstanden bij Lobith en Borgharen (bron: www.waterbase.nl) in vergelijking met de timing van de tellingen. / Weather and water table characteristics in 2002-2003 (July to June).
26
Watervogels in Nederland in 2002/2003
percentage binnenland
drukgebied boven Scancinavië zorgde met een oostelijke stroming voor matige vorst (tot -10°C in Twenthe op 10 dec). Dit zorgde ook in Oost-Europa voor het eerst in het jaar voor serieuze vorst. De temperatuurverschillen tussen Noord-Nederland (koud) en het midden en zuiden waren nog groter dan gewoonlijk. Voor meer dan de helft van alle telgebieden werd tijdens de telling een volledige ijsbedekking genoteerd. Doordat tijdens de telperiode de vorstgrens over ons land lag, werd de telling plaatselijk gehinderd door ijzel en mist. Vooral de hoogwatertelling in de Waddenzee op 21/22 december is hierdoor negatief beinvloed. In het noorden van het land bleef ook de tweede helft van december koud (en droog), terwijl elders een zachter en natter weertype domineerde. Op 4 januari viel opnieuw de vorst in en daalde de temperatuur in Noordoost-Nederland zelfs tot -17°C (9 jan). Meerdere nachten werd strenge vorst gemeten en op 5, 7 en 8 januari was plaatselijk sprake van een sneeuwdek van enkele centimeters. Juist voor de telling zette een dooiperiode in. Tijdens de telling zelf werd vrijwel nergens nog ijsbedekking opgegeven, maar vooral in het zuidwesten van het land was het tellen minder plezierig door mist. Door de dooi waren er veel plas-dras situaties. In het zuiden van Scandinavië bleven de temperaturen de gehele maand beneden-gemiddeld en kwam de temperatuur ook overdag nauwelijks boven nul. Februari 100
Telomstandigheden
IJsbedekking
100
100
80
80
80
60
60
60
40
40
40
20
20
20
0
j a s o n d j gunstig
percentage Waddenzee
begon wisselvalling en er werd plaatselijk kortstondig een dik pakket sneeuw gemeten (in Zeeland tot 30 cm). Vanaf 10 februari zorgde een standvastig hogedrukgebied en een oostelijke stroming in een groot deel van Noordwest- en Oost-Europa voor een zeer zonnig, helder, droog en koud weertype, met in de meeste nachten vorst. Veel wateren waren tijdens de telling bevroren, zij het niet op zo’n uitgebreide schaal als in december. Door het ontbreken van sneeuw was de grasmat op veel plaatsen kapotgevroren. Pas eind februari draaide de stroming meer in zuidelijke tot westelijke richting. De eerste helft van maart begon daardoor wisselvallig. Vanaf de 13e overheersten echter opnieuw hogedrukgebieden en was er sprake van rustig, droog en zonnig weer. Vooral de nachten waren erg koud, met name in Oost-Nederland (tot -5°C). Door het schrale weer kwam de groei van de vegetatie met name in de buitendijkse gebieden in de Waddenzee traag op gang. Pas eind maart werd het warmer, en diende de eerste warme dag van het jaar zich aan (20°C in De Bilt). Het heldere en zonnige weer continueerde zich in april. Van 3 tot 24 april viel er nauwelijks regen. Samen met de droge maart en februari zorgde dit voor lage waterstanden in de rivieren. Mei daarentegen was wisselvallig, nat en koel. Pas aan het eind van deze maand werden zomerse temperaturen gemeten. Dit luidde een zeer warme, zonnige en droge juni in. De beide laatste
f m a m j
0
ongunstig
j a s o n d j geen
f m a m j
lokaal
0
overal
100
100
80
80
80
60
60
60
40
40
40
20
20
20
j a s o n d j gunstig
f m a m j ongunstig
0
j a s o n d j geen
f m a m j
lokaal
overal
j a s o n d j geen
100
0
Sneeuwbedekking
0
lokaal
j a s o n d j geen
f m a m j overal
f m a m j
lokaal
overal
Figuur 3.3. Overzicht van de sneeuw-, ijs en algemene telomstandigheden zoals door de waarnemers aangetroffen in de telgebieden in 2002/03; bovenste rij - binnenland; onderste rij - Waddenzee ./ Snow and ice coverage in 2002/03, retrieved from observers’ data: upper row - inland; lower row - Wadden sea.
27
SOVON-monitoringrapport 2004/02
12
tellingen van het seizoen verliepen onder gunstige omstandigheden.
28
afwijking in dagen
Vooral voor arctisch broedende ganzen en steltlopers worden de aantallen mede bepaald door de broedresultaten in het voorafgaande broedseizoen. In het voorjaar en zomer van 2002 werden deze soorten op verschillende plaatsen (o.a. NoordwestRusland, West-Siberië) geconfronteerd met een vroeg en warm voorjaar, maar een hernieuwde koudeperiode in juni, waardoor veel broedvogels later startten dan gewoonlijk (Soloviev & Tomkovich 2002, zie ook http://www.soil.msu.ru/~soloviev/ arctic/). De zomer was vooral in Siberië erg nat. Lemmingdichtheden varieerden sterk. Ze waren laag in Noord-Scandinavië en op de toendra’s aan de Russische kust. In West-Siberië werden op een aantal locaties hogere dichtheden geregistreerd en was plaatselijk ook sprake van verhoogde predatie door Poolvossen. Op Taimyr leek sprake van een gemiddeld broedsucces voor steltlopers en (Rot)ganzen.
10 8 6 4 2 0 -2
okt
nov
dec
Neuruppin
jan
feb
mrt
Arhus
Figuur 3.4. Het aantal ijsdagen (temperatuur komt overdag niet boven nul) in Jutland, Denemarken (Arhus) en in Brandenburg, oostelijk Duitsland (Neuruppin), weergegeven als afwijking in dagen ten opzichte van het gemiddelde in 1982-2004 (bron: www.wetteronline.de) / Number of days with maximum temperatures below zero in Jutland, Denmark (Arhus) and in Brandenburg, eastern Germany (Neuruppin) as indicator for winter situation in southern Scandinavia and eastern Europe. Shown is the deviation (in days) from the average 19822004.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
4. Ontwikkelingen in Nederland 4.1. Seizoen 2002/03 gewoonlijk vooral noord(oost)elijk van ons overwinteren, zoals zaagbekken. Dit compenseerde echter maar zeer beperkt de uittocht van vorstgevoelige soorten. Doordat echter ook van andere soorten nog enige influx diep in de winter plaatsvond leverde januari, mede ook als resultaat van de midwintertelling, uiteindelijk toch de grootste aantallen op ten opzichte van december en november. Het aantal soorten dat tijdens de midwintertelling werd waargenomen, bevond zich op het sinds 1993 gebruikelijke peil van rond 110 (figuur 4.1). Hierbij zijn inbegrepen alle gemelde exoten (waarvan het soortenspectrum een stijgende lijn ondergaat, vooral doordat tellers in toenemende mate gemotiveerd zijn ook deze soorten op formulier te zetten) en enkele soorten die pas sinds kort als aparte soort worden beschouwd en herkend (Pontische Meeuw!). Hieronder worden de opvallendste resultaten van seizoen 2002/03 besproken. Hierbij is tabel 4.2 een ruggensteun. In deze tabel is het seizoensmaximum opgenomen en, ter vergelijking, het gemiddelde maximum van de vijf voorgaande seizoenen. Op dezelfde wijze worden de aantallen in januari 2003 uitgezet tegen de gemiddelde aantallen tijdens de vijf voorgaande midwintertellingen. Trends vanaf 1987/88 voor de meest algemene watervogelsoorten zijn opgenomen in tabel 4.3. Een overzicht van de regionale resultaten van de midwintertelling in januari 2003 is opgenomen in bijlage 9.
Miljoenen
Tabel 4.1 geeft een overzicht van de maandelijkse telresultaten en biedt daarmee een eerste idee van de aantallen watervogels en hun seizoenspatroon in 2002/03. Bedenk echter dat de telinspanning per maand varieert en vooral in nazomer en voorjaar minder is (zie tabellen 2.1 en 2.2). Een deel van de maandelijkse aantalsverschillen wordt hierdoor verklaard. In de soortbesprekingen en figuren in hoofdstuk 9 wordt hiermee rekening gehouden; voor een correcte interpretatie van getallen en patronen wordt dan ook verwezen naar dit hoofdstuk. Zoals in Nederland gebruikelijk, waren de meeste watervogels aanwezig in januari. Dit vloeit uiteraard deels voort uit een grotere teldekking bij de midwintertelling, als niet alleen de grote wateren, maar ook een groot scala aan andere gebieden integraal wordt geteld (zie hoofdstuk 2.4.2). Los daarvan bereiken echter veel (bij ons overwinterende) watervogelsoorten in die maand - wanneer de winter gewoonlijk op zijn hoogtepunt is - ook inderdaad hun piek. Gezien deze achtergronden is het opvallend dat de aantallen in november (4,4 miljoen) bijna even hoog uitkwamen als in januari (4,6 miljoen, een voor huidige begrippen normaal aantal afgezien van strenge winters; figuur 4.1). Hetzelfde werd overigens ook in het voorgaande seizoen geconstateerd en hangt samen met de aan- of afwezigheid van vorstgevoelige soorten, zoals verschillende eenden (in eerste instantie vooral soorten als Wintertaling en Pijlstaart, die ondiepe wateren benutten; bij aanhoudende vorst ook sommige duikeenden) en steltlopers (bij lichte vorst alleen soorten van open cultuurlanschap zoals Goudplevier en Kievit, bij strenge vorst ook enkele ‘s winters aan zoute wateren gebonden soorten zoals Bontbekplevier, Scholekster en Tureluur). Van dergelijke soorten zijn bij de novembertelling, als strenge vorst doorgaans nog niet aan de orde is, grote aantallen aanwezig. Bij de eerste serieuze vorstaanval in de loop van december verdwijnen ze grotendeels en komen daarna binnen dezelfde winter niet meer (of slechts in geringe mate) terug. De winter van 2002/03 was een goed voorbeeld van dit patroon. Na een voor Nederland typerende zachte novembermaand (hoge aantallen watervogels) zette in december strenge vorst in (daardoor lagere aantallen). De vorst bracht tegelijkertijd behoorlijke aantallen naar ons land van soorten die
5
150
4
125 100
3 75 2 50 1 0
25 1993 94 95 96 97 98 99 00 01 02 2003 aantal
0
soorten
Figuur 4.1. Totaal aantal watervogels en aantal soorten tijdens de midwintertelling 1993-2003. / Total numbers of waterbirds and number of species recorded during midwinter counts in 1993-2003.
29
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Tabel 4.1. Totaal in Nederland getelde aantallen in juli 2002-juni 2003 van watervogels en enkele extra soorten (zie tabel 2.1 en 2.2 voor een overzicht van de telinspanning). Zee-eenden en Eiders worden alleen in januari vanuit een vliegtuig volledig in kaart gebracht. / Total numbers of waterbirds counted in The Netherlands in 2002/ 03 (note differences in monthly coverage, see Tabs. 2.1 and 2.2). Soort
30
jul
aug
Roodkeelduiker 0 Parelduiker 0 IJsduiker 0 Dodaars 41 Fuut 6.587 Roodhalsfuut 4 Kuifduiker 0 Geoorde Fuut 1.684 Aalscholver 31.582 Kuifaalscholver 4 Dwergaalscholver 0 Roerdomp 3 Kwak 0 Koereiger 0 Kleine Zilverreiger 139 Grote Zilverreiger 44 Blauwe Reiger 621 Purperreiger 0 Zwarte Ooievaar 1 Ooievaar 2 Afrikaanse Maraboe 0 Heilige Ibis 0 Lepelaar 2.175 Europese Flamingo 9 Caribische Flamingo 0 Chileense Flamingo 2 Flamingo spec. 62 Knobbelzwaan 17.690 Zwarte Zwaan 37 Zwarthalszwaan 0 Kleine Zwaan 0 Wilde Zwaan 0 Zwaangans 53 Taigarietgans 0 Toendrarietgans 4 Kleine Rietgans 0 Kolgans 90 Dwerggans 0 Grauwe Gans 27.379 Soepgans 421 Indische Gans 18 Sneeuwgans 6 Ross’ Gans 0 Keizergans 2 Hawaigans 0 canadese gans 939 Brandgans 4.317 Rotgans 25 Witbuikrotgans 0 Zwarte Rotgans 0 Roodhalsgans 0 Ethiopische Blauwvleugelgans 0 Roodkopgans 0 Magelhaengans 0 Nijlgans 2.238 Casarca 77 Bergeend 21.160 Muskuseend 0 Carolinaeend 0 Manengans 0 Mandarijneend 2 Smient 219 Amerikaanse Smient 0 Chileense Smient 0 Krakeend 5.152
0 0 0 192 9.876 1 3 3.617 24.955 4 0 3 0 0 367 121 848 9 0 1 0 0 3.360 4 0 9 15 18.357 85 1 2 0 49 1 2 0 215 0 24.943 788 14 1 0 0 0 1.898 3.741 25 0 0 0 0 0 0 4.689 140 24.541 0 0 0 1 1.687 0 0 6.025
sep
okt
nov
dec
jan
0 30 73 78 87 0 0 1 2 0 0 0 0 1 2 1.148 1.392 1.960 2.003 3.128 13.667 12.836 11.565 20.455 18.296 46 25 34 15 17 10 13 65 46 109 6.264 1.310 1.148 96 552 35.732 35.704 18.285 16.298 24.677 0 6 3 5 1 0 0 0 0 0 2 14 29 67 104 1 1 0 0 1 0 1 3 0 0 393 228 177 161 126 166 181 172 103 145 3.245 4.669 4.565 3.295 5.647 20 2 0 1 0 0 0 0 0 0 58 113 134 112 208 1 1 0 0 0 0 9 22 0 21 2.585 45 1 2 0 6 0 1 0 5 0 0 0 0 0 12 1 1 17 25 2 33 0 0 0 21.625 23.846 27.299 24.841 25.455 110 104 162 142 150 0 0 1 0 2 3 1.617 14.702 13.243 12.761 15 47 653 1.114 3.368 76 84 89 99 113 1 107 895 2.242 1.731 22 1.800 73.173 112.860 108.728 52 27.184 21.435 12.614 15.773 782 108.024 464.100 552.844 704.227 1 21 40 16 43 78.234 181.828 300.359 226.095 216.371 5.225 5.923 8.524 6.259 9.973 167 92 255 229 230 5 10 23 16 17 0 3 3 5 0 5 0 0 0 2 0 0 1 0 0 3.756 4.223 6.552 4.611 6.155 6.269 97.814 293.894 282.029 393.878 507 24.741 39.006 25.070 30.517 1 1 1 2 245 0 1 3 1 2 0 4 6 2 7 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 3 0 0 10.508 11.435 9.804 7.377 8.904 74 39 29 20 35 60.857 41.009 70.145 33.587 55.864 0 11 6 3 21 1 1 0 5 12 1 0 0 0 2 10 26 34 55 73 96.837 333.743 698.671 628.719 765.745 2 0 0 0 0 1 1 1 2 3 12.834 15.243 20.508 20.550 14.882
feb
mrt
apr
mei
jun
209 861 3 5 0 0 4 2 0 1.497 1.330 394 11.188 12.643 6.292 7 14 7 148 99 66 775 1.306 610 16.485 23.151 16.837 12 5 1 0 1 0 49 25 15 0 0 1 0 0 0 34 37 27 119 148 69 3.304 3.318 1.491 0 0 4 0 0 0 138 179 112 0 0 0 0 1 0 2 482 320 2 15 0 0 1 0 4 41 3 34 0 0 21.822 17.099 4.850 98 73 37 0 1 0 10.072 278 0 2.369 303 15 94 73 48 4.897 185 0 101.225 2.195 8 12.363 38 9 618.756 258.643 2.677 16 6 0 148.088 78.983 28.598 6.507 5.506 2.885 134 160 156 21 20 6 1 0 0 3 1 0 0 1 0 3.238 2.706 950 323.600 226.006 138.324 25.908 75.805 76.988 61 3 4 2 1 6 7 1 2 0 0 0 1 0 0 1 2 0 8.131 6.692 3.866 22 14 29 19.565 38.076 16.817 2 7 0 0 0 2 0 0 0 21 20 14 581.719 478.638 33.313 0 0 0 2 0 1 11.166 9.819 5.614
1 0 0 80 3.512 3 1 124 26.821 0 0 12 0 1 62 81 822 7 0 22 0 0 813 2 0 0 11 10.036 57 0 0 8 13 0 3 0 120 0 27.480 1.785 72 8 0 0 0 442 40.196 68.035 1 4 5 0 0 0 1.857 1 17.746 0 0 0 0 304 0 0 3.546
0 0 0 47 3.169 2 1 253 27.973 3 0 4 0 0 75 130 794 20 0 26 0 0 999 4 0 0 12 18.070 47 0 1 0 3 0 6 0 668 0 38.652 2.057 114 6 0 0 0 1.609 3.502 47 0 0 0 0 0 0 2.482 44 37.131 0 0 0 1 15 0 0 6.962
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 4.1. Vervolg. Soort
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Siberische Taling 0 0 0 0 Wintertaling 2.445 15.664 37.647 35.969 Amerikaanse Wintertaling 0 0 0 0 Ringtaling 0 0 1 2 Wilde Eend 35.738 73.767 139.788 140.119 Soepeend 73 100 2.199 2.711 Vlekbekeend 0 0 0 0 Pijlstaart 77 257 9.265 12.298 Geelsnavel Pijlstaart 0 0 0 0 Bahamapijlstaart 0 0 1 0 Zomertaling 96 190 144 7 Slobeend 7.121 6.071 10.607 12.009 Krooneend 16 26 23 83 Grote Tafeleend 0 0 0 0 Tafeleend 2.453 2.554 9.109 39.074 Ringsnaveleend 0 0 0 0 Witoogeend 0 0 0 0 Kuifeend 47.529 73.396 79.248 108.996 Topper 0 3 21 4.114 Kleine Topper 0 0 0 0 Eider 13.987 4.797 38.486 5.979 IJseend 0 0 0 0 Zwarte Zee-eend 8 30 3.135 6 Grote Zee-eend 27 0 1 4 Brilduiker 40 7 95 226 Kokardezaagbek 0 0 0 0 Nonnetje 0 0 1 20 Middelste Zaagbek 103 198 436 975 Grote Zaagbek 5 7 0 12 Rosse Stekelstaart 1 1 8 6 Zeearend 0 0 1 1 Bruine Kiekendief 259 208 319 97 Blauwe Kiekendief 6 5 33 77 Ruigpootbuizerd 0 1 4 16 Visarend 4 14 42 7 Smelleken 0 0 11 23 Slechtvalk 4 12 71 83 Waterral 4 14 99 112 Porseleinhoen 0 1 2 0 Kwartelkoning 1 0 1 0 Waterhoen 53 126 1.042 3.611 Meerkoet 28.672 45.190 116.775 160.959 Kraanvogel 0 0 1 5 Scholekster 61.249 116.062 238.297 123.503 Steltkluut 0 0 0 0 Kluut 4.982 8.612 12.784 8.814 Kleine Plevier 46 49 32 3 Bontbekplevier 367 4.403 9.735 1.092 Strandplevier 369 194 91 1 Morinelplevier 0 0 1 0 Aziatische Goudplevier 1 1 0 0 Goudplevier 1.196 25.614 24.488 25.194 Zilverplevier 1.433 12.762 65.520 14.779 Steppekievit 0 0 0 0 Witstaartkievit 1 0 0 0 Kievit 9.748 36.202 112.982 107.718 Kanoet 2.390 18.227 66.576 33.773 Drieteenstrandloper 1.587 2.130 7.793 4.362 Kleine Strandloper 8 98 169 301 Temmincks Strandloper 2 16 1 0 Gestreepte Strandloper 0 0 0 2 Krombekstrandloper 245 213 473 5 Paarse Strandloper 0 0 4 5 Bonte Strandloper 15.903 81.362 316.234 161.530 Breedbekstrandloper 0 2 0 0 Kemphaan 2.272 1.319 697 1.517 Bokje 0 0 4 48 Watersnip 52 536 2.170 2.109 Poelsnip 0 0 1 0
1 72.379 0 0 243.481 3.868 0 13.963 0 1 0 13.523 113 0 49.050 0 1 140.213 66.071 0 9.386 13 551 24 10.334 0 216 5.173 874 19 2 65 199 22 3 41 141 249 0 0 5.291 181.923 3 192.721 0 9.175 0 769 2 0 0 113.887 31.572 0 0 338.577 72.283 10.387 13 0 0 0 36 281.127 0 1.031 35 4.315 0
0 19.086 0 0 240.976 4.999 0 14.112 0 0 0 4.130 11 0 33.316 0 1 138.903 119.969 0 18.797 9 613 11 8.910 0 6.818 2.377 19.335 4 6 76 143 21 0 23 92 143 0 0 6.150 146.204 0 170.671 0 969 0 189 1 0 0 2.351 18.831 0 0 8.269 33.075 6.738 13 0 0 0 64 127.034 0 250 11 329 0
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
0 0 0 0 0 22.035 14.732 21.541 12.454 548 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 393.712 198.856 84.219 27.126 19.920 11.456 4.005 2.505 956 86 1 0 0 0 0 22.178 8.691 7.477 2.235 55 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 177 236 60 3.729 2.234 9.643 9.244 955 71 5 77 54 74 1 0 0 0 0 35.845 21.978 7.164 903 441 1 0 0 0 0 5 5 0 1 0 149.919 108.692 76.103 32.717 4.881 24.369 49.269 23.851 8.856 3 0 1 0 0 0 91.435 6.459 25.880 9.437 48.060 63 4 0 0 0 59.425 572 243 253 205 869 1 5 8 8 14.799 11.494 6.276 1.624 7 3 0 0 0 0 5.120 3.290 811 43 1 6.912 4.996 4.367 1.824 452 20.588 4.162 2.344 80 4 15 3 6 5 3 3 5 3 0 0 64 46 128 303 210 307 100 120 21 23 40 16 19 1 1 0 0 1 7 2 46 14 28 7 7 147 77 88 34 5 119 32 69 34 9 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 15.585 4.850 3.548 735 74 252.718 134.117 88.607 21.935 7.207 1 0 4 0 0 215.105 80.658 137.035 43.169 47.594 0 0 0 0 3 1.134 735 9.398 9.956 9.044 0 0 54 174 80 192 267 2.527 593 6.801 0 1 0 108 172 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1.359 1.056 107.371 14.016 510 18.606 6.091 20.167 12.287 70.998 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 10.385 14.847 73.007 12.737 4.513 45.510 20.754 18.081 9.386 12.394 7.150 2.241 8.897 5.763 23.443 6 0 1 29 31 0 0 0 0 9 0 0 0 0 1 0 0 0 0 73 93 38 84 0 10 157.298 70.736 242.011 126.052 259.670 0 0 0 0 0 170 33 13.111 3.474 81 10 3 7 16 0 230 111 972 761 24 0 0 0 0 0
0 1.620 0 0 37.590 98 0 10 0 0 60 5.761 69 0 530 0 0 7.345 0 0 19.293 0 1 2 9 0 0 247 4 3 0 146 2 0 1 0 2 8 0 1 40 13.580 0 26.758 1 7.880 83 682 154 0 0 263 1.768 0 0 9.967 4.340 115 14 2 0 4 0 8.389 0 36 0 1 0
31
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Tabel 4.1. Vervolg. Soort
jul
Grote Grijze Snip Houtsnip Grutto Rosse Grutto Regenwulp Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Poelruiter Groenpootruiter Witgat Bosruiter Oeverloper Steenloper Grote Franjepoot Grauwe Franjepoot Rosse Franjepoot Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine Mantelmeeuw Zilvermeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw Grote Burgemeester Grote Mantelmeeuw Drieteenmeeuw Lachstern Reuzenstern Grote Stern Visdief Noordse Stern Dwergstern Zwarte Stern Velduil IJsvogel Strandleeuwerik Grote Gele Kwikstaart Frater IJsgors Sneeuwgors Totaal x 1.000
0 0 1.640 11.947 247 41.475 8.225 20.602 1 2.196 105 47 1.485 734 0 0 0 25 28 49.484 11.859 2.616 7.981 0 4 0 542 0 0 0 148 4.863 46 159 849 0 12 0 0 0 0 0 530
aug
sep
1 1 0 0 826 416 22.946 71.278 387 1.268 49.524 144.779 4.997 4.047 18.057 30.282 2 3 3.206 5.492 145 190 98 20 908 414 2.490 5.675 1 0 2 1 0 0 1 0 145 119 61.130 197.045 6.820 52.128 1.560 12.184 14.596 50.297 0 6 11 23 0 0 843 7.925 0 2 0 5 11 2 100 3.222 5.582 2.200 24 47 104 183 2.862 39 3 3 11 111 0 0 0 18 17 0 0 0 0 0 858
okt
nov
dec
jan
0 0 7 30 325 394 13.859 61.649 3 2 68.624 95.234 1.774 910 9.847 12.138 0 0 565 61 83 65 3 0 33 9 1.608 4.870 0 0 0 0 1 1 0 3 4 18 70.066 130.808 26.314 72.574 687 746 24.184 53.470 3 11 18 10 0 1 2.050 10.305 0 10 0 0 0 0 0 0 4 2 0 0 0 0 0 0 6 34 143 104 25 666 26 30 115 2.993 11 102 4 613
0 47 306 58.403 2 95.388 265 8.900 0 4 40 0 10 2.592 0 0 0 1 1 49.338 62.146 88 39.826 19 10 0 5.733 0 0 0 0 0 0 0 0 8 76 639 23 4.162 28 337
0 70 254 56.407 1 122.493 165 9.139 0 4 127 0 18 3.402 0 0 0 3 11 140.901 165.738 336 110.736 35 9 3 8.195 194 0 0 0 0 0 0 0 18 99 392 60 2.702 22 450
3.480
4.639
2.258
2.168
4.409
feb
mrt
0 0 10 11 259 46.033 22.979 59.798 0 2 40.245 141.523 79 146 2.577 14.418 0 0 1 78 30 27 0 0 0 13 1.259 2.039 0 0 0 0 0 0 0 8 0 3 49.737 141.409 34.061 91.450 166 22.269 14.482 58.961 10 12 5 5 0 0 800 1.225 0 0 0 0 0 0 0 6 0 2 0 0 0 0 0 0 34 21 30 51 158 273 8 19 1.068 115 0 4 121 67 2.878
apr
mei
jun
0 0 1 0 14.660 1.920 47.344 124.141 299 245 39.844 10.353 613 443 11.161 16.195 0 0 611 878 121 18 0 10 73 531 1.025 2.586 0 0 0 3 0 0 9 116 111 226 42.327 46.924 5.264 4.461 2.232 10.043 12.184 27.868 6 0 20 7 0 0 322 1.263 0 0 0 0 1 0 578 1.846 835 6.207 0 363 5 257 227 432 5 4 24 4 6 0 10 0 0 0 0 0 0 0
0 0 7.686 5.037 3 8.844 1.709 10.004 0 100 12 2 67 165 0 0 0 26 4 29.082 2.817 2.378 10.440 0 2 1 348 0 0 2 384 4.849 400 7 110 0 2 0 0 0 0 0
2.823
889
980
376
Tabel 4.2. Seizoensmaxima van algemene watervogelsoorten in 2002/03 (meer dan 250 ex. in 2002/03, of gemiddeld over voorgaande jaren), vergeleken met het gemiddelde seizoensmaximum over 1997/98-2001/02. Tevens wordt het aantal tijdens de midwintertelling van 2003 vergeleken met de gemiddelde aantallen in januari 19982002 in Nederland. / Seasonal peak numbers for common waterbirds. Shown are peak numbers in 2002/03, average seasonal maxima in 1997/98-2001/02, numbers in January 2003 and average numbers in January 19982002. Soort Roodkeelduiker Dodaars Fuut Geoorde Fuut Aalscholver Kleine Zilverreiger Blauwe Reiger Ooievaar Lepelaar Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan
32
seizoensmax januari 97/98-01/02 02/03 1998-2002 2003 279 2.127 21.055 4.255 32.162 248 5.945 240 2.832 20.899 15.116 1.559
861 3.128 20.455 6.264 35.732 393 5.647 208 3.360 27.299 14.702 3.368
199 2.127 20.303 287 15.458 62 5.945 235 2 20.879 13.447 1.559
87 3.128 18.296 552 24.677 126 5.647 289 0 25.455 12.761 3.368
Soort Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans canadese gans Brandgans Rotgans Nijlgans Bergeend
seizoensmax januari 97/98-01/02 02/03 1998-2002 2003 3.183 123.839 28.498 598.770 207.351 5.150 200 3.668 281.222 75.473 7.579 64.953
4.897 112.860 27.184 704.227 300.359 9.973 255 6.552 393.878 76.988 11.435 70.145
1.982 123.839 3.531 598.770 132.114 5.150 174 3.668 271.785 39.786 7.047 47.046
1.731 108.728 15.773 704.227 216.371 9.973 230 6.155 393.878 30.517 8.904 55.864
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 4.2. Vervolg. Soort Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Grote Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Bontbekplevier Strandplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper
seizoensmax januari 97/98-01/02 02/03 1998-2002 2003 713.425 15.061 41.585 434.550 10.441 22.614 14.988 52.297 149.013 66.577 111.265 57.161 480 15.846 3.181 8.733 7.817 355 248 14.099 229.199 267.775 13.914 8.507 579 92.173 44.496 253.897 119.322 10.547
765.745 20.550 72.379 393.712 11.456 22.178 13.523 49.050 149.919 119.969 91.435 59.425 869 14.799 6.818 6.912 20.588 319 307 15.585 252.718 238.297 12.784 9.735 369 113.887 70.998 338.577 72.283 23.443
699.335 13.535 25.881 434.550 10.441 15.205 3.805 44.606 144.115 54.144 111.265 56.638 453 15.846 3.181 6.228 6.520 76 248 14.099 229.199 234.441 1.150 348 0 33.386 18.867 62.344 89.851 6.092
765.745 14.882 22.035 393.712 11.456 22.178 3.729 35.845 149.919 24.369 91.435 59.425 869 14.799 5.120 6.912 20.588 64 307 15.585 252.718 215.105 1.134 192 0 1.359 18.606 10.385 45.510 7.150
DUIKERS, FUTEN, REIGERS EN AALSCHOLVERS Roodkeelduikers werden beduidend meer waargenomen dan gewoonlijk, althans in februari en (vooral) maart. Zoals bekend vormen de vastgestelde aantallen echter slechts een fractie van de (op de Noordzee) aanwezige aantallen, zodat aan deze hogere aantallen niet te veel gewicht kan worden gegeven. Dodaars en Geoorde Fuut continueerden de opwaartse trend van de afgelopen jaren, waarbij het bij de eerste soort vooral om overwinteraars gaat, bij de tweede vrijwel uitsluitend om vogels die de vleugelrui in de Zoute Delta doormaken. Het ook in internationaal opzicht spectaculaire aantal van ruim 6200 Geoorde Futen dat hier in september aanwezig was, komt overigens aardig overeen met het door een computermodel voorspelde aantal van 5900 vorig jaar, toen de septembertelling in het Grevelingenmeer niet door kon gaan (Berrevoets et al. 2003). Futen lieten, conform de ontwikkeling in het afgelopen decennium, in vrijwel alle maanden wat magere aantallen zien, al werden er tijdens de koude decembertelling ongeveer 5000 Futen méér vastgesteld dan een jaar eerder. Het maximale aantal Aalscholvers dat in Nederland aanwezig is, blijft de laatste jaren steken rond 35.000. Het aantal overwinteraars groeit evenwel nog steeds
Soort
seizoensmax januari 97/98-01/02 02/03 1998-2002 2003
Kleine Strandloper 806 Krombekstrandloper 926 Paarse Strandloper 307 Bonte Strandloper 328.844 Kemphaan 6.975 Watersnip 5.442 Grutto 32.689 Rosse Grutto 93.187 Regenwulp 762 Wulp 151.225 Zwarte Ruiter 6.505 Tureluur 38.342 Groenpootruiter 8.293 Oeverloper 1.120 Steenloper 4.949 Dwergmeeuw 798 Kokmeeuw 228.473 Stormmeeuw 179.425 Kleine Mantelmeeuw 15.757 Zilvermeeuw 127.886 Grote Mantelmeeuw 10.710 Grote Stern 4.295 Visdief 8.231,00 Noordse Stern 313 Dwergstern 565 Zwarte Stern 2.078 Strandleeuwerik 1.094 Frater 3.245 Sneeuwgors 1.168
301 473 93 316.234 13.111 4.315 46.033 124.141 1.268 144.779 8.225 30.282 5.492 1.485 5.675 226 197.045 165.738 22.269 110.736 10.305 3.222 6.207 400 257 2.862 666 4.162 613
3 0 307 178.673 443 700 231 34.293 1 137.639 93 9.543 10 10 3.886 279 176.946 177.856 545 127.886 9.868 1 0 0 0 0 752 2.145 959
6 0 93 157.298 170 230 254 56.407 1 122.493 165 9.139 4 18 3.402 11 140.901 165.738 336 110.736 8.195 0 0 0 0 0 392 2.702 450
(bijna 25.000 in januari 2003) en doet inmiddels al niet meer zo veel onder voor de najaarsmaxima. Het getelde aantal is overigens aanzienlijk hoger dan de 16.400 overwinteraars die geschat werden op grond van (onvolledige) slaapplaatstellingen (van Rijn & Nienhuis 2004). Kleine en Grote Zilverreiger worden steeds gewonere vogels in Nederland, ook (Kleine Zilverreiger) of juist vooral (Grote Zilverreiger) midden in de winter. Beide soorten wisten de vorstperiode in december blijkbaar goed te doorstaan. De jarenlange toename van overwinterende Blauwe Reigers is in recente jaren tot stilstand gekomen; de aantallen in januari waren dit seizoen zelfs iets lager dan we tegenwoordig gewend zijn. Bij deze zeer verspreid overwinterende soort kan echter maar een deel van de populatie geteld worden, zodat weersfactoren of kleine verschillen in teldekking kunnen meespelen. De vorstperiode in december leverde bijna dubbel zo hoge aantallen Roerdompen op als een jaar eerder, een gevolg van betere zichtbaarheid (sommige vogels verlaten de rietvelden) en enige influx vanuit oostelijker gebieden. Bij de januaritelling, die onder mildere weersomstandigheden plaatsvond, waren de verschillen minder groot. Het seizoensmaximum van 3360 Lepelaars in augustus zou een tiental jaren
33
SOVON-monitoringrapport 2004/02
geleden nog onwaarschijnlijk hoog hebben geleken; het weerspiegelt de bloei die de Nederlandse broedpopulatie in dat tijdvak heeft doorgemaakt. ZWANEN EN GANZEN Opnieuw streken opvallend grote aantallen ganzen en zwanen in Nederland neer. Vooral Kolgans, Grauwe Gans en Brandgans waren talrijk, wat zich uitte in hoge seizoensmaxima en dito aantallen overwinteraars (midwintertelling), vergeleken met het vijfjarige gemiddelde. De aantallen Knobbelzwanen waren normaal tot hoog (september), die van Kleine Zwaan opnieuw wat aan de lage kant. Een effect van de koude-inval in december was duidelijk aantoonbaar bij de Wilde Zwaan, waarvan hoge aantallen tot en met februari aanwezig bleven. Aantalsveranderingen tussen december en januari doen vermoeden dat ook bij de eerder genoemde grote aantallen Kolganzen en Brandganzen sprake was van een koude-influx uit Duitse wintergebieden. Soorten die normaliter met een vorstinval worden geassocieerd, zoals Taiga- en Toendrarietgans, waren niet talrijker dan gewoonlijk. Van Kleine Rietganzen werd een opvallend hoog midwinteraantal van bijna 16.000 vastgesteld, waarschijnlijk eveneens een effect van de koude op de Deense pleisterplaatsen. Afgaande op de gegevens uit tabel 4.4 lijken ook de aantallen van bepaalde exoten (o.a. Indische Gans, Soepgans, Grote Canadese Gans, Nijlgans) onverminderd te groeien; een nauwkeuriger analyse van de gegevens laat echter zien dat de sterke groei van de laatste jaren veelal wat afvlakt (zie hoofdstuk 9.4). EENDEN, RALLEN EN BLESHOENDERS Van de meeste zwemeenden werden normale tot hoge (vooral Krakeend en Wintertaling) seizoensmaxima vastgesteld, alleen die van de Wilde Eend vielen tegen. Binnen het seizoenspatroon van de Smient doen zich veranderingen voor; de soort lijkt steeds vroeger te arriveren (al in september waren er bijna 100.000 aanwezig) en ook wat later te vertrekken (aantal van 33.000 in april is betrekkelijk hoog). De door de vorstinval begin december geprovoceerde uittocht van Wintertalingen, nadat in november opvallend hoge aantallen aanwezig waren, was te verwachten. Dat de vorstaanval toch niet echt doorzette, is te merken aan de aantallen Pijlstaarten en Krakeenden, die hartje winter (december-februari) wel lager waren dan vorig seizoen, maar allerminst op een exodus duidden. Bij de duikeenden was het beeld wat minder negatief dan vorig jaar. Weliswaar nog lang niet op het ni-
34
veau van een tiental jaren geleden, maar toch: Tafeleend, Kuifeend en Topper vertoonden zich weer in wat hogere aantallen, in ieder geval in vergelijking met het voorgaande seizoen. Vooral de stijging van het aantal Toppers naar een seizoensmaximum van bijna 120.000 was opvallend. De vorig seizoen ingezette trendbreuk binnen de neerwaartse spiraal (lees: herstel) lijkt hiermee te worden voortgezet. Het maximum werd overigens bereikt in december; zouden grote aantallen Toppers tegenwoordig vooral ten noordoosten van Nederland overwinteren en alleen nog naar ons land komen tijdens een heuse vorstperiode? Van een duidelijke relatie met het winterweer was sprake bij Nonnetje en Grote Zaagbek, waarvan voor het eerst sinds jaren weer grote aantallen werden genoteerd. Hiermee behoorde het seizoen tot de twee (Nonnetje) of drie (Grote Zaagbek) beste van de laatste twee decennia. Bij de Middelste Zaagbek was dit, ondanks enig herstel, niet het geval; zo bleef het seizoensmaximum onder het gemiddelde van de vijf voorgaande seizoenen. Dit is - net als bij de Fuut - vooral te herleiden tot de afname in het Grevelingenmeer. Relatief lage aantallen kenmerkten ook het seizoenspatroon van de Eider, waarvan de aantallen tijdens de midwintertelling 18% lager uitkwamen dan gemiddeld in januari 1997-2001. De afname sinds midden jaren negentig lijkt daarmee door te zetten. Voor de Zwarte Zee-eend, die in dezelfde periode fluctuaties vertoonde, waren de aantallen in het onderhavige seizoen vergelijkbaar met die van vorig seizoen. De aantallen Waterhoentjes vertoonden weinig verschil met die in de afgelopen seizoenen en waren in ieder geval hoger dan tijdens het dal midden jaren negentig; vergeleken met midden jaren zeventig (en eerder?) zijn ze nog aan de magere kant, althans gelet op de gegevens van de Zoete Rijkswateren. Een licht herstel tekende zich voor het derde seizoen op rij af bij de Meerkoet, waardoor de aantallen uitkwamen op het voor de jaren negentig gangbare niveau. STELTLOPERS Verschillende steltlopers doen het onverminderd slecht. Dit geldt vooral de Scholekster (hoewel de aantallen daarvan nu lijken te stabiliseren) en Kanoet (verdere afname), waarvan de midwinteraantallen 8% resp. 50% lager uitkwamen dan gemiddeld tijdens de vijf vorige midwintertellingen. Vergeleken met midden jaren negentig liggen de huidige indexen ruim een kwart resp. tweederde lager. Bij de Scholekster spelen de problemen in Waddenén Deltagebied, bij de Kanoet vooral in het Wad-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
dengebied. De ontwikkeling in het Deltagebied waar echter veel kleinere aantallen verblijven - is bij deze soort minder ongunstig. Verschillende andere steltlopers deden het een stuk beter, zoals Zilverplevier (opvallend hoge aantallen tijdens voorjaarstrek, aantal tijdens midwintertelling stabiel), Drieteenstrandloper (idem, hoog seizoensmaximum van ruim 23.000 in mei vooral een gevolg van een telling op precies het juiste moment, tijdens de doortrekpiek?) en Rosse Grutto (ook overwinterende aantallen dit seizoen relatief hoog). Duidelijke effecten van de vorstinval van december zijn vooral aanwijsbaar bij Kievit en Goudplevier, in november samen goed voor een dikke 450.000 vogels waarvan er in december slechts 10.000 overbleven. Hoewel de rest van de winter, afgezien van een korte vorstperiode in januari, vrij zacht was bleven de aantallen laag tot aan de voorjaarstrek in maart, toen er overigens meer Goudplevieren dan Kieviten werden geteld! Vorsteffecten zijn ook verantwoordelijk voor de scherpe daling van het aantal Bontbekplevieren, Kemphanen en Watersnippen, maar dit betreft soorten waarvan het aantal overwinteraars in Nederland toch al aan de lage kant is (mogelijk met uitzondering van Watersnip, in zachte winters). De veel talrijker overwinterende Bonte Strandlopers, Wulpen en Tureluurs zijn wat winterharder, zodat het niet verbaast dat de midwinteraantallen niet veel lager uitkomen dan in het voorgaande seizoen met doorlopend milde weersomstandigheden het geval was. De lage aantallen Paarse Strandlopers, een soort met een erg lokale verspreiding die door zijn habitatkeus (strekdammen, dijken) ook nog eens goed te tellen is, wekken bevreemding. MEEUWEN Opnieuw was het een nogal mager jaar voor meeuwen. De seizoensmaxima bleven bij vrijwel alle soorten onder het langjarig gemiddelde, wat bij de ene soort geen bevreemding hoeft te wekken (Kokmeeuw: gehele Noordwest-Europese populatie gaat achteruit), bij de ander wat verrassender is (Stormmeeuw: vertoonde lange tijd toename). De enige soort die de dans ontspringt is de Kleine Mantelmeeuw, waarvan ook dit seizoensmaximum weer hoger uitkwam dan het voorgaande seizoen. De aantallen overwinteraars blijven bij deze soort evenwel onveranderlijk laag.
4.2. Trends bij algemene soorten Van 53 algemene soorten kan de langjarige trend (16 seizoenen beslaand) worden bepaald (tabel 4.3). Hiervan vertoont 32% een toename, 15% een afname en is 53% stabiel of onderhevig aan fluctuaties zonder duidelijke trend. Niet al deze trends liggen zo vast als een huis, zo blijkt bij vergelijking van de trends over 16 seizoenen met die van de laatste 10. Dan blijken er soorten te zijn waarbij de langjarige toename recent is gestabiliseerd (Dodaars, Blauwe Reiger, Middelste Zaagbek, Bonte Strandloper, Wulp, Groenpootruiter, Stormmeeuw). Het omgekeerde is eveneens het geval: bij bepaalde soorten vlakt de langjarige afname recent af (Kuifeend, Kluut, Steenloper, Kokmeeuw). Daarnaast zijn er soorten die op de lange termijn stabiele of fluctuerende aantallen hebben, maar recent een tendens vertonen tot toename (Taigarietgans, Bergeend, Wintertaling, Pijlstaart, Slobeend) of afname (Rotgans, Eider, Kanoet, Zilvermeeuw). Bij de meeste van deze soorten verlopen de recente ontwikkelingen nogal geleidelijk, maar bij de Kanoet gaat de afname zo snel dat de populatie bij een aanhoudende afname weldra (fors) onder het uitgangsniveau van de jaren zeventig en tachtig zal duiken. Als we dan ook nog bedenken dat de huidige tellingen voor deze soort completer zijn dan aan het begin van de periode waarover de trend is berekend, dan is de afname mogelijk nog sterker dan uit de tellingen blijkt. Bij de overige soorten heeft de lange-termijntrend in het afgelopen decennium onverminderd doorgezet. Consequent toegenomen zijn Aalscholver, Knobbelzwaan, enkele ganzen (Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, Nijlgans), Krakeend en sommige steltlopers (Drieteenstrandloper, Rosse Grutto). Consequent afgenomen zijn Kleine Zwaan, enkele duikeenden (Kuifeend, Topper) en Scholekster. Bij bepaalde soorten valt op de lange noch op de korte termijn een trendontwikkeling te bespeuren (Fuut, Smient, Wilde Eend, Tafeleend, Brilduiker, Waterhoen, Meerkoet, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kievit, Grutto, Zwarte Ruiter, Tureluur, Grote Mantelmeeuw), vertonen de aantallen over beide perioden hevige fluctuaties (Wilde Zwaan, Zwarte Zee-eend, Nonnetje, Grote Zaagbek, Goudplevier) of zijn ze afwisselend stabiel of fluctuerend (Pijlstaart). In figuur 4.2 is een ‘groepsindex’ weergegeven die de aantalsontwikkeling over de afgelopen 16 seizoenen weergeeft van ganzen en zwanen, eenden en steltlopers; hun ontwikkeling wordt afzet tegen de totaalontwikkeling van alle soorten samen. Om
35
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Index (1987/88 = 100)
250 200 150 100 50 0
8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102 alle soorten
ganzen en zwanen
eenden
steltlopers
Figuur 4.2. Samengestelde index voor watervogels als groep, en voor ganzen en zwanen, eenden en steltopers afzonderlijk, op basis van het meetkundig gemiddelde van de indexen vanaf 1987/88. / Summarised indices for alle waterbird species and swans and geese, ducks and waders separately.
de groepsindex te bepalen, zijn de afzonderlijke seizoensindexen meetkundig gemiddeld. Het beeld bevestigt het patroon dat in de voorgaande jaren zichtbaar begon te worden. In zijn totaliteit was de ontwikkeling van de watervogelaantallen in Nederland binnen de geschetste periode licht positief. Dit wordt vooral veroorzaakt door de toename van ganzen en zwanen, die zich bij een aantal soorten ook nog steeds doorzet. Dat de positieve trend zelfs binnen deze succesvolle groep niet voor iedere soort opgaat (denk aan Rotgans en Kleine Zwaan), is hierboven aangetoond. Bij Toendrarietgans en Kolgans is bovendien waarschijnlijk niet zozeer sprake van groeiende populaties als wel van grotere aantallen die periodiek naar ons land komen vanuit de oostelijker gelegen wintergebieden (zie hoofdstuk 9.4). De trend bij de eenden is fluctuerend, met relatief lage aantallen tijdens streng winterweer; de wat dalende tendens die halverwege de jaren negentig leek in te zetten, is in de laatste jaren weer gladgestreken. Fluctuerende aantallen karakteriseren ook het beeld van de steltlopers. Net
Tabel 4.3. Landelijke trends (indexen) van watervogels vanaf 1987/88 en vanaf 1993/94. / National waterbird trends(indices) calculated from 1987/88 onwards, and from 1993/94 onwards. Soort
vanaf 1987/88
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend 1
36
+ 0 + + + f f + + + + 0 + 0 0 + f 0 0 0 0 0 f
vanaf 1993/94 f 0 + 0 + f + + 0 + + + + + 0 + + 0 f + 0 0 f
Soort
vanaf 1987/88
Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier1 Zilverplevier Kievit1 Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Grutto1 Rosse Grutto Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kokmeeuw1 Stormmeeuw1 Zilvermeeuw1 Grote Mantelmeeuw1
Soorten waarvoor de trend mogelijk niet representatief is voor geheel Nederland
0 f + f 0 0 0 f 0 0 f + + 0 + + 0 0 + + 0 0
vanaf 1993/94 0 f 0 f 0 0 0 0 f 0 0 + 0 0 + 0 0 0 0 0 0 0 0
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Nijlgans Taigarietgans Grauwe Gans Toendrarietgans Krakeend Knobbelzwaan Brandgans Dodaars Drieteenstrandloper Pijlstaart Wintertaling Goudplevier Slobeend Rosse Grutto Kolgans Aalscholver Bergeend Kleine Rietgans Blauwe Reiger Bonte Strandloper Wulp Wilde Zwaan Bontbekplevier Grutto Wilde Eend Smient Tureluur Kievit Nonnetje Kuifeend Grote Zaagbek Kluut Stormmeeuw Zwarte Ruiter Groenpootruiter Zilverplevier Meerkoet Middelste Zaagbek Waterhoen Brilduiker Zwarte Zee-eend Steenloper Fuut Grote Mantelmeeuw Kokmeeuw Rotgans Scholekster Tafeleend Eider Zilvermeeuw Kleine Zwaan Kanoet Topper
-20
Figuur 4.3. Jaarlijkse aantalsverandering (%) van watervogelsoorten in Nederland, berekend over de afgelopen tien jaren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die significant zijn toegenomen dan wel afgenomen (zwarte balken), fluctueren (donkergrijze balken) of stabiel bleven (lichtgrijze balken). / Annual changes (%) of waterbird numbers, calculated over the last ten years in The Netherlands. Species showing significant increases or decreases are given separately (black shading), as well as those holding fluctuating (dark grey) or stable numbers (light grey).
-10
0
als sommige eenden bevinden zich hieronder enkele soorten die sterk reageren op het al dan niet optreden van streng winterweer. Bovendien zijn er binnen beide groepen, meer dan bij de ganzen en zwanen, extremen te vinden, soorten die het prima doen (Krakeend, Rosse Grutto) naast soorten waarmee het veel minder goed gaat (Topper, Scholekster). De aantalsontwikkeling over de afgelopen 10 jaar is in één oogopslag af te lezen aan figuur 4.3, waarin de gemiddelde jaarlijkse aantalsverandering in procenten is afgezet. Bij de meeste soorten was deze gering en bedroeg ze minder dan 5%, wat eens te meer aangeeft waarom monitoring (en zeker van lang levende soorten zoals de meeste watervogels)
10
20
een zaak van lange termijn is! Dat de Nijlgans lijstaanvoerder is van de sterkste groeiers, zal weinigen verbazen. Of dit ook over tien jaar nog zo is, valt nog te bezien, gezien geluiden over stabiliserende aantallen die links en rechts te horen zijn. Dat aan de onderzijde van het klassement enkele soorten bungelen waarvoor Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft, gezien hun betrekkelijk geringe populatie of beperkte verspreidingsgebied (Topper, Kanoet, Kleine Zwaan), baart de nodige zorgen.
37
SOVON-monitoringrapport 2004/02
4.3. Ontwikkelingen bij exoten Met de exoten - soorten waarvan het voorkomen in Nederland te herleiden is tot uitgezette of ontsnapte vogels - blijft het goed gaan. Tabel 4.4. geeft een overzicht van de aantallen tijdens de midwintertelling van 2003 van de wat algemenere soorten, en geeft ter vergelijking de cijfers van 1993-2002. Van de 12 soorten die over de hele periode werden bijgehouden, zijn er enkele - betrekkelijk schaarse soorten - waarvan de aantallen min of meer onveranderd bleven, of zodanig schommelen dat er nog geen duidelijk peil op te trekken valt (flamingo, Keizergans, Magelhaengans, Muskuseend, misschien ook Carolinaeend en Mandarijneend). De overige soorten zijn (zeer) sterk toegenomen, meestal met een factor 3-5 maar soms ook veel meer (canadese gans). Terwijl de aantallen van sommige soorten recent lijken te stabiliseren (Nijlgans, Indische Gans), is de groei er bij andere nog lang niet uit (vooral canadese gans, al waren de maxima in 2003/03 vergelijkbaar met het voorgaande seizoen). Inmiddels begint er ook een wat langere reeks te ontstaan voor Soepgans en Soepeend, die pas vanaf 1999 worden meegeteld. Het lijkt erop dat de aantallen van de eerste soort toenemen, terwijl die van de tweede soort stabieler zijn. De aantalsontwikkeling bij de watervogeltellingen weerspiegelt de trend bij de broedvogels (SOVON 2002, van Dijk et al. 2003). Want het zijn vrijwel
38
uitsluitend Nederlandse broedvogels en hun nakomelingen die bij de watervogeltellingen worden waargenomen, met uitzondering van de canadese gans, waarbij Duitse vogels uit de omgeving van Münster in het Nederlandse grensgebied (en mogelijk elders?) blijken te pleisteren. Tabel 4.4. Aantallen van algemenere exoten in Nederland in januari1993-2002 (driejarige gemiddelden) en 2003. / Numbers of non-native waterbirds recorded in January 1993-2002 (average in 3-yr periods) and 2003. Soort
93-95
96-98
99-02
2003
Flamingo ssp. 38 Zwarte Zwaan 47 Zwaangans 23 Soepgans Indische Gans 41 Keizergans 0 canadese gans 572 Magelhaengans 3 Nijlgans 2275 Muskuseend 28 Carolinaeend 5 Mandarijneend 27 Soepeend Rosse Stekelstaart 8 overige soorten 1
31 43 36 76 0 1195 6 3361 6 8 74 2 5
25 95 83 5928 197 6 4204 3 7585 35 4 105 12198 11 9
28 150 113 9973 230 2 6155 0 8558 21 12 73 11456 15 35
Watervogels in Nederland in 2002/2003
5. Monitoring Zoete Rijkswateren 5.1. Inleiding De Zoete Rijkswateren omvatten alle belangrijke Nederlandse zoete oppervlaktewateren en worden beheerd door de regionale directies van Rijkswaterstaat (figuur 2.10). De watervogeltellingen kennen hier al een lange traditie (denk aan de rivierentellingen) en worden sinds 1992 uitgevoerd in het kader van de Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL), het biologisch meetnet van Rijkswaterstaat/RIZA (zie o.a. Prins et al. 1993). Juist omdat de aantallen watervogels in de Zoete Rijkswateren doorgaans worden gestuurd door de draagkracht (lees: de hoeveelheid beschikbaar voedsel) van de gebieden, signaleren veranderingen in vogelaantallen vaak veranderingen in andere aspecten van het ecosysteem. Mede gezien de zichtbaarheid en kwantificeerbaarheid van vogels, en de hoge frequentie van de tellingen, zijn vogels dus uitstekende indicatoren voor de ecologische gevolgen van o.a. veranderingen in waterkwaliteit, waterpeil en inrichting. Bij andere organismen (bijv. bodemfauna) berusten inventarisaties vaak op momentopnames (gevoelig voor toevalseffecten) of gaat het om minder goed te kwantificeren aspecten (veel variatie in trends). In de afgelopen jaren zijn diverse malen fraaie voorbeelden gedemonstreerd van relaties tussen vogelaantallen en andere (aquatische) aspecten van watersystemen, met name voor de Randmeren (o.a. Noordhuis 1997) en het IJsselmeergebied (o.a. Noordhuis 2000). De ecologische processen die zich in deze gebieden hebben afgespeeld, waren zonder de maandelijkse watervogeltellingen zelfs deels verborgen gebleven of op een andere wijze geïnterpreteerd. In de vorige watervogelrapportage werd, uitgebreider dan voorheen, ingegaan op de interacties tussen watervogels en andere variabelen zoals beschikbare voedselvoorraad, doorzicht en waterkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt getracht de beschrijving nog wat meer toe te snijden op de indicatorfunctie van watervogels. Uitgangspunt hierbij is een recent rapport van RIZA en SOVON, waarin indicatoren worden voorgesteld die een signaalfunctie kunnen vervullen voor de veranderingen die in de verschillende watersystemen optreden (Noordhuis & Koffijberg 2004). De indicatoren maken het mogelijk om de voor de Zoete Rijkswateren geformuleerde beleidsdoelstellingen te evalueren. De meest relevan-
te beleidsdoelstellingen in dit kader zijn: (1) het bereiken van een ‘Goede Ecologische Toestand’ in de Zoete Rijkswateren, (2) ‘Rijkswateren natuurlijker’, (3) terugdringen van eutrofiëring, (4) herstellen van zoet-zout overgangen, (5) meer ruimte voor natuurlijke dynamiek, en (6) verbetering van water-land overgangen. Het begrip ‘Goede Ecologische Toestand’ heeft betrekking op een bepaalde referentietoestand van een watersysteem, zoals die moet worden omschreven in het kader van de Kaderrichtlijn Water van de EU. Deze referentietoestand bevat geen omschrijvingen van vogelaantallen, maar behandelt wel bijvoorbeeld parameters van waterkwaliteit, waterplanten, vis en bodemfauna. Door middel van de inmiddels (deels) bekende relaties tussen deze parameters enerzijds en vogelpopulaties anderzijds, kunnen de actuele vogelaantallen dus gebruikt worden om de toestand van het watersysteem te toetsen aan een referentiesituatie. De omschrijvingen voor de ‘Goede Ecologische Toestand’ zijn momenteel echter nog in ontwikkeling, zodat in dit hoofdstuk de vogelaantallen nog niet aan de referentiebeschrijvingen kunnen worden getoetst. De indicatoren zullen in de toekomst wel een vast onderdeel gaan worden van de verslaglegging van de tellingen in de Zoete Rijkswateren, waarbij overigens nog een keuze gemaakt moet worden voor de groep van indicatoren die we jaarlijks laten terugkeren.Verder blijven de algemene aantalsontwikkelingen van voedselgroepen, zoals die ook in voorgaande rapportages werden gepresenteerd, een vast terugkerend onderdeel bij de bespreking van de watersystemen. Hier wordt ook ingegaan op bijzondere aantallen of andere opvallende ontwikkelingen van afzonderlijke soorten. Bijlage 7 geeft een overzicht van de getelde aantallen in de Zoete Rijkswateren in 2001/02.
5.2. Zoete Rijkwateren Ondanks een aantal golfbewegingen, is het totaal aantal watervogels in de Zoete Rijkswateren sinds halverwege jaren zeventig duidelijk toegenomen (figuur 5.1). Die toename komt vooral voor rekening van enkele planteneters, waarbij met name Knobbelzwaan, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, Nijlgans, Smient en Krakeend sterk positieve
39
SOVON-monitoringrapport 2004/02
250
Zoete Rijkswateren aantal x 1.000.000
200
meeuwen
150
viseters
100
planteneters
50
bodemdiereneters
0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.1. Trends in aantal vogeldagen per voedselgroep in de Zoete Rijkswateren vanaf 1975/76. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in the national freshwater bodies.
trends hebben laten zien (tabel 5.1). Niet alle planteneters zijn echter toegenomen, getuige de negatieve trends van Kleine Zwaan, Wilde Zwaan en Waterhoen. Ook het aantal viseters, getalsmatig van ondergeschikt belang in de Zoete Rijkswateren, is in zijn totaliteit toegenomen. Dat betreft dan met name Aalscholver en Blauwe Reiger, want de drie soorten zaagbekken zijn juist afgenomen ten opzichte van de jaren zeventig. De aantalsontwikkelingen bij de benthivoren (bodemfauna-eters) zijn wisselend. De ‘wadende benthivoren’ (met name steltlopers) zijn gemiddeld genomen min of meer stabiel (toe- en afnames van afzonderlijke soorten compenseren elkaar tot op zekere hoogte), terwijl de ‘duikende benthivoren’ (duikeenden) netto in aantal zijn afgenomen. Vooral de negatieve trend van de Tafeleend springt hierbij in het oog. Bij de meeuwen is een periode van toename aan het eind van de jaren tachtig omgeslagen in afname. Vindt dit wellicht zijn oorzaak in een verslechterde voedselsituatie in het binnenland, als gevolg van bijvoorbeeld veranderingen in landbouw- (mestinjectie) en vuilstortpraktijken (afdekken vuilnisbelten)? De andere voedselgroepen laten minder duidelijke verschillen zien tussen de trend over de laatste tien jaar en de trend over de hele periode, maar in zijn algemeenheid is het aandeel stabiele of fluctuerende trends toegenomen. Zo lijkt de afname van de zaagbekken tot stilstand gekomen, net zoals de toename van Aalscholver en Blauwe Reiger. Ook de aantallen Tafeleenden en Brilduikers lijken recent te stabiliseren. De vrije val waarin de Topper sinds begin jaren negentig terecht is gekomen, is echter alarmerend. Overigens is geen enkele benthivoor de afgelopen tien jaar nog toegenomen, met uitzondering van de Tureluur. Alles samenvattend lijkt de groei in het totaal aantal watervogels in de Zoete
40
Rijkswateren sinds eind jaren tachtig tot stilstand te zijn gekomen. Juist vanwege het belang van de Zoete Rijkswateren voor de Nederlandse watervogelpopulaties als geheel zijn er ook veel overeenkomsten met de landelijke aantalsontwikkelingen (vgl. tabel 4.3). Dat zien we bijvoorbeeld bij een aantal planteneters (zoals Knobbelzwaan, Kolgans, Grauwe Gans, Nijlgans, Krakeend en Wilde Eend) en viseters (Fuut en Blauwe Reiger). Er zijn echter ook opvallende verschillen. De Aalscholver is in de Zoete Rijkswateren in de afgelopen tien seizoenen gestabiliseerd, terwijl de landelijke populatie nog steeds in de lift is (door toename in de Waddenzee). Dit suggereert dat deze soort in de Zoete Rijkswateren aan het plafond zit. In dit verband is het opmerkelijk dat de aantallen in het seizoen 2002/03 toch ineens weer veel hoger waren dan in de periode daarvoor; de komende jaren moeten uitwijzen in hoeverre dit een incident is, en of eerdere beweringen over de bereikte draagkracht van sommige systemen moeten worden bijgesteld. De landelijke populatie Wintertalingen is recent toegenomen, maar deze ontwikkeling zien we niet in de Zoete Rijkswateren terug. Wellicht verrassend, omdat de verwachting was dat deze soort zou profiteren van natuurontwikkeling langs de Grote Rivieren. Ook Slobeend, Bergeend en Grote Mantelmeeuw hebben het in de afgelopen tien seizoenen in de Zoete Rijkswateren relatief slechter gedaan dan in de rest van Nederland. De Kokmeeuw neemt wel af, maar als de hele periode in ogenschouw wordt genomen, is deze soort in de Zoete Rijkswateren vooralsnog beter af dan elders. Ook de Kievit doet het in de Zoete Rijkswateren slecht. In 2003/03 werd zelfs de laagste index bereikt sinds de sneeuwrijke winter van
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 5.1. Samenvatting van trends in de Zoete Rijkswateren vanaf 1975/76 (zwanen en ganzen vanaf 1985/86) en vanaf 1993/94, ingedeeld naar voedselgroep. / Review of trends in the national freshwater bodies, from 1975/76 onwards (swans and geese from 1985/86 onwards) and from 1993/94 onwards, sorted according to food preferences (benthivores, gulls, herbivores and piscivores respectively). Soort
vanaf 1975/76
vanaf 1993/94
Planteneters Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Toendrarietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Nijlgans Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Waterhoen Meerkoet
+ f + + + + + + 0 0 f 0
+ f f + + + + + + f 0 0 f 0
Bodemfauna-eters Bergeend Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Brilduiker
f f 0 f -
0 0 0 0 0
1980/81! Dodaars, Tureluur en Scholekster zijn voorbeelden van soorten die het in de Zoete Rijkswateren relatief goed doen. Bij laatstgenoemde soort speelt misschien mee dat binnenlandse Scholeksters niet worden geconfronteerd met dezelfde slechte voedselsituatie als hun ‘zoute’ soortgenoten, die o.a. sterk te lijden hebben gehad van de mechanische schelpdiervisserij (zie hoofdstuk 6). De aantallen Scholeksters in de Zoete Rijkswateren vallen echter in het niet vallen bij die in de Delta en het Waddengebied. Verschillen in aantalsontwikkelingen tussen de diverse zoete watersystemen komen in onderstaande paragrafen aan bod.
5.3. IJsselmeergebied Het IJsselmeergebied wordt in zijn huidige zoete staat gekenmerkt door twee gescheiden en in karakter verschillende watersystemen. Het IJsselmeer heeft een zandige bodem, relatief helder water en een hogere voedselrijkdom door de aanvoer van nutriënten uit de IJssel. Het Markermeer kreeg na zijn ontstaan in 1976 steeds meer een slibbodem
Soort
vanaf 1975/76
vanaf 1993/94
Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Kievit Grutto Wulp Tureluur
+ + f f + + -
0 0 0 f 0 f +
Viseters Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek
f 0 + + -
+ 0 0 0 f f f
Meeuwen Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
f + 0 f
0 -
en heeft relatief troebel water als gevolg van opwerveling door de wind. De voedselrijkdom werd al snel lager dan in het IJsselmeer. Recent zijn de verschillen in waterkwaliteit tussen beide meren echter weer minder groot geworden, door oligotrofiëring van het IJsselmeer (Noordhuis 2000). Zijn in alle andere zoete watersystemen de planteneters veruit het talrijkst vertegenwoordigd, in het IJsselmeergebied zijn dat de bodemfauna-eters. Eind jaren tachtig behoorde tot eenderde van het totaal aantal watervogels tot deze voedselgroep (figuur 5.2). Sindsdien is het aandeel gehalveerd. Dit wordt veroorzaakt door een sterke afname bij vertegenwoordigers van deze voedselgroep en een gelijktijdige toename van planteneters. Het aandeel viseters is in het IJsselmeergebied eveneens groter dan in de andere zoete rijkswateren. Deze bijzondere watervogelsamenstelling, waaraan het gebied ook zijn internationale belang ontleent, hangt samen met de afwijkende eigenschappen van het watersysteem: een grote waterdiepte en -oppervlakte, gecombineerd met een slecht ontwikkelde oeverzone. Het grootste deel van de oevers bestaan uit steen of basalt en de oppervlakte buitendijks land is be-
41
SOVON-monitoringrapport 2004/02
aantal x 1.000.000
80
IJsselmeergebied meeuwen
60
viseters 40 planteneters 20
0
bodemdiereneters
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.2. Trends in vogeldagen per voedselgroep in het IJsselmeergebied vanaf 1975/76. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in Lake IJsselmeer/Markermeer.
De meest in het oog springende ontwikkeling in het IJsselmeergebied in de afgelopen 15 jaar is ongetwijfeld de al genoemde afname van bodemfauna-eters. Deze ontwikkeling manifesteerde zich vooral in de eerste helft van de jaren negentig (figuur 5.2). Kuifeend (figuur 5.3), Tafeleend, Topper en Brilduiker namen toen in het Markermeer sterk in aantal af. Die ontwikkeling bleek samen te hangen met grote veranderingen die zich in die tijd in het ecosysteem van het Markermeer voordeden. Onlangs zijn deze processen ontrafeld door Noordhuis & Houwing (2003). De achterliggende oorzaak van de afname is in feite oligotrofiëring; de directe aanleiding ligt waarschijnlijk in de verhoogde stormactiviteit in de winter van 1992/93. Deze stormen gingen gepaard met langdurig lage algenconcentraties in het water, veel zwevend slib en hoge watertemperaturen. Deze factoren hebben de voedselsituatie voor driehoeksmosselen, die leven van algen en zelf stapelvoedsel zijn voor de duikeenden in het IJsselmeergebied, drastisch verslechterd. Daarnaast zijn in die stormachtige winter de Toppers uit het IJsselmeer deels uitgeweken naar het Markermeer, zodat de predatiedruk op de driehoeksmosselen werd verhoogd. Door deze samenloop van omstandigheden is het aanbod aan driehoeksmosselen waarschijnlijk binnen twee jaar volledig ingestort, gevolgd door een afname van duikeenden in de jaren daarna. Opvallend daarbij is dat de halvering van het aantal Kuifeenden in het Mar-
42
kermeer alleen in de periode van november tot en met mei is geconstateerd; in de overige maanden zijn de aantallen juist verdubbeld. Kuifeenden blijken vooral in het winterhalfjaar op mosselen te foerageren en in andere maanden van het jaar slakjes en mosselkreeftjes te eten. Wellicht hebben de ‘zomerprooien’ geprofiteerd van de afname van de mosselen via de vrijgekomen ruimte. Door de reductie van de mosselbestanden in het Markermeer raakte de waterbodem minder goed afgedekt, waardoor het slib makkelijker door de wind werd opgewerveld. De afdekking van mosselen door bezonken slib was als gevolg hiervan sterker dan voorheen. Hierdoor is de sterfte onder het mosselbroed groot, hetgeen waarschijnlijk het herstel van de mosselpopulatie tot op heden heeft tegengehouden. De mosselbiomassa in het Markermeer bedroeg in 2000 nog maar 47% van die in 1993. Mede door het wegvallen van de filterende 200
Index (1980/81 = 100)
perkt. Overigens komen wel grote aantallen planteneters (ganzen en zwanen) in het gebied slapen, met name langs de Friese IJsselmeerkust, waar buitendijkse gebieden en ondieptes ideale omstandigheden voor slapende en rustende vogels scheppen die overdag in de Friese weidegebieden foerageren.
160 120 80 40 0
8081
8485
8889
Doorzicht
9293
9697
0001
Kuifeend
Figuur 5.3. Aantalsontwikkeling van de Kuifeend in het winterhalfjaar (november-april) en verandering in doorzicht in het Markermeer. / Trends (indices) in numbers of Tufted Duck in Novermber-April and changes in water transparency in Lake Markermeer.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
werking van de driehoeksmosselen (een mossel filtert ongeveer een liter water per dag) is de hoeveelheid algen in het Markermeer toegenomen en is het doorzicht verminderd (figuur 5.3). Dit heeft ook voor de andere voedselgroepen bij de watervogels belangrijke gevolgen gehad. Zo heeft de afname van het doorzicht sommige viseters geconfronteerd met een verminderde vangbaarheid van vis. Dit laatste zou de recente afname van de Fuut in het Markermeer kunnen verklaren, hoewel ook de afname van het voedselaanbod zelf voor deze soort belangrijk zal zijn (zie verderop in deze paragraaf). De ernst van de afname in de duikeendpopulaties moet overigens wel enigszins worden gerelativeerd. In de jaren voorafgaand aan de crash waren de aantallen namelijk relatief hoog, mogelijk een gevolg van het grote mosselaanbod rond 1990. Dit zou indirect weer veroorzaakt kunnen zijn door de strenge winters halverwege de jaren tachtig: door langdurige ijsbedekking in drie achtereenvolgende winters waren de aantallen duikeenden toen laag en dus ook de predatiedruk op de mosselen, waardoor die konden toenemen. De afname van de duikeenden begin jaren negentig zou dan deels kunnen worden geïnterpreteerd als het ‘terugzakken’ naar het oorspronkelijke niveau onder invloed van de herstelde predatiedruk (van Roomen et al. 2003). Dit gaat dan vooral op voor de Topper, want Kuifeend, Tafeleend en vooral Brilduiker lijken ook op de lange termijn in aantal afgenomen in het Markermeer, ondanks de soms grote jaarlijkse fluctuaties. Het is echter duidelijk dat de complexe wisselwerking tussen weersomstandigheden, prooidier-aantallen en predatoren kan leiden tot omvangrijke periodieke schommelingen in populatiegroottes. Trends moeten dus voorzichtig geïnterpreteerd worden, zeker op de korte termijn die hier in beschouwing wordt genomen. Deze wetenschap is ook van belang bij de keuze van referentiesituaties en het kwantificeren van de ‘Goede Ecologische Toestand’ (Kaderrichtlijn Water) en ‘instandhoudingsdoelen’ (Vogel- en Habitatrichtlijn) voor een watersysteem. Bij een internationaal mobiele soort als de Topper moet er overigens ook rekening mee gehouden worden dat de waargenomen trend in het IJsselmeergebied mede gevoed kan worden door grotere concentraties in het Oostzeegebied als gevolg van de tendens naar zachte winters. Sinds 1996/97 zijn de bodemfauna-eters in het IJsselmeergebied als geheel niet verder afgenomen en lijkt zelfs sprake van een voorzichtig herstel (o.a. 18.000 Tafeleenden in 2002/03 tegen gemiddeld
minder dan 9000 in de vijf seizoenen daarvoor). Omdat ook de planteneters recent sterk zijn toegenomen, zit het totaal aantal watervogels sinds het daljaar 1996/97 flink in de lift. De totale aantallen in 2002/03 waren zelfs een kwart hoger dan in 2001/02. Voor dat laatste zijn ook de relatief hoge aantallen viseters verantwoordelijk. Daarbij zijn de grote aantallen overwinterende Grote Zaagbekken en Nonnetjes in het IJsselmeer in de laatste twee seizoenen opvallend. Beide soorten vertonen namelijk al sinds de start van de tellingen in 1975 een afname. De oorzaak hiervan is onduidelijk. Eerder is al gesuggereerd dat de achteruitgang samen zou kunnen hangen met een vermindering van het voedselaanbod: de hoeveelheid spiering is in de afgelopen decennia fors afgenomen. Daarnaast zou er een verband kunnen zijn met klimaatverandering. De meeste Nonnetjes en Grote Zaagbekken overwinteren normaliter in het Oostzeegebied en wijken pas bij strenge vorst uit naar ons land. Door stijgende temperaturen, minder sneeuwval en kortere bevriezingsperiode van grote wateren is het aantrekkelijker voor ze geworden om de hele winter in de noordelijke gebieden te blijven. Inderdaad worden recent ook grotere aantallen in het Oostzeegebied waargenomen, maar hoe die zich verhouden tot enkele decennia geleden is onbekend. Overigens worden klimaatveranderingen ook gezien als één van de oorzaken van de afname van spiering in het IJsselmeer, omdat deze vis hier de zuidgrens van zijn areaal bereikt. De opleving van zaagbekken in de onderhavige winter heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat het eindelijk weer eens een normale winter was, in tegenstelling tot de (vrij) zachte winters in de vijf voorafgaande seizoenen. Bovendien was het in 2002/03 in het Oostzeegbied koud (vgl. figuur 3.4). Er werden dan ook maximaal 18.000 Grote Zaagbekken en 5400 Nonnetjes geteld, tegen gemiddeld 5300 respectievelijk 1200 in de vijf seizoenen daarvoor. Gegeven deze wintereffecten is er weinig reden om de opleving van de zaagbekken als meer dan een incident te beschouwen. Opmerkelijk is daarbij dat de aantallen in het Markermeer helemaal niet hoger waren dan in voorgaande jaren, hetgeen een limiterend voedselaanbod (of vangbaarheid) suggereert. Behalve zaagbekken leverde 2002/03 ook relatief hoge maximumaantallen steltlopers op in het IJsselmeergebied, met name van Goudplevier (28.500 tegen minder dan 1000 normaal!), Wulp, Grutto en Bonte Strandloper. Het maximum aantal Kokmeeuwen was daarentegen relatief laag.
43
SOVON-monitoringrapport 2004/02
5.4. Randmeren Door verschillen in waterbeheer en de invloed van omliggende wateren kunnen binnen de Randmeren verschillende deelsystemen worden onderscheiden: de deltarandmeren (Zwarte Meer, Ketelmeer, Vossemeer), de Veluwerandmeren (Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Nuldernauw) en de zuidelijke randmeren (Nijkerkernauw, Eemmeer en Gooimeer). Alle Randmeren kenmerken zich door een geringe diepte en lange verblijftijden van het water. Dit maakt het systeem extra gevoelig voor eutrofiëring, hetgeen rond 1970 duidelijk tot uiting kwam: een tot die tijd helder watersysteem met een rijke onderwatervegetatie en een gevarieerd dierenleven veranderde in korte tijd in een troebel systeem, gedomineerd door blauwalgen en Brasem (Noordhuis 1997). De maatregelen die vervolgens werden genomen om het tij te keren, behoren tot de grootste succesverhalen in het Nederlandse natuurbeheer. Instromend water werd gedefosfateerd, de Veluwerandmeren werden doorspoeld met fosfaatarm water uit de polders en de Brasems werden op grote schaal weggevangen. Binnen enkele jaren keerde het heldere ecosysteem terug. Figuur 5.4 illustreert de reactie van de watervogels op de maatregelen tegen eutrofiëring. De planteneters zijn in de Randmeren dominant, maar ook de bodemfauna-eters zijn goed vertegenwoordigd. Sinds 1975 is het totaal aantal watervogels in het gebied ongeveer verdrievoudigd. Slechts drie soorten hebben zich aan het algemene herstel onttrokken, en zijn sinds halverwege jaren zeventig significant in aantal afgenomen: Kokmeeuw, Slobeend en Waterhoen. Voor de laatste twee soorten vond die afname plaats tussen 1975 en 1985; sindsdien zijn de aantallen op een lager niveau gestabiliseerd. 30
In zijn totaliteit zijn alle voedselgroepen echter toegenomen, met uitzondering van de meeuwen. In figuur 5.5 zijn de ontwikkelingen in de biomassa van viseters, kranswiereters en mosseleters in het Veluwemeer weergegeven vanaf 1957/58, in relatie tot hun voedselaanbod. Er is gekozen voor het uitzetten van biomassa in plaats van aantallen, omdat dit een beter beeld geeft van de ontwikkelingen in de daadwerkelijke consumptiedruk op de verschillende voedselbronnen, en daarmee een betere indruk van de draagkracht van het gebied (Noordhuis & Koffijberg 2004). Door de lange tijdreeksen in het Veluwemeer kan zowel de crash in de populaties van prooien en hun predatoren, als het daarop volgende herstel, prachtig in beeld worden gebracht. De slechte waterkwaliteit rond 1970 resulteerde in een nagenoeg verdwijnen van de meeste soorten waterplanten en driehoeksmosselen. Vissen waren er volop, maar de samenstelling werd gedomineerd door brasem, een soort die voor visetende vogels weinig geschikt is vanwege zijn afgeplatte hoge lichaamsbouw. De aantallen watervogels waren hierdoor zeer laag en sterk afgenomen ten opzichte van de aantallen in de jaren zestig, die model kunnen staan voor de ‘Goede Ecologische Toestand’ van de Randmeren. De diverse typen maatregelen hadden vervolgens een keten van reacties tot gevolg. Als eerste veranderde de vissamenstelling, door het actief wegvangen van de brasems en de strenge winters halverwege de jaren tachtig. Vanaf eind jaren tachtig vond een toename plaats van kleine, eetbare vissen, zoals baars. Al snel daarna reageerden de viseters hierop, vooral Aalscholver en Fuut. Door het verdwijnen van de brasems en oligotrofiëring werd het water helderder (geen bodemomwoeling meer) en konden de ondergedoken vegetaties van kranswieren herstellen, wat vanaf be-
Randmeren
aantal x 1.000.000
25 meeuwen 20 viseters 15 planteneters 10 bodemdiereneters
5 0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.4. Trends in vogeldagen per voedselgroep in de Randmeren vanaf 1975/76. / Trends in numbers (birddays) according to food preferences at Randmeren (Border Lakes).
44
Watervogels in Nederland in 2002/2003
1200
25
Viseters 20
1000 800
15
600
10
400 5
200 0
5758 6162 6566 6970 7374 7778 8182 8586 8990 9394 9798 0102 Aalscholver
Fuut
Grote Zaagbek
Nonnetje
6000
Kranswiereters
4000 20000
3000 2000
10000
biomassa kranswier
5000 30000
1000 0
5758 6162 6566 6970 7374 7778 8182 8586 8990 9394 9798 0102 Knobbelzwaan
Meerkoet
Pijlstaart
Kleine Zwaan
0
Kranswier
12000
160
Mosseleters
140
10000
120 8000
100
6000
80 60
4000
40 2000 0
20 5758 6162 6566 6970 7374 7778 8182 8586 8990 9394 9798 0102 Tafeleend
Kuifeend
Brilduiker
0
mosselen miljarden
biomassa watervogels (kg)
0
Baars
40000
biomassa watervogels (kg)
biomassa baars (kg/m10)
biomassa watervogels (kg)
1400
Figuur 5.5. Trends in biomassa van (a) viseters en baars, (b) waterplanteneters en kranswier, mosseleters en (c) driehoeksmosselen in het Veluwemeer / Trends in biomass of (a) piscivores and perch, (b) herbivores and stoneworts, (c) benthivores and Zebra mussels in Lake Veluwemeer.
Mosselen
gin jaren negentig duidelijk zichtbaar werd. Hierop namen de planteneters in aantal toe, vooral Knobbelzwaan en Meerkoet. Tenslotte keerden vanaf halverwege jaren negentig ook de driehoeksmosselen terug, en als reactie daarop Tafel- en Kuifeenden. Inmiddels is de totale biomassa van alle drie de voedselgroepen ongeveer even groot of zelfs groter (kranswiereters) dan in de jaren zestig. Daarom kan gesteld worden dat de ‘Goede Ecologische Toestand’, in ieder geval van het aquatische deel van het systeem, is bereikt. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de verhoudingen tussen de verschillende soorten sterk verschillen van die in de jaren zestig. Bij de viseters is nu de Aalscholver sterk dominant (zeker in termen van biomassa), terwijl Grote Zaagbek en Nonnetje naar de achtergrond verdrongen zijn (vgl. IJsselmeer). Bij de planteneters overheerst de Knobbelzwaan en zijn Pijlstaart en Kleine Zwaan relatief minder belangrijk geworden. Bij de mosseleters zijn de verschil-
len met de jaren zestig kleiner, maar zijn wel Brilduikers in aantal afgenomen. De verschillen in soortensamenstelling hangen echter voor een deel samen met gebiedsoverstijgende processen, zoals grootschalige populatieveranderingen (de toename van de Aalscholver in heel NW-Europa) en gewijzigde trekpatronen. Vanwege deze reden is de totale biomassa van de voedselgroepen een betere indicator voor de ecologische toestand van het gebied in kwestie (Noordhuis & Koffijberg 2004). Recent is de opwaartse trend van veel soorten gestabiliseerd. De afgevlakte groei van watervogelaantallen lijkt een gevolg van het bereiken van de maximum draagkracht van het gebied (al neemt de hoeveelheid driehoeksmosselen nog steeds toe!). Enkele soorten planteneters nemen recent zelfs weer af (o.a. Kleine Zwaan), deels vanwege de afname in heel Europa, maar wellicht ook omdat de sterk groeiende aantallen Knobbelzwanen een steeds groter deel van het aanbod aan waterplanten clai-
45
SOVON-monitoringrapport 2004/02
men (Noordhuis & Tulp 2002). Aangezien de Knobbelzwanen al in het late voorjaar arriveren (ruiende vogels) en met hun lange nek het grootste areaal aan waterplanten kunnen bestrijken, zijn de soorten die in het algemeen later in de nazomer en najaar arriveren (bijv. Meerkoet, Kleine Zwaan) in het nadeel. Het maximum aantal Knobbelzwanen bedroeg in het seizoen 2002/03 zelfs bijna 11.000 exemplaren, tegen gemiddeld 5000 in de vijf seizoenen daarvoor. Een groot deel van de landelijke populatie ruiende Knobbelzwanen is dan ook op de Randmeren aan te treffen (zie hoofdstuk 9.4). Ook een paar soorten van andere voedselgroepen, zoals Fuut en Tafeleend, nemen gerekend over de laatste tien seizoenen in een deel van het systeem sterk af. Tafeleenden haalden in 2002/03 in Veluwemeer en Wolderwijd niet meer de topaantallen van de afgelopen jaren; het maximum van 25.000 vogels (alle Randmeren samen) behoorde zelfs tot de laagste van de afgelopen seizoenen, waar het gemiddeld om ruim 35.000 vogels ging. Bij deze soort zijn, gezien de negatieve ontwikkelingen elders, waarschijnlijk vooral factoren op populatieniveau van belang. De afname in het IJsselmeergebied en de Randmeren was de laatste tien jaar echter beduidend minder sterk dan in de meeste overige zoete watersystemen. Verdere aanpak van de eutrofiëring kan in theorie leiden tot verminderde productie van mosselen en waterplanten, waardoor de vogelaantallen weer verder afnemen of zich op een lager niveau zullen stabiliseren. Daarnaast kunnen vooral veranderingen in het waterpeilbeheer de aantallen nog wezenlijk doen veranderen, omdat de beschikbaarheid van het voedsel voor planteneters en bodemfauna-eters daardoor verandert. Zo werd in de jaren zestig het waterpeil hoger gehouden dan tegenwoordig, waardoor het areaal beschikbare planten voor niet-dui60
aantal x 1.000.000
50
kende watervogels destijds kleiner was. In de periode september tot en met december 2002 was de waterstand zelfs uitzonderlijk laag, waarop veel planteneters onmiddellijk toenamen (Noordhuis & Koffijberg 2004). Deze factoren zijn van belang voor het kwantificeren van de ‘Goede Ecologische Toestand’ en de ‘instandhoudingsdoelen’, bijvoorbeeld omdat een natuurlijker peilbeheer in de praktijk een hoger winterpeil betekent, en dus een kleinere bijbehorende biomassa aan watervogels.
5.5. Rijn Het stroomgebied van de Rijn omvat de rivieren Nederrijn/Lek, Waal en IJssel. Vooral de waterrijke delen van de uiterwaarden (klei-, zand- en grindwinplassen, strangen) herbergen grote aantallen watervogels, terwijl de aangrenzende graslanden goede foerageermogelijkheden voor planteneters bieden. Nog sterker dan in de andere watersystemen domineren langs de Rijn dan ook de herbivoren het spectrum aan watervogels (figuur 5.6). Daarnaast zijn de meeuwen relatief goed vertegenwoordigd. Sinds 1975/76 is het totaal aantal watervogels langs de Rijn ongeveer verdubbeld. Deze toename komt vooral op conto van de planteneters. Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, Nijlgans, Smient en Krakeend namen sterk in aantal toe. De laatste jaren vertoont een deel van deze soorten plaatselijk een afvlakking, waarover later meer. Een aantal herbivoren onttrekt zich aan de algehele toename. De Meerkoet is over de hele periode bezien zelfs in aantal afgenomen langs de Rijn. Deze negatieve trend heeft begin jaren tachtig ingezet, toen de populatie zich op een hoogtepunt bevond. In het seizoen 1997/98 werd een voorlopig dieptepunt be-
Stroomgebied Rijn meeuwen
40 viseters 30 planteneters 20 bodemdiereneters
10 0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.6. Trends in vogeldagen per voedselgroep in het stroomgebied van de Rijn vanaf 1975/76. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in the Rhine Valley (rivers IJssel, Rhine and Waal).
46
Watervogels in Nederland in 2002/2003
de Grote Rivieren hangen wellicht samen met de veranderde inrichting van de uiterwaarden. Hadden deze in het verleden een voornamelijk agrarische functie, tegenwoordig krijgt een groeiend aandeel uiterwaarden een bestemming als natuurgebied. Door natuurontwikkeling wordt getracht om natuurlijker en voor natuur interessantere rivierecosystemen te creëren. Intensief agrarisch gebied wordt door ontkleiing en extensieve begrazing omgezet in een mozaïek van water, grasland, ruigte, struweel en bos. Hierdoor zal naar verwachting de waarde van de uiterwaarden als foerageergebied voor met name ganzen en Smienten verminderen. In de nabije toekomst zal deze ontwikkeling alleen nog maar versnellen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en, van recentere aard, ook aan het beleid in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’, waarin wordt gestreefd naar een combinatie van veiligheid en natuur (o.a. Platteeuw et al. 2004). In hoeverre zijn de gevolgen van dit beleid nu al zichtbaar? Op het eerste gezicht lijkt er geen sprake van een negatief effect op planteneters, want langs de Rijn en de IJssel is het aantal grasetende watervogels sinds eind jaren tachtig sterker gegroeid dan landelijk (figuur 5.7). Sinds eind jaren negentig leken ze te stabiliseren, maar in 2002/03 namen ze wederom fors toe. De aantalsontwikkeling langs de IJssel volgt in grote lijnen de landelijke trend. Alleen langs de Waal lijkt de toename van het aantal graseters achter te blijven bij de landelijke toename 600 500 400 index
reikt, waarna de stand weer licht herstelde. In 2002/ 03 waren de aantallen hoger dan in de zes jaren daarvoor: het seizoensmaximum bedroeg bijna 44.000, tegen gemiddeld 26.000 in de vijf voorafgaande seizoenen. Dat is echter maar de helft van de aantallen begin jaren tachtig. Overigens is de Meerkoet geen strikte planteneter; de soort foerageert deels ook op bodemdieren. Andere herbivoren die duidelijk zijn afgenomen langs de Rijn zijn Kleine en Wilde Zwaan en Toendrarietgans. Topaantallen van deze soorten (vooral van Toendrarietgans en Wilde Zwaan) werden bereikt tijdens de strenge winters halverwege jaren tachtig, toen de relatief gunstige omstandigheden langs de rivieren (open water) een aanzuigende werking hadden op vogels elders uit het land. Maar ook als de strenge winters buiten beschouwing worden gelaten, is van een afname sprake die nog steeds doorgaat. De ontwikkeling van de zwanen loopt daarbij in de pas met de ontwikkelingen op landelijk niveau. Hoewel de winter van 2002/03 kouder was dan de voorafgaande vijf (vrij) zachte winters, resulteerde dit langs de Rijn niet of nauwelijks in hogere aantallen van de betreffende soorten. Het totaal aantal visetende watervogels lijkt op de lange termijn afgenomen langs de Rijn, maar de ontwikkelingen van afzonderlijke soorten binnen deze voedselgroep variëren sterk. Aalscholver en Blauwe Reiger zijn toegenomen (zij het recent niet of nauwelijks meer), Grote Zaagbek en Nonnetje zijn afgenomen. Deze ontwikkelingen zijn overeenkomstig de landelijke ontwikkelingen. Hetzelfde geldt voor de fluctuerende aantallen van Fuut en Dodaars. De Dodaars neemt recent duidelijk in aantal toe langs de Rijn, nadat de populatie tot begin jaren tachtig was afgenomen en daarna lange tijd op een laag niveau bleef hangen. Van de bodemfauna-eters is vooral de Tafeleend op lange termijn afgenomen langs de Rijn. Recent zijn de aantallen overigens weer gestabiliseerd. Van drie soorten steltlopers zijn de aantallen momenteel ook aanmerkelijk lager dan in het verleden. Het aantal Kieviten is ten opzichte van begin jaren negentig meer dan gehalveerd, Goudplevieren en Zwarte Ruiters nemen al veel langer af. Het is lastig om de achterliggende oorzaken aan te wijzen, temeer daar andere soorten steltlopers als Scholekster, Tureluur en Wulp op de lange termijn juist in aantal zijn toegenomen. Natuurlijk vallen de aantallen van al deze soorten landelijk gezien in het niet bij die in de graslandgebieden van Laag-Nederland en de zoute wateren. Veel aantalsontwikkelingen die specifiek zijn voor
300 200 100 0
8788
9091
9394
9697
IJssel
Maas
Waal
Nederland
9900
0203
Rijn/Lek
Figuur 5.7. Trends in vogeldagen van verschillende soorten graseters langs IJssel, Rijn/Lek, Waal en Maas, afgezet tegen de landelijke index. / Changes in numbers of herbivores along the rivers IJssel, Rijn/Lek,W aal and Maas, compared to the national trend of these species.
47
SOVON-monitoringrapport 2004/02
400 350
Grauwe Gans
Index
300 250 200 150 100 50 0
9394
9596
9798
Natuurontwikkeling
9900
0102
Rivieren totaal
250
Kolgans
Index
200 150 100 50 0
9394
9596
9798
Natuurontwikkeling
9900
0102
Rivieren totaal
160
Smient
Index
140 120 100 80 60
9394
9596
9798
Natuurontwikkeling
9900
0102
Rivieren totaal
Figuur 5.8. Recente aantalsontwikkeling van Grauwe Gans, Kolgans en Smient in vijf uiterwaarden waar sinds begin jaren negentig grote natuurontwikkelingsprojecten worden uitgevoerd, in vergelijking met de aantalsontwikkeling in het hele watersysteem Rijn. / Changes in numbers of Greylag Goose, Greater White-fronted Goose and Eurasian Wigeon in five river forelands where nature restoration projects have been carried out since the early 1990s, compared to the overall trend in the Dutch Rhine Valley.
en is in de afgelopen tien jaren geen groei meer zichtbaar. Door op gebiedsniveau te kijken naar de aantalsontwikkelingen van enkele grasetende watervogels, kan beter bepaald worden in hoeverre de aantallen worden beïnvloed door de inrichtingsmaatregelen. Uit figuur 5.8 kan worden opgemaakt dat de trend van Grauwe Gans, Kolgans en Smient in uiterwaar-
48
den waar begin jaren negentig is gestart met natuurontwikkeling, minder positief is dan in uiterwaarden zonder natuurontwikkeling. Het is mogelijk dat de vogels hun foerageergedrag aanpassen en elders in de uiterwaarden of meer binnendijks gaan foerageren. Hiermee stuiten we op een mogelijk conflict tussen de doelstellingen van Ruimte voor de Rivier en de ‘instandhoudingsdoelen’ in het kader van de Vogelrichtlijn. Veel Vogelrichtlijn-gebieden zijn namelijk mede aangewezen op grond van de aantallen overwinterende ganzen en Smienten, en in deze gebieden geplande ingrepen moeten in principe worden getoetst op hun gevolgen voor kwalificerende soorten. Een ‘gunstige staat van instandhouding’ mag daarbij niet in het geding komen (Platteeuw et al. 2004). Voor veel watervogels heeft het rivierengebied zowel een functie als rust- en slaapplaats en als foerageergebied. De aanwijzing van de Vogelrichtlijn-gebieden in het rivierengebied en de begrenzing daarvan is voor een belangrijk deel gebaseerd op de slaapplaatsfunctie. De veranderingen in ecotopen als gevolg van natuurontwikkeling zullen naar verwachting niet leiden tot een verminderde waarde als slaap- of rustgebied. Niet alleen wordt bij de inrichtingsplannen rekening gehouden met slaap- en rustplaatsen (zogenaamde ‘let-op gebieden’), ook zou de waarde juist kunnen toenemen doordat bestaand open water opgenomen wordt in nieuwe natuurgebieden en er dus mogelijkheden zijn om slaapplaatsen aantrekkelijker te maken (geen verstoring, ondieper maken). De uitdaging voor beheerders is om de gevolgen van het verdwijnen van optimaal foerageergebied te minimaliseren en eventueel te compenseren. Interessante maatregelen worden voorgesteld in het kader van Ruimte voor de Rivier, waarbij door dijkverlegging en de aanleg van nevengeulen ook binnendijks gebied ter beschikking komt dat in principe geschikt kan zijn als foerageergebied. De consequenties van verminderde foerageermogelijkheden voor de totale populatie zijn moeilijk in te schatten omdat ganzen, Smienten en zwanen ook nu al in belangrijke mate de binnendijkse gebieden bezoeken om te foerageren. Van belang zal tevens zijn hoe in de nabije toekomst wordt omgegaan met de aanwijzing van opvanggebieden voor ganzen en Smienten (Beleidskader Ministerie van LNV), zowel binnen- als buitendijks (Voslamber et al. 2004). Het opeenstapelen van verschillende functies van een gebied (extensiveren en aanwijzing als opvanggebied voor ganzen en Smienten) levert in sommige gevallen niet altijd het gewenste resultaat (zie hoofdstuk 8.5).
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Voor een aantal andere watervogels worden vooral positieve effecten van natuurontwikkeling verwacht. Zo zouden Wintertaling en Pijlstaart kunnen profiteren van een toenemende oppervlakte ondiep water in de uiterwaarden (aanleg nevengeulen) en een groter voedselaanbod als gevolg van zaadontwikkeling in ruigtevegetaties. Beide soorten vertonen sinds halverwege jaren negentig inderdaad een opgaande trend, zowel langs de Rijn als de Maas. In de meeste andere zoete watersystemen zijn de aantallen van deze soorten stabiel of fluctuerend ze. Op gebiedsniveau blijkt echter geen duidelijk verschil in aantalsontwikkeling tussen uiterwaarden waar begin jaren negentig is gestart met natuurontwikkeling en uiterwaarden zonder natuurontwikkeling (figuur 5.9). Mogelijk zijn er dus andere factoren in het spel (bijv. variatie in waterstanden). Bovendien worden de aantalsontwikkelingen van Wintertaling en Pijlstaart gekarakteriseerd door grote jaarlijkse en periodieke fluctuaties, dus uit250
Pijlstaart
Index
200 150 100 50 0
9394
9495
9596
Natuurontwikkeling
9697
9798
9899
Rivieren totaal
180 160
Wintertaling
Index
140 120 100 80 60 40 20
9394
9495
9596
Natuurontwikkeling
9697
9798
9899
Rivieren totaal
Figuur 5.9. Recente aantalsontwikkeling van Wintertaling en Pijlstaart in vijf uiterwaarden waar sinds begin jaren negentig grote natuurontwikkelingsprojecten worden uitgevoerd, in vergelijking met de aantalsontwikkeling in het hele watersysteem Rijn. / Changes in numbers of Common Teal and Northern Pintail in five river forelands where nature restoration projects have been carried out since the early 1990s, compared to the overall trend in the Dutch Rhine Valley.
spraken over trendmatige toe- of afnames kunnen alleen op de lange termijn worden gedaan. Tenslotte verdient het aanbeveling de effecten van natuurontwikkeling op gebiedsniveau in de toekomst gedetailleerder te evalueren, waarbij meer aandacht wordt besteed aan het type ingreep en de timing ervan. Veel analyses worden nu bemoeilijkt doordat zulke informatie niet beschikbaar is.
5.6. Maas De watervogelbevolking van de Maas verschilt in een aantal opzichten van het Rijnsysteem. In de eerste plaats zijn de totale aantallen vogels die op jaarbasis van het gebied gebruik maken meer dan de helft kleiner. Het aandeel planteneters is duidelijk geringer dan langs de Rijn, al zijn ze ook langs de Maas dominant (figuur 5.10). De meeuwen en viseters daarentegen zijn langs de Maas aanzienlijk beter vertegenwoordigd. Dit laatste hangt ongetwijfeld samen met de aanwezigheid van de diepe Maasplassen in Midden-Limburg. Behalve verschillen zijn er echter ook veel overeenkomsten. De grote veranderingen die het uiterlijk van de Maas de afgelopen decennia heeft ondergaan (ontgrondingen, natuurontwikkeling) lijken in grote lijnen op de ontwikkelingen langs de Rijntakken. Watervogels hebben daar ook op een vergelijkbare manier op gereageerd. De planteneters zijn in aantal toegenomen, waarvoor hetzelfde rijtje soorten verantwoordelijk is als in de vorige paragraaf. De bodemfauna-eters vertonen periodieke fluctuaties en lijken ook langs de Maas momenteel, na een piek halverwege jaren negentig, enigszins op hun retour. De meeuwen fluctueren zonder duidelijke trend, al zijn Stormmeeuw en Grote Mantelmeeuw op de lange termijn significant in aantal toegenomen. Ook de viseters tenslotte, hebben sinds 1975/76 een duidelijk positieve trend laten zien, wat langs de Rijn overigens niet het geval is. Het is niet verwonderlijk dat ook de trends van de afzonderlijke soorten langs de Maas en de Rijn veel overeenkomsten vertonen, zowel op de korte als lange termijn. Wel zijn er enkele opvallende verschillen. De Fuut is langs de Maas sterk toegenomen (ongeveer verachtvoudigd), terwijl de soort stabiel is langs de Rijn. De Knobbelzwaan nam langs de Maas tot halverwege jaren negentig sterk toe, terwijl de aantallen in dezelfde periode langs de Rijn afnamen. Inmiddels is de Knobbelzwaan in beide watersystemen min of meer stabiel. Duidelijker dan langs de Rijn lijken de aantallen Smien-
49
SOVON-monitoringrapport 2004/02
25
Maas aantal x 1.000.000
20
meeuwen
15
viseters
10
planteneters
5
bodemdiereneters
0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.10. Trends in vogeldagen per voedselgroep in het stroomgebied van de Maas vanaf 1975/76. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in the Meuse Valley.
ten zich langs de Maas recentelijk te stabiliseren. De lange-termijnafname van de Tafeleend, die in de meeste andere zoete watersystemen is geconstateerd, lijkt aan de Maas voorbij te gaan. Hier fluctueren de aantallen zonder duidelijke trend. Tafelen Kuifeenden vormen op de Midden-Limburgse Maasplassen grote concentraties en zwermen van daaruit ‘s nachts over een groter gebied uit om voedsel te zoeken (Dirksen & Boudewijn 1996). Tafeleenden zijn overigens de afgelopen tien jaar wel afgenomen op de trajecten meer stroomafwaarts (Gestuwde Maas en Getij-beïnvloede Maas), die meer gelijkenis vertonen met de Waal en de Nederrijn/Lek. Ook bij andere soorten zijn er opvallende verschillen tussen de verschillende deelsystemen van de Maas. In algemene zin doen watervogels het momenteel het best op de trajecten stroomopwaarts (Kalkmaas en Grensmaas) en in de Maasplassen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Fuut, Waterhoen, Meerkoet, Kievit en Kokmeeuw.
5.7. Beneden Rivieren Het Beneden Rivierengebied is een zeer divers watersysteem, waarin de afgelopen decennia grote veranderingen hebben plaatsgevonden doordat het Haringvliet in 1970 van de Noordzee werd afgesloten. Door de verkleinde getijdenwerkerking en het verzoeten van het water veranderde de vegetatie drastisch. Slikken verdwenen, rietgorzen verruigden en grienden, die niet meer werden onderhouden, schoten door (de Hoog et al. 1997). Ook in het Krammer-Volkerak werd de zee-invloed aan banden gelegd met de afsluiting in 1987. Hierdoor veranderde een zout intergetijdengebied in een zoetwatermeer. Op de permanent drooggevallen gronden ontwik-
50
kelde zich een vegetatie die in de loop der jaren sterk verruigde. Het water werd aanvankelijk steeds helderder, ondanks de hoge voedselrijkdom. Hierdoor breidde de waterplantenvegetatie zich snel uit. Een geleidelijke stijging van de hoeveelheid blauwwieren en de hoeveel planktivore vis (o.a. brasem) ging vanaf 1990 gepaard met een toenemende troebelheid in de zomermaanden en een afname van de waterplanten (Breukers et al. 1996). De ontwikkeling in het aantal watervogels weerspiegelt de hierboven beschreven processen met betrekking tot het wegvallen van de zoute invloed en de daaropvolgende eutrofiëring. Dat betekent dat watervogels ook bruikbare indicatoren zijn voor het evalueren van de beleidsdoelstellingen ‘herstellen zoet-zout overgangen’ en ‘terugdringen eutrofiëring’ (Noordhuis & Koffijberg 2004). Het aandeel van de verschillende voedselgroepen in het Beneden Rivierengebied is tegenwoordig vergelijkbaar met de Rijn. Desondanks zijn de planteneters (vooralsnog?) minder dominant en zijn de bodemfauna-eters relatief iets beter vertegenwoordigd. Het totaal aantal watervogels nam vooral in de tweede helft van de jaren tachtig snel toe, deels als gevolg van pioniereffecten na de afsluiting van Krammer-Volkerak in 1987 (figuur 5.11). Na het hoogtepunt begin jaren negentig zette een daling van het aantal watervogels in die inmiddels gestabiliseerd lijkt. De aantallen liggen nog steeds op een hoger niveau dan in de jaren zeventig. Ook in het Beneden Rivierengebied zijn de planteneters op de lange termijn in aantal toegenomen, terwijl de bodemdiereneters sinds begin jaren negentig lijken af te nemen. De vogelgemeenschap in het Volkerakmeer veranderde zeer drastisch onder invloed van de afsluiting in 1987 (figuur 5.12). Vóór de afsluiting waren
Watervogels in Nederland in 2002/2003
50
Beneden Rivieren aantal x 1.000.000
40
meeuwen
30
viseters
20
planteneters
10
bodemdiereneters
0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 5.11. Trends in vogeldagen per voedselgroep in het Beneden Rivierengebied vanaf 1975/76. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in the northern (freshwater) part of the Delta Area.
steltlopers die zoute omstandigheden prefereren dominant, zoals Zilverplevier, Kanoet, Bonte Strandloper, Tureluur, Scholekster en Wulp. Een deel daarvan foerageerde op de wadplaten, een ander deel foerageerde in de omgeving en gebruikte de oeverlanden als hoogwatervluchtplaats. In het water foeragerende watervogelsoorten waren vóór de afsluiting nauwelijks van belang. Na de afsluiting verdwenen de zoute steltlopers door verlies van het intergetijdengebied en door verruiging van hoogwatervluchtplaatsen. Daarvoor in de plaats kwamen andere steltlopersoorten, die niet of minder van zoute omstandigheden afhankelijk zijn, zoals Kievit, Goudplevier, Grutto, Kemphaan en Kluut. De aantallen van deze zoete steltlopers ná afsluiting zijn echter vele malen lager dan de aantallen zoute steltlopers vóór afsluiting. Vooral de bodemfauna-eters en planteneters namen sterk toe na de afsluiting, als gevolg van de toename van driehoeksmosselen (o.a. Kuif- en Tafeleend), waterplanten (o.a. Knobbelzwaan) en grassen (Smient, ganzen). Tenslotte profiteerden ook de viseters, zij het in bescheidener mate dan de hierboven genoem35000
graseters grondelende planteneters bodemdieren-/alleseters viseters zoete steltlopers zoute steltlopers
30000
gem. aantal juli - juni
de soortgroepen. De toename was echter van korte duur en het hoogtepunt werd bereikt rond 1993. Sinds die tijd staan veel soorten, uit alle voedselgroepen, in het Volkerakmeer onder druk als gevolg van toenemende eutrofiëring. In het afgelopen decennium werd een neerwaartse trend vastgesteld bij o.a. Blauwe Reiger, Knobbelzwaan, Smient, Krakeend, Pijlstaart, Waterhoen en Meerkoet. In de recente seizoenen lijkt de afname voor de meeste soorten te stabiliseren en de aantallen Krakeenden zijn zelfs weer iets toegenomen. Aalscholver, Wilde Eend en Kuifeend hebben de afgelopen tien jaar opvallende afnames laten zien, maar die bleven niet beperkt tot het Volkerakmeer en kwamen ook tot uiting langs de zoetwatergetijdenrivieren. Ook de neergang van deze soorten is recent gestabiliseerd. Tafeleend en Slobeend zijn vooral langs Hollandsch Diep en Haringvliet in aantal afgenomen.
25000 20000
Figuur 5.12. Aantalsveranderingen bij de diverse voedselgroepen in het Volkerakmeer (seizoenssommen). / Trend in numbers of waterbirds according to food preferences at Lake Volkerakmeer (closed in 1987, changing from an intertidal area to a freshwater lake).
15000 10000 5000 0
7576
7879
8182
8485
8788
9091
9394
9697
9900
0203
51
SOVON-monitoringrapport 2004/02
5.8. Kanalen Door hun geringe oppervlakte en voornamelijk onnatuurlijke karakter herbergen de grote kanalen in Nederland (de ‘rijkskanalen’) naar verhouding weinig watervogels (Tabel 5.2). Recent zijn er ontwikkelingen gaande om natuurlijke processen langs de kanalen een kans te geven. Dat kan worden bereikt door het ontwikkelen van een natuurvriendelijke inrichting van oevers en taluds (Bak et al. 2000). Monitoring van vogels gebeurt op dit moment voornamelijk op basis van de midwintertelling in januari, die echter niet voor alle soorten in de periode van maximale aanwezigheid valt. Het Noordzeekanaal wordt tegenwoordig ook jaarlijks in juli geteld vanwege de populatie ruiende Knobbelzwanen (tabel 9.3). De watervogelbevolking op de kanalen wordt vooral gedomineerd door enkele algemene
soorten, met name Wilde Eend, Kuifeend, Meerkoet en Kokmeeuw. Het Noordzeekanaal/Amsterdam-Rijnkanaal herbergt (deels vanwege zijn omvang) de meeste soorten en grootste aantallen. Vooral in strenge winters neemt het belang van de kanalen toe, omdat daar vaak ijsvrij water beschikbaar blijft (Bak et al. 2000). Opvallend hoge aantallen werden in 2002/03 genoteerd van Smient en in mindere mate Tafeleend en Meerkoet. De aantallen Wilde Eenden waren juist wat aan de lage kant.
Tabel 5.2. Watervogels op de kanalen tijdens de midwintertelling in januari 2003 vergeleken met de gemiddelde aantallen in de voorgaande vijf seizoenen. / Waterbirds at the larger shipping canals during the midwinter census in 2003 and compared with average numbers in the previous seasons. Soort
Amsterdam Rijnkanaal/ Noordzeekanaal 98-02 jan ’03
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Toendrarietgans Kolgans Soepgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Tafeleend Kuifeend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
52
28 75 175 37 18 0 0 88 10 5 285 436 36 4.549 120 0 244 2.123 23 3 14 4 76 3.612 2.184 367 431 24
60 97 168 51 18 0 35 35 5 7 1.545 263 26 3.405 41 0 633 2.201 8 3 3 0 84 4.205 2.266 228 267 16
Maas kanalen 98-02 jan ’03
Zeeuwse kanalen 98-02 jan ’03
14 13 4 2 1 0 0 0 0 35 80 142 3 2.443 0 15 32 1.104 39 0 5 0 23 709 167 21 719 3
6 15 48 15 7 0 0 25 1 0 0 1 0 1.567 137 0 162 129 0 0 0 0 75 851 694 7 53 0
13 6 6 1 0 0 0 0 0 0 245 402 2 1.045 0 12 39 557 26 0 19 0 29 572 113 150 213 3
5 2 66 12 6 0 0 21 0 0 0 0 0 1.878 126 0 15 138 0 0 0 1 52 1.238 500 1 24 0
Twenthe kanalen 98-02 jan ’03 3 18 19 3 4 370 410 2 5 0 0 0 0 451 54 0 308 93 0 0 0 1 31 516 707 55 43 0
7 16 33 3 18 0 0 30 5 2 0 0 0 562 92 0 316 70 1 0 0 1 44 695 865 73 33 0
Watervogels in Nederland in 2002/2003
5.9. Conclusies • Op de langere termijn bezien zijn de totale aantallen watervogels in de Zoete Rijkswateren duidelijk toegenomen, wat vooral voor rekening komt van de planteneters (met name Knobbelzwaan, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans, Nijlgans, Smient en Krakeend). Niet alle planteneters zijn echter toegenomen, getuige de negatieve trends van Kleine Zwaan, Wilde Zwaan en Waterhoen. • Enkele soorten bodemfauna-etende watervogels zijn op de lange termijn in aantal afgenomen, waarbij vooral de sterk negatieve trend van de Tafeleend opvalt. • Bij de viseters zijn de aantalsontwikkelingen wisselend: Blauwe Reiger en Aalschover zijn toegenomen, de zaagbekken zijn afgenomen. • Sinds begin jaren negentig zijn de toe- of afnames van diverse soorten afgevlakt of tot staan gekomen. Met uitzondering van de Tureluur, is zelfs geen enkele benthivore watervogel de afgelopen tien jaar nog significant in aantal toegenomen in de Zoete Rijkswateren. • Bij veel watervogels komt de trend in de Zoete Rijkswateren overeen met de landelijke trend; verschillen zijn er o.a. bij Aalscholver, Wintertaling en Kievit (doen het in de Zoete Rijkswateren relatief slecht) en bij Dodaars, Tureluur en Scholekster (doen het in de Zoete Rijkswateren relatief goed). • De aantallen Aalscholvers zijn in het seizoen 2002/03 voor het eerst sinds jaren weer sterk toegenomen, hetgeen eerdere uitspraken over de bereikte draagkracht in de Zoete Rijkswateren op zijn minst nuanceert. • De crash van de biomassa aan driehoeksmosselen in vooral het Markermeer begin jaren negentig heeft de aantallen van enkele belangrijke soorten, zoals Tafeleend, Kuifeend en Topper in het IJsselmeergebied onder druk gezet. Voor Kuifeend en Topper gaat het hier om de belangrijkste concentraties van ons land. Recent lijken de aantallen te stabiliseren. • Verminderd doorzicht en afgenomen voedselaanbod hebben in het Markermeer geleid tot een afname van viseters als Fuut en zaagbekken. • De sterke respons van watervogels op de verbeterde waterkwaliteit en het uitbreidende areaal aan waterplanten in een aantal Randmeren lijkt momenteel zijn maximum bereikt te hebben. Inmiddels is de totale biomassa van waterplanteneters, mosseleters en viseters even groot of zelfs
•
•
•
•
groter dan vóór de eutrofiëringsproblematiek in de jaren zestig. Wel zijn de verhoudingen waarin de afzonderlijke soorten voorkomen sterk veranderend ten opzichte van de jaren zestig (bijv. Aalscholver in plaats van Grote Zaagbek en Nonnetje, Knobbelzwaan in plaats van Pijlstaart en Kleine Zwaan). Momenteel zijn de aantallen van de meeste soorten gestabiliseerd, terwijl enkele soorten weer afnemen (Fuut, Tafeleend, Kleine Zwaan). Sinds 1975/76 is het totaal aantal watervogels langs de Rijn ongeveer verdubbeld. Deze toename komt vooral op conto van de planteneters. De laatste jaren vertoont een deel van deze soorten plaatstelijk een afvlakking; bij een aantal soorten is zelfs recent sprake van een negatieve trend (Meerkoet, zwanen). Dat de opwaartse trend van planteneters langs de Rijn achterblijft bij de landelijke toename hangt mogelijk samen met veranderingen in de inrichting van uiterwaarden als gevolg van natuurontwikkeling. Inderdaad is de trend van Grauwe Gans, Kolgans en Smient in uiterwaarden waar begin jaren negentig is gestart met natuurontwikkeling, minder positief dan in uiterwaarden zonder natuurontwikkeling. Mogelijk ontstaat hierdoor een conflict tussen de doelstellingen van Ruimte voor de Rivier en de instandhoudingsdoelen in het kader van de Vogelrichtlijn. Voor pioniersoorten als Wintertaling en Pijlstaart wordt verwacht dat zij zullen profiteren van natuurontwikkeling, als gevolg van een toenemende oppervlakte ondiep water en een groter voedselaanbod. De toename die beide soorten recent vertonen langs de Rijn en de Maas blijkt echter niet samen te gaan met een duidelijk verschil in aantalsontwikkeling tussen uiterwaarden waar begin jaren negentig is gestart met natuurontwikkeling en uiterwaarden zonder natuurontwikkeling. Mede door de grote habitatveranderingen (denk aan ontgrondingen en zandwinplassen) kennen delen van de Maas een grote dynamiek in de watervogelbevolking. Veel soorten namen er toe, en een landelijk afnemende soort als Tafeleend handhaaft zich (vooralsnog) in dit deel van het rivierengebied. Wel zijn er opvallende verschillen tussen de verschillende deelsystemen. In algemene zin doen watervogels het recent relatief slechter op Gestuwde Maas en Getij-beïnvloede Maas, die gelijkenis vertonen met de Rijn, dan in Kalkmaas, Grensmaas en Maasplassen. Dat
53
SOVON-monitoringrapport 2004/02
geldt bijvoorbeeld voor Fuut, Tafeleend, Waterhoen, Meerkoet, Kievit en Kokmeeuw. • Grote veranderingen in het Beneden Rivierengebied hebben zich vooral in het Volkerakmeer voorgedaan. Veel soorten planteneters, bodemdiereneters en viseters profiteerden hier van de verzoeting na de afsluiting in 1987. Steltlopers afhankelijk van zoute omstandigheden verdwenen. Inmiddels is er al een tijdje sprake van toenemende eutrofiëring en sinds 1993 zijn weer veel soorten afgenomen; een trend die recent gestabiliseerd lijkt.
54
Watervogels in Nederland in 2002/2003
6. Monitoring Zoute Rijkswateren 6.1. Inleiding De Zoute Rijkswateren vormen een onmisbare schakel in de jaarcyclus van doortrekkende watervogels, waarvan een aanzienlijk deel in internationaal belangrijke aantallen voorkomt. Een groot deel van de Zoute Rijkswateren is dan ook aangewezen als Vogelrichtlijn-gebied. Gegevens over de actuele toestand en de aantalsontwikkelingen van deze soorten zijn van belang voor bescherming en beheer van deze natuurwaarden. Watervogels vormen daarnaast goede indicatoren voor veranderingen in de biotische en abiotische omstandigheden in de Zoute Rijkswateren. De na te streven ‘Goede Ecologische Toestand’, een uitvloeisel van de Europese Kaderrichtlijn Water, zal worden opgesteld aan de hand van het voorkomen van fytoplankton, bodemfauna en vissen. Net als bij de Zoete Rijkswateren (zie hoofdstuk 5) heeft monitoring van watervogels, die voor hun voedsel grotendeels van deze drie groepen organismen afhankelijk zijn, een belangrijke signalerende functie bij veranderingen in het watersysteem. Monitoring van watervogels in de Zoute Rijkswateren speelt voorts een rol bij specifieke beleids- en beheersaspecten, denk aan de recente discussie rond de (schelpdier)visserij, het herstellen van zoet-zout gradiënten, de omvang en het beheer van kwelders en schorren, gevolgen van klimaatsveranderingen en de effecten van recreatie en toerisme. Het Watervogelmeetnet in de Zoute Rijkswateren omvat de Zoute Delta, de Waddenzee en de kustzone van de Noordzee. In de Zoute Delta gaat het om Westerschelde, Oosterschelde, Veerse Meer, Grevelingenmeer en Voordelta. In de Noordzee gaat het met name om watervogels die van de stranden en verharde dijkgedeelten gebruik maken en om de zee-eenden in de kustzone. Voor het Nederlands Continentaal Plat van de Noordzee loopt een apart monitoringproject dat buiten het kader van het Watervogelmeetnet valt (zie o.a. Berrevoets & Arts 2002). De tellingen in de Zoute Rijkswateren hebben betrekking op hoogwatervluchtplaatsen, zowel op kwelders en schorren als binnendijks (kustpolders) op akkers en weilanden. Watervogels van het open water van de Waddenzee en de kustzone van de Noordzee, voor zover niet aanwezig op de hoogwatervluchtplaatsen of zichtbaar vanaf het land, worden niet bij de monitoring betrokken. Wel worden in januari de zee-eenden (incl. Eider) in
het gehele gebied vanuit een vliegtuig geteld (zie hoofdstuk 2.1).
6.2. Zoute Rijkswateren Van een aantal kenmerkende (algemene) soorten is de trend in de Zoute Rijkswateren als geheel bepaald (tabel 6.1). Vanaf 1987/88 zijn 12 van de 28 algemene soorten (43%) vooruitgegaan en vertonen twee soorten een significante afname (Scholekster en Steenloper). Gerekend over de laatste tien seizoenen is het aantal stijgende trends duidelijk teruggezakt (7 soorten), terwijl nu drie soorten (Eider, Scholekster, Kanoet) afnemen. De trendbreuk bij voorheen toenemende soorten heeft in veel gevallen geresulteerd in stabiele aantallen (5 van de12 soorten). Dit zou erop kunnen wijzen dat voor sommige soorten het voedsel een beperkende factor vormt en de maximale draagkracht van de gebieden bereikt is. Vanaf 1987/88 zijn bijvoorbeeld viseters als Fuut, Aalscholver en Middelste Zaagbek toegenomen, maar alleen bij de Aalscholver (en een aantal zeldzamer soorten) zet de toename nog steeds door. De meeste soorten die ook recent nog toenemen, zijn planteneters zoals Grauwe Gans, Brandgans en Pijlstaart, die zowel op lange als korte termijn in de lift zitten. Recent zijn ook de aantallen Wintertalingen toegenomen, maar die van Smient zijn gestabiliseerd. Dat de aantallen Rotganzen nu weer op hetzelfde peil zijn als pakweg 15 jaar geleden, neemt niet weg dat recent een aanzienlijke afname is geconstateerd (zie hoofdstuk 9.4). Duidelijk afnemende soorten vinden we alleen bij bodemfauna-eters. Hier zet de afname bij de Scholekster recent nog steeds door, terwijl de trend van Kanoet en Eider pas in de afgelopen tien jaar negatief is geworden. Voor Topper en Zwarte Zee-eend is de ontwikkeling fluctuerend. De afname bij de Steenloper vanaf 1987/88 lijkt zich recent te stabiliseren. Hetzelfde geldt voor de aanvankelijk positieve trends bij Bonte Strandloper, Wulp en Groenpootruiter; alleen Drieteenstrandloper en Rosse Grutto laten consistente opwaartse trends zien. Achter deze algemene trends in de Zoute Rijkswateren gaan verschillen tussen de afzonderlijke regio’s schuil. Deze komen in onderstaande paragrafen aan bod.
55
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Tabel 6.1. Samenvatting van trends in de Zoute Rijkswateren ingedeeld naar voedselgroep. Gegeven is de trendclassificatie op basis van lineaire regressie, gebruik makend van de seizoenssommen van Zoute Delta en Waddenzee gezamenlijk, zowel voor de gehele periode als de laatste tien jaar (zie hst. 2.5.5). Bij Eider en Zwarte Zee-eend is de berekening gebaseerd op midwinteraantallen inclusief de kustzone van de Noordzee. / Review of trends in the national saltwater bodies (mainly Delta area and Wadden Sea) ranked according to food preference. Data in Common Eider and Common Scoter include the coastal zone of the North Sea in January. Soort
vanaf 1987/88
vanaf 1993/94
Planteneters Grauwe Gans Brandgans Rotgans Smient Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart
+ + 0 + f 0 +
+ + 0 0 + 0 +
Bodemfauna-eters Bergeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Scholekster Kluut Bontbekplevier
0 f 0 f 0 0
0 f f 0 0
6.3. Zoute Delta Met zo’n 100 miljoen vogeldagen is de Zoute Delta een zeer belangrijk gebied voor doortrekkende en overwinterende watervogels in Nederland. Gemiddeld verblijven er elke dag 275.000 watervogels en dit kan in de piekmaanden oplopen tot een half miljoen. Vanaf 1987/88 is het aantal watervogels dat van de Zoute Delta gebruik maakt gegroeid. Deze groei wordt vooral door planteneters en in
Soort
vanaf 1987/88
vanaf 1993/94
Zilverplevier Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Rosse Grutto Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper
0 f + + + + 0 0 + -
0 + 0 + 0 0 0 0 0
Viseters Dodaars Fuut Aalscholver Middelste Zaagbek
f + + +
f f + 0
mindere mate door viseters gedragen. Het aantal bodemfauna-eters is gelijk gebleven (figuur 6.1). De monitoring in de Zoute Delta wordt georganiseerd door het RIKZ; gedetailleerde overzichten van de resultaten geven Berrevoets et al. (2003) en Strucker et al. (in voorbereiding). In bijlage 7 staan de getelde aantallen in de Zoute Delta in het seizoen 2002/03; in bijlage 6 zijn de trends in de afgelopen 10 jaar terug te vinden per watersysteem. Van de bodemfauna-eters van platen en slikken neemt alleen de Scholekster af. Deze ontwikkeling
120
Zoute Delta aantal x 1.000.000
100 80
viseters
60
planteneters
40
bodemdiereneters
20 0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 6.1. Trends in vogeldagen per voedselgroep in de Zoute Delta vanaf 1987/88. Meeuwen zijn niet in de figuur opgenomen. / Trends in numbers (bird-days) according to food preferences in the Dutch Delta area, gulls are not included.
56
25
100000
20
80000
15
60000
10
40000
5
20000
0
0 7879 8283 8687 9091 9495 9899 0203
12 10
20000
Westerschelde 16000
8
12000
6 8000
4
4000
2 0
aantal Scholeksters
Oosterschelde
7879
8283 8687
9091
0 9495 9899 0203
Figuur 6.2. Aantalsontwikkeling van Scholeksters (lijn) in Oosterschelde en Westerschelde in vergelijking met de hoeveelheid kokkels (balken). Scholeksters zijn uitgezet als gemiddelde jaarlijkse aantallen in september t/m maart (voor de Oosterschelde aangevuld naar Ens et al. 2004). Het kokkelbestand heeft betrekking op schattingen van miljoenen kg vleesgewicht in september voor de Oosterschelde en totale biomassa in het voorjaar voor de Westerschelde (Bult & Kesteloo 2002, Ens et al. 2004). / Numbers of Eurasian Oystercatchers wintering in Oosterschelde and Westerschelde in comparison to cockle stocks. Numbers of Eurasian Oystercatchers (line with dots, right y-axis ) refer to averages in September-March; cockle stocks (bars, scale left yaxis) to million kg flesh weight in autumn (Oosterschelde) and total biomass in spring (Westerschelde).
manifesteert zich zowel in Oosterschelde als Westerschelde, waar zich verreweg de grootste aantallen bevinden (figuur 6.2). Kokkels vormen een belangrijke voedselbron voor Scholeksters, en nemen in biomassa af (Oosterschelde) of fluctueren sterk (Westerschelde). De achteruitgang van de Scholekster in de Zoute Delta heeft verschillende oorzaken. In de Oosterschelde zijn de belangrijkste oorzaken het verplaatsen van mosselcultures naar dieper water (de mossels zijn dan onbereikbaar), kokkelvisserij (minder voedsel) en de gevolgen van de Deltawerken (minder habitat beschikbaar door de aanleg van de Oesterdam en Philipsdam en, op langere termijn, erosie van wadplaten)(Ens et al. 2004). Voor de Westerschelde zijn de oorzaken van de ach-
aantal Scholeksters
biomassa kokkels (miljoen kg)
biomassa kokkels (miljoen kg)
Watervogels in Nederland in 2002/2003
teruitgang minder duidelijk. Ook hier wordt kokkelvisserij bedreven, maar het is onbekend in welke mate dit bijdraagt aan de waargenomen afname van kokkelbestanden (figuur 6.2). Ook de gevolgen van het afnemend oppervlak aan ‘laagdynamische’ wadplaten vragen om nader onderzoek (Denneman et al. 2004). Terwijl de Kanoet in de Waddenzee recent afneemt, worden in de Zoute Delta stabiele aantallen waargenomen, zelfs met een tendens tot toename (zie hoofdstuk 9.8). Ook de Kluut laat een enigszins tegengestelde ontwikkeling zien tussen Waddenzee en Zoute Delta. In de Waddenzee zijn de aantallen recent gestabiliseerd na een periode van afname. In de Zoute Delta zijn de aantallen in de afgelopen tien jaar juist toegenomen. Wel laten de Delta-indexen een afname in de laatste drie seizoenen zien (hoofdstuk 9.8). Andere bodemfaunaeters in de Delta die het goed doen, zijn Bergeend, Drieteenstrandloper, Rosse Grutto, Wulp en Groenpootruiter; de overige soorten zijn stabiel. Vooralsnog vertaalt de beginnende erosie in de Oosterschelde en het lagere aanbod aan laagdynamische wadplaten in de Westerschelde zich bij de meeste soorten niet in lagere aantallen vogels die van deze habitats afhankelijk zijn (wel afname van Scholekster in beide systemen en afname van Zilverplevier in de Westerschelde). Echter, volgens de voorspellingen moet de grootste afname in oppervlakte nog plaatsvinden (Ens et al. 2004 , Denneman et al. 2004). Hiermee is het duurzame voortbestaan van de bodemfauna-eters in de Delta, op het huidige aantalsniveau, allerminst verzekerd. De planteneters zijn in de Zoute Delta het meest toegenomen. De zwemeenden (Smient, Wintertaling, Wilde Eend en Pijlstaart) nemen alle toe, vooral in Oosterschelde en Westerschelde. Naast andere oorzaken zullen de genoemde soorten hebben geprofiteerd van de uitgevoerde natuurontwikkeling (vooral Oosterschelde en in mindere mate Westerschelde) waardoor de beschikbaarheid van pioniervegetaties en zaden is toegenomen. Van de ganzen vertoont alleen de Grauwe Gans in de laatste tien jaar een toename. De concentratie overwinteraars rond het Verdonken Land van Saeftinghe behoort met de Coto de DoZana in ZW-Spanje tegenwoordig tot de belangrijkste overwinteringsgebieden van Europa. De Rotgans laat een afname zien die een gevolg is van de afnemende wereldpopulatie. De Brandgans is opvallend genoeg (denk aan sterke populatiegroei en lokale groei broedvogelpopulatie in de Noordelijke Delta) in de laatste tien jaar gestabiliseerd. Toename van viseters in de Zoute Delta blijft op
57
SOVON-monitoringrapport 2004/02
dit moment beperkt tot kleinere soorten. De Geoorde Fuut vertoonde in 2002/03 de hoogste indexcijfers sinds 1987/88. Ook de Dodaars liet in 2002/ 03 hoge aantallen zien, maar de aantallen fluctueren jaarlijks sterk. Bij de Aalscholver zijn de aantallen zowel op de langere termijn (sinds 1987/88) als ook recenter (laatste 10 jaren) stabiel (vgl. toename Waddenzee). In het Grevelingenmeer is de soort recent zelfs afgenomen. Fuut en Middelste Zaagbek bevinden zich, na piekaantallen halverwege de jaren negentig, momenteel in een neerwaartse trend. De ontwikkelingen bij deze soorten zullen vooral samenhangen met de beschikbaarheid en vangbaarheid van hun prooien (zie hoofdstuk 9.2).
6.4. Waddenzee Met 300 tot 325 miljoen vogeldagen is de Waddenzee het belangrijkste doortrek- en overwinteringsgebied voor watervogels in Nederland en ook op wereldschaal vermaard. Tijdens de piekmaanden zijn er tegelijkertijd meer dan een miljoen watervogels aanwezig. Het overgrote deel bestaat uit bodemfauna-eters (figuur 6.3). Het gaat daarbij in belangrijke mate om steltlopers die afhankelijk zijn van de wadplaten. Dit aandeel is nog onderbelicht omdat ook een aanzienlijk deel van de meeuwen in de Waddenzee van bodemfauna leeft (Zilvermeeuw, Kokmeeuw, Stormmeeuw). Ook als pleisterplaats voor planteneters is de Waddenzee van groot belang. Het aandeel viseters daarentegen is naar verhouding gering, al komen verschillende soorten nog in behoorlijke aantallen voor en is er mogelijk sprake van een onderschatting, omdat het open water van de Waddenzee met de tellingen nauwelijks wordt gedekt. Waarschijnlijk is het turbulente water van de Waddenzee met zijn slechte 350
doorzicht minder geschikt voor viseters. In totaal is het aantal doorgebrachte vogeldagen in de Waddenzee vanaf 1975/76 gegroeid. Deze toename wordt veroorzaakt door bodemfauna-eters en planteneters. Vanaf begin jaren negentig treedt stabilisatie op, of zelfs weer enige afname (figuur 6.3). In bijlage 7 staan de getelde aantallen in de Waddenzee in het seizoen 2002/03. Er vonden integrale tellingen plaats in september, november, december, januari, maart en mei. Bijlage 6 geeft de trends in de afgelopen tien jaar. Tussen de bodemfauna-eters bevinden zich soorten die momenteel slechte tijden doormaken, met name Scholekster, Kanoet en de Zilvermeeuw. Ook de Eider laat een afnemende trend zien op basis van de gecombineerde aantallen in Waddenzee en Noordzee. Alle deze soorten leven grotendeels van schelpdieren en in de onlangs afgeronde EVA-2 studie is de samenhang aangetoond tussen de afname en de activiteiten van de schelpdiervisserij. Vooral het verdwijnen van de mosselbanken op de wadplaten, begin jaren negentig, en de schaarste aan kokkels in de periode daarna (beide in belangrijke mate veroorzaakt door de schelpdiervisserij) zijn de oorzaak van de achteruitgang bij Scholekster (Rappoldt et al. 2003). Bij de Kanoet speelt vooral het omwoelen van de wadplaten als gevolg van de kokkelvisserij een grote rol. Daardoor vinden grootschalige veranderingen in het sediment plaats en neemt zowel de kwantiteit als kwaliteit van de geschikte schelpdieren af (Piersma & Koolhaas 1997, Zwarts et al. 2003, van Gils 2004). Zilvermeeuwen zijn, na het afdekken van (binnenlandse) vuilnisbelten, steeds meer aangewezen op natuurlijke voedselbronnen en werden net als Scholeksters geconfronteerd met schaarste aan schelpdieren, hun belangrijkste voedsel in de Waddenzee
Waddenzee
aantal x 1.000.000
300 meeuwen
250 200
viseters
150
planteneters
100
bodemdiereneters
50 0
7576 7778 7980 8182 8384 8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102
Figuur 6.3. Trends in vogeldagen per voedselgroep in de Waddenzee vanaf 1975/76. / Trends in numbers (birddays) according to food preferences in the Dutch Wadden Sea.
58
Watervogels in Nederland in 2002/2003
aantal x 1000
200 150 100 50 0
?? ? ?? ?? ??? ? 1976 1980 1984 1988 1992 1996 2000 Waddenzee
Noordzee
Figuur 6.4. Aantallen Eiders in de Noordzee en Waddenzee gedurende de wintertellingen (meestal januari). / Numbers of Eider during midwinter (mainly January) in the Dutch North Sea (coastal zone) and Wadden Sea.
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
Index
Index (1977/78 = 100)
(Leopold et al. 2004a). Bij de Eider hangt de afname vooral samen met overbevissing van mosselzaad in een periode van slechte broedval begin jaren negentig (Ens et al. 2004). Het opgeviste mosselzaad verdween naar mosselcultures in de Oosterschelde (waar nauwelijks Eiders overwinteren) of bleef op mosselcultures in de Waddenzee zelf. Door de schaarste aan mosselzaad liep de productie op deze cultures sterk terug en bovendien werden Eiders van deze cultures verjaagd. Uit onderzoek van Ens & Kats (2004) is gebleken dat alternatieve prooien, zoals halfgeknotte strandschelpen op de Noordzee, niet opwegen tegen de energetische opbrengst van mosselen. In 2002/03 waren de Eiders voor het eerst sinds jaren weer grotendeels geconcentreerd in de Waddenzee (figuur 6.4). Dit viel samen met een sterk verbeterd aanbod aan sublitorale mosselen van de juiste
grootteklasse aldaar (de Jong et al. 2003). Ondanks een licht herstel van de oppervlakte litorale mosselbanken in 2002/03, bleven de aantallen Scholeksters en Zilvermeeuwen gelijk. Alleen de Kanoet bevindt zich nog steeds in een negatieve spiraal. Door Leopold et al. (2004a) en Van Roomen et al. (2004) is erop gewezen dat parallel aan de afname van schelpdiereneters na 1990/91, de aantallen wormeneters zijn gegroeid. Deze toename zette in 2002/03 door (figuur 6.5). Vanaf 1993/94 is de trend bij de Drieteenstrandloper en Rosse Grutto nog steeds toenemend terwijl die bij andere wormeneters als Zilverplevier, Bonte Strandloper en Wulp is gestabiliseerd. De oorzaken voor de toename van de wormeneters is nog met onzekerheden omgeven, mede doordat de relatie tussen kokkelvisserij en wormenpopulaties nog onduidelijk is (Reise 1982). Kraan et al. (2004) vonden in de Nederlandse Waddenzee op door kokkelvissers beviste locaties ten opzichte van onbeviste plekken een toename van wormen. Deze uitkomsten worden echter niet bevestigd in de studie van Leopold et al. (2004b), uitgezonderd de zeeduizendpoot Nereis diversicolor, die wel toenam na bevissing en ook een belangrijke prooi vormt voor wormeneters. In toekomstige analyses moeten ook verschuivingen langs de flyway en trends in andere landen worden betrokken. De afname van Rosse Grutto’s in Groot-Brittannië (Pollitt et al. 2003, figuur 6.6) wordt in verband gebracht met klimaatverandering, 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
7576 7980 8384 8788 9192 9596 9900 Waddenzee
Sleeswijk-Holstein
Groot-Brittanië 7778 8182 8586 8990 9394 9798 0102 Schelpdiereneters
Wormeneters
Figuur 6.5. Samengestelde index voor schelpdiereneters en wormeneters in de Waddenzee vanaf 1977/78. / Aggregated indices for shellfish-eating and worm-eating waterbirds in the Dutch Wadden Sea from 1977/78 onwards.
Figuur 6.6. Vergelijking van de indexen van de Rosse Grutto in de Nederlandse Waddenzee, Sleeswijk-Holstein (Günther 2003) en Groot-Brittannië (Pollitt et al. 2003). Voor Nederland en Sleeswijk-Holstein hebben de indexen betrekking op het gehele jaar, voor GrootBrittannië op het voorkomen in december t/m februari. / A comparison of indices for Bar-tailed Godwitt between the Dutch Wadden Sea, Wadden Sea of SchleswigHolstein/Germany and the United Kingdom.
59
SOVON-monitoringrapport 2004/02
waarbij vogels meer op het Europese vasteland blijven, in plaats van door te vliegen naar de Britse Eilanden (Rehfish & Crick 2003). Dit zou dan de toename in Nederland kunnen verklaren. Aan de andere kant is de Rosse Grutto aanzienlijk afgenomen in de wadgebieden van Sleeswijk-Holstein (Günther 2003, figuur 6.6). Op het niveau van de gehele internationale Waddenzee is de Rosse Grutto ook afgenomen (Blew et al. 2004). Ten opzichte van deze afnames in ons omringende landen is de toename in de Nederlandse Waddenzee dus extra opvallend (figuur 6.6). Hoewel planteneters de naam hebben almaar vooruit te gaan, is dat beeld in het Waddengebied genuanceerder. De aantallen Brandganzen zijn stabiel in de afgelopen tien jaar, na aanvankelijke toename. Rotganzen hebben zich na een afname in de tweede helft van de jaren negentig iets gestabiliseerd, terwijl de Smient recent achteruitgaat. Grauwe Gans en Wintertaling hebben wel een toenemende trend in de laatste tien jaar. Bij Wilde Eend en Pijlstaart is dit eveneens het geval maar vielen de aantallen in het seizoen 2002/03 iets terug, mogelijk samenhangend met de vorstperiodes in december en januari. Hoewel generaliserend lijkt het erop dat de echte grazers in het Waddengebied stabiel zijn of zelfs afnemen terwijl de herbivoren, die het meer van zaden en ook van bodemfauna moeten hebben, in aantal toenemen (figuur 6.7). De relatie met het
Index (1985/86 = 100)
250 200 150 100 50 0
8586 8889 9192 9495 9798 0001 grazers
zaadeters
Figuur 6.7. Samengestelde indexen voor grazende (Smient, Brandgans en Rotgans) en meer van zaden afhankelijke herbivoren (Wintertaling, Wilde Eend en Pijlstaart) in de Waddenzee vanaf 1985/86. De lijnen door de punten zijn op basis van een kwadratische functie getrokken (grazers r2 = 0.56, zaadeters r2 = 0.29). / Aggregated indices for grazing waterbirds (Eurasian Wigeon, Barnacle Goose and Dark-bellied Brent Goose) and herbivores depending on seeds etc. (Common Teal, Mallard and Northern Pintail) in the Dutch Wadden Sea from 1985/86 onwards.
60
beheer van kwelders, de landaanwinningswerken en de draagkracht van het omringende agrarische gebied moet nader worden onderzocht. Bij de viseters neemt de Aalscholver nog steeds toe, zowel als broedvogel (van Dijk et al. 2003) als buiten de broedtijd. De aantallen van de Middelste Zaagbek daarentegen zijn afgenomen in de laatste tien jaar en ze fluctueren bij de Fuut.
6.5. Noordzee In de regio Noordzee, bestaande uit de stranden en dijken aan de ene kant en het open water tot een diepte van 10-20 meter aan de andere kant, komen een aantal specifieke watervogelsoorten voor. Belangrijke groepen zijn duikers, futen en aalscholvers, die net als de aanwezige Middelste Zaagbekken voornamelijk van vis afhankelijk zijn, zee-eenden (schelpdieren), enkele steltlopers en meeuwen (breed voedselspectrum) (tabel 6.2). Tijdens de midwintertelling van januari 2003 werden de meeste viseters in de Voordelta aangetroffen. Over het algemeen zullen de aantallen van deze groep zijn onderschat omdat ze vanaf land lastig te vinden zijn. Dit is zeker het geval in de Noordzee ten noorden van de Wadden. Bij de Roodkeelduiker wordt de overwinterende populatie in de kustzone van Nederland geschat op een kleine 10.000 exemplaren (Camphuysen & Leopold 1994). Bij de zeeeenden werden de grootste concentraties ten noorden van de Waddenzee aangetroffen. Het aantal van 49.000 Zwarte Zee-eenden van januari 2003 lag echter wel lager dan het vijfjarig gemiddelde van de tellingen daarvoor. In de Voordelta waren de aantallen juist hoger na een aantal jaren van schaarste. Landelijk fluctueren de aantallen Zwarte Zeeeenden aanzienlijk (figuur 6.8). De meeste Eiders zaten in de Waddenzee (figuur 6.4). Op de Noordzee waren ze het talrijkst in de Voordelta (4300 exemplaren). Hier werd ook een verhoogde aanwezigheid vastgesteld van Toppers en Brilduikers, waarschijnlijk tijdens de vorst in december uitgeweken vogels uit het IJsselmeergebied. Bij de steltlopers werden in januari 2003 duidelijk hogere aantallen Scholeksters op de Noordzeestranden van de Wadden aangetroffen; aan de Hollandse Kust en de Voordelta waren de aantallen vergelijkbaar met de voorgaande vijf jaar. Bij de Drieteenstrandloper was het aantal op de stranden langs de Wadden lager, maar aan de Hollandse kust en in de Voordelta juist hoger. Paarse Strandlopers waren relatief schaars in januari 2003 terwijl Steenlopers in ge-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 6.2. Watervogels in de kuststrook van de Noordzee tijdens de midwintertelling in januari 2003 vergeleken met de gemiddelde aantallen in de voorgaande vijf jaren. Het gaat om landtellingen van de stranden, kustverdedigingwerken en aangrenzend water en om vliegtuigtellingen van de zee-eenden. / Waterbirds in the coastal zone of the North Sea during January 2003 compared to the average numbers during the previous five years. Included are landbased counts from beaches, coastal protection structures and nearby water, as well as aerial surveys of seaducks.
Roodkeelduiker Fuut Roodhalsfuut Kuifduiker Aalscholver Kuifaalscholver Topper Eider IJseend Zwarte Zee-eend Grote Zee-eend Brilduiker Middelste Zaagbek Scholekster Drieteenstrandloper Paarse Strandloper Steenloper Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
Noordzee Benoorden de Wadden 98-02 jan ’03 21 9 2 0 1 0 0 45.936 4 66.357 193 24 7 1.388 1.968 21 121 259 10.096 26.226 3.616
41 63 1 0 2 0 0 904 0 49.060 251 61 23 5.157 1.349 4 145 106 25.860 30.064 2.843
bruikelijke aantallen voorkwamen. Bij de meeuwen waren de aantallen bij de meeste soorten en in de meeste gebieden normaal. Opvallend was het hoge aantal Stormmeeuwen ten noorden van de Wadden en het lage aantal Zilvermeeuwen in de Voordelta.
Figuur 6.8 Aantallen Zwarte Zee-eenden in de Noordzee en Waddenzee gedurende de wintertellingen (meestal januari). / Numbers during midwinter (mainly January) of Common Scoter in the Dutch North Sea and Wadden Sea.
Hollandse Kust
Voordelta
98-02
jan ’03
98-02
jan ’03
3 134 0 0 99 1 0 185 0 1.398 0 6 26 377 888 79 434 1.787 973 11.792 534
5 68 0 1 82 0 0 0 0 0 0 0 1 425 1.169 17 455 502 568 10.563 311
152 321 4 7 746 3 829 2.027 13 3.635 29 829 252 3.597 586 101 657 2.923 2.052 11.624 979
29 376 2 8 114 1 1.380 4.318 8 9.136 250 1.264 178 3.015 1.302 67 515 2.265 2.657 4.810 328
140 120
aantal x 1000
Soort
100 80 60 40 20 0
1987
1990
1993 Noordzee
1996
1999
? 2002
Voordelta
61
SOVON-monitoringrapport 2004/02
6.6. Conclusies • Watervogels in de Zoute Rijkswateren vormen belangrijke natuurwaarden; een groot aantal soorten komt hier in internationaal belangrijke aantallen voor. Van een selectie van 28 kenmerkende en algemene soorten zijn er vanaf 1987/ 88 12 toegenomen (43%) en 9 (32%) stabiel gebleven. Sinds 1993/94 is het aantal positieve trends afgenomen (7 soorten) en meestal omgebogen in een stabilisatie. Over de langere termijn gerekend namen twee soorten af (Scholekster, Steenloper), op de kortere termijn zijn dat er drie (Eider, Scholekster, Kanoet). • Van de bodemfauna-eters van de platen en slikken in de Zoute Delta neemt de Scholekster af. In de Oosterschelde vormen het verplaatsen van mosselcultures naar dieper water, kokkelvisserij en de gevolgen van de Deltawerken de belangrijkste oorzaken voor deze trend; voor de Westerschelde zijn de oorzaken minder duidelijk. • De andere bodemfauna-eters in de Delta zijn stabiel of nemen toe. Modelvoorspellingen verwachten echter nog grote veranderingen in het areaal en het type wadplaten van Oosterschelde en Westerschelde, zodat het voortbestaan van de bodemfauna-eters op het huidige aantalsniveau nog allerminst verzekerd is. • De planteneters zijn de meest succesvolle groep van watervogels in de Zoute Delta. Smient, Wintertaling, Wilde Eend en Pijlstaart allen toe, vooral in Oosterschelde en Westerschelde. Deze soorten zullen mede hebben geprofiteerd van de uitgevoerde natuurontwikkeling (vooral rond de Oosterschelde). Van de ganzen neemt de Grauwe Gans toe, is de Brandgans stabiel en neemt de Rotgans af. • Viseters zijn in de Zoute Delta aanvankelijk toegenomen, maar momenteel geldt toename alleen
62
enkele kleinere soorten (Geoorde Fuut, Dodaars). Bij de Aalscholver zijn de aantallen sinds 1987/88 stabiel, in het Grevelingenmeer recent zelfs afgenomen. Bij de Fuut en Middelste Zaagbek zijn de aantallen, na een piek halverwege de jaren negentig, aan het dalen. Deze ontwikkelingen zullen samenhangen met de beschikbaarheid en vangbaarheid van prooien, maar de precieze mechanismen zijn niet bekend. • In de Waddenzee nemen van de bodemfaunaeters de schelpdiereneters af en wormeneters toe. De afname van schelpdiereneters wordt in belangrijke mate door de schelpdiervisserij veroorzaakt; de toename van de wormeneters is mogelijk een indirect effect van schelpdiervisserij, al spelen hier ook andere factoren mee. Een analyse van de aantalsontwikkelingen in de internationale populaties en in andere landen kan licht werpen op specifieke aantalsveranderingen en de relatie met het voedsel in ons deel van de Waddenzee. • Bij de herbivoren in de Waddenzee lijkt het erop dat de echte grazers (Smient, Rotgans, Brandgans) in het Waddengebied stabiel zijn of zelfs afnemen, terwijl soorten die het meer van zaden en bodemfauna moeten hebben (Wintertaling, Pijlstaart, Wilde Eend) in de lift zitten. Een samenhang van deze ontwikkelingen met het beheer van kwelders en landaanwinningswerken en de draagkracht van het omringende agrarische gebied ligt voor de hand maar zou nader moeten worden onderzocht. • Bij de viseters van de Waddenzee neemt de Aalscholver nog steeds toe, mede ook als gevolg van de nog uitdijende broedpopulatie in het gebied. De aantallen van de Middelste Zaagbek zijn recent afgenomen en fluctueren bij Dodaars en Fuut.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
7. Monitoring in het kader van de Vogelrichtlijn 7.1. Inleiding Met de Vogelrichtlijn (sinds 1981 van kracht) en de Habitatrichtlijn (sinds 1992) heeft de Europese Unie grote invloed op het Nederlandse natuurbeleid. De gezamenlijke Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden in Nederland vormen de ruggengraat van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermen daarmee een belangrijk deel van de nationale biodiversiteit. Er zijn tot dusverre in ons land 79 Vogelrichtlijn-gebieden aangewezen, waarvan het grootste deel in 2000. Voor Polder Zeevang (NH) en de Strabrechtse Heide (NB) is aanwijzing nog in voorbereiding. De wettelijke bescherming van de Vogelrichtlijn-gebieden in Nederland zal worden geregeld via een herziening van de Natuurbeschermingswet. Vervolgens zullen beheersplannen worden opgesteld die omschrijven welke activiteiten in en rondom de aangewezen gebieden worden toegestaan (RIVM 2004). Zowel het beheer van de gebieden zelf als invloeden van buitenaf zijn daarbij van belang. Monitoring krijgt in dit proces een belangrijke signalerende en evaluerende functie. Een systematiek voor het gebruik van monitoringgegevens is nog volop in ontwikkeling en beoogt tot uitspraken te komen omtrent de zogenaamde ‘Staat van Instandhouding’ van de betreffende soorten, zowel landelijk als voor gebieden afzonderlijk. Uitgangspunten daarbij zijn aantalsontwikkelingen, de kwaliteit van de populatie (reproductie, overleving, conditie; dit aspect is facultatief) en het toekomstperspectief in het leefgebied (denk aan voedselbeschikbaarheid en verstoringsdruk). Uiteindelijk gaat het dan om het formuleren van instandhoudingsdoelen die gericht zijn op herstel of behoud van de natuurwaarden Op deze wijze kunnen resultaten van watervogeltellingen en broedvogelkarteringen veel systematischer bij de aansturing van concrete beschermings- en beheersmaatregelen worden aangewend dan tot nog toe het geval was. Monitoring in het kader van de Vogelrichtlijn is sinds kort dan ook één van de doelen van de NEM-meetnetten (van Strien & van der Meij 2004). In de aangewezen gebieden worden telgegevens verzameld over het voorkomen van de kwalificerende soorten (incl. zogenaamde begrenzingsoorten, zie Van Roomen et al. 2000). Op basis van deze gegevens en beschikbare telgegevens uit het verleden worden trends bepaald. Dit gebeurt zowel voor broedvogels (van Dijk et al. 2003 en in
voorbereiding) als voor watervogels (van Roomen et al. 2003b, dit rapport).
7.2. Soorten Ten behoeve van de landelijke Staat van Instandhouding zijn trends voor kwalificerende soorten van belang, dus soorten die hebben geleid tot de aanwijzing van gebieden in Nederland (selectiesoorten) of hebben bijgedragen aan de begrenzing van de gebieden (begrenzingssoorten). Voor deze groep van soorten is in figuur 7.1 de jaarlijkse aantalsverandering in de afgelopen 10 jaar in alle Vogelrichtlijn-gebieden gezamenlijk weergegeven (ter vergelijking: in hoofdstuk 4 zijn de landelijke aantalsveranderingen terug te vinden). Het gaat hierbij om de soorten waarvoor we op basis van de huidige methodologie trends kunnen bepalen (Soldaat et al. 2004). De Vogelrichtlijn-gebieden gezamenlijk bestaan in dit geval uit gebieden waarvoor één of meer niet-broedvogels kwalificeerden (zie bijlage 4). Ten opzichte van het vorige rapport zijn nu ook de ganzen en zwanen in Vogelrichtlijn-gebieden in beschouwing genomen. Hierbij moet wel worden aangetekend dat veel van de Vogelrichtlijngebieden voor deze soortgroep uitsluitend selecteerden als slaapplaats. Belangrijke foerageergebieden liggen meestal in het agrarisch gebied buiten de Vogelrichtlijn-gebieden. Voor de monitoring van slaapplaatsen bestaat op dit moment geen landelijk meetnet, wel zijn er regionale initiatieven (Kleefstra et al. 2002b). Ook moet er nog nauwkeuriger gekeken worden naar de afstemming van de ganzengebieden op de begrenzing van de Vogelrichtlijn-gebieden. De trends van ganzen in Vogelrichtlijn-gebieden moeten dan ook als een eerste indicatie worden gezien. Het algemene beeld over de trends in de gezamenlijke Vogelrichtlijn-gebieden is positief. De meeste soorten zijn stabiel (40%) of nemen toe (26%). Van de soorten waarvoor de trend fluctuerend is (19%), neigt een meerderheid naar toename. Daartegenover staan zeven achteruitgaande soorten (15%) en een aantal stabiele soorten met een dalende tendens (figuur 7.1). Over het algemeen komen deze trends overeen met de algehele landelijke trends. Van veel soorten komt immers ook een groot deel
63
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Geoorde Fuut Grauwe Gans Krakeend Toendrarietgans Drieteenstrandloper Pijlstaart Wintertaling Dodaars Slobeend Goudplevier Brandgans Rosse Grutto Aalscholver Kolgans Bergeend Bonte Strandloper Taigarietgans Grote Zaagbek Wulp Kievit Bontbekplevier Wilde Eend Nonnetje Grutto Kuifeend Tureluur Smient Kluut Meerkoet Zwarte Ruiter Groenpootruiter Zilverplevier Middelste Zaagbek Brilduiker Zwarte Zee-eend Tafeleend Steenloper Wilde Zwaan Rotgans Fuut Eider Scholekster Strandplevier Kleine Zwaan Kanoet Topper Kleine Rietgans
Figuur 7.1. Jaarlijkse aantalsverandering (in %) van kwalificerende soorten in de Vogelrichtlijn-gebieden gezamenlijk, berekend over de afgelopen tien seizoenen en gerangschikt naar de mate van verandering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die significant zijn toegenomen dan wel afgenomen (zwarte balken), fluctueerden (donkergrijze balken) of stabiel bleven (lichte balken). / Annual changes (%) of numbers of waterbirds in the Dutch Special Protection Areas, calculated over the last ten years. Species showing significant increases or decreases are given separately (black shading), as well as those holding fluctuating (dark grey) or stable numbers (light grey).
-30
-20
-10
0
van de landelijke populaties voor binnen de begrenzing van de Vogelrichtlijn-gebieden (zie figuur 7.1 in van Roomen et al. 2002b). Het is dan ook niet verwonderlijk dat van de vier soorten waar de landelijke trend verschilt van die in de Vogelrichtlijn-gebieden, het in drie gevallen gaat om soorten die (overdag) veel buiten Vogelrichtlijn-gebieden voorkomen, namelijk Taigarietgans, Rotgans en Kleine Rietgans. De landelijke trends zijn voor deze soorten respectievelijk toenemend, afnemend en stabiel tegenover fluctuerend, stabiel en fluctuerend in Vogelrichtlijn-gebieden. Daarnaast vertoont de Fuut landelijk een stabiele trend maar in de Vogelrichtlijn-gebieden afname. In hoofdstuk 9 wordt voor zover bekend - aangegeven welke (mogelijke) oorzaken achter de trendontwikkeling schuilgaan. Bij enkele soorten zijn de oorzaken goed bekend, bij veel soorten echter zijn er meerdere hypotheses en spelen verschillende factoren een rol. Goede uit-
64
10
20
spraken zijn pas te geven na intensievere analyses van de gegevens en soms ook aanvullend onderzoek. Veel van de ontwikkelingen hangen samen met veranderingen in de beschikbaarheid van voedsel en de beïnvloeding daarvan door menselijk handelen; denk aan effecten van schelpdiervisserij, eutrofiëring en natuurontwikkeling (zie hoofdstuk 5 en 6). In hoofdstuk 7.3 wordt dit aspect voor een aantal gebieden nader uitgewerkt. Naast (ecologische) veranderingen in de gebieden zelf spelen ook externe factoren een belangrijke rol. Het kan hier gaan om veranderingen in broedgebieden, op tussenstations tijdens de trek of in het winterareaal, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatveranderingen. Op die manier ontstaan aantalsfluctuaties en verschuivingen in pleisterplaatsen zonder directe samenhang met veranderingen in de Vogelrichtlijn-gebieden zelf. Dit aspect kan met behulp van trendanalyses van de internationale mid-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
wintertelling van Wetlands International nader worden onderzocht (zie verderop). De in figuur 7.1 gepresenteerde aantalsveranderingen hebben betrekking op de afgelopen 10 seizoenen (1993/94 - 2002/03) en geven dus vooral een beeld van de recente ontwikkelingen. Of dit ontwikkelingen zijn na een periode van (sterke) voor- of achteruitgang, of dat een soort al langdurig stabiel is, kan niet uit deze resultaten worden afgelezen. In hoofdstuk 4.3 zijn ook landelijke trends weergeven vanaf het seizoen 1987/88. In een aantal gevallen geeft deze langere trend belangrijke aanvullende informatie. Zo is de huidige stabiele ontwikkeling bij Kuifeend, Kluut en Steenloper er bijvoorbeeld één na een periode van afname. Bij het vaststellen van de Staat van Instandhouding is inzicht in de aantalsontwikkelingen over een zo lang mogelijke tijdsperiode gewenst. Landelijke trends van vóór 1987/88 zijn nu nog niet te bepalen omdat in een aantal gevallen oudere telgegevens nog geschikt moeten worden gemaakt om in de trendanalyses mee te nemen. Naar verwachting kan deze inhaalslag in de nabije toekomst worden uitgevoerd, zodat in volgende jaarrapporten de aantalsontwikkelingen over een langere tijdsperiode kunnen worden weergegeven. Een andere gewenste ontwikkeling voor de toekomst is een systematische vergelijking met trends in de internationale populaties. Deze internationale trends vormen belangrijke referenties om de landelijke en gebiedstrends aan te spiegelen; alleen zo kan worden nagegaan of aantalsveranderingen bij ons veroorzaakt worden door
(externe) factoren op populatieniveau, of door veranderingen in ons land. Op die manier kunnen we (ecologische) veranderingen in Vogelrichtlijn-gebieden op het spoor komen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er geregeld trendanalyses van de resultaten van de internationale midwintertelling worden uitgevoerd en gepubliceerd (zie Delany et al. 1999). Bij een aantal (als niet-broedvogel) kwalificerende soorten kunnen (nog) geen trends worden bepaald (zie tabel 7.1) en is dus ook de vaststelling van de Staat van Instandhouding een probleem. Voor de meeste soorten uit tabel 7.1 geldt dat ze relatief schaars zijn of dat de vastgestelde aantallen tijdens de reguliere watervogeltellingen geen goed beeld geven van de werkelijke aantallen. Ook zitten er soorten tussen waarvoor verwacht wordt dat missende tellingen slecht zijn bij te schatten. Waarschijnlijk zijn voor deze categorie van soorten aangepaste analysetechnieken noodzakelijk om uit het beschikbare telmateriaal toch indicaties over de trends te verkrijgen. Dit kan leiden tot eenvoudiger statistieken die mogelijk toch voldoende bruikbaar zijn, zie bijvoorbeeld figuur 9.18 en 9.19 voor Kleine en Grote Zilverreiger. In een aantal gevallen zullen echter ook aanvullende tellingen moeten worden verzameld voor zinvolle resultaten. Soortsgewijs zou dit verder moeten worden uitgewerkt om te bepalen wat haalbaar is. Een speciale categorie van ‘soorten’ waarvoor gegevens ontbreken zijn de ondersoorten van sommige steltlopers waarvoor Vogelrichtlijn-gebieden zijn aangewezen. Op soortniveau, zonder onderscheid in ondersoorten, zijn
Tabel 7.1. Kwalificerende soorten waarvoor (nog) geen trends kunnen worden berekend. / Target waterbird species of the EU Bird Directive for which trend assessments are currently not carried out in The Netherlands. Kwalificerende soort
Waarom geen landelijke trend?
Roodkeelduiker Parelduiker Kuifduiker Kleine Zilverreiger Grote Zilverreiger Lepelaar Krooneend Zeearend Visarend Slechtvalk Kraanvogel Krombekstrandloper Kemphaan Regenwulp Dwergmeeuw Reuzenstern Zwarte Stern
reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen bijschatten ontbrekende tellingen een probleem reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen schaars, bijschatten ontbrekende tellingen een probleem reguliere watervogeltellingen geven geen goed beeld aantallen
65
SOVON-monitoringrapport 2004/02
trends wél te berekenen (zie figuur 7.1). Een goede analyse van trends voor de afzonderlijke ondersoorten die van Nederland gebruik maken, is in de praktijk nog niet zo makkelijk omdat de verschillende populaties bij de telling niet altijd zijn te scheiden. Dit zou wel nader kunnen worden uitgewerkt, bijvoorbeeld door de periode van doortrek per ondersoort vast te leggen.
7.3. Gebieden Naast de landelijke instandhoudingsdoelen is het de bedoeling dat ook voor afzonderlijke Vogelrichtlijn-gebieden doelen wordt vastgesteld. Dit wordt beoogd voor de soorten die daadwerkelijk tot selectie en begrenzing van een bepaald Vogelrichtlijngebied hebben geleid. Eén van de aspecten die hierbij als uitgangspunt wordt gebruikt is de trend. De mate waarin de kwalificerende soorten van een specifiek Vogelrichtlijn-gebied bepaalde trends laten zien in de afgelopen tien jaar, is weergegeven in figuur 7.2. Soorten waarvoor we (nog) geen trends kunnen uitrekenen (zie tabel 7.1) zijn hier niet opgenomen. Ook soorttrends voor bepaalde gebieden met (nog) te weinig maandelijkse telgegevens zijn buiten beschouwing gelaten. Zo zijn in een aantal regionale monitoringgebieden de maandelijkse tellingen pas vanaf seizoen 2000/01 van start gegaan (bijv. Sneekermeer, Witte en Zwarte Brekken). De reeks van jaren met voldoende telgegevens is voor deze gebieden nog te kort om betrouwbare trends te bepalen, vooral bij soorten die hun maximale aantallen in voor- en of najaar bereiken. Voor soorten die vooral in de winter voorkomen, zijn vaak al langere series gegevens beschikbaar uit de midwintertelling in januari. In een eerste analyse zijn voor 591 gebied-soortcombinaties trends bepaald (zie bijlage 6). Hoewel hierbij nog geen rekening is gehouden met de hoeveelheid bijgeschatte tellingen (zie hoofdstuk 2.5.5) geven deze trends een indicatie van de aantalsontwikkelingen. In totaal wijzen 17% van de gebiedsoortcombinaties op positieve trends, 54% zijn fluctuerend en 12% nemen af. Als geheel kunnen we concluderen dat afnemende gebiedstrends relatief schaars zijn. Echter in 61% van de voor nietbroedvogels aangewezen Vogelrichtlijn-gebieden komen één of meer afnemende soorten voor. Bij de fluctuerende soorten kunnen nog soorten met een afnemende (of toenemende) tendens aanwezig zijn, maar deze trends zijn door de grote jaarlijkse fluctuaties niet significant. Per gebied zijn er grote
66
verschillen in het aantal kwalificerende soorten. In bijvoorbeeld de Waddenzee gaat het om veel meer soorten dan in een gebied als het Bargerveen. Gebieden met grotere aantallen kwalificerende soorten en aanzienlijke percentages afnemende trends zijn het Volkerakmeer, Ilperveld, Hollandsch Diep, Gooimeer en Zoommeer. In deze gebieden neemt een kwart of meer van de soorten af. In het Volkerakmeer en Zoommeer nemen verschillende soorten af als gevolg van de verslechterende waterkwaliteit (zie hoofdstuk 5). Terwijl de waterkwaliteit in de centrale Randmeren flink is verbeterd (met positieve gevolgen voor watervogels), is dit niet het geval in het Gooimeer. In dit gebied blijft de respons van waterplanten ondanks waterkwaliteitsverbetering uit, waarschijnlijk omdat er geen zaadbank voorhanden is. De achtergronden van de achteruitgang in Hollands Diep en Ilperveld zijn niet duidelijk. Gebieden met maar weinig selecterende soorten en een hoog percentage afnames zijn o.a. het Leekstermeer- en Zuidlaardermeergebied. Van deze gebieden is bekend dat door extensivering van het graslandbeheer de draagkracht voor respectievelijk
T rends 40 s oorten T oename S tabiel Afname F luctuerend V ogelrichtlijngebied
Figuur 7.2. Het percentage afnemende, toenemende, stabiele en fluctuerende kwalificerende soorten per Vogelrichtlijn-gebied. De grootte van de cirkel per gebied staat voor het aantal kwalificerende soorten in dat gebied. / The proportion of decreasing, increasing, stable or fluctuating target species of the EU Birds Directive shown for each SPA. Dot size is related to the number of relevant species per site.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Kolganzen en Kleine Zwanen is verminderd (Voslamber et al. 2004, Nienhuis in voorbereiding).
7.4. Conclusies • De systematiek voor het gebruik van de monitoringgegevens in het kader van de Vogelrichtlijn is nog volop in ontwikkeling. Een en ander zal leiden tot uitspraken over de Staat van Instandhouding van de betreffende soorten, zowel landelijk als per gebied. De Staat van Instandhouding wordt vastgesteld op basis van gegevens over de trend in aantal, de kwaliteit van de populatie (facultatief) en het toekomstperspectief in het leefgebied. Deze systematiek zal er in de toekomst toe leiden dat de resultaten van de watervogeltellingen (en ook broedvogeltellingen) veel systematischer gebruikt gaan worden bij de aan-
sturing van concrete beschermings- en beheersmaatregelen. • Het algemene beeld van de kwalificerende soorten in de gezamenlijke Vogelrichtlijn-gebieden is positief. De meeste soorten zijn stabiel (40%) of nemen toe (26%). Zeven soorten gaan achteruit (15%). De rest fluctueert. • Van de 591 Vogelrichtlijn-gebied * Vogelrichtlijn-soort combinaties is 17% toenemend, 17% stabiel, 54% fluctuerend en 12% neemt af. Als geheel kunnen we concluderen dat afnemende gebiedstrends relatief schaars zijn. Echter in 61% van de voor trekkende watervogels aangewezen Vogelrichtlijn-gebieden komen één of meer significant afnemende soorten voor. Gebieden met relatief veel selecterende soorten en een hoog percentage afnames (25% of meer) zijn het Volkerakmeer, Ilperveld, Hollandsch Diep, Gooimeer en Zoommeer.
67
SOVON-monitoringrapport 2004/02
aantal vogeldagen (x1.000.000)
250 200 150 100 50 0
8586 8788 8990 9192 9394 9596 9798 9900 0102 geteld
68
geschat
april
Figuur 8.1. Trend van het totale bezoek van ganzen en zwanen vanaf 1985/86, gebaseerd op het aantal gansen zwaandagen van oktober tot en met maart (Grauwe Gans ook september, Brandgans incl. april en Rotgans incl. april/mei). Tellingen in april zijn afzonderlijk weergegeven omdat deze pas vanaf 1996/97 zijn uitgevoerd. / Trends in goose and swan numbers since 1985/86, expressed by the number of goose and swan-days in October-March, added with species-specific counts for Greylag Goose in September, Barnacle Goose/Darkbellied Brent Goose in April and Dark-bellied Brent Goose in May. Counted as well as imputed figures are given; April is shown separately as this census has only been carried out since 1997.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
8. Monitoring ganzen en zwanen 8.1. Inleiding Door z’n gunstige ligging ten opzichte van belangrijke trekroutes, de betrekkelijk milde winters en rijke afwisseling van voedselgebieden en slaapplaatsen komen nergens anders in Europa zoveel ganzen en zwanen voor als in Nederland. Van een aantal soorten komt meer dan driekwart, soms zelfs vrijwel de gehele Noordwest-Europese flyway-populatie (in 2002/03 bij Brandgans en vermoedelijk ook Kleine Rietgans) naar ons land. Tellingen van ganzen en zwanen kennen vanwege deze internationale verantwoordelijkheid van Nederland dan ook een lange historie. Anders dan bij de meeste andere watervogels, worden de ganzen en zwanen in het winterhalfjaar vrijwel landdekkend geteld. De uitwerking en rapportage richt zich in de eerste plaats op de belangrijke pleisterplaatsen zoals die door een eerdere analyse naar voren zijn gekomen (Koffijberg et al. 1997, geactualiseerd door SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep 2001). De huidige selectie van pleisterplaatsen is gebaseerd op de periode 1994/95 - 1998/99. Voor vrijwel alle soorten overlappen deze pleisterplaatsen met het huidige voorkomen, dat zich voornamelijk concentreert in het agrarisch gebied. Uitzondering hierop zijn vooral de exoten, zoals canadese gans en Nijlgans, die ook buiten de geijkte ganzen- en zwanengebieden voorkomen (bijvoorbeeld in stedelijk gebied). Deze soortgroep wordt vooral in januari, tijdens de midwintertelling, beter geteld. In de overige maanden wordt de aanwezige populatie exoten in meer of mindere mate onderschat. Het onderstaande hoofdstuk geeft een overzicht van de algemene patronen in het voorkomen van ganzen en zwanen in 2002/03. Aan de orde komen trends, seizoensvoorkomen, reproductie en regionale aantalsontwikkelingen.
8.2. Aantallen en trends Van september 2002 tot en met mei 2003 werden in Nederland 199 miljoen gans- en zwaandagen doorgebracht (incl. 4% bijgeschat voor niet-getelde gebieden). Zo’n aantal komt overeen met 729.000 vogels per dag tussen september en mei. Ten opzichte van het voorgaande seizoen nam het totale bezoek van ganzen en zwanen licht toe (+7%). Zoals gewoonlijk werden de grootste aantallen in ja-
nuari geteld: 1,5 miljoen ganzen en 41.000 zwanen (tabel 4.1). De winterpopulatie lijkt daarmee op het hoogtepunt van het seizoen op dit moment stabiel; in 2001/02 ging het om 1.4 miljoen ganzen en 41.000 zwanen. Bij de zwanen bestaat 60% uit Knobbelzwanen; bij de ganzen maken Toendrarietgans (7%), Kolgans (47%), Grauwe Gans (14%) en Brandgans (26%) de hoofdmoot uit. Hoewel groeiend in aantal, vormen de exoten maar 2% van de ganzen- en zwanenpopulatie in januari. Gerekend over alle beschikbare seizoenen (vanaf 1987/ 88, dus na de twee strenge winters 1985/86 en 1986/ 97) nam het totale ganzen- en zwanenbezoek over het gehele winterhalfjaar (september-mei) jaarlijks met gemiddeld 6% toe (figuur 8.1). De trend verschilt echter per soort. De sterkste groei vertonen Knobbelzwaan (jaarlijks gemiddeld 9%), Toendrarietgans (6%), Grauwe Gans (9%), Brandgans (7%) en Nijlgans (30%). Een afname zien we bij Kleine Zwaan (-3%) en Kleine Rietgans (-4%). Deze trends hebben zich in de laatste tien seizoenen (vanaf 1993/94) nog in versterkte mate doorgezet bij Kleine Zwaan (-), Toendrarietgans (+) en Grauwe Gans (+). Over de laatste tien seizoenen neemt ook de Zwartbuikrotgans af (4%)(hier verder Rotgans genoemd). De Kleine Rietgans is gestabiliseerd. De ontwikkelingen laten zich deels ook afleiden uit de seizoensmaxima (figuur 8.2). Niet eerder werden zoveel Knobbelzwanen (27.000), Grauwe Ganzen (300.000) en Brandganzen (394.000) geteld als in 2002/03 (vgl. tabel 8.1). Hoge seizoensmaxima werden ook bereikt door Wilde Zwaan (3350) en Kolgans (704.000). Voor beide soorten, alsmede voor de Brandgans, lijkt hier sprake van een influx als gevolg van streng winterweer op pleisterplaatsen ten oosten van ons (zie fig 3.4), o.a. ook af te leiden uit de ongebruikelijke toename van december op januari. Dit leidde ook tot een groot aantal Witbuikrotganzen (254). Van deze soort werden er alleen tijdens de strenge winters in 1995/96 en 1996/97 méér geteld. Opvallend was ook het aantal Dwergganzen. Het seizoensmaximum van 61 is vermoedelijk nog een onderschatting, omdat verwacht mag worden dat het grootste deel van de 80-100 Dwergganzen uit het Zweedse herintroductieprogramma de winter in ons land doorbrengt. Vooral in groepen Kolganzen is het vaak lastig om Dwergganzen te ontdekken. Bij de
69
SOVON-monitoringrapport 2004/02
30
Kleine Zwaan
aantal x 1000
aantal x 1000
25
20 Knobbelzwaan
20 15 10
15
10
5 5 0 ** 70
* * 80
75
*** 85
90
** 95
0 ** 70
00
5 Wilde Zwaan
aantal x 1000
aantal x 1000
2
* * 80
75
*** 85
90
** 95
15 10
** 0 6061
00
200
*** 7071
* * *** 8081 9091
** 0001
40 Toendrarietgans
Kleine Rietgans
150
aantal x 1000
aantal x 1000
00
5
0 ** 70
100
50
30
20
10
** 0 6061
*** 7071
* * *** 8081 9091
**
0 6061
0001
800
7071
8081
9091
0001
8081
9091
0001
8081
9091
0001
350 Kolgans
300
600
aantal x 1000
aantal x 1000
** 95
Taigarietgans
1
500 400 300
200 150 100
100
50 *** 7071
* * *** 8081 9091
**
Grauwe Gans
250
200 ** 0 6061
0 6061
0001
400
7071
150 Brandgans
Rotgans
300
aantal x 1000
aantal x 1000
90
20
3
350
*** 85
25
4
700
* * 80
75
250 200 150
100
50
100 50 ** 0 6061
*** 7071
* * *** 8081 9091
**
0001
0 6061
7071
Figuur 8.2. Trends van ganzen en zwanen vanaf 1960/61. Bij ganzen zijn seizoensmaxima gegeven; bij zwanen januari-aantallen. Bij soorten die gewoonlijk in december-februari pieken zijn de koude en strenge winters (IJnsen 1991) door middel van een * op de horizontale as aangeduid. / Trends in numbers of geese (seasonal maxima) and swans (January census) from 1960/61 onwards. * Indicates cold winters for species which usually peak between December-February.
70
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 8.1. Seizoensmaxima van ganzen en zwanen in Nederland in 2002/03 en de vijf voorgaande seizoenen(afgerond). Winter geeft het karakter van de winter aan (naar IJnsen 1991). Populaties zijn ontleend Wetlands International (2002). / Seasonal peak counts of swan and goose species in 2002/03 and the previous five seasons (rounded figures); population data refer to the size of the flyway-population. soort
winter Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Canadese Gans Brandgans Rotgans
max. 1997/98
max. 1998/99
max. 1999/2000
max. 2000/01
max. 2001/02
max. 2002/03
zeer zacht
vrij zacht
zeer zacht
zacht
zacht
normaal
16.000 17.000 1.100 1.000 68.000 23.000 490.000 168.000 1.500 209.000 83.000
19.000 15.000 2.000 6.800 144.000 28.000 619.000 166.000 2.400 263.000 61.000
22.000 13.000 1.500 1.600 116.000 32.000 658.000 192.000 3.600 276.000 83.000
22.000 14.000 1.300 1.300 122.000 22.000 601.000 264.000 4.500 296.000 72.000
25.000 17.000 1.900 5.200 175.000 36.000 613.000 244.000 6.400 354.000 79.000
27.000 15.000 3.400 4.900 113.000 27.000 704.000 300.000 6.600 394.000 76.000
exoten lijken in ieder geval de maxima bij diverse soorten enigszins af te vlakken (Zwarte Zwaan, Zwaangans, Indische Gans, canadese gans, Nijlgans). Het aantal Soepganzen zit nog wel in een opwaartse trend, al valt niet helemaal uit te sluiten dat de teldekking van deze soort nog steeds toeneemt. Gezien de ontwikkeling van lokale populaties die goed worden geteld, lijkt een waarnemersartefact echter geen grote rol te spelen. Niet alleen per soort, ook binnen het seizoen veranderen de aantallen niet evenredig. In het voorgaande rapport hebben we laten zien dat vooral in najaar sprake is van een sterke toename (vroegere aankomst van Toendrarietgans, Kolgans en Brandgans), terwijl in het voorjaar de aantallen naar verhouding stabiel blijven of afnemen doordat soorten als Kleine Zwaan, Toendrarietgans en Kolgans in de meeste jaren vroeg in de winter, vanaf januari, vertrekken naar voorjaarspleisterplaatsen ten oosten van ons. Deze trend zette ook in 2002/03 door in het najaar; niet eerder waren zoveel ganzen en zwanen (488.000) in oktober aanwezig. Vooral van Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe Gans en Brandgans waren in deze maand boven-gemiddelde aantallen op de pleisterplaatsen te vinden (Kolgans zelfs maximum ooit). Door de koude februarimaand bleven veel soorten dit seizoen echter betrekkelijk lang in ons land pleisteren; het hoger uitgevallen ganzen- en zwanenbezoek in 2002/03 is dus niet alleen een kwestie van grotere aantallen in de piekperiode, maar vooral ook van een lang seizoen, met een vroege aankomst en een laat vertrek.
populatie
250.000 29.000 59.000 100.000 600.000 37.000 1.000.000 400.000 ? 360.000 215.000
8.3. Seizoensvoorkomen Het verloop in de maandelijkse aantallen vertoonde slechts kleine verschillen met voorgaande seizoenen (figuur 8.3). Met uitzondering van september, december, maart en april, lagen de aantallen steeds iets boven die van de voorgaande vijf seizoenen. De tendens naar grotere aantallen in het najaar zette in 2002/03 door; eerdere wegtrek in het voorjaar bleef uit vanwege de vorstperiode in februari (zie 8.1; vgl. ook figuur 8.4 in van Roomen et al. 2004). De gebruikelijke afname na half januari werd daardoor vertraagd. Afzonderlijke soorten lieten eveneens een vergelijkbaar patroon zien als in eerdere seizoenen. Vooral Kleine Zwaan, Kleine Rietgans, Grauwe Gans en Rotgans zijn deels als doortrekker te beschouwen, met piekaantallen tijdens de najaarstrek in oktober-november of tijdens de voorjaarstrek in april-mei (Rotgans). De overige soorten zijn voornamelijk overwinteraar en komen in grote aantallen voor in december-januari. Knobbelzwaan en de meeste exoten zijn grotendeels standvogel (hooguit uitwisseling met populaties net over de grens); hun aantallen worden deels bepaald door de mate van concentratievorming door het seizoen heen. Zo worden bij Knobbelzwanen normaliter de grootste aantallen geteld tijdens de midwintertelling (in 2002/03 echter november), terwijl bij een soort als Nijlgans de grootste aantallen in het najaar (oktober) worden geteld, als de vogels zich nog deels in grote groepen concentreren in de buurt van hun zomerse ruiplaatsen.
71
SOVON-monitoringrapport 2004/02
140 120
index
100 80 60 40 20 0
sep
okt
nov dec
jan
feb
Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
mrt
apr mei West
Figuur 8.3. Seizoensverloop van ganzen en zwanen in 2002/03, gebaseerd op maandelijkse indexen (incl. bijgeschatte aantallen in niet-getelde gebieden) en afgezet tegen het gemiddelde verloop in 1997/98-2001/02 (zie hoofdstuk 9.1 voor uitleg). Er is onderscheid gemaakt in Noord-, Oost- en West-Nederland. / Phenology of goose and swan numbers in 2002/03, expressed as monthly indices (bars) and compared with the average phenology in 1997/98-2001/02 (bold line and shaded area).
8.4. Reproductie In het seizoen 2002/03 werden in totaal 75.000 ganzen en zwanen op leefttijd gecontroleerd. Op deze wijze kan inzicht worden verkregen in de broedresultaten van de zomer van 2002. Lieten deze in het voorgaande seizoen iets van herstel zien ten opzichte van het slechte broedjaar 2000, nu waren de jongenpercentages bij met name Kleine Zwaan,
Toendrarietgans, Kolgans en Brandgans opnieuw onder de maat (tabel 8.2). Bij Kleine Zwaan en Kolgans, en ook bij Toendrarietgans, is sprake van een trendmatige ontwikkeling (figuur 8.4). Kleine Zwaan en Kolgans vertonen al vanaf het eind van de jaren tachtig een afname van het broedsucces. De Kleine Zwaan herstelde licht in 2000/01 en 2001/02 (resp. 13 en 14% eerstejaars), maar viel dit seizoen opnieuw naar het lage niveau van eind jaren negentig. Het dalende aandeel eerstejaars bij deze soort is de belangrijkste verklaring voor de waargenomen afname van de populatie en de kleinere aantallen in Nederland. Bij de Kolgans zien we zo’n afname niet (tenminste niet op grond van de Nederlandse aantallen), ondanks het feit dat het gemiddelde aandeel eerstejaars in de afgelopen vijftien seizoen gedaald is van 34% (1988/89-1992/ 93) naar 24% (1993/94-1997/98) en 21% (1998/ 99-2002/03). Een uitwerking van de internationale tellingen en het analyseren van trends in de overleving van het Duitse halsbandprogramma zou duidelijkheid kunnen verschaffen over bijvoorbeeld verplaatsingen van winterconcentraties of verbeterde overleving van de vogels. Bij de Rotganzen manifesteert zich eveneens een neergaande trend in jongenproductie, en een afname van de populatie en de aantallen bij ons. Het kenmerkende patroon van hoge pieken en diepe dalen, gerelateerd aan de lemmingcyclus in Siberië, is in de jaren negentig afgevlakt (Ebbinge 2004). Tegenwoordig komen de vogels in goede jaren nog met hooguit 15-20% eerstejaars uit de broedgebieden terug
Tabel 8.2. Broedresultaten van ganzen en zwanen in het broedseizoen van 2002, zoals vastgesteld in Nederland in 2002/03. Weergegeven is het jongenpercentage, de gemiddelde familiegrootte (beide met het aantal gecontroleerde vogels, resp. families) en de periode waarin dit werd vastgesteld. / Breeding results of goose and swan species in 2002, based on age-assessments in The Netherlands in 2002/03. Given are the proportion of 1st-year birds and mean brood size (and their respective sample sizes of checked birds) as well as the period in which samples were collected. soort Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans 1 2
72
% eerstejrs.
steekproef
fam.grootte
steekproef
periode
6.0 19.7 17.8 14.4 10.6 15.1 35.1 11.9 9.6
9266 585 1285 24.775 13.281 32.967 2345 9732 2919
1.73 3.54 1.80 1.93 3.10 1.40 2.04
220 13 128 247 266 391 82
nov nov-jan dec-feb dec-mrt nov okt-feb sep1 okt-jan dec-jan2
Nederlandse broedvogels (Gelderse Poort) gerekend over het hele seizoen (okt-jan) 12.7% (N = 6801)
Watervogels in Nederland in 2002/2003
60
50
40
percentage
percentage
50
60 Knobbelzwaan
30 20 10 7071
8081
9091
50 percentage
percentage
Wilde Zwaan
30 20 10 7071
8081
9091
Toendrarietgans
0001
8081
9091
0001
8081
9091
0001
8081
9091
0001
8081
9091
0001
40 30 20
50
40
percentage
percentage
9091
7071
60
30 20 10
Kleine Rietgans
40 30 20 10
0 6061
7071
8081
9091
0 6061
0001
60
7071
60 Kolgans
50
40
percentage
percentage
8081
Taigarietgans
0 6061
0001
60
30 20 10
Grauwe Gans
40 30 20 10
0 6061
7071
8081
9091
0 6061
0001
60
7071
60 Brandgans
50
40
percentage
percentage
7071
10
0 6061
50
20
60
40
50
30
0 6061
0001
60
50
40
10
0 6061
50
Kleine Zwaan
30 20 10 0 6061
Rotgans
40 30 20 10
7071
8081
9091
0001
0 6061
7071
Figuur 8.4. Aandeel eerstejaars bij ganzen en zwanen. Weergegeven is het jaarlijks vastgestelde percentage eerstejaars (balken) en het driejaarlijks lopend gemiddelde (lijn; niet voor alle soorten weergegeven). Bij Taigarietgans en Brandgans ontbreken data uit een deel van de jaren negentig. / Age-assessments for goose and swan species,expressed by the annual percentage of 1st-year birds (bar) and the 3-yr running mean (line, not shown in all species). Note that for Taiga Bean Goose and Barnacle Goose no information is available in some years in the 1990s.
73
SOVON-monitoringrapport 2004/02
(eerder vaak 30-40%). Ook in het lemming-piekjaar 2002 was dit het geval (9,6% eerstejaars). Het magere broedsucces van de Brandgans is mogelijk een indicatie dat de groei van de populatie als geheel wat wordt afgeremd. Het grotere aantal dat in 2002/03 in ons land verbleef is dan ook vooral als een wintereffect te beschouwen (extra vogels uit de Duitse Waddenzee als gevolg van koude) en niet als een uiting van een gestegen populatie. Bij de overige soorten (Wilde Zwaan, Taigarietgans, Kleine Rietgans, Grauwe Gans) was min of meer sprake van een gemiddeld broedseizoen. Hoewel de steekproeven die ten grondslag liggen aan de reproductiecijfers in tabel 8.2 gestaag groeien, wijzen regionale verschillen zoals vastgesteld bij Rotgans en Kolgans erop dat het van belang is in veel gebieden en in grotere delen van het winterareaal reproductiecijfers van ganzen en zwanen te verzamelen. Alleen op die wijze is het mogelijk een accuraat inzicht te krijgen in de jaarlijkse variatie in broedresultaten. De inspanning om inzicht te krijgen in de broedresultaten zal dus moeten worden verbeterd, met name ook door middel van scholing van de waarnemers.
8.5. Regionale aantalsontwikkelingen en beleid De grootste concentraties ganzen vinden we zoals bekend vooral in Friesland. Deze provincie herbergt over het hele seizoen gerekend doorgaans 3540% van alle in ons land doorgebrachte gansdagen. Het seizoen 2002/03 week daar niet van af (figuur 8.5). Andere belangrijke provincies, met elk >10% van het aantal gansdagen waren Gelderland, ZuidHolland en Zeeland. Door het seizoen verschuift dit beeld iets: de noordelijke provincies als Friesland kennen over het hele seizoen grote aantallen, het oosten en westen is vooral in november-februari van betekenis (figuur 8.3). Vergeleken met andere provincies is het ganzenbezoek in Limburg gering, al gaat het wel om groeiende aantallen (Reneerkens et al. 2004). Bij de zwanen (gedomineerd door Knobbelzwaan) zijn de populaties meer over de provincies verdeeld (figuur 8.5). Friesland neemt weliswaar ook hier een relatief groot aandeel voor z’n rekening, maar wordt nog overtroffen door Zuid-Holland en Flevoland. Bij die laatste provincie gaat het vooral om de grote aantallen Knobbelzwanen op de Randmeren. ‘Zwanen-arme’ provincies zijn Groningen, Zeeland, Drenthe en - wederom - Limburg. Hier worden vooral Kleine Zwanen
74
FR GL ZH ZL OV GR NH NB UT FL DR LI
0
10
20 30 aantal gansdagen (%)
40
0
10 20 30 aantal zwaandagen (%)
40
ZH FL FR NH GL NB UT OV GR ZL DR LI
Figuur 8.5. Bezoek van ganzen en zwanen in 2002/03 per provincie, uitgedrukt als percentage van het aantal gans- en zwaandagen in Nederland (zie figuur 8.1 voor selectie van gegevens). / Goose and swan numbers per province, expressed as percentage of the total goose and swan days in the Netherlands.
aangetroffen, die echter maar gedurende een klein deel van het jaar aanwezig zijn, op oogstresten op akkers. De positie van Friesland komt ook naar voren in het landelijke verspreidingsbeeld voor de pleisterplaatsen (figuur 8.6). De sterkste concentratie zien we hier langs de Friese IJsselmeerkust (pleisterplaatsen Wonseradeel/Workum, omgeving Fluessen, Gaaster- en Lemsterland). Daarnaast zijn er bolwerken in Midden-Friesland (Sneekermeer, De Deelen, Beetsterzwaag) en langs de waddenkust (Noord-Friesland buitendijks en omgeving Lauwersmeer). Buiten Friesland hebben concentraties een meer geïsoleerd karakter, bijvoorbeeld de Gronings-Drentse Veenkoloniën, het IJsseldal tussen Deventer en Zwolle en de Gelderse Poort. Alleen in de noordelijke Delta (vooral Haringvliet en Schouwen-Duiveland) en in Oost-Zeeuws-Vlaanderen is nog wel sprake van enige clustering van concentraties. De verdeling van gans- en zwaandagen zoals die
Watervogels in Nederland in 2002/2003
V ogeldagen x 1.000 1 - 600 600 - 1.500 1.500 - 3.500 3.500 - 7.000
7.000 - 14.000
Trend vogeldagen afname stabiel fluctuerend toename onbekend
Figuur 8.6. Verdeling van ganzen en zwanen in 2002/ 03 over de afzonderlijke pleisterplaatsen (zie figuur 8.1 voor selectie van gegevens). / Goose and swan numbers observed at the 120 staging areas, expressed as the number of goose and swan-days (see Fig. 8.1 for selection of data used).
Figuur 8.7. Trends per pleisterplaats in 1993/94 - 2002/ 03 (selectie gegevens volgens figuur 8.1). / Trends per staging area in 1993/94 - 2002/03 (data according to Fig. 8.1).
in figuur 8.5 is geschetst, is o.a. ook gebruikt voor het verdelen van de 80.000 ha foerageergebied die het Ministerie van LNV en de Provincies zijn overeengekomen voor het nieuwe beleidskader ten aanzien van schadebeperking bij Kolgans, Grauwe Gans en Smient. Een speciale analyse van de verspreiding heeft laten zien dat er vooral in de provincies Drenthe, Flevoland, Gelderland, Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Utrecht een grote discrepantie bestaat tussen de aangewezen hectares en de oppervlakte die momenteel door ganzen wordt gebruikt (Voslamber et al. 2004). In een aantal provincies is dit terug te voeren op grote groepen vogels op bouwland, o.a. in Groningen, Flevoland, Noord-Brabant en Zeeland, dat -uitzonderingen daargelaten- buiten het nieuwe beleidskader valt. Met ingang van het seizoen 2004/05 zijn vooralsnog drie provincies (Overijssel, Gelderland, Limburg) van start gegaan met het systeem van foerageergebieden en gebieden waar vogels gericht worden verjaagd (met ondersteunend afschot).Uit een evaluatie zal moeten blijken of deze methodiek vruchten afwerpt. De landelijke tellingen die maandelijks worden uitgevoerd kunnen uitwijzen of dit beleid ook leidt tot veranderingen in verspreiding op grotere schaal. Bovendien valt te verwachten,
indien op grotere schaal verjaging plaats zal vinden en de opvanggebieden niet alle vogels kunnen opvangen, dat ganzen uitwijken naar pleisterplaatsen net over de grens, zoals aan de Dollard en aan de Niederrhein in Duitsland en in de Oostkustpolders in Vlaanderen. Figuur 8.6 geeft per pleisterplaats een overzicht van trends over de periode 1993/94-2002/03 (selectie gegevens als in figuur 8.1). Zelfs gerekend over deze tien seizoenen overheersen fluctuaties (49 van de 120 pleisterplaatsen, 41%); kennelijk is er dus veel variatie in de jaarlijkse bezetting van deze pleisterplaatsen en is meer tijd nodig om eenduidige trends vast te stellen. Daarnaast is er een bijna even grote groep van gebieden (46) waar sprake is van groeiende aantallen. Deze weerspiegelen deels de gebieden met dominatie van soorten waarvan de aantallen in de afgelopen seizoenen groeiden (Knobbelzwaan, Toendrarietgans, Grauwe Gans, Brandgans), zoals de Gronings-Drentse Veenkoloniën, de Friese IJsselmeerkust, de Randmeren en aangrenzende polders, het oostelijk rivierengebied, de noordelijke Delta en Oost-Zeeuws-Vlaanderen. Opvallend is verder dat twee nieuwere pleisterplaatsen (Het Bildt Fr en Hoeksmeer Gr) naar verhouding sterk toenemende aantallen herbergen (ge-
75
SOVON-monitoringrapport 2004/02
middelde jaarlijkse toename resp. 34% en 26%). In deze twee gebieden pleisteren vooral Kleine Zwanen (Het Bildt) en Kolganzen (Hoeksmeer). Stabiele of neerwaartse trends zijn vooral geassocieerd met Rotgans-pleisterplaatsen, bijvoorbeeld een deel van de Waddeneilanden, Noord-Friesland buitendijks en rond de Oosterschelde. Een positieve uitzondering hierop is Schiermonnikoog, dat recent niet alleen meer Brandganzen herbergt, maar vanwege verminderde verjagingsinspanning van boeren ook een toename van Rotganzen te zien gaf (Bos & Stahl 2003). Ook zijn er gebieden met stabiele aantallen waar vermoedelijk het plafond van de draagkracht is bereikt, zoals o.a. in het Lauwersmeer en de Anjumerkolken, Hoek van de Band en kwelder Paesens, Gaasterland en Lemsterland en het Oude Land van Strijen. Dit zijn gebieden die al gedurende een lange reeks van jaren behoren tot de traditionele pleisterplaatsen en vermoedelijk amper extra capaciteit hebben voor ‘nieuwe’ ganzen. Gebieden waar de ganzen en zwanenpopulaties significant afnemen zijn dun gezaaid. De afname op Balgzand en Wieringen en in het midden en noorden van de Oosterschelde is ongetwijfeld gerelateerd aan de afname van de rotganzenpopulatie. Minder voor de hand liggend zijn afnames op Putten (Kolgans) en in de Grevelingen (Brandgans), zeker gezien de ontwikkelingen van de betreffende soorten elders. In de vorige rapportage is al gewezen op de neergang van Kolganzen in het Leekstermeergebied, dat door extensivering van het grasland minder aantrekkelijk is geworden (mogelijk heeft het nabijgelegen Hoeksmeer deze vogels opgevangen?). Dit voorbeeld laat zien dat de wens om een belangrijk deel van de foerageergebieden van het nieuwe beleidskader in de Ecologische Hoofd Structuur onder te brengen niet in alle gevallen optimale resultaten levert. Probleem hierbij is vooral dat dergelijke gebieden inmiddels een opeenstapeling van tegenstrijdige functies hebben: botanische doelstellingen èn broedvogel-doelstellingen èn nu dus in een aantal gevallen ook nog opvang-doelstellingen voor ganzen (Nienhuis, in voorbereiding). Voor ganzen en zwanen, en herbivoren in het algemeen, is de draagkracht van zulke extensief beheerde gebieden een beperkende factor. Dit geldt ook voor buitendijkse gebieden als kwelders en schorren, die in de wintermaanden geen capaciteit hebben om grote aantallen herbivoren op te vangen (Koffijberg & Günther 2004). Verjaging in het binnendijkse agrarisch gebied zal dan ook in de meeste gevallen leiden tot verschuiving van concentraties naar elders.
76
8.6. Conclusies • Het totale aantal ganzen en zwanen nam, gerekend over alle soorten en maanden, ten opzichte van 2002/03 licht (7%) toe; ten opzichte van 1985/86 met gemiddeld 6% per jaar. De piekaantallen in januari bleven nagenoeg gelijk: 1,5 miljoen ganzen en 41.000 zwanen. Bij de zwanen gaat het vooral om Knobbelzwanen; bij de ganzen vooral om Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe Gans en Brandgans. Exoten vormen slechts 2% van het januari-aantal. • De sterkste groei in vogeldagen (vanaf 1985/86) vertonen Knobbelzwaan, Toendrarietgans, Grauwe Gans, Brandgans en Nijlgans. Deze trends hebben de laatste tien jaar versterkt doorgezet bij Toendrarietgans en Grauwe Gans. Exoten als Zwarte Zwaan, Canadese Gans, Indische Gans en Nijlgans stabiliseerden in 2002/03, gerekend naar seizoensmaxima. • Kleine Zwaan en Kleine Rietgans nemen in vogeldagen vanaf 1985/86 af (laatste soort stabiel over afgelopen tien jaar). Recent neemt ook de Rotgans af. • Niet eerder werden zoveel Dwergganzen (61) in ons land gezien. Waarschijnlijk verblijft de gehele populatie van 80-100 vogels van het Zweedse herintroductieprogramma in ons land, maar worden ze deels over het hoofd gezien, vooral in concentraties Kolganzen. • Ondanks het normale karakter van de winter in Nederland, zorgde felle koude ten oosten en noorden van ons voor extra aantallen Wilde Zwanen, Brandganzen (gehele populatie in januari in ons land) en Kolganzen. Voorts leidde dit tot de derde grote influx van Witbuikrotganzen sinds 1995/96. • Tellingen van het aandeel eerstejaars in de populatie wezen op een matig broedseizoen 2002 voor de meeste soorten (Toendrarietgans, Kolgans, Brandgans, Rotgans); bij Kleine Zwaan was sprake van uitgesproken slechte broedresultaten. Op langere termijn neemt het broedsucces af bij Kleine Zwaan, Toendrarietgans, Kolgans en Rotgans; dit heeft bij de eerste en laatste soort geleid tot een neergang van de wereldpopulatie en een afname op Nederlandse pleisterplaatsen. • Analoog aan de trend van de afgelopen jaren werden opnieuw vroeg in het seizoen grote aantallen geteld; niet eerder werden zoveel ganzen en zwanen in oktober geteld als in 2002/03. Door de koude februarimaand bleven veel soorten bovendien lang in ons land. Dit verlengde seizoen
Watervogels in Nederland in 2002/2003
is één van de mechanismen achter het grotere aantal gans- en zwaandagen in 2002/03. • Net als in voorgaande jaren liggen de best bezette pleisterplaatsen in de provincies Friesland en Groningen; in het Overijssels en Gelders rivierengebied en in de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta. Bij het totale ganzenbezoek blijft Friesland de ganzenprovincie bij uitstek, met bijna 40% van alle doorgebrachte gansdagen. • Zwanen zijn meer gelijkmatig over het land verdeeld, met concentraties in Zuid-Holland, Flevoland (toename t.o.v. 2002/03) en Noord-Holland. • Trends op de afzonderlijke pleisterplaatsen laten een divers patroon zien. Veel pleisterplaatsen kennen fluctuerende aantallen. Uitgesproken trends zijn o.a. te zien langs de Friese IJsselmeerkust (toename Brandgans), in het oostelijk deel van Groningen en Drenthe (Toendrarietgans), in het noordelijk IJsseldal in Overijssel (Kolgans en Grauwe Gans), langs de Randmeren (Knobbelzwaan), in het oostelijk rivierengebied (Kolgans en Grauwe Gans), in het oostelijk en noordelijk Deltagebied (Toendrarietgans, Grauwe Gans, Brandgans) en in Noord- en Zuid-Holland (Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans). Pleisterplaatsen met afnemende aantallen zijn voornamelijk geconcentreerd in regio’s met een sterke dominantie van Rotganzen
(verschillende plaatsen in het Deltagebied, Balgzand en Wieringen). • Bij een pleisterplaats als het Leekstermeergebied is gebleken dat de terugloop van het aantal (Kol)ganzen verband houdt met de toename van natuurgebieden en extensieve graslanden. Hoewel dit gebied mede is aangewezen als Vogelrichtlijn-gebied vanwege de grote aantallen Kolganzen, heeft de opeenstapeling van doelstellingen (botanisch, broedvogels, ganzen) geleid tot verminderde draagkracht voor ganzen. Dit is een bevestiging van eerdere vermoedens dat de EHS minder geschikt is als opvanggebied (tenminste als voedselgebied) voor ganzen en zwanen dan regulier cultuurgrasland. • Bij een vergelijking van de aangewezen hectares voor ganzenopvang in het kader van het nieuwe beleidskader faunabeheer en de hectares die op grond van de maandelijkse tellingen door ganzen worden benut, blijkt dat vooral in de provincies Drenthe, Flevoland, Gelderland, Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Utrecht een veel groter areaal door de vogels wordt benut als momenteel wordt aangewezen als opvanggebied. Deels komt dit voort uit het feit dat akkerland in principe buiten het beleidskader valt, terwijl het in een aantal provincies de belangrijkste voedselhabitat vormt.
77
SOVON-monitoringrapport 2004/02
78
Watervogels in Nederland in 2002/2003
9. Soortbesprekingen 9.1. Uitleg bij tekst, figuren en tabellen Algemene soorten worden uitgebreid besproken, inclusief standaardfiguren en tabellen. Op schaarse en zeldzame soorten wordt korter ingegaan. De uitleg bij de standaardfiguren en -tabellen wordt hieronder gegeven, waarbij nummers in de tekst verwijzen naar nummers in de voorbeelden. Wanneer wordt gerefereerd aan resultaten uit de twee voorgaande seizoenen, wordt hier niet specifiek naar verwezen, het gaat om van Roomen et al. (2002b) en (2003b). De gegevens van het Deltagebied zijn ontleend aan Berrevoets et al. (2003) en RIKZ (ongepubliceerd). Bij dwaalgasten is het oordeel van de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) aangegeven: aanvaard (*), dan wel niet ingediend, afgewezen of nog in behandeling (o) (van der Vliet et al. 2003, 2004).
le (getelde) aantallen in de regio. Het betreft het gemiddelde van de voorgaande vijf seizoensmaxima (1997/98-2001/02). Een seizoensmaximum wordt alleen in de berekening van dit gemiddelde meegenomen indien er minstens één telling in een relevante maand viel (maanden met 60% van de maximale aantallen), en deze telling moet behoorlijk volledig zijn geweest (minstens 70% geteld van het aantal dat volgens berekening aanwezig zou moeten zijn).
3 Trend-figuren • In deze figuren worden jaarindexen (1) gepresenteerd. Deze zijn verkregen door de seizoenssommen (getelde en bijgeschatte aantallen; in bijlage 5 staat het percentage imputing per seizoen) te relateren aan een basiswaarde (2) die op 100 wordt gesteld, in dit geval de gemiddelde seizoenssom over de hele periode. De getallen op de verticale as (3) geven dus geen absolute vogelaantallen weer, maar verhoudingsgetallen ten opzichte van de basiswaarde (50 duidt op een halvering in aantallen ten opzichte van de basiswaarde, 200 op een verdubbeling). • De lijn in de figuur (4) is het lopende gemiddelde, berekend over de jaarindexen. Dit vormt een hulpmiddel om langjarige trends te onderscheiden van korte-termijnfluctuaties. Eerst werd het vijfjarig lopend gemiddelde bepaald, waarna over de gevonden waarden nogmaals het vijfjarig lopend gemiddelde werd berekend. • Met een lineaire regressie (berekend over zowel de hele periode als de laatste 10 jaar) is getoetst of de jaarindexen een significante trend vertonen. Dit wordt in het onderschrift aangegeven (7) (tabel 2.4 voor klassenindeling). • Het figuurbijschrift geeft voorts de volgende aanvullende informatie: periode (5): de jaren waarover de trend is berekend; 1975-2002 staat voor het seizoen 1975/76 tot en met 2002/03. gemiddeld maximum (6): de afgeronde maxima-
250 200
1 150
2
4
100 50
0 75/76 79/80 83/84 87/88 91/92 95/96 99/00
5
6
7
Figuur XX. Trend van de Dodaars in de Zoete Rijkswateren in 1975-2000. Gem. maximum: 240, lineaire trend gehele periode: geen (r2=0.13), laatste 10 jaar: sterke toename (r2=0.46), bijschatting gem. 37%. 8 Figuur 9.1. Uitleg trendfiguren. De nummering verwijst naar de tekst./ Example of how trend information is presented in this report. Shown are annual indices, derived from the totals (counted/imputed) for each season. Index 100 represents the average seasonal sum over the entire period, in this case from 1975/76 onwards. The line shows a twice calculated 5-year running mean. Statistics given in the caption include the mean seasonal peak count in the previous five seasons, linear trend for the whole period and linear trend for the last 10 seasons. In most species these trends are presented according to region (cf. Fig. 2.7, 2.8, 2.9).
79
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Seizoenspatronen • Het seizoenspatroon in heel Nederland in 2002/ 03 (balken, 1) wordt weergegeven in vergelijking met het gemiddelde (dikke lijn, 2) en de spreiding in de voorgaande vijf seizoenen (1997/982001/02; grijs gearceerd gebied tussen de dunne lijnen, 3). De gegevens zijn gecorrigeerd voor niet-getelde gebieden. Binnen het landelijke patroon wordt meestal een verdere opsplitsing gemaakt die in de legenda wordt aangegeven. • De getallen op de verticale as (4) zijn indexwaarden, het is een relatief plaatje van het seizoensvoorkomen. Als basiswaarde (=100) is het aantal gebruikt van de maand waarin gemiddeld de hoogste aantallen (5) zijn vastgesteld in de vijf voorgaande seizoenen (1997/98-2001/02).
4
zig, maar aantal onbekend. • Per soort is een keuze gemaakt voor een bepaalde maand of, bij ganzen en zwanen, verschillende maanden; deze staat aangegeven in het figuurbijschrift (3). Bij sommige zeldzame ganzen en zwanen is het maximum per hoofdgebied over de periode oktober tot en met maart genomen.
320 160
1b
2
80 40
200
3 1
150
5
100
50
0
80
1a
2
1c
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 95-99
gem. 95-99
3
Figuur XX. Seizoensverloop van de Dodaars in Nederland in 2000/01.
Figuur XX. Verspreiding van de Dodaars in Nederland in januari 2001.
Figuur 9.2. Uitleg seizoenspatronen. De nummering verwijst naar de tekst./ Example of how monthly changes in numbers are presented in this report. Shown are monthly indices for the 2002/03 season (bars), the average phenology pattern in the previous five seasons (bold line) and the minimum and maximum pattern in the previous five seasons (shaded). Index 100 represents the maximum count in the previous five seasons. Imputed numbers have been included.
Figuur 9.3. Uitleg verspreidingskaarten. De nummering verwijst naar de tekst./ Example of how distribution maps are presented in this report. Dots represent main counting areas; dot size is proportionally related to the true number of birds observed (no imputing included). Maps are shown for typical month(s) (often January; best coverage during midwinter count) or combined over a longer period (then: maxima over the season are shown).
Verspreidingskaarten • Weergave van de verspreiding op hoofdgebiedniveau (1a aantallen op Walcheren, 1b aantallen op Texel, 1c aantallen in de Midden-Limburgse Maasplassen). Het gaat alleen om getelde aantallen. • De stipgrootte is een rechtstreekse maat voor de getelde aantallen. In de legenda staan enkele voorbeelden van stipgroottes met het bijbehorende aantal, het zijn geen aantalsklassen (2). Een plus in de legenda staat voor soort wel aanwe-
Tabel belangrijke gebieden • Bij ganzen en zwanen zijn per soort alle pleisterplaatsen opgenomen die kwalificeerden als internationaal belangrijk (gemiddeld 1% of meer van de biogeografische populatie) in 1994/95-1998/ 99 (SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep 2001). Bij de overige soorten gaat het om monitoringgebieden die in 1997/98-2001/02 gemiddeld 0,5% of meer van de biogeografische populatie herbergden of minstens 10.000 exemplaren van soorten met een populatiegrootte van meer dan 2 miljoen.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
1
3
2
4
5
6
7
8
9
10
Tabel XX. Aantallen en trends van de Fuut in belangrijke gebieden. gebied
Grevelingen IJsselmeer Volkerakmeer
SBZ water syst. x x x
x x x
gem. max.
max. 01/02
9.400 3.900 2.800
7.954 5.668 3.504
mnd trend totaal 1 12 8
f +
trend 10 jaar 0 f
N perc. periode imput 16 28 21
2 10 5
87-02 75-02 79-02
Figuur 9.4. Uitleg tabel met belangrijke gebieden. De nummering verwijst naar de tekst./ Explanation of table with important sites. Included are goose and swan staging areas (cf. Fig. 2.2) supporting on average 1% or more of the flyway population in 1994/95-1998/99 and monitoring sites (cf. Fig. 2.1.) supporting on average 0.5% or more of the flyway population in 1997/98-2001/02. Furthermore, information is included on status of the site (SBZ=SPA; watersyst.= national waterbody, not indicated for goose and swan staging sites), average seasonal peak count in the previous five seasons, peak count in 2002/03 and month in which it was recorded, and an indication for the trend over the entire period and the past 10 seasons, respectively. Also given are the period and the number of seasons for which the overall trend was calculated and the average share of imputed data included.
• In de tabel staan de volgende kolommen naast de gebiedsnaam: SBZ (1): het betreffende gebied komt (grotendeels) overeen met een speciale beschermingszone onder de EU-Vogelrichtlijn. Dit is niet voor ganzenen zwanenpleisterplaatsen aangegeven. Watersyst. (2): het betreffende gebied komt (grotendeels) overeen met een rijkswatersysteem. Dit is niet voor ganzen- en zwanenpleisterplaatsen aangegeven. gem. maximum (3): zie uitleg bij Trend-figuren. Deze waarde wordt alleen berekend als de tellingen voldoende volledig en uit een relevante maand afkomstig waren. max (4): het vastgestelde seizoensmaximum in 2002/ 03. Ook dit wordt alleen gegeven als er een vol-
doende volledige telling in een relevante maand is uitgevoerd. mnd (5): de maand waarin het seizoensmaximum van 2002/03 werd vastgesteld. trend totaal (6): zie uitleg bij Trend-figuren. De symbolen voor de trendindicatie staan in tabel 2.4. trend 10 jaar (7): idem, periode 1993/94-2002/03. N (8): het aantal seizoensindexen waarop het trendtotaal is gebaseerd. perc. imput (9): het gemiddelde percentage imputing over de hele periode, zie bijlage 5 voor het percentage imputing per seizoen. periode (10): het eerste en laatste seizoen waarover een trendindicatie is berekend bij trend totaal, zie uitleg bij Trend-figuren.
81
SOVON-monitoringrapport 2004/02
9.2. DUIKERS EN FUTEN ROODKEELDUIKER Gavia stellata Het hoogste aantal Roodkeelduikers dat geteld werd, waren de 861 exemplaren in maart. In vergelijking met voorgaande jaren (max. 204 in 2001/02 en 496 in 2000/01) was dat een opvallend hoog aantal. Zoals gewoonlijk was de Voordelta veruit het belangrijkste gebied, goed voor vrijwel alle Roodkeelduikers (851) in maart, en met behoorlijke aantallen in fe-
bruari (194) en december (62). Op de Wadden leverden de Noordzeekust van Vlieland en Terschelling de meeste Roodkeelduikers op (beide 18 in januari) maar dit is een ondertelling. Het grootste deel van de winterpopulatie (maximaal 10.000) in de Nederlandse kustwateren blijft onopgemerkt vanaf het land (Camphuysen & Leopold 1994).
PARELDUIKER Gavia arctica In het seizoen 2002/03 werden tijdens de tellingen maximaal vijf Parelduikers gezien, in februari; daarvan zaten er vier in de Grevelingen. Tellingen van-
af schepen geven aan dat er maximaal enkele honderden Parelduikers in de Nederlandse kustwateren kunnen verblijven (Camphuysen & Leopold 1994).
IJSDUIKER Gavia immer IJsduikers werden gezien in de maanden december-maart en vooral in februari (4). De meeste werden gezien in de Zoute Delta: maximaal twee in de Grevelingen en de Voordelta en één in de Ooster-
schelde. Een opvallende waarneming was die langs de IJssel tussen Beekbergen en Dieren, diep in het binnenland dus.
DODAARs Tachybaptus ruficollis Het maximale aantal Dodaarzen dat in 2002/03 werd geteld, ruim 3000 in januari, was vergelijkbaar met het voorgaande seizoen. Dat de piek in januari valt, komt voor een belangrijk deel door de grotere telinspanning die in die maand wordt opgebracht in het kader van de midwintertelling. Het seizoenspatroon in de maandelijks getelde gebie-
den geeft aan dat de aantallen in werkelijkheid het hoogst zullen zijn geweest in november en december. Net als in het vorige seizoen waren de aantallen in de maanden september-maart boven-gemiddeld, en die in september waren zelfs de hoogste van de afgelopen vijf jaren. Gezien de periode, meteen na 250
200
200
index
index
150 100 50 0 75/76
100 50
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.5. Trend van de Dodaars in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 600, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Little Grebe in Dutch Delta area in 19872002.
82
150
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.6. Trend van de Dodaars in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 340, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Little Grebe in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160 140
240
index
120
120
100 80
60
60
30
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.7. Seizoensverloop van de Dodaars in 2002/ 03. / Seasonal changes of Little Grebe in 2002/03.
Figuur 9.8. Verspreiding van de Dodaars in januari 2003. / Distribution of Little Grebe in January 2003.
het broedseizoen en nog voordat er veel trek heeft plaatsgevonden, gaat het waarschijnlijk vooral om dispersie van broedvogels uit Nederland en directe omgeving. Broedvogeltellingen (BMP) geven aan dat de Nederlandse broedpopulatie in 2002 relatief hoog was, wat past in de trend van de laatste jaren; gerekend vanaf het begin van de BMP in 1984 is de stand met een factor 1,5 -2 toegenomen (van Dijk 2003). Ook in november en december waren er overigens erg veel Dodaarzen, vergelijkbaar met het vorige seizoen dat topaantallen opleverde. Al met al behoort 2002/03, samen met de twee vorige seizoenen, tot de beste sinds 1987/88. Landelijk is de soort over die periode toegenomen; de aantallen in de laatste tien jaren fluctueren wat meer. De toename zou (deels) veroorzaakt kunnen zijn door de tendens naar zachtere winters (weinig wintersterfte); goed broedsucces tijdens jaren met hoge waterstanden in de broedgebieden kan daar nog een schep bovenop doen (Bijlsma 1995). De landelijke ontwikkeling wordt voor een belangrijk deel bepaald door die in de Zoute Delta, waar bijna de helft van de Nederlandse winterpopulatie verblijft. In vergelijking met de andere gebieden zijn
de jaarlijkse fluctuaties er groot. In de Zoete Rijkswateren is er na een periode van afname vanaf midden jaren zeventig een krachtig herstel merkbaar rond de eeuwwisseling. Punt-Transect-Tellingen (december), die vooral het landelijke gebied bestrijken en niet zozeer de wetlands, laten tussen 1980 en 2002 een negatiever beeld zien, al lijkt er vanaf 1997 een herstel op te treden (www.SOVON.nl). De verspreiding over Nederland in januari 2002 was kenmerkend voor die in een zachte winter. De grootste aantallen verbleven in Zuidwest-Nederland in de Zoute Delta; daarnaast waren er concentraties in het zuiden van Noord-Holland, het oosten van Overijssel en Gelderland, langs de Grote Rivieren en op de Midden-Limburgse Maasplassen. Grote aantallen werden aangetroffen op het Veerse Meer (350 in november en bijna 400 in december) en Oosterschelde (300 in september). Meer dan 100 Dodaarzen werden ook geteld op Walcheren, het Grevelingenmeer, de Biesbosch, het Volkerakmeer, Oostvoornse Meer en de Midden-Limburgse Maasplassen.
FUUT Podiceps cristatus De hoogste aantallen in 2002/03, bijna 20.500, werden in december geteld en waren duidelijk bovengemiddeld in vergelijking met de afgelopen vijf seizoenen. Dit had te maken met een influx van Futen van (noord)oostelijke herkomst tijdens de vorstin-
val. In de overige maanden waren de aantallen zeker niet aan de hoge kant, eerder het tegendeel (november, februari). De influx in december vond vooral plaats in de Zoete Rijkswateren, in het bijzonder het IJsselmeer.
83
SOVON-monitoringrapport 2004/02
naal heel wat beweging was. Zo namen de aantallen in de Zoute Delta de laatste 10 jaren af na eerdere toename, terwijl ze in de Zoete Rijkswateren al vanaf midden jaren zeventig min of meer stabiel zijn; hier vond echter een verschuiving plaats van het IJsselmeergebied naar de Randmeren, de Grote Rivieren en het Beneden Rivierengebied (Voslamber
200
200
150
150 index
index
Dat de aantallen ook in de Zoute Delta in december toenamen, past in het normale patroon voor dat gebied. Ook op de Waddenzee bij Harlingen doken relatief veel Futen op, maar de aantallen vallen in het niet bij die in de kerngebieden. Landelijk gezien is de trend op de langere en kortere termijn stabiel, wat niet wegneemt dat er regio-
100
100 50
50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.9. Trend van de Fuut in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 11.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Great Crested Grebe in Dutch Delta area in 19872002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.10. Trend van de Fuut in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 8400, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Great Crested Grebe in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
160 140
1600
index
120 100
800
80
400
60
200
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.11. Seizoensverloop van de Fuut in 2002/03. / Seasonal changes of Great Crested Grebe in 2002/ 03. Figuur 9.12. Verspreiding van de Fuut in september 2002. / Distribution of Great Crested Grebe in September 2002. Tabel 9.1. Aantallen en trends van de Fuut in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Great Crested Grebe in important areas. gebied
Grevelingen IJsselmeer Volkerakmeer
84
SBZ
x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x x
9.400 3.900 2.800
7.954 5.668 3.504
mnd trend totaal 1 12 8
f +
trend 10 jaar 0 f
N perc. periode imput 16 28 21
2 10 5
87-02 75-02 79-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
& van Winden 2001). De afname in het IJsselmeer van spiering, die hier de belangrijkste prooi vormt (Wiersma et al. 1995, Hartgers & Dekker 2000), is waarschijnlijk de oorzaak van de achteruitgang in dit gebied. De toename in de Randmeren (Veluwemeer en Wolderwijd) wordt eveneens in verband gebracht met de visstand (Noordhuis et al. 1997). De afname in de Zoute Delta volgt op een periode van sterke toename eind jaren tachtig en begin jaren negentig en een aantal jaren met sterk wisselende aantallen kort daarna. Toch was het Grevelingenmeer nog steeds het gebied met de hoogste aan-
tallen Futen: bijna 8000 in januari 2003. Ook in december en februari verbleven hier aanzienlijke aantallen, 3900 resp. 3600. Ook de 5700 exemplaren in december op het IJsselmeer sprongen in het oog. In de maanden augustus tot en met oktober vindt de rui plaats. In 3-4 weken worden alle vleugelveren geruid waardoor de vogels tijdelijk niet kunnen vliegen. In deze periode werden in augustus 3500 Futen gezien op het Volkerakmeer en in september 1800 op het IJsselmeer, ruim 1300 op het Grevelingenmeer, 1200 in de Voordelta en 1200 in de Oosterschelde.
ROODHALSFUUT Podiceps grisegena Het grootste aantal Roodhalsfuten in het seizoen 2002/03 werd gezien in september (46); ook november (34) en oktober (25) deden overigens een aardige duit in het zakje. De belangrijkste concentratie werd gevonden in de Voordelta met 34 in sep-
tember, 23 in november en 21 in oktober. In het binnenland werd de soort bijna maandelijks in september-april gemeld op de Midden-Limburgse Maasplassen, met een maximum van drie in januari en februari.
KUIFDUIKER Podiceps auritus Het maximum in 2002/03, 148 exemplaren in februari, viel hoger uit dan in 2001/02 (129) en 2000/01 (35). De Zoute Delta was veruit het belangrijkste
gebied, met maximale aantallen van 99 op het Grevelingenmeer (februari), 30 op de Oosterschelde (april) en 27 in de Voordelta (november).
GEOORDE FUUT Podiceps nigricollis aars vogels aanwezig zijn uit de omgeving (Denemarken, Duitsland) en, waarschijnlijk in toenemende mate, Oost-Europa. 160 140 120
index
De meeste Geoorde Futen vertoefden in ons land in de maanden augustus-oktober, veel minder werden er gezien in december-juni, met een kleine opleving in maart. In september werden de meeste vogels geteld, 6300. De aantallen waren, vergeleken met de voorgaande seizoenen, het hele seizoen lang aan de hoge kant, vooral in juli, september-november, maart en juni. De Zoute Delta nam meer dan 95% van het aantal waargenomen Geoorde Futen voor zijn rekening. Concentraties werden vastgesteld op het Grevelingenmeer (5700, september), de Oosterschelde (510, september), het Markiezaatsmeer (71, september) en het Veerse Meer (67, maart). De landelijke trend vanaf 1987/88 is er een van sterke toename. Ook als broedvogel is de Geoorde Fuut gestaag toegenomen, van 100 broedparen begin jaren tachtig naar ruim 500 in de eerste jaren van de 21e eeuw (van Dijk et al. 2003). Naast onze eigen broedvogels zullen onder de doortrekkers en overwinter-
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.13. Seizoensverloop van de Geoorde Fuut in 2002/03. / Seasonal changes of Black-necked Grebe in 2002/03.
85
SOVON-monitoringrapport 2004/02
9.3. Aalscholvers, reigers, ooievaars, Lepelaar en flamingo’s AALSCHOLVER Phalacrocorax carbo Het aantal Aalscholvers in 2002/03 was beduidend hoger dan in de jaren daarvoor. Het maximum van bijna 36.000 werd zowel in zowel september als oktober vastgesteld (tellingen niet altijd volledig!). De aantallen kwamen alle maanden boven het gemiddelde uit, in acht maanden tevens boven het maximum in de voorgaande vijf seizoenen. De toename in 2002/03 wordt vooral bepaald door de Zoete Rijkswateren in casu het IJsselmeer. Landelijk nam het aantal broedvogels toe met 10% in 2002; de toename was in de kolonies rond het IJsselmeer (12.000 broedparen) het grootst met 18% (van Dijk et al. 2003). De aantalstoename in de maanden mei tot en met september zal daarmee voornamelijk
een afspiegeling zijn van het toegenomen aantal eigen broedvogels. Of de toename in de overige maanden (mede) wordt veroorzaakt door een gunstig jaar in de herkomstgebieden van trekkers en overwinteraars (o.a. Denemarken), is onbekend. Op landelijke schaal is het aantal Aalscholvers over de hele onderzoeksperiode toegenomen, en de afgelopen 10 jaar zette dit vooral door in de Waddenzee; de ontwikkeling in de Zoete Rijkswateren, waar Aalscholvers vanaf midden jaren zeventig krachtig toenamen maar begin jaren negentig leken te stabiliseren, begint recent weer een tendens te vertonen tot verdere toename. In 2002/3 zat een substantieel deel van alle Aalschol-
120
250
100
200 index
index
80 60 40
150 100 50
20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.14. Trend van de Aalscholver in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 3800, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Great Cormorant in Dutch Delta area in 1987-2002.
0 75/76
index
100
4000
80
2000
60
1000 500
20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.16. Seizoensverloop van de Aalscholver in 2002/03. / Seasonal changes of Great Cormorant in 2002/03. Figuur 9.17. Verspreiding van de Aalscholver in september 2002. / Distribution of Great Cormorant in September 2002.
86
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.15. Trend van de Aalscholver in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 25.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Great Cormorant in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
120
40
80/81
Watervogels in Nederland in 2002/2003
vers (25-40%) in de maanden juli-september in de zoute gebieden, maar in de overige maanden was het aandeel aanmerkelijk lager. Het aandeel dat het IJsselmeer voor zijn rekening nam, was het hoogst in maart, april, juni en juli (54-71%) en het laagst in september, november, december en februari (1535%). De hoogste aantallen zijn gevonden in het IJsselmeer (ruim 22.000 in juli), de Waddenzee (9200 in september) en het Markermeer (5600 in juni). Aanzienlijke concentraties werden voorts gemeld langs de IJssel en de Midden-Limburgse Maas-
plassen (2300 resp. 1600, beide in oktober). In 2003 en 2004 werd in januari een slaapplaatstelling uitgevoerd (van Rijn & Nienhuis 2004). In 2003 ging het om 16.400 exemplaren (onvolledige telling met bijschatting), in 2004 om 26.000 exemplaren (vrij volledige telling). Tijdens de midwintertelling in 2003 werden 24.700 Aalscholvers geteld; de schatting op basis van de slaapplaatstellingen was toen dus te laag. Opgeteld verbleef 40% van alle slapende Aalscholvers in het IJsselmeergebied en 26% langs de Grote Rivieren.
Tabel 9.2. Aantallen en trends van de Aalscholver in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Great Cormorant in important areas. gebied
IJsselmeer Markermeer Waddenzee Ketelmeer en Vossemeer Volkerakmeer IJssel Grevelingen
SBZ
x x x x x x x
water syst. x x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
13.000 22.487 11.000 5.595 8.700 9.194 2.900 1.125 2.100 1.483 1.700 2.279 1.600 1.328
mnd trend totaal 7 6 9 11 8 10 9
+ + + + f + -
trend 10 jaar + 0 + 0 0 -
N perc. periode imput 24 24 28 24 23 28 16
1 1 51 31 10 6 1
79-02 79-02 75-02 75-02 78-02 75-02 87-02
KUIFAALSCHOLVER Phalacrocorax aristotelis Dit seizoen zijn tijdens de watervogeltellingen alleen in de Delta Kuifaalscholvers gezien. Vrijwel alle andere waarnemingen werden gedaan op of rond de Oosterschelde-kering, zo ook het maximum
van 12 in februari. Losse vogels werden gezien in de westelijke Westerschelde in oktober, in de oostelijke Oosterschelde in november en langs het Calandkanaal in december.
DWERGAALSCHOLVER Phalacrocorax pygmeus Dwaalgast (ZO-Europa) Van 1 t/m 26 maart * was de vierde Dwergaalscholver voor Nederland aanwezig langs de Kalkmaas tussen Maastricht en Visé. Meestal bevond de vo-
gel zich op de Eijsderbeemden bij Oost-Maarland, waar hij ook tijdens de watervogeltelling van 15 maart werd gezien.
ROERDOMP Botaurus stellaris Met 104 exemplaren in januari lag het aantal Roerdompen op een relatief hoog niveau, net als vorig jaar (121, tegen 37 gemiddeld in 1997-2001). Ook het aantal in december, wanneer de teldekking veel lager is, was opvallend hoog. Waarschijnlijk uit hun rietvelden verdreven door de vorst, werden de vogels beter zichtbaar. Er werden die maand, voornamelijk in Zuid-Holland, 67 exemplaren geteld. Het
beste gebied was de Biesbosch met resp. 10, 9 en 13 vogels in december t/m februari. Het op één na hoogste aantal van 11 zat in het Midden-Delfland en Oude-Leede in december. Andere goede gebieden waren het Lauwersmeer (8 in december), de duingebieden Berkheide en Meijendel (8 in januari) en het Noord-Hollands Duinreservaat (6 in januari) en De Wieden (6 in januari).
87
SOVON-monitoringrapport 2004/02
KWAK Nycticorax nycticorax Op de meest traditionele overwinteringsplek, de Veerse Kreken, was ook tijdens deze midwintertelling weer een Kwak aanwezig. Minder gangbare plekken waar een Kwak werd waargenomen, wa-
ren Het Guisveld in de Zaanstreek (september), Polder Schuwacht in de Krimpenerwaard (oktober) en de Rottige Meenthe (april).
KOEREIGER Bubulcus ibis Vier Koereigers werden er dit seizoen gezien. Van half oktober tot begin december verbleef er één in de Prunjepolder op Schouwen. Twee exemplaren bevonden zich van half november tot begin decem-
ber aan de noordoostzijde van het Veluwemeer, en in mei werd er nog één gezien langs de Westerschelde bij Terneuzen.
KLEINE ZILVERREIGER Egretta garzetta dan ook het belangrijkste broedgebied in het land met 22 nesten op een totaal van 56 in heel Nederland (SOVON). 500 400 aantal
Sinds het midden van de jaren negentig is de Kleine Zilverreiger spectaculair toegenomen in ons land. Het zwaartepunt van de verspreiding van deze fraaie reiger ligt in de Delta. De hoogste aantallen verblijven in ons land in de nazomer of aan het begin van de herfst, zo ook in 2002/03 (393 in september). Van september tot november halveerden de aantallen in de afgelopen seizoenen, om in de loop van de winter nog verder af te nemen. In februariapril worden gemiddeld nog maar 40 Kleine Zilverreigers gezien, waarbij het dan deels om lokale broedvogels gaat. De topgebieden liggen allemaal in de Delta: Grevelingenmeer (max. 188 in augustus), Westerschelde (154 in september), Oosterschelde (85 in oktober) en Veerse Meer (45 in december). Het enige gebied dat zich hier enigszins mee kan meten, zijn de Oostvaardersplassen waar in juni 2003 32 Kleine Zilverreigers werden geteld. Dit gebied was in 2003
300 200 100 0
8788
90/91
9394
9697
9900
0203
Figuur 9.18. Seizoensmaxima van Kleine Zilverreiger in de Zoute Delta in 1987-2002. / Seasonal maxima of Little Egret in Dutch Delta area in 1987-2002.
GROTE ZILVERREIGER Casmerodius albus Net als de Kleine Zilverreiger is ook de Grote Zilverreiger bezig met het veroveren van Nederland. Tot eind jaren negentig een zeldzame verschijning, zijn de aantallen sindsdien sterk toegenomen, ook tijdens de watervogeltellingen. De broedgevallen beperken zich vrijwel tot de Oostvaardersplassen: 15 paren in 2001, 45 in 2002 en 54 in 2003 (van Dijk et al. 2003, SOVON). De verspreiding vertoont niet, zoals bij de Kleine Zilverreiger, een zwaartepunt in de Zoute Delta (daar is de soort zelfs schaars), maar in de zoetwatergebieden in het binnenland.
88
In 2002/03 werden maximaal 181 vogels geteld in oktober, en alleen in april, mei en juli werden er minder dan 100 gemeld. Vrijwel iedere maand was het aantal weer hoger dan een jaar eerder. In de nazomer en het najaar zijn maandelijks 40-60 vogels geteld in de Oostvaardersplassen, en langs de oevers van het Drontermeer is de soort dan eveneens een gewone verschijning (max. 32 in augustus). In deze periode verblijven er ook enkele tientallen in de zoetwatergebieden van Friesland, Groningen en West-Nederland. In de echte wintermaanden is het noorden van het land minder van belang. Bij het
Watervogels in Nederland in 2002/2003
120 100 80 aantal
invallen van de winter verhuizen veel Grote Zilverreigers blijkbaar naar zuid(west)elijker gebieden zoals de Biesbosch (59 in december, 86 in februari). Ook in gebieden als de Krimpenerwaard (15 in januari) en de omgeving van Budel (13 in januari) worden Grote Zilverreigers vooral midden in de winter gezien. Omdat de soort in de winter en het vroege voorjaar meer verspreid voorkomt, en solitaire vogels dan soms moeilijk zichtbaar in slootjes in het open agrarische gebieden foerageren, zal de populatie worden onderschat tijdens de watervogeltellingen. Hoewel we de laatste jaren geen strenge vorst hebben gehad, lijkt toch het gematigder klimaat in de zuidelijke helft van het land de oorzaak van de geconstateerde noord-zuid verschuiving. In de winter van 2002/03 werd de noordelijke helft van het land verlaten tussen de november- en december-telling in. Het lijkt erop dat de koudeperiode vanaf eind november, die in het noorden het duidelijkst merkbaar was, de impuls vormde voor de verplaatsingen
60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.19. Seizoensmaxima van Grote Zilverreiger in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. / Seasonal maxima of Great Egret in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
zo vroeg in de winter. In het voorjaar trekken de vogels al weer snel naar de broedgebieden, zoals blijkt uit de aantallen in de Oostvaardersplassen (58 in maart 2003, oplopend tot 116 in juni).
BLAUWE REIGER Ardea cinerea De aantallen Blauwe Reigers weken dit seizoen weinig af van het gemiddelde over de afgelopen vijf seizoenen, alleen in het late najaar (oktober en november) en vroege voorjaar (februari en maart) waren ze wat hoger. Maandelijkse tellingen in verschillende typen gebieden geven aan dat het maximum in september of oktober valt. Dat echter de meeste Blauwe Reigers tijdens de watervogeltellingen, zoals gebruikelijk, in januari werden geteld (5600), komt uiteraard doordat de onderzochte oppervlakte dan in het kader van de midwintertelling
het grootst is. Opmerkelijk genoeg lag het aantal toen 3-15% lager dan tijdens de vier voorgaande midwintertellingen, terwijl de broedpopulatie in 2002 - na de vijfde zachte winter op rij - juist het recordaantal van 13.800 paren bereikte (van Dijk et al. 2003). De talrijke sloten in de Krimpenerwaard herbergden, net als voorgaande jaren, vooral in het najaar erg veel Blauwe Reigers. Opvallende aantallen waren hier aanwezig in oktober (417) en november (288), waarna tot in maart maandelijks 100-200 exemplaren werden opgetekend. Ook in de Biesbosch
160
120
140
100 80
100 index
index
120 80 60
40
40
20
20 0 75/76
60
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.20. Trend van de Blauwe Reiger in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 1400, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Grey Heron in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.21. Seizoensverloop van de Blauwe Reiger in 2002/03. / Seasonal changes of Grey Heron in 2002/ 03.
89
SOVON-monitoringrapport 2004/02
(234 in februari) en langs de IJssel (rond 200 in september-november) ging het om forse aantallen. De telreeks vanaf medio jaren zeventig in de Zoete Rijkswateren toont een aanvankelijke toename die alleen onderbroken werd door strenge winters. Vanaf midden jaren negentig lijkt het aantal er op hoog niveau gestabiliseerd. Hetzelfde (maar berekend over een kortere tijdsperiode, vanaf eind jaren tachtig) geldt ook voor de landelijke trend.
200 100 50 25
Figuur 9.22. Verspreiding van de Blauwe Reiger in januari 2003. / Distribution of Grey Heron in January 2003.
PURPERREIGER Ardea purpurea De meeste Purperreigers (20) werden gezien in juni rond de kolonies in de Kop van Overijssel, het Zwarte Meer en Zuid-Holland. Dat er ook in september relatief veel Purperreigers werden waargenomen, komt doordat ze in deze maand op wat grotere afstand van de broedplaatsen rondzwerven, de jongen uitgevlogen zijn en er bovendien meer
watervogeltellers actief zijn. Winterwaarnemingen zijn bijzonder maar niet uitgesloten, zoals een solitaire vogel in december langs de Reigerweg(!) in Flevoland aantoont. Dit was pas de zesde decemberwaarneming tijdens de watervogeltellingen sinds 1975.
OOIEVAAR Ciconia ciconia Het maximum van 208 Ooievaars in januari lag wat lager dan gemiddeld in voorgaande jaren (240), maar geeft aan dat nog steeds flinke aantallen het verkiezen om in ons land te overwinteren. Het aantal vogeldagen volgt mooi de lijn van de broedpopulatie, al neemt dit aantal de laatste jaren in de winter iets af, terwijl het in het voor- en najaar licht toe-
neemt. Het lijkt er dus op dat de Nederlandse Ooievaars zich steeds meer als wilde vogels gaan gedragen. Favoriete gebieden waren het Reestdal op de grens van Drenthe en Overijssel (87 in januari), de Waal tussen Zaltbommel en Gorinchem (42 in december), de IJssel bij Deventer (30 in september) en de Lopikerwaard (27 in december).
ZWARTE OOIEVAAR Ciconia nigra In juli verbleef een adulte Zwarte Ooievaar op het Verdronken Land van Saeftinghe. Augustus is de topmaand voor deze soort die de laatste jaren steeds meer wordt gezien (Bijlsma et al. 2001). In deze
90
maand wordt overigens maar een selectie van de watervogelgebieden geteld, waardoor er maar weinig Zwarte Ooievaars op de telformulieren opduiken.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
AFRIKAANSE MARABOE Leptoptilos crumeniferus Exoot (Afrika bezuiden Sahara)
HEILIGE IBIS Threskiornis aethiopicus Exoot (Afrika bezuiden Sahara)
In september en oktober liep een, ongetwijfeld ontsnapte, Afrikaanse Maraboe rond in de IJsseluiterwaard ten noordwesten van Deventer.
Van de vrijvliegende Avifauna-populatie werden dit jaar in polder Gnephoek ten noordwesten van Alphen a/d Rijn maximaal 22 vogels geteld. In de Oostvaardersplassen, waar Heilige Ibissen vorige jaren regelmatig werden gezien, verbleef in november één exemplaar in het noordoostelijk deel.
LEPELAAR Platalea leucorodia In het seizoen 2002/03 werden maximaal ruim 3300 Lepelaars geteld, in augustus. Dit is een record dat des te opvallender is aangezien er in deze maand geen integrale telling in de Waddenzee werd uitgevoerd, zodat er dus honderden vogels gemist moeten zijn. In voorgaande jaren werden in augustus 2600 (in 2001; geen integrale telling) en 3200 (in 2000; met integrale telling) Lepelaars geteld. Het hoge aantal in augustus 2002 houdt verband met
de sterke groei die de broedpopulatie van 2001 op 2002 doormaakte (+25%), naar een niet eerder vertoond aantal van 1500 paren (O. Overdijk, Werkgroep Lepelaar). De grootste concentraties verbleven op Balgzand (580 in augustus), in het Lauwersmeer (489 in augustus), het Grevelingenmeer (484 in september), de Oostvaardersplassen (363 in juni) en het Haringvliet (349 in augustus).
FLAMINGO Phoenicopterus roseus In tegenstelling tot voorgaande jaren verbleven Flamingo’s dit seizoen niet in het Veluwemeer maar in de noordelijke Delta, en dan vooral (in maart) op de Krammerse Slikken (13) en het Grevelingenmeer (2). Overigens werden er uit het Veluwemeer dit seizoen wel ongedetermineerde flamingo’s doorgegeven (resp. 7 en 12 in mei en juni), en het is
mogelijk dat daartussen (Europese) Flamingo’s liepen. Waarnemingen van Flamingo’s buiten de Delta waren er in juni (1, Oostvaardersplassen), juli (2, Lauwersmeer), september (3, Vossemeer) en november (1, Friese Waddenkust).
CARIBISCHE FLAMINGO Phoenicopterus ruber Exoot (Zuid-Amerika)
CHILEENSE FLAMINGO Phoenicopterus chilensis Exoot (Zuid-Amerika)
In maart werd een Caribische Flamingo waargenomen in het Volkerakmeer in een groep met zeven Flamingo’s en 20 Chileense Flamingo’s. Waarschijnlijk dezelfde vogel werd hier ook voorgaande seizoenen gemeld.
De beste maand voor deze soort was maart, met 41 exemplaren in vier verschillende gebieden: Volkerakmeer (36, overigens jaarrond het gebied met de grootste trefkans), Haringvliet, Groninger Waddenkust (beide 2) en de Westerschelde (1). Het noemen waard is de waarneming van een solitaire vogel in het Normerven op Wieringen in april.
91
SOVON-monitoringrapport 2004/02
9.4. Zwanen en ganzen KNOBBELZWAAN Cygnus olor Vergeleken met het voorgaande seizoen werden vooral in november-januari meer Knobbelzwanen geteld. De verschuiving van piekaantallen in het late najaar is een effect van de nog steeds groeiende concentratie van zwanen op de Randmeren. Het seizoensmaximum van 27.000 vogels was opnieuw hoger dan eerdere jaren (toename van 8%), maar er lijkt wel sprake van een afvlakking van de sterk toenemende maxima in de afgelopen vijf jaar (vgl. tabel 8.1). Zo’n afvlakking uit zich vooral in de aantallen in het westen van het land, waar zich doorgaans ook de grootste aantallen ophouden en waar de hoogste dichtheden in de broedpopulatie worden bereikt (SOVON 2002). Zowel op de lange termijn (vanaf 1985/86) als in de jaren negentig (vanaf 1993) was er landelijk gezien sprake van een populatiegroei van 9-10% per jaar. Zoals in het voorgaande rapport reeds aangegeven, zal deze ontwikkeling mede zijn ingegeven door het uitblijven van langdurig strenge winters sinds 1996/97. Dit zal van positieve invloed zijn geweest op reproductie en winteroverleving. Nog steeds zijn er echter te weinig gegevens beschikbaar om uitspraken over de jaarlijkse reproductie te doen; in 2002/03 waren uit het najaar (de periode die zich voor Knobbelzwanen het best leent om goede reproductiegegevens te verzamelen) geen gegevens beschikbaar. In hoeverre de toename ook verband houdt met de gunstige voedselsituatie op de Randmeren, is niet duidelijk. Gezien de sterke concentratievorming hier in de zomer behoort dit wel tot de mogelijkheden.
Het seizoensverloop kende, in tegenstelling tot voorgaande seizoenen, een iets prominentere piek in het najaar. Vooral oktober en november (tevens seizoensmaximum) kenden boven-gemiddelde aantallen. Zoals boven gemeld, komt dit vooral door de Randmeren, waar in de zomer en in het najaar grote aantallen op waterplanten foerageren. Alleen al op het Veluwemeer werden in oktober 7773 Knobbelzwanen geteld; dat is 29% van het landelijke aantal, en bijna een verdubbeling van het maximum van het voorgaande seizoen. Van alle Knobbelzwanen die in oktober-november in Nederland werden geteld, verbleef resp. 52 en 34% op de grotere wateren (waterplant-eters). In de loop van december en januari, als er geen waterplanten meer beschikbaar zijn (sterven af in de winter) zijn deze concentraties grotendeels opgelost en worden Knobbelzwanen vooral in graslandgebieden in het noorden en westen van het land geteld. Hier werden de grootste aantallen, zoals gebruikelijk, vastgesteld in de Krimpenerwaard (maximum 1950 in december; vorig seizoen 1450). Friesland, Overijssel (omgeving Kampen), Utrecht en Noord- en Zuid-Holland zijn belangrijke provincies als het gaat om gras-etende Knobbelzwanen. De aantallen ruiende vogels aan het begin van het seizoen bleven nagenoeg onveranderd ten opzichte van vorig jaar (tabel 9.3). Ook dit is een aanwijzing dat de populatie niet meer zo sterk groeit als in voorgaande jaren. In juli, op het hoogtepunt van de rui, ging het om 17.000 Knobbelzwanen; 62% van het
300
250
250
200 index
index
200 150 100
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.23. Trend van de Knobbelzwaan in NoordNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 3200, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Mute Swan in Northern Netherlands in 1985-2002.
92
100 50
50 0 75/76
150
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.24. Trend van de Knobbelzwaan in Oost-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 7600, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Mute Swan in Eastern Netherlands in 1985-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160 140 120 index
seizoensmaximum later in het seizoen. Ook de aantallen op de afzonderlijke ruiplaatsen wijzigden zich niet veel ten opzichte van vorig jaar. Opvallend was alleen een halvering van de ruipopulatie op het Haringvliet/Hollandsch Diep. Deze vogels verplaatsen zich mogelijk naar de Oude en Nieuwe Maas, waar voor het eerst grote rui-groepen werden opgemerkt. Daarnaast namen de aantallen op de Randmeren nog met 11% toe. In hoeverre daar ook vogels uit Zuidwest-Nederland komen ruien, is onbekend.
100 80 60 40 20 0
okt
nov
dec
jan
Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
feb
mrt West
Figuur 9.25. Seizoensverloop van de Knobbelzwaan in 2002/03. / Seasonal changes of Mute Swan in 2002/ 03.
Tabel 9.3. Aantallen Knobbelzwanen op Nederlandse ruiplaatsen in juni-augustus 2002 (- niet geteld), zie Koffijberg et al. (1997) voor overzicht ruiplaatsen. / Numbers of moulting Mute Swans in June-August 2002 (- not counted). gebied
juni
juli
augustus
IJsselmeergebied, totaal IJsselmeer Markermeer
3466 2860 606
4770 4013 757
4106 3341 765
Noordelijk Deltagebied, totaal Haringvliet/Hollands Diep Volkerak
1066 887 179
1145 906 239
1990 1473 517
Randmeren, totaal1 Zwarte Meer Ketelmeer Drontermeer Veluwemeer Wolderwijd Gooimeer
7566 521 626 750 4065 632 676
7435 474 573 891 4111 237 1039
8747 1072 814 688 4473 237 1350
Veerse Meer Merwede Oude- en Nieuwe Maas2 Hartelkanaal/Rotterdam Biesbosch3 IJmuiden, Noordzeekanaal Lauwersmeer
39 45 245 380 1160 1156
27 49 368 466 1172 471 1073
25 47 455 386 1643 335
15.123
16.976
17.734
totaal 1
Randmeren totaal heeft betrekking op alle deelgebieden, incl. kleine aantallen op Vossemeer, Nijkerkernauw, Nuldernauw en Eemmeer. 2 nieuwe locatie. 3 Brabantse, Dordtsche en Sliedrechtse Biesbosch (grootste aantallen Brabantsche Biesbosch).
93
SOVON-monitoringrapport 2004/02
4000 2000 1000 500
oktober
januari
maart
Figuur 9.26. Verspreiding van de Knobbelzwaan in 2002/03. / Distribution of Mute Swan in 2002/03.
ZWARTE ZWAAN Cygnus atratus Exoot (Australië) 200
150 aantal
Het aantal waargenomen Zwarte Zwanen stagneerde iets ten opzichte van de afgelopen jaren. Werd tot nu toe jaarlijks een forse aantalstoename gemeld, in 2002/03 waren de aantallen in veel maanden een fractie lager. De grootste aantallen werden in november-januari geteld (142-162 vogels). Dit komt overeen met de situatie in 2001/02. Ook de verspreiding onderging weinig wijzigingen ten opzichte van het voorgaande seizoen. Grotere concentraties worden vooral daar gezien waar ook broedende vogels worden vastgesteld, rond het Markiezaat en het Volkerakmeer, en in het veenweidegebied op de grens van Utrecht en Noord- en ZuidHolland. Daarnaast werden opvallende aantallen gezien langs de Friese IJsselmeerkust, op de Randmeren (mogelijk deels ruiers) en langs de Grote Rivieren. Het maximum werd gevormd door 36 vogels op het Volkerakmeer in augustus.
100
50
0
70
75
80
85
90
95
00
Figuur 9.27. Aantal Zwarte Zwanen in Nederland in januari 1970-2003. / Numbers of Black Swan in January 1970-2993 in The Netherlands.
ZWARTHALSZWAAN Cygnus melanocorypha Exoot (Zuid-Amerika) Een weinig geziene exoot. Dit maal vier meldingen, in het Gaasterland (1), op het Staphorsterveld (1), op het IJsselmeer bij Edam (2) en op Ameland (1).
94
Waarschijnlijk hebben de waarnemingen in de afgelopen jaren betrekking op steeds dezelfde individuen.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
KLEINE ZWAAN Cygnus bewickii gearriveerd. In tegenstelling tot andere jaren (concentratie rond Lauwersmeer bleef nu uit, vanwege slecht fonteinkruid-jaar) waren de vogels direct sterk over het land verspreid. Al in november werd het seizoensmaximum bereikt. In december, wanneer het merendeel van de populatie in West-Europa is gearriveerd, waren de Nederlandse aantallen al iets afgenomen. Deze afname is vermoedelijk deels een artefact, veroorzaakt door het ontbreken van tellingen in de Noordoostpolder, waar in die tijd van het jaar vaak meer dan 1000 vogels kunnen pleisteren. Mogelijk als gevolg van de vorst in december (wegtrek naar Engeland) daalde het aantal in januari verder en was sprake een iets beneden-gemiddeld aantal (12.700), vergeleken met de afgelopen vijf jaar. In de aanloop naar de februari-telling, daarentegen, bleven de aantallen door een nieuwe vorstperiode redelijk op peil en vond niet de inmiddels gebruikelijke massale wegtrek naar Duitsland plaats. In maart waren vrijwel alle Kleine Zwanen uit ons land vertrokken. Met de huidige klimaatveranderingen is de vertrekdatum in het voorjaar ruwweg met een maand naar voren geschoven. Of dat een optimale timing is met het oog op voedselbeschikbaarheid op de voorjaarspleisterplaatsen langs de trekroute, valt te betwijfelen. Wellicht moet daarin ook een medeoorzaak worden gezocht voor het slechte broedsucces (en de daardoor afgenomen populatie) waar Kleine Zwanen al jaren mee te kampen hebben. Het seizoensverloop in 2002/03 in de afzonderlijke regio’s week iets af van het landelijke beeld. In Noord-Nederland waren de aantallen in oktober, december en januari aan de kleine kant, terwijl in november juist sprake was van een sterke piek,
160
160
140
140
120
120
100
100
index
index
In 2002/03 werden maximaal 14.700 Kleine Zwanen geteld, tegen bijna 17.000 in het voorgaande seizoen en ruim 13.000 in 2000/01. De seizoensmaxima fluctueren daarmee dus sterk en vallen tegenwoordig meestal in november of december. Maxima worden dus geregistreerd tijdens de doortrekperiode, als er bij ons nog veel doorstroming is naar Engeland en Ierland. De geconcentreerdheid van de herfsttrek lijkt eerder bepalend voor de hoogte van het herfstmaximum dan de populatiegrootte zelf (vgl. Kleine Rietgans). Over langere termijn bezien, en met inbegrip van het gehele seizoen dat de vogels aanwezig zijn, is er wel sprake van een significante afname, die vooral in het afgelopen decennium in alle regio’s tot uiting komt, en verband houdt met de afname van de populatie als geheel. Dat het seizoensmaximum lager was dan in het voorgaande seizoen, kent mogelijk twee oorzaken. De telling van de Randmeren in november was niet geheel compleet. Daarnaast was 2002 een slecht broedjaar, waardoor er minder jonge vogels mee terug kwamen uit de toendra. Sneeuw en ijs in de broedgebieden verdwenen ruim een maand later dan in 2001, waardoor de vogels slechts een kort broedseizoen resteerde. Het jongenpercentage in een steekproef van bijna 9300 vogels in november bedroeg slechts 6,0%. Dat betekende opnieuw een terugval in vergelijking met de twee voorgaande seizoenen, die eindelijk weer een hoopvolle jongenproductie (respectievelijk 13 en 14% eerstejaars) lieten zien. In een steekproef van ruim 200 families (november) bedroeg het gemiddelde aantal jongen per succesvol paar 1,73. De aankomst uit de broedgebieden in Rusland verliep normaal: midden oktober waren 1600 vogels
80
80
60
60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.28. Trend van de Kleine Zwaan in NoordNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 4600, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Bewick’s Swan in Northern Netherlands in 1985-2002.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.29. Trend van de Kleine Zwaan in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 3700, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Bewick’s Swan in Western Netherlands in 1985-2002.
95
SOVON-monitoringrapport 2004/02
140 120 100 index
met concentraties van 2200 vogels in Oost en WestDongeradeel (Noord-Friesland) en 1300 vogels in de Wieringermeer, waar de vogels vooral profiteren van oogstresten op bouwland (suikerbiet en aardappel). Overigens stegen de aantallen Kleine Zwanen in de Wieringermeer in december nog verder naar ruim 1800. In de regio West, waar gemiddeld genomen minder zwanen voorkomen dan elders, waren de aantallen in alle maanden van een vergelijkbaar niveau als in voorgaande seizoenen. In de regio Oost waren de aantallen in de herfst, winter en voorjaar duidelijk boven-gemiddeld. Hier liggen een aantal traditionele graslandgebieden langs de Randmeerkust met hoge aantallen: de aangrenzende polders Arkemheen, Putterpolder en Eempolders herbergden in december, januari en februari tezamen respectievelijk 2500, 2000 en 3800 Kleine Zwanen. Het meest opvallend in 2002/03 waren wellicht de aantallen in de Vughtse Gement bij Den Bosch, die in januari opliepen naar 2000, alsmede het vrijwel uitblijven van concentraties in het Lauwersmeer
80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
West
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.30. Seizoensverloop van de Kleine Zwaan in 2002/03. / Seasonal changes of Bewick’s Swan in 2002/ 03.
(maximum 60 vogels in januari) in het najaar. Door de fluctuaties in de totale populatie vertonen de meeste pleisterplaatsen geen eenduidige aantalsontwikkeling. Negatieve trends over de periode
Tabel 9.4. Aantallen en trends van de Kleine Zwaan in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Bewick’s Swan in important areas.
96
gebied
gem. max.
max. 02/03
Oost-Flevoland-noord Eempolders en Eemmeer Lauwersmeer, Anjumerkolken en Kollumerland Wieringermeer Arkemheen, Putterpolder en randmeren Polders Harderwijk-Elburg en Veluwemeer Het Bildt Schouwen-Duiveland Noord-Beveland Vughtse Gement Texel Oost- en Westdongeradeel Noordoostpolder-west Maasland Den Bosch-Oss IJsseldal Zwolle-Deventer Kamperveen, Polder Oosterwolde en Drontermeer Reeuwijkse Plassen e.o. Gronings-Drentse Veenkoloniën Wonseradeel en Workum Alblasserwaard NW-Overijssel Staphorsterveld en Haerster- en Gennerbroek Noordkust Groningen Krimpenerwaard Lopikerwaard Maas Mook-Ammerzoden Overflakkee
1.700 1.600 1.500 1.300 1.200 1.200 1.100 990 890 690 680 670 610 560 430 410 410 400 380 370 370 360 350 270 200 150 98
889 2.224 60 1.844 1.600 1.272 250 415 73 1.977 825 2.198 354 696 235 806 277 223 167 362 227 691 5 505 260 131 128
mnd trend totaal 11 2 1 12 2 11 11 11 10 1 11 11 11 2 12 12 2 12 10 1 1 1 11 1 12 1 12
f f + f f x f + + + + f + f f f f f f f f f
trend 10 jaar f 0 f 0 0 f + f f f 0 f f f f 0 f f f f f -
N perc. periode imput 18 17 18 17 17 18 9 18 18 18 18 12 17 16 18 18 18 11 12 18 15 17 17 18 18 18 18
5 13 0 9 6 10 3 50 4 8 0 7 15 27 8 5 6 20 8 0 28 10 7 0 5 1 0
85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 94-02 85-02 85-02 85-02 85-02 89-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 86-02 91-02 85-02 87-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
1600 800 400 200
oktober
november
december
februari
maart
1600 800 400 200
januari
Figuur 9.31. Verspreiding van de Kleine Zwaan in 2002/03. / Distribution of Bewick’s Swan in 2002/03.
1985-2002 zijn vooral zichtbaar in Noordwest-Overijssel, rond het Lauwersmeer en in de Noordoostpolder. Positieve trends over dezelfde periode vinden we o.a. in de Wieringermeer en op Texel, waar Kleine Zwanen steeds sterker lijken te worden aangetrokken door oogstresten van suikerbiet in combinatie met gras/groenbemester. Daarnaast is een lange-termijntoename zichtbaar op Noord-Beveland, bij de Reeuwijkse Plassen, in de Vughtse Gement en in Oost- en West Dongeradeel. In veel gevallen zijn deze positieve trends inmiddels gestabiliseerd. Alleen in Noordwest-Overijssel en in de Noordoostpolder is blijvend sprake van een neergang, terwijl de aantallen in Noord-Friesland verder zijn toegenomen door positieve ontwikkelingen in Het Bildt. Bij de kortjarige trends moet overigens rekening worden gehouden met de recente populatie-achteruit-
gang in Noordwest-Europa; een analyse van negatieve veranderingen en de achterliggende oorzaken daarvan per gebied is evenwel erg belangrijk met de huidige druk op het landelijk gebied in ons kleine zwanenlandje. Zo is het grootste deel van de belangrijke pleisterplaatsen in het landelijk gebied niet als Vogelrichtlijn-gebied aangewezen omdat ze vooral uit akkergebieden bestaan (die overigens als foerageergebied wel een belangrijke randvoorwaarde scheppen voor de instandhoudingsdoelen van die Vogelrichtlijn-gebieden!). Vaak zijn deze akkergebieden wel aangewezen als foerageergebied voor ganzen en zwanen in de Provinciale Omgevingsplannen, zodat er vanuit het beleid tegenwoordig kritischer wordt gekeken naar ruimtelijke ontwikkelingen.
97
SOVON-monitoringrapport 2004/02
WILDE ZWAAN Cygnus cygnus Hoewel in ons land het winterweer gemiddeld genomen een normaal karakter had, was in landen ten noorden en oosten van Nederland sprake van veel koudere omstandigheden (vgl. figuur 3.4) Daardoor kwamen relatief veel Wilde Zwanen naar ons land. Het seizoensmaximum van 3350 vogels in januari was vergelijkbaar met de 2950 en 3350 die in de koude winters van resp. 1995/96 en 1996/97 werden geteld. Het lijkt er bijna op dat bij kouder weer een min of meer ‘vaste’ groep Wilde Zwanen naar onze contreien komt. Nog steeds gaat het dan om slechts een klein deel (6%) van de continentale populatie. Door de wisselende aantallen die ‘s winters worden geteld, is er geen sprake van een uitgesproken trend (cf. tabel 4.3). Het aandeel eerstejaars bedroeg 19,7% (N = 585). Vergeleken met voorgaande seizoenen (figuur 8.4) is dat een normaal beeld. Hoewel de steekproef in Nederland voldoende groot was om een betrouwbare schatting van de broedresultaten te vormen, is het de vraag of deze cijfers ook representatief zijn voor de populatie als geheel; tenslotte is het belang van ons land voor deze soort niet zo groot.
Het seizoensverloop volgde in grote lijnen dat van voorgaande seizoenen. Het november-aantal is waarschijnlijk onderschat vanwege het ontbreken van tellingen in de Noordoostpolder. In december was een gemiddeld aantal aanwezig; pas in januari werd een sterke influx vastgesteld. Ook in februari bleef de winterpopulatie op hoog niveau, waarschijnlijk mede ingegeven door de koude weersomstandigheden. Tussen half februari en half maart trok het grootste deel van de vogels weg. De winterverspreiding in januari kende naast de gebruikelijke zwaartepunten in de Noordoostpolder en het IJsseldal, ook concentraties in Groningen en Friesland. Opvallend in vergelijking met voorgaande winters met grote aantallen (1995/96 en 1996/97) was het ontbreken van noemenswaardige aantallen langs de Nederrijn/Lek en de Waal. Mogelijk zijn veel vogels, door het ontbreken van echte koude in ons eigen land, niet verder gekomen dan de noordelijke provincies. Het bekende bolwerk in het zuidwesten van Flevoland raakt allengs geVsoleerd door oprukkende stadsgrenzen van Almere en zal waarschijnlijk in de komende jaren verdwijnen.
300
250
250
200 index
index
200 150 100
150 100 50
50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.32. Trend van de Wilde Zwaan in Noord-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 450, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Whooper Swan in Northern Netherlands in 1985-2002.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.33. Trend van de Wilde Zwaan in Oost-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 710, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Whooper Swan in Eastern Netherlands in 1985-2002.
250
index
200 150 100 50 0
98
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.34. Seizoensverloop van de Wilde Zwaan in 2002/03. / Seasonal changes of Whooper Swan in 2002/ 03.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
400 200 100 50
november
december
januari
400 200 100 50
februari
Figuur 9.35. Verspreiding van de Wilde Zwaan in 2002/ 03. / Distribution of Whooper Swan in 2002/03.
ZWAANGANS Anser cygnoides Exoot (Oost-Azië) Zwaanganzen (vooral de gedomesticeerde variant Chinese Knobbelgans) vormen inmiddels een vast onderdeel van de watervogeltellingen in met name het rivierengebied. Het seizoensmaximum was vrijwel identiek aan vorig seizoen (113 in januari 2004, versus 108 in oktober 2002). Ook in de andere
maanden bleven de aantallen vrijwel onveranderd ten opzichte van 2002/03. Kennelijk ondergaat de broedpopulatie van 10-20 paren (SOVON 2002) nauwelijks veranderingen en blijft de soort landelijk een redelijk zeldzame verschijning onder de exoten.
TAIGARIETGANS Anser fabalis Het aantal Taigarietganzen van de vorm fabalis bevindt zich tegenwoordig weer in een opwaartse trend. Het seizoensmaximum van 4900 was weliswaar vergelijkbaar met de 5200 in 2002/03 maar vomt een onderschatting van de werkelijk aanwezige populatie, die voor 2002/03 wordt geschat op
ten minste 19.450; 20% van de totale flywaypopulatie (L.M.J. van den Bergh). Herkenning van Taigarietganzen vormt voor veel waarnemers een probleem, temeer doordat de typische ‘geelbek’ variant (met grotendeels oranje snavel) tegenwoordig in de minderheid is (2002/03: 3250 vogels, tegen
99
SOVON-monitoringrapport 2004/02
16.200 met een overwegend zwarte snavel) en de zwartsnavelige vogels snel voor Toendrarietgans worden aangezien. Deze determinatieproblemen zijn vermoedelijk ook de oorzaak voor het grillige seizoenspatroon met kleine aantallen in december/ januari. Dat tegenwoordig weer grote aantallen Taiga’s worden gezien hangt samen met veranderingen in trek en verspreiding in Midden-Europa (van den Bergh 2003a,b). De toename uitte zich ook in het vroeg arriveren van grotere groepen in 2002/03; met name in november (900), terwijl niet eens alle belangrijke gebieden werden geteld. Het maximum viel deze winter in februari, met concentraties in de Drents-Groningse Veenkoloniën (2650 vogels). Dit gebied herbergde ook in december (1100) en november (160) grotere aantallen, maar was in januari onbezet (wegtrek door vorst? vogels gemist?), al waren buiten de tellingen om wel 1180 vogels bij het Bargerveen aanwezig. Daarnaast waren vooral bekende locaties als het Fochtelooërveen (maxi600 500
index
400 300 200 100 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
500
300
400
250 200
300
index
index
Figuur 9.36. Trend van de Taigarietgans in NoordNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 1.300, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Taiga Bean Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
200
0 75/76
150 100
100
50
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.37. Trend van de Taigarietgans in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 99, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Taiga Bean Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
100
mum 250), het Dwingelderveld (300, buiten de telling 740), langs de Maas (950 bij Well-Mook) en De Peel (400) in trek. In het laatste gebied werden in februari buiten de reguliere tellingen om nog eens 1150 Taigarietganzen geteld. Opvallend talrijk waren Taigarietganzen ook in Zuid-Flevoland (950). Buiten de tellingen werden nog eens 870 in de Noordoostpolder en 1550 in de Wieringermeer gezien (L.M.J. van den Bergh, D. Tanger). Het broedseizoen 2002 verliep voor de Taigarietgans gunstig. Onderzoek in Polen en Oost-Duitsland leverde een jongenpercentage van 26.0% op (N= 2365)(L.M.J. van den Bergh), in ons land daarentegen werden 17.8% eerstejaars vastgesteld (N= 1285). Net als in voorgaande jaren werden ook weer op diverse plaatsen door een aantal waarnemers oostelijke vormen van de Taigarietgans waargenomen (zie ook van den Bergh 2003a,b, 2004). Het gaat dan om rietganzen van de vorm johanseni, waarvan in de winter 2002/03 naar schatting 1300 aanwezig waren. Van de vorm middendorffi waren naar schatting hooguit 80-100 dieren aanwezig, die zich consequent in familiegroepjes ophielden. Daarnaast werden (meestal solitaire individuen) 11-12 ‘Sushkins’ ganzen Anser f. neglectus gezien (zie ook van den Bergh 2004b). Opvallend was dat oostelijke rietganzen deels werden opgemerkt buiten reguliere pleisterplaatsen, o.a. in het Overloonsch Vlak (NB) en in de Houtrakpolder bij Zwanenburg, onder de rook van opstijgende vliegtuigen van Schiphol. Voor het seizoen 2005/06 zal de determinatie van rietganzen speciale aandacht krijgen, zodat van de Taigarietgans ook bij de reguliere monitoring een beter beeld wordt verkregen.
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.38. Seizoensverloop van de Taigarietgans in 2002/03. / Seasonal changes of Taiga Bean Goose in 2002/03.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
2400 1200 600 300
november
december
januari
2400 1200 600 300
februari
Figuur 9.39. Verspreiding van de Taigarietgans in 2002/03. / Distribution of Taiga Bean Goose in 2002/ 03.
TOENDRARIETGANS Anser serrirostris Het aantal Westsiberische Toendrarietganzen van de vorm rossicus is zowel vanaf 1985/86 als over de laatste tien seizoenen toegenomen, vooral in het noorden en zuidoosten van het land. Vooral vanaf 1997/98 nam de Nederlandse winterpopulatie met een flinke sprong toe (maximum van 68.000 naar 144.000 tussen 1997/98 en 1998/99). Het maximum van 113.000 dat in december 2003 werd geteld past deze reeks (in januari waren naar schatting zelfs 124.000 vogels aanwezig), maar was aanzienlijk lager dan de 175.000 in 2001/02. De vroege aankomst die in najaar 2001 werd gemeld, zette zich in 2002 versterkt door; in november werd een voor najaarsbegrippen ongeevenaard aantal van 73.200 vogels geteld. Deze trend is het gevolg van verschuivingen binnen de najaarsverspreiding in Europa, die tegenwoordig een zwaartepunt kent in het zuidoosten van Polen en de zuidelijke helft van Oost-Duitsland (van den Bergh 1999). Hier worden de vogels echter
geconfronteerd met gewijzigde landbouwmethoden, verjagingsacties en een toenemende jachtdruk (van den Bergh in voorbereiding). Het zijn deze vogels die vanaf medio oktober in toenemende mate naar ons land komen. Gezien het relatief geringe verschil tussen december en januari was er in die maanden waarschijnlijk weinig beweging op grote schaal. Door het koude weer bleven ook in februari grote aantallen pleisteren; niet eerder sinds de strenge winters van midden jaren werden tachtig zoveel Toendrarietganzen geteld als in februari 2003. De vroege aankomst in november uitte zich vooral in concentraties in het Waddengebied, in de Veenkoloniën en het noordelijk deel van Flevoland, waar voornamelijk oogstresten op akkers worden benut. In de loop van november-december raakten naast deze gebieden ook pleisterplaatsen in het zuiden in trek (Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland, Maasvallei). Het rivierengebied daarentegen
101
250
250
200
200
150
150
index
index
SOVON-monitoringrapport 2004/02
100 50
50
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.40. Trend van de Toendrarietgans in NoordNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 59.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Tundra Bean Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
Figuur 9.41. Trend van de Toendrarietgans in WestNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 24.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Tundra Bean Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
herbergde kleine aantallen. Vanaf januari concentreerde het voorkomen zich voornamelijk in Drenthe en Groningen; Drenthe herbergde in februari zelfs 49 % van alle Toendrarietganzen. Het grootste aantal op één pleisterplaats werd in 2002/03 geteld rond het Dwingelderveld (38.500 in februari). Daarnaast concentreerden zich vooral in de Gronings-Drentse Veenkoloniën grote groepen, o.a. 22.500 in december en 26.000 in januari. Goede pleisterplaatsen waren verder o.a. Overflakkee (11.000 in december), de Noordkust van Groningen (9000 in november), het noorden van Oost-Flevoland (8800 in december), het Fochtelooërveen (8650), de Wieringermeer (8500 in december), het Zuidlaardermeer (7300 in februari) en Schouwen-Duiveland (6300 in december). Een aantal van deze gebieden zou bij een actualisatie van belangrijke pleisterplaatsen waarschijnlijk (opnieuw) in beschouwing moeten worden genomen. De huidige selectie (tabel 9.5) bevat door de overwegend kleine aantallen in de tweede helft van de jaren negentig (waar de
huidige selectie op is gebaseerd) slechts twee pleisterplaatsen. Bovendien worden ook steeds nieuwe pleisterplaatsen in gebruik genomen, o.a. in het Overloonsch Vlak (NB) waar in januari 3475 vogels werden geteld (L.M.J. van den Bergh). In Noord-Limburg werd een nieuwe slaapplaats in gebruik genomen in een zandafgraving in het Koningsven (Milsbeek). Bij de grote aantallen Toendrarietganzen die nu worden waargenomen moeten de waarnemers bedacht zijn op voorkomen in nieuwe gebieden. Tussen december en maart werden 14.4% eerstejaars vastgesteld (N = 24.775). Dit is aanzienlijk lager dan de 19.7% eerstejaars die in oktober-november in Centraal en Zuidoost-Europa werden gevonden. Het totale aandeel eerstejaars over alle Europese steekproeven bedroeg 16.8% (N = 46215); ruim onder het gemiddelde van 21.7% voor de jaren tachtig en negentig (van den Bergh 1999, vgl. figuur 8.4). Speciale aandacht voor geografische rietgans-vormen leverde in 2002/2003 opnieuw waarnemingen op van de Oostsiberische nominaatvorm serrirostris, die opvalt door zijn grotere formaat, zwaardere snavelbouw (vooral ondersnavel), verschillend kop-snavelprofiel en (zij het niet altijd) licht verenkleed (van den Bergh 2004a). Deze vogels werden gedurende het hele seizoen van oktober-maart (tot in april) waargenomen, maar het is onduidelijk om welke aantallen het gaat. In het Deltagebied lijkt deze vorm niet aanwezig. Op grond van waarnemingen in ZW-Drenthe (H. Feenstra), NO-Overijssel (J. Poffers), ZO-Drenthe (L.M.J. van den Bergh) en een aantal andere plaatsen was de populatie overwinterende serrirostris wellicht 22.500 vogels. Onder 379 gecontroleerde serrirostris werd een jongenpercentage van 20.8% vastgesteld.
140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.42. Seizoensverloop van de Toendrarietgans in 2002/03. / Seasonal changes of Tundra Bean Goose in 2002/03.
102
100
Watervogels in Nederland in 2002/2003
16000 8000 4000 2000
oktober
november
december
februari
maart
16000 8000 4000 2000
januari
Figuur 9.43. Verspreiding van de Toendrarietgans in 2002/03. / Distribution of Tundra Bean Goose in 2002/03. Tabel 9.5. Aantallen en trends van de Toendrarietgans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Tundra Bean Goose in important areas. gebied
Gronings-Drentse Veenkoloniën Noordoostpolder-west
gem. max.
max. 02/03
29.000 25.889 8.600 4.900
mnd trend totaal 1 11
+ f
trend 10 jaar + f
N perc. periode imput 18 18
22 13
85-02 85-02
KLEINE RIETGANS Anser brachyrhynchus De Spitsbergen-populatie van de Kleine Rietgans heeft al jarenlang een middelmatig broedseizoen (cf. figuur 8.4). Ook de zomer van 2002 was daarop geen uitzondering; de ganzen verschenen met 10,6% eerstejaars (N = 13.281) en een gemiddelde familiegrootte van 1,80 (N = 125) in de wintergebieden (gegevens National Environmental Research Insti-
tute, Denemarken). Ondanks dit matige broedseizoen lijkt de populatie niet af te nemen; de aantallen in ons land zijn in de afgelopen jaren dan ook stabiel en de in het najaar van 2002 vastgestelde populatieschatting van 40.000 individuen is nog steeds actueel. Daarvan verbleven er op grond van de tellingen 27.000 (70%) gelijktijdig in Nederland. In werkelijk-
103
SOVON-monitoringrapport 2004/02
300
350
250
300 250
index
index
200 150 100
200 150 100
50 0 75/76
104
50 80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.44. Trend van de Kleine Rietgans in NoordNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 28.000, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Pink-footed Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
Figuur 9.45. Trend van de Kleine Rietgans in WestNederland in 1985-2002. Gem. maximum: 920, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Pink-footed Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
heid zal vrijwel de gehele populatie ons land aandoen, omdat er normaliter gedurende de piekperiode nog steeds aankomst vanuit Denemarken en wegtrek naar Vlaanderen plaatsvindt. Waarnemingen van geringde dieren wijzen erop dat op beperkte schaal uitwisseling optreedt tussen de Spitsbergenpopulatie (die aan onze zijde van de Noordzee overwintert) en de IJslandse populatie (die in GrootBrittannië de winter doorbrengt). Op 22 februari 2003 werden twee IJslandse vogels in ZuidwestFriesland afgelezen. De aankomst in Nederland in het najaar van 2002 was een week eerder dan in 2001. Op 15 september verschenen de eerste exemplaren bij het Lauwersmeer. Diezelfde dag werd op de Steile Bank vrijwel het gehele september-resultaat van de ganzen- en zwanentelling gezien (50). Nieuwe vroege meldingen kwamen van Workum op 16 september (115) en de omgeving van Idzega op 17 september. Trektellingen bij de Eemshaven wezen op een nieuwe aankomstgolf op 21-22 september, toen resp. 1150 en 1330 de telpost aldaar passeerden (H. Blijleven). Op hetzelfde moment (22 september) waren in Zuidwest-Friesland 4000 vogels aanwezig, waarvan tussen 13.00 en 13.55 uur ongeveer 1000 vanuit het noordoosten arriveerden. Tegen half oktober verdwenen door winterse omstandigheden ook de laatste vogels uit doortrekgebieden in Noorwegen (J. Madsen). Dat toen al een groot deel van de populatie in Nederland zat, bleek tijdens de landelijke telling van die maand, toen maar liefst 27.000 Kleine Rietganzen werden geteld (tevens seizoensmaximum). Wegtrek naar België leidde tijdens de novembertelling tot lagere aantallen (21.500). Tot half december bleven grote aantallen in ons land pleisteren (12.500), maar in de laatste helft van december werd zowel in Bel-
gië als in Nederland wegtrek naar Denemarken vastgesteld. In milde winters is dit een normaal verschijnsel. Echter, door de koudegolf begin januari keerden duizenden vogels vanuit Denemarken terug naar Nederland, wat ook meteen het hogere aantal tijdens de telling halverwege de maand verklaart (16.000). Later in januari liep België leeg, getuige de waarneming van 1886 in noordelijke richting vliegende Kleine Rietganzen bij Westkapelle (Geelhoed 2003). De belangrijkste pleisterplaatsen zijn nog steeds dezelfde als door Koffijberg et al. (1997) worden genoemd voor de periode 1985-94. Ook dit seizoen was de Oudegaasterbrekken in Friesland weer de belangrijkste pleisterplaats in Nederland. Het maximum aantal (14.500) lag onder het gemidddelde van de afgelopen jaren. Ook op de andere belangrijke pleisterplaatsen werden iets lagere (of vergelijkbare) aantallen gezien als in de afgelopen seizoenen. Opvallend veel Kleine Rietganzen werden 140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.46. Seizoensverloop van de Kleine Rietgans in 2002/03. / Seasonal changes of Pink-footed Goose in 2002/03.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
8000 4000 2000 1000
oktober
november
december
februari
maart
8000 4000 2000 1000
januari
Figuur 9.47. Verspreiding van de Kleine Rietgans in 2002/03. / Distribution of Pink-footed Goose in 2002/03.
daarentegen in Wonsersadeel en bij Workum geteld. Het westen van Friesland werd dus duidelijk beter bezocht dan de afgelopen jaren. Buiten Friesland werden noemenswaardige aantallen gezien tijdens de novembertelling in Groningen (in de omgeving van het Winsumer- en Boterdiep 536 exemplaren) en tijdens de tellingen van november-fe-
bruari in het Midden Delfland (maximaal 381 exemplaren, wat iets meer is dan de 1% norm (370). Ook werden meerder kleine groepen tijdens verschillende tellingen in Zeeland aangetroffen. Een opvallende waarneming buiten de tellingen om was die van 300 Kleine Rietganzen in de Wieringermeer in januari.
Tabel 9.6. Aantallen en trends van de Kleine Rietgans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Pinkfooted Goose in important areas. gebied
Oudegaasterbrekken e.o. Fluessen-Heegermeer-Slotermeer e.o. Wonseradeel en Workum Gaasterland en Lemsterland Koevordermeer e.o. Sneekermeer e.o.
gem. max.
max. 02/03
22.000 14.560 8.200 7.850 2.000 9.700 1.100 795 880 1.080 860 767
mnd trend totaal 1 11 10 10 10 10
f f f
trend 10 jaar f f f f f
N perc. periode imput 15 17 16 15 15 14
30 35 35 30 29 15
85-02 85-02 86-02 85-02 85-02 85-02
105
SOVON-monitoringrapport 2004/02
KOLGANS Anser albifrons
160
140
140
120
120
100
100 80 60
80 60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.48. Trend van de Kolgans in Oost-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 250.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Greater White-fronted Goose in Eastern Netherlands in 1985-2002.
106
zien in Noord-Nederland. Na half februari vond een nieuwe uittocht plaats, met grote trekgolven rond 28 februari en 4 maart (gegevens trektellingen Eemshaven, H. Blijleven e.a.). De maart-verspreiding was vooral een Fries-Groningse aangelegenheid (57% van het maart-totaal), met een opvallende concentratie rond de betrekkelijk nieuwe pleisterplaats bij het Hoeksmeer (Loppersum Gr). Blijkens trektellingen en aflezingen van geringde vogels vertrokken rond 1 april de laatste grote aantallen naar het oosten. Door het hoge seizoensmaximum en de lange verblijfsduur (laatste ook in 2001/02) is de trend in gansdagen zowel over langere periode als over de laatste 10 jaar significant toenemend (voor West-Nederland over de laatste 10 jaar stabiel). Dat is opmerkelijk, omdat de reproductie in dezelfde periode neigt tot een afname (figuur 8.4). Het broedseizoen van 2002 was eveneens aan de matige kant, met 15,1% eerstejaars (N = 32.967) en een gemiddelde gezinsgrootte van 1,93 (N = 247). Er lijkt dus geen sprake van een toename van de populatie als geheel, maar eerder van grotere aantallen in ons land. Of hier een verband is met het stopzetten van de jacht in 2000/01 (waardoor Nederland aantrekkelijker zou kunnen worden voor overwinterende Kolganzen) is onduidelijk; het gaat immers pas om enkele seizoenen. Indien de huidige tendens naar mildere winters doorzet, zal de populatie zich in de tweede helft van de winter wellicht in toenemende mate gaan concentreren op oostelijker pleisterplaatsen. Bij de afzonderlijke pleisterplaatsen domineren fluctuaties. In de afgelopen tien seizoenen is op 11 pleisterplaatsen verspreid over het land een toename te bespeuren; twee laten een afname zien en vier zijn
index
index
De aantallen Kolganzen in 2002/03 weken in grote lijnen weinig af van voorgaande seizoenen. De eerder geuite tendens naar een steeds vroegere aankomst van grote aantallen zette in 2002/03 door; niet eerder werden zoveel Kolganzen in oktober (108.000) geteld. Deze vogels concentreerden zich in sterke mate (70%) in Friesland. In de loop van november breidde het voorkomen zich uit naar het rivierengebied (incl. IJsseldelta) en het Deltagebied. In januari werd het record-aantal van liefst 704.000 Kolganzen geteld. Dat is bijna 20% meer dan het gemiddelde seizoensmaximum in de voorgaande vijf seizoenen. De meest waarschijnlijke verklaring voor dat grote aantal is het koude weer in Oost-Europa (vgl. Wilde Zwaan, figuur 3.4), waardoor grotere aantallen Kolganzen naar ons land kwamen dan gebruikelijk. Een aanwijzing hiervoor is ook dat het aantal in december-januari in de afgelopen jaren nauwelijks verschilde (lees: stabiele winterpopulatie), terwijl in 2002/03 tussen half december en half januari 2003 nog eens 150.000 extra Kolganzen naar ons land kwamen (lees: influx). De grootste concentraties verbleven in januari op enkele plaatsen in Friesland, en vooral in het IJsseldal. Concentratievorming langs de rivieren is een normaal verschijnsel in vorstperioden (voorkeur voor open water); mogelijk was er nog een na-effect van het koude weer begin januari (de dooi viel pas vlak voor de telling half januari in). Opvallend is dat in deze maand ook minder traditionele pleisterplaatsen in het grensgebied van Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland goed waren bezet. In februari bleef het aantal door een nieuwe vorstperiode onverminderd op hoog niveau, al werd met name in de dooiperiode rond 21-24 januari massale wegtrek ge-
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.49. Trend van de Kolgans in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 160.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Greater White-fronted Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 9.7. Aantallen en trends van de Kolgans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Greater Whitefronted Goose in important areas. gebied
Gaasterland en Lemsterland Gelderse Poort De Deelen IJsseldal Westervoort-Zutphen Wonseradeel en Workum Sneekermeer e.o. Fluessen-Heegermeer-Slotermeer e.o. IJsseldal Zwolle-Deventer Oost-Zeeuwsch Vlaanderen Alblasserwaard Oude Venen Waal Nijmegen-Tiel Groote en Kleine Wielen NW-Overijssel IJsseldal Zutphen-Deventer Leekstermeergebied Polders Oudenbosch-Made Maas Mook-Ammerzoden Oudegaasterbrekken e.o. Beetsterzwaag, Van Oordt’s Mersken Hoeksmeer e.o. Biesbosch Zuid-Beveland-oost Polder Mastenbroek Tull en ‘t Waal-Schalkwijk Staphorsterveld en Haerster- en Gennerbroek Gronings-Drentse Veenkoloniën Waterland Kampereiland en Zwarte Meer Midden Delfland Lauwersmeer, Anjumerkolken en Kollumerland Noordoostpolder-west Nederrijn Rhenen-Wijk bij Duurstede Tielerwaard-oost Oostvaardersplassen Oude Land van Strijen Waal Tiel-Zaltbommel West-Zeeuwsch Vlaanderen Polders Ronde Hoep en Groot-Mijdrecht Land van Maas en Waal Zuidlaardermeer e.o. Maasland Den Bosch-Oss Azewijnsche en Netterdensche Broek Putten en Spui Krimpenerwaard De Liemers
gem. max.
max. 02/03
67.000 60.000 39.000 37.000 36.000 29.000 28.000 26.000 26.000 22.000 20.000 18.000 17.000 17.000 15.000 15.000 15.000 14.000 14.000 13.000 13.000 12.000 12.000 11.000 11.000 10.000 9.400 9.200 9.000 9.000 8.900 8.000 7.900 7.800 7.700 7.300 7.200 6.900 6.500 6.300 6.300 6.200 6.000 3.800 3.200 3.000
50.490 37.506 29.077 37.128 52.283 50.480 52.600 46.463 21.638 12.101 8.962 13.253 15.174 16.801 17.290 5.608 8.242 20.892 6.525 27.204 29.253 12.586 6.301 20.305 14.786 15.353 12.626 7.918 30.950 8.082 19.945 3.120 9.448 390 4.500 6.276 6.502 7.083 20.454 17.915 7.450 4.512 12.191 2.537 10.475 4.929
mnd trend totaal 2 12 11 1 11 11 12 1 11 12 1 2 12 2 12 11 1 1 1 1 3 2 1 1 1 1 2 1 12 1 11 1 2 1 10 11 2 2 1 12 2 12 12 10 1 2
f + f + f f f + + f f + f + f + f f + 0 + f + f f + f + f f + x f f f f + f f f f f f x
trend 10 jaar f + + f + f + + + f f + 0 0 f f f f f + 0 f f + f f + f + f f f f f f f 0 f f f f f f x
N perc. periode imput 18 18 12 18 17 18 18 18 18 18 17 18 18 17 18 18 14 18 15 18 11 17 18 17 18 16 12 18 18 16 18 17 18 7 18 17 18 18 17 18 14 15 10 18 18 6
21 3 8 0 26 23 27 6 8 0 28 0 22 19 0 20 10 0 22 26 2 17 6 2 6 21 20 6 6 0 0 11 1 33 2 1 0 6 17 23 5 13 32 5 0 25
85-02 85-02 87-02 85-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 88-02 85-02 85-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 87-02 85-02 85-02 85-02 95-01 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 90-02
107
SOVON-monitoringrapport 2004/02
120 100 80 index
stabiel. Bij de pleisterplaatsen met een afname is vooral het Leekstermeergebied opvallend; hier vertonen de aantallen al over een lange periode een neergaande lijn, wat verband houdt met een afname van de draagkracht in dit gebied door een grotere oppervlakte natuurgebieden met ruige vegetatie (Nienhuis in voorbereiding). Een ander gebied waar Kolganzen recent minder worden gezien is Putten ZH. In 2002/03 werden beduidend hogere maxima vooral gezien in Friesland (Wonseradeel/Workum, Sneekermeer, Fluessen-Heegermeer-Slotermeer, Beetsterzwaag-Van Oordt’s Mersken), in Noordwest-Overijssel (IJsseldal Zwolle-Deventer, Polder Mastenbroek, Kampereiland/Zwarte Meer) en in het rivierengebied en omgeving (Nederrijn RhenenWijk bij Duurstede, Land van Maas en Waal, Azewijnsche en Netterdensche Broek, Krimpenerwaard). Deels zal dit vermoedelijk veroorzaakt zijn door kleine verschuivingen. Zo waren de maxima in Friesland op diverse andere locaties lager dan
60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.50. Seizoensverloop van de Kolgans in 2002/ 03. / Seasonal changes of Greater White-fronted Goose in 2002/03.
40000 20000 10000 5000
oktober
november
december
februari
maart
40000 20000 10000 5000
januari
Figuur 9.51. Verspreiding van de Kolgans in 2002/03. / Distribution of Greater White-fronted Goose in 2002/03.
108
Watervogels in Nederland in 2002/2003
gebruikelijk (o.a. Gaasterland en Lemsterland, De Deelen, Oude Venen, Oudegaasterbrekken e.o.), en stonden tegenover de hogere aantallen in Over-
ijssel betrekkelijk lage seizoensmaxima in naburige gebieden in Flevoland (Noordoostpolder-west, Oostvaardersplassen).
DWERGGANS Anser erythropus De populatiegrootte van Dwergganzen in Zweden geeft een goede indicatie van de aantallen die we in Nederland kunnen verwachten. Deze vogels plegen immers bijna unaniem bij ons te overwinteren (Andersson 2004). Zoals bekend zijn dit vogels van het herintroductieprogramma dat werd opgezet door wijlen Lambart von Essen (Markkola 2001). Het uitzetten van nieuwe vogels is vooralsnog gestaakt; ook in de zomer van 2002 werden wederom geen jonge (gekleurringde) Dwergganzen in Lapland uitgezet (Andersson 2004, B. Fagerström). Dit hield echter niet in dat er als geheel minder Dwergganzen waren. De broedresultaten waren namelijk redelijk goed. Op de belangrijkste verzamelplaats in het najaar in Hudiksvall, Zweden, werden acht paren met in totaal 21 jongen waargenomen (B. Fagerström, Andersson 2004), wat duidelijk meer was dan de afgelopen jaren. In de winter van 2002/03 werden tenminste 28 verschillende gekleurringde Dwergganzen in Nederland gezien (B. Fagerström). Het aantal in Nederland overwinterende Dwergganzen zal tussen de 80-100 hebben gelegen. Door het niet meer uitzetten van gekleurringde vogels, en het succesvol broeden van de uitgezette paren, is een steeds groter deel van deze vogels ongeringd. De eerste exemplaren tijdens de watervogeltellingen werden al gemeld in juli en augustus, maar waarschijnlijk waren dit uit waterwildcollecties ontsnapte en hier overzomerende vogels. De eerste Dwergganzen op de bekende overwinteringslocaties wer-
den gemeld op 25 september. Niet lang daarna volgden groepjes, waaronder 17 in de Anjumerkolken op 28 september. In oktober werden er hier maar liefst 38 geteld. Vanaf begin oktober werden ook de eerste (2) Dwergganzen gemeld op de Korendijkse Slikken. Op 19 oktober was het tenslotte de beurt aan het derde belangrijkste overwinteringsgebied in Nederland; de omgeving van Petten, waar acht vogels werden gezien. In de loop van november trok de groep van de Anjumerkolken door naar het Oude Land van Strijen en de Korendijkse Slikken. Hier werden vanaf 17 november maximaal resp. 34 en 10 vogels gezien. Eind januari werden nog eens 10 Dwergganzen bij Petten gemeld. Begin maart vertrokken de Zuid-Hollandse Dwergganzen weer naar de omgeving van Anjum, waar in deze periode maximaal 26 exemplaren werden gezien. Buiten deze drie belangrijke gebieden om werden onregelmatig uit heel Nederland één of enkele vogels gemeld, vooral op bekende ganzenpleisterplaatsen. De meest opmerkelijke groep was 15 vogels op 15 februari bij Bleskensgraaf (ZH). Het aantalsverloop per maand, gebaseerd op de watervogeltellingen en BSP niet-broedvogel-waarnemingen uit
40 20 10 5
70 60
aantal
50 40 30 20 10 0 6061
7071
8081
9091
0001
Figuur 9.52. Trend (seizoensmaxima op basis van watervogeltellingen en BSP-nietbroedvogelwaarnemingen) van Dwerggans in Nederland. / Trend (seasonal maxima and casual records) of Lesser White-fronted Goose in The Netherlands.
Figuur 9.53. Verspreiding van de Dwerggans in 2002/ 03. / Distribution of Lesser White-fronted Goose in 2002/03.
109
SOVON-monitoringrapport 2004/02
heel Nederland, laat zien dat de aantallen van november tot en met januari opvallend stabiel waren (52-61 vogels, Tabel 9.8). Oktober en februari doen ook niet veel voor elkaar onder (resp. 43 en 44). Het is opvallend dat van de geschatte 80-100 aanwezige Dwergganzen ‘slechts’ tweederde daadwerkelijk wordt gezien. Waarschijnlijk worden Dwergganzen vooral in grote groepen Kolganzen snel over het hoofd gezien.
Vooralsnog blijken de foerageergebieden rond de Anjumerkolken en het Oude Land van Strijen/Korendijkse Slikken de laatste jaren de meeste Dwergganzen te herbergen. Deze gebieden hebben dus een grote verantwoordelijkheid voor de opvang van Dwergganzen. De aantallen in de omgeving van Petten lijken de laatste jaren wat af te nemen.
Tabel 9.8. Maandtotalen van zeldzame ganzen in 2002/03 op basis van gecombineerde meldingen van de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen (september-mei) en het BSP Niet-broedvogels van SOVON (hele jaar). / Monthly numbers of rare geese species in 2002/03 (waterbird counts and casual records combined). Soort Dwerggans Sneeuwgans Witbuikrotgans Zwarte Rotgans Roodhalsgans
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
0 7 0 0 0
1 3 0 0 0
5 8 1 0 0
43 15 3 3 4
62 26 2 3 8
52 20 6 1 7
61 23 257 6 16
44 22 179 7 15
12 23 9 3 7
1 7 5 9 4
0 9 3 9 6
0 7 0 0 0
GRAUWE GANS Anser anser
250
300
200
250 200
150 100
0 75/76
150 100
50
50 80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.54. Trend van de Grauwe Gans in Oost-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 120.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Greylag Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
110
op weg naar overwinteringsgebieden in met name Spanje. De laatste vogels hebben nog een afstand van meer dan 2000 km voor de boeg. Daarnaast kunnen we in de zomer vogels aantreffen die hier vanuit het noorden en oosten komen om de vleugelpennen te ruien. Vooral in Noord-Nederland is het een bekend beeld om in mei groepen Grauwe Ganzen over te zien komen op weg naar de Oostvaardersplassen, de enige plek waar deze noordelijke vogels in ons land ruien. Het gaat om vogels die niet hebben gebroed; waarom deze noordelijke vo-
index
index
De Grauwe Ganzen die we in ons land aantreffen bestaan uit lokale broedvogels en vogels die afkomstig zijn uit een gebied dat onder meer grote delen van Scandinavië en Oost-Europa omvat. Dit betekent dat we te maken hebben met echte standvogels (veel van onze ‘eigen’ ganzen) en lange-afstandtrekkers. Zo hebben de vogels vanuit NoordScandinavië ruim 1500 km gevlogen om hier te komen. Voor veel vogels is ons land het eindstation waar ze de winter doorbrengen, een deel van de ganzen gebruikt Nederland echter als tussenstation
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.55. Trend van de Grauwe Gans in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 120.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Greylag Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160 140
index
120 100 80 60 40 20 0
sep
okt
nov
dec
jan
Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
feb
mrt
West
Figuur 9.56. Seizoensverloop van de Grauwe Gans in 2002/03. / Seasonal changes of Greylag Goose in 2002/ 03.
gels zo’n grote afstand afleggen om de pennen te wisselen, is nog een raadsel. In juni 2003 ging het om 25.500 vogels (M. Zijlstra). Dit aantal is vergelijkbaar met voorgaande jaren. De verspreiding tijdens de eerste ganzentelling in september weerspiegelde voor een groot deel de verspreiding van de eigen broedvogels, die een steeds grotere rol spelen in het voorkomen van Grauwe Ganzen in ons land. Dit werd nog versterkt
doordat de traditionele pleisterplaatsen in de nazomer (o.a. Flevoland, omgeving Lauwersmeer, Groningen) de ganzen weinig te bieden hadden omdat de stoppelvelden door het droge weer vroeg waren omgeploegd. De aanvoer van noordelijke vogels kwam ook dit jaar pas goed op gang in de maanden oktober en november. Het zwaartepunt van verspreiding lag in deze tijd in de akkerbouwgebieden van Groningen (o.a. 7900 Dollard, 16.000 Noordkust Groningen) en in het noordelijk Deltagebied (o.a. 17.500 Haringvliet, 12.000 Hoekse Waard). Nog grotere concentraties (47.500) werden geteld in de omgeving van de belangrijkste overwinteringsplaats rond het Verdronken Land van Saeftinghe. In de winter concentreerde het voorkomen zich in het zuidwesten van het land, met name in Saeftinghe en plaatselijk in de noordelijke Delta (vooral Overflakkee). Zelfs tijdens periodes van vorst kan de soort zich daar goed handhaven. De verspreiding in maart levert een beeld op dat sterk vergelijkbaar is met dat in september. Voor een groot deel weerspiegelt het de verspreiding van broedvogels. Daarnaast zien we dan kleine groepen trekvogels die nog tot in april blijven hangen op het grasland van Friesland en Groningen, voordat ze naar het noorden wegtrekken.
Tabel 9.9. Aantallen en trends van de Grauwe Gans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Greylag Goose in important areas. gebied
Westerschelde-oost en Saeftinge Lauwersmeer, Anjumerkolken en Kollumerland Oostvaardersplassen Dollard Haringvliet Noordkust Groningen Hoeksche Waard Biesbosch Oost-Zeeuwsch Vlaanderen Overflakkee Gelderse Poort Hollandsch Diep Volkerakmeer Goeree Rottige Meenthe Midden-Limburgse Maasplassen Schouwen-Duiveland Zuid-Flevoland-midden Kampereiland en Zwarte Meer NW-Overijssel Lepelaarplassen e.o. Oost- en Westdongeradeel Gaasterland en Lemsterland
gem. max.
max. 02/03
61.000 16.000 14.000 11.000 11.000 7.700 7.400 6.600 6.400 6.000 4.800 4.700 4.500 4.200 4.100 4.000 3.600 3.500 2.900 2.900 2.400 1.800 1.700
58.243 11.563 25.505 7.866 17.666 16.157 12.061 12.685 47.483 17.799 6.949 2.716 3.655 6.886 2.320 5.302 4.748 882 2.023 6.876 1.572 2.171 1.735
mnd trend totaal 12 10 6 11 11 11 11 12 11 12 1 10 6 12 9 12 12 10 1 2 11 11 3
+ 0 f 0 + + + + + + + + + + + + + + + f f +
trend 10 jaar + f f 0 + + f + + + + f + + + + + f + f f 0
N perc. periode imput 18 18 18 18 18 17 18 17 15 18 18 18 18 18 14 18 17 17 17 13 18 12 17
0 0 4 6 0 10 1 15 4 3 6 1 0 1 5 1 39 1 3 25 1 7 22
85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 86-02 85-02 85-02 88-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 88-02 85-02 86-02 85-02 86-02 88-02 85-02 89-02 86-02
111
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Dit seizoen werden veel Grauwe Ganzen geteld, en afgezien van september waren de aantallen in alle maanden hoger dan in voorgaande jaren. Ook het maximum in november met ruim 300.000 vogels steeg uit boven voorgaande maxima. De seizoensmaxima zijn vanaf 1987 met gemiddeld 10% per jaar toegenomen, oftewel de aantallen verdubbelen elke zeven jaren. Dit heeft te maken met gunstige omstandigheden in het broedgebied, maar betere overleving door beschermingsmaatregelen in de winter speelt waarschijnlijk eveneens een rol. Over lange termijn bezien (vanaf 1986/87) is de sterkste toename in West-Nederland zichtbaar (lees: vooral de winteraantallen in Zeeuws-Vlaanderen). Over de laatste tien seizoenen is de groei van de populatie in alle drie regio’s vergelijkbaar. Afzonderlijke pleisterplaatsen laten analoog aan de landelijke groei vooral positieve trends zien, zowel over de lange termijn als de laatste tien seizoenen.
Vooral het belang van het Verdonken Land van Saeftinghe is groot: hier bevindt zich ruim een kwart van de Nederlandse winterpopulatie, en 15% van de Noordwest-Europese populatie. Er zijn echter ook gebieden waar de groei duidelijk achterblijft, of waar de aantallen zelfs afnemen. Dit laatste is het geval in het voormalige ‘agrarisch middengebied’ van Zuidelijk Flevoland, waar veranderingen in landgebruik (toename bebouwing, ander teeltplan gewassen) de aantrekkingskracht voor Grauwe Ganzen hebben verminderd. Belangrijke pleisterplaatsen waar een eenduidige groei eveneens uitblijft, zijn verder o.a. de omgeving van het Lauwersmeer, Oost- en West-Dongeradeel, de Dollard en de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn het later arriveren van noordelijke vogels die zonder tussenstops de overwinteringsplaatsen in de Delta bezetten (en die voorheen in Spanje overwinterden en de Nederland-
40000 20000 10000 5000
september
oktober
november
februari
maart
40000 20000 10000 5000
januari
Figuur 9.57. Verspreiding van de Grauwe Gans in 2002/03. / Distribution of Greylag Goose in January 2002/03.
112
Watervogels in Nederland in 2002/2003
se gebieden als tussenstop gebruikten; Voslamber et al. 1993), naast het verdwijnen van grootschalige graan- en koolzaadteelt in het Lauwersmeer
en Flevoland (alle gebieden met uitzondering van de Dollard).
SOEPGANS Anser anser forma domesticus Verwilderd Vergeleken met het voorgaande seizoen was het aantal Soepganzen in 2002/03 duidelijk hoger. Met uitzondering van juli en augustus, werden in alle maanden fors meer vogels geteld. Het seizoensmaximum van 7800 in 2001/02 werd dit seizoen in november (8500) en in januari (10.000) overschreden. De aantalsfluctuaties door het seizoen heen houden waarschijnlijk deels verband met verschillen in telinspanning, waar een soort als Soepgans extra gevoelig voor is omdat hij vooral buiten de geijkte ganzen- en zwanenpleisterplaatsen voorkomt. Januari biedt daarom de beste vergelijkingsmogelijkheden, omdat in deze maand in het kader van de midwintertelling een redelijk uniforme teldekking wordt bereikt. Het lijkt er dus op dat het aantal Soepganzen recent daadwerkelijk is toegenomen. Vermoedelijk is overigens ook het januari-aantal een onderschatting omdat ook dan lang niet alle potentieel bezette gebieden worden geteld (Nienhuis 2002). De eerdere schatting van 12.000 vogels in 2000 (SOVON 2002) is op dit moment waarschijnlijk niet meer actueel. De grote concentraties bevonden zich net als in voorgaande jaren rond de stad Groningen, ten noorden van Amsterdam en rond Schalkwijk Ut. In het laatste gebied werden zelfs tot 1200 Soepganzen geteld. In de gebieden bij Amsterdam gaat het om populaties van maximaal 900 (Wijde Ee en Enge Wormer) en 800 vogels (Wormer- en Jisperveld, mogelijk deels overlappend met het voorgaande gebied!). Opmerkelijk genoeg mengen zich onder de grote aantallen Grauwe Ganzen in Zeeuws-Vlaanderen nauwelijks Soepganzen. Ook in het noordelijk
800 400 200 100
Figuur 9.58. Verspreiding van de Soepgans in 2002/ 03. / Distribution of Feral Goose in 2002/03.
kustgebied, waar in het najaar grote aantallen Grauwe Ganzen pleisteren, verschijnen weinig Soepganzen. Waarschijnlijk wordt de winterverspreiding vooral bepaald door de verspreiding van de broedvogels ter plaatse. De populatie Soepganzen zorgt in toenemende mate voor problemen voor boeren. In de Klaverpolder bij Zaanstad in Noord-Holland zijn in de zomer van 2004 in totaal 2032 Soepganzen afgemaakt (P. de Nobel in litt.).
INDISCHE GANS Anser indicus Exoot (Azië) Hoewel het aantal Indische Ganzen in de jaren negentig snel is gegroeid, lijkt momenteel sprake van enige stagnatie. De grootste aantallen die werden geteld, bedroegen 255 in november en 230 in december-januari. Vorig seizoen ging het om maximaal 236 (oktober) tot 256 (januari) dieren. In het voorjaar van 2003 waren de aantallen wel beduidend
groter dan in 2001/02, maar het is niet duidelijk in hoeverre dit een artefact is door variaties in teldekking. Gaan we uit van alle maandelijkse totalen tussen oktober-maart (dus niet corrigerend voor telinspanning), dan bedroeg de groei slechts 1%. Helemaal zuiver is deze benadering niet, maar hij geeft waarschijnlijk een goede afspiegeling van de recen-
113
SOVON-monitoringrapport 2004/02
300 250 200 aantal
te stabilisatie. De meest recente schatting van de broedpopulatie (70-100 paren; SOVON 2002) past goed in de aantallen die tijdens de watervogeltellingen worden gezien. Het voorkomen bleef, net als in voorgaande seizoenen, sterk gebonden aan de Nederrijn (waar zich ook de grootste broedpopulatie concentreert). In de omgeving van Schalkwijk en het aangrenzende traject Rhenen-Wijk bij Duurstede bevindt zich een populatie van ongeveer 90-100 vogels, die afwisselend in één van deze gebieden worden geteld. Buiten dit gebied werden grotere groepen Indische Ganzen geteld bij Workum (30 in november) en in het Maasdal bij Mook (maximum 28 in april).
150 100 50 0 6061
7071
8081
9091
0001
Figuur 9.59. Seizoensmaxima van Indische Gans in Nederland. / Seasonal maxima of Bar-headed Goose in The Netherlands.
SNEEUWGANS Anser caerulescens Op grond van de maandelijkse ganzentellingen en waarnemingen in het kader van het BSP niet-broedvogels verbleven tussen november en maart 20-26 Sneeuwganzen in ons land (Tabel 9.8). Dit komt goed overeen met het beeld in de voorgaande twee seizoenen. Kennelijk is er dus sprake van een ‘stabiele’ populatie Sneeuwganzen. De samenstelling van deze groep vogels is niet geheel duidelijk. Waarnemingen in de zomermaanden, en langdurige pleisteraars op enkele plaatsen (o.a. 6 langs Bergse
Maas in een groot deel van het jaar) wijzen erop dat tenminste een deel betrekking heeft op (ontsnapte) standvogels. De toename in de wintermaanden is echter een aanwijzing dat ook trekkende Sneeuwganzen ons land bereiken. Een vergelijkbaar patroon werd in de vorige seizoenen vastgesteld. Of dit wilde vogels zijn, of ontsnapte vogels die zich in noordelijke landen ophouden (wat waarschijnlijker is), is onduidelijk.
ROSS’ GANS Anser rossi Dwaalgast (Noord-Amerika) Tussen oktober en december werden maandelijks 3-5 Ross’ Ganzen waargenomen; daarnaast werd één vogel gezien in februari. De precieze status van deze dieren is niet helemaal duidelijk (ontsnapt/ wild); evenmin of het deels om dezelfde exempla-
ren gaat. In 2003 zijn vier exemplaren als vervolgwaarnemingen uit voorgaande jaren door de CDNA aanvaard. Vorig seizoen werden vergelijkbare aantallen gezien.
KEIZERGANS Anser canagicus Exoot (Noord-Amerika) Waarnemingen in juli (2 vogels), september (5) en januari-maart (1-3), hebben allemaal betrekking op ontsnapte vogels. Meestal werden twee vogels tegelijk waargenomen (paar?), o.a. langs de IJssel
tussen Westervoort-Zutphen, op het Volkerak en in Polder Kromme Mijdrecht. De aantallen komen overeen met het voorgaande seizoen.
HAWAII GANS Branta sandvicensis Exoot (Hawaii) In tegenstelling tot de groep van zeven die in 2001/ 02 werd gezien, nu twee waarnemingen van één
114
vogel (Lopikerwaard in november, Afgedamde Maas in maart).
Watervogels in Nederland in 2002/2003
CANADESE GANS Branta canadensis spp. Exoot 8 7 aantal x 1000
Hoewel in de meeste maanden meer Canadese Ganzen werden geteld dan in het voorgaande seizoen, wijzen de seizoensmaxima op enige afvlakking van de tot nu toe exponentieel verlopen groei. Maximaal werden 6550 vogels geteld (november), tegen 6350 in 2001/02. In januari 2003 ging het om 6150 dieren. Dit aantal van 6000-6500 vogels zal niet de gehele Nederlandse populatie omvatten, doordat Canadese Ganzen ook buiten de gebruikelijke pleisterplaatsen voorkomen, o.a. in stedelijke gebieden. Bovendien vindt er uitwisseling plaats met populaties in aangrenzende gebieden in België en Duitsland (zie Limosa 76: 47-48). Geringde vogels uit de omgeving van Münster worden o.a. geregeld gezien nabij Groningen en in Gelderland (J. Nienhuis). Gezien trekwaarnemingen in juni bevinden zich in ons land ook ruiconcentraties (deels waarschijnlijk bestaande uit buitenlandse vogels). Waar deze zich precies bevinden, en om hoeveel vogels het gaat, is onbekend. Eén van de ruigebieden is waarschijnlijk de Friese IJsselmeerkust (Makkumerwaard). De schatting van de Nederlandse broedpopulatie in 2002 bedroeg 1700-2000 paren (van Dijk et al. 2003). De verspreiding tijdens de watervogeltellingen vertoont veel gelijkenis met voorgaande rapporten en kent bolwerken in de buurt van de broedplaatsen (SOVON 2002). Het zwaartepunt van de landelijke verspreiding ligt in het zuidwesten, met name in Zuid-Holland en Noord-Brabant. De beste gebieden zijn hier het Midden-Delfland (950 in oktobernovember), de omgeving van Gilze-Rijen (800 in november), de Afgedamde en Bergse Maas (600-
6 5 4 3 2 1 0 6061
7071
8081
9091
0001
Figuur 9.60. Seizoensmaxima van (Grote) Canadese Gans in Nederland. / Seasonal maxima of (Greater) Canada Goose in The Netherlands.
665 in november-december). Elders vinden we plaatselijke grotere concentraties in het rivierengebied (o.a. Gelderse Poort, 500 in december) en in Noord-Holland. Buiten het eigenlijke telseizoen werden nog 985 Canadese Ganzen geteld in OostZeeuws-Vlaanderen. De vaste groep Canadese Ganzen bij Purmerend leek in 2002/03 wat verspreid geraakt over verschillende locaties in het noordelijk deel van Noord-Holland. In de zomer van 2004 is in deze populatie ingegrepen en zijn van 260 nesten de eieren met olie besmeurd (zodat ze ‘stikken’); voorts zijn in de ruitijd naar schatting 1100 ganzen gevangen, gekortwiekt en naar verplaatst naar de Gelderse Vallei, Nood-Brabant en Limburg (P. de Nobel in litt.). Tellingen in de komende seizoenen zullen uitwijzen welk effect dit heeft gehad op de landelijke populatie en de verspreiding.
BRANDGANS Branta leucopsis Het aantal Brandganzen dat in ons land overwintert, laat de afgelopen 20 jaar in alle regio’s een vrijwel permanent stijgende lijn zien. Ook in 2002/03 waren de aantallen opnieuw groter dan in het voorgaande seizoen, zij het dat het seizoensmaximum iets minder snel groeide (2000/01-2002/03 resp. 296.000, 354.000, 394.000). De broedresultaten wijzen er ook op dat er nauwelijks sprake geweest kan zijn verdere expansie. Totaal werden 9732 Brandganzen op leeftijd gecontroleerd. Het percentage eerstejaars in deze steekproeven was 11,9% en de gemiddelde familiegrootte van de succesvolle paren was 1,40 jongen/paar (N = 391 families). Vorig seizoen schatten we de totale Russisch-Baltische
brandganspopulatie op 380.000 individuen. Bij een jaarlijkse sterfte van 10% valt dus te verwachten dat de populatie dit seizoen hooguit nog een klein beetje is gegroeid. Het hoge seizoensmaximum wijst er dan ook op dat in januari 2003 nagenoeg de gehele populatie zich in Nederland bevond, iets wat gezien de vorstperiode in december en begin januari niet verwonderlijk is omdat in zo’n situatie normaliter ook de Duitse overwinteraars naar ons land komen. Tellingen in Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein in deze periode bevestigen dit; er waren daar half januari vrijwel geen vogels meer aanwezig (H. Kruckenberg, K. Günther). De Nederlandse broedpopulatie, die in 2002 werd geschat op 2000-2500
115
200
200
150
150 index
index
SOVON-monitoringrapport 2004/02
100 50 0 75/76
100 50
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.61. Trend van de Brandgans in Noord-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 190.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Barnacle Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
Figuur 9.62. Trend van de Brandgans in Oost-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 13.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Barnacle Goose in Eastern Netherlands in 1985-2002.
paren (van Dijk et al. 2003) maakt overigens slechts een paar procent uit van de totale populatie. In de zomer van 2004 is gestart met het individueel herkenbaar maken van Nederlandse broedvogels door middel van kleurringen (SOVON-
Nieuws 17 (4): 7), zodat we in de komende jaren meer te weten zullen komen over de dispersie van onze Brandganzen in het winterhalfjaar. Het seizoen startte naar verhouding vroeg. Waarschijnlijk gestimuleerd door de koude oostelijke stro-
Tabel 9.10. Aantallen en trends van de Brandgans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Barnacle Goose in important areas. gebied
Noord-Friesland buitendijks Wonseradeel en Workum Haringvliet De Deelen Lauwersmeer, Anjumerkolken en Kollumerland Oudegaasterbrekken e.o. Gaasterland en Lemsterland Dollard Fluessen-Heegermeer-Slotermeer e.o. Noordkust Groningen Sneekermeer e.o. Beetsterzwaag, Van Oordt’s Mersken Groote en Kleine Wielen Schiermonnikoog Grevelingen Hoek van de Band en kwelder Paesens Overflakkee Oostvaardersplassen Goeree Schouwen-Duiveland Oude Land van Strijen Putten en Spui Noordoostpolder-west Biesbosch Zuid-Beveland-west Koevordermeer e.o.
116
gem. max.
max. 02/03
61.000 45.000 35.000 29.000 29.000 27.000 26.000 25.000 25.000 24.000 22.000 13.000 10.000 10.000 9.900 8.500 7.700 7.500 6.900 6.800 5.300 4.900 4.500 3.500 3.100 2.200
47.528 54.324 23.912 10.498 26.001 34.225 43.580 25.641 56.550 23.367 22.610 18.020 11.850 11.005 10.530 10.080 24.110 8.325 17.535 13.980 8.135 2.802 2.200 7.465 4.011 4.950
mnd trend totaal 11 2 3 1 2 12 2 5 12 11 11 1 2 3 11 3 1 1 12 2 1 1 1 12 1 1
+ + + + + f + + + + + f + + f f + + + + + f f f x f
trend 10 jaar f + + f f f f f f f f f 0 + f + f + + f + x f 0 f
N perc. periode imput 18 17 18 11 18 14 18 18 18 18 18 18 16 18 18 18 17 18 18 18 17 16 11 17 9 15
11 18 3 10 7 19 22 7 26 10 25 28 16 17 3 7 3 9 4 43 6 5 25 10 1 23
85-02 86-02 85-02 89-02 85-02 86-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 87-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 94-02 85-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
40000 20000 10000 5000
oktober
november
december
februari
maart
40000 20000 10000 5000
januari
40000 20000
160
10000
140
5000
index
120 100 80 60 40 20 0
april
Figuur 9.64. Verspreiding van de Brandgans in 2002/ 03. / Distribution of Barnacle Goose in 2002/03.
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.63. Seizoensverloop van de Brandgans in 2002/03. / Seasonal changes of Barnacle Goose in 2002/03.
117
SOVON-monitoringrapport 2004/02
ming in de eerste twee oktoberweken waren half oktober al bijna 100.000 Brandganzen present. Zoals gebruikelijk in deze tijd van het jaar lag het zwaartepunt van de verspreiding rond het Lauwersmeergebied en langs de Friese Waddenkust. In november en december vond een verdere toename plaats, waarbij nu ook de pleisterplaatsen aan de Groninger Noordkust, in Zuidwest- en MiddenFriesland en rond het Haringvliet goed bezet raakten. In december concentreerde zich zelfs 60% van alle Brandganzen op de pleisterplaatsen in de Friese zuidwesthoek. Tijdens de piekmaand januari vond, zoals boven vermeld, waarschijnlijk een influx plaats van Duitse overwinteraars. Naast de bekende concentratiegebieden werden nu ook veel Brandganzen geteld in het zuidelijk IJsselmeergebied (Waterland, Lepelaarplassen) en in het westelijk rivierengebied. Deze situatie bleef in februari grotendeels gehandhaafd, zij het dat er tijdens de dooiperiode wel enige wegtrek plaatsvond (blijkens trektellingen in Noord-Groningen vooral van 19-24 januari, H. Blijleven e.a). Dit patroon zette zich in maart en april door, waarbij meer en meer Brandganzen zich in het Waddengebied begonnen te concentreren. Rond 1 maart vond massale wegtrek naar de Duitse Waddenzee plaats (H. Blijleven). Bij pleisteraars in gebieden als het Haringvliet (april: 19.000) gaat het in de loop van het voorjaar waarschijnlijk deels om Nederlandse broedvogels. In mei, tijdens de rotganstelling, waren nog steeds ruim 40.000 Brandganzen in Nederland aanwezig, waarvan 13.000 langs de Friese kust en 19.000 aan de Dollard. De eigen broedvogels zijn in dit aantal waarschijnlijk slecht vertegenwoordigd omdat in deze periode niet meer alle gebieden worden ge-
ROTGANS
Branta bernicla
Omdat 2002 volgens de driejarige lemmingencyclus weer een lemmingpiekjaar op Taimyr zou moeten zijn, en dus in theorie een goed broedjaar voor Rotganzen, waren de verwachtingen hooggespannen. Zou de neerwaartse populatietrend omgebogen kunnen worden door een hoger broedsucces? De in dit rapport genoemde trendindicaties over de periode 1985-2002 geven weliswaar aan dat de trend stabiel is, maar dat geeft een gemiddelde aan over een periode waarin eerst nog sprake was van een toename, terwijl er sinds 1992 duidelijk sprake is van afname (Ebbinge 2003, 2004). Op drie plaatsen op het Taimyr-schiereiland in Siberië waren in 2002 onderzoekteams van Alterra
118
teld. Dat geldt ook voor juni-september. De maximaal 6300 ganzen die in die periode werden gezien vormen slechts een bescheiden afspiegeling van de aanwezige broedvogels. Vermoedelijk bestaat de Nederlandse broedpopulatie inmiddels uit een kleine 10.000 individuen, maar preciese gegevens ontbreken. De groei van de brandganspopulatie zien we ook op de afzonderlijke pleisterplaatsen; over langere termijn gerekend is er bij 17 van de 26 gebieden sprake van een significante toename. Echter, bij de laatste tien jaar overheersen vooral fluctuaties, terwijl er op een aantal pleisterplaatsen een tendens bestaat tot stabilisatie (Groote Wielen, Zuid-Beveland-west). Van de pleisterplaatsen in ZuidwestFriesland kent alleen Wonseradeel en Workum nog groeiende aantallen. In het Deltagebied lijkt een verschuiving zichtbaar van het Haringvliet naar zuidelijker gelegen gebieden, zoals Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Hopelijk leveren de nieuwe geringde vogels in het Deltagebied aanwijzingen in hoeverre de snel groeiende broedpopulatie hier mee te maken heeft. Gerekend naar de seizoensmaxima waren in 2002/ 03 beneden-gemiddelde aantallen o.a. te zien op de Friese Noordkust en aan het Haringvliet. In Zuidwest-Friesland waren de grote concentraties meer rond de Oudegaasterbrekken, in Gaasterland/Lemsterland en rond de Fluessen te vinden. De bovenvermelde verschuivingen waren ook in dit seizoen goed in de piekaantallen zichtbaar. Verder lag bij ongeveer de helft van alle pleisterplaatsen het maximum in dezelfde orde van grootte als in de voorgaande seizoenen.
actief: Medusa Baai, Uboynaya rivier en in de Pyasina-delta. Bij de Medusa Baai waren in 2002 wel meer lemmingen dan in 2000 en 2001 (H. Schekkerman), maar de dichtheid aan lemmingen was toch veel lager dan in echte piekjaren als 1991 en 1994. Sneeuwuilen en Middelste Jagers hebben in 2002 weliswaar gebroed, maar met een zeer matig succes. Het broedsucces van de Rotganzen leek eveneens niet erg hoog. Dit laatste werd bevestigd in de overwinteringsgebieden. Weliswaar hadden doortrekkende populaties in oktober-november in Sleeswijk-Holstein (K. Günther) en Nederland nog 15% eerstejaars bij zich, de steekproeven in de winter (vanaf december) -
160
140
140
120
120
100
100
index
index
Watervogels in Nederland in 2002/2003
80 60
80 60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.65. Trend van de Rotgans in Noord-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 61.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Brent Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
Figuur 9.66. Trend van de Rotgans in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 17.000, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Brent Goose in Western Netherlands in 1985-2002.
die een betere afspiegeling vormen voor de populatie als geheel- kwamen niet boven de 10% uit: Nederland 9.6% (N = 2919), Frankrijk 9.3% (N= 26.168, Le Dréan-Quénec’hdu in litt.) en Engeland 6.8% (N =`121.792, Worden & Hearn 2003). Dat aanvankelijk meer jongen in het Waddengebied verbleven wijst er op dat families in het najaar langer blijven hangen, terwijl vogels zonder jongen snel naar de overwinteringsgebieden in Engeland en Frankrijk doortrekken. Naarmate het kouder wordt gaan veel succesvolle families alsnog naar warmere streken. Het is opvallend dat de Nederlandse jongenpercentages in de winter nu vergelijkbaar zijn met die in Frankrijk en Engeland; eerder werd juist vastgesteld dat in deze tijd van het jaar in ons land naar verhouding weinig families overwinteren (Lambeck 1990a, b). Succesvolle paren hadden gemiddeld 2.0 jongen (N=167 in Nederland). Door het lage aantal eerstejaars herstelde de populatie zich niet. De internationale midwintertelling in januari 2003 leverde in West-Europa 197.000
Rotganzen op (Wetlands International), waarvan 16% in ons land, 35% in Engeland en maar liefst 48% in Frankrijk. Ten opzichte van het hoogste aantal tot nu toe, 314.000 in januari 1992, betekent dat een afname van 37% in elf jaar tijd. De Nederlandse aantallen in 2002/03 waren iets lager dan vorig seizoen. Het seizoensmaximum in april (77.000) ontliep dat van 2001/02 (79.000) maar weinig. Opvallend is wel dat zo vroeg in het voorjaar al zoveel Rotganzen werden geteld. Gewoonlijk ligt de piek van de voorjaarstrek in mei. Overigens kwamen het seizoensverloop en de verspreiding overeen met voorgaande seizoenen. Het Waddengebied blijft vooral een voorjaars-opvetgebied (maximum 63.000 in april), terwijl in de Delta eerder sprake is van een najaars- en wintergebied (maximum 14.000 in november-december). Verschillende pleisterplaatsen in het Waddengebied weerspiegelen ten opzichte van het voorafgaande seizoen eenzelfde afname zoals in geheel WestEuropa werd vastgesteld. Dit was o.a. het geval
Tabel 9.11. Aantallen en trends van de Rotgans in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Brent Goose in important areas. gebied
Ameland Terschelling Texel Noord-Friesland buitendijks Noordkust Groningen Oosterschelde-oost Grevelingen Balgzand en Wieringen Oosterschelde, Mastgat, Zijpe, Krabbekreek, Philip Oosterschelde-west
gem. max.
max. 02/03
26.000 31.390 13.000 12.755 9.600 9.926 9.400 18.920 5.200 3.504 4.800 4.642 4.000 3.532 3.700 2.340 3.200 2.777 3.100 2.281
mnd trend totaal 3 3 4 5 4 11 11 1 4 1
+ 0 0 f 0 0 +
trend 10 jaar 0 0 f 0 0 f
N perc. periode imput 17 18 18 18 18 18 17 18 18 18
31 36 14 19 17 8 33 28 12 8
85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02 85-02
119
SOVON-monitoringrapport 2004/02
24000 12000 6000 3000
oktober
november
december
februari
maart
24000 12000 6000 3000
januari
24000 12000 6000 3000
april
mei
Figuur 9.68. Verspreiding van de Rotgans in 2002/03. / Distribution of Brent Goose in 2002/03.
120
Watervogels in Nederland in 2002/2003
120 100 80
index
op Terschelling en op de kwelders van Noord-Friesland buitendijks, maar er zijn ook uitzonderingen. Zo werd op Texel het lage seizoensmaximum van 6000 in 2001/02 nu weer overtroffen door een telling van 9900 in april 2003. Ameland blijft nog steeds een bolwerk binnen het Waddengebied en vertoont in het geheel geen afname. Zowel in maart (31.000 stuks) als april werd hier ruim 40% van de Nederland aanwezige vogels geteld! In mei was het aantal op Ameland weliswaar gedaald tot een kleine 14.000, maar toen werden langs de Friese Noordkust ineens 19.000 Rotganzen geteld. Het aantalsverloop op Ameland en de Friese kust doet dan ook vermoeden dat beide gebieden veel uitwisseling vertonen. In het Deltagebied bleef vooral Oosterschelde-oost in trek. De maxima die op de Zeeuwse pleisterplaatsen werden geteld waren vrijwel vergelijkbaar met 2001/02.
60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
West
Figuur 9.67. Seizoensverloop van de Rotgans in 2002/ 03. / Seasonal changes of Brent Goose in 2002/03.
WITBUIKROTGANS Branta hrota Na een kleine influx in 2001/02 kwamen in 2002/ 03 opnieuw grotere aantallen Witbuikrotganzen naar ons land. Direct aansluitend op een koude-inval eind december op de reguliere pleisterplaatsen in Denemarken (vgl. figuur 3.4) werden begin januari overal langs de kust groepen Witbuikrotganzen gezien. In januari ging het zelfs om 257 individuen (watervogeltellingen en gegevens van BSP-niet broedvogels van SOVON; tabel 9.8), mogelijk zelfs 300 (F. Cottaar & K. Koffijberg). Dat betekent het op drie na beste jaar ooit voor deze soort. Grotere aantallen werden alleen in 1995/96 en 1996/97 opgemerkt (Cottaar et al. 1999), eveneens seizoenen die gekenmerkt werden door felle koude in Denemarken. De meeste groepen bleven slechts kort; in februari
was de populatie al weer met 30% afgenomen, al bleven op enkele vaste pleisterplaatsen (Camperduin/Petten, Wieringen) tot ver in februari vogels aanwezig. Enkelingen bleven tot in het voorjaar ter plaatse. De verspreiding was deels vergelijkbaar met die van de Rotgans, maar kende ook enkele afwijkingen. Net als in eerdere jaren was vooral het voorkomen in het noorden van Noord-Holland opmerkelijk. Een favoriete plek is hier de omgeving van Camperduin/Petten, waar begin februari maximaal 160 vogels werden geteld. Op Wieringen werden maximaal 80 Witbuikrotganzen gezien (half januari). Een nadere analyse van het voorkomen van Witbuikrotganzen in 2001/02-2003/04 zal verschijnen in Limosa.
ZWARTE ROTGANS Branta nigricans Het voorkomen van Zwarte Rotganzen was in grote lijnen vergelijkbaar met het voorgaande seizoen. Maximaal werden negen vogels gezien (april en mei, tellingen en BSP-niet broedvogels gecombineerd; tabel 9.8). In het najaar werden naar verhou-
ding weinig vogels opgemerkt (maximum 3 in oktober-november). Veelal gaat het om individuen die in groepen Rotganzen verblijven. De verspreiding is dan ook in hoge mate gebonden aan de verspreiding van die soort.
121
SOVON-monitoringrapport 2004/02
25
Het waarnemen van een fraaie Roodhalsgans zal voor veel waarnemers het hoogtepunt van een ganzen- en zwanentelling vormen. Grote aantallen worden nooit gezien. In 2001/02 ging het om hooguit 15-16 individuen in januari-februari (tellingen en BSP-niet broedvogels, tabel 9.8). Dat past goed in het beeld van voorgaande seizoenen. Vaak worden Roodhalsganzen in gezelschap van Brand- of Kolganzen gezien. Dit seizoen werden de meeste waarnemingen gedaan in Friesland en in het noordelijk Deltagebied met aangrenzend rivierengebied. Meestal gaat het om enkelingen, soms om 2-3 exemplaren (o.a. Markiezaat, Noord-Friesland-buitendijks, Gaasterland/Lemsterland, Alblasserwaard).
20
aantal
ROODHALSGANS Branta ruficollis
15 10 5 0 6061
7071
8081
9091
0001
Figuur 9.69. Trend (seizoensmaxima op basis van watervogeltellingen en BSP-waarnemingen) van Roodhalsgans in Nederland. / Trend (seasonal maxima and casual records) of Red-breasted Goose in The Netherlands.
ETHIOPISCHE BLAUWVLEUGELGANS Cyanochen cyanopterus Exoot (Afrika) Net als in 2001/02 werden in januari twee (ontsnapte) Ethiopische Blauwvleugelganzen gezien in de Polders Ronde Hoep en Groot-Mijdrecht.
ROODKOPGANS Cloephaga rubidiceps Exoot (Zuid-Amerika) Deze op wereldschaal sterk bedreigde soort (verwant aan de Magelhaengans), die slechts in het zuiden van Patagonië en op de Falkland eilanden voorkomt, wordt weinig in gevangenschap gehou-
den en vrijwel nooit tijdens de watervogeltellingen gezien. Dit seizoen één waarneming (1 individu) langs de IJssel tussen Zwolle en Deventer in februari.
MAGELHAENGANS Cloephaga picta Exoot (Zuid-Amerika) Inmiddels een vaste verschijning tijdens de watervogeltellingen. Bekende plaatsen waar deze vogels ook nu weer werden gezien zijn Schiermonnikoog (1) en het Staphorsterveld (1). Daarnaast waren
er meldingen van de IJssel tussen Deventer en Zwolle (1), de Nederrijn tussen Arnhem en Rhenen (1) en de Midden-Limburgse Maasplassen (1).
NIJLGANS Alopochen aegyptiaca Exoot (Afrika) De groei lijkt er voor de Nijlgans een beetje uit te zijn. In 2002/03 werden maar in vijf maanden hogere aantallen waargenomen dan een seizoen eerder, terwijl dat toch min of meer gebruikelijk was. Ook de lichte afvlakking bij de regionale trends wijst erop dat er enige rem op de groei zit. De oktobertelling gaf traditiegetrouw weer het hoogste aantal
122
(11.000), zij het ditmaal een fractie lager dan de oktobertelling van het vorige seizoen. Deze piek is het gevolg van concentratievorming in het najaar. Opvallend is verder dat tijdens de koude in december-januari minder Nijlganzen werden geteld dan in het vorige seizoen (vooral Friesland en Drenthe); was hier sprake van wegtrek of van winter-
350
350
300
300
250
250
200
200
index
index
Watervogels in Nederland in 2002/2003
150
150
100
100
50
50
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.70. Trend van de Nijlgans in Noord-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 810, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Egyptian Goose in Northern Netherlands in 1985-2002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.71. Trend van de Nijlgans in West-Nederland in 1985-2002. Gem. maximum: 2300, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Egyptian Goose in Western Netherlands in 1985-2002. 160 140 120
index
sterfte? Toegenomen aantallen in februari-maart suggereren het eerste. Opvallende aantallen werden in de volgende gebieden aangetroffen: 930 in het Volkerakmeer (september), 867 langs de Maas tussen Mook en Ammerzoden (november), 822 tussen Tull en ‘t Waal-Schalkwijk (september), 681 op de Midden Limburgse Maasplassen (september) en 674 in de Biesbosch (augustus). De grootste concentraties zien we dus langs de rivieren. Buiten het rivierengebied worden vooral in Noord- en Zuid-Holland grote aantallen Nijlganzen opgemerkt. Vooral in het rivierengebied bevinden zich in juli-september ook grote concentraties ruiende vogels.
100 80 60 40 20 0
okt
nov
dec
jan
Noord
Oost
min-max 97-01
gem. 97-01
feb
mrt West
Figuur 9.72. Seizoensverloop van de Nijlgans in 2002/ 03. / Seasonal changes of Egyptian Goose in 2002/03.
600 300 150 75
oktober
januari
Figuur 9.73. Verspreiding van de Nijlgans in 2002/03. / Distribution of Egyptian Goose in 2002/03.
123
SOVON-monitoringrapport 2004/02
9.5. Eenden CASARCA Tadorna ferruginea De spectaculaire groei van het aantal ruiende Casarca’s in het Eemmeer (Ottens & van Winden 2003) kwam dit jaar ook in de watervogeltellingen naar voren; in juli werden er 64 geteld, in augustus 98. In september werden er hiervan nog 43 in het zuidelijker gelegen Eemland gezien (buiten de tellingen om werden in juli maximaal 145 vogels op het
Eemmeer geteld). Op andere ruiplekken zoals de Friese IJsselmeerkust (0 in juli-september), het Haringvliet (5 in september) en Volkerakmeer (10 in augustus) werden geen hoge aantallen geteld. Ook in andere maanden zijn enkele concentraties gezien, zoals 18 ten noordwesten van Etten-Leur in januari, en 24 aan de Friese IJsselmeerkust in april.
BERGEEND Tadorna tadorna Op de lange termijn en landelijk gezien zijn de aantallen stabiel, met over de laatste 10 jaar een tendens tot toename. De meest duidelijke toename vindt plaats in de Zoute Delta, waar Bergeenden vooral vanaf midden jaren negentig talrijker zijn geworden. In de Waddenzee, waar de tellingen teruggaan tot halverwege de jaren zeventig, bleven de aantallen stabiel, al lijken ze ook hier rond de eeuwwisseling voorzichtig toe te nemen. Dat heeft deels
160
160
140
140
120
120
100
100
index
index
In 2002/03 werden maximaal ruim 70.000 Bergeenden geteld. Evenals in het jaar ervoor viel de seizoenspiek in het najaar (november), toen (eveneens) een integrale telling van de Waddenzee plaatsvond. De piek viel hoger uit dan in 2001/02 (ruim 60.000), maar lager dan in 2000/01 (bijna 90.000). Vergeleken met het gemiddelde seizoensmaximum (65.000) over de periode 1996/97-2000/01 was het aan de hoge kant.
80
80
60
60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.74. Trend van de Bergeend in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 56.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Shelduck in Wadden Sea in 1975-2002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.75. Trend van de Bergeend in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 15.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Common Shelduck in Dutch Delta area in 1987-2002.
Tabel 9.12. Aantallen en trends van de Bergeend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Shelduck in important areas. gebied
Waddenzee Westerschelde Oosterschelde Haringvliet Voordelta Volkerakmeer
124
SBZ
x x x x x x
water syst. x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
56.000 61.444 12.000 11.911 6.000 8.633 1.900 1.993 1.800 2.006 1.700 2.332
mnd trend totaal 11 6 2 3 7 6
0 + + + + +
trend 10 jaar 0 + + + 0 0
N perc. periode imput 28 16 16 27 16 26
57 2 2 45 19 16
75-02 87-02 87-02 75-02 87-02 75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
te maken met de toename van vogels die hier komen ruien. Werden er in juli 2001 nog 4500-5500 ruiende Bergeenden gevonden ten zuiden van Ameland (Smit 2001), op 8 augustus 2003 werden er maar liefst 12.500 aangetroffen tussen Terschelling en Griend (Leopold 2003). In augustus werden ook 8000 Bergeenden op Wieringen geteld. Ook buiten de ruiperiode nemen de aantallen Bergeenden trouwens langzaam maar zeker toe. In de wintermaanden, toen ook de Nederlandse Waddenzee integraal werd geteld (november, december en januari), werden de grootste concentraties vastgesteld langs de vastelandskusten van Friesland en Groningen. Vlak voor en na de broedtijd kwamen ook grote aantallen voor in de Wester- en Oosterschelde. In de Westerschelde gaat het daarbij ook om ruiende vogels.
20000 10000 5000 2500
160 140
index
120
Figuur 9.77. Verspreiding van de Bergeend in januari 2003. / Distribution of Common Shelduck in January 2003.
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.76. Seizoensverloop van de Bergeend in 2002/ 03. / Seasonal changes of Common Shelduck in 2002/ 03.
MUSKUSEEND Cairina moschata Exoot (Zuid-Amerika) Op 17 verschillende plaatsen werden Muskuseenden gemeld (26 waarnemingen). Alleen in Angerenstein bij Arnhem (11 in januari) en Polder de Biesbosch-zuid (4 in oktober) ging het om meer dan
drie bijeen. Enkele vogels waren plaatstrouw, zoals een solitaire vogel langs de Hollandse IJssel tussen Krimpen aan de IJssel en Gouda, die hier gedurende zes maanden achtereen werd waargenomen.
CAROLINAEEND Aix sponsa Exoot (Noord-Amerika) Hoewel slechts enkele paartjes Carolinaeenden in ons land broeden, wordt deze soort tijdens de watervogeltellingen jaarlijks gemeld. Tijdens de midwintertelling werden er in totaal 12 aan de telformulieren toevertrouwd, waaronder vogels in een polder nabij Abcoude (5), Zuid-Twente (3) en de Kromme
Rijn (2). Duo’s zaten er ook langs de Nederrijn (december, april) en Gestuwde Maas (december) terwijl solitaire vogels gemeld werden uit Schiermonnikoog, de Vecht, de omgeving van Geleen en Walcheren.
125
SOVON-monitoringrapport 2004/02
MANENGANS Chenonetta jubata Exoot (Australië) Een vrij zeldzame exoot is de (Australische) Manengans, een grijsbruine eend ter grootte van een Krakeend, met een opvallend korte snavel. Twee vogels
verbleven in januari 2003 in een recreatieplas nabij Wierden (Ov) en één exemplaar zat in september in de Spanjerdplas bij Maasbracht (L).
MANDARIJNEEND Aix galericulata Exoot (Azië) Zoals gebruikelijk werden de meeste Mandarijneenden (73) gezien tijdens de midwintertelling, wanneer het waarnemerscorps het grootst is en ook dorpen en steden (deels) onderzocht worden. Bovendien vormen de woerden in de wintermaanden opvallende (balts)groepen. In het voorjaar en zomer is de soort veel minder opvallend. Veel waarnemingen stammen uit de nabije omgeving van broedgebieden zoals de zuidrand van de Veluwe, noordelijke IJsselvallei, Twente en de Maas in Midden-Limburg. De meest opvallende concentraties in het seizoen 2002/03 werden gemeld langs de Nederrijn tussen Heteren en Wijk bij Duurstede
(maximaal 33 in december) en verder in de parken in en rondom Arnhem (21 in januari) en langs de Gestuwde Maas (10 in december). De sterk gegroeide broedpopulatie (van 30 paren in 1989 naar 200–260 in 1998-2000) heeft ervoor gezorgd dat er ook tijdens watervogeltellingen steeds meer Mandarijneenden worden gezien. Nadat er in de jaren tachtig nooit meer dan 14 Mandarijneenden werden geteld, bereikte het seizoensmaximum vanaf 1996/97 meestal de 100, met de hoogste aantallen in januari 1997 (124) en januari 2002 (123).
SMIENT Anas penelope Doordat Nederland in de maanden november, december en januari inclusief de gehele Waddenzee geteld werd, werden de piekaantallen goed geregistreerd. In deze drie wintermaanden lag het aantal Smienten in ordegrootte 630.000-770.000, wat redelijk overeenkomt met het gemiddelde seizoensmaximum sinds 1996/97. Met 770.000 exemplaren in januari was de Smient in 2002/03 opnieuw de talrijkste watervogel in Nederland.
De Noordwest-Europese smientenpopulatie is tegenwoordig stabiel (Wetlands International 2002), iets wat ook voor Nederland geldt, gerekend vanaf 1987/88. Regionaal lopen de trends echter uiteen. In de Zoute Delta (vanaf midden jaren tachtig) en de Zoete Rijkswateren (waar de tellingen teruggaan tot midden jaren zeventig) is er sprake van een krachtige en structurele toename die o.a. tot uiting komt in hoge aantallen in de Wester- en Ooster-
160
250
140 200
100
index
index
120 80 60 40
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.78. Trend van de Smient in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 90.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Eurasian Wigeon in Wadden Sea in 1975-2002.
126
100 50
20 0 75/76
150
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.79. Trend van de Smient in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 240.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Eurasian Wigeon in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
140 120 100
index
schelde en op het Marker- en IJsselmeer. In het Waddengebied was de Smient stabieler. Een lichte neiging tot recente afname is vastgesteld in sommige regionale monitoringgebieden in het noorden van het land (Friesland), zoals Sneekermeer en de Oude Venen. In monitoringgebieden in het westen van het land (Noord- en Zuid-Holland) zijn de aantallen stabieler of nemen ze toe (Midden-Delfland). Het is overigens mogelijk dat Smienten in het noorden van het land niet echt zijn afgenomen, maar gewoon minder geconcentreerd in monitoringgebieden voorkomen en zich meer verspreid hebben over (agrarische) poldergebieden. Tijdens de tellingen in november was de Smient gelijkmatig verdeeld over de lage delen van Nederland. Met de koude-inval in december liep het noorden van het land leeg terwijl de aantallen in het Markermeer (63.000), de Westerschelde (39.000) en de Reeuwijkse Plassen (37.000) toenamen.
80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.80. Seizoensverloop van de Smient in 2002/ 03. / Seasonal changes of Eurasian Wigeon in 2002/ 03.
Tabel 9.13. Aantallen en trends van de Smient in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Eurasian Wigeon in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Markermeer Westerschelde IJsselmeer Haringvliet Oosterschelde Krimpenerwaard Reeuwijkse Plassen Zeevang IJssel Alkmaardermeer Ilperveld, Varkensland en Twiske Midden-Delfland en Oude-Leede Wormer- en Jisperveld Eemmeer Eilandspolder Waal: Nijmegen - Waardenburg Oude Venen Sneekermeer e.o. Grevelingen Lek: Wijk bij Duurstede - Schoonhoven Veerse Meer Volkerakmeer Zuidlaardermeergebied Biesbosch Oostvaardersplassen De Deelen Getijde-beinvloede Maas Lauwersmeer De Wilck
x x x x x x
water syst. x x x x x x
x x
x
x x x x x x x x x x x x x x
x x
x x x x x
x x x
gem. max.
max. 02/03
90.000 63.000 48.000 41.000 38.000 31.000 30.000 28.000 27.000 24.000 18.000 18.000 16.000 16.000 15.000 15.000 15.000 14.000 14.000 13.000 13.000 13.000 13.000 12.000 11.000 10.000 9.600 8.800 8.300 7.700
99.420 75.360 55.885 54.000 23.082 38.099 35.212 37.170 31.710 36.500 23.267 22.310 12.778 15.480 16.640 21.770 18.747 8.830 16.150 14.984 30.943 18.664 4.612 11.714 12.449 14.825 3.496 13.258 4.558 7.669
mnd trend totaal 11 3 11 2 12 1 1 12 1 1 2 12 1 11 2 11 1 11 11 11 1 12 12 11 12 11 10 1 9 3
0 + + + + + + + + + + f + + + x + f f f + + + x + + x + f x
trend 10 jaar + + f 0 + 0 f 0 + 0 0 + 0 f 0 0 f + f x 0 f x 0 f +
N perc. periode imput 28 28 16 28 28 16 28 27 16 28 28 28 18 28 28 8 28 22 15 16 28 16 28 12 28 19 6 28 21 13
52 0 0 0 17 3 15 16 50 3 47 36 44 31 5 55 3 69 75 3 4 3 15 63 25 48 34 12 31 13
75-02 75-02 87-02 75-02 75-02 87-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 80-02 75-02 75-02 92-02 75-02 75-02 75-02 87-02 75-02 87-02 75-02 77-02 75-02 78-02 84-02 75-02 75-02 82-02
127
SOVON-monitoringrapport 2004/02
40000 20000 10000 5000
Figuur 9.81. Verspreiding van de Smient in november 2002. / Distribution of Eurasian Wigeon in November 2002.
AMERIKAANSE SMIENT Anas americana Dwaalgast (Noord-Amerika)
Chileense Smient Mareca chilensis Exoot (Zuid-Amerika)
Sinds 1991/92 worden vrijwel jaarlijks één of enkele exemplaren (mannetjes) vastgesteld tijdens de watervogeltellingen. Dit seizoen verschenen solitaire vogels in beeld op 14 september in het oostelijk deel van de Westerschelde en op 16 september in de Bantpolder (Fr) (mannetje eclipskleed).
Langs de Oude Maas verbleven in januari en februari twee Chileense Smienten nadat er in december al één was gezien. Solitaire vogels verbleven langs de Nederrijn (september, december), in het Staphorsterveld (Ov) (oktober), langs de Maas (november, april) en de IJssel (januari).
KRAKEEND Anas strepera De toename van de Krakeend lijkt niet te stuiten. De soort piekte in 2002/03 in november en december, in aantallen die elkaar amper ontliepen (20.500 resp. 20.550). Daarmee lagen de aantallen opnieuw ver boven de gemiddelde seizoensmaxima sinds 1996/97 (15.000). Opvallend genoeg viel de piek, net als in het vorige seizoen, laat. Vooral het grote aantal in december is frappant, omdat toen in de helft van de telgebieden een volledige ijsbedekking werd genoteerd. Het was vooral de Biesbosch dat in die maand met ruim 8600 Krakeenden het seizoensmaximum flink opstuwde. Waarom de najaarspiek in de afgelopen twee seizoenen opschoof naar de wintermaanden, is onbekend. Normaliter worden de meeste Krakeenden gezien in nazomer en herfst (september). Vrijwel overal laat de Krakeend eenzelfde positieve trend zien. De weergegeven trend van de Zoete
128
Rijkswateren is hier illustratief voor. Gebieden met een afname (Volkerakmeer in laatste 10 jaar) zijn een uitzondering. Aan de landelijke toename is ook recent nog geen einde gekomen. Vergeleken met het voorgaande seizoen waren de seizoensmaxima in veel gebieden duidelijk hoger, bijvoorbeeld in de Biesbosch, de Oostvaardersplassen, het Sneekermeer e.o., de Zoetwatergetijderivieren, de Nieuwe Waterweg/Calandkanaal en het Veluwemeer. In het Lauwersmeer, het Haringvliet en de Lepelaarplassen bleven ze wat lager. De vorstinval in december had, net als bij de Smient, vooral in de noordelijke provincies merkbare gevolgen. Hier werd in december vrijwel geen Krakeend meer geteld.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Tabel 9.14. Aantallen en trends van de Krakeend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Gadwall in important areas. gebied
SBZ
Lauwersmeer Haringvliet Oostvaardersplassen Sneekermeer e.o. Biesbosch Lepelaarplassen Zoetwatergetijderivieren Volkerakmeer IJsselmeer Nieuwe Waterweg/Calandkanaal Midden-Delfland en Oude-Leede Veluwemeer Markiezaat Ilperveld, Varkensland en Twiske Krimpenerwaard Hollands Diep De Wieden Markermeer Ketelmeer en Vossemeer Oude Venen Reeuwijkse Plassen Zwarte- en Witte Brekken
x x x x x x x x
water syst.
x
x x x x x
x x x
x
x x x x x x x
x x x
gem. max.
max. 02/03
3.500 3.400 2.900 2.700 2.300 1.300 1.200 1.000 880 780 740 550 490 480 460 440 430 430 380 370 340 310
2.229 1.127 3.705 1.490 8.628 274 1.909 901 633 1.315 240 1.141 172 759 531 1.591 273 232 339 452 191 290
300
140
250
120
index
index
6 8 7 11 12 6 12 9 6 12 10 11 9 10 10 11 10 1 8 3 11 3
x + + x + x + + x x + + + + + + + x + + + x
trend 10 jaar + f + x + f + f 0 + + 0 + 0 f f f + f + x
N perc. periode imput 14 28 17 11 25 9 18 23 11 13 16 27 18 25 27 28 17 12 26 21 27 13
11 25 13 32 16 20 19 10 30 35 55 10 62 26 29 30 34 28 19 33 39 32
80-02 75-02 86-02 77-02 75-02 77-02 84-02 78-02 75-02 90-02 78-02 75-02 85-02 76-02 76-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02
100
200 150 100
80 60 40
50 0 75/76
mnd trend totaal
20
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.82. Trend van de Krakeend in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 8400, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Gadwall in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.83. Seizoensverloop van de Krakeend in 2002/ 03. / Seasonal changes of Gadwall in 2002/03.
129
SOVON-monitoringrapport 2004/02
1600 800 400 200
Figuur 9.84. Verspreiding van de Krakeend in september 2002. / Distribution of Gadwall in September 2002.
SIBERISCHE TALING Anas formosa Dwaalgast (Azië) De laatste keer dat een als wild aanvaarde Siberische Taling ons land aandeed, was in december 1962. De vogel die op 10 november in de Bantpolder werd gezien, zat waarschijnlijk in de maan-
den ervoor op Schiermonnikoog en in het Lauwersmeer. Van deze vogel is vastgesteld dat hij niet helemaal raszuiver was, en daarom waarschijnlijk afkomstig uit gevangenschap.
WINTERTALING Anas crecca
200
200
150
150
100
0 75/76
100 50
50
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.85. Trend van de Wintertaling in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 11.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Common Teal in Wadden Sea in 1975-2002.
130
acht wordt genomen dat het gemiddelde seizoensmaximum sinds 1996/97 41.500 betrof. Grote aantallen, tot 60.000, werden vooral in de jaren zeventig vastgestelde, en dan uitsluitend in zachte winters
index
index
In het seizoen 2002/03 werd een seizoensmaximum van 72.500 Wintertalingen in november vastgesteld. Net als een seizoen eerder (67.000) is dit voor huidige begrippen een hoog aantal, vooral wanneer in
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.86. Trend van de Wintertaling in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 7300, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Common Teal in Dutch Delta area in 1987-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
(Buesink et al. 1992). Daarna werd de soort als wintergast veel minder talrijk, waarna de aantallen sinds midden jaren tachtig bleven fluctueren. De trend over de laatste 10 jaar is echter positief, vooral ook door de hoge maxima van de afgelopen twee seizoenen. Het seizoensverloop vertoonde grote overeenkomsten met dat in het voorgaande jaar. Na de piek van 72.500 Wintertalingen in november namen de aantallen als gevolg van de koude-inval af tot 19.000 in december. De grote concentraties in het noorden van het land verdwenen als sneeuw voor de zon. Net als vorig seizoen was de Dollard van opvallend belang voor Wintertalingen. Hier werden er vóór 1980 regelmatig meer dan 15.000 geteld. Daarna liet de soort een dramatische achteruitgang zien, waarna de aantallen in de jaren negentig zel-
den boven de 5000 uitkwamen (Prop et al. 1999). Op basis van de laatste twee telseizoenen lijkt zich hier een trendbreuk voor te doen (max. 13.000 in 2002/03). De trend in de Waddenzee over de laatste 10 jaar is positief, maar op de langere termijn bekeken (vanaf midden jaren zeventig) blijken de aantallen vooral te fluctueren. Van een duidelijker toename kan gesproken worden in de Zoute Delta. Hier was de soort in november 2002 het talrijkst in de Oosterschelde met ruim 5000 exemplaren.
12000 6000 3000 1500
160 140
index
120 100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.87. Seizoensverloop van de Wintertaling in 2002/03. / Seasonal changes of Common Teal in 2002/ 03.
Figuur 9.88. Verspreiding van de Wintertaling in november 2002. / Distribution of Common Teal in November 2002.
Tabel 9.15. Aantallen en trends van de Wintertaling in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Teal in important areas. gebied
Waddenzee Lauwersmeer Oostvaardersplassen Sneekermeer e.o. Markiezaat Voordelta Westerschelde Haringvliet De Deelen
SBZ
x x x x x x x x x
water syst. x
x x x
gem. max.
max. 02/03
11.000 23.582 6.500 6.514 6.500 6.885 4.600 2.565 2.800 1.225 2.700 4.376 2.500 2.825 2.200 1.613 2.100 531
mnd trend totaal 11 8 11 11 11 9 12 12 11
f f f x f f + f x
trend 10 jaar + f f x f f + + x
N perc. periode imput 28 19 18 5 17 16 16 28 4
42 22 41 50 51 25 1 29 3
75-02 76-02 83-02 78-02 85-02 87-02 87-02 75-02 81-02
131
SOVON-monitoringrapport 2004/02
AMERIKAANSE WINTERTALING Mareca americana Dwaalgast (Noord-Amerika)
RINGTALING Callonetta leucophrys Exoot (Zuid-Amerika)
Voor de tweede keer werd er een Amerikaanse Wintertaling tijdens de watervogeltellingen gezien (de vorige in november 2000 in het Haringvliet). Deze keer zat er een van 7 t/m 17 maart* in de Prunjepolder op Schouwen.
Evenals vorig jaar werd in oktober een Ringtaling bij Dodewaard gezien (hier is een kwekerij met enkele tientallen exemplaren), een tweede zat op de Spanjerdplas in Limburg. In september werd er een gemeld langs het Pannerdens Kanaal en in januari aan de Esche Stroom bij Den Bosch.
WILDE EEND Anas platyrhynchos
200
verspreidingsbeeld in januari 2003 goed overeenkomt met dat van de midwintertelling een jaar eerder. Ook het seizoensverloop laat geen afwijkingen zien. 120 100 80 index
Het seizoensmaximum pakte met 395.000 exemplaren in januari 2003 lager uit dan de twee voorgaande seizoenen toen het om resp. 515.000 (een record) en 465.000 exemplaren ging (januari). Het aantal was zelfs wat lager dan het gemiddelde seizoensmaximum van 435.000 sinds 1996/97. De koudeinval zorgde ervoor dat binnenlandse concentraties in Groningen, Friesland en Drenthe in december 2002 oplosten, maar dat neemt niet weg dat het
60 40 20
150 index
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun
100 50 0 75/76
Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.91. Seizoensverloop van de Wilde Eend in 2002/03. / Seasonal changes of Mallard in 2002/03. 80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.89. Trend van de Wilde Eend in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 51.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Mallard in Wadden Sea in 1975-2002.
16000 8000 4000 2000
140 120
index
100 80 60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.90. Trend van de Wilde Eend in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 95.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Mallard in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
132
Figuur 9.92. Verspreiding van de Wilde Eend in januari 2003. / Distribution of Mallard in January 2003.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
De aantallen Wilde Eenden in Nederland zijn min of meer stabiel, ongeacht of daarbij op de hele periode wordt gelet of de laatste 10 jaren. Net als bij veel andere soorten komen er regionale afwijkingen van de landelijke trend voor. In de Zoute Delta is de trend positief, wat echter vooral aan enkele recente goede seizoenen te danken is. In 2002/03 was vooral de Westerschelde van belang voor Wilde Eenden (26.000 in januari). In de Waddenzee zijn de aantallen fluctuerend tot toenemend, en ook hier leverden de laatste seizoenen vrij hoge aantallen op, de voorbode van een structurele (verdere) toena-
me? Hier was het opnieuw de Groninger Noordkust waar grote aantallen werden vastgesteld (10.000 in maart 2003). Tijdens hoog water wordt de kust als slaapplaats gebruikt, maar het gebied is ook bij laagwater van belang. Bij tellingen in het Eemsgebied bleek de soort ná de Bergeend de talrijkste eendensoort (o.a. 3000 in september 2002) te zijn en lijkt hij al ‘slobberend’ te foerageren op wadslakjes (de Boer et al. 2002). De aantallen in de Zoete Rijkswateren zijn al decennia lang niet wezenlijk veranderd: betere en slechtere jaren wisselen elkaar hier af.
Tabel 9.16. Aantallen en trends van de Wilde Eend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Mallard in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Westerschelde Haringvliet IJsselmeer Oosterschelde Volkerakmeer
x x x x x x
water syst. x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
51.000 38.704 21.000 26.182 14.000 9.868 13.000 7.609 12.000 10.432 12.000 8.978
mnd trend totaal 1 1 2 9 9 8
+ + 0 x 0 +
trend 10 jaar 0 + 0 0 + -
N perc. periode imput 28 16 28 12 16 27
54 2 36 30 3 17
75-02 87-02 75-02 75-02 87-02 75-02
SOEPEEND Anas platyrhynchos forma domesticus Verwilderd Met het consequent tellen van Soepeenden werd in januari 2001 begonnen, toen zo’n 16.000 exemplaren geteld werden. De aantallen die sindsdien tijdens midwintertellingen vastgesteld worden, kunnen daaraan gespiegeld worden. De twee afgelopen seizoenen laten eenzelfde beeld zien als van de Wilde Eend. In januari 2002 werden tijdens de midwintertelling ruim 13.000 Soepeenden geteld en in janu-
ari 2003 ging het om 11.500 (tevens seizoensmaximum). Opnieuw is het de stad Groningen e.o. die de kroon spant met 870 exemplaren, op de voet gevolgd door de IJssel met 630. De Nederlandse broedpopulatie in ogenschouw genomen, moet het landelijk getelde aantal slechts het topje van de ijsberg zijn.
VLEKBEKEEND Anas poecilorhyncha Exoot (Azië) In de Oelemars in Twente werd tijdens de midwintertelling een Vlekbekeend gezien, een nogal zeldzame exoot die tot dusver alleen in januari 1996 en maart 1997 was gemeld. Deze soort, bij sommigen
beter bekend onder zijn Engelse naam Spot-billed Duck, lijkt op een Wilde Eend maar heeft een gele snavelpunt.
PIJLSTAART Anas acuta Met een seizoensmaximum van 22.000 in januari week het beeld weinig af van voorgaande jaren (gemiddeld seizoensmaximum sinds 1996/97 be-
draagt 22.500). Het is goed mogelijk dat de aantallen in oktober hoger waren, aangezien ze dan met name in de Waddenzee pieken (Kleefstra et al. 2002a).
133
SOVON-monitoringrapport 2004/02
250
200 150
150
index
index
200
100
100 50
50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.93. Trend van de Pijlstaart in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 9600, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Northern Pintail in Wadden Sea in 19752002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.94. Trend van de Pijlstaart in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 11.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Northern Pintail in Dutch Delta area in 19872002.
160
index
140 120
10823
100
1600
80
800
60
400
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.95. Seizoensverloop van de Pijlstaart in 2002/ 03. / Seasonal changes of Northern Pintail in 2002/ 03.
Figuur 9.96. Verspreiding van de Pijlstaart in januari 2003. / Distribution of Northern Pintail in January 2003. Tabel 9.17. Aantallen en trends van de Pijlstaart in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Northern Pintail in important areas. gebied
Waddenzee Westerschelde Lauwersmeer Oosterschelde Voordelta Oostvaardersplassen Veluwemeer Volkerakmeer IJssel Gestuwde Maas
134
SBZ
x x x x x x x x x
water syst. x x x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
9.600 7.600 9.000 11.539 3.900 1.323 1.900 2.582 1.400 1.404 1.000 125 850 700 630 475 410 301 310 33
mnd trend totaal 11 1 9 12 10 11 12 9 2 1
f + f f + f + + f f
trend 10 jaar f + f f f f f f f
N perc. periode imput 28 16 15 16 16 18 27 26 28 28
60 1 11 4 16 35 3 17 4 25
75-02 87-02 80-02 87-02 87-02 76-02 75-02 76-02 75-02 75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Landelijk en op de langere termijn gezien tekent zich geen duidelijke trendmatige ontwikkeling af. Op de kortere termijn valt vooral de toename op in de Zoute Delta, vermoedelijk deels als gevolg van natuurontwikkeling en daarmee samenhangende gunstige voedselomstandigheden. Ook in de jaren zeventig leidde het tijdelijk beschikbaar komen van veel foerageergebieden in het Lauwersmeer en Flevoland tot grote aantallen (van Eerden 1997, Zijlstra et al. 1996). Dat uitte zich ook in uitschieters in het Waddengebied, door uitwisseling tussen Lauwersmeergebied en bijv. de Groninger Noordkust (van
Dijk & van ’t Hoff 1999). In het Waddengebied zelf zijn sterk fluctuerende aantallen gebruikelijk sinds midden jaren zeventig (maar let op de recente uitschieters). De verspreiding in januari 2003 laat de enorme concentratie Pijlstaarten in de Zoute Delta zien. Meer dan de helft van alle Pijlstaarten (ruim 11.500) in Nederland zat die maand in de Westerschelde (Saeftinghe). In de Waddenzee pleisterden de meeste Pijlstaarten op dat moment bij Schiermonnikoog (2400) en langs de Groninger Noordkust (1800).
GEELSNAVELPIJLSTAART Anas georgica Exoot (Zuid-Amerika) Een bijzondere exoot die maar zelden in Nederland gemeld wordt (en nooit eerder tijdens de watervogeltellingen), is de Geelsnavelpijlstaart. Bij deze eend hebben zowel mannetje als vrouwtje een fel-
gele zijsnavel met zwarte streep op de bovenkant. In januari werd een duo gemeld uit Nationaal Park de Kennemerduinen.
BAHAMAPIJLSTAART Anas bahamensis Exoot (Zuid-Amerika) In september werd een Bahamapijlstaart gezien op de Midden-Limburgse Maasplassen, mogelijk dezelfde vogel die er in het voorgaande seizoen twee-
maal in het najaar waargenomen werd. Op Texel werd in november een exemplaar gemeld.
ZOMERTALING Anas querquedula Nazomerconcentraties bevonden zich dit jaar in de Oosterschelde in augustus (95), langs de Eendracht tussen Volkerakmeer-Zoommeer in september (77) en langs de IJssel in juli en augustus (45 resp. 68). In april waren IJssel, Biesbosch en Lauwersmeer het meest in trek (59, 36 resp. 25). Het voorjaars-
maximum van 236 valt binnen de marge van 200300 Zomertalingen dat de laatste 15 jaar gebruikelijk is. In de jaren tachtig kwam dit niet boven de 100 uit, al komt dit gedeeltelijk omdat er toen minder gebieden werden geteld.
SLOBEEND Anas clypeata Het hoogste aantal Slobeenden werd in november geteld (13.500). Het piekaantal ligt binnen de marges van de seizoensmaxima in de afgelopen zes jaar. Misschien was het aantal Slobeenden in oktober nog hoger. Toen werden 12.000 exemplaren geteld, terwijl niet alle gebieden aan bod kwamen. Op grond van het seizoenspatroon in de maandelijks getelde gebieden blijkt echter dat de aantallen in het najaar (september-november) maandenlang rond hetzelfde peil schommelden, terwijl de voorjaarspiek korter aanhield (maart-april).
Lange tijd vertoonden de aantallen Slobeenden buiten de broedtijd geen duidelijke trend, maar in de laatste 10 jaar is dit aan het veranderen in een toename. De toename is het sterkst in de Zoute Delta, waar Slobeend vooral vanaf midden jaren negentig duidelijk talrijker wordt. Hij wordt hier vooral aangetroffen op binnendijkse brakke wateren en natuurontwikkelingsgebieden en op grote schorren (Berrevoets et al. 2003). De aantallen pieken er in het najaar, terwijl ze in het voorjaar weinig afwijken van de midwintersituatie. Zo werden in het
135
SOVON-monitoringrapport 2004/02
200
250
150
150
index
index
200
100
50
50 0 75/76
100
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.97. Trend van de Slobeend in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 2200, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Northern Shoveler in Dutch Delta area in 19872002.
Figuur 9.98. Trend van de Slobeend in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 3100, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Northern Shoveler in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
seizoen 2002/03 grote aantallen in oktober en november vastgesteld op de Oosterschelde (2400); de aantallen in september op het Volkerakmeer (2200) mogen er overigens ook zijn. In de Waddenzee, eveneens vooral in het najaar van belang,
zijn de aantallen fluctuerend tot toenemend. Concentraties komen hier voor bij spuisluizen, zoals die bij Spijksterpompen (Eems), Roptazijl (Friese kust) en de Cocksdorp (Texel) (Kleefstra et al. 2002a). In de Zoete Rijkswateren vertonen de aantallen
Tabel 9.18. Aantallen en trends van de Slobeend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Northern Shoveler in important areas. gebied
SBZ
Oostvaardersplassen Oosterschelde Waddenzee Sneekermeer e.o. Markiezaat Volkerakmeer Zwarte- en Witte Brekken Lauwersmeer Krimpenerwaard Lepelaarplassen Biesbosch Oostelijke Vechtplassen IJssel De Deelen Gelderse Poort Midden-Delfland en Oude-Leede Groote Wielen Zoommeer Oude Venen Reeuwijkse Plassen Voordelta Westerschelde Tjeukemeer Waal: Nijmegen - Waardenburg IJsselmeer Ilperveld, Varkensland en Twiske Nederrijn: Heteren - Wijk bij Duurstede Lek: Wijk bij Duurstede - Schoonhoven
136
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
water syst.
x x
x
x x x
x
x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
5.500 1.800 1.600 1.300 1.100 1.100 1.100 910 770 740 640 570 540 520 520 430 390 390 380 320 290 290 280 280 270 270 260 210
6.665 2.402 1.716 1.539 230 2.199 540 1.057 853 138 826 250 433 411 692 580 128 126 925 190 476 295 85 438 136 38 115 114
mnd trend totaal 7 10 11 3 9 9 3 4 11 11 3 11 4 4 4 3 11 9 11 11 9 4 11 4 4 11 4 11
+ + + x f + x f x + x + x 0 0 x f + + f + + x f + +
trend 10 jaar + + f x f f x + f f f x 0 x 0 0 + f f + f x 0 f 0 +
N perc. periode imput 17 16 28 10 17 19 9 15 27 9 25 8 28 10 28 16 14 16 17 24 16 16 19 28 10 26 28 28
9 5 57 42 57 10 17 14 37 15 37 66 4 25 5 55 38 39 39 34 11 3 72 5 7 46 10 8
86-02 87-02 75-02 76-02 86-02 79-02 81-02 77-02 76-02 77-02 75-02 79-02 75-02 81-02 75-02 80-02 75-02 87-02 75-02 75-02 87-02 87-02 75-02 75-02 84-02 76-02 75-02 75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160 140
2000
index
120
1000
100 80
500
60
250
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.99. Seizoensverloop van de Slobeend in 2002/ 03. / Seasonal changes of Northern Shoveler in 2002/ 03.
geen uitgesproken positieve of negatieve ontwikkeling. De soort laat hier, net als in de regionale monitoringgebieden, een nadrukkelijke voorjaarspiek zien. Een voorbeeld vormen de aantallen in het Sneekermeer e.o. (1550), Lauwersmeer (1050) en Biesbosch (825) in maart-april. In de Oostvaardersplassen was de soort gedurende de zomermaanden wederom talrijk, met een maximum van 6700 in juli 2002. De soort ruit hier al jaren massaal in wateren
Figuur 9.100. Verspreiding van de Slobeend in september 2002. / Distribution of Northern Shoveler in September 2002.
die rijk zijn aan zoöplankton, waarbij de aantallen in sommige seizoenen oplopen tot 13.000 (Platteeuw et al. 1999).
KROONEEND Netta rufina De Nederlandse broedpopulatie doet het goed met in 2003 ruim 170 paren een enorme groei ten opzichte van het einde van de jaren tachtig (6-15). Er is één duidelijk kerngebied, de Vinkeveense Plassen, met 120 paren in 2003 (S. Dirksen). Nederlandse broedvogels overwinteren slechts gedeeltelijk in eigen land. Voor de derde achtereenvolgende keer lag het seizoensmaximum boven de 100 (113 in november), al bleef het aantal wel achter bij het vorige seizoen (157). In vijf maanden werden 70-80 Krooneenden gezien. Veruit de meeste vogels verbleven op het Veluwemeer, waar zowel in het voorjaar (maartjuni, maximum in maart, 75 vogels) als in het najaar (augustus-november, max. 105 in november) veel vogels pleisteren.
Kleinere aantallen (11-15 ex.) zaten elders in de randmeren (Wolderwijd en Nuldernauw, Drontermeer) en in de Rottemeren en de Kralingerplas. Het belangrijkste broedgebied van de soort, de Vinkeveense Plassen, wordt niet maandelijks geteld. Tijdens de midwintertelling werden er 65 Krooneenden gezien. Een jaar eerder waren er midden in de winter ook al tientallen Krooneenden aanwezig, terwijl ze daarvoor nooit gezien werden in deze tijd van het jaar. Verschillende factoren lijken hierbij een rol te spelen: de groei van de broedpopulatie, de serie zachte winters - en als meest opmerkelijke - de beschikbaarheid van voedsel, doordat een lokale watervogelhouder zijn eenden voert, waar de Krooneenden gebruik van maken (S. Dirksen).
TAFELEEND Aythya ferina Het seizoen 2002/03 was geen vetpot voor Tafeleenden, maar wel beter dan het voorgaande seizoen. Dit laat zich aflezen aan de maxima van
49.100 resp. 33.000, in beide seizoenen behaald in november. In november kwamen de aantallen uit op een gemiddeld niveau, vergeleken met de vo-
137
SOVON-monitoringrapport 2004/02
200
index
150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.101. Trend van de Tafeleend in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 51.000, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Pochard in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
rige seizoenen, terwijl ze in de andere maanden lager uitvielen. Toch zijn de aantallen, gerekend over zowel de langere als kortere termijn, landelijk min of meer stabiel. Dit laat onverlet de grote verschuivingen die hebben plaatsgevonden. In het verleden werden flinke aantallen geteld in het IJsselmeergebied (tot 50.000; Buesink et al. 1992) en het Haringvliet en de Grevelingen (tot 20.000; Boudewijn 1989), maar meer recent zijn de Randmeren (vooral Veluwemeer) van veel meer belang. Voor de Zoete Rijkswateren als geheel geldt een gestage afname sinds de tellingen midden jaren zeventig begonnen. De verschuivingen hebben een duidelijke relatie met het voedsel (van Roomen et al. 2003). In 2002/03 verbleef het grootste deel (92%) van
3200 1600 800 400 200
index
150
100
50
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.102. Seizoensverloop van de Tafeleend in 2002/03. / Seasonal changes of Common Pochard in 2002/03.
Figuur 9.103. Verspreiding van de Tafeleend in januari 2003. / Distribution of Common Pochard in January 2003.
Tabel 9.19. Aantallen en trends van de Tafeleend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Pochard in important areas. gebied
Markermeer Veluwemeer Wolderwijd en Nuldernauw Midden-Limburgse Maasplassen Eemmeer IJssel Tjeukemeer Kalkmaas Gooimeer
138
SBZ
x x x
water syst.
x x
x x x x x x
x
x x
gem. max.
max. 02/03
27.000 17.650 21.000 18.403 13.000 5.371 4.300 4.609 4.000 2.625 2.200 3.177 2.100 276 1.900 1.881 1.800 1.225
mnd trend totaal 10 11 11 12 2 1 11 12 12
+ + + + f f f f
trend 10 jaar f f f 0 f f f -
N perc. periode imput 28 27 27 28 28 28 20 27 26
1 6 3 21 4 4 81 8 3
75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 75-02 76-02 75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
de Tafeleenden op de Zoete Rijkswateren, met de verreweg hoogste aantallen op het Veluwemeer (18.400 in november) en Markermeer (17.700 in oktober). In samenhang met de vorstinval namen de aantallen op de Midden-Limburgse Maasplassen en de Kalkmaas bij Maastricht-Eijsden sterk toe, van 1900 in november naar 4600 in december. Con-
centraties van ruiende vogels (eerst mannetjes, later ook vrouwtjes) komen voor van half juni tot en met september. De in de jaren zeventig gemelde aantallen tot 40.000 (langs de Houtribdijk in het IJsselmeer), worden recent bij lange na niet meer vastgesteld. Het hoogste aantal ruiers verbleef op het Wolderwijd en Nuldernauw (4200).
GROTE TAFELEEND Dwaalgast (Noord-Amerika) Een mannetje Grote Tafeleend verbleef van 9 tot en met 19 januari 2003* in het Noord-Hollands Duinreservaat nabij Castricum (Reijnders 2003). Deze vogel, een nieuwe soort voor de Nederlandse
lijst en zelfs de eerste voor het vasteland van Europa, werd hier ook gezien tijdens de midwintertelling op de 18e.
RINGSNAVELEEND Aythya collaris Dwaalgast (Noord-Amerika) Tijdens de midwintertelling op 18 januari zwom op de Vecht ten oosten van Hardenberg een mannetje
Ringsnaveleend. Deze vogel werd er op 12 januari* ontdekt en op de 19e voor het laatst waargenomen.
WITOOGEEND Aythya nyroca Witoogeenden worden in ons land vooral waargenomen van eind november tot begin april (56% van de waarnemingen). In het seizoen 2002/03 werden, op een enkeling half april na, alle vogels in deze periode waargenomen en dan vooral in de Midden-
Limburgse Maasplassen (max. 3 in januari) en de Gestuwde Maas (max. 2 in februari). Solitaire Witoogeenden verschenen nabij Den Bosch en Roosendaal, in de Regge (Ov), en in de Bollenstreek (ZH).
KUIFEEND Aythya fuligula Het maximale aantal van bijna 150.000 Kuifeenden werd in 2002/03 geteld in januari. Op basis van het seizoenspatroon in de maandelijks getelde gebieden zullen de aantallen in november en december overigens hoger zijn geweest, en is het hoge januariaantal vooral te danken aan de midwintertelling, waarbij traditioneel de meeste wateren worden onderzocht. Het seizoensverloop kende geen duidelijke verschillen met dat in de voorgaande jaren, al waren de aantallen in oktober-december iets boven gemiddeld (vooral in de Zoete Rijkswateren). Hier werden ook verreweg de meeste (82%) Kuifeenden geteld (vooral Markermeer, IJsselmeer en Veluwemeer); daarbuiten bleef de verspreiding voornamelijk beperkt tot de regionale telgebieden, zoals de verspreiding voor januari treffend weergeeft. De aantallen bleven de afgelopen 10 jaar in de meeste gebieden stabiel, maar over een langere ter-
mijn bekeken is het aantal overwinteraars in Nederland kleiner geworden. Per gebied zijn er tegenstrijdige trends - afname in Markermeer, toename in Veluwemeer en Wolderwijd/Nuldernauw - veelal in samenhang met veranderingen in de verspreiding van de driehoeksmossel, het stapelvoedsel van deze eend (de Leeuw 1997, van Roomen et al. 2003). In zachte winters verblijft 40-55% van alle Kuifeenden in het IJsselmeergebied. In strenge winters ligt het zwaartepunt op het Beneden Rivierengebied en het rivierengebied. Hoewel de winter van 2002/ 03 niet streng was, en alleen een felle vorstperiode in december kende, namen de aantallen tussen oktober en januari af in het Markermeer en IJsselmeer (van 66.000 naar 39.000, ofwel 61 resp. 26% van het landelijke totaal) ten gunste van het Beneden Rivierengebied en de Grote Rivieren. In de Regionale gebieden kunnen behoorlijke aantallen Kuif-
139
SOVON-monitoringrapport 2004/02
140 120 100
index
eenden verblijven (19% van het totaal in januari), speciaal op de meren en kanalen in Zuidwest en Midden-Friesland, Noord en Zuid-Holland. Het seizoenspatroon is daar afwijkend van het landelijke beeld, met een sterke terugval in december (vorstinval!) en hoge aantallen in februari en maart. Vooral de aantallen in Friesland en Noord-Holland werden door de vorst beïnvloed. De hoge aantallen in februari en maart vormen een jaarlijks terugkerend patroon dat vermoedelijk samenhangt met de leegloop van de andere gebieden in ons land. De hoogste aantallen zijn geteld in het IJsselmeergebied met tot 43.000 Kuifeenden op het Markermeer, 23.000 op het IJsselmeer en 17.000 op het Veluwemeer. De aantallen in het laatste gebied waren opvallend hoger dan in de voorgaande jaren. Tussen half juli en half september vindt de slagpenrui plaats en kunnen de vogels een aantal weken niet vliegen. Grote aantallen in die periode werden gemeld op het Markermeer (34.000, september), IJsselmeer (16.000, augustus), Haringvliet (12.000, augustus) en Volkerakmeer (11.000, augustus).
80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.105. Seizoensverloop van de Kuifeend in 2002/03. / Seasonal changes of Tufted Duck in 2002/ 03.
8000 4000 2000 1000
140 120
index
100 80 60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.104. Trend van de Kuifeend in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 120.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Tufted Duck in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
Figuur 9.106. Verspreiding van de Kuifeend in januari 2003. / Distribution of Tufted Duck in January 2003.
Tabel 9.20. Aantallen en trends van de Kuifeend in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Tufted Duck in important areas. gebied
Markermeer IJsselmeer Volkerakmeer Ketelmeer en Vossemeer Wolderwijd en Nuldernauw Haringvliet Fluessen/Vogelhoek/Morra Eemmeer Veluwemeer Biesbosch
140
SBZ
x x x x x x x x x x
water syst. x x x x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
54.000 27.000 13.000 10.000 9.500 9.100 7.700 7.200 6.900 6.700
43.156 22.548 10.885 9.957 8.602 12.211 6.252 3.685 16.593 12.452
mnd trend totaal 10 10 8 11 11 8 3 2 11 12
f + + + + x + + +
trend 10 jaar 0 0 f + 0 x f + 0
N perc. periode imput 28 28 21 28 27 28 6 25 26 26
3 3 6 22 3 34 39 1 7 35
75-02 75-02 78-02 75-02 75-02 75-02 81-02 75-02 75-02 75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
TOPPER Aythya marila
200
index
150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.107. Trend van de Topper in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 60.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Greater Scaup in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
250 200
index
In december 2002 werd het hoogste aantal van 120.000 Toppers geteld van het seizoen. Dit aantal was een stuk hoger dan de maximale aantallen in 2001/02 en 2000/01 van resp. 86.000 (december) en 42.000 (januari). Het is nog veel te vroeg om aan te geven of het hier om een beginnend herstel gaat na een aantal matige jaren, of een verschuiving vanuit het Oostzeegebied, het andere belangrijke overwinteringsgebied. Het seizoensverloop was duidelijk afwijkend van de voorgaande vijf jaren. Wordt normaal het hoogste aantal bereikt in januari en februari, in dit seizoen piekten de aantallen in december en waren ze ook in november relatief hoog. De decemberpiek hangt wellicht samen met de vorstinval, waardoor er minder Toppers in de Oostzee verbleven. Het lage aantal in januari zou dan misschien
150 100 50 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.108. Seizoensverloop van de Topper in 2002/ 03. / Seasonal changes of Greater Scaup in 2002/03.
kunnen wijzen op terugtrek, meteen na de invallende dooi, richting Oostzee. Dit is echter speculatief. De hoogste aantallen werden niet, zoals gebruikelijk, gevonden in het IJsselmeergebied maar in de Waddenzee, voornamelijk langs de Afsluitdijk (106.000 in december). In het IJsselmeergebied zelf werden er maximaal 65.000 geteld in november en lagen de aantallen in december veel lager (waarschijnlijk samenhangend met de uitgebreide ijsbedekking). Andere concentraties, zij het van aanmerkelijk minder spectaculaire omvang, werden gezien in de Voordelta (1400, januari), Haringvliet (400, november) en Volkerakmeer (280, december). Landelijk is de Topper vanaf medio jaren tachtig gestaag afgenomen, een ontwikkeling die in het afgelopen decennium doorzette.
Tabel 9.21. Aantallen en trends van de Topper in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Greater Scaup in important areas. gebied
IJsselmeer Waddenzee
SBZ
x x
water syst. x x
gem. max.
max. 02/03
60.000 65.000 13.000 106.192
mnd trend totaal 11 12
f f
trend 10 jaar f
N perc. periode imput 28 24
3 12
75-02 77-02
KLEINE TOPPER Aythya affinis Dwaalgast (Noord-Amerika) Op 17 februari werd een mannetje Kleine Topper gezien in het westelijk deel van het Haringvliet. Deze vogel, de vijfde voor Nederland, is door het CDNA
aanvaard voor de periode 19 (twee dagen later dus) tot en met 24 februari* (Berlijn 2003, van der Vliet et al. 2004).
141
SOVON-monitoringrapport 2004/02
EIDER Somateria mollissima Tijdens de vliegtuigtelling van het RIKZ in januari 2003 van Waddenzee en Noordzee werden ruim 91.000 Eiders geteld (Berrevoets & Arts 2003). Dit zijn er 20.000 minder dan gemiddeld in januari 1998-2002. Bij vergelijking met simultane vliegtuigtellingen van Alterra bleken de aantallen goed overeen te komen (de Jong et al. 2003). Terwijl de landelijke trend over de hele onderzoeksperiode periode nog stabiel is, tekent zich in de laatste 10 jaar steeds duidelijker een tendens tot afname af. Deze kan in belangrijke mate worden gerelateerd aan overbevissing van mosselzaad (in de geulen) en mosselbanken (op de wadplaten) begin jaren negentig, in een periode met slechte broedval (Ens et al. 2004). Het opgeviste mosselzaad verdween naar mosselcultures in de Oosterschelde (waar nauwelijks Eiders overwinteren) of bleef op mosselcultures in de Waddenzee zelf. Door de schaarste aan mosselzaad liep de productie op deze cultures sterk terug, terwijl bovendien Eiders van deze cultures werden verjaagd. Voedselschaarste was het gevolg en vanaf 1991 week een gedeelte van de Eiders uit naar de Noordzee. In de winters van 1999/2000, 2000/01 en 2001/02 werd massale sterfte onder Eiders vastgesteld (Camphuysen et al. 2001, Ens & Kats 2004). Uit onderzoek van Ens & Kats (2004) is gebleken dat litorale en vooral sublitorale mosselen voor Eiders het meest geschikt zijn. De energetische opbrengst op basis van kokkels (Waddenzee) en halfgeknotte strandschelpen (Noordzee) is veel geringer en weegt niet op tegen de energie-uitgave om deze prooien te bemachtigen (‘ze sterven van de honger
terwijl ze eten’). Ook kokkels en halfgeknotte strandschelpen worden bovendien commercieel bevist. Als we kijken naar de verspreiding in januari 2003, blijkt dat het overgrote deel van de Eiders zich weer in de Waddenzee bevond. Sinds januari 1993 is het aandeel in de Noordzee niet zo laag geweest (zie hfst. 6), wat op een verbetering van de voedselomstandigheden in de Waddenzee kan wijzen. Ook werd er in tegenstelling met voorgaande seizoenen in 2002/03 geen verhoogde sterfte van Eiders vastgesteld. Inderdaad werd er in het seizoen 2002/03 een sterk verbeterd aanbod gemeld aan sublitorale mosselen van de (voor Eiders) juiste grootteklasse (Bult et al. 2003 in de Jong et al. 2003). De toekomst zal uitwijzen of deze verbeterde voedselomstandigheden zich ook zullen vertalen in herstellende aantallen Eiders. Of en hoe Eiders van de sublitorale mosselen kunnen blijven profiteren, is de vraag (een groot deel zal naar de mosselpercelen worden gebracht); bovendien spelen ook omstandigheden in de broed- en overwinteringsgebieden in de Oostzeelanden mee. Hier vindt om onbekende redenen een sterke achteruitgang plaats (Desholm et al. 2002).
32000 16000 8000 4000
140 120
index
100 80 60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.109. Trend van de Eider in Nederland in 19752002. Gem. maximum: 110.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Common Eider in The Netherlands in 1975-2002.
142
Figuur 9.110. Verspreiding van de Eider in januari 2003. / Distribution of Common Eider in January 2003.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
IJSEEND Clangula hyemalis IJseenden wordt in ons land vooral in de wintermaanden waargenomen zoals ook de waarnemingen in 2002/03 aantonen (november-maart resp. 13, 9, 63 en 4). De waargenomen aantallen sinds 1975 vertonen geen duidelijke trend. Op het open water van de Waddenzee werden in januari 52 IJs-
eenden geteld, verder werd alleen een groepje gezien aan de buitenzijde van de Brouwersdam (max. 8 in december). Waarnemingen in het binnenland zijn zeldzaam en daarom is de vogel die in november in de Zuid-Willemsvaart in Limburg het noemen waard.
ZWARTE ZEE-EEND Melanitta nigra In januari 2003 kon er gelukkig een goede vliegtuigtelling van Zwarte Zee-eenden in de Noordzee worden uitgevoerd, iets wat door slechte weersomstandigheden in 2002 was mislukt. In totaal werden een kleine 60.000 Zwarte Zee-eenden in Nederland vastgesteld (Berrevoets & Arts 2003), een aantal dat goed overeenkomt met het gemiddelde in januari 1998-2001 (ruim 57.000). De jaarlijkse verschillen zijn echter groot: de aantallen fluctueerden in die jaren tussen ruim 30.000 en ruim 100.000. Geen wonder dus, dat de langjarige trend (vanaf 1987) fluctuerend is, iets waarin ook in de laatste 10 jaren geen verandering is gekomen. Zwarte Zee-eenden zijn in belangrijke mate afhankelijk van het voorkomen van banken schelpdieren (vooral halfgeknotte strandschelpen) in relatief ondiep kustwater (Leopold 1996). Deze banken kunnen enkele jaren op dezelfde plek aanwezig zijn terwijl zich elders nieuwe ontwikkelen. Zwarte Zeeeenden moeten daarom continue op zoek naar de beste voedselplekken. Die noodzaak tot mobiliteit wordt nog vergroot wanneer er belangrijke spisulabanken worden bevist, waarbij aanzienlijke verstoring kan plaatsvinden (Leopold 1996). Vanaf de zomer van 1995 tot aan die van 2002 fluctueerde het
bestand aan halfgeknotte strandschelpen benoorden de Wadden aanzienlijk, zonder duidelijke trend (Bult et al. 2004 in de Jong et al. 2003). In januari 2003 was de Noordzee boven Ameland het belangrijkste gebied voor Zwarte Zee-eenden (ruim 38.000), met lagere aantallen bij Terschelling (ruim 10.000). Er werden nauwelijks aantallen van betekenis bij Schiermonnikoog en de Noord-Hollandse kust aangetroffen. In tegenstelling tot de laatste jaren was de betekenis van de Voordelta in januari 2003 toegenomen (ruim 9000) en werden ook weer aantallen van enige betekenis in de westelijke Waddenzee aangetroffen (1200). Naast halfgeknotte strandschelpen is mogelijk ook de Amerikaanse mesheft in opkomst als voedselbron, een exoot die in de laatste jaren flink toegenomen is. Er zijn verschillende waarnemingen van Zwarte Zeeeenden (en Grote Zee-eenden) die hierop foerageerden (Wolf & Meininger 2004). Het is wel de
32000 16000 8000 4000
250
index
200 150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.111. Trend van de Zwarte Zee-eend in Nederland in 1975-2002. Gem. maximum: 71.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Common Scoter in The Netherlands in 1975-2002.
Figuur 9.112. Verspreiding van de Zwarte Zee-eend in januari 2003. / Distribution of Common Scoter in January 2003.
143
SOVON-monitoringrapport 2004/02
vraag of deze mesheften de eerste keus zijn, omdat het doorslikken van deze langwerpige schelpdieren omslachtig is. GROTE ZEE-EEND Melanitta fusca Net als bij de Zwarte Zee-eend komen de belangrijkste aantallen in het kustgebied voor en ontbrak er in januari 2002 een goede telling voor deze regio. In januari 2003 kon er wél een vliegtuigtelling plaatsvinden en werden in totaal een kleine 900 Grote Zee-eenden vastgesteld (Berrevoets & Arts 2003). Dit moet als een minimum worden beschouwd, omdat de Grote Zee-eenden tussen de
Zwarte Zee-eenden verblijven en vanuit de lucht moeilijk zijn te ontdekken zolang de vogels niet opvliegen. De grootste aantallen zaten in de westelijke Waddenzee (363), de Voordelta (250) en de Noordzee boven Ameland (170) en Terschelling (81). In tegenstelling tot vorig seizoen bleven de binnenlandwaarnemingen in 2002/03 beperkt tot enkelingen in West-Overijssel en langs de Limburgse Maas.
BRILDUIKER Bucephala clangula
200
200
150
150
100
0 75/76
100 50
50
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.113. Trend van de Brilduiker in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 6700, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Goldeneye in Dutch Delta area in 19872002.
144
De landelijke trend is zowel over langere als kortere periode stabiel. Op de lange termijn vond er wel een afname plaats in de Zoete Rijkswateren (vooral eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, daarna stabiel), maar die werd gecompenseerd door een toename elders, met name in de Zoute Delta. Ruim de helft van de Brilduikers verbleef in het onderhavige seizoen in de zoute gebieden. Net als bij Tafeleend en Kuifeend lijkt er een verband te bestaan met de afname van de driehoeksmosselen in het IJsselmeer. In het Volkerakmeer nemen Brilduikers recent overigens weer af. Na de afsluiting in 1987 en de daaropvolgende verzoeting namen de aantallen, parallel aan de vestiging van driehoeksmosselen, toe van hooguit enkele honderden tot ettelijke duizenden (12.000 in januari 1991) (Meininger et al. 1993, 1994).De belangrijkste concentraties in 2002/03 werden gevonden in de Oosterschelde
index
index
Het maximale aantal van bijna 15.000 Brilduikers in 2002/03 werd geteld in januari, de maand waarin ook de teldekking het grootst is. In september en oktober werden maar weinig Brilduikers geteld (maximaal 226). De soort komt gepiekt aan in Nederland eind oktober en begin november (LWVT/ SOVON 2002), wat zich dit seizoen weerspiegelde in sterk gestegen aantallen tijdens de watervogeltellingen in november, met ruim 10.000 exemplaren. Daarna bleven ze min of meer constant en was er, in tegenstelling tot voorgaande jaren, geen verdere toename in de maanden daarna. De vorstperiodes in december en januari hadden geen invloed op de aantalsontwikkeling. In de Zoute Delta waren de hoogste aantallen in november en december aanwezig, in de Zoete Rijkswateren (IJsselmeer) in februari. In tegenstelling tot de aankomst, vond de wegtrek minder abrupt plaats.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.114. Trend van de Brilduiker in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 4400, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Goldeneye in National Freshwater Bodies in 1975-2002
Watervogels in Nederland in 2002/2003
(3300 in november), IJsselmeer (3300 in januari), Grevelingen (2500 in januari), Veerse Meer (1400 in december) en Volkerakmeer (1400 in november).
1200 600 300 150
140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.115. Seizoensverloop van de Brilduiker in 2002/03. / Seasonal changes of Common Goldeneye in 2002/03.
Figuur 9.116. Verspreiding van de Brilduiker in december 2002. / Distribution of Common Goldeneye in December 2002.
Tabel 9.22. Aantallen en trends van de Brilduiker in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Goldeneye in important areas. gebied
Oosterschelde Grevelingen Volkerakmeer
SBZ
x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x x
2.700 2.600 2.100
3.273 2.502 1.405
mnd trend totaal 11 1 11
+ f +
trend 10 jaar f f 0
N perc. periode imput 16 16 24
3 5 7
87-02 87-02 76-02
NONNETJE Mergellus albellus De meeste Nonnetjes, 6800, werden geteld in december. Dat dit aantal opvallend hoog is in vergelijking met voorgaande jaren, zal te maken hebben met de vorstperiode in die maand. Ook in januari en februari lagen de aantallen boven het maximum in de periode 1997-2001. Normaal wordt het maximum overigens in januari bereikt, maar in 2002/03 was toen al weer een deel van de Nonnetjes weggetrokken, blijkbaar kort na het verdwijnen van de vorst. Het Nonnetje wordt door menig teller in verband gebracht met vriesweer, maar deze vlieger gaat niet altijd op. Streng of koud winterweer in Nederland ging in de afgelopen jaren, net als vroeger, soms wèl (1996) en soms niet (1997) gepaard met grotere aantallen (Voslamber et al. 1999). In de Zoete Rijkswateren, het belangrijkste overwinteringsgebied binnen Nederland, zijn de aan-
tallen sinds midden jaren zeventig afgenomen, al wordt dat wat geaccentueerd door enkele uitschieters aan het begin van de periode; de neergang is overigens in de laatste 10 jaren tot staan gekomen. De afname van spiering, stapelvoedsel van het Nonnetje, zou een oorzaak kunnen zijn (Platteeuw et al. 1997), maar het is niet uitgesloten dat de soort noordelijker is gaan overwinteren onder invloed van de gemiddeld zachtere winters in recente jaren. De grootste aantallen in 2002/03 werden vastgesteld op het IJsselmeer: 5300 in december. Op respectabele afstand volgen Fluessen/Vogelhoek/Morra (340 in februari), De Wieden (300 in februari), Ketelmeer en Vossemeer (290 in december), de Biesbosch (245 in december), Markermeer (240 in januari), Tjeukemeer (235 in januari) en Veluwemeer (220 in december).
145
SOVON-monitoringrapport 2004/02
500
800
index
400
400
300
200 200
100
100 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.117. Trend van het Nonnetje in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 1800, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Smew in National Freshwater Bodies in 1975-2002. 300 250
index
200 150
Figuur 9.119. Verspreiding van het Nonnetje in januari 2003. / Distribution of Smew in January 2003.
100 50 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.118. Seizoensverloop van het Nonnetje in 2002/03. / Seasonal changes of Smew in 2002/03. Tabel 9.23. Aantallen en trends van het Nonnetje in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Smew in important areas. gebied
IJsselmeer Markermeer
SBZ
x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x
600 580
5.277 238
mnd trend totaal 12 1
f -
trend 10 jaar f f
N perc. periode imput 28 28
16 6
75-02 75-02
MIDDELSTE ZAAGBEK Mergus serrator De Middelste Zaagbek was met 6900 exemplaren het best vertegenwoordigd bij de januaritelling vooral doordat de teldekking toen het hoogst was. Gelet op het seizoenspatroon in de maandelijks getelde gebieden, waren de aantallen in november en (in mindere mate) december hoger. Een invloed van de vorstperiode in december werd niet vastgesteld. In bijna alle maanden werden wat meer Middelste Zaagbekken geteld dan gemiddeld over de afgelopen vijf jaren, vooral in februari en maart.
146
Het seizoensverloop in de Zoute Delta (vooral Grevelingenmeer) kende toppen in november-december. Het seizoensverloop in de Waddenzee en de Zoete Rijkswateren (IJsselmeer) wijkt hiervan af, hier werden de hoogste aantallen in januari resp. maart geteld. De landelijke trend, een toename op langere termijn die echter de afgelopen 10 jaren gestabiliseerd is, wordt gedicteerd door de Zoute Delta. De tendens in de rest van Nederland was er eerder een van
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160
200
140 120
index
index
150 100
100 80 60 40
50
20
0 75/76
0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.120. Trend van de Middelste Zaagbek in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 8200, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Red-breasted Merganser in Dutch Delta area in 1987-2002.
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.121. Seizoensverloop van de Middelste Zaagbek in 2002/03. / Seasonal changes of Red-breasted Merganser in 2002/03.
afname. Voor wat het IJsselmeer betreft, lijkt dit verband te houden met de afname van spiering en aal, die de belangrijkste prooisoorten voor de Middelste Zaagbek vormen (Platteeuw 1985, Hartgers & Dekker 2000). De oorzaken van de afname in Volkerakmeer en Waddenzee zijn onduidelijk. Het Grevelingenmeer vormt, ondanks een afname in recente jaren, nog steeds het belangrijkste overwinteringsgebied in Nederland van Middelste Zaagbekken; ook in de Oosterschelde verblijft soms een substantieel aandeel van de Nederlandse aantallen (2540%). Grote concentraties in 2002/03 werden aangetroffen in Grevelingenmeer (4600, januari), Oosterschelde (1300, november), Voordelta (840, november) en Veerse Meer (620, januari).
2000 1000 500 250
Figuur 9.122. Verspreiding van de Middelste Zaagbek in januari 2003. / Distribution of Red-breasted Merganser in January 2003. Tabel 9.24. Aantallen en trends van de Middelste Zaagbek in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Redbreasted Merganser in important areas. gebied
SBZ
Grevelingen Veerse Meer
x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x
5.500 2.200
4.611 621
mnd trend totaal 1 1
+ f
trend 10 jaar 0 f
N perc. periode imput 16 16
5 0
87-02 87-02
GROTE ZAAGBEK Mergus merganser Heeft de Middelste Zaagbek zijn zwaartepunt in de Zoute Delta, zijn naaste verwant de Grote Zaagbek heeft dat in de zoete gebieden, en dan met name het IJsselmeer. Onder invloed van de vorstperiode in december werden hoge aantallen in Nederland
geteld die in januari nog steeds aanwezig waren: 19.000 resp. 21.000 Grote Zaagbekken, ofwel de hoogste aantallen uit de recente historie. De landelijke aantallen laten op de langere noch kortere termijn een duidelijke trend zien, daarvoor fluctueren
147
400
400
300
300
index
index
SOVON-monitoringrapport 2004/02
200
100
100 0 75/76
200
0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.123. Trend van de Grote Zaagbek in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 6300, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Goosander in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.124. Seizoensverloop van de Grote Zaagbek in 2002/03. / Seasonal changes of Goosander in 2002/ 03.
ze te veel, waarbij het al dan niet optreden van vorst cruciaal is. In de Zoete Rijkswateren (lees: IJsselmeer) is de Grote Zaagbek vanaf midden jaren zeventig afgenomen, wat waarschijnlijk deels te maken heeft met een verslechterde spieringstand hier. Net als bij Topper en Nonnetje kan daarnaast niet worden uitgesloten dat grote aantallen tegenwoordig gemiddeld noordelijk overwinteren dan vroeger. De verspreiding kende in 2002/03 een sterk accent op het IJsselmeer, ook tijdens de vorstperiode in december. Wanneer het IJsselmeer vrijwel geheel dichtvriest, stijgen de aantallen in het rivierengebied maar dat was in 2002/03 niet het geval. De hoogste aantallen per gebied waren 18.000 op het IJsselmeer (december), 850 langs de Afsluitdijk aan de Waddenzijde (januari), 230 op het Ketelmeer en Vossemeer (november) en 220 in De Wieden (januari).
13155 2000 1000 500
Figuur 9.125. Verspreiding van de Grote Zaagbek in januari 2003. / Distribution of Goosander in January 2003. Tabel 9.25. Aantallen en trends van de Grote Zaagbek in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Goosander in important areas. gebied
IJsselmeer
SBZ water syst. x
x
gem. max.
max. 02/03
5.200 18.049
mnd trend totaal 12
-
trend 10 jaar f
N perc. periode imput 28
34
75-02
KOKARDEZAAGBEK Lophodytes cucullatus Exoot (Noord-Amerika) Midden januari verschenen Kokardezaagbekken de soort wordt trouwens ook wel Kuifzaagbek genoemd - in de kijker nabij Eindhoven (2) en Veere (1). Hoewel een wilde herkomst in sommige geval-
148
len niet uit te sluiten is, wordt er vanuit gegaan dat alle waarnemingen in Nederland betrekking hebben op vogels die uit gevangenschap afkomstig zijn.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
ROSSE STEKELSTAART Oxyura jamaicensis Exoot (Noord-Amerika) 50 40
aantal
Niet iedere Rosse Stekelstaart in Nederland zal tijdens een watervogeltelling worden opgemerkt, maar dit neemt niet weg dat de trend - sterke toename duidelijk is; de laatste twee seizoenen leverden derhalve weer hogere aantallen op dan de vorige. In de trendfiguur zijn behalve watervogeltellingen overigens ook losse waarnemingen verwerkt. De toename weerspiegelt de groei van de broedpopulatie. Nadat jarenlang een schatting van 1-5 paren is aangehouden, werden er in 2002 (11 paren) en 2003 (16) hogere aantallen aan SOVON doorgegeven (2003 waarschijnlijk nog onvolledig). Zekere broedgevallen blijven echter zeldzaam. Er wordt aangenomen dat de Rosse Stekelstaarten in ons land enerzijds uit Engeland afkomstig zijn, waar 800-1000 paren in het wild broeden, anderzijds uit Nederlandse collecties ontsnapt zijn (Lensink 1996). Een deel van de Britse vogels overwintert in Spanje, deels in het broedgebied van de nauw verwante Witkopeend O. leucocephala. Sinds begin jaren negentig zijn in Spanje kruisingen van beide soorten vastgesteld. Om hybridisatie te voorkomen, waardoor de toch al zeldzame Witkopeend ernstig zou worden bedreigd, worden in Groot-Brittannië sinds enkele jaren Rosse Stekelstaarten afgeschoten (Hughes 1998). Bij ons worden Rosse Stekelstaarten vooral gemeld in het westen en zuidwesten van het land, waarbij
30 20 10 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.126. Seizoensmaxima van Rosse Stekelstaart in Nederland (watervogeltellingen en losse waarnemingen). / Seasonal maxima of Ruddy Duck in The Netherlands.
de grootste concentraties tijdens de onderhavige watervogeltellingen werden gezien in het Markiezaatsmeer (7 en 11 in september resp. november), in Vogelplas Starrevaart (7 in november) en de Vlietlanden (6 in januari). Ook in andere delen van het land worden tijdens de watervogeltellingen soms Rosse Stekelstaarten gezien zoals op Texel, in het Lauwersmeer, de Lepelaarplassen, de vloeivelden van De Krim bij Gramsbergen, langs de Oude Maas, op de Midden-Limburgse Maasplassen en in Driebruggen.
149
SOVON-monitoringrapport 2004/02
9.6. Roofvogels ZEEAREND Haliaeetus albicilla De broedpopulaties in Duitsland, Fenno-Scandinavië en Polen zijn in de jaren negentig snel gegroeid, en nog steeds neemt het aantal broedparen toe (Kollmann et al. 2002). Dat heeft gezorgd voor een toenemend aantal winterwaarnemingen in Nederland. Dat is bijvoorbeeld goed merkbaar in de noordelijke Delta, waar de Zeearend sinds 1992 vaste wintergast is geworden op o.a. de Hoogezandsche Gorzen tussen Biesbosch en Haringvliet (Ouweneel 2004). In het seizoen 2002/03 werden in deze twee
laatste gebieden elk twee Zeearenden waargenomen (december) op een landelijk totaal van zes. Niet alle geschikte gebieden worden echter onderzocht, terwijl de soort ook door zijn grote actieradius kan worden gemist. Zo werd van de twee in het Sneekermeergebied vanaf begin januari 2003 gedurende twee maanden verblijvende vogels er één gemist tijdens de midwintertelling (Staatsbosbeheer 2003).
BRUINE KIEKENDIEF Circus aeruginosus Het grootste aantal Bruine Kiekendieven werd vastgesteld in september, toen ook de Waddenzee integraal geteld werd. In totaal ging het om 319 exemplaren. In augustus zullen de aantallen overigens hoger zijn geweest. Dan zijn immers nog veel Nederlandse broedvogels en hun jongen aanwezig, terwijl de trek van Scandinavische vogels in die maand al volop bezig is. Voor zowel Falsterbo als Ottenby valt de doortrekpiek in de tweede helft van augustus (Bengtsson & Jonzén 2001). In het voorjaar werden de meeste vogels gezien in april (303, exclusief Waddengebied). Opvallend is het grote aantal van 60 Bruine Kiekendieven dat in december in het gebied van de Westerschelde werd vastgesteld, op een totaal van 76 in heel Nederland. De tijdens de watervogeltellingen waargenomen Bruine Kiekendieven vormen uiteraard alleen het topje van de ijsberg (landelijke broedpopulatie bedraagt ruim 1300 paren) en moeten worden gezien als een steekproef.
60 30 15 8
Figuur 9.127. Verspreiding van de Bruine Kiekendief in september 2002. / Distribution of Western Marsh Harrier in September 2002.
BLAUWE KIEKENDIEF Circus cyaneus In januari werden 307 Blauwe Kiekendieven geteld, wat het seizoensmaximum vormt en tegenover het gemiddelde seizoensmaximum van 248 (sinds 1996/ 97) gunstig afsteekt. Het ligt voor de hand dat hier een verband bestaat met de koude-periode in december; streng winterweer leidt immers tot een influx van Blauwe Kiekendieven, vooral adulte mannetjes (die normaal gesproken het meest noordelijk
150
overwinteren). Wat opvalt is de ruime verspreiding in januari in het binnenland (Noord-Holland, Friesland) en de grote aantallen in Zeeland. Hier werden de meeste Blauwe Kiekendieven geteld in de Westerschelde (15), Oost Zeeuws-Vlaanderen (14) en de Oosterschelde (10). In het Waddengebied leverde Ameland (13) de meeste op.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
RUIGPOOTBUIZERD Buteo lagopus De aantallen Ruigpootbuizerds in 2002/03 kwamen overeen met die in het vorige seizoen. De soort werd gemeld van augustus tot en met mei - waarbij niet altijd duidelijk is of de extremen kloppen - waarbij de grootste aantallen werden vastgesteld in november (22) en januari (40). Dit midwinteraantal
ligt in het verlengde van de aantallen die sinds halverwege jaren negentig worden vastgesteld. In januari werden de meeste ‘ruigpoten’ geteld op Ameland (6), Texel (5) en Terschelling (4). In november was de soort het talrijkst op de Groninger Noordkust (6).
VISAREND Pandion haliaetus Buiten de wintermaanden december, januari en februari werden in alle maanden Visarenden vastgesteld. Zoals gebruikelijk werden de meeste gezien in september, wanneer de najaarstrek in volle gang is. Het aantal van 42 Visarenden in die maand komt overeen met de aantallen in de afgelopen twee seizoenen (resp. 40 en 38). De meeste Visarenden werden gezien in de Zoute Delta en bij de Randmeren, vooral in de Oosterschelde (6) en het Ketelen Vossemeer (4). Dat Visarenden meer te vinden zijn op de zoute wateren van de Delta dan op die van de Waddenzee, wordt gerelateerd aan een beter aanbod van harders. Deze prooisoort wordt gezien als de sleutel tot succesvol foerageren voor Visarenden in de zoute wateren van Nederland. Daarnaast zijn Visarenden in de Zoute Delta ook beter in de gelegenheid te switchen naar naburige zoete wateren om daar te foerageren op karperachtigen en baarzen (Leopold et al. 2003).
4 2 1
Figuur 9.128. Verspreiding van de Visarend in september 2002. / Distribution of Osprey in September 2002.
SMELLEKEN Falco columbarius De meeste Smellekens werden vastgesteld in maanden waarin de Waddenzee integraal geteld werd. In november waren dat er 41 en het seizoensmaximum viel opnieuw in januari met 46, ongeveer even veel als voorgaande jaren. In werkelijkheid zullen de aantallen in oktober (toen er bij de watervogeltellingen slechts 23 werden geteld, met een onvolledige teldekking) veel hoger zijn, omdat dan het aantal pleisteraars en doortrekkers het grootst
is, zo ook in het Waddengebied (Versluys et al. 2002). Van de voorjaarspiek wordt weinig gemerkt. De trek piekt dan eind april en begin mei, kortom in de periode voorafgaand aan het telweekend halverwege mei (slechts 7 geteld); bovendien vindt de doortrek zeer snel plaats. De meeste Smellekens in januari werden gezien op Terschelling (5), Schouwen (4) en de Friese Waddenkust (3).
151
SOVON-monitoringrapport 2004/02
SLECHTVALK Falco peregrinus Evenals bij het Smelleken werden de meeste Slechtvalken vastgesteld in maanden waarin de Waddenzee integraal geteld werd. In november waren dat er 141 en in januari 147 (tevens seizoensmaximum). Deze aantallen komen nauw overeen met die van een seizoen eerder. Met het ontbreken van tellingen in agrarisch en stedelijk gebied in het achterhoofd, tonen de watervogeltellingen aan dat de landelijke aantallen overwinteraars inmiddels alweer hoger zullen liggen dan de laatste schatting van 150-210 exemplaren, daterend uit de periode 1995-98 (Hustings & van Winden 1998). De aantallen zullen in oktober nog wel hoger zijn, maar het gaat dan deels om vogels die nog op doortrek zijn. Doordat toen lang niet alle gebieden geteld werden, bleef het totaal die maand bij 83 steken (in oktober 1998 waren er alleen al in de Waddenzee 40; de Boer et al. 2001), waarvan 14 in de Oosterschelde. Hier werden bijna het hele winterseizoen 11-14 exemplaren geteld. Wanneer het aantal Slechtvalken per hoofdgebied wordt afgezet tegen de aantallen watervogels in dezelfde gebieden, blijkt duidelijk dat het aantal Slechtvalken toeneemt bij een groot aanbod aan watervogels (Kleefstra 2003). Slechtvalken op Griend bleken een duidelijke voorkeur te vertonen voor rijkelijk aanwezige prooisoorten in de gewichts-
152
8 4 2 1
Figuur 9.129. Verspreiding van de Slechtvalk in januari 2003. / Distribution of Peregrine in January 2003.
klasse 250-350 gram, te weten Rosse Grutto en Grote Stern (Oosterhuis & Kok 2003).
Watervogels in Nederland in 2002/2003
9.7. Rallen, bleshoenders en kraanvogels WATERRAL Rallus aquaticus Waterrallen werden in alle maanden van het jaar waargenomen. Net als vorig seizoen werden de meeste gezien in oktober-januari (maximum 249 in november). Favoriete plaatsen waar Waterrallen ‘makkelijk’ voor watervogeltellers te zien zijn, waren net als voorgaande seizoenen de Lepelaarplas-
sen (maximum 39) en Berkheide-Meijendel (21). Daarnaast werd een grotere concentratie (29) in het Midden-Delfland opgemerkt. De resultaten van de watervogeltellingen zijn niet representatief voor de aantallen in ons land.
KWARTELKONING Crex crex
PORSELEINHOEN Porzana porzana
In juni en juli werd tweemaal een (roepende) Kwartelkoning gemeld, waarvan eenmaal in een bijzondere habitat, namelijk de kwelders van Noord-Friesland buitendijks. Bijzonder was ook de (zicht) waarneming van een vogel tijdens de septembertellling in Meinerswijk. Waarnemingen na begin augustus zijn zeldzaam omdat de roepactiviteit dan is verstomd.
Het zien van een Porseleinhoen tijdens een watervogeltelling is niet eenvoudig; ditmaal twee waarnemingen in het Deltagebied in augustus (2 vogels) en september (1).
WATERHOEN Gallinula chloropus De aantallen Waterhoentjes waren in de wintermaanden wat hoger dan gemiddeld over de afgelopen vijf seizoenen. Misschien hebben de Nederlandse broedvogels, merendeels standvogels, wat geprofiteerd van de vijfde zachte winter op rij (maar zie verderop). Overigens zien we ‘s winters niet alleen Nederlandse Waterhoentjes in ons land, maar ook vogels uit Noord-Duitsland, Denemarken en in mindere mate het Oostzeegebied en Finland (Bijlsma et al. 2001). In totaal omvat de winterpopulatie vermoedelijk zo’n 150.000 vogels (van
Roomen et al. 2003). Doordat Waterhoentjes er een nogal verborgen levenswijze op nahouden en lang niet alle geschikte gebieden worden onderzocht, blijft het getelde aantal (max. 16.000 in januari) ver achter bij de werkelijkheid. De landelijke trend is sinds 1987/88 min of meer stabiel. Van een krachtige toename in de laatste jaren, enigszins verwacht op grond van een lange serie zachte winters, kan niet worden gesproken. Wellicht is zelfs de wintersterfte in de laatste strenge en koude winters (1995/96 en 1996/97) nog steeds 120
300
100
250
80 index
index
350
200 150
60 40
100 20
50 0 75/76
0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.130. Trend van het Waterhoen in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 610, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Common Moorhen in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.131. Seizoensverloop van het Waterhoen in 2002/03. / Seasonal changes of Common Moorhen in 2002/03.
153
SOVON-monitoringrapport 2004/02
niet gecompenseerd. In de Zoete Rijkswateren, waar de tellingen al in het midden van de jaren zeventig zijn begonnen, namen de aantallen vooral tot midden jaren tachtig sterk af. De afname is daarna tot staan gekomen, maar van herstel is geen sprake. De winterpopulatie bedraagt nog steeds maar eenvijfde van die in de jaren zeventig. Uit het materiaal van de Punt-Transect-Tellingen, die in december 1980 zijn gestart en vooral Nederland buiten de echte wetlands beslaan, komt overigens een lichte toename te voorschijn (SOVON & CBS, zie www.sovon.nl). De beste teldekking wordt bereikt tijdens de midwintertelling in januari, wanneer meer binnenwateren worden geteld dan in de andere maanden. Het aantal Waterhoentjes is deze maand een factor drie hoger dan in de overige wintermaanden. In werkelijkheid zullen de aantallen overigens in december minimaal vergelijkbaar zijn met die in januari, mogelijk zelfs wat hoger. In de maandelijks getelde gebieden is december immers doorgaans de maand met de meeste Waterhoentjes. Van de 16.000 hoentjes in januari verbleven de meeste in het mildere zuidwesten van het land, en dan vooral in de binnendijkse delen van de Delta. Fraaie aantallen werden geteld op Walcheren (1030), West- en Oost-Zeeuws-Vlaanderen (987 resp. 783) en Zuid-Beveland-west (481). Dat de soort talrijk overwintert in sloten en parken in bebouwd gebied, bleek ook dit seizoen weer uit de hoge aantallen in januari in het stedelijk gebied van
800 400 200 100
Figuur 9.132. Verspreiding van het Waterhoen in januari 2003. / Distribution of Common Moorhen in January 2003.
IJmuiden, Zandvoort en Haarlem (500). De verspreiding van overwinteraars vertoont sterke overeenkomsten met die van de broedvogels (SOVON 2002). Dat er relatief weinig Waterhoentjes worden gemeld uit Friesland en het noorden van NoordHolland, wordt deels veroorzaakt door een wat lagere teldekking hier.
MEERKOET Fulica atra Van september tot en met februari werden maandelijks meer dan 100.000 Meerkoeten geteld. Het seizoensmaximum was gelijk aan dat van een seizoen eerder en werd ook dit jaar weer bereikt in de maand met de grootste teldekking: januari (253.000). Het seizoenspatroon vertoonde een licht afwijkend beeld. In het najaar (september-november) waren de aantallen gelijk of zelfs hoger dan het maximum over de voorgaande vijf seizoenen; later in het winterhalfjaar waren de aantallen niet hoger dan gemiddeld. Het hoge najaarsaantal komt vooral op conto van de Zoete Rijkswateren en dan specifiek het Markermeer (39.000, was maximaal 25.000 een seizoen eerder) en het IJsselmeer (24.000, resp. 14.000). De langjarige trend voor geheel Nederland is stabiel, en daarin is ook de laatste 10 jaren geen verandering gekomen. Op een meer regionaal niveau ligt
154
het soms anders, zo blijkt uit het voorbeeld van het Veluwemeer, een van de belangrijkste gebieden binnen de Zoete Rijkswateren (die als geheel, conform de landelijke situatie, geen duidelijke trend vertonen). Na een jarenlange sterke toename, waarbij de soort profiteerde van de terugkeer van waterplanten (Noordhuis 1996), zijn de aantallen er recent weer sterk afgenomen; dit hangt samen met de afname van waterplanten die wordt veroorzaakt door verminderd doorzicht (RIVM 2003). Eenzelfde proces heeft zich in het Volkerakmeer voltrokken. In vergelijking met het najaar, wanneer de meerderheid van de Meerkoeten zich in grote groepen ophoudt in het IJsselmeergebied (driehoekmosselen) en de Randmeren (waterplanten), is de soort in januari gelijkmatiger over het land verspreid, conform de verspreiding van zijn belangrijkste wintervoedsel (gras). Veel Meerkoeten zitten tijdens de midwinter-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
160
120
140
100 80
100
index
index
120 80 60
60 40
40
20
20 0 75/76
0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.133. Trend van de Meerkoet in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 86.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Coot in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.134. Seizoensverloop van de Meerkoet in 2002/03. / Seasonal changes of Common Coot in 2002/ 03.
telling langs de IJssel (21.000) en in de Krimpenerwaard (9400). Meerkoeten zijn jarenlang fors bejaagd in ons land. In 1999 kwam er, vooruitlopend op de Flora- en Faunawet, een jachtverbod op Kolgans, Grauwe Gans, rietgans, Smient en Meerkoet. Vanaf 1999/ 2000 mochten deze soorten (gedurende een aantal seizoenen) alleen nog bejaagd worden ter bestrijding van schade aan landbouwgewassen, waarvoor dan een vergunning nodig was. Gemiddeld werden er in de jaren voorafgaand aan het jachtverbod jaarlijks 45.000 Meerkoeten geschoten, vooral in de provincies Gelderland, Utrecht, Noord- en ZuidHolland. Door de wettelijke veranderingen in 1999 zakte dit aantal naar ruim 11.000 in 1999/2000 (KNJV 2002).
10000 5000 2500 1250
Figuur 9.135. Verspreiding van de Meerkoet in januari 2003. / Distribution of Common Coot in January 2003.
Tabel 9.26. Aantallen en trends van de Meerkoet in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Coot in important areas. gebied
Veluwemeer Markermeer Veerse Meer IJsselmeer IJssel
SBZ
x x x x x
water syst. x x x x x
gem. max.
max. 02/03
27.000 24.000 15.000 13.000 9.700
31.630 38.837 6.084 23.934 21.450
mnd trend totaal 11 10 9 9 1
+ f f -
trend 10 jaar f f f 0 f
N perc. periode imput 27 28 16 28 28
7 7 8 6 3
75-02 75-02 87-02 75-02 75-02
155
SOVON-monitoringrapport 2004/02
KRAANVOGEL Grus grus Van de zeven waarnemingen uit dit seizoen komen er vier uit het Fochtelooërveen (1-3 vogels in september-november, 4 in maart). Vermoedelijk gaat het hierbij om de lokale broedvogels en hun nakomelingen. Na het eerste succesvolle broedgeval in
156
2001 kwamen ook in 2002 en 2003 vogels tot broeden (van Dijk et al. 2003, database SOVON). Waarnemingen in de Biesbosch (2 in oktober), de Westerschelde (1 in januari) en op Rottumeroog (29 in juli) completeren het zevental.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
9.8. Steltlopers SCHOLEKSTER Haematopus ostralegus
24000 12000 6000 3000
Figuur 9.138. Verspreiding van de Scholekster in september 2002. / Distribution of Eurasian Oystercatcher in September 2002.
Voor de Westerschelde zijn de oorzaken van de achteruitgang minder bekend. Kokkelvisserij vindt ook hier plaats; het is onduidelijk of deze visserij de laatste jaren is geïntensiveerd terwijl de foerageermogelijkheden voor Scholeksters elders in de Delta afnamen. Ook de verkleining van de oppervlakte ‘laagdynamische’ wadplaten, welke mogelijk door verdieping van de vaargeul wordt versneld, vraagt om nader onderzoek (Denneman et al. 2004). De
140
140
120
120
100
100
80
80
index
index
Met een kleine 240.000 Scholeksters in september 2002 bleef het seizoensmaximum in 2002/03 zo’n 12.000 vogels lager dan het voorgaande seizoen. Over het hele jaar bekeken, lagen de aantallen in het voorjaar en de zomer op het gemiddelde niveau van de vijf voorgaande seizoenen, maar bleven ze daar in de periode september-januari duidelijk onder. Dit gold voor zowel de Waddenzee als de Zoute Delta. Hierbij moet bedacht worden dat de aantallen in december en januari (mede) beïnvloed kunnen zijn door de vorstperiodes in die maanden. De hele onderzoeksperiode in aanmerking genomen, is de trend in de Waddenzee en de Zoute Delta negatief, een proces dat in de laatste 10 jaar niet gekeerd is. Wel lijkt er zeer recent sprake van stabiliserende aantallen op een lager niveau, iets dat sterker voor de Waddenzee geldt dan voor de Zoute Delta. Door het uitgevoerde evaluatieonderzoek van de schelpdiervisserij (EVA 2) is veel bekend geworden over de achtergronden van deze trends. Het verdwijnen van de mosselbanken op de wadplaten aan het begin van de jaren negentig, en schaarste aan kokkels in de periode daarna (beide in belangrijke mate veroorzaakt door de schelpdiervisserij), vormen de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang in de Waddenzee (Rappoldt et al. 2003). In de Zoute Delta zijn meerdere factoren van belang. In de Oosterschelde hebben het verplaatsen van mosselcultures naar dieper water, de verspreiding van Japanse oesters, het verdwijnen en de erosie van wadplaten als gevolg van de Deltawerken en de kokkelvisserij allemaal een rol gespeeld bij de achteruitgang van de Scholekster (Ens et al. 2004).
60
60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.136. Trend van de Scholekster in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 200.000, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Eurasian Oystercatcher in Wadden Sea in 1975-2002.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.137. Trend van de Scholekster in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 72.000, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Eurasian Oystercatcher in Dutch Delta area in 1987-2002.
157
SOVON-monitoringrapport 2004/02
120 100 80 index
toekomst zal uitwijzen of Scholeksters zich verder zullen stabiliseren of zelfs weer (gedeeltelijk) kunnen herstellen. De concurrentie met de schelpdiervisserij zal verminderen nu er in het najaar van 2004 geen vergunningen voor kokkelvisserij zijn verleend en deze activiteit met ingang van 2005 zal worden verboden (www.wilde kokkels.nl). In de Waddenzee vindt bovendien een voorzichtig herstel plaats van de oppervlakte mosselbanken. In de Oosterschelde wordt echter nog een verdergaande erosie van de wadplaten verwacht (Ens et al. 2004). De belangrijkste aantallen Scholeksters worden in de Waddenzee gevonden (gemiddeld maximum van 200.000); in het seizoen 2002/03 werden de maxima geteld op Schiermonnikoog (30.000 in december), de Groninger Noordkust (24.000 in januari) en Ameland (23.000 in december). In de Zoute Delta vormde de Oosterschelde het verreweg belangrijkste gebied (47.000 in september).
60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.139. Seizoensverloop van de Scholekster in 2002/03. / Seasonal changes of Eurasian Oystercatcher in 2002/03.
Tabel 9.27. Aantallen en trends van de Scholekster in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Eurasian Oystercatcher in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde Voordelta
SBZ
x x x x
water syst. x x x x
gem. max.
max. 02/03
200.000 171.380 50.000 46.672 16.000 14.388 7.900 6.842
mnd trend totaal 9 9 9 8
0 0
trend 10 jaar 0
N perc. periode imput 28 16 16 16
59 9 3 21
75-02 87-02 87-02 87-02
STELTKLUUT Himantopus himantopus Bijna ieder jaar overzomeren er Steltkluten in ons land en in de meeste jaren komen er ook paartjes tot broeden, tot zo’n 30 in de topjaren. Het totaal aantal vogels tijdens de watervogeltellingen in 2002/ 03 (4) was veel lager dan een seizoen eerder (20).
Er werden alleen solitaire vogels gezien in de Hellegatsplaten, de Dintelse Gorzen (beide langs het Volkerakmeer, in mei), de Westerschelde (mei) en de Ezumakeeg (juni).
KLUUT Recurvirostra avosetta Het hoogste aantal werd in september geteld, 12.900 exemplaren. Gelet op het seizoenspatroon in de maandelijks getelde gebieden zullen de aantallen in augustus en oktober vergelijkbaar zijn geweest; augustus stak daarbij duidelijk uit boven de afgelopen jaren, terwijl de aantallen in juli, oktober en december juist aan de lage kant waren. Het seizoensverloop in beide belangrijkste gebieden is verschillend. In de Waddenzee, die 90% van alle Kluten voor zijn rekening neemt, verblijven de hoogste aantallen in nazomer en vroege herfst, terwijl dat in de Zoute
158
Delta in het voorjaar het geval is. De landelijke afname die vanaf 1987/88 is vastgesteld, is de laatste tien jaar afgevlakt. Gelet op de ontwikkelingen in de Waddenzee, waar de tellingen midden jaren zeventig begonnen, volgde de afname op een periode van toename, en zijn de huidige aantallen weer terug op het niveau van een kwart eeuw geleden. De telreeks in de Zoute Delta vanaf 1987/88 toont een recente toename. De perspectieven voor de wit met zwarte wipsnavel zien er in het Waddengebied echter niet zo gunstig uit. De broedvogelaantallen
160
160
140
140
120
120
100
100
index
index
Watervogels in Nederland in 2002/2003
80
80
60
60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.140. Trend van de Kluut in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 11.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Pied Avocet in Wadden Sea in 1975-2002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.141. Trend van de Kluut in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 2600, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Pied Avocet in Dutch Delta area in 1987-2002.
1000 500 250 125 140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.142. Seizoensverloop van de Kluut in 2002/ 03. / Seasonal changes of Pied Avocet in 2002/03.
Figuur 9.143. Verspreiding van de Kluut in november 2002. / Distribution of Pied Avocet in November 2002.
Tabel 9.28. Aantallen en trends van de Kluut in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Pied Avocet in important areas. gebied
Waddenzee Volkerakmeer Westerschelde Oosterschelde Voordelta Markiezaat Oostvaardersplassen Haringvliet
SBZ
x x x x x x x x
water syst. x x x x x
x
gem. max.
max. 02/03
11.000 11.421 1.100 1.407 1.100 733 980 1.317 960 824 550 113 550 550 490 616
mnd trend totaal 9 4 4 5 3 9 9 3
0 + + + 0 0 f
trend 10 jaar 0 0 0 + 0 0 f f
N perc. periode imput 28 25 16 16 16 17 16 23
53 12 2 7 30 57 1 47
75-02 78-02 87-02 87-02 87-02 86-02 87-02 75-02
159
SOVON-monitoringrapport 2004/02
in de Waddenzee nemen de laatste jaren sterk af, vooral op de belangrijke Fries-Groningse kwelders. Mogelijke oorzaken zijn de verruiging van kweldervegetaties door stopzetting van begrazing, intensieve vossenpredatie en voedselproblemen (Dijksen 2003). Anders is het in het Deltagebied, waar de soort (tijdelijk?) profiteert van natuurontwikkelingsprojecten, vooral in het zoete deel (RIKZ). De toename in de wintervogelaantallen heeft zich overigens vooral gemanifesteerd in de Oosterschelde. Concentraties werden in 2002/03 aangetroffen in de Dollard (4700 in augustus), de Friese Kust tussen
Holwerd-Zwarte Haan (3750 in september) en tussen Zwarte Haan-Harlingen (2350 in oktober), het Volkerakmeer (1400 in april), de Oosterschelde (1300 in mei) en Wieringen (1200 in maart). De aantallen in de Oostvaardersplassen, het enige zoetwatergebied diep in het binnenland (550 in september), zijn slechts een schim van die in de jaren tachtig. Toen zaten er tot 10.000 Kluten in de nazomer, maar aan dat talrijke voorkomen is in de jaren negentig een einde gekomen toen het gebied door hoge waterstanden ongeschikt werd (de Bie & Zijlstra 1985, Platteeuw et al. 1999).
KLEINE PLEVIER Charadrius dubius Het seizoensmaximum van 174 in april komt voor 70% op het conto van het Rivierengebied (Nederrijn 30, Gelderse Poort 25, Maas 24, Waal 19, Lek 16) en was het hoogste sinds het begin van de tellingen in 1970. Voor onze kennis van de Kleine Plevier is het jammer dat er in de zomermaanden nauwelijks in het rivierengebied wordt geteld. In het Beneden
Rivierengebied en langs de Lek, waar wel maandelijks geteld wordt, valt het seizoensmaximum namelijk pas in mei of juni. Een betere teldekking in de zomer zou een betrouwbare trendberekening mogelijk maken. Overigens werd dit seizoen het hoogste maandmaximum in de Oosterschelde vastgesteld: 39 in augustus.
BONTBEKPLEVIER Charadrius hiaticula Het maximale aantal Bontbekplevieren werd geteld in september met ruim 9700 exemplaren. In augustus zullen de aantallen trouwens niet veel lager geweest zijn, gelet op het seizoensverloop in de maandelijks getelde gebieden. De aantallen waren het hele seizoen vergelijkbaar met die in voorgaande seizoenen. De najaarstrek piekte in de Waddenzee in augustus en in de Zoute Delta een maand later. Tijdens de voorjaarstrek kenden beide gebieden de gebruikelijke oplevingen in maart en (vooral) mei. In de laatste maand werden 6800 Bontbekken ge-
teld, voornamelijk doortrekkers. De eigen broedpopulatie omvat immers slechts 430-470 broedparen, met een tendens tot toename vanaf midden jaren negentig in het Waddengebied en stabilisatie na eerdere afname in het Deltagebied. Ook als doortrekker doet de soort het op de Wadden (toename, gerekend vanaf midden jaren zeventig, vooral in het laatste decennium) beter dan in het Deltagebied (geleidelijke afname in Zoute Delta vanaf midden jaren tachtig).
200
140 120 100 index
index
150 100
80 60 40
50
20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.144. Trend van de Bontbekplevier in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 8000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Common Ringed Plover in Wadden Sea in 1975-2002.
160
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.145. Trend van de Bontbekplevier in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 4600, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Ringed Plover in Dutch Delta area in 1987-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
200
1600
index
150
800 100
400 200
50
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.146. Seizoensverloop van de Bontbekplevier in 2002/03. / Seasonal changes of Common Ringed Plover in 2002/03.
De Bontbek leeft het grootste deel van het jaar in getijdengebieden, waar deze oogjager vooral wormen, kleine kreeftachtigen en insecten op het menu heeft staan (van de Kam et al. 1999). In 2002/03 werden grote aantallen vastgesteld in de Westerschelde (2400 in september), op Schiermonnikoog (1600 in september), in de Oosterschelde (1000 in augustus) en Voordelta (875 in september), langs de Groninger Kust (Emmapolder-Lauwersoog 875 in mei) en op Rottumerplaat (800 in mei). De winteraantallen stellen niet veel voor, met in december en januari slechts 189 resp. 192 vogels. Het gros daarvan verbleef in het Deltagebied, de rest in het zuidwestelijk deel van de Waddenzee.
Figuur 9.147. Verspreiding van de Bontbekplevier in september 2002. / Distribution of Common Ringed Plover in September 2002.
Tabel 9.29. Aantallen en trends van de Bontbekplevier in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Ringed Plover in important areas. gebied
Waddenzee Westerschelde Oosterschelde Voordelta
SBZ
x x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x x x
8.000 2.700 1.700 1.200
5.412 2.419 1.018 875
mnd trend totaal 9 9 8 9
+ f 0 f
trend 10 jaar f 0 0 0
N perc. periode imput 28 16 16 15
56 2 3 23
75-02 87-02 87-02 87-02
161
SOVON-monitoringrapport 2004/02
STRANDPLEVIER Charadrius alexandrinus
MORINELPLEVIER Charadrius morinellus
250 200 index
Liefst 88% van de vogeldagen van de Strandplevier werd doorgebracht in de Zoute Delta (slechts 8% in het Waddengebied), maar ook hier kunnen beschermende maatregelen de neergang vooralsnog niet stoppen. Het seizoensmaximum (369) viel al in juli, terwijl dat in voorgaande jaren altijd in augustus was. Sterker nog: het aantal in augustus en september bedroeg maar eenderde van het gemiddelde uit de vijf jaren ervoor. Het hoogste aantal van 216 werd genoteerd in de Oosterschelde (juli), maar ook de Westerschelde leverde behoorlijke aantallen op (97 in juli, 119 in augustus). Een aardige binnenlandwaarneming (naar huidige maatstaven) was die van 16 Strandplevieren in het Ketelmeer.
150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.148. Trend van de Strandplevier in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 560, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Kentish Plover in Dutch Delta area in 1987-2002.
AZIATISCHE GOUDPLEVIER Pluvialis fulva Dwaalgast (Oost-Siberië)
Slechts één Morinelplevier werd dit seizoen tijdens de tellingen opgemerkt: op 7 september bij Koehool aan de Friese Waddenkust.
Voor de derde keer werd tijdens de watervogeltellingen een Aziatische Goudplevier vastgesteld (eerder in de Voordelta in mei 1992 en in juli 2001 op Terschelling). De vogel werd op 15 juli* en 13 augustus gezien op het eilandje Dwars in de Weg in het Grevelingenmeer.
GOUDPLEVIER Pluvialis apricaria In het seizoen 2002/03 werd een maximum van 114.000 Goudplevieren vastgesteld, in november. Dat wijkt niet bijzonder af van de maxima in de twee voorgaande seizoenen (115.000 in december 2001 en 133.000 in november 2002), maar ligt wel boven het gemiddelde seizoensmaximum van 92.000 dat sinds 1996/97 is vastgesteld. De najaarspiek in november was van korte duur, met de invallende kou daalde het aantal Goudplevieren in december naar 2350. Van een terugkeer na het verdwijnen van de ergste vorst was geen sprake: in januari en februari ging het om slechts 1050-1350 exemplaren. In het seizoensverloop komt
de voorjaarspiek in maart (107.500) goed tot uitdrukking. Het patroon in het onderhavige seizoen week daarmee weinig af van het gemiddelde seizoensverloop over de periode 1976-93 (Jukema et al. 2001). Landelijk wordt bij de Goudplevier geen duidelijke trend vastgesteld. De aantallen fluctueren, waarbij wel moet worden aangetekend dat deze trendindicatie alleen op basis van de monitoringgebieden is, waarbij grote delen van het voor de Goudplevier belangrijke landelijke gebied buiten de tellingen vallen. Regionaal worden trendmatige veranderingen overigens wel degelijk vastgesteld. De aantallen in
Tabel 9.30. Aantallen en trends van de Goudplevier in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of European Golden Plover in important areas. gebied
Waddenzee Haringvliet Lauwersmeer Zeevang
162
SBZ
x x x
water syst. x x
gem. max.
max. 02/03
46.000 44.361 6.000 2.103 5.000 940 5.000 8.443
mnd trend totaal 11 11 9 11
+ f x x
trend 10 jaar f f f x
N perc. periode imput 28 28 11 3
60 29 8 9
75-02 75-02 92-02 00-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
200
250 200
index
index
150 100 50
100 50
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.149. Trend van de Goudplevier in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 46.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of European Golden Plover in Wadden Sea in 1975-2002.
de Waddenzee zijn op de lange termijn toegenomen, al zijn ze de laatste 10 jaar niet verder gegroeid. Een (recentere) toename is ook geconstateerd in de zoute wateren van de Delta. Landelijke tellingen in het najaar van 1996 en 2003, waarbij ook het agrarische gebied betrokken werd, laten veel lagere aantallen zien dan tijdens gelijksoortige tellingen eind jaren zeventig (van der Winden et al. 1997, Kleefstra & Tanger 2004). Deze afname wordt in relatie gebracht met de verslechterde voedselomstandigheden als gevolg van diepte-ontwatering en verandering van gewas (vervanging gras door maïs) in de landbouwgebieden (Jukema et al. 2001). Deze ontwikkelingen zouden er tevens toe kunnen bijdragen dat wad- en slikplaten als foerageergebied steeds belangrijker worden (Hulscher et al. 2001, Hulscher & Bunskoeke 2003). Eenzelfde ontwikkeling wordt geconstateerd in het Duitse Waddengebied en langs de Oostzee (Krüger 2004, Kube et al. 1994, Ketzenberg & Exo 1996). Ook in Engeland zijn de estuaria van steeds groter belang, waarbij meespeelt dat het agrarisch gebied daar als traditioneel foerageerterrein steeds ongeschikter wordt door aanhoudende grasgroei als gevolg van mildere
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.150. Trend van de Goudplevier in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 9400, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of European Golden Plover in National Freshwater Bodies in 1975-2002. 160 140 120
index
0 75/76
150
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete gebieden
Zoute gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.151. Seizoensverloop van de Goudplevier in 2002/03. / Seasonal changes of European Golden Plover in 2002/03.
weersomstandigheden in het najaar (Mason & Macdonald 1999). Een andere reden voor de afname in onze contreien kan zijn dat in Denemarken tegenwoordig grotere najaarsaantallen aanwezig blijven sinds de jacht op de Goudplevier er in 1982 gestopt is. Deze vogels blijven daar tegenwoordig om hun slagpenrui af te maken (Rasmussen 1994).
ZILVERPLEVIER Pluvialis squatarola Het hoogste aantal werd geteld in mei, toen de teller bij bijna 71.000 stokte. Dat is een stuk meer dan de ruim 47.000 in mei van het vorige seizoen (eveneens seizoensmaximum). Ook in september waren er overigens veel Zilverplevieren aanwezig, ruim 65.500. Het seizoensverloop vertoonde in het algemeen weinig verschillen met dat in de voorgaande vijf jaren, maar de aantallen in september staken er duidelijk bovenuit. Deze piek kwam vooral op
conto van de Waddenzee. De Zilverplevier is een karakteristieke bewoner van het getijdengebied waar hij als oogjager bij laag water op wormen en incidenteel andere prooien foerageert (van de Kam et al. 1999). Ruim viervijfde van alle Zilverplevieren vertoeft in het Waddengebied, de rest in de Zoute Delta; de aantallen in de zoete gebieden zijn te verwaarlozen. De verspreiding blijft het hele jaar min of meer ongewijzigd, of
163
SOVON-monitoringrapport 2004/02
200
140 120 100 index
index
150 100
80 60 40
50
20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.152. Trend van de Zilverplevier in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 41.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Grey Plover in Wadden Sea in 19752002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.153. Trend van de Zilverplevier in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 11.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Grey Plover in Dutch Delta area in 19872002.
index
140 120
4000
100
2000
80
1000
60
500
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.154. Seizoensverloop van de Zilverplevier in 2002/03. / Seasonal changes of Grey Plover in 2002/ 03.
het nu om piek- of dalaantallen gaat. In het Waddengebied zijn Zilverplevieren vooral te vinden in het oostelijke deel, waar de oppervlakte aan wadplaten het grootst is; in de Zoute Delta is de Oosterschelde veruit het belangrijkst. Landelijk zijn de aantallen vanaf midden jaren tachtig stabiel, maar in het Waddengebied heeft de soort perioden gekend van toename (tweede helft jaren zeventig, begin jaren negentig) naast stabiliteit. In de Zoute Delta zijn de aantallen recent wat lager dan in de eerste helft van de jaren negentig het geval was.
Figuur 9.155. Verspreiding van de Zilverplevier in januari 2003. / Distribution of Grey Plover in January 2003.
In 2002/03 werden de grootste concentraties aangetroffen op Rottumerplaat (15.000, september), langs de Groninger Kust (Emmapolder-Lauwersoog 14.000, mei), op Schiermonnikoog (13.000, september), in de Oosterschelde (8900, mei) en langs de Friese Kust (Holwerd-Zwarte Haan 7400, mei).
Tabel 9.31. Aantallen en trends van de Zilverplevier in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Grey Plover in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde Voordelta
164
SBZ
x x x x
water syst. x x x x
gem. max.
max. 02/03
41.000 58.618 6.900 8.900 3.600 2.708 1.400 706
mnd trend totaal 5 5 5 8
+ 0 0 0
trend 10 jaar 0 0 0
N perc. periode imput 28 16 16 16
56 17 3 18
75-02 87-02 87-02 87-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
STEPPEKIEVIT Vanellus gregarius Dwaalgast (Azië)
WITSTAARTKIEVIT Vanellus leucurus Dwaalgast (Azië)
Tijdens de maandelijkse telling in Polder Achthoven bij Leiderdorp werd op 16 maart een Steppekievit gezien, de eerste tijdens een watervogeltelling. Op 24 maart* werd mogelijk hetzelfde individu ontdekt bij ‘s Gravendeel, zo’n 40 km ten zuiden van Leiderdorp.
Tijdens de tweewekelijkse watervogeltelling van de Westerse Laagjes langs de noordoever van het Haringvliet werd op 4 juli* de achtste Witstaartkievit voor Nederland ontdekt. Dezelfde vogel was op 19 juni* al gezien nabij Gouderak in de Krimpenerwaard en op 5 juli* op Tholen (van Dijl & Boele 2002).
KIEVIT Vanellus vanellus De aantallen kwamen overeen met die in de voorgaande seizoenen, alhoewel de najaarspiek in november met 340.000 exemplaren fors hoger was dan een jaar eerder (298.000). Uiteraard wordt bij de watervogeltellingen maar een deel meegenomen van de Kieviten die in Nederland verblijven; de soort komt immers heel verspreid ook buiten de monitoringgebieden voor. In het najaar is de Kievit - bij het uitblijven van vorst - de talrijkste steltloper
in Nederland, getuige ook het aantal van bijna 1 miljoen Kieviten in oktober 1996 (van der Winden et al. 1997). Dat de soort snel op vorst reageert, blijkt uit de aantallen in december, januari en februari die erg laag uitpakten als gevolg van de koude-inval. Landelijk zijn de trends op zowel de lange als korte termijn stabiel. Regionaal zijn er evenwel verschillen. Zo fluctueren de aantallen in het Waddengebied 140
200
120 100 index
index
150 100
80 60 40
50 0 75/76
20 0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.156. Trend van de Kievit in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 84.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Northern Lapwing in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.157. Seizoensverloop van de Kievit in 2002/ 03. / Seasonal changes of Northern Lapwing in 2002/ 03.
Tabel 9.32. Aantallen en trends van de Kievit in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Northern Lapwing in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Sneekermeer e.o. Haringvliet IJssel Arkemheen Lek: Wijk bij Duurstede - Schoonhoven Gelderse Poort Midden-Delfland en Oude-Leede Zeevang
x x x x x x
water syst. x x x x x
gem. max.
max. 02/03
34.000 22.000 16.000 16.000 15.000 15.000 14.000 11.000 11.000
34.129 21.914 8.892 13.399 10.426 9.583 7.076 3.961 13.625
mnd trend trend totaal 10 jaar 11 11 11 11 9 11 9 11 11
+ x + f x + f f x
f x f x f f x
N perc. periode imput 28 3 27 28 5 28 28 18 3
57 18 27 6 30 5 3 57 22
75-02 00-02 76-02 75-02 93-02 75-02 75-02 83-02 00-02
165
SOVON-monitoringrapport 2004/02
de laatste jaren, na een periode van toename, terwijl die in de Delta al geruime tijd duidelijk toenemen. Ook in november 2002 werden hier grote aantallen vastgesteld, zoals in de Oosterschelde (30.000), Westerschelde (13.500), Veerse Meer (9300) en Haringvliet (8900). Tellingen vanaf midden jaren zeventig in de Zoete Rijkswateren geven, na aanvankelijk fluctuerende aantallen, in het afgelopen decennium een afname aan. Voorbeelden van gebieden waar Kieviten minder talrijk blijven pleisteren
zijn het dal van de IJssel en de Gelderse Poort. Bij de regionale monitoringgebieden zijn het vooral enkele Friese en Noord-Hollandse gebieden die een flinke duit in de zak doen. In november 2002 waren dat in Friesland o.a. het Sneekermeergebied (22.000) en de Fluessen (11.500). In Noord-Holland ging het om gebieden als Zeevang (13.500), Wormer- en Jisperveld (7900) en Alkmaardermeer (7800).
KANOET Calidris canutus Met maximaal 72.000 Kanoeten in 2002/03 (in november) waren de aantallen opnieuw aanzienlijk lager dan in de voorgaande jaren. In 2001/02 ging het nog om bijna 98.000 Kanoeten en het maximum in de vijf voorgaande seizoenen stond nog op 120.000. De malaise gold voor alle maanden waarin tellingen werden uitgevoerd. In de meeste maanden was het aantal gelijk aan, of bleef het zelfs onder, het minimum van de afgelopen jaren. Deze afname is niet van recente datum, maar is al ingezet vanaf 1994/95. De landelijke trend over de laatste 10 jaar is dan ook afnemend. De afname wordt in belangrijke mate bepaald door de ontwikkelingen in de Waddenzee. Dat de aantallen in de Zoute Delta zijn toegenomen sinds 1987/88, compenseert niet voor de afname in de Waddenzee waar veel groter aantallen verblijven. Naar de oorzaken van de afname in de Waddenzee is veel onderzoek gedaan. Vooral het omwoelen van de wadplaten door de kokkelvisserij speelt een grote rol; hierdoor vonden grootschalige veranderingen plaats in sediment en kwantiteit en kwaliteit van de voor Kanoeten geschikte soorten schelpdieren (Piersma & Koolhaas 1997, Zwarts et al. 2003, van Gils 2004). Een belangrij-
ke, nog openstaande vraag is, of de uit de Waddenzee verdwenen Kanoeten elders terecht konden dan wel dood zijn gegaan. Nu de kokkelvisserij met ingang van 2005 wordt verboden en er in het najaar van 2004 geen vergunningen meer zijn afgegeven, is het te hopen dat de voedselomstandigheden zullen verbeteren en Kanoeten zich kunnen herstellen. Dit herstel zou echter heel langzaam kunnen gaan, of zelfs achterwege kunnen blijven, omdat er sprake kan zijn van een zichzelf in stand houdende negatieve spiraal (de door het weghalen van mosselbanken beschadigde platen kunnen in toenemende mate gaan verzanden) en een zeer lange hersteltijd van de omvangrijke verstoringen (Piersma & Koolhaas 1997, Versteegh et al. 2004). In 2002/03 werden de meeste Kanoeten aangetroffen op de hoogwatervluchtplaatsen van Schiermonnikoog (30.000 in september), Balgzand (16.000 in november) en Griend (12.000 in november). In de nazomer waren de belangrijkste aantallen aanwezig in de oostelijke Waddenzee, vanaf november verschoof dit naar de westelijke Waddenzee. In januari waren de grootste aantallen (26.000) aanwezig in de Oosterschelde.
200
160 140 120 index
index
150 100
100 80 60
50
40 20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.158. Trend van de Kanoet in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 98.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Red Knot in Wadden Sea in 1975-2002.
166
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.159. Trend van de Kanoet in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 24.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Red Knot in Dutch Delta area in 1987-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
200
20000
index
150
10000 100
5000 2500
50
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.160. Seizoensverloop van de Kanoet in 2002/ 03. / Seasonal changes of Red Knot in 2002/03.
Figuur 9.161. Verspreiding van de Kanoet in september 2002. / Distribution of Red Knot in September 2002. Tabel 9.33. Aantallen en trends van de Kanoet in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Red Knot in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde
x x x
water syst. x x x
gem. max.
max. 02/03
98.000 63.699 22.000 26.282 2.400 1.536
mnd trend totaal 9 1 10
trend 10 jaar
+ + f
+ f
N perc. periode imput 28 16 16
58 13 6
75-02 87-02 87-02
DRIETEENSTRANDLOPER Calidris alba In mei 2003 werd het hoogste aantal van ruim 23.000 Drieteenstrandlopers geteld. Dit aantal vormde tevens een maximum voor de maand mei, vergeleken met de voorgaande vijf jaren, en was vooral het gevolg van opvallende aantallen in het Waddengebied. Ook in de overige maanden waren
de aantallen meestal aan de hoge kant. Buiten Waddengebied en Zoute Delta wordt de soort aangetroffen langs de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland (beeld in sommige maanden niet geheel volledig), in het binnenland is hij een grote zeldzaamheid. Drieteenstrandlopers worden, op hun 300
200
250 150 index
index
200 100
150 100
50 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.162. Trend van de Drieteenstrandloper in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 7700, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Sanderling in Wadden Sea in 1975-2002.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.163. Trend van de Drieteenstrandloper in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 4600, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Sanderling in Dutch Delta in 1987-2002.
167
SOVON-monitoringrapport 2004/02
karakteristieke wijze trippelend, in groepjes langs de vloedlijn gezien en foerageren tevens op rustige zandige platen in de getijdengebieden, zoals de Richel, Engelsmanplaat, Rottumerplaat en Simonszand in de Waddenzee. Gefoerageerd wordt er op de aangevoerde zeediertjes zoals verdronken insecten, strandvlooien en kleine schelpdieren (van de Kam et al. 1999). In mei zal ook de gemshoornworm van groot belang zijn, een soort die in mei-juni piekt (med. Saskia Mulder, RIKZ Haren in:Kleefstra et
al. 2002a). Landelijk zijn de aantallen al geruime tijd duidelijk toegenomen, en van een afvlakking lijkt nog geen sprake te zijn. Zowel in de Waddenzee als in de Zoute Delta kreeg de toename vooral in de jaren negentig zijn beslag. Belangrijke concentraties in 2002/03 werden gevonden op Vlieland (7500, mei), in de Westerschelde (5700 in mei, 4400 in april), op Schiermonnikoog (2000, mei) en Engelsmanplaat (1800, mei).
200
1200
index
150
600 300
100
150
50
0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.164. Seizoensverloop van de Drieteenstrandloper in 2002/03. / Seasonal changes of Sanderling in 2002/03. Figuur 9.165. Verspreiding van de Drieteenstrandloper in januari 2003. / Distribution of Sanderling in January 2003. Tabel 9.34. Aantallen en trends van de Drieteenstrandloper in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Sanderling in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Westerschelde Voordelta Oosterschelde
x x x x
water syst.
gem. max.
max. mnd trend 02/03 totaal
x x x x
7.700 2.900 1.100 610
16.405 5 5.723 5 1.397 10 1.145 9
+ + + +
trend 10 jaar + + + +
N perc. periode imput 28 16 16 16
66 2 12 7
75-02 87-02 87-02 87-02
KLEINE STRANDLOPER Calidris minuta Kleine Strandlopers doen met name in het najaar ons land aan. In 2002/03 werden de hoogste aantallen gemeld in oktober (301) en september (169); alleen in februari werd geen enkele Kleine Strandloper gezien. Een seizoensmaximum in oktober komt wel vaker voor (al viel het maximum in recente jaren meestal in september), maar is toch opmerkelijk omdat in het Waddengebied alleen de steekproefgebieden werden onderzocht (tegenover een integrale telling in september!). Overigens bleven
168
de aantallen laag, er zijn seizoenen bekend van meer dan 1000 vogels (max. 3163 in september 1996). De grootste concentraties verbleven in oktober langs de Friese Kust tussen Holwerd en Zwarte Haan (221) en langs de oevers van de Oosterschelde (35). De voorjaarstrek stelde zoals gewoonlijk niet zo veel voor. Er werden maximaal 31 Kleine Strandlopers in mei gezien, in sommige seizoenen gaat het om enkele honderden (max. 421 in mei 2000).
Watervogels in Nederland in 2002/2003
TEMMINCKS STRANDLOPER Calidris temminckii Deze klein-formaat strandloper, die bovendien nogal verborgen kan foerageren, is bij de tellingen een lastige klant. Het voorkomen in Nederland beperkt zich grotendeels tot mei en juli-september zoals ook dit seizoen bleek. Temmincks Strandlopers werden waargenomen in juli (7), augustus (18, waarvan 13
in Oosterschelde), september (1), mei (9, waarvan 5 in Haringvliet) en juni (2). Alle waarnemingen komen uit het Lauwersmeer en de Delta, gebieden waar de maandelijkse tellingen in de zomermaanden worden gecontinueerd.
KROMBEKSTRANDLOPER Calidris ferruginea Dit seizoen leverde de Oosterschelde de hoogste maandtelling op, 150 in juli, wat voor dit gebied overigens normaal is. De enige integrale Waddentelling met substantiële aantallen Krombekken viel in september. Het aantal van 412 (waarvan 141 op Texel en 105 langs de Friese Waddenkust) ligt boven het
gemiddelde van 134 tijdens de drie septembertellingen in de jaren negentig. In deze periode van het jaar trekken vooral juvenielen door, zodat de vrij hoge aantallen op een redelijk tot goed broedsucces kunnen duiden.
PAARSE STRANDLOPER Calidris maritima De Paarse Strandloper is een uitgesproken kustvogel die in Nederland een bijzondere plaats inneemt door zijn gewoonte om op stenige habitats, zoals strekdammen, te foerageren. Omdat zulke dammen alleen in januari worden geteld (midwintertelling), valt het seizoensmaximum altijd in januari. Er mag echter worden aangenomen dat de populatie in de
andere wintermaanden op eenzelfde niveau ligt. De aantallen waren dit seizoen erg laag. Maximaal werden 93 Paarse Strandlopers geteld in januari, met de meerderheid langs de kust bij Den Helder (62). Het midwinteraantal ligt normaliter tussen de 300-500, in 1989/90 bleef het seizoensmaximum voor het laatst onder de 100 steken.
GESTREEPTE STRANDLOPER Calidris melanotos
BREEDBEKSTRANDLOPER Limicola falcinellus Dwaalgast (NO-Europa)
Op 15 oktober liepen twee Gestreepte Strandlopers rond in de Scherpenissepolder op Tholen, van 9 t/m 12 mei verbleef er weer één in dit gebied.
Op 19 augustus werden twee Breedbekstrandlopers gezien langs de boorden van de Oosterschelde, en wel in de Scherpenissepolder op Tholen. Sinds 1 januari 2003 wordt deze soort niet meer beoordeeld door het CDNA, en is hij dwaalgast af.
BONTE STRANDLOPER Calidris alpina Het hoogste aantal Bonte Strandlopers in 2002/03 werd geteld in september met 316.000 exemplaren. Het seizoensverloop was in grote lijnen vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren, met echter vrij lage aantallen in de winter en in april. De lagere winteraantallen kwamen voor rekening van het Waddengebied, want in de Zoute Delta waren ze juist hoger, vooral in december. Het seizoensverloop in beide gebieden is bijna gespiegeld. In het Waddengebied is er een piek in beide trekperioden en een dal hartje winter, terwijl de aantallen in het Deltagebied dan juist pieken. Vanaf 1987/88 bekeken is de lande-
lijke trend toenemend, al is dat in de afgelopen 10 jaren afgezwakt. De toename is het duidelijkst merkbaar in het Waddengebied maar vormt hier deels een herstel na een eerdere periode van afname (midden jaren zeventig tot midden jaren tachtig). In de Zoute Delta schommelen de aantallen wat meer, met recent vooral in Wester- en Oosterschelde enige toename. Over de oorzaken van de landelijke toename kan alleen worden gespeculeerd. Het kan te maken hebben met voedselomstandigheden (er zijn meer wormeneters die toenemen in Nederland), maar even goed met klimaatveranderingen
169
160
140
140
120
120
100
100
index
index
SOVON-monitoringrapport 2004/02
80 60
80 60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.166. Trend van de Bonte Strandloper in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 290.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Dunlin in Wadden Sea in 1975-2002.
Figuur 9.167. Trend van de Bonte Strandloper in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 59.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Dunlin in Dutch Delta in 1987-2002.
(verschuiving van overwinteringsgebied?) of een combinatie van beiden. Bonte Strandlopers worden bijna uitsluitend aangetroffen in de getijdengebieden, waar ze wormen eten naast kleine schelpdieren en kreeftachtigen die ze met hun gevoelige snavel opsporen in de bovenste centimeters van de bodem, of van de oppervlakte pikken (van de Kam et al. 1999). In het binnenland is de soort schaars; de meeste waarnemingen in het telseizoen stammen uit Friesland, Flevoland en het Beneden-Rivierengebied, terwijl er opvallend weinig langs de Grote Rivieren werden gedaan. Enorme concentraties werden gevonden bij Vlieland (61.000 in september), langs de Groninger Kust (Emmapolder-Lauwersoog 60.000 in mei), op Simonszand (58.000 in september), langs de Westerschelde (46.000 in december) en Oosterschelde
(44.000 in november), op Rottumerplaat (40.000 in augustus) en langs de Friese Kust (Holwerd-Zwarte Haan 36.000 in november). Op de Wadden liggen de belangrijkste clusters vooral in het oostelijke deel (uitzondering: Vlieland) waar het grootste oppervlak wadplaten aanwezig is. 32000 16000 8000 4000
140 120
index
100 80 60 40
Figuur 9.169. Verspreiding van de Bonte Strandloper in maart 2003. / Distribution of Dunlin in March 2003.
20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun
Figuur 9.168. Seizoensverloop van de Bonte Strandloper in 2002/03. / Seasonal changes of Dunlin in 2002/ min-max 97-01 gem. 97-01 03. Tabel 9.35. Aantallen en trends van de Bonte Strandloper in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Dunlin in important areas. Waddenzee
gebied Waddenzee Westerschelde Oosterschelde
170
Zoute Delta
SBZ x x x
water syst. x x x
gem. max.
max. 02/03
290.000 303.948 32.000 46.477 26.000 43.788
mnd trend totaal 9 12 11
+ + 0
trend 10 jaar 0 0 0
N perc. periode imput 28 16 16
50 7 10
75-02 87-02 87-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
KEMPHAAN Philomachus pugnax Gedurende alle maanden werden Kemphanen geteld, waarbij de piek in maart viel met ruim 13.000 exemplaren. Dit komt overeen met de maximumaantallen in de voorgaande seizoenen (12.000 in maart 2001, 14.000 in april 2002). Ook slaapplaatstellingen laten een piek halverwege maart zien (Wymenga 2003). De aantallen in de monitoringgebieden vormen slechts een deel van wat in werkelijkheid doortrekt. In het zuidwesten van Friesland zijn dat alleen al 50.000 exemplaren in maart (Wymenga 2000). Ook tijdens de watervogeltellingen werd hier het gros van alle Kemphanen geteld; in
maart ging het om 7200 exemplaren rond de Witte en Zwarte Brekken en 3000 in het Sneekermeergebied. Tijdens de voorjaarstrek door Zuidwest-Friesland zijn kemphennen ver in de minderheid. Mogelijk maken zij gebruik van een andere trekroute, omdat zij op andere prooien zijn aangewezen (meer insecten en minder bodemdieren) dan hanen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de kleinere hennen het afleggen tegen de grotere hanen in de competitie om de beste foerageergebieden, en daarom andere gebieden moéten bezoeken (Verkuil & de Goeij 2003).
BOKJE Lymnocryptus minimus Bokjes staan erom bekend dat ze zich in lage vegetatie uitstekend schuil kunnen houden en pas op het allerlaatste moment opvliegen. De aantallen die op de watervogelformulieren verschijnen, geven dan ook geen goed beeld van de werkelijke aantallen, maar bieden wel een indruk van het seizoenspatroon dat piekt in oktober-november (resp. 48 en 35) en april (16). Kleine aantallen blijven overwinteren, terwijl de soort in mei-augustus vrijwel nooit gezien wordt. In gebieden met wat grotere aantallen Bokjes zal speciaal naar de soort gezocht zijn door geschikte terreinen af te lopen. Uit zulke steekproeven blijkt dat er lokaal hoge dichtheden aanwezig zijn (maxi-
maal 2-3 vogels/100 m2; Gerritsen 2002). Drie steekproefgebieden langs de IJssel, de Lek en in de Deurnese Peel die al 14-26 seizoenen geteld worden, laten een positieve trend zien. Naar schatting zouden er in oktober meer dan 2000 Bokjes aanwezig kunnen zijn in Nederland (Gerritsen 2002). De grootste najaarsconcentaties werden in 2002/ 03 gezien langs het Volkerakmeer, in Bergumermeer-De Leijen, Friesland (beide 8 in oktober), in Midden Delfland-Oude Leede en het Dwingelderveld (beide 6 in november). In april werden 12 Bokjes geteld langs de Nederrijn tussen Arnhem en Heteren, een voor deze maand vrij hoog aantal.
WATERSNIP Gallinago gallinago Meestal worden de grootste aantallen Watersnippen vastgesteld in oktober, maar in de laatste vijf seizoenen viel dit in november. In het hier besproken seizoen bleef het getelde aantal (4315) onder het vijfjarig gemiddelde (5440). De uitzonderlijk zachte en vrij natte periode vóór de novembertelling leidde
nog wel tot een stijging, maar het aantal bleef ver onder het record van 9600 van vorig jaar. De topdrie gebieden waren dit seizoen Midden-Delfland en Oude-Leede (420 in maart), de Oosterschelde (336 in augustus) en het Wolderwijd en Nuldernauw (310 in november).
POELSNIP Gallinago media Dwaalgast (NO-Europa)
GROTE GRIJZE SNIP Limnodromus scolopaceus Dwaalgast (Noord-Amerika)
Een Poelsnip bevond zich van 14 t/m 17 september* in het Verdronken Land van Saeftinge.
Een (of liever gezegd: Dé) Grote Grijze Snip zat van 17 augustus tot 18 september* op zijn favoriete plek in de Prunjepolder. Ook in de twee voorgaande seizoenen werd vermoedelijk dezelfde vogel hier gezien.
171
SOVON-monitoringrapport 2004/02
HOUTSNIP Scolopax rusticola Een struintocht door de Oost-Vlielandse bossen leverde in januari 33 Houtsnippen op. Dit was evenwel niet genoeg om het vorig jaar vastgestelde telgebiedrecord van 39 in Berkheide en Meijendel (dit jaar 19 in januari) te overtreffen. De seizoenssom
lag met 246 iets hoger dan de 242 van vorig jaar (gemiddeld 125 in 1996/97-2000/01). Het januariaantal van 70 lag slechts één vogel lager dan de 71 van vorig jaar (gemiddeld 20 in januari 1997-2001).
GRUTTO Limosa limosa In zoetwatergebieden zijn vooral in maart (en in mindere mate april) veel Grutto’s aanwezig, terwijl het voorkomen in februari sterk fluctueert. Dit seizoen werden er in februari, doordat het in de weken vóór de telling vrij koud was, nog geen Grutto’s gezien in het binnenland. Landelijk werden in het onderhavige seizoen in maart en april resp. 46.000 en 15.000 exemplaren geteld. In de Waddenzee en Zoute Delta pleisteren 200
index
150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
ook in juni en juli relatief veel Grutto’s. Bovendien worden er in de Zoute Delta, en dan met name de Westerschelde, ook in de winter nog enkele honderden Grutto’s gezien, vermoedelijk allemaal IJslandse Grutto’s L. l. islandica, een ondersoort die tot een tiental jaren geleden bij veel vogelaars onbekend was. In het voorjaar komt deze ondersoort ook in het binnenland voor. Simultaantellingen in 2001 en 2002 hebben aangetoond dat de aantallen daarbij hoger zijn dan altijd gedacht werd (Gerritsen & Tijsen 2003). In het voorjaar van 2002 werden maximaal 7000-10.000 IJslandse Grutto’s geteld in het laatste weekend van maart, een onverwacht groot deel van de wereldpopulatie die op 36.000 vogels wordt geschat (T.G. Gunnarson in Gerritsen & Tijsen 2003). De aantallen ‘gewone’ Grutto’s in het rivierengebied in maart en april waren aan de lage kant. Op de lange termijn gerekend, vanaf midden jaren zeventig, zijn de aantallen in de Zoete Rijkswa-
00/01
Figuur 9.170. Trend van de Grutto in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 13.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Black-tailed Godwit in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
2400 1200 600 300
140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Zoete Rijkswateren
Regionale gebieden
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.171. Seizoensverloop van de Grutto in 2002/ 03. / Seasonal changes of Black-tailed Godwit in 2002/ 03.
172
Figuur 9.172. Verspreiding van de Grutto in maart 2003. / Distribution of Black-tailed Godwit in March 2003.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
teren toegenomen, maar de laatste 10 jaar heeft dat niet doorgezet. De landelijke trend vanaf 1987/ 88 is stabiel. Er zijn verschillende factoren die de soms forse jaarlijkse aantalsvariaties verklaren. Wanneer het tot diep in maart koud blijft is het aantal vogels in deze piekmaand relatief laag. Anderzijds zorgen inundaties van de uiterwaarden in deze maand vaak voor topaantallen (Boele & Voslamber 1999). Verder kan de doortrekpiek van Grutto’s nog-
al kort zijn, waardoor het al dan niet samenvallen van de teldatum met deze piek van grote invloed is op de vastgestelde aantallen. In maart 2003 verbleven relatief veel Grutto’s in het IJsselmeergebied (4000) en het Sneekermeer (2500). Opvallende aantallen (IJslandse?) Grutto’s pleisterden in het Waddengebied langs de kust tussen Zwarte Haan en Harlingen (2000 in maart en nog 1800 in april) en op Wieringen (2000 in maart).
Tabel 9.36. Aantallen en trends van de Grutto in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Black-tailed Godwit in important areas. gebied
SBZ
IJssel Zwarte- en Witte Brekken Wormer- en Jisperveld Waddenzee Haringvliet IJsselmeer Midden-Delfland en Oude-Leede Lauwersmeer Lek: Wijk bij Duurstede - Schoonhoven Zwarte Water Groote Wielen Oudegaasterbrekken Ilperveld, Varkensland en Twiske Oude Venen Sneekermeer e.o. Waal: Nijmegen - Waardenburg
x x x x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x
5.100 3.100 2.600 2.200 2.000 1.800 1.600 1.500 1.400 1.400 1.200 1.100 1.000 1.000 1.000 910
3.359 2.100 1.006 5.215 2.205 4.010 1.036 1.531 1.806 204
3 3 3 3 3 3 3 6 3 3
251 210 1.156 2.537 238
3 3 3 3 3
x x x
x x x x x x x x x
x
mnd trend totaal
trend 10 jaar
f x + + + x + x + x x x x x x f
f x + f f f f f f f x x x f x f
N perc. periode imput 28 3 21 27 24 13 15 10 28 8 3 4 10 9 3 28
3 8 29 67 39 41 45 6 5 25 0 10 65 19 10 7
75-02 00-02 78-02 75-02 76-02 75-02 80-02 92-02 75-02 94-02 98-01 98-02 78-02 93-02 00-02 75-02
ROSSE GRUTTO Limosa lapponica is gecorrigeerd voor niet-getelde gebieden, is te zien dat de aantallen in 2002/03 in de meeste maanden hoger of gelijk waren aan die in de vijf voorgaande
160
140
140
120
120
100
100
index
index
Met maximaal 124.000 exemplaren in mei 2003 werd praktisch hetzelfde niveau gehaald als precies een jaar eerder. In het seizoenspatroon, waar
80 60
80 60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.173. Trend van de Rosse Grutto in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 120.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Bar-tailed Godwit in Wadden Sea in 1975-2002.
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.174. Trend van de Rosse Grutto in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 12.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Bar-tailed Godwit in Dutch Delta area in 1987-2002.
173
SOVON-monitoringrapport 2004/02
120
index
100
20000
80
10000
60
5000
40
2500
20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.175. Seizoensverloop van de Rosse Grutto in 2002/03. / Seasonal changes of Bar-tailed Godwit in 2002/03. Figuur 9.176. Verspreiding van de Rosse Grutto in september 2002. / Distribution of Bar-tailed Godwit in September 2002.
jaren. Dit vormt onderdeel van een zich al langer voltrekkende toename van Rosse Grutto’s in Nederland. In de Waddenzee vond deze vooral plaats vanaf begin jaren negentig, na een eerdere lichte afname. Tegenwoordig zijn er veel meer Rosse Grutto’s in de Waddenzee dan in de jaren zeventig en tachtig. In de Zoute Delta zijn de aantallen, gerekend over de hele onderzoeksperiode vanaf 1987/ 88, stabiel, maar ook hier nemen ze de laatste 10 jaar toe. Door Leopold et al. (2004a) en van Roomen et al. (2003) is erop gewezen dat, terwijl schelpdiereneters in de Waddenzee afnemen, de meeste wormeneters er toenemen vanaf 1990/91. Hoewel de Rosse Grutto een breed voedselspectrum heeft, zijn wormen overheersend binnen het voedselpakket (Leopold et al. 2004a). Interessant in dit verband de toename van wormen die Kraan et al. (2004) vonden in door kokkelvisserij beviste locaties, vergeleken met onbeviste locaties; Leopold et al. (2004b) konden dit niet in zijn algemeenheid bevestigen, echter wel voor Nereis-wormen die een
belangrijke prooi vormen voor wormeneters. In toekomstige analyses moeten ook verschuivingen langs de flyway worden betrokken, zoals de afname van Rosse Grutto’s in Groot-Brittannië die in verband wordt gebracht met klimaatverandering: ze zouden meer op het vasteland blijven in plaats van door te vliegen naar de Britse Eilanden (Rehfish & Crick 2003). Omdat de Rosse Grutto echter aanzienlijk is afgenomen in de wadgebieden van SleeswijkHolstein (Günther 2003), lijkt dit nog geen sluitende verklaring te bieden. Op het niveau van de gehele internationale Waddenzee is de Rosse Grutto eveneens afgenomen (Blew et al. 2004), wat de toename in Nederland extra opvallend maakt. De belangrijkste concentraties in 2002/03 werden aangetroffen op Griend (41.000 in maart), Vlieland (41.000 in december), Terschelling (20.000 in september) en de Blauwe Balg (nieuw gebied tussen Terschelling en Ameland, met 15.000 in september). In de Oosterschelde waren de maxima (een kleine 10.000) aanwezig in mei.
Tabel 9.37. Aantallen en trends van de Rosse Grutto in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Bar-tailed Godwit in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde Voordelta
174
SBZ
x x x x
water syst. x x x x
gem. max.
max. 02/03
120.000 109.822 7.000 9.668 4.600 2.679 950 1.528
mnd trend totaal 5 5 5 8
+ 0 0 f
trend 10 jaar + + 0 0
N perc. periode imput 28 16 16 16
52 12 5 19
75-02 87-02 87-02 87-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
REGENWULP Numenius phaeopus Er werden tot 1270 Regenwulpen geteld in de monitoringgebieden (september), met concentraties in het Waddengebied waaronder Wieringen (770), Balgzand (160), de Friese kust (155) en Terschelling (140). Vergeleken met het gemiddelde seizoensmaximum van 760 sinds 1996/97 was dit aantal aan
de hoge kant. Regenwulpen komen echter ook (en vooral) voor in agrarisch gebied buiten de monitoringgebieden, zeker in de piekmaanden april-mei en juli-augustus. Een dekkend, actueel beeld van verspreiding en aantallen is helaas niet voorhanden.
WULP Numenius arquata
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun
140
Waddenzee
Zoute Delta
120
min-max 97-01
gem. 97-01
100
index
120
index
In september (145.000), januari (122.000) en maart (142.000) werden veruit de meeste Wulpen geteld. Het aantal in januari was fors lager dan een jaar eerder (toen 153.000, maar dat was dan ook een midwinterrecord). Dit zou met de vorstperiode in december te maken kunnen hebben, alhoewel de soort in november met 95.000 ook al schaarser was dan een jaar ervoor (toen 130.000). Op de lange termijn is de Wulp in Nederland toegenomen, al is deze toename het afgelopen decenni-
Figuur 9.179. Seizoensverloop van de Wulp in 2002/ 03. / Seasonal changes of Eurasian Curlew in 2002/ 03.
80 60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.177. Trend van de Wulp in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 20.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Eurasian Curlew in Dutch Delta area in 1987-2002.
12000 6000 3000 1500
160 140
index
120 100 80 60 40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.178. Trend van de Wulp in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 5500, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Eurasian Curlew in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
Figuur 9.180. Verspreiding van de Wulp in november 2002. / Distribution of Eurasian Curlew in November 2002.
175
SOVON-monitoringrapport 2004/02
um tot stilstand gekomen. De toename heeft betrekking op zowel Waddenzee als Zoute Delta en wordt in verband gebracht met het beëindigen van de jacht op de soort in verschillende landen. Zo werden Wulpen in Denemarken tot 1994 bejaagd. Sindsdien is de soort veel talrijker geworden in het Deense Waddengebied (Rasmussen 2001, Laursen 2004). De aantalsontwikkeling in de Zoete Rijkswateren volgt
de landelijke trend. In de verspreiding in november komt het belang van de Waddenzee goed tot uitdrukking. De grootste concentraties werden toen vastgesteld op Ameland (11.000) en de Groninger Noordkust (10.000). In de Zoute Delta werden grote concentraties vastgesteld in de Oosterschelde met bijna 15.000 in september.
Tabel 9.38. Aantallen en trends van de Wulp in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Eurasian Curlew in important areas. gebied
SBZ
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde Voordelta
x x x x
water syst. x x x x
gem. max.
max. 02/03
120.000 119.211 11.000 14.921 5.300 5.391 2.800 2.906
mnd trend totaal 9 9 8 8
trend 10 jaar
+ + 0 +
0 + 0 +
N perc. periode imput 28 16 16 16
58 8 2 14
75-02 87-02 87-02 87-02
ZWARTE RUITER Tringa erythropus Juli is doorgaans de topmaand voor tringa-soorten als de Zwarte Ruiter. Ook in het seizoen 2002/03 viel het seizoensmaximum in deze maand, met 8200 exemplaren, en dat zonder integrale telling van de Waddenzee! Dat zijn er zelfs nog meer dan precies een jaar eerder, toen het bij 7300 bleef, terwijl toen de Waddenzee wél integraal geteld werd. Het aantal is ook hoog ten opzichte van het gemiddelde seizoensmaximum van 6500 dat sinds 1996/97 is vastgesteld. Het seizoensverloop week verder weinig af van voorgaande jaren, hoewel het aantal in mei (443) erg laag was, vooral door tegenvallende aantallen in de Zoute Delta. Landelijk bekeken, en gerekend vanaf midden jaren tachtig, zijn de aantallen Zwarte Ruiters in Nederland
stabiel. De lichte toename die vanaf midden jaren zeventig werd opgemerkt in de Waddenzee, heeft de afgelopen 10 jaren niet doorgezet. In de Zoute Delta is de soort wél toegenomen. De meeste Zwarte Ruiters in 2002/03 werden geteld in de Dollard. Het maximumaantal van 4800 in juli sluit aan op het gemiddelde van 4000 dat in de periode 1985/ 86-1996/97 werd vastgesteld (Prop et al. 1999). De soort bevist hier vooral jonge garnalen (Gerdes 1995). Tijdens laagwatertellingen wordt de soort ook foeragerend op de iets verder weg gelegen platen van de Hond en Paap vastgesteld (de Boer et al. 2002). In de Zoute Delta werden de hoogste aantallen in augustus geteld met 1300 in de Oosterschelde en 1000 in de Westerschelde. Buiten de
200
140 120 100 index
index
150 100
80 60 40
50
20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.181. Trend van de Zwarte Ruiter in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 4400, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Spotted Redshank in Wadden Sea in 1975-2002.
176
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.182. Trend van de Zwarte Ruiter in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 2200, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Spotted Redshank in Dutch Delta area in 1987-2002.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
getijdengebieden was opnieuw het Lauwersmeer van het meeste belang; in juni ging het om 426 Zwarte Ruiters en een maand later werden hier al bijna 1450 exemplaren geteld (Willems 2003). Zwarte Ruiters overtijen hier niet alleen, maar foerageren er ook. In tegenstelling tot de meeste andere steltlopers kunnen Zwarte Ruiters langdurig blijven foerageren op rustplaatsen (Gloe 2001).
800 400 200 100
140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.183. Seizoensverloop van de Zwarte Ruiter in 2002/03. / Seasonal changes of Spotted Redshank in 2002/03.
Figuur 9.184. Verspreiding van de Zwarte Ruiter in september 2002. / Distribution of Spotted Redshank in September 2002.
Tabel 9.39. Aantallen en trends van de Zwarte Ruiter in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Spotted Redshank in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Lauwersmeer Westerschelde
SBZ
x x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x
4.400 1.200 1.100 1.100
6.806 1.329 426 1.092
x
mnd trend totaal 7 9 6 8
+ 0 x 0
trend 10 jaar 0 0 f 0
N perc. periode imput 28 16 11 16
38 3 2 1
75-02 87-02 92-02 87-02
TURELUUR Tringa totanus Tureluurs zijn het talrijkst in de zomermaanden, wanneer eigen broedvogels en, iets later, (Scandinavische) doortrekkers zich mengen. Het aantal van bijna 62.000 Tureluurs in juli 2001, toen de Waddenzee integraal geteld werd, illustreert dit. In 2002/03 waren de getelde aantallen lager bij gebrek aan een integrale telling in de piekperiode. Op basis van het seizoenspatroon, waarbij is gecorrigeerd voor nietgetelde gebieden, kan geconcludeerd worden dat de werkelijke aantallen in 2002/03 niet lager waren dan in de seizoenen daarvoor. In de periode juli tot en met september waren ze zelfs boven-gemiddeld. De landelijke aantallen zijn vanaf midden jaren tachtig niet noemenswaardig veranderd. In de twee belangrijkste gebieden, Waddenzee en Zoute Delta, zijn de aantallen stabiel. In het binnenland wordt de
Tureluur in de Zoete Rijkswateren recent weer iets talrijker, na jarenlange afname. Het huidige niveau is echter nog steeds lager dan aan het begin van de telreeks, midden jaren zeventig. In september werd de grootste concentratie Tureluurs vastgesteld op Vlieland (4600). In de zomermaanden (juli-augustus) was de soort talrijk in de Kop van Noord-Holland, waar op Balgzand en bij Wieringen rond de 10.000 Tureluurs werden geteld. In de Zoute Delta ging het in deze maanden om 3700 Tureluurs in de Oosterschelde en 3000 in de Westerschelde. In juni werden ruim 3600 Tureluurs in de Voordelta vastgesteld. In het binnenland kent de soort in het voorjaar een ruime verspreiding over graslandgebieden, waarvan een deel tevens als broedgebied fungeert.
177
160
140
140
120
120
100
100
index
index
SOVON-monitoringrapport 2004/02
80 60
80 60
40
40
20
20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.185. Trend van de Tureluur in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 40.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Redshank in Wadden Sea in 1975-2002. 140
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.186. Trend van de Tureluur in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 8700, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Redshank in Dutch Delta area in 19872002.
index
120 100
2400
80
1200
60
600
40
300
20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.187. Seizoensverloop van de Tureluur in 2002/03. / Seasonal changes of Common Redshank in 2002/03. Figuur 9.188. Verspreiding van de Tureluur in maart 2003. / Distribution of Common Redshank in March 2003. Tabel 9.40. Aantallen en trends van de Tureluur in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Common Redshank in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde Voordelta
SBZ
x x x x
water syst. x x x x
gem. max.
max. 02/03
40.000 26.354 3.600 3.747 3.400 3.090 2.400 3.654
mnd trend totaal 9 7 7 6
0 0 0 0
trend 10 jaar 0 0 0 0
N perc. periode imput 28 16 16 16
62 2 2 23
75-02 87-02 87-02 87-02
POELRUITER Tringa stagnatilis Er werden zes Poelruiters waargenomen in de zomer en vroege herfst. In juli verbleef er één in de Westerschelde, in augustus werden er waargenomen in de Oosterschelde en opnieuw Westerschel-
178
de, en in september liepen ‘mini-Groenpootruiters’ op twee plaatsen in het Waddengebied (Bantpolder en Rottumerplaat).
Watervogels in Nederland in 2002/2003
GROENPOOTRUITER Tringa nebularia Het seizoensmaximum werd in september vastgesteld. De 5500 exemplaren die geteld werden, wijken niet af van het gemiddelde beeld in de afgelopen jaren. De echte piekaantallen zullen, zoals gebruikelijk, in juli-augustus aanwezig zijn geweest, zoals uit het seizoenspatroon blijkt. Zo werden in juli 2001 ruim 12.000 Groenpootruiters geteld (incl.
Waddenzee). Ter illustratie: in juli 2002 ging het, zonder integrale telling in de Waddenzee, om amper 2200 exemplaren. In het binnenland zijn voorjaarsmaanden als april en mei belangrijker voor Groenpootruiters, die dan in kleine aantallen in ondiepe plassen kunnen opduiken. In mei werden landelijk bijna 900 exemplaren geteld: het voorjaarsmaximum.
200
160 140 120
index
index
150 100
100 80 60
50
40 20
0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.189. Trend van de Groenpootruiter in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 10.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Common Greenshank in Wadden Sea in 1975-2002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.190. Trend van de Groenpootruiter in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 1500, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: toename. / Trend of Common Greenshank in Dutch Delta area in 1987-2002.
160 140
800
index
120 100
400
80
200
60
100
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.191. Seizoensverloop van de Groenpootruiter in 2002/03. / Seasonal changes of Common Greenshank in 2002/03. Figuur 9.192. Verspreiding van de Groenpootruiter in september 2002. / Distribution of Common Greenshank in September 2002. Tabel 9.41. Aantallen en trends van de Groenpootruiter in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Greenshank in important areas. gebied
Waddenzee
SBZ
x
water syst. x
gem. max.
max. 02/03
10.000
4.616
mnd trend totaal 9
+
trend 10 jaar 0
N perc. periode imput 28
64
75-02
179
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Op de lange termijn is de Groenpootruiter in Nederland toegenomen, al zijn de aantallen het afgelopen decennium gestabiliseerd. Deze toename werd zowel in de Waddenzee als de Zoute Delta geconstateerd. In de Waddenzee blijven de aantallen de laatste jaren gelijk, maar in de Zoute Delta nemen ze
nog steeds toe. De Oosterschelde, met in augustus bijna 1200 exemplaren, vormt hier het belangrijkste gebied. In september 2002 valt het belang van de Waddeneilanden en -kusten op. De grootste concentraties werden vastgesteld op Balgzand (900), Terschelling (600) en Ameland (550).
WITGAT Tringa ochropus Witgatjes zijn het gehele jaar in Nederland aanwezig. Tijdens de watervogeltellingen wordt maar een deel ervan gezien doordat ze zich veelal ophouden langs sloten en beken, waarvan maar een klein deel wordt onderzocht. Het seizoensmaximum werd bereikt in september (190) maar bij een vergelijkbare waarneeminspanning zouden er in augustus (nu 145) vast meer geteld zijn. Toen werden ook de groot-
ste aantallen per gebied geteld in de Oosterschelde (46; in september waren dat er 14), Westerschelde (32 resp. 3) en het Volkerakmeer (31 resp. 11). Illustratief voor het effect van variaties in de waarneeminspanning zijn de aantallen in januari (meest ruime teldekking, 127 ex.) enerzijds en december, februari en maart anderzijds (27-40).
BOSRUITER Tringa glareola Het seizoensmaximum viel zoals gebruikelijk in augustus (98, hoogste aantal sinds juli 1982 met 106). In recente seizoenen worden meestal maximaal zo’n 60 vogels waargenomen. De meeste Bosrui-
ters verbleven in augustus in Oosterschelde (28), Lauwersmeer (25) en Westerschelde (20). De watervogeltellingen brengen slechts een fractie van de aanwezige aantallen aan het licht.
OEVERLOPER Actitis hypoleucos Het seizoensmaximum viel dit seizoen al in juli (1485). Het was pas de tweede keer in 20 seizoenen dat dit zó vroeg was, bovendien waren ook de aantallen bijzonder hoog. Zo werden er in de Westerschelde 940 Oeverlopers geteld, waarvan ongeveer de helft op Saeftinghe. Ook elders langs de Westerschelde zaten opvallend veel Oeverlopers. Een verklaring hiervoor is niet voorhanden, al zal meespelen dat de telling hier laat in de maand, op 26 juli, plaatsvond (R Strucker & P. Wolf, RIKZ). Op dat moment is de trek al meer op gang dan
halverwege de maand, de normale telperiode. Vrijwel altijd levert augustus hogere aantallen op dan juli, maar dit seizoen waren ze bijna 40% lager, een afname die geheel op conto van de Westerschelde komt (augustus: 275). Zo namen de aantallen in de Oosterschelde wel degelijk toe (108 resp. 168 in juli en augustus). Het aantal Oeverlopers dat in ons land overwintert, is klein. In januari 2003 waren het er 17, even veel als in 2000; voor ons land is dat een mooi aantal.
STEENLOPER Arenaria interpres De meeste Steenlopers werden geteld in september en november (resp. 5675 en 4870). Deze aantallen liggen hoger dan de gemiddelden die de afgelopen jaren werden vastgesteld. In september werden de meeste Steenlopers genoteerd in de Oosterschelde (940), gevolgd door Ameland (755) en Schiermonnikoog (655). Dat de aantallen in augustus even hoog waren als in september, blijkt uit het seizoensverloop in de maandelijks getelde gebieden.
180
In augustus werden in de Oosterschelde bijna 1600 Steenlopers vastgesteld. In deze maand vindt een snelle doortrek plaats uit Scandinavië en NoordwestRusland richting de West-Afrikaanse kusten (Kersten 1996). Kleurringonderzoek laat zien dat de vogels die in augustus arriveren al na twee weken weer vertrokken zijn, terwijl Steenlopers die later aankomen (september) gemiddeld langer blijven en deels ook overwinteren (van Brederode & Roers-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
200
140 120 100
index
index
150 100
80 60 40
50
20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
0 75/76
00/01
Figuur 9.193. Trend van de Steenloper in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 4100, lineaire trend gehele periode: afname, laatste 10 jaar: fluctuerend. / Trend of Ruddy Turnstone in Wadden Sea in 1975-2002.
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.194. Trend van de Steenloper in de Zoute Delta in 1987-2002. Gem. maximum: 1700, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Ruddy Turnstone in Dutch Delta area in 1987-2002.
160 140
400
index
120 100
200
80
100
60
50
40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Waddenzee
Zoute Delta
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.195. Seizoensverloop van de Steenloper in 2002/03. / Seasonal changes of Ruddy Turnstone in 2002/03. Figuur 9.196. Verspreiding van de in januari Steenloper in mei 2003. / Distribution of Ruddy Turnstone in May 2003.
ma 2002). In het voorjaar is de Oosterschelde opnieuw van eminent belang (965 in mei). De aantallen Steenlopers in Nederland zijn op de lange termijn gedaald, al is de afname de afgelopen 10 jaren tot staan gekomen. De afname in het Waddengebied dateert al vanaf midden jaren zeventig. In de Zoute Delta zijn de aantallen vanaf (minimaal) midden jaren tachtig verminderd. De Steenloper blijkt niet alleen in onze kustwateren afgenomen te
zijn. Ook langs de Britse kusten zijn de aantallen (sterk) gedaald; hier worden klimatologische veranderingen als mogelijke oorzaak genoemd. De opeenvolging van mildere winterseizoenen zou steltlopers in staat stellen oostelijker en noordelijker te overwinteren. Bij Paarse Strandlopers is gebleken dat deze in toenemende aantallen in Noorwegen blijven (Holloway et al. 1999).
Tabel 9.42. Aantallen en trends van de Steenloper in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Ruddy Turnstone in important areas. gebied
Waddenzee Oosterschelde Westerschelde
SBZ
x x x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x x x
4.100 1.100 560
4.279 1.583 348
mnd trend totaal 9 8 11
0 0
trend 10 jaar f 0 0
N perc. periode imput 28 16 16
71 2 7
75-02 87-02 87-02
181
SOVON-monitoringrapport 2004/02
GROTE FRANJEPOOT Phalaropus tricolor Dwaalgast (Noord-Amerika) De 18e Grote Franjepoot voor Nederland bevond zich van 20 juli t/m 24 augustus* in de Scherpenisse-
polder op Tholen en werd op 19 augustus ook tijdens de watervogeltelling gezien.
GRAUWE FRANJEPOOT Phalaropus lobatus Met slechts vier waarnemingen (6 vogels, gemiddeld 12 in de vorige vijf seizoenen) was het een matig seizoen voor de Grauwe Franjepoot. Drie vogels bevonden zich in het Lauwersmeer (19 mei),
één in de Oosterschelde (augustus), één op Rottumerplaat (medio augustus, 3 tijdens extra telling begin augustus) en één op Terschelling (september).
ROSSE FRANJEPOOT Phalaropus fulicarius Van de in vergelijking met de Grauwe Franjepoot meer pelagische Rosse Franjepoot werden er tijdens de watervogeltellingen twee opgemerkt, op
182
22 oktober bij Neeltje Jans in de Voordelta en op 9 november bij Noorderleeg aan de Friese Waddenkust.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
9.9. Meeuwen en sterns ZWARTKOPMEEUW Larus melanocephalus Het aantal Zwartkopmeeuwen dat tijdens de watervogeltellingen wordt gezien, is meestal maar een fractie van het aantal dat in het broedseizoen in ons land aanwezig is. In 2002 broedden er 230 paren in Nederland, een kwart van het aantal in 2001. Een enorme afname, doordat veel Zwartkopmeeuwen uit de Delta gingen broeden bij Antwerpen. In 2003 kwamen veel Zwartkopmeeuwen weer terug naar Nederland (800 paren in de Delta, waarvan bijna tweederde op de Hellegatsplaten; RIKZ).
Het zwaartepunt van de verspreiding tijdens de watervogeltellingen ligt vanzelfsprekend ook in de Delta. Het seizoensmaximum viel in mei; op dat moment verblijft het merendeel van de Zwartkopmeeuwen in de omgeving van de broedkolonies. De grootste aantallen zijn gemeld nabij de kolonie op de Hellegatsplaten (73 in het Haringvliet en 27 in het Volkerakmeer). De grootste groep buiten de Delta verbleef in het Ketelmeer (7 in juli).
DWERGMEEUW Larus minutus Het is alweer drie seizoenen geleden dat er tijdens de watervogeltellingen substantiële aantallen Dwergmeeuwen gezien zijn (2100 op het IJsselmeer in november 1999). Dit seizoen waren er alleen tijdens de najaarstrek waarnemingen van meer
dan 100 exemplaren: 130 op Balgzand (augustus) en 113 aan de Waddenzeezijde van de Afsluitdijk (september). Het hoogste voorjaarsaantal was 75 in mei boven het Markiezaatsmeer.
KOKMEEUW Larus ridibundus De ruim 197.000 Kokmeeuwen die in september 2002 werden geteld en het seizoensmaximum in 2002/03 vormen, komen mooi overeen met het maximaal getelde aantal van ruim 195.000 in 2001/ 02, dat toen echter in juli werd vastgesteld. In werkelijkheid zullen de aantallen in september 2002 nog (aanzienlijk) hoger geweest zijn. In de Zoute Delta worden de meeuwen immers alleen geteld in januari; daarnaast foerageert de soort overdag veel op
grasland en in stedelijke bebouwing, gebieden die tijdens de watervogeltellingen sterk onderbelicht zijn maar grote aantallen kunnen herbergen (Reinstra & Sierdsema 2003). Het zou zinvol zijn om bijvoorbeeld via het PTT-project te achterhalen welk deel van de Kokmeeuwen in de watervogeltelgebieden verblijft en welk erbuiten, zodat er een goed beeld ontstaat van de totale winterpopulatie. Na de piek in juli-september, nemen de aantallen 160
200
140 120 index
index
150 100
100 80 60 40
50
20
0 75/76
0
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Nederland
Figuur 9.197. Trend van de Kokmeeuw in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 110.000, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Black-headed Gull in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.198. Seizoensverloop van de Kokmeeuw in 2002/03 (exclusief de Zoute Delta). / Seasonal changes of Black-headed Gull in 2002/03 (excluding the SW-Delta).
183
SOVON-monitoringrapport 2004/02
af door wegtrek van eigen broedvogels. Daarnaast vindt er ook aanvoer van vogels uit Fenno-Scandinavië en de Baltische Staten plaats (LWVT/SOVON 2002). De aantallen in 2002/03 waren het gehele seizoen aan de lage kant vergeleken met de voorgaande vijf jaren. Landelijk zijn de aantallen over de afgelopen 16 seizoenen teruggelopen, al is de neerwaartse tendens het afgelopen decennium afgevlakt. De afname vond vooral plaats in de Zoete Rijkswateren. Deze werd hier echter voorafgegaan door een periode van toename in de jaren zeventig en tachtig; de huidige aantallen wijken niet sterk af van die midden jaren zeventig. Het PTTproject laat in de periode 1980-2002 een gestage afname zien van de eind december aanwezige aantallen (SOVON & CBS). Grote concentraties werden in 2002/03 geteld op Vlieland (29.000, september), langs de IJssel (27.000, november), de Groninger Kust (Emmapolder-Lauwersoog 24.000, september), op Texel (21.000, september) en het IJsselmeer (18.000, augustus). De in het oog springende hoge aantallen langs de IJssel (Arnhem-Zutphen) vielen samen met hoge waterstanden in combinatie met zachte weersomstandigheden. Wintertellingen op de slaapplaats Rhederlaag tussen Arnhem en Zutphen (1994-2001) geven aan dat er in deze regio gemiddeld 25.000 Kokmeeuwen aanwezig zijn, met een maximum van 53.000 (Schoppers 2001).
8000 4000 2000 1000
Figuur 9.199. Verspreiding van de Kokmeeuw in januari 2003. / Distribution of Black-headed Gull in January 2003.
Tabel 9.43. Aantallen en trends van de Kokmeeuw in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Blackheaded Gull in important areas. gebied
Waddenzee IJssel Gestuwde Maas IJsselmeer Gelderse Poort Markermeer
SBZ
x x x x x
water syst. x x x x x x
gem. max.
max. 02/03
190.000 137.274 24.000 26.612 18.000 9.276 18.000 17.780 17.000 8.939 16.000 3.654
mnd trend totaal 9 11 11 8 11 4
+ f f f f f
trend 10 jaar 0 f 0 f -
N perc. periode imput 27 28 28 24 28 24
59 6 17 1 5 1
75-02 75-02 75-02 79-02 75-02 79-02
STORMMEEUW Larus canus In januari werd het hoogste aantal Stormmeeuwen geteld (166.000), wat deels te danken is aan de goede teldekking in die maand. Het seizoensverloop in de maandelijks getelde gebieden geeft een maximum aan voor augustus. Dit verloop, waarbij de aantallen in de Waddenzee doorslaggevend zijn, vertoont overeenkomsten met dat van de Kokmeeuw, maar de daling na de hoge nazomeraantallen was
184
bij de Stormmeeuw minder groot. In de Zoete Rijkswateren waren in november, net als bij de Kokmeeuw, grote aantallen aanwezig; hoog water en zachte weersomstandigheden spelen hierbij een rol. In Nederland zaten de aantallen onder het niveau van de voorgaande vijf jaren met uitzondering van december en januari, mogelijk als gevolg van een influx van noordelijke vogels op de vlucht voor de
Watervogels in Nederland in 2002/2003
200
index
150 100 50 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
Figuur 9.200. Trend van de Stormmeeuw in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 130.000, lineaire trend gehele periode: toename, laatste 10 jaar: stabiel. / Trend of Mew Gull in Wadden Sea in 19752002.
vorst. Voor heel Nederland geldt een toename over de afgelopen 16 seizoenen. In de Waddenzee waren de aantallen tot begin jaren negentig stabiel; daarna maakten ze een sprong om op hoger niveau opnieuw te stabiliseren. Waddenzee, Zoete Rijkswateren en Regionale gebieden vertonen wat dit betreft een vergelijkbaar patroon. Hoge aantallen werden in 2002/03 geteld op Griend (16.000, maart), Texel (12.600, september) en het Noordzeestrand van Terschelling en Ameland (11.600 resp. 10.000 in januari).
12000 6000 3000
140
1500
120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Nederland
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.201. Seizoensverloop van de Stormmeeuw in 2002/03 (exclusief the Zoute Delta). / Seasonal changes of Mew Gull in 2002/03 (excluding the SW-Delta). Figuur 9.202. Verspreiding van de Stormmeeuw in januari 2003. / Distribution of Mew Gull in January 2003. Tabel 9.44. Aantallen en trends van de Stormmeeuw in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Mew Gull in important areas. gebied
Waddenzee
SBZ
x
water syst. x
gem. max.
max. 02/03
130.000 61.288
mnd trend totaal 1
+
trend 10 jaar 0
N perc. periode imput 28
60
75-02
KLEINE MANTELMEEUW Larus graellsii Het seizoensmaximum in 2002/03 viel met 22.000 in maart. In de winter waren de aantallen het laagst, variërend tussen 88 in december en 336 in januari. Onze broedvogels trekken in juli-september naar de Atlantische kustgebieden van Frankrijk tot Marokko, terwijl kleinere aantallen in de westelijke Middellandse Zee overwinteren. In het voorjaar keren ze terug in de maanden maart-mei. Zowel in het
voor- als najaar wordt de trek niet alleen langs de kust vastgesteld maar ook in het binnenland. Concentraties werden in 2002/03 vastgesteld op Terschelling (12.000, maart), Schiermonnikoog (2650, maart) en het Noordzeestrand van Vlieland, Schiermonnikoog en Terschelling (resp. 2400 in september, 2100 in maart en 2000 in september).
185
SOVON-monitoringrapport 2004/02
ZILVERMEEUW Larus argentatus Tijdens de januari-telling werd het hoogste aantal van 111.000 Zilvermeeuwen geteld; januari is dan ook de maand met de beste teldekking. Het seizoensverloop in de Waddenzee gaf een vrij gelijkmatig beeld te zien, met aantallen die overeenkwamen met het gemiddelde over de afgelopen vijf seizoenen (met een onverklaarbare dip in september). De aantallen in januari waren in de meeste regio’s (inclusief Zoute Delta) iets aan de lage kant. Landelijk zijn de aantallen gedurende de afgelopen 16 seizoenen niet wezenlijk veranderd, maar de laatste 10 jaar 160 140
index
120 100 80 60
tekent zich een afname af. De recente afname kan verband houden met de afname van de eigen broedpopulatie (vooral duinen en Waddengebied), aangezien onze broedvogels voornamelijk standvogel zijn. Daarnaast overwinteren in ons land ook vogels uit Noorwegen (inclusief Noordkaap), Zweden en het Oostzeegebied, terwijl kleine aantallen van de Britse Eilanden afkomstig kunnen zijn (Speek & Speek 1984). In 2002/03 werden opvallende concentraties gevonden op het Noordzeestrand van Terschelling (max. 14.000), langs de Westerschelde (9400) en de Hollandse kust bij Zandvoort (8900) (telkens in januari). In vergelijking met Kok- en Stormmeeuw is de Zilvermeeuw de meest kustgebonden soort; de aantallen in het binnenland, vooral langs de Grote Rivieren en in het IJsselmeergebied, bedroegen slechts 6% van het totaal.
40 20 0 75/76
80/81
85/86
90/91
95/96
00/01
12000
Figuur 9.203. Trend van de Zilvermeeuw in de Waddenzee in 1975-2002. Gem. maximum: 98.000, lineaire trend gehele periode: stabiel, laatste 10 jaar: afname. / Trend of European Herring Gull in Wadden Sea in 1975-2002.
6000 3000 1500
140 120
index
100 80 60 40 20 0
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun Nederland
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.204. Seizoensverloop van de Zilvermeeuw in 2002/03 in de Waddenzee. / Seasonal changes of European Herring Gull in 2002/03.
Figuur 9.205. Verspreiding van de Zilvermeeuw in januari 2003. / Distribution of European Herring Gull in January 2003.
Tabel 9.45. Aantallen en trends van de Zilvermeeuw in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of European Herring Gull in important areas. gebied
Waddenzee
186
SBZ
x
water syst. x
gem. max.
max. 02/03
98.000 55.158
mnd trend totaal 1
0
trend 10 jaar -
N perc. periode imput 27
67
75-02
Watervogels in Nederland in 2002/2003
PONTISCHE MEEUW Larus cachinnans De Pontische Meeuw is vrij lastig te herkennen. Pas in november 1997 werden de eerste twee tijdens een watervogeltelling gemeld en sindsdien nemen de aantallen jaarlijks toe, naar alle waarschijnlijkheid doordat meer tellers in staat zijn de soort te determineren. Het is in ons land hoofdzakelijk een wintervogel. In november-maart werden maandelijks tenminste 10 vogels gemeld en het seizoensmaximum (35, een record) viel, net als voorgaande jaren, tijdens de
midwintertelling. Pontische Meeuwen worden vooral gemeld uit het stroomgebied van de Maas in Zuid-Limburg en, in mindere mate, langs de Nederrijn. De grootste concentraties verbleven in de plassen langs de Kalkmaas bij Eijsden (16 in december, 12 in januari) en de Midden-Limburgse Maasplassen (12 in januari). Solitaire Pontische Meeuwen werden gezien in De Wieden (november) en langs de kust (4 waarnemingen).
GEELPOOTMEEUW Larus michahellis In tegenstelling tot de Pontische Meeuw, die vooral ‘s winters in ons land gezien wordt, zijn al in de nazomer (juli-september) relatief veel Geelpootmeeuwen in Nederland aanwezig. In 2002/03 werden de meeste Geelpoten gezien in september (23), april (20) en oktober (18). De meeste verbleven langs de Grote Rivieren, met con-
centraties langs de Kalkmaas ten zuiden van Maastricht (14 in april), de Midden-Limburgse Maasplassen (6 in december) en de Nederrijn tussen Arnhem en Heteren (5 in augustus). Elders werden Geelpootmeeuwen o.a. op Vlieland, het Heegermeer, langs de IJssel, de Randmeren en in de Biesbosch gezien.
GROTE BURGEMEESTER Larus hyperboreus Tijdens de midwintertelling werden drie Grote Burgemeesters waargenomen: in de Waddenzee op de Richel bij Vlieland en ten westen van Holwerd (hier
ook in november), en in de westelijke Westerschelde. Een overzomerende vogel langs de Friese Waddenkust werd in juni in Polder de Koning gezien.
GROTE MANTELMEEUW Larus marinus Van de grootste der meeuwen werden maximaal 10.300 exemplaren geteld, in november; dit aantal was het hoogste van de afgelopen vijf jaren. Het Waddengebied herbergt de meeste overwinteraars;
vergeleken met de Zilvermeeuw zijn de aantallen in de Zoute Delta naar verhouding laag. In de Zoete Rijkswateren, waar de aantallen klein zijn, vormde 200
160 140
150 index
index
120 100 80 60
100
50
40 20 0 75/76
0
80/81
85/86
90/91
95/96
jul aug sep okt nov dec jan feb mrt apr mei jun
00/01
Figuur 9.206. Trend van de Grote Mantelmeeuw in de Zoete Rijkswateren in 1975-2002. Gem. maximum: 1.100, lineaire trend gehele periode: fluctuerend, laatste 10 jaar: afname. / Trend of Great Black-backed Gull in National Freshwater Bodies in 1975-2002.
Nederland
min-max 97-01
gem. 97-01
Figuur 9.207. Seizoensverloop van de Grote Mantelmeeuw in 2002/03 (exclusief de Zoute Delta). / Seasonal changes of Great Black-backed Gull in 2002/ 03 (excluding SW-Delta).
187
SOVON-monitoringrapport 2004/02
oktober een uitschieter (hoogste aantal uit voorgaande vijf jaren). Landelijk hebben de aantallen op de lange noch korte termijn een duidelijke verandering ondergaan; wat dit betreft is er ook geen verschil tussen het Waddengebied (aantallen al 30 jaar stabiel, wel in jaren negentig opvallende fluctuaties) en de Zoute Delta (januari-aantallen vanaf 1987/ 88 stabiel met eveneens grote fluctuaties). In de Zoete Rijkswateren is de soort eerst tot begin jaren tachtig toegenomen, daarna vooral in de jaren negentig weer afgenomen. De jaarlijkse fluctuaties zijn hier overigens kleiner dan in Waddengebied en Zoute Delta. Dat opvallende fluctuaties ontbreken, zou kunnen wijzen op een vaste populatie die in het binnenland verblijft. Interessant zou zijn om te weten of het hier jaarlijks om dezelfde vogels gaat. In het binnenland wordt vooral aas gegeten, verzameld in de aanspoelzones, maar is de soort tevens predator van diverse soorten watervogels. Hoge aantallen werden in 2002/03 geteld op de Noordzeestranden van Vlieland en Terschelling (resp. 2600 in september en 1800 in november), Texel (1400, december), Noorderhaaks/Razende Bol (1400, december) en Schiermonnikoog (1400, november). Het geschatte aantal van 71.500 exemplaren op het Nederlands Continentaal Plat in de winter (Camphuysen & Leopold 1994) geeft aan
1000 500 250 125
Figuur 9.208. Verspreiding van de Grote Mantelmeeuw in januari 2003. / Distribution of Great Black-backed Gull in January 2003.
dat maar een klein deel van de Grote Mantelmeeuwen op land en vlak langs de kust wordt aangetroffen.
Tabel 9.46. Aantallen en trends van de Grote Mantelmeeuw in belangrijke gebieden. / Numbers and trend of Great Black-backed Gull in important areas. gebied
Waddenzee
SBZ
x
water syst.
gem. max.
max. 02/03
x
8.100
9.282
mnd trend trend totaal 10 jaar 11
0
0
N perc. periode imput 26
69
76-02
DRIETEENMEEUW Rissa tridactyla Deze echte ‘zeemeeuw’ werd alleen gezien vanaf het Noordzeestrand (11 waarnemingen met in totaal 190 vogels, alle in januari) en in het Waddengebied (6 waarnemingen van in totaal 16 vogels, in september, november en januari). In drie gevallen, steeds op 18 januari, werden meer dan 10 Drieteenmeeu-
wen gezien in de Noordzee: bij de oostpunt van Vlieland (102), op Schiermonnikoog (58) en vanaf het strand bij Julianadorp (NH, 11). Dat er juist in januari relatief veel Drieteenmeeuwen werden gezien, kan worden verklaard door de stormachtige zuidwestenwind op 18 januari.
LACHSTERN Gelochelidon nilotica Deze stern wordt vrijwel ieder jaar wel een enkele keer tijdens de tellingen gezien. In september 2002
188
werd een groepje van vier waargenomen op Rottumerplaat en een solitaire vogel op Balgzand.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
REUZENSTERN Sterna caspia In augustus en september is de kans op een Reuzenstern het grootst. In sommige jaren verschijnt de soort ook in april-juli en (zelden) oktober op het formulier. In 2002/03 leverde augustus waarnemingen op in het Lauwersmeer (6 op drie locaties) en langs de Friese IJsselmeerkust (5, waarvan 4 op de Mokkebank). De andere waarnemingen in dit seizoen kwamen uit de Oude Venen, Friesland (1 in april), het Lauwersmeer (2 in juni) en Rottumer-
plaat (2 in september). De aantallen die tijdens de tellingen gezien worden, vormen een magere afspiegeling van de aantallen die in ons land verblijven zoals blijkt uit losse waarnemingen buiten de watervogeltellingen om. Zo waren er op 11 augustus 2002 minimaal 64 vogels aanwezig in het noorden van het land (44 in de Workumerwaard, 16 in de Makkumerwaard en 4 in het Lauwersmeer, www.lauwersmeer.com).
GROTE STERN Sterna sandvicensis In 2002/03 werden de meeste Grote Sterns geteld in september (3200). Daarmee werd de staart vastgesteld van de zomerpiek in juli-augustus (eigen broedvogels met jongen, tevens doortrekkers). Veel Grote Sterns werden geteld op Vlieland (1100), gevolgd door de Noorderhaaks (495) en het Noordzeestrand van Terschelling (440) en Schiermonnikoog
(425). Van de 1850 Grote Sterns in mei (waarschijnlijk vooral eigen broedvogels) werd een relatief groot deel waargenomen op Texel (470) en de Noorderhaaks (270). De Nederlandse broedpopulatie groeit gestaag en besloeg in 2002 ruim 17.000 paren (van Dijk et al. 2003).
VISDIEF Sterna hirundo De meeste Visdieven werden in 2002/03 geteld in augustus (5600) en mei (6200), maanden waarin eigen broedvogels naast doortrekkers aanwezig zijn. Het aantal in augustus is vrij hoog wanneer bedacht wordt dat de Waddenzee niet integraal geteld is. Ter vergelijking: in augustus 2000 (mét een integrale telling) werden 5610 Visdieven geteld, waarvan rond
3000 in de Waddenzee. Het aantal in mei sluit aan op dat van een jaar eerder (6900 in mei 2002). In augustus werden de grootste concentraties Visdieven waargenomen bij Wieringen (2000) en op het IJsselmeer (1200), in mei op het Haringvliet (1350) en Markermeer (930).
NOORDSE STERN Sterna paradisaea De meeste Noordse Sterns werden geteld in juni; van de 400 werden er 350 op de Friese Waddenkust aangetroffen en 50 op Rottumeroog, waarschijnlijk allemaal broedvogels ter plaatse. Het aan-
tal in mei viel lager uit (363). De meeste werden in die maand gezien op de Blauwe Balg tussen Terschelling en Ameland (65) , de Friese Waddenkust (60) en Terschelling (51).
DWERGSTERN Sterna albifrons Maximaal werden 257 Dwergsterns geteld, in mei (vgl. 165 in mei 2001), met de meeste op Texel (110). De telling in augustus (159, waarvan 69 op Rottumeroog) pakte laag uit doordat de Waddenzee niet integraal werd onderzocht. In augustus 2000 leverde een complete telling 840 Dwergsterns op.
De aantallen broedparen in Nederland zijn stabiel tot licht toenemend (van Dijk et al. 2003). Hetzelfde is van toepassing op de Deense broedvogelpopulatie, die in 2003 zo’n 300 paren telde (Grell et al. 2004).
189
SOVON-monitoringrapport 2004/02
ZWARTE STERN Chlidonias niger De najaarstrek van deze soort loopt van eind juli tot begin september. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste Zwarte Sterns werden geteld in augustus (2860, iets meer dan gemiddeld). De werkelijk aanwezige aantallen waren misschien wel een factor 10-15 hoger. In de nazomer maken immers grote aantallen gebruik van het IJsselmeergebied om er te ruien en op te vetten voor de trek naar
190
Afrika. Tijdens slaapplaatstellingen in het najaar van 2000 ging het om zo’n 40.000 exemplaren (van der Winden & Schobben 2001). Deze slaapplaatsaantallen zijn lager dan wat gebruikelijk was aan het eind van de jaren tachtig en begin jaren negentig. Er zijn aanwijzingen dat ze recent nog verder omlaag zijn gegaan.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
9.10. Velduil, IJsvogel, Grote Gele Kwikstaart en kwelderzangers VELDUIL Asio flammeus De meeste Velduilen werden gezien in november en februari (in beide maanden 34), en vooral in het kustgebied. Zo werden er in november de nodige Velduilen geteld op Griend (9) en de Friese en Groninger kust (5 resp. 4). In februari telden Lauwersmeer (10), Griend (9) en Oosterschelde (6) de meeste Velduilen. Concentraties in het binnenland die het noemen waard zijn, vormen die in Midden Delfland/Oude Leede (9 in maart), Fochtelooërveen (3 in november en maart), Tjeukemeer (2 in november en december) en Rottige Meenthe/Brandemeer (2 in november). De echt grote concentraties die in het verleden in muizenrijke jaren optraden (Hagemeijer & Hustings 1994), zijn verleden tijd. Dat de stand van veldmuis en rosse woelmuis laag tot zeer laag was in het voorjaar van 2003 (Bijlsma 2004),
zal een harde dobber zijn geweest voor overwinterende en doortrekkende Velduilen. In het Fochtelooërveen bleek de woelrat de talrijkste prooi in de verzamelde braakballen in maart 2003. Hier werden in maart en april overigens de resten van drie dode Velduilen gevonden (Feenstra 2004). Als broedvogel verkeert de Velduil nog steeds in een vrije val. In het voorjaar van 2003 werden slechts 26 paren vastgesteld (van Dijk et al. 2003), terwijl het in de jaren zeventig om 100-200 ging, en in muizenrijke jaren vermoedelijk nog wel meer. Ook in andere landen gaat het de soort niet voor de wind. In Denemarken werden in 2003 nog slechts 11 paren vastgesteld, tegen zo’n 50 in de jaren zeventig (Grell et al. 2004).
IJSVOGEL Alcedo atthis In het door SOVON uitgeroepen ‘Jaar van de IJsvogel 2002’ kwam het ongekend hoge aantal van 650-700 paar IJsvogels in ons land tot broeden (van Dijk et al. 2003). Echter, tijdens de watervogeltellingen in de daaropvolgende maanden was daar weinig van te merken. Met uitzondering van september en oktober waren de aantallen in alle maanden lager dan in het vorige seizoen. De beste tellingen waren oktober en november (143 en 104 vogels); in 2001/01 ging het om maximaal 200 in januari.
Door periodieke vorstperiodes in december-februari was er vermoedelijk een niet onaanzienlijke wintersterfte opgetreden (wat in het broedseizoen van 2003 werd bevestigd door lagere aantallen broedparen). In de piekmaanden september-oktober werden in diverse gebieden grotere aantallen IJsvogels gemeld, o.a. 17 in de Biesbosch, 15 in de MiddenLimburgse Maasplassen en 13 langs de Gestuwde Maas.
STRANDLEEUWERIK Eremophila alpestris De maximale aantallen Strandleeuweriken lagen op een vergelijkbaar niveau als het voorgaande seizoen. Doordat de soort het meest wordt gezien tijdens hoogwatertellingen in het Waddengebied zijn de maandelijkse aantallen alleen voor november-januari en maart representatief (tabel 4.1). November en december verschilden nauwelijks in aantal (resp. 666 en 639 exemplaren, met concentraties vooral langs de Friese en Groningse kust (resp. 138 en
333; 216 en 134 vogels). De aantallen bleven ook in de tweede helft van de winter op hoog niveau (geen vroege wegtrek vanwege vorstperioden?), met opvallende groepen op Rottumerplaat (maximum 110-127 in februari-maart). Langs de vastelandskusten van Groningen en Friesland werden in deze periode veel minder Strandleeuweriken gezien.
191
SOVON-monitoringrapport 2004/02
GROTE GELE KWIKSTAART Motacilla cinerea De Grote Gele Kwikstaarten die tijdens de watervogeltellingen worden gezien, vormen maar een zwakke afspiegeling van de aantallen die buiten het broedseizoen in onze contreien verblijven. Ze houden zich in deze periode bij voorkeur op langs snelstromende beken (oosten en vooral zuiden van het land) en in stedelijk gebied (hele land); in beide gevallen gaat het om habitats die door de watervogeltellingen slecht worden gedekt. Poot (2003) schat op grond van ervaringen in Utrecht dat zo’n driekwart van alle overwinterende Grote Gele Kwik-
staarten zich in steden ophouden. Tijdens de watervogeltellingen ligt het zwaartepunt meer op het landelijk gebied. De grootste aantallen werden in het late najaar en in de midwinterperiode geteld (maximaal 60 in januari). In het najaar was het voorkomen iets uitgebreider dan vorig seizoen; het midwinteraantal bleef echter hetzelfde (2002: 58). Het piekje in maart en april had waarschijnlijk deels betrekking op doortrekkers. De grootste aantallen werden als vanouds in Zuid-Limburg gezien (o.a. 14 in GeleenSittard in januari).
FRATER Carduelis flavirostris Na twee magere seizoenen werden in 2002/03 eindelijk weer eens ouderwetse aantallen Fraters waargenomen. Grote aantallen werden geteld in maanden die samenvielen met integrale tellingen in het Waddengebied (november-januari), waar zich doorgaans ruim 80% van alle Fraters ophoudt. December vormde met ruim 4100 vogels een uitgesproken piek, daarbuiten ging het om een kleine 3000 individuen in november en januari. Ook die aantallen betekenden een verdubbeling ten opzichte van beide voorgaande seizoenen. Verklaringen voor deze aantalsschommelingen hebben we niet; de andere kust-zangvogels, die in het algemeen ook in
de afgelopen jaren minder dik waren gezaaid, beleefden in 2002/03 geen opleving. De sterke gebondenheid aan de Waddenzee komt ook in de verspreiding goed naar voren. Vooral de kwelders aan de Fries-Groningse kust vormen een aantrekkelijk habitat, met goede aantallen op Noord-Friesland buitendijks (1385 in december), langs de Noordkust van Groningen (911 in december, 955 in december) en aan de Dollard (421 in november). In het Deltagebied werden kleinere groepen opgemerkt. Vooral Saeftinghe, eveneens een gebied met uitgestrekte zaadhoudende pioniervegetaties, is hier in trek.
IJSGORS Calcarius lapponicus Deze soort is niet 100% kustgebonden, en zal door minder ervaren waarnemers snel over het hoofd worden gezien (of gehoord). In 2002/03 werden maximaal 102 vogels geteld (november), iets meer dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Tellers aan de Friese Waddenkust hadden een belangrijke rol in dit aantal; zij zagen er 77. Ook tijdens andere
tellingen werden IJsgorzen voornamelijk vastgesteld aan de Friese en in mindere mate Groningse kust. Het aantal IJsgorzen dat wadvogeltellers zien, houdt waarschijnlijk mede verband met de lengte van het traject dat over de kwelder of landaanwinningswerken wordt gelopen.
SNEEUWGORS Plectrophenax nivalis De waarnemingen in 2002/03 steken wat mager af tegen de 1100-1800 Sneeuwgorzen die eind jaren negentig werden geteld. Ook bij deze soorten hebben we alleen representatieve aantallen in maanden waarin er hoogwatertellingen in de Waddenzee werden gehouden. November was de piekmaand (613). In tegenstelling tot Strandleeuwerik en Frater,
192
worden Sneeuwgorzen duidelijk meer op het strand gezien. De verspreiding kende dan ook zwaartepunten op de eilanden, met name Ameland (139 in november, 111 in januari), Vlieland (135 in december) en Rottumeroog (116 in februari). In november was ook de vastelandskust in Noord-Holland, Friesland en Groningen lokaal goed bezet.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Literatuur ANDERSSON C. 2004. The reintroduction of the Lesser Whitefronted Goose in Swedish Lapland - a summary for 20002003. In: AARVAK T. & TIMONEN S. (red.), Fennoscandian Lesser White-fronted Goose conservation project. Report 2001-2003 - WWF Finland Report No 20 & Norwegian Ornithological Society, NOF Rapportserie no. 1-2004: pp. 51-52. BAK A., KAPER A., REEZE A.J.G. & VAN SPLUNDER I. 2000. Watersysteemrapportage Noordzeekanaal, AmsterdamRijnkanaal, Kanaal Gent-Terneuzen, Twenthekanalen 1997. RIZA rapport 2000.031. RIZA, Lelystad. BEINTEMA A., BUESINK H. & VAN DEN BERGH L. 1993. Overwinterende watervogels in Nederland, 1967-89. Limosa 66: 17-24. BELL M.C. 1995. UINDEX 4. A computer programme for estimating population index numbers by the Underhillmethod. The Wildfowl & Wetlands Trust, Slimbridge. BENGTSSON D. & JONZÉN N. 2001. Höstflyttning av ängshök Circus pygargus och brun kärrhök C. Aeruginosus på Ölands södra udde. Ornis Svecica 11: 1-6. VAN DEN BERGH L.M.J. 1999. Tundra Bean Goose Anser fabalis rossicus. In: Maden J., Cracknell G. & Fox T. (red.), Goose populations of the Western Palearctic. NERI/Wetlands International, Ronde/Wageningen. VAN DEN BERGH L.M.J. 2003a. De West-Siberische Taigagans of Johansens Gans Anser fabalis johanseni. Vogeljaar 51: 58-64. VAN DEN B ERGH L.M.J. 2003b. De Oost-Siberische Taigagans of Middendorffs Gans Anser fabalis middendorffi. Vogeljaar 51: 243-249. VAN DEN BERGH L.M.J. 2004a. De Oost-Siberische Toendragans Anser serrirostris serrirostris. Vogeljaar 52: 14-22. VAN DEN BERGH L.M.J. 2004b. De Sushkins Gans Anser fabalis neglectus en de Buturlingans Anser (fabalis) carneirostris. Vogeljaar 52: 200-209. BERLIJN M. 2003. Kleine Topper bij Scheelhoek. Dutch Birding 25: 149-150. BERREVOETS C.M. & ARTS F.A. 2002. Ruimtelijke analyses van zeevogels: verspreiding van Alk/ Zeekoet op het Nederlands Continentaal Plat. Rapport RIKZ/2002.039. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. BERREVOETS C. & ARTS F.A. 2003. Midwintertelling van zeeeenden in de Waddenzee en deNederlandse kustwateren, januari 2003. Rapport RIKZ/2003.008. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. BERREVOETS C.M., STRUCKER R.C.W. & MEININGER P.L. 2003. Watervogels in de Zoute Delta 2001/2002. Rapport 2003.001. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. DE BIE S. & ZIJLSTRA M. 1985. Kluten Recurvirostra avosetta en waterpeil in de Oostvaardersplassen: broeden in een veilige omgeving? Limosa 58: 41-48. BIJLSMA R.G. 1995. Aantalsverloop en broedsucces van de Dodaars Tachybaptus ruficollis. Drentse Vogels 8: 1-9. BIJLSMA R.G. 2004. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2003. De Takkeling 12 (1): 7-55. BIJLSMA R.G., HUSTINGS F. & CAMPHUYSEN C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij / KNNV Uitgeverij, Haarlem / Utrecht. BLEW J., GÜNTHER K., LAURSEN K., VAN ROOMEN M. & SÜDBECK P. 2004: Overview on trend and numbers of migratory wa-
terbirds in the Waddensea 1992/93-1999/2000. In: BLEW J. & SÜDBECK P. (red), Migratory waterbirds in the Waddensea 1992/1993-1999/2000. Wadden Sea Ecosystem No. 17, Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven. BOELE A. & VOSLAMBER B. 1999. Watervogels in de Zoete Rijkswateren in 1997/98. SOVON-Nieuws 12(1): 14-15. DE BOER P., KOKS B.J., VAN ROOMEN M.W.J. & VAN WINDEN E.A.J. 2001. Watervogels in de Nederlandse Waddenzee in 1997/98 en 1998/99. SOVON-monitoringrapport 2001/ 04. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. DE BOER P., VOSLAMBER B., KOKS B., KLEEFSTRA R. & OOSTERHUIS R. 2002. Onderzoek naar vogelwaarden van Hond en Paap in juli-november 2002. SOVON-onderzoeksrapport 2002/14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. BOS D. & STAHL J. 2003. Creating new foraging opportunities for Dark-bellied Brent Branta bernicla and Barnacle Geese Branta leucopsis in spring - insights from a large-scale experiment Ardea 91 (2): 153-166. BOT P.V.M. 2001. Grevelingenmeer en minder. Trends in water.nl (3): 1-2. BOUDEWIJN T.J. 1989. De Tafeleend Aythya ferina als zaadeter in de Grevelingen. Limosa 62: 169-172. VAN BREDERODE N. & ROERSMA H. 2002. Doortrek van Steenlopers aan de Hondsbossche Zeewering. De Kleine Alk 20 (2): 12-14. BREUKERS C.P.M., STORM A.A., VAN DAM E.M. & VAN OIRSCHOT M.C.M. 1996. Biologische monitoring zoete rijkswateren: watersysteemrapportage Volkerak-Zoommeer 1987-1994. RIZA nota nr. 96.003. RIZA, Lelystad. BUESINK H., BEINTEMA A.J. & VAN DEN BERGH L.M.J. 1992. Een kwart eeuw watervogeltellingen. Rapport 92/25. IBN/ DLO, Arnhem. BULT T. & KESTELOO J.J. 2002. Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2002. RIVO Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek, IJmuiden. CAMPHUYSEN C.J. & LEOPOLD M.F. 1994. Atlas of seabirds in the Southern North Sea. IBN Research report 94/6. NIOZReport 1994-8, Institute of Forestry and Nature research, Dutch Seabird Group and Netherlands Institute for Sea Research, Texel. CAMPHUYSEN C.J., BERREVOETS C.M., CREMERS H.J.W.M., DEKINGA A., DEKKER R., ENS B.J., VAN DER HAVE T.M., KATS R.K.H., KUIKEN T., LEOPOLD M.F., VAN DER MEER J. & P IERSMA T. 2001. Mass-mortality of common eiders (Somateria mollissima) in the Dutch Wadden Sea, winter 1999/2000: starvation in a commercially exploited wetland of international importance. Biological Conservation 106: 303-317. COTTAAR F., KOFFIJBERG K., BERREVOETS C. & CLAUSEN P. 1999. Witbuikrotganzen Brante bernicla hrota in Nederland in de winter van 1995/96 en 1996/97. Limosa 72: 89-98. DELANY S., REYES C., HUBERT E., PIHL S., REES E., HAANSTRA L. & VAN STRIEN A. 1999. Results from the International Waterbird Census in the Western Palearctic and Southwest Asia, 1995 and 1996. Wetlands International Publication No. 54, Wageningen, The Netherlands. DENNEMAN B., WEILER P., SYMENS P., KLAP V., VAN GILS W., SMEELE Q., BOUMA H., & HEMMINGA M. 2004. De Schelde Natuurlijk, visie op een duurzaam en natuurlijk Scheldeestuarium. Brochure, 1- 49.
193
SOVON-monitoringrapport 2004/02
DESHOLM M., CHRISTENSEN T.K., SCHEIFFARTH G., HARIO M., ANDERSSON A., E NS B., C AMPHUYSEN C.J., NILSSON L., WALTHO C.M., LORENTSEN S-H., KURESOO A., KATS R.K.H., FLEET D.M. & FOX A.D. 2002. Status of the Baltic/Wadden Sea population of the Common Eider Somateria m. mollissima. Wildfowl 53: 167-203. VAN DIJK A.J. 2003. Broedvogel Monitoring Project: iets over 2002, heide en duinen. SOVON-Nieuws 16: 5-7. VAN DIJK A.J., HUSTINGS F., KOFFIJBERG K., VAN DER WEIDE M.J.T., ZOETEBIER D. & PLATE C.L. 2003. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Nederland in 2002. SOVONmonitoringrapport 2003/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN DIJK K. & VAN ’T HOFF J. 1999. Voorkomen en aantalsontwikkeling van wadvogels langs de Groninger Noordkust tussen 1972 en 1997. Grauwe Gors 27 (1): 65-116. DIJKSEN L. 2003. Enerverend broedseizoen 2003 op de Wadden. SOVON-Nieuws 16: 10-11. VAN DIJL M & BOELE A. 2002. Witstaartkievit op herhaling. Dutch Birding 24: 259. DIRKSEN S. & BOUDEWIJN T. 1996. Welke factoren bepalen de nachtelijke verspreiding van foeragerende duikeenden in het Middenlimburgse Maasplassengebied. Limburgse Vogels 7: 7-17. EBBINGE B.S. 2003. De relatie tussen Rotganzen en lemmingen. Mens en Vogel 1: 38-49. EBBINGE B.S 2004. Onderzoek naar het broedsucces van Zwartbuikrotganzen. Limosa 77: 71-78. VAN EERDEN M.R. 1997. Patchwork: Patch use, habitat exploitation and carrying capacity for waterbirds in Dutch fresh water wetlands. Van Zee tot Land 65. Rijkswaterstaat, Lelystad. ENS B.J. & KATS R.K.H. 2004. Evaluatie van Voedselreservering Eidereenden in de Waddenzee. Rapportage in het kader van EVAII deelproject B2. Alterra rapport 931, 1-155. Alterra, Wageningen. ENS, B. J., SMAAL, A. C. & DE VLAS J. 2004. The effects of shellfish fishery on the ecosystems of the Dutch Wadden Sea and Oosterschelde. Final report on the second phase of the scientific evaluation of the Dutch shellfish fishery policy (EVA II). Alterra-rapport 1011, RIVO-rapport C056/ 04, RIKZ-rapport RIKZ/2004.031. Alterra, Wageningen. FEENSTRA H. 2004. Vogelinventarisatie Fochtelooërveen 2003. Bureau Vogelinventarisatie De Kraanvogel 2004/1, Fochteloo. GEELHOED S. 2003. Zeetrektellingen december 2002 tm maart 2003. Nieuwsbrief NZG 5: 7-8. GERDES K. 1995. Zur Phänologie des Dunkler Wasserläufers (Tringa erythropus) im Dollart. Vogelkundliche Berichte aus Niedersachsen 27: 17-22. GERRITSEN G.J. 2002. The status of the Jack Snipe in The Netherlands. Zwolle. GERRITSEN G.J. & TIJSSEN W. 2003. De betekenis van Nederland als pleisterplaats voor IJslandse Grutto’s Limosa limosa islandica tijdens de voorjaarstrek in 2001 en 2002. Limosa 76: 103-108. VAN GILS J.A. 2004. Foraging decisions in a digestively constrained long-distance migrant, the red knot (calidris canutus). PhD Thesis, University of Groningen, Groningen, The Netherlands. GLOE P. 2001. Zum Tagesrhythmus von im Watt Nahrung suchenden Dunkelwasserläufern Tringa erythropus im Vergleich mit einigen anderen Limikolen. Seevögel 22 (1): 25-29. GRELL M.B., HELDBJERG H., RASMUSSEN B., STABELL M., TOFFT
194
J. & VIKSTRRM T. 2004. Truede of sjFldne ynglefugle i Danmark 1998-2003. Dansk Ornitologisk Forenings Tidsskrift 98 (2): 45-100. GÜNTHER K. 2003. Rastvogel Monitoring im Schleswig-Holsteinischen Wattenmeer 2001-2002. WWF, Husum. HAGEMEIJER W. & HUSTINGS F. 1994. Ruimt de Velduil het veld? SOVON-Nieuws 7 (3): 6-7. HARTGERS E.M. & DEKKERS W. 2000. Vissen. In: NOORDHUIS R. (red.). Biologische monitoring zoete rijkswateren: Watersysteemrapportage IJsselmeer en Markermeer. RIZArapport 2000.050, Lelystad. HOLLOWAY S., AUSTIN G. & REHFISCH M. 1999. Declines in wintering non-estuarine coastal waders. BTO News 225: 10-11. DE HOOG J.E.W., COOPS H., STORM A.A., OHM M. & PRINKS K.H. 1997. Biologische monitoring zoete rijkswateren: Watersysteemrapportage Haringvliet, Hollandsch Diep, Biesbosch 1994. RIZA nota nr. 96.032. RIZA, Lelystad. HUGHES B. 1998. Ruddy Duck Oxyura jamaicensis. BWP Update 2: 159-172. Oxford University Press., Oxford. HULSCHER J.B. & BUNSKOEKE E.J. 2003. De Noord-Hollandse graslanden minder in trek bij de Goudplevier. Tussen Duin & Dijk 2 (1): 16-18. HULSCHER J.B., BUNSKOEKE E.J. & ENGELMOER E. 2001. Het doortrekpatroon van de Goudplevier langs de Friese kust in het najaar en voorjaar tijdens en na het tijdperk Eenshuistra 1948-1999. Twirre 12 (3): 94-100. HUSTINGS F. & VAN WINDEN E. 1998. Slechtvalken Falco perigrinus buiten de broedtijd in Nederland. Slechtvalk Nieuwsbrief 4 (2): 2-6. IJNSEN F. 1991. Karaktergetallen van de winters vanaf 1707. Zenit 18: 65-73. DE JONG M.L., ENS B.J. & KATS R.K.H. 2003. Aantallen Eidereenden in en rond het Waddengebied in de winter van 2002/2003. Alterra rapport 794. Alterra, Wageningen. JUKEMA J., PIERSMA T., HULSCHER J.B., BUNSKOEKE E.J., KOOLHAAS A. & VEENSTRA A. 2001. Goudplevieren en wilsterflappers: eeuwenoude fascinatie voor trekvogels. Fryske Akademy, Leeuwarden/KNNV Uitgeverij, Utrecht. VAN DE KAM J., ENS B., PIERSMA T. & ZWARTS L. 1999. Ecologische Atlas van de Nederlandse Wadvogels. Schuyt & Co, Haarlem. KERSTEN M. 1996. De najaarstrek van Steenlopers door de Waddenzee. Limosa 69: 141-142. KETZENBERG C. & EXO K.M. 1996. How attractive are mudflats for Golden Plovers? Wader Study Group Bulletin 79: 25. KLEEFSTRA R. 2003. Roofvogels in de midwintertelling. SOVON-Nieuws 16 (1): 13-14. KLEEFSTRA R. & TANGER D. 2004. Hoeveel ‘steltjes’ in het binnenland in najaar 2003? SOVON Nieuws 17 (2): 9-10. KLEEFSTRA R., KOKS B.J., VAN ROOMEN M.W.J. & VAN WINDEN E.A.J. 2002a. Watervogels in de Nederlandse Waddenzee in 1999/2000. SOVON Monitoringrapport 2002/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. KLEEFSTRA R., ALEXANDER O. & HOOIJMEIJER J. 2002. Koese op it wetter: ganzen en zwanen op slaapplaatsen in Fryslân in 1998-2002. Twirre 13 (4) 109-118. KNJV 2002. Fauna in cijfers. WBE-Databank 5. Nieuwsbrief, Amersfoort. KOFFIJBERG K & GÜNTHER K. 2004. Recent population dynamics and habitat use of Barnacle Geese and Dark-bellied Brent Geese in the Wadden Sea. In: BLEW J. & SÜDBECK P. (red.) 2004. Migratory waterbirds in the Wadden Sea 19922000 - with special emphasis on trends and conservation. Wadden Sea Ecosystem No. 17. Common Wadden Sea
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Secretariat, Wilhelmshaven. KOFFFIJBERG K., VOSLAMBER B. & VAN WINDEN E. 1997. Ganzen en zwanen in Nederland: overzicht van pleisterplaatsen in de periode 1985-94. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. KOFFIJBERG K., VAN ROOMEN M.W.J. & BERREVOETS C. & NOORDHUIS R. 2000. Tellen van watervogels in Nederland: verdere ontwikkelingen en integratie vanaf 2000. SOVONOnderzoeksrapport 2000/05. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. KOLLMANN R., NEUMANN T. & STRUWE-JUHL B. 2002. Bestand und Schutz des Seeadlers (Haliaeetus albicilla) in Deutschland und seinen Nachbarländern. Corax 19 (1): 1-14. KRAAN C., PIERSMA T., DEKINGA A., VAN DER MEER J., VAN GILS J. A., SPAANS B., KOOLHAAS A. & RAAIJMAKERS C. 2004. Korte termijn effecten van de mechanische kokkelvisserij in de westelijke Waddenzee op bodemfauna. Koninklijk NIOZ-Intern Rapport, 1-20. Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Texel. KUBE J., GRAUMANN G. & GRUBE B. 1994. Die Herbstzugphänologie des Goldregenpfeifers (Pluvalius apricaria) an der deutschen Ostseeküste und im nordostdeutschen Binnenland. Corax 15 (2): 83-92. KRÜGER T. 2004. Wegzugbestand des Goldregenpfeifers Pluvialis apricaria in Niedersachsen: Ergebnisse einer landesweiten Synchronzählung am 11./12. Oktober 2003. Vogelkundliche Berichte aus Niedersachsen 36 (1): 35-52. LAMBECK R.H.D. 1990a The applicability of age ratio and brood size counts in population dynamic studies of the Brent Goose Branta b. bernicla. Ardea 78: 414-425. LAMBECK R.H.D. 1990b Differences in migratory pattern and habitat choice between social classes of the Brent Goose Branta b. bernicla. Ardea 78: 426-440. LAURSEN K. 2004. Curlews in the trilateral Wadden Sea, effect of shooting protection in Denmark. In. BLEW J. & SÜDBECK P. (eds.) Migratory waterbirds in the Wadden Sea 1992-2000. Wadden Sea Ecosystem No 17. Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven. DE LEEUW J.J. 1997. Demanding divers. Ecological energetics of food exploitation by diving ducks. Van Land tot Zee 61. Rijkswaterstaat, Lelystad. LENSINK R. 1996. Vreemde vogels in de Nederlandse avifauna: verleden, heden en wat voor een toekomst. Het Vogeljaar 44: 145-164. LEOPOLD M.F. 1996. Spisula subtruncata als voedselbron voor zee-eenden in Nederland. BEON Report 96-2. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Den Haag. LEOPOLD M.F. 2003. Opnieuw grote aantallen ruiende Bergeenden in de Waddenzee gevonden. Nieuwsbrief NZG 5 (1): 2-3. LEOPOLD M.F., BRUIN C.J.W., CAMPHUYSEN C.J., WINTER C. & KOK B. 2003. Waarom is de Visarend in Nederland geen zeearend? Limosa 76 (4): 129-140. LEOPOLD M.F., SMIT C.J., GOEDHART P.W., VAN ROOMEN M., VAN WINDEN E. & VAN TURNHOUT C. 2004a. Langjarige trends in aantallen wadvogels in relatie tot de kokkelvisserij en het gevoerde beleid in deze. EVAII deelrapport C2. Alterra rapport, 1-139. Alterra, Wageningen. LEOPOLD M.F., DIJKMAN E.M., CREMER J.S.M., MEIJBOOM A. & GOEDHART P.W. 2004b. De effecten van mechanische kokkelvisserij op de benthische macrofauna en hun habitat. EVAII deelproject C1/3. Alterra rapport, 1-149. Alterra, Wageningen. LUTTEROP D. & KASEMIR G. 2003. Griend, vogels en bewa-
king 2002. Rapport Vereniging Natuurmonumenten, ‘sGraveland. LWVT/SOVON 2002. Vogeltrek over Nederland 1976-1993. Schuyt en Co, Haarlem. MARKKOLA J. 2001. Lambart von Essen in memoriam. In: T OLVA N E N P, QIEN I.J. & R U O K O L A I N E N K. (eds), Fennoscandian Lesser White-fronted Goose conservation project. Anual report 2000 - WWF Finland Report 13 & Norwegian Ornithological Society, NOF Rapportserie no. 1-2001: p. 49. MASON C.F. & MACDONALD S.M. 1999. Estuarine feeding by Lapwings Vanellus vanellus and Golden Plovers Pluvialis apricaria. Wildfowl 50: 205-207. MEININGER P.L., BERREVOETS C.M. & STRUCKER R.C.W. 1993. Watervogels in de Zoute Delta 1987-91. Rapport 93.019. Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren, Middelburg. MEININGER P.L., BERREVOETS C.M. & STRUCKER R.C.W. 1994. Watervogeltellingen in het zuidelijke Deltagebied 198791. Rapport 94.005. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg/Yerseke. MEININGER P.L., HOEKSTEIN M.S.J., LILIPALY S.J. & WOLF P.A. 2003. Broedsucces van kustvogels in het Deltagebied in 2002. RIKZ Rapport 2003.11. RIKZ, Middelburg. NIENHUIS J. 2002. Hoeveel Soepganzen zitten er in de provincie Groningen? De Grauwe Gors 30 (2): 48-53. NOORDHUIS R. 1996. Watervogels en waterplanten in de Randmeren. Limosa 69: 26-27. NOORDHUIS R. 1997. Biologische monitoring Zoete Rijkswateren: watersysteemrapportage Randmeren. RIZA Rapport 95.003. RIZA, Lelystad. NOORDHUIS R.(red.) 2000. Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren: watersysteemrapportage IJsselmeer/Markermeer. RIZA-rapport 2000.050. RIZA, Lelystad. NOORDHUIS R. & TULP I. 2002. Kleine Zwanen Cygnus bewickii in het IJsselmeergebied na Brouwer en Tinbergen: is de beste tijd voorbij? Limosa 75: 13-24. N OORDHUIS R. & H OUWING E.-J. 2003. Afname van de Driehoeksmossel in het Markermeer. Oorzaken en gevolgen van een vermoedelijke crash met betrekking tot waterkwaliteit, slibhuishouding en natuurwaarden. RIZA rapport 2003.016, Lelystad. NOORDHUIS R. & KOFFIJBERG K. 2004. Watervogels als indicatoren: presentatie van trends in relatie tot beleidsdoelstellingen. RIZA-rapport 2004.003/SOVON-onderzoeksrapport 2004/01. RIZA, Lelystad. NOORDHUIS R., VAN ROOMEN M., ZOLLINGER R., TEMPEL J. & BOUW W. 1997. Watervogels in de Randmeren in historisch perspectief.. Levende Natuur 98: 25-34. OOSTERHUIS R. & KOK J. 2003. Voedselkeuze van Slechtvalken op Griend. Twirre 14 (4): 105-108. OTTENS G. & VAN WINDEN E. 2003. Casarca’s in Nederland: wild of verwilderd? SOVON-Nieuws 16(3): 3-4. OUWENEEL G.L. 2004. Overwinterende Zeearenden Haliaeetus albicilla op de Hoogezandsche Gorzen. De Takkeling 12 (2): 108-111. PIERSMA T. & KOOLHAAS A. 1997. Shorebirds, shellfish(eries) and sediments around Griend, western Wadden Sea, 19881996. Rapport 1997-7. NIOZ, Texel. PLATTEEUW M. 1985. Voedselecologie van de Grote (Mergus mergansus) en Middelste Zaagbek (M. Serrator) in het IJsselmeergebied 1979/80 en 1980/81. Rapport 48, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Lelystad. PLATTEEUW M., VAN EERDEN M.R. & BEEKMAN J.H. 1997. Social fishing in wintering Smew Mergus albellus enhances prey
195
SOVON-monitoringrapport 2004/02
attainable in turbid waters. Van Zee tot Land 65: 377-399. PLATTEEUW M., JANS L., CORNELISSEN P., BEEMSTER N. & ALTENBURG W. 1999. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras. Monitoringprogramma Oostvaardersplassen 1997/1998. RIZA, Lelystad. PLATTEEUW M., VAN RIJN S, BOS M., EBBINGE B., JANSSEN J. & K ARSSEMEIJER J. 2004. Strategisch kader Vogel- en Habitatrichtlijn in relatie tot PKB Ruimte voor de Rivier. Werkdocument 2003.192X. Riza Lelystad. POLLITT M.S., HALL C., HOLLOWAY S.J., HEARN R.D., MARSHALL P.E., MUSGROVE A.J., ROBINSON J.A. & CRANSWICK P.A. 2003. The Wetland Bird Survey 2000-01: wildfowl and wader counts. BTO/WWT/RSPB/JNCC, Slimbridge. POOT M. 2003. Het overwinteren van Grote Gele Kwikstaarten in steden op landelijke schaal. Kruisbek 46 (4): 35-38. PRINS K.H., NOORDHUIS R., MARTEIJN E.C.L. & SNOEK M. (red.) 1993. Biologische Monitoring Zoete Rijkswateren. RIZAnota 93.028. RIZA, Lelystad. PROP J., ESSELINK P. & HULSCHER J. 1999. Veranderingen in aantallen vogels in de Dollard in relatie met lokaal en regionaal beheer. De Grauwe Gors 27 (1): 27-55. RAPPOLDT C., ENS B.J., DIJKMAN E. & BULT T. 2003. Voedselreservering voor Scholeksters in de Nederlandse Waddenzee. EVAII deelrapport B1. Alterra rapport 882, 1-152. Alterra, Wageningen. RASMUSSEN L.M. 1994. Landsdækkende optælling af hjejler Pluvialis apricaria i Danmark, oktober 1993. Dansk Ornitologisk Tidsskrift 88: 161-169. RASMUSSEN L.M. 2001. Springflodstællinger af fugle i Vadehavet 1995-1999 - rastende stor regnspove. In: LAURSEN K. (red.), Overågning af sacher og planten 1999-2000, med resultater fra feldstationerne. Faglig rapport fra DMU nr. rundersr rgelser, Kalr r. 350. Dansk Miljr REHFISH M.M. & CRICK H.Q.P. 2003. Predicting the impact of climate change on Arctic-breeding waders. Wader Study Grup Bull. 100: 86-95. REIJNDERS C. 2003. Grote Tafeleend bij Castricum. Dutch Birding 25: 75-76. REINSTRA E. & SIERDSEMA H. 2003. Winterverspreiding Kokmeeuw. Sovon-Nieuws 16: 20. REISE K. 1982. Long-term changes in the macrobenthic invertebrate fauna of the Wadden Sea: are polychaetes about to take over. Neth. J. Sea Res. 16: 29-36. RENEERKENS N., BOEREN J. & CUIJPERS T. 2004. Een overzicht van de zwanen- en ganzentellingen in het Limburgse Maasdal. Limburgse Vogels 14: 28-40. VAN RIJN S. & NIENHUIS J. 2004. Aalscholvers op slaapplaatsen in Nederland in januari 2003 en 2004. Limosa 77: 25-30. RIVM 2003. Natuurbalans 2003. Kluwer, Alphen aan de Rijn. RIVM 2004. Natuurbalans 2004, Sdu uitgevers, Den Haag. VAN ROOMEN M.W.J., B OELE A., VAN DER WEIDE M.J.T., VAN WINDEN E.A.J. & ZOETEBIER D. 2000. Belangrijke vogelgebieden in Nederland, 1993-97. Actueel overzicht van Europese vogelwaarden in aangewezen en aan te wijzen speciale beschermingszones en andere belangrijke gebieden. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN ROOMEN M., VAN TURNHOUT C., NIENHUIS J., WILLEMS F. & VAN WINDEN E. 2002a. Monitoring van watervogels als nietbroedvogel in de Nederlandse Waddenzee: evaluatie huidige opzet en voorstellen voor de toekomst. SOVON-onderzoeksrapport 2002/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN ROOMEN M.W.J., VAN WINDEN E.A.J., KOFFIJBERG K., VOSLAMBER B., KLEEFSTRA R., OTTENS G. & SOVON GANZEN-
196
EN ZWANENWERKGROEP. 2002b. Watervogels in Nederland in 2000/2001. SOVON-monitoringrapport 2002/04, RIZA-rapport BM02.15. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN ROOMEN M.W.J., HUSTINGS F. & KOFFIJBERG K. 2003a. Handleiding monitoringproject watervogels. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN R OOMEN M.W.J., VAN WINDEN E.A.J., KOFFIJBERG K., KLEEFSTRA R., OTTENS G., VOSLAMBER B., & SOVON GANZEN- EN ZWANENWERKGROEP 2003b. Watervogels in Nederland in 2001/2002. SOVON-monitoringrapport 2004/01, RIZA-rapport BM04.01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN ROOMEN M., VAN TURNHOUT C., VAN WINDEN E., KOKS B., GOEDHART P., LEOPOLD M. & SMIT C. 2004. Trends van benthivore watervogels in de Nederlandse Waddenzee 1975-2002: grote verschillen tussen schelpdiereneters en wormeneters. Limosa: in druk. SCHOPPERS J. 2001. Meeuwenslaapplaatstelling Bijland en Rhederlaag in de winters van 1999/00 en 2000/01. Vlerk 18: 162-165. SMIT J. 2001. Nieuwe ruiplaatsen van Bergeenden in de Waddenzee. Nieuwsbrief NZG 3 (2): 2-3. SOLDAAT L., VAN WINDEN E., VAN TURNHOUT C., BERREVOETS C., VAN ROOMEN M. & VAN STRIEN A. 2004. De berekening van indexen en trends bij het watervogelmeetnet. SOVONonderzoeksrapport 2004/02. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. SOLOVIEV M. & TOMKOVICH P. (red.) 2003. Arctic Birds Newsletter. http://www.soil.msu.ru/~soloviev/arctic/). SOVON GANZEN EN ZWANENWERKGROEP 2001. Ganzen- en zwanentellingen in Nederland in 1999/2000. SOVON-monitoringrapport 2001/06, RIZA-rapport BM01.17. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. Nederlandse Fauna deel 5. NNM, KNNV en EIS, Leiden. S PEEK B.J. & SPEEK G.J. 1984. Thieme’s vogeltrekatlas. Thieme, Zutphen. STAATSBOSBEHEER 2003. Zeearenden verkiezen de watervogelrijke Terkaplesterpuollen als overwinteringsgebied. Twirre (1): 24. VAN STRIEN A. & VAN DER MEIJ T. 2004. Landelijke natuurmeetnetten van het NEM in 2003. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. VERKUIL Y. & DE GOEIJ P. 2003. Kemphennen willen wat anders: weilandkeuze van doortrekkende Kemphanen in het voorjaar in Zuidwest-Friesland. Limosa 76: 157-168. VERSLUYS M., SCHUT D. & IJNSEN J.N. 2002. Schaarse vogels in Fryslân. SOVON Vogelonderzoek Nederland, district 2 (Fryslân), Akkrum & Fryske Feriening foar Fjildbiology, Heerenveen. VERSTEEGH M. A., PIERSMA T. & OLFF H. 2004. Mogelijke implicaties van de verwaarlozing van kennis over zeebodemverstoringen. De Levende Natuur 105 (1): 6-9. VAN DER VLIET, R.E., VAN DER LAAN J. & CDNA 2003. Rare birds in het Netherlands in 2002. Dutch Birding 25: 361384. VAN DER VLIET, R.E., VAN DER LAAN J. & CDNA 2004. Rare birds in het Netherlands in 2003. Dutch Birding 26: 359384. VOSLAMBER B. & VAN WINDEN E.A.J. 2001. Watervogels in de Zoete Rijkswateren in 1999/2000. SOVON-monitoringrapport 2001/07, RIZA-rapport BM01.21. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
VOSLAMBER B., ZIJLSTRA M., BEEKMAN J.H. & LOONEN M.J.J.E. 1993. De trek van verschillende populaties Grauwe Ganzen Anser anser door Nederland: verschillen in gebiedskeuze en timing in 1988. Limosa 66: 89-96. VOSLAMBER B., VAN WINDEN E. & VAN ROOMEN M. 1999. Midwintertelling van watervogels in Nederland, januari 1998. SOVON-monitoringrapport 1999/05, RIZA-rapport BM98.09, IKC Natuurbeheer coprod. C22. SOVON, BeekUbbergen. VOSLAMBER B., VAN WINDEN E. & KOFFIJBERG K. 2004. Atlas van ganzen, zwanen en Smienten in Nederland. SOVONonderzoeksrapport 2004/08. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. WETLANDS INTERNATIONAL 2002. Waterbird Population Estimates 3rd edition. Global Series 12. Wetlands International, Wageningen. WIERSMA P., PIERSMA T. VAN EERDEN M.R. 1995. Food intake of Great Crested Grebe Podiceps cristatus wintering on cold water as a function of various cost factors. Ardea 83: 339-350. WILLEMS J. 2003. Vogels in het Lauwersmeergebied. Seizoensverslag 2002/2003. Staatsbosbeheer Fryslân, Lauwersoog. VAN DER WINDEN J., GERRITSEN G. & VAN ROOMEN M. 2001. De verspreiding van steltlopers in Nederland in oktober en november 1996. Steltlopers 2000-2001: 15-23.
WINDEN J. & SCHOBBEN H.P.M. 2001. Zwarte Stern Chlidonias niger profiteert van nieuwe slaapplaats in het IJsselmeergebied. Limosa 74: 87-94. WORDEN J. & HEARN R.D. 2003. The breeding success of Darkbellied Brent Geese in 2002 as assessed in the UK. WWTReport, Wildfowl & Wetlands Trust, Slimbridge. WOLF P. & MEININGER P.L. 2004. Zeeën van Zee-eenden bij de Brouwersdam. Nieuwsbrief NZG 5 (2). WYMENGA E. 2000. Steltlopers op slaapplaatsen in Fryslân in het voorjaar van 1998. Twirre 11 (4): 1-6. WYMENGA E. 2003. Steltlopers op Friese slaapplaatsen in het mkz-voorjaar van 2001. Twirre 14 (2): 43-49. ZIJLSTRA E.F., VAN EERDEN M.R., BEEMSTER N. & ZIJLSTRA M. 1996. Het Lauwersmeergebied, een wetland in beweging: 13 jaar vogeltellingen (1981-1994). Flevobericht 370. Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie IJsselmeergebied, Lelystad. ZWARTS L., DUBBELDAM W., ESSINK K., VAN DE HEUVEL H., VAN DE LAAR E., MENKE U., HAZELHOFF L. & SMIT C.J. 2003. Bodemgesteldheid en mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. EVA II deelrapport G. RIZA rapport. RIZA, Lelystad.
VAN DER
197
SOVON-monitoringrapport 2004/02
198
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlagen Bijlage 1. De waarnemers in 2002/03 200 Bijlage 2. Bronnen per gebied 204 Bijlage 3. Begrippenlijst 206 Bijlage 4. Overzicht van de telvolledigheid van de monitoringgebieden en pleisterplaatsen in 2002/03 207 Bijlage 5. Percentage bijgeschatte aantallen per seizoen per soort 212 Bijlage 6. Indexen en/of trendindicaties landelijk en per Vogelrichtlijngebied 216 Bijlage 7. Getelde aantallen per maand in de Zoute Delta, Waddenzee, Zoete Rijkswateren en regionale monitoringgebieden in 2002/03 220 Bijlage 8. Getelde aantallen zwanen en ganzen per provincie in 2002/03 228 Bijlage 9. Aantallen watervogels per provincie tijdens de midwintertelling van januari 2003 233 Bijlage 10. Overzicht van gebruikte 1% drempels, indeling in voedselgroepen en Engelse vogelnamen 235
199
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 1. De waarnemers in 2002/2003 Hieronder staan de waarnemers die hebben geteld in het seizoen 2002/03. Ze zijn gerangschikt naar regio (zie figuur 2.3). Beneden Rivierengebied C. Aangenendt, L. Aangenendt, M. van de Aart, M. van de Avoort, C. de Bakker, T. Bakker, K. Baselier, P. Baselier, W. Beeren, P. Berger, A. de Blaay, A. den Boer, G. Bouwmeester, H. Bouwmeester, G. Brinkman, R. Brouwer, B. de Bruin, R. Buijnsters, H. Bult, R. Burgmans, E. Corssmit, A. van Dam, G. Dekkers, P. Derks, M. van Dien, H. van Dijk, H. Dries, A. Duinker, A. Elzerman, D. Fey, A. van Gastel, P. van Gemert, F. Gessele, F. van Gessele, A. van der Giessen, J. Goodijk, G. van Gool, D. van der Groef, R. Haan, A. van der Heiden, D. Hermans, C. Heunks, L. van de Hoek, R. ter Horst, G. Huijzers, R. Jentink, R. de Jonckheere, C. Joosse, L. Keizer, R. Kimenai, M. van Kinsbergen, B. Kleingeld, G. Kleingeld, J. de Kock, H. Kouwenberg, K. de Kraker, M. Krijnen, J. Kuijpers, K. van Leenen, J. van der Linde, C. Luijsterburg, K. van Lynden, K. van der Mark, P. Martens, K. Mostert, R. de Haan, L. Nagelkerke, J. van der Neut, A. Oosterwijk, R. den Ouden, M. den Ouden-van Eijk, G. Ouweneel, M. van Pul, A. Remeeus, J. de Roon, G. Rozemeijer, J. Schoor, T. Slagboom, P. van Steen, H. Sterk, D. van Straalen, R. Strucker, N. van Swelm, S. Teerink, R. Teixeira, J. Tempelaars, D. Valkenburg, M. Valkenburg, W. Veenhuizen, K. Verheyen, M. Verweijen, H. Visser, M. Vos, H. Walbroek, T. van Wanum, B. Weel, E. Weiss, R. Wierenga, J. de With, J. Woets, M. van Wouwe, C. van ‘t Zelfde.
Drenthe M. van de Aart, P. Arends, P. Baas, A. Bartelds, L. van den Bergh, H. van Berkel, E. Bernardus, R. Blaauw, A. Bode, M. Bode-Vries, P. Bokschoten, S. Boonstra, C. Bouwer, D. Bresser, W. Brouwer-van de Westeringh, E. van Bruggen, D. Bruins Slot, M. Buruma, A. van Dijk, B. Dijkstra, R. Drewes, J. Dunnink, J. Everts, H. Feenstra, J. Fekkes, P. Gelderloos, J. van Ginkel, M. Graauw, L. de Groote, H. Grooters, J. Grotenhuis, D. Haanstra, A. Hamming, M. Hazelhoff, C. Heideveld, F. Helmig, B. Hoentjen, M. Hof, F. ten Hoor, A. Hoving, R. van Itallie, J. Jager, B. de Jonge, C. Kingma, J. Kleine, P. Klomp, G. Klunder, M. Knecht, A. Kooi, A. van der Kooi, J. Kramer, N. Kramer, A. Kreeft, W. Laning, M. lumkes, F. Mager, J. Mager, G. Meijers, B. Mekkes, H. Mekkes, H. Moorlag, J. Mulder, H. Olk, S. Olk, R. Penninx, W. Postma, H. Remmerswaal-Karssen, J. Ruiter, J. Santing, J. Schimmel, D. Schoppers, H. van Schuppen, H. Sloots, J. Smit, G. Spoek, W. Spoelder, H. Steendam, I. Sterken, E. Thomas, J. Treep, S. van der Veen, F. van Vemden, P. Venema, P. Verra, G. Versluys, R. Vierhoven, A. van de Vijver, F. de Vries, J. de Vries, W. de Vries, Y. de Vries, L. Warners, H. Westerhof, W. Winters.
Flevoland R. Alma, K. Althuis, F. Balder, F. Beekman, N. vd Ben, A. van de Berg, A. van den Berg, L. van den Bergh, A. van Berkel, D. Boeije, F. Böink, P. de Boer, F. Bontenbal, G. Boomhouwer, C. Borghouts, J. Boshuizen, T. Boudewijn, M. Bouscholte, M. Buizer, J. de Carpentier, B. Dekker, A. Dijkstra, H. Docter, L. Dragt, M. van Eerden, M. van Eeuwwijk, A. Ferwerda, C. Gaasenbeek, N. de Groot, H. van den Heuvel, N. Hoogendoorn, R. Houtman, E. Jacobs, S. Janssen, B. Kuilder, J. Lap, R. Lauwen, R. van de Linden, D. Logchies, L. v.d. Mei, D.
200
Meijers, G. Mensink, K. de Pater, O. de Pauw, J. Rink, F. de Roder, F. Schuitema, M. Slikkerveer-Bakker, D. Smid, H. Stappers, R. van de Starre, J. van der Steen, I. Steinhauser, J. Suidgeest, R. van Swieten, R. van Thienen, C. Tijsma, R. van der Tol, P. van Veen, H. Vels, R. Vermoolen, L. de Vries, E. van de Water, A. Wissink, I. van Woersem, M. Zijlstra, L. Zwanenburg, P. van Zwol.
Friesland J. Adema, O. Alexander, D. Andringa, S. Andringa, S. Bakker, K. van der Bij, A. Blaauwbroek, F. de Boer, S. Boersma, P. Boltjes, W. Boomsma, I. Borwell, J. Bos, L. Cazemier, F. van Dijk, B. Dijkstra, J. Dijkstra, S. Dijkstra, H. Dommerholt, E. Douwma, M. van Eerden, D. Elsinga, G. Elsinga, H. Feenstra, R. Foekema, G. Fortuin, T. Geertsma, S. Genee, A. Gersjes, J. de Graaf, O. Grond, W. Grond, S. de Groot, T. Haitjema, K. Haitsma, J. Hellinga, L. Hemrica, H. Hiemstra, E. van Hijum, G. Hof, J. Hooijmeijer, J. Hopma, R. Hovinga, A. Huitema, J. Huizinga, G. Hylkema, It Fryske Gea, J. Hooijmeijer, I. Jager, A. Jagersma, F. Jagersma-Lameris, J. de Jong, M. van Kammen, S. Kazimier, M. Klaij, J. Kleefstra, R. Kleefstra, H. ten Klooster, J. Kramer, M. Krol, J. van Kuik, D. Kuiken, Y. Kuipers, T. Kunst, J. Leertouwer, A. Leijstra, H. Ligthart, H. Lindeboom, L. Lockhorst-van Overeem, J. van der Meer, J. van der Meulen, K. van der Meulen, T. van der Meulen, N. Minnema, G. Mulder, F. Nijland, E. Oosterhof, H. Osinga, H. Postma, T. Postma, K. Postuma, I. Riemersma, J. Riemersma, W. Riemersma, H. Ruiter, G. Schievink, H. Schreur, A. Silvius, G. Sleeuwenhoek, A. de Smidt, G. Tichelaar, K. Tiemersma, S. van der Veen, A. Visser, J. Visser, K. Visser, J. de Vries, J. de Waard, L. de Wagt, H. v.d. Wal, D. Weijma, A. Wester, R. van Wijk, J. Willems, S. Witvoet, T. Woudstra, T. Zandstra, A. Zijlstra, B. Zijlstra, J. Zoer, K. Zoetendal, P. Zuidema.
Gelderland L. Baarssen, C. van Beinum, G. van den Berg, M. van den Berg, L. van den Bergh, W. van den Bergh, V. de Boer, W. Bomhof, W. Bonenkamp, J. Borckink, M. de Bruin, H. Dibbelink, A. Donderwinkel, H. Dubbelink, T. van Gent, A. GrootBramel, D. Hageman, H. Hekkelman, A. van de Heuvel, A. Heykamp-Neyland, H. Hof, E. Holtzhuizer, M. Hornman, A. Hottinga, H. Hubers, J. Huurneman, J. Jacobs, E. Janssen, R. Jonkvorst, H. Kers, D. Kers-Oosthof, A. van Kleunen, H. Kolkman, R. Kwak, R. Lagerweij, H. Linde, H. Looman, J. Maas-Hebing, N. van der Meulen, J. Middelkamp, G. Nijenhuis-Jansen, J. Rinders, F. de Rooij, J. Schoppers, P. Schulenburg, R. Schwartz, W. Smeenk, J. van der Star, A. Steg, B. Stegeman, H. Stegers, H. Timmerije, G. van Veldhuizen, T. Vergoossen, T. Verhoeven, R. Vertsteeg, A. Visser, B. Voerman, J. Voortman, B. Voslamber, B. de Vries, K. Weiland, H. Wessels, E. van Winden, T. v.d. Wolfshaar, R. Zollinger.
Groningen B. Arends, N. Beemster, A. Berghuis, W. Bergman, D. Blok, E. Boekema, J. de Boer, F. Bosman, A. Bosscher, H. van den Brink, S. Bron, E. Bunskoeke, P. Cnossen, K. van Dijk, E. Douwma, R. Drent, F. Engelen, J. Glas, F. Helmig, R. Hofman, J. Hoving, J. Hulscher, H. Hut, A. Kalverboer, P. van Kammen,
Watervogels in Nederland in 2002/2003
J. Kanon, A. van Klinken, E. Klunder, K. Köller, K. Koffijberg, J. Komdeur, S. Krap, C. Leemhuis, H. Miedema, R. Modderman, H. Mulder, W. Nap, J. Nienhuis, A. Nieuwenhuijs, J. Niezen, R. Oosterhuis, B. Oving, J. Postma, M. Postma, A. Pot, B. Prak, J. Prins, W. de Ruiter, K. Sars, A. Schnieders, E. Schothorst, A. van der Spoel, H. Steendam, A. Straatsma, K. Tebbenhof, G. Timmer, J. Tinbergen, O. Tol, H. Twiest, R. Ubels, L. Veeman, T. van der Veen, D. Veenendaal, K. Veldkamp, N. de Vries, H. Westerhof, J. Willems, H. Zwarberg, M. Zwartberg.
IJsselmeergebied D. Andringa, S. Andringa, N. vd Ben, D. Boeije, G. Boomhouwer, I. Borwell, J. Boshuizen, M. van Eerden, R. Foekema, C. Gaasenbeek, S. Genee, K. van Gent, P. Groot, T. Haitjema, K. Haitsma, L. Heemskerk, E. van Hijum, N. Hoogendoorn, R. Houtman, D. Jong, M. Klaij, J. Kramer, H. Kruitwagen, J. van Kuik, Y. Kuipers, T. Kunst, D. Meijers, F. Parmentier, B. Pronk, J. Riemersma, W. Riemersma, A. Roobeek, C. Schaper, K. Schoon, W. Siemensma, F. Visbeen, J. Visser, F. Vogelzang, J. de Waard, C. Wiersema, R. van Wijk, B. Winters, B. Wittermans, B. Woets.
Limburg J. Beckers, L. van den Bergh, T. Beunis, D. Beyen, J. Bijnens, G. Botermans, C. Caris, H. Corten, W. Corten, T. Cuypers, J. Daemen, M. Dolmans, L. Dullens, P. Evers, B. Gabriels, J. Gabriels, P. Gabriels, J. Hendriks, M. Hendriks, J. Herfs, T. Hoeben, F. Hustings, G. Jacobs, J. Janssen, H. Jussen, T. Kessels, B. van Noorden, P. Palmen, J. Pepels, G. Rikers, J. Roemen, J. Rutten, N. Schaafstra, J. Schaeken, W. van Sommeren, M. Talaska, J. Ummels, T. Weijers.
Noord Brabant P. Adriaansen, A. van Aert, T. Bakker, K. Baselier, W. Beeren, T. Beijk, J. Benoist, A. van Berkel, J. de Bie, J. Biemans, T. Bleeker, A. Bodbijl, M. Boonman, H. van der Borg, C. Borghouts, T. Borghouts, R. Bossong, H. van de Bout, G. Bouwmeester, H. van den Broek, H. den Brok, M. Buckens, H. Bult, G. Dekkers, H. Don, B. van Drunen, W. van Eijk, F. van Erve, D. Feuerstein, J. Frijters, H. v.d. Gaag, A. van Gastel, A. van Gelswijk, G. van Gool, W. Gremmen, A. van der Heiden, A. van de Heijden, M. Helmig, C. Heunks, H. van den Heuvel, D. Hornman, O. Kwak, M. Lanters, V. van Leest, J. van der Linden, J. van der Loo, W. le Mair, P. Martens, H. Minkels, J. Mooij, J. Nijkamp, M. Noordam, B. van Noorden, A. Nuijten, J. Pelgrim, H. Potters, M. van Pul, J. Rahder, A. Remeeus, T. van Rijen, H. van der Sanden, H. Schrader, J. Sengers, T. Slagboom, M. Slikkerveer-Bakker, P. Slingeland, G. Sluyter, P. Surminski, S. Teerink, R. Teixeira, L. Theuwis, J. Timmermans, H. Vennix, M. Verbeeten, J. Vereijken, K. Verheyen, W. Vernes, B. Verschuren, A. Vrielink, H. van Vugt, B. Weel, F. Wertenbroek, R. Wierenga, J. Wouters.
Noord-Holland R. Abrahamse, R. Beentjes, J. Beers, R. Boddaert, J. de Boer, J. Boerma, L. Boersma, F. Boerwinkel, T. v.d. Boomen, E. Brinkkemper, C. Brinkman, R. Brouwer, H. van der Brugge, L. v.d. Brugge, N. Buiten, H. Buitendijk, J. van Burgel, T. van der Chijs, L. Citters, F. Cottaar, A. van Daalen, T. Dammen, D. Dekker, N. Dekker, C. van Deursen, E. van Diepen, R. van Dijk, T. Dreier, B. van Duin, B. Ebbelaar, H. van Ederen, M. van Eerden, A. Ehrenburg, J. Eilert, H. Fabritius, P. Floris, B. Foppema, J. van Galenlast, S. Geelhoed, F. Geldermans, K. van Gent, L. van Goor, J. Gorgels, D. Groen, H.
Groot, P. Groot, E. de Haan, J. Harder, H. Harrewijne, L. Hartog, G. Hazenhoek, W. Hoeffnagel, P. Honig, T. Horstman, E. Huijssteden, R. van der Hut, E. van Huyssteeden, K. de Jager, M. Janssen, T. Janssen, B. de Jong, D. Jong, J. Jong, P. de Jong, J. Jonker, K. Jonkers, P. Kan, A. van Klaveren, K. Klein, N. Klippel, A. Klut, M. Kok, R. Kole, F. Koning, J. Konz, K. de Kort, C. Kortekaas, J. Kottman, M. Kraal, J. Krant, M. Kuiper, H. Kuperus, J. van Leeuwen, G. Lont, T. Loohuizen, C. Looy, R. Luntz, F. Manger, I. Marbus, J. Marbus, M. Marx, J. Meijer, C. Meyer, R. Montsma, C. de Mooij, J. Nijhof, P. de Nobel, M. Ooms, E. van Oort, M. Otter, P. Pastoor, L. Plekker, T. Poelstra, B. Pronk, J. Ram, H. Reeze, M. Renden, D. Rensenbrink, A. Roest, W. Rol, A. Roobeek, K. Roobeek, M. Roos, C. Rosier, R. Rossel, P. Rozemeijer, M. Schalkwijk, C. Scharringa, H. Schobben, J. van Schoonneveldt, H. Schoute, H. Schouten, N. Schouten, B. Schrieken, P. Schut, Y. Schutter, J. Siffels, A. Smit, G. Smit, L. Smit, B. Snip, P. Spoorenberg, R. Staats, J. Stok, J. Stuart, K. Stuart, A. Tamis, D. Tanger, E. Tanger, J. Terlouw, W. Tijsen, L. v.d. Vaart, H. Vader, A. Veenis, C. van de Velden, C. van der Velden, J. Veling, J. van Velsen, N. Vens, W. Verduin, J. Verkerke, E. Vermolen, B. Veuger, F. Visbeen, R. Vlasman, R. van der Vlerk, C. van der Vliet, F. van Vliet, P. van Vliet, D. Vlugt, F. Vogelzang, M. Voorvelt, H. Vos, W. de Vos, C. de Vries, J. de Vries, O. de Vries, W. van de Waal, H. Weenen, B. Weijer, F. v.d. Weijer, B. Weyer, E. Wieringa, J. Wilms, B. Winters, J. Wit, T. de Wit, E. Wokke, R. Wooldrik, J. Zijp, J. Zorgdrager, P. Zumkehr.
Noordzee J. van den Berg, C. Berrevoets, R. Boddaert, P. de Boer, I. Brijker, G. Brinkman, R. Brouwer, C. Camphuysen, R. Costers, F. Cottaar, S. Deuzeman, J. van Dijk, K. Duyn, J. Ellens, A. van den Ende, H. Engelmoer, H. Groot, N. Harder, L. Hofstee, F. Hopman, H. Horn, P. van Horssen, M. de Jong, C. Kapteijn, G. Keijl, L. Kelder, H. Keyser, G. Krottje, D. Kuiper, A. Lemaire, M. Leopold, G. Lokker, W. Loning, D. Maas, P. de Nobel, R. Noordhuis, R. Oosterhuis, J. de Roon, C. Roselaar, G. Ruygh, K. van Scharenburg, H. Schekkerman, C. Smit, F. van Splunder, R. van Splunder, H. Stapersma, G. Stoker, K. Tanis, I. Tulp, C. van Turnhout, L. Varkevisser, H. Verkade, J. Vink, S. Visser, R. Vogel, H. Vonk, J. Werkman, A. Wijker, F. Willems, C. Winter, G. Witte, M. Witte, S. Wonder, R. Zakee, C. Zuhorn.
Overijssel P. van den Akker, J. van Ardenne, R. Baayens, A. van Baren, E. Beers, E. van Beesten, R. van de Beld, A. van den Berg, A. Bijl, A. Bode, M. Bode-Vries, E. Booij, A. Boonstra, E. Booy, W. Bosch, H. Bouman, G. van de Bovenkamp, G. Breukelman, R. Brunink, M. Bunskoek, J. van Buren, A. Conings, A. Derks, S. Deuzeman, A. Diepenveen, A. Dijkstra, F. van Duffelen, J. Dunnink, F. Duyvendijk, B. Egberink, H. van Essen, G. Euverman, A. Folkerts, G. Gerritsen, W. Gosemeijer, E. Goutbeek, G. Groen, R. Groenink, H. ter Haar, T. ter Haar, D. Hageman, L. Hassing, H. Hazelhorst, P. van Heek, R. Hesselink, A. Hottinga, J. Hullen, B. Hulsebos, J. Huurneman, G. Jager, K. de Jong, M. Kaales, H. Kat, H. Kers, D. Kers-Oosthof, W. ten Klooster, C. Koens, H. Kogelman, J. Kogelman, P. Kokke, A. Kreeft, J. Kruse, H. de Lange, V. Martens, H. Meek, R. Messemaker, S. Mossel, J. Nap, G. Nijenhuis-Jansen, N. Noordhof, M. Oogjes, N. Oosterveen, P. Oskam, M. Oude Veldhuis, J. Poffers, J. Postema, E. Pullen, H. Rensink, F. de Roder, A. Roeland, A. Schenk, J. Schmidt-van de Beek, R. ter Steege, T. Steentjes, B. Stegeman, E. v.d. Stelt, M. van
201
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Telgen, H. Timmerije, J. Tinholt, J. Uilhoorn, P. Verbij, H. Veurman, H. van Vilsteren, L. ten Voorde, A. Voskamp, T. de Vries, W. de Vries, J. Vrijlink, H. Weekamp, G. Wesseloo, P. Weurman, W. de Witte, S. Wouda.
Rivierengebied W. Aelen, M. van Amstel, M. Apeldoorn, A. Bakker, P. Bauwens, G. Bax, N. Bax-loeber, F. Beaumont, P. Beckers, W. Beeren, P. Beerends, J. Benders, I. Berends, E. van de Berg, P. Berger, L. van den Bergh, M. Berlijn, J. Beuken, D. Beuker, T. Beunis, J. Beverwijk, D. Beyen, R. van Biezen, J. Bijnens, M. Blind, V. de Boer, W. de Boer, J. Boeren, H. Boersbroek, W. Bomhof, M. Bonder, G. Bongers, M. de Bont, J. Bontemps, G. Boonstra, H. van der Borg, T. Bors, M. Bos, W. Bosch, J. Bosch, T. Boudewijn, M. Bouts, J. Bouwman, L. de Breet, C. Breider, M. Bremer, D. Brink, H. Brink, H. den Brok, P. Brouwers, J. Builtjes, J. Buizer, C. Caris, T. Cleven, G. Cools, H. Corten, W. Corten, W. Cox, L. Cremers, T. Cuypers, A. Cuypers-de Jong, J. Daemen, W. De love, M. Deenik, H. Dekhuijzen, S. Delany, P. Delissen, M. van Dien, M. van Diepen, J. van Diermen, M. Dolmans, M. van Dongen, D. Douwes, J. Driessen, S. Ens, K. Eradus, L. van Erk, J. Ernst, B. Gabriels, J. Gabriels, P. Gabriels, R. Garskamp, B. van Gemerden, W. Gerritse, G. Gerritsen, J. Gielen, G. Gommans, G. van Gool, J. van der Greft, R. Groenink, H. Grouls, J. Gubbels, P. Hamacher, T. Hameleers, A. van de Heijden, J. Heijkers, L. Heikoop, P. Heitkamp, J. Herfs, A. Hermsen, J. Hermsen, R. Herpers, C. Heunks, A. van de Heuvel, H. van den Heuvel, A. van der Heyden, H. Hof, G. van Hoorn, P. Hoppenbrouwers, D. Hornman, M. Hornman, L. Hulsbosch, O. Huygen, G. Jacobs, J. Jacobs, H. Jansen, M. Jansen, E. Janssen, D. Jeurissen, J. Jeurissen, G. de Jong, P. Joossen, L. Keizer, F. Kersten, O. Klaassen, E. Klaassens, A. van Kleunen, A. Klomberg, J. Kok, M. Koning, A. Koot, W. Kuyper, O. Kwak, H. van der Laan, F. van de Laar, A. Lagerwerf, B. Lanning, J. de Leeuw, J. van Leeuwen, K. Lemmens, P. Lemmens, H. Leys, A. van der Linde, J. van der Linden, G. van Lomm, W. de Love, C. Lucassen, E. Maassen, H. Maessen, P. Maessen, P. Martens, B. Matthey, B. Meeuwissen, D. Meeuwissen, E. Merkelbach, J. Meulendijks, H. Minkels, H. de Nie, P. van Nies, K. Nieuwenhoff, N. Nijeholt, J. Nijkamp, G. Nijst, G. Nouwens, M. Nouwens, P. Oostendorp, A. Oosterwijk, B. Oosting, T. Pattijn, H. Paulissen, P. Pelser, J. Pepels, A. Persoon, G. Peteri, J. Philippona, W. Philipsen, R. Pirson, L. van der Plas, M. van der PlasHaarsma, W. van der Ploeg, A. Poelmans, H. Ponten, C. Poolen, H. Poolen, B. van der Put, H. Quaden, C. van Raaij, Y. Rabe, R. Reddingius, H. Reintjes, N. Reneerkens, H. Rensink, T. Renssen, G. Rikers, B. Roelofs, J. Roemen, M. van Roomen, J. Rutten, G. Sanders, N. Schaafstra, J. Schaeken, W. Scheres, M. Schildwacht, G. Schreurs, E. Schuurman, J. Seegers, I. Seelen, A. Seijkens, A. Selten, K. van Setten, M. SlikkerveerBakker, J. Smeets, T. Stam, J. van der Steen, W. Stellingwerf, S. Steuten, A. Stuth, M. Talaska, J. Teeuwen, J. Tempelaars, J. Theunissen, C. Tiecken, J. Timmers, M. Tonnaer, D. UdoKuijper, H. Uebelgunn, J. Ummels, C. de Vaan, J. Valkenburg, J. op het Veld, P. van de Ven, H. Vennix, M. Verbeek, M. Verhagen, R. Verhoef, R. Vernooij, G. Verrijdt, J. Verstraeten, G. Verwoerdt, J. Voerknecht, T. Voorn, J. Vrehen, J. Vrielink, H. Vroomen, D. Wammes, J. Wanten, H. Warenberg, H. Wegman, E. Weiss, I. van Westerlaak, H. Wiedenhoff, L. van Wijk, R. Wijnbergen, L. Wijnen, P. Wijnen, H. de Wijs, T. Willems, R. Willemse-de Vries, E. van Winden, C. Witkamp, M. van Wouwe, P. van Wylick.
202
Randmeren G. Aartsen, J. Beverwijk, D. Boeije, C. Borghouts, W. Bouw, A. van Daalen, A. Dekker, R. van Dijk, M. van Eerden, M. van Eeuwwijk, G. Gerritsen, C. Joziasse, W. Langendorff, J. Lap, W. Lugtenburg, J. Nijhof, R. Noordhuis, W. Peters, M. Prins, G. Proost, H. Raaymakers, Y. Rabe, J. Ram, J. Ritzer, F. de Roder, H. Stappers, R. van Swieten, R. Visser, F. v.d. Weijer, E. van Winden.
Utrecht G. Abel, J. Bais, W. den Beer, J. van den Berg, W. Beukers, M. Birnage, A. Boele, W. Bomhof, V. van de Boon, Y. Bosman, W. Braaksma, A. Broekman, W. Büsse, L. Dieben, A. van Diggelen, B. van Dijk, D. Dijkhof, S. Dirksen, P. van Donkersgoed, H. van Dorland, A. Dorsman, J. van Dort, N. Drost, C. van Elk, F. Engelen, S. Falla, J. Haakman, K. Haakman, E. de Haan, B. de Hamer, P. Heemskerk, P. Honig, J. Kimstra, A. van Klaveren, N. Klippel, R. Kole, H. Kuijper, M. Kuiper, C. van Leeuwen, R. Lensink, A. Los, J. Maas, F. Mayenburg, K. van der Meulen, L. de Niet, P. Oirbans, D. Oostveen, C. Oskam, T. Pfaff, W. Poldervoort, M. Poot, H. Prinsen, J. van de Rest, J. van der Rest, B. Roelen, A. Römer, C. de Rooy, R. Rossel, K. Rozier, M. v.d. Ruit, R. van der Sas, H. Schimmel, A. Schortinghuis, T. Schrijvers, P. Schut, B. Snijder, P. Spoorenberg, W. Stoopendaal, D. Tanger, P. Teders, J. Terlouw, C. Thomas, C. Tims, E. van der Velde, J. van Velsen, L. Verkerk, G. Visscher, P. Vlaanderen, R. Vlaanderen, J. de Vlieg, M. Vos, B. Voslamber, M. Vossestein, B. de Vries, P. Wareman, H. Weenen, E. van Winden, J. van der Winden, T. v.d. Wolfshaar, P. Zumkehr, J. Zwijnenburg.
Waddengebied B. Aarts, J. van Ardenne, B. Arends, J. Baalbergen, A. Baas, T. Baas, Y. Baas, G. Baeyens, P. Bakker, T. Bakker, J. Beerling, J. Beetsma, A. van Bemmel, A. van den Berg, J. van den Berg, K. van der Bij, J. Bijma, M. Birkenhäger, H. Blijleven, D. Blok, H. de Boer, J. de Boer, P. de Boer, P. Bolt, V. van de Boon, E. Boot, G. Boot, W. Bos, J. Bosma, F. Bosman, L. Bot, A. Bouman, P. Bouman, W. Braaksma, J. Bredenbeek, N. van Brederode, M. Brijker, H. van den Brink, S. Broekhuizen, P. Brouwer, E. van Bruggen, P. de Bruin, E. Bunskoeke, F. de Buyzer, C. Camphuysen, M. Cooper, B. Corté‚ J. Cremer, L. Daalder, H. Dalmeijer, J. Degenaar, D. Dekker, S. Deuzeman, J. van Dijk, K. van Dijk, A. Dijksen, A. Dijkstra, J. Dirks, H. Dolfing, H. Doornbos, P. Doornbos, E. Douwma, R. Drent, J. Driehuis, G. van Duin, J. Duin, P. Duin, M. van Eerden, G. Eichhorn, J. Ellens, K. Embrech, A. van den Ende, H. Engelmoer, M. Engelmoer, K. Eschbach, P. Esselink, J. Feddema, D. Fey, R. Fopma, R. Foppen, G. Fortuin, H. Glorie, C. de Graaf, P. de Graaf, R. de Graaf, S. van der Graaf, M. Graauw, F. van de Haak, J. Haakman, K. de Haan, R. Hammer, A. Havenga, G. Hazenhoek, M. Heegstra, W. v.d. Heide, F. Helmig, L. Hemrica, C. Hendriks, D. Hiemstra, H. Hiemstra, R. Hiemstra, J. Hinrichs, L. Hofstee, H. Horn, M. Hornman, P. van Horssen, H. Horstman, M. Hospes, R. Hovinga, J. Huizinga, J. Hulscher, K. Huppelen, H. Hut, R. Jalving, L. Jellinek, H. van der Jeugd, J. de Jong, M. de Jong, M. de Jonge, M. Kaales, N. Kalma, A. Kalverboer, G. Kasemir, R. Kats, S. Kazimier, P. Keizer, L. Kelder, M. Kersten, H. Keyser, R. Kiewiet, V. Kikstra, O. Klaassen, J. Kleefstra, R. Kleefstra, G. ten Klei, J. ten Klei, M. Klemann, A. van Klinken, J. van Klinken, R. van Klinken, A. Klomberg, H. ten Klooster, P. de Kock, K. Koelemay, K. Köller, K. Koffijberg, B. Koks, G. Kool, L. van Kooten, F. Koster, C. Kraan, S. Krap, A. Kraus, J. Krol, G. Krottje, D. Kuiken, R. Kuipers, E. van de Laan, A. Lageveen,
Watervogels in Nederland in 2002/2003
B. Lammerts, H. de Lange, D. Lap, D. Lautenbach, F. van Leeuwen, P. van Leeuwen, A. Lemaire, W. Loning, G. Lont, M. van de Loo, B. Loos, D. Lutterop, L. Luyten, D. Maas, F. Majoor, T. Mank, J. Marbus, L. te Marvelde, E. Meereboer, E. Menkveld, R. Mes, H. Miedema, R. Modderman, G. Molenaar, G. Morel, J. Mosselaar, E. Mulder, F. Mulder, T. Mulder, M. Muller, J. Musch, K. Nanninga, J. Nienhuis, G. Nieuwland, R. Nijland, P. de Nobel, R. Noordhuis, T. Oenema, W. van Olden, D. Olsthoorn, A. Oosterdijk, R. Oosterhuis, M. Otter, F. Oud, J. den Ouden, L. Oudman, A. Ouwerkerk, P. Pepers, L. Peters, W. Pompe, J. Poortstra, J. Postma, M. Postma, B. Prak, J. Prins, J. Prop, K. Rappoldt, R. de Ree, H. Roersma, T. Roersma, M. Romijn, M. van Roomen, T. Roosjen, P. Rozema, E. de Ruiter, W. de Ruiter, V. Schaafsma, K. van Scharenburg, H. Schekkerman, E. Schenkel, J. Schenkel, D. Schermer, M. Schmitz, E. Schothorst, B. Schrieken, J. Sijtsma, A. de Smidt, A. Smit, C. Smit, G. Smit, H. Smit, J. Smit, I. Snijders, L. Soldaat, B. Spaans, W. Spoelstra, J. Stahl, R. van de Starre, J. Stoop, M. van Straaten, R. Strietman, R. van Swieten, J. Taal, D. Tanger, P. Tepper, G. Timmer, J. Tuinhof, I. Tulp, C. van Turnhout, H. v.d. Veen, J. Veen, D. Veenendaal, G. Veenstra, J. Veenstra, K. Veldkamp, T. Venema, A. Verhoeven, C. Vermeulen, H. Verschuren, R. Viegen, J. Vink, G. Visch, S. Visscher, A. Visser, G. Visser, W. Visser, J. Vlieger, J. Vochteloo, R. Vogel, C. Volkers, H. Vonk, D. Vreugdenhil, C. de Vries, M. de Vries, N. de Vries, Y. de Vries, K. v.d. Wal, T. Walda, A. Wassink, B. Weel, M. van der Weg, R. van der Weg, M. van der Weide, J. Westerhuis, J. van Wetten, F. Willems, J. Willems, E. van Winden, G. Witte, H. Witte, J. Witte, M. Witte, O. Witte, W. Witte, B. Witvoet, E. Wolters, S. Wonder, W. Woudman, M. Zekhuis, M. Zijm, A. van der Zijpp, J. Zoer, P. Zomerdijk, C. Zuhorn, P. Zumkehr, F. Zwart.
Zuid-Holland W. Alblas, C. Aleman, M. Anker, P. Appel, G. van Beek, R. van Beek, W. den Beer, J. Benjamins, P. Berger, D. van Berkel, R. Berkelder, J. Berkouwer, C. Berrevoets, D. Beulink, J. Bieren, H. Blom, A. den Boer, P. Boeren, J. Boerlage, E. van Bokhorst, H. Bosch, P. Bosland, A. van Bostelen, C. Both, S. Breedveld, G. Brinkman, W. Büsse, W. Calame, F. Cottaar, P. van Dalen, A. van Dam, H. Dam, G. Dekker, A. van Diggelen, J. Dijk, A. Dorsman, H. op den Dries, P. van Duijn, A. Duinker, E. van der Es, J. den Exter, J. Feytel, R. Garskamp, H. Gazan, J. Geldof, F. Gessele, P. Glerum, D. van der Groef, H. Groot, R. Haan, S. van der Haas, P. Heemskerk, A. van der Heiden, L. Heikoop, J. Helgering, D. Hermans, R. den Hertog, P. Hesseling, P. van Hoek, C. Honsbeek, R. Hooftman, J. Hoogeveen, R. ter Horst, F. IJsselstijn, A. van Jaarsveld, H. de Jager, A. Johnston, J. Kaiser, M. Kapoen, K. Katsman, C. Kes, W. Klein, F. Kleuver, E. Kleyheeg, B. Kloosterman, J. Kooyman, N. Koppelaar, R. Kraaijeveld, H. Kuijper, M. Kuijpers, J. Kuyt, F. van der Lans, R. Limburg-Stirum, A. van der Linden, G. Lokker, J. Lont, G. Maatkamp, F. Mayenburg, P. van Meerkerk, R. Mes, C. Mesker, N. Metaal, J. van der Meulen, G. Middelman, A. Moelijker, K. Mostert, R. de Haan, J. van der Neut, A. Nieuwland, G. Oosterwijk, C. Oskam, G. Ouweneel, W. Overduin, N. van Paassen, B. Pellegrom, J. Pieterse, A. Post, A. van Ree, L. van Ree, R. van de Ree, J. Rontgen, J. de Roon, A. Ros, J. Schepers, P. Schets, K. van Schie, M. Schildwacht, J. Schilperoort, J. Schoonderwoerd, C. Schouten, P. Spierenburg, P. Steenbergen, P. Stins, E. Stockx, M. Stolker, S. Stomps, R. van Straaten, K. Tanis, A. Tates, R. Terlouw, B. Teunissen, J. Tieleman, R. Tol, J. van Reisen, W. van Veeren, J. Verbruggen, F. Verburgt, H. Verkade, H. Vervoort, M. Verweijen, C. Viets, L. Visser, R. van der Vorm, H. Walbroek, I.
van Weeren, J. Westhuis, D. Wilbrink, J. de With, C. Witkamp, T. Woortmans-van Diest, C. Zantinge, C. van ‘t Zelfde, A. Zevenhoven, C. van Zwieten.
Zeeland F. Arts, W. Bassie, C. Beeke, C. Berrevoets, E. Blaakman, P. Blaakman, P. Boelee, L. Boerjan, H. Bondewel, A. Bourgonje, A. de Bruin, M. Buise, H. Bult, A. Bun, C. Capello, H. Castelijns, G. van Daele, G. Davidse, C. Dentz, J. Dierkx, H. Don, O. van Dorsselaer, A. Dubbelman, G. v.d. Ende, J. van Felius, C. Franse, T. Franse, M. Geertse, A. van Gilst, I. Goedbloed, J. Goedbloed, G. van Gool, A. Goossens, A. Hannewijk, J. Hengst, C. Heunks, M. Hoekstein, M. van ‘t Hof, A. Hokke, R. Jeltes, A. Joosse, W. van Kerkhoven, L. Ketting, F. de Kind, M. Klootwijk, A. de Kock, J. de Kock, E. Koorstra, J. Koppenhol, T. Kramer, I. Lijnse, K. Los, C. Luijsterburg, J. Maebe, W. Mahu, M. Marijs, E. Marteijn, E. Matthijs, J. Millenaar, E. Minnaar, J. Minnaar, N. Oele, A. Polderman, J. Polderman, P. Polderman-Luppens, J. Poortvliet, R. Remmerts, R. van der Roest, E. Sanders, M. Sanders, K. de Schipper, P. Schrijvershof, P. Simpelaar, G. Slob, P. Sloof, T. Sluyter, A. de Smet, W. de Smet, J. Smit, B. Smulders, A. Snoep, C. Sol, R. Sponselee, T. Stapels, P. Stols, A. Sybrands, K. Tazelaar, S. Teerink, R. Teixeira, D. Theodorov, F. Tombeur, J. Tramper, L. Tromper, J. Tuin, F. Twisk, A. Vader, F. van Velzen, H. Verkade, M. de Vlieger, H. v.d. Voorde, P. de Vries, J. Walhout, P. van ‘t Westeinde, A. van de Wiel, A. Wieland, R. Wierenga, J. de Wilde, W. de Wilde, J. Willemse, J. Wisse, W. Wisse, P. Wolf, P. Wondergem, T. Ysebaert, A. de Zwart.
Zoute Delta P. Appel, C. Berrevoets, C. Both, H. Bouma, A. Bourgonje, M. Buise, H. Bun, H. Castelijns, W. Castelijns, M. Hoekstein, A. de Jonge, W. van Kerkhoven, M. Klootwijk, W. Lansman, S. Lilipaly, R. van Loo, M. Luitwieler, G. Maatkamp, J. Maebe, W. Mahu, J. Millenaar, A. Moelijker, J. Poortvliet, P. Rouwendaal, G. Slob, M. Snijders, C. Sol, D. Stout, N. van Swelm, K. Tanis, J. Tramper, F. van Velzen, B. Vroegindeweij, A. Wieland, D. Wilbrink, W. de Wilde, W. Wisse, P. Wolf, C. van ‘t Zelfde.
Bepalen reproductiegegevens ganzen en zwanen Jan Beekman (coördinatie Kleine Zwaan), Cor Berrevoets (Ganzenwerkgroep Zeeland), N. van der Ben, Leo van den Bergh, Greet Boomhouwer, Fred Cottaar, Bert Dijkstra, Wil Gerritse, Gerrit Gerritsen, Henk Hiemstra, Harry Horn, Fred Hustings, Romke Kleefstra, Kees Koffijberg, Jan Kramer, Bob Loos, Peter Matthijsen, Dirk Meijers, Joost Nijkamp, Jules Philippona, Hans Schekkerman, H. Schimmel, Bernard Spaans, Harold Steendam, Rob Strucker, Dirk Tanger, Wim Tijsen, Dick Veenendaal, Ko Veldkamp, K. Visser, Berend Voslamber & Menno Zijlstra.
203
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 2. Bronnen per gebied Per monitoringgebied wordt een overzicht gegeven van de contactpersonen (coördinatoren). Waddenzee C. Berrevoets (RIKZ, zee-eenden), P. de Boer (Vlieland), H. de Boer (Dollard), S. Boersma (Friese Kust), V. van de Boon (Simonszand), B. Corté (SBB, Rottum), K. van Dijk (Schiermonnikoog), J. van Dijk (LNV, Noorderhaaks), M. Engelmoer (Friese Kust), C. de Graaf (Den Helder), J. De Jong (LNV, Blauwe Balg), B. Koks (Richel), T. Mulder (Wieringen), J. Zijp (NHL, Balgzand), M. van Roomen (Terschelling), K. van Scharenburg (Ameland), E. Schothorst (Groningse Kust), C. Smit (Texel) , H. Smit (Engelsmanplaat), W. Tijsen (Wieringen), J. Veen (Griend) , D. Veenendaal (Groningse Kust), N. de Vries (SBB, Rottum), P. Zomerdijk (Afsluitdijk). Noordzee benoorden Wadden C. Berrevoets (RIKZ). Zoute Delta C. Berrevoets (RIKZ). Haringvliet o.a B. de Bruin (Provincie ZH), J. de Roon (NM), G. Huijzers, R. Burgmans, G. Brinkman, Hollands Diep M. van Wouwe (RWS-ZH). Oostvoornse Meer H. Dries. Volkerakmeer o.a. C. Joosse (RWS-ZL), R. den Ouden, A. van Dam, K. de Kraker, R. Brouwer, R. Buijnsters, Zoommeer R. Teixeira (VWG Bergen op Zoom). Markiezaat R. Teixeira (VWG Bergen op Zoom). Lauwersmeer J. Willems (SBB).
204
Wolderwijd & Nuldernauw W. Bouw (Provincie Flevoland). Nijkerkernauw W. Bouw (Provincie Flevoland). Gooimeer W. Bouw (Provincie Flevoland). Eemmeer W. Bouw (Provincie Flevoland). IJssel o.a. Y. Rabe, G. Gerritsen, W. Gerritse (SBB), G. van Hoorn, I. Peteri, H. Quaden, C. Tiecken, H. Jansen, H. Hof. Gelderse Poort o.a. C. de Vaan, H. Leijs, G. Schreurs, H. Hubers, M. van Roomen. Nederrijn H. Leijs, H. Jansen, C. Tiecken, E. van Winden Lek C. Witkamp, M. van Wouwe (RWS-ZH) Waal Leijs, A. Persoon, A. van de Heuvel, T. Stam, L. Keizer, R. Garskamp, Biesbosch B. Weel (SBB) Zoetwatergetijderivieren M. van Wouwe (RWS-ZH) Nieuwe Waterweg/Calandkanaal M . van Wouwe (RWS-ZH) Limbugse Maas en Midden Limburgse Maasplassen T. Cuypers
IJsselmeer M. van Eerden (RIZA).
Gelders/Brabantse Maas o.a. H. Wegman, A. Pelzer, H. Den Brok, J. van Diermen, M. Slikkerveer-Bakker, L. Keizer.
Markermeer M. van Eerden (RIZA).
Leekstermeergebied R. Blaauw (SBB).
Ketelmeer & Vossemeer W. Bouw (Provincie Flevoland).
Zuidlaardermeergebied J. Nienhuis, H. Steendam.
Zwarte Meer W. Bouw (Provincie Flevoland).
Groote Wielen F. Nijland (Wielenwerkgroep).
Drontermeer W. Bouw (Provincie Flevoland).
Oude Venen J. Dijkstra (It Fryske Gea).
Veluwemeer W. Bouw (Provincie Flevoland).
De Deelen R. Kleefstra
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Van Oordt’s Mersken J. De Jong
Oostelijke Vechtplassen W. Braaksma, J. Terlouw.
Sneekermeer e.o. S. Bakker (SBB).
Arkemheen T. van de Wolfshaar.
Witte & Zwarte Brekken, Oudhof S. Bakker (SBB).
Zeevang B. Pronk (VWG Hoorn/West-Friesland)
Koevordermeer A. Silvius
Reeuwijkse Plassen F. Mayenburg (SBB)
Tjeukemeer H. Schreur, L. de Wagt
Krimpenerwaard M. Schildwacht (VWG Krimpenerwaard).
Slotermeer M. Wesselius
Donkse Laagten P. Klootsema.
Oudegaasterbrekken O. Alexander, J van der Meulen.
Midden-Delfland en Oude-Leede o.a. N. van Paassen. M. Kuijpers, D. Sparrenboom, J. Koreneef, B Teunissen (NM).
Fluessen, Vogelhoek & Morra Y. Kuipers, T. Postma, H. van Kuik, A. Jagersma, O. Alexander.
Yersekse en Kapelse Moer contactpersoon: vacant
Heegermeer A. Jagersma, B. Zijlstra.
Fochteloerveen H. Feenstra, J. Mulder.
Rottige Meenthe & Brandemeer G. Hof, H. Ruiter.
Dwingelderveld J. Kleine.
De Wieden P.M. Verbij (NM).
Bargerveen P. Gelderloos (SBB).
Oostvaardersplassen M. van Eerden (RIZA).
Engbertsdijksvenen P. van den Akker, F. van Duffelen.
Lepelaarplassen I. Steinhauser (Stichting Vogel- en Natuurwacht ZuidFlevoland).
Mariapeel & Deurnese Peel J. Timmermans.
Alkmaardermeer H. van de Brugge. Eilandspolder H. Fabritius . Wormer- en Jisperveld E. Floris (VWG Zaanstreek). Ilperveld, Varkensland & Twiske E. Floris (VWG Zaanstreek) Westzaanse- en Oostzaanse Polders E. Floris (VWG Zaanstreek).
Groote Peel I. van der Loo. De Wilck A. Zevenhoven. Zwarte Water J. Breedenbeek (SBB). Oude Land van Strijen A. van der Linde. Kampina F. van Erve.
205
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 3. Begrippenlijst Hieronder wordt een aantal in dit rapport vaak voorkomende begrippen nader omschreven: 1%-drempel/1%-norm: 1% van de internationale populatiegrootte (totaal aantal individuen) van een watervogelsoort. Het gaat dan meestal om de biogeografische populatie of de flyway-populatie. Soms ook om een ondersoort. Belangrijke gebieden: aanduiding voor selecties van monitoringgebieden of pleisterplaatsen waar grote aantallen van een bepaalde soort voorkomen. Begrenzingssoorten: soorten van de Europese Vogelrichtlijn, op basis waarvan Vogelrichtlijn-gebieden zijn begrenst (zie van Roomen et al. 2000). Benthoseters: zie bodemdiereters. Biogeografische populatie: zie Internationale populatie. Bodemdiereters: watervogelsoorten die leven van ongewervelden uit/van de bodem. Het kan daarbij om schelpdieren, wormachtigen en kreeftachtigen gaan. BSP-nb: Bijzondere Soorten Project niet-broedvogels, een door SOVON georganiseerd project waarbij losse meldingen van schaarse trekvogels en wintergasten worden ingezameld. Dwaalgast: een soort die, gerekend over een periode van 10 jaar, gemiddeld minder dan twee keer per jaar werd vastgesteld. Exoot: soorten waarvan alle in Nederland voorkomende exemplaren of hun voorouders oorspronkelijk uit gevangenschap afkomstig zijn. Flyway-populatie: zie Internationale populatie. Gemiddeld maximum: het gemiddelde over een aantal seizoensmaxima (zie aldaar). Goede Ecologische Toestand: een referentietoestand die als ‘ecologisch goed’ wordt beoordeeld bij de Kaderrichtlijn water. Herbivoren: zie planteneters. Hoofdgebied: gebiedseenheid bestaande uit meerdere deelgebieden en telgebieden. Het zijn doorgaans logische landschappelijke eenheden. Imputing: statistische methode waarbij een schatting wordt verkregen voor een ontbrekende telling. Wordt in dit rapport bijschatten genoemd. Index: waarde gerelateerd aan een basisniveau. Internationale populatie: de populatie waar de vogels in Nederland deel van uit maken (zie ook 1%-drempel, flyway-populatie of biogeografische populatie). Midwintertelling: watervogeltelling in januari, internationaal gecoördineerd doorWetlands International. Monitoringgebieden: gebieden die, zo mogelijk, maandelijks (september t/m april of juli t/m juni) worden geteld op alle watervogelsoorten, en waarop de landelijke trends worden gebaseerd (ganzen en zwanen uitgezonderd). MWTL: Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands. Het monitoringprogramma voor de rijkswateren. NEM: Netwerk Ecologische Monitoring, een door de Nederlandse overheid georganiseerde en gefinancierde afstemming van natuurmeetnetten op de informatiebehoefte van de rijksoverheid. Planteneters: watervogelsoorten die leven van planten en zaden, ook wel herbivoren genaamd.
206
Pleisterplaatsen: gebieden die zo mogelijk maandelijks (september t/m maart of september t/m mei) worden geteld op ganzen en zwanen, en waarop de berekende aantalsveranderingen en seizoenspatronen bij deze soorten zijn gebaseerd. Het betreft gebieden die internationaal belangrijke aantallen herbergen (Koffijberg et al. 1997). Regionale gebieden: monitoringgebieden buiten de rijkswateren. Rijkswateren: de wateren die onder het beheer van de landelijke overheid vallen. Seizoensmaximum: hoogst beschikbare telling voor een gebied in een bepaald seizoen (juli t/m juni). Seizoenssom: maat voor het gebruik van een gebied door vogels, uitgedrukt als de som van de maandelijkse tellingen per seizoen. Significante toename/afname: een afname of toename in aantallen waarbij de kans dat deze op toeval berust kleiner is dan 5%. Selectiesoorten: soorten van de Europese Vogelrichtlijn, op basis waarvan Vogelrichtlijn-gebieden zijn aangewezen (zie van Roomen et al. 2000). Staat van Instandhouding: term in relatie tot de Vogelrichtlijn. Oordeel over hoe een soort ‘er in zijn voortbestaan voor staat’. De SvI wordt als gunstig beschouwd als uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de soort een levensvatbare component is van het natuurlijke habitat waarin hij voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden en er voldoende habitat voor de soort bestaat en vermoedelijk ook op de lange termijn. Trendindicatie: een samenvattend oordeel over de (lineaire) trend in een bepaalde tijdsperiode op basis van een classificatie. TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program. Monitoringprogramma voor de internationale Waddenzee. Viseters: watervogelsoorten die van vis leven. Vogeldagen: maat voor het gebruik van een gebied door vogels, berekend als de seizoenssom over 12 maanden * 30.4. Zie ook seizoenssom. Vogelrichtlijn: door de Europese Unie ingestelde richtlijn welke de bescherming, beheer en regulering van vogelsoorten regelt. Een van de maatregelen van de richtlijn is het aanwijzen van speciale beschermingszones voor specifieke soorten. Vogelrichtlijn-gebieden: gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn van de Europese Unie. Wetlandsconventie: ook wel Ramsar-conventie, de Conventie ter bescherming van Wetlands van internationaal belang. Winterseizoen: ook wel winterhalfjaar, meestal oktober t/m maart, in dit rapport ook wel gebruikt voor de periode september t/m april. Zoete Rijkswateren: IJsselmeer, Markermeer, Randmeren, Rijn(takken), Maas en Beneden Rivierengebied. Zoute Delta: Westerschelde, Oosterschelde, Grevelingen, Veerse Meer en Voordelta.
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 4a. Overzicht van de telvolledigheid van de monitoringgebieden in 2002/2003 Gegeven is het percentage telgebieden wat per maand geteld is, een - staat voor een maand waarin een gebied niet geteld ‘hoeft’ te worden. Ook is aangegeven of het gebied tot een Vogelrichtlijngebied (SBZ) en of rijkswatersysteem behoort. Gebied
Waddenzee Noordzee benoorden Wadden Grevelingen Oosterschelde Veerse Meer Westerschelde Voordelta Gelderse Poort IJssel Zwarte Water Nederrijn: Arnhem - Heteren Nederrijn: Heteren - Wijk bij Duurstede Lek: Wijk bij Duurstede - Schoonhoven Zoetwatergetijderivieren Nieuwe Waterweg/Calandkanaal Waal: Nijmegen - Waardenburg Waal: Waardenburg - Werkendam Kalkmaas Grensmaas Midden-Limburgse Maasplassen Gestuwde Maas Getijde-beinvloede Maas IJsselmeer Markermeer Zwarte Meer Ketelmeer en Vossemeer Drontermeer Veluwemeer Wolderwijd en Nuldernauw Nijkerkernauw Eemmeer Gooimeer Oostvoornse Meer Hollands Diep Haringvliet Volkerakmeer Zoommeer Markiezaat Lauwersmeer Zuidlaardermeergebied Leekstermeergebied Sneekermeer e.o. Zwarte- en Witte Brekken Koevordermeer Tjeukemeer Slotermeer Heegermeer Fluessen/Vogelhoek/Morra Oudegaasterbrekken Alkmaardermeer Groote Wielen Oude Venen De Deelen Rottige Meenthe en Brandemeer De Wieden Oostvaardersplassen Lepelaarplassen Oostelijke Vechtplassen Wormer- en Jisperveld Reeuwijkse Plassen
SBZ Water systeem x
x
x x x x x x x x
x x x x x x x
x
x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
23 100 100 100 100 100 100 100 100 100 71 100 100 100 100 100 100 100 47 91 0 0 89 100 0 -
25 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 63 100 11 0 100 100 0 -
94 100 100 100 100 100 100 93 50 100 100 100 100 100 95 67 100 71 96 89 83 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 0 100 66 95 100 67 100 0 67 0 0 33 20 0 67 57 36 60 100 100 100 100 100 100 0 35 100 0
37 76 100 100 100 100 95 95 100 100 100 100 100 100 100 95 100 100 94 80 83 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 97 86 11 0 100 75 0 92 33 33 100 0 67 100 36 60 0 100 100 100 100 100 0 35 100 41
95 86 100 100 100 100 95 98 100 100 92 100 100 100 100 95 100 100 84 94 83 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 74 67 11 67 100 100 67 100 100 33 100 0 100 100 82 93 100 100 100 100 100 100 100 26 100 47
82 52 100 100 100 100 89 88 100 100 100 100 100 100 100 67 100 65 94 89 83 100 99 100 86 100 100 100 100 100 100 100 100 87 91 11 0 100 75 67 0 67 33 80 0 100 100 100 80 100 100 100 100 100 100 0 35 100 35
93 100 100 100 100 100 100 95 100 100 100 100 100 100 100 100 95 100 100 94 83 83 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 89 98 100 67 100 100 67 85 100 100 80 0 67 100 36 93 25 100 100 50 100 100 100 96 100 41
17 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 64 100 100 100 67 100 100 96 89 83 100 100 100 71 0 0 100 100 100 100 100 100 89 100 11 0 100 75 67 46 67 33 80 0 100 100 55 93 25 75 100 100 100 100 100 35 100 47
96 100 100 100 100 100 100 95 100 100 100 64 100 100 100 95 100 88 86 83 79 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 92 100 11 67 100 0 67 92 100 33 60 0 100 100 100 93 0 100 100 100 100 100 100 35 100 35
38 100 100 100 100 100 100 91 0 100 100 64 100 100 100 95 100 100 96 54 79 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 76 100 11 0 100 0 67 0 0 33 100 0 33 86 36 0 0 100 100 100 33 100 100 35 33 0
89 100 100 100 100 100 91 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 68 100 78 78 100 100 100 -
38 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 8 100 11 0 100 100 100 -
207
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 4a. vervolg Gebied
Biesbosch Van Oordt’s Mersken Arkemheen Zeevang Eilandspolder Ilperveld, Varkensland en Twiske Westzaanse- en Oostzaanse Polders De Wilck Krimpenerwaard Donkse Laagten Midden-Delfland en Oude-Leede Oude Land van Strijen Yerseke en Kapelse Moer Fochteloërveen Dwingelderveld Bargerveen Engbertsdijksvenen Mariapeel en Deurnse Peel Groote Peel Kampina
208
SBZ Water systeem x x x x x x x x x x x x x x x x
x
jul
aug
sep
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
92 -
63 -
90 0 100 20 0 60 83 75 7 0 8 0 0 0 100 100 0 0 0 100
97 0 100 60 67 60 92 100 96 0 52 100 0 33 100 100 0 33 0 100
98 0 100 80 67 80 92 75 96 75 76 100 0 100 100 100 0 33 0 100
98 0 100 80 67 80 92 75 100 75 72 100 0 33 100 100 0 33 0 100
97 100 100 80 67 80 92 100 96 75 72 100 100 50 100 100 100 33 0 100
97 0 100 80 33 80 92 100 81 75 56 100 0 33 100 100 0 33 0 100
97 0 100 80 0 80 92 100 78 75 56 100 0 17 100 100 0 0 0 100
92 0 100 0 0 0 25 75 0 0 28 0 0 0 0 100 0 0 0 100
90 -
92 -
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 4b. Volledigheid van ganzen- en zwanentellingen in Nederland in 2002/ 2003. Gegeven is de teldekking per maand per hoofdgebied in 5 klassen (.=0%, 1=1-20%, 2=21-40% etc). Code BR11 BR12 BR13 BR14 BR15 BR16 BR21 BR22 BR23 BR24 BR25 BR27
Hoofdgebied Boven Merwede Beneden Merwede Noord Dordtse Kil Oude Maas Spui Nieuwe Maas Nieuwe Waterweg/Calandkanaal Hartelkanaal en industriegebied Brielse Meer Oostvoornse Meer Hollandsche IJssel
j 5 5 5 5 5 5 5 . 5 . . 2
a 5 5 5 5 5 5 5 5 . . 2
s 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . . 2
o 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
n 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
d 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
j 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
f 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
m 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 4
a 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . 5 2
m 5 5 . 5 5 5 5 5 5 . . 2
j 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . . 2
Code BR31 BR32 BR33 BR34 BR35 BR36 BR41 BR42 BR51 BR52 BR53
Hoofdgebied Sliedrechtse Biesbosch Dordtse Biesbosch Brabantse Biesbosch Nieuwe Merwede Amer Polders N v.d. Brabantse Biesbosch Hollands Diep Haringvliet Volkerakmeer Eendracht Zoommeer
j 5 3 5 5 5 5 5 3 5 . .
a . 3 5 5 5 5 5 3 5 5 1
s 5 3 5 5 5 5 5 4 5 5 5
o 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 1
n 5 5 5 5 5 5 5 4 4 5 2
d 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 1
j 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
f 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 1
m 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 1
a 5 3 5 5 5 5 5 4 5 5 1
m 5 3 5 5 5 5 5 4 5 5 4
j 5 3 5 5 5 5 5 1 5 5 1
DR11 DR12 DR13 DR14 DR15 DR21 DR22 DR23 DR31 DR32 DR33 DR34
Leekstermeer e.o. Roden - Norg Norg - Assen - Vries Fochteloërveen e.o. Zuidlaren - Paterswolde Zuidlaren - Assen Assen - Smilde - Beilen Hooghalen - Gieten - Exloo Appelscha - Diever Vleddervallei Beilen - Pesse - Uffelte Ruinen - Havelte - Meppel
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
4 1 . 5 . . 2 1 . . 2 .
. . . 5 . . 2 1 2 . 1 .
4 1 . 5 . 2 4 3 2 . 2 .
4 1 . 5 . 2 3 3 . 5 2 2
3 3 4 4 5 4 5 4 3 5 5 3
4 1 . 5 . 2 3 3 . 5 3 2
4 2 1 . . . 4 . . . 2 . 3 . 3 . . . 3 . 4 . 2 .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
DR35 DR36 DR37 DR41 DR42 DR43 DR44 DR51 DR52 DR53 DR54
Meppel e.o. . Meppel - Zuidwolde . Dwingelderveld . Hooghalen - Aalden - Hoogeveen . Emmen e.o. . Hoogeveen e.o. . Coevorden e.o. . Zuidlaren - Gasselternijveen . Gasselternijveen - Nieuw-Weerdingen . Nieuw-Weerdingen - Klazienaveen . Klazienaveen - Schoonebeek .
. . . . . . . . . . .
. . 5 1 . . . 2 4 5 2
. . 5 1 . . . 4 . 5 2
. . 5 3 . . 1 5 5 5 5
. . 5 3 . . 3 5 5 5 5
2 5 5 4 4 3 3 1 4 1 3
1 . 5 3 . . 1 5 5 5 5
. . . . 5 . 1 . . . . . 1 . 5 . 5 . 5 . 5 2
. . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . .
FL11 FL12 FL13 FL14 FL21 FL22 FL23 FL24
Lemmer - Emmeloord - Urk Urk - Emmeloord - Ens Ens - Marknesse - Kraggenburg Lemmer - Emmeloord - Vollenhove Lelystad e.o. Knardijk - Larservaart Oostelijk Flevoland midden Oostelijk Flevoland noord
. . . . . . . .
. . . . . . . .
. 2 . . 2 4 4 4
2 2 2 . 2 5 5 4
4 2 2 . . 5 5 4
. 2 2 1 . 2 3 4
5 4 4 4 3 3 4 4
2 2 2 . . 5 5 4
2 . 2 . 2 . . . . . 5 2 5 1 4 .
. . . . . . . .
. . . . . . . .
FL25 FL31 FL32 FL33 FL34 FL35 FL36
Oostelijk Flevoland oost Oostvaardersplassen Lepelaarplassen e.o. Almere e.o. Oostvaardersplassen - Lagevaart Zuidelijk Flevoland midden Zuidelijk Flevoland zuid
. . 5 5 4 2 1 5 5 5 5 5 5 5 . . 5 2 5 . 5 . . 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . . 5 5 5 5 5 . . 3 3 3 3 4
2 5 5 5 5 5 2
2 . . . 5 5 5 5 5 4 5 5 5 . . . 5 5 5 5 5 . . . 2 . . .
FR11 FR12 FR13 FR14 FR15 FR16 FR17 FR21 FR22 FR23 FR24 FR25 FR26 FR31 FR32 FR33 FR34 FR35 FR36 FR37 FR38 FR42
Harlingen - Sexbierum - Franeker Oosterbierum - St Annaparochie - Stiens Franeker - Menaldum - Marssum Franeker - Tzum Zurich - Makkum - Bolsward Bolsward - Wommels - Sneek Zuidwest van Leeuwarden Holwerd - Dokkum - Leeuwarden Polder van Oost- en Westdongeradeel Oenkerk - Giekerk eo Dokkum - Kollumerzwaag Anjum - Engwierum Westergeest - Kollumr -Munnekezijl Leeuwarden - Kleine Wielen - Bergum noordwest Margrietkanaal - Warga Alde Faenen - Eernewoude - Oudega Wijde Ee - Grouw - Drachten Goengahuizen - Oldeboorn Nijbeets - Beetsterzwaag eo De Deelen eo Luxwoude - Langezwaag - Gorredijk Bergumermeer - De Leijen
. . 5 5 5 5 5 5 5 5 . . . . . 5 5 5 5 5 . . . . . . 3 3 3 3 3 3 3 . . . . . . 4 4 4 4 4 4 . . . . . 3 5 5 5 5 5 5 5 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 . . . . . 2 4 4 2 4 4 2 . . . . 2 4 5 5 5 5 5 5 . . . . . 2 5 5 5 5 5 5 . . . . . 5 5 5 2 5 5 5 2 . . . . . 3 3 4 4 4 4 . . . . 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 1 1 1 5 5 5 5 2 5 2 3 1 . . 4 3 4 3 4 . . . . . . . 5 5 5 5 5 5 5 . . . . . 5 5 5 5 5 4 5 4 . . . . 3 3 3 3 4 1 3 3 . . . . 5 2 5 5 5 5 5 . . . . . 1 3 4 2 4 . 3 . . . . . 5 5 5 5 5 5 5 3 . . . . . 4 4 4 4 4 4 . . . . . 4 4 4 4 4 2 2 2 . .
FR51 FR52 FR53 FR54 FR55 FR56 FR57 FR58 FR59 FR61 FR62 FR63 FR64 FR65 FR66 FR67 FR68 FR69 FR71 FR72 FR73 FR76
Makkum-Workumerwaard-Bolsward Tjerkwerd - IJlst - Heeg Brekken bij Oudega Workum - Het Heideschap Koudum - Bakhuizen Fluessen - Heegermeer Elahuizen - Harich - Woudsend Gaasterland Slotermeer eo Sneek - Jirnsum - Akkrum Sneekermeer eo Witte & Zwarte Brekken eo Lw.wielen-Koevorderm.-Nicolaasga Joure - Heereveen - Vegelinsoord Haskerh.-Heerev-Tjonge Tjeukemeer Tjeukemeer eo Groote Brekken - Lemmer Lemmer - Bantega - Tjonger Polder Oldelamer - Rottige Meente Nijelamer - Wolvega - Blesdijke Tjonger- en Lindevallei Fochtelo - Ravenswoud
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5 . 1 . 5 3 3 5 . . 2 5 3 . . 1 1 . 5 5 . .
5 5 5 5 5 5 5 5 5 4 5 5 3 4 3 5 1 . 5 5 . 5
5 . 3 5 5 5 5 5 5 4 5 5 3 4 3 5 2 5 5 5 . 5
5 4 5 5 5 5 5 5 5 . 2 5 3 . 2 5 3 4 5 5 3 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 4 5 5 4 4 3 4 5 5 5 5 4 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 4 5 5 3 4 3 4 4 5 5 5 4 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 4 5 3 2 4 2 4 4 5 5 5 3 5
5 . 1 . 2 2 . 5 . . . . 2 . . 5 1 . 3 . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
GL11 GL12 GL13 GL14 GL21 GL23 GL31 GL38 GL41 GL43 GL44 GL51 GL52 GL53 GL54 GL55
Arkemheen en Putterpolder Nulderhoek - Harderwijk Harderwijk - Nunspeet - Elburg Elburg - Kampernieuwstad - Hattem Hoevelaken - Putten - Voorthuizen Lunteren - Ede - Wageningen Woldberg Renkum - Dieren Hattem - Epe - IJssel Oene - Twello Beekbergen - Wilp - Dieren Culemborg - Leerdam - Tiel Tielerwaard west Tielerwaard oost Maurik - Echteld - Kesteren Linge: Leerdam - Ochten
. . . . . . . . . . . . . . . .
5 2 3 3 . 5 . . 5 5 . . . . 5 .
5 2 3 3 5 5 5 3 4 5 2 3 3 4 5 2
5 2 3 4 . 5 . 1 5 5 . . . . 4 .
5 5 2 . 3 . 3 . . . 5 . . . . . 5 . 5 . . . . . . . 3 . 4 . 2 .
. . . . . . . . . . . . . . . .
GL61 GL62 GL63 GL64 GL71 GL72 GL73 GL74 GL81 GL82 GL83 GL84 GL91 GL92 GL93
Kesteren - Heteren - Andelst - Ochten Driel - Elst - Oosterhout Arnhem zuid - Bemmel Linge: Ochten - Doornenburg Bommelerwaard Land van Maas & Waal, west Land van Maas & Waal, oost Nijmegen - Groesbeek Westervoort - Didam Liemers noord (Lathum - Weel) Montferland Doesburg - Doetinchem Achterhoek noord Achterhoek midden Achterhoek zuid
. . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . .
5 5 5 4 . 1 . . . 4 . 2 . . .
5 5 5 4 . 1 . . . 4 . 3 . . .
5 5 4 4 . 2 3 3 3 3 4 3 . . .
5 5 4 . 5 2 3 3 . 4 4 4 . . .
5 5 5 5 5 2 5 2 3 4 4 4 5 5 3
5 5 5 4 5 2 4 2 2 4 . 4 . . .
5 5 5 4 5 1 3 2 2 3 . 4 . . .
. . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . .
GR11 GR12 GR13 GR14 GR15 GR21 GR22
Lauwersmeer Ulrum - Eenrum Reitdiep Grijpskerk - Ezinge Sauwerd Middelstum-Roodeschool-Baflo Delfzijl-Loppersum-Oudeschip
5 5 5 5 5 5 . . 1 4 4 4 . . 3 5 3 3 . . 3 4 5 5 . . . 2 . . . . . . . . . . . 1 1 1
5 4 5 5 5 2 .
5 1 3 5 2 2 .
5 5 5 5 4 . . . 3 . . . 5 . . . . . . . 2 . . . . . . .
GR41 GR42 GR43 GR44 GR45 GR46 GR47
Harkstede - Slochteren Schildmeer - Hoeksmeer e.o. Wagenborgen - Delfzijl Slochteren Delfzijl-Nieuwolda-Termunten Polders Finsterwolde - Midwolda Uiterdijken
. . . . . . .
. . . . . . .
. 2 . 2 5 5 5
. 5 . 2 5 5 5
. 2 . 2 5 5 5
. 2 . . 5 5 5
1 5 2 2 5 5 5
1 5 . 2 5 5 5
1 . . 5 2 2 . . . 2 . . 5 . . 5 . . 5 . .
. . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
5 2 . . . 5 . . 5 5 . . . . 4 .
5 2 3 3 . 5 . . 5 5 . . 3 3 4 2
5 2 3 3 . 5 . . 4 4 . . 3 4 4 2
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
209
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 4b. vervolg
210
GR23 GR24 GR31 GR32 GR33 GR34 GR35
Grote Noordpld, Pld gemeente Bedum Winsumerdiep/Boterdiep Zuidwesterkwartier Strandheem Zuidhorn - Hoogkerk Groningen en omstreken Paterswolde - Friescheveen Haren - Zuidlaardermeer
. . . . . . .
. . . . 4 . 5 5 5 5 . 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 4 4 4
4 . 5 . . 5 5 5 5 5 5 . . . . 5 . . . . 3 . . . . 5 . . . . 5 3 2 3 .
. . . . . .
GR48 GR49 GR51 GR52 GR53 GR54
Winschoten - Bellingwolde Eemskanaal Veenkoloniën west Musselkanaal - Oude Pekela Rhederveld - Hebrecht Westerwolde
. . . . . .
. 5 5 5 5 5 5 . . . . . 5 . . . . 2 4 4 2 . 1 1 3 3 3 2 . . 5 . . 5 5 . . . . . 5 .
5 . 2 1 5 .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . .
IJ11 IJ12 IJ13 IJ14 IJ15 IJ16 IJ17 IJ18
Afsluitdijk (Lorentzsluis) - Staveren Staveren - Lemmer Lemmer - Ketelmeer (Kamperhoek) Ketelmeer (Kamperhoek) - Lelystad Houtribdijk (IJsselmeerzijde) Medemblik - Enkhuizen Den Oever - Medemblik Afsluitdijk (IJsselmeerzijde)
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
4 5 5 5 5 5 5 5
4 4 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
IJ19 IJ21 IJ22 IJ23 IJ24 IJ25 IJ26 IJ27
IJsselmeer (open water) Houtribdijk (Markermeerzijde) Oostvaardersdijk IJmeer Edam - De Nes Nek - Edam Enkhuizen - Nek Markermeer (open water)
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
LI11 LI14 LI22 LI23 LI24
Mook - Nieuw Bergen Nieuw Bergen - Venlo Weert - Meijel Panningen - Roggel Stramproy - Heythuyzen
. . . . .
. 5 5 5 5 5 5 5 . . . . . 5 . . . . . . . 3 . . . . . . . 3 . . . . . . . 2 . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
LI25 LI31 LI32 LI36
Susteren - Roermond Geleen - Sittard Maastricht Brunssum - Kerkrade
. . . .
. 1 1 1 1 2 1 1 . . . 1 1 1 5 1 1 1 . . 3 3 3 4 3 3 3 . . . . . 5 . . .
. . . .
. . . .
NB11 NB12 NB13 NB14 NB15 NB16 NB17 NB18 NB21 NB22 NB23 NB24 NB25 NB31 NB32 NB33 NB34 NB35
Markiezaat Polders Zoomweg, Hogerwaardpolder Bergen op Zoom - Huijbergen Halsteren - Steenbergen Heensche, Prinselandse Pld, Oud Gastel Willemstad - Fijnaart - Zevenbergen Roosendaal - Prinsenbeek Breda - Oosterhout Made - Oosterhout - Breda Land van Heusden en Altena Oosterhout - ‘s-Gravenmoer - Waalwijk Dongen - Kaatsheuvel Polders Werkendam - Hank Wouwse Plantage - Rucphen Etten Leur - Zundert Breda - Chaam Rijen - Gilze - Goirle Castelre - Baarle Hertog - Alphen
. . 5 . . . 5 1 . . . . . . 2 2 . . 1 3 . . 1 5 . . . 4 . . . 2 . . 1 4 . . 2 5 . . 4 4 . . 4 4 1 1 1 4 . . . . . . . . . . . 1 . . 1 2 . . . 1
5 . 5 1 . 2 . 1 1 . . . . . . . . . . . . . 1 1 . . . . . . . . . .
NB41 NB42 NB43 NB44 NB51 NB52 NB53 NB55 NB56 NB57 NB58 NB61 NB62 NB64 NB71 NB74 NB75
Haarsteeg polder Drunen - ‘s-Hertogenbosch Maasland Oss - Den Bosch Maasland oost, Harense Polder Waalwijk - Boxtel Oisterwijkse en Kampinasche Heide Moergestel - Oirschot - Best Zuidelijke Heide Fragmenten Eindhoven - Mierlo Bergeyk - Valkenswaard Leende - Budel Dommeldal: Den Bosch - Eindhoven Schijndel e.o Z Willemsv: Den Bosch - Helmond Zeeland - Elsendorp Deurnese-, Oirlosche- en Mariapeel Groote Peel e.o.
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
5 3 5 5 2 4 . . . . 1 . 3 . . . .
5 3 5 5 2 4 1 1 . . 1 . 3 . . 2 1
5 3 5 5 2 4 1 1 . . 2 . 3 . . 3 1
5 3 5 5 3 4 1 . . . . . 3 . . 2 1
5 4 5 5 3 4 1 2 3 3 3 2 3 1 1 2 .
5 3 5 5 3 4 3 . . . 1 . 3 . 1 3 .
5 . . 3 . . 5 . . 5 . 3 2 . . 4 4 . 1 . . . . . . . . . . . 1 . . . . 3 . . . . . . . . . . . . .
.
NH11 NH12 NH13 NH14 NH16 NH17 NH18 NH19 NH21 NH22 NH23 NH24 NH25 NH26 NH27 NH28 NH29 NH31 NH33 NH34 NH36 NH42 NH43 NH45 NH46 NH47 NH51
Den Helder Polder het Koegras Anna Paulowna polder Amstelmeer Wieringermeer Zwanenwater Wieringerwaard- en Groetpolder Zijpe en Hazepolder Polders van Schagen en Niedorp Geestmerambacht Polders Heerhugowaard Polders Obdam Gouw en Noorderkogge Polder de Westerkogge Polders van Medemblik en Wervershoof Polder het Grootslag Polder Schellinkhout-Drieban Polders Hondsbosse-Bergen Noord-Hollands Duinreservaat Polders Bergen-Castricum Oosterzij-, Limmer en Castricumerpld Eilandspolder Polder Mijzen Zeevang Purmer Katwoude Alkmaardermeer e.o
. . . 2 . . 4 . . . . . . . . 1 1 1 4 . . . . . 1 1 4 4 4 3 4 3 4 1 1 1 . . 5 5 5 5 5 5 5 . . . . . 3 5 4 4 4 3 3 . . . . . . . . . 4 . . . . . . . 2 2 2 2 5 2 2 . . . . . . 1 1 1 2 . . . . . . . . . . . 5 . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . 4 2 3 2 . . . . . . 1 1 1 1 3 1 1 . . . . . . . 4 4 4 4 . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . 5 5 5 . 5 5 5 . . . . . . 2 2 2 5 . . . . . . . . . . . 2 . . . . . . . . . . . 3 . . . . . . . . 2 2 2 2 2 2 . . . . . . 2 2 2 4 1 . . . . . . 3 3 3 3 5 2 2 . . . . . 5 5 5 5 5 5 5 . . . . . 2 2 2 . 3 . 2 . . . . . 2 2 2 . 2 . 2 . . . . . 3 3 5 4 5 5 5 . . .
NH52 NH53 NH54 NH55 NH56 NH57 NH58 NH59 NH61 NH62 NH63 NH64 NH65 NH66 NH71 NH73 NH74 NH81 NH82 NH83 NH84 NH85 NH86 NH91 NH93 NH94
Polders Assendelft Wormer- en Jisperveld Polders Westzaan Stedelijk Krommenie - Zaandam Wijde- en Enge wormer polders Oostzaan Ilperveld en Twiske Waterland Nationaal Park Kennemerduinen Amsterdamse Waterleidingduinen IJmuiden, Zandvoort, Haarlem Spaarndam eo Haarlemmermeer Ringvaart Haarlemmermeer Amsterdam Polders Aalsmeer-Uithoorn Amstel en omringende polders Vecht en omringende polders Noord Naardermeer Ankeveensche Plassen Kortenhoefsche Plassen Muiden - Naarden Naarden, Bussum, Hilversum Noord-Hollands Kanaal rivier Zaan Noordzeekanaal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4 4 4 4 5 3 3 3 . . . 4 1 . 2 . . 1 . 5 2 1 1 . 5 4
4 4 4 4 5 4 3 5 . . . 4 . . 2 . 1 1 . 5 . 1 1 . 5 4
5 4 4 4 5 4 3 5 . . . 4 . . 2 . 1 2 . 5 2 2 1 . 5 4
5 4 4 3 5 4 3 5 . . . 4 . . 2 . . 2 . 5 2 1 . . 5 4
5 4 4 4 5 4 3 5 4 5 4 5 5 5 2 1 1 4 3 5 5 4 3 3 5 5
5 4 4 4 5 4 3 5 . . . 4 2 . 2 . 1 2 . 5 2 3 1 . 5 4
5 4 4 3 5 4 3 5 . . . 4 . . 2 . 1 2 . 5 2 2 1 . 5 4
NZ12 NZ13 NZ14 NZ21 NZ22 NZ23 NZ24
Voordelta: Oosterschelde Voordelta: Grevelingen Voordelta: Haringvliet Zuid-Hollandse Kust zuid Zuid-Hollandse Kust noord Noord-Hollandse Kust zuid Noord-Hollandse Kust noord
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . . . . 2 2 . . . . . . 1 5 . . . . . . 5 . . . . . . 5
5 5 5 2 2 . .
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 . . . . 2 . . . . . . . . . . .
NZ31 NZ32 NZ33 NZ34 NZ35 NZ37
Noordzee en strand Texel Noordzee en strand Vlieland Noordzee en strand Terschelling Noordzee en strand Ameland Noordzee en strand Schiermonnikoog Noorderhaaks (Razende Bol)
. . . . . .
. . . . . .
5 . 4 5 5 . 5 5 5 5 5 3 5 . 5 5 5 . 2 . 4 4 4 . 5 . 5 5 5 . 5 . 5 5 5 5
5 . 5 . 5 . 2 . 5 . 5 5
5 . 5 . 3 . 2 . 5 . 5 5
OV11 OV12 OV13 OV14 OV15 OV21 OV22 OV23 OV24
Weerribben Polders rond de Weerribben Wieden Polders ten oosten van de Wieden Polders ten westen van de Wieden Kampereiland Zalk, Kamperveen, Dronthen, Haatland Polder Mastenbroek en Mandjeswaard Zwarte Water
. . . . . . . . .
2 5 5 5 5 5 5 5 3
5 5 5 5 5 5 5 5 3
OV43 OV44 OV52 OV61 OV62 OV71 OV72 OV74 OV75
Vecht: Stuw Vilsteren - Hardenberg Vecht: Hardenberg - Duitse Grens Engbertsdijksvenen e.o. Zwolle Polder Lierder en Molenbroek Rechterensche Veld - Dalmsholte Regge Daarle-Hexelsche Flier-Huurnerveld Hellendoorn - Holterberg
. . . . . . . . .
. 5 5 5 5 5 5 . . 5 5 5 5 5 . . 1 1 1 3 1 . . . . . 1 . . 1 1 1 1 1 1 . . . . . 1 . . 5 5 5 5 5 5 . . . . . 3 . . . . . 1 .
5 5 5 . 1 . . . 1 . . . 5 5 . . . .
. .
. . . . . . . . .
4 5 5 5 5 5 5 5
. 5 5 5 5 5 5 5 .
4 5 5 5 5 5 5 5
2 5 5 5 5 5 . 5 3
4 5 5 5 5 5 5 5
4 5 . 3 3 5 4 2 4 5 4 4 3 . . 1 2 3
2 5 5 5 5 5 5 5 3
4 5 5 5 5 5 5 5
. 5 1 3 3 5 4 2 4 5 4 4 4 . . 1 2 2
. 5 5 5 5 5 5 5 3
4 5 1 4 4 5 4 2 4 5 4 3 4 3 1 1 2 3
4 5 5 5 5 5 5 5 5
4 5 5 5 5 5 5 5
. . . 2 3 2 3 2 4 5 4 3 4 . . 1 2 2
4 . . . . . 2 . 3 . 5 . 4 . 2 . 4 . 5 . 4 4 . 5 1 . . . . 1 . 2 . 1 .
2 5 . 5 . . . 5 .
. . . . . .
. . . . . .
. .
. .
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 1 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5
1 2 2 1 1 1 . . . . . . . . . . . 2 3 2 . 1 1 . 2 1
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . .
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 4b. vervolg OV31 OV32 OV33 OV34 OV41 OV42
Staph.veld en Haerster en Gennerbroek Dalfserveld W.huizinger-, Ommer- & Diffelerveld Slagharen-de Krim Vecht: Zwarte Water - De Toerist Vecht: De Toerist - Stuw Vilsteren
. . . . . .
. . 5 . . . . . 5 . . 2 . 5 5 . . 5
5 . 5 2 5 5
5 . 5 . 5 5
5 1 5 2 5 5
5 . 5 2 5 5
5 . . . 5 5 2 . 5 . 5 .
. . .
. . . . .
OV76 OV81 OV82 OV83 OV84 OV91
Raalte e.o. Noord-Twente Midden-Twente Zuid-Twente Wierden - Rijsen - Goor Twenthekanaal
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
5 2 4 4 2 5
. . . . . .
. . . . . .
. . . . .
. . . . . .
RG11 RG21 RG22 RG23 RG24 RG31 RG32 RG41 RG42 RG43 RG51 RG52
Gelderse Poort IJssel: Westervoort - Zutphen IJssel: Zutphen - Deventer IJssel: Deventer - Zwolle IJssel: Zwolle - Ketelmeer Nederrijn: Arnhem - Rhenen Nederrijn: Rhenen-Wijk bij Duurstede Lek: Wijk bij Duurstede - Vianen Lek: Vianen - Schoonhoven Lek: Schoonhoven - Krimpen a/d Lek Waal: Nijmegen - Tiel Waal: Tiel - Zaltbommel
1 . . . 3 2 . . . 5 . .
1 . . . 3 2 . . . 5 . .
5 5 4 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 3 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 3 5 3 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 3 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 3 5 5 5 5
5 5 3 5 5 5 5 3 5 5 5 5
1 . . . . . . 3 5 5 1 4
1 . . . . . . 3 5 5 1 3
RG53 RG61 RG62 RG63 RG64 RG65 RG71 RG72 RG73 RG74 RG75
Waal: Zaltbommel - Woudrichem Maas: Eijsden - Itteren/Bunde Grensmaas (Itteren tot Maaseik) Middenlimburgse Maasplassen Maas: Kesseleik - Well Maas: Well - Mook Maas: Mook - Ravenstein Maas: Ravenstein - Maren Maas: Maren - Ammerzoden Afgedamde Maas Bergse Maas
. . 2 . . 5 . . 4 . . 5 . . 5 . . 3 . . 5 . . 5 . . 5 3 3 5 5 5 5
5 5 5 5 5 3 5 5 5 5 5
5 5 5 4 5 3 5 5 5 5 5
2 5 3 5 5 3 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 2 5 5 5 5 5
2 5 5 5 5 3 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 2 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 2 3 2 4 5 5
. . . . . . . . . . 1 . 3 . . . . . 3 3 5 5
RM11 RM12 RM13 RM14 RM15 RM16
Kadoelermeer Vollenhovenmeer Zwarte meer Ketelmeer Vossemeer Drontermeer
5 5 5 5 . 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 4 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 . .
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
RM21 RM22 RM23 RM31 RM32 RM33
Veluwemeer Wolderwijd Nuldernauw Nijkerkernauw Eemmeer Gooimeer
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
. 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
UT11 UT12 UT13 UT21 UT22 UT23 UT24 UT25 UT31 UT32 UT33 UT41
Polder Groot-Mijdrecht Polders Kromme Mijdrecht Polders Kockengen - Vleuten Botshol - Vinkeveense Plassen Polders Abcoude - Vreeland Loosdrechtsche Plassen Noorderpark Vecht Polders Rappijnen - Reijerscop Hollandse IJssel Lopikerwaard Uithof - Langbroekergebied
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
5 1 1 5 3 5 3 . 1 . 2 .
5 3 2 5 3 3 3 . 1 . 3 .
1 3 3 . 2 5 2 . 1 . 2 .
4 3 3 5 3 5 3 . 1 . 4 .
5 4 4 5 3 5 5 5 2 2 3 1
5 3 2 5 3 4 3 . 1 . 3 .
5 . 3 . 3 . 5 . 3 . 5 2 3 3 . . 1 . . . 3 . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
UT42 UT43 UT44 UT51 UT52 UT61 UT62 UT71 UT81 UT82 UT91 UT92
Kromme Rijn Bunnik - Houten - W. b. Duurstede Tull en ‘t Waal, Schalkwijk Eemland west Eemland oost Leusden - Scherpenzeel Veenendaal - Nederrijn Amsterdam Rijnkanaal Utrechtse Heuvelrug noordwest Utrechtse Heuvelrug zuidoost stad Utrecht stad Nieuwegein
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . 1 . . . 5 . 5 5 5 . 4 4 4 . . . . . 1 2 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. 1 5 5 4 . 1 . . . . .
5 1 5 5 4 5 3 5 5 5 5 4
. . . 1 . . 5 . . 5 4 . 4 4 4 . . . 2 1 . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
WG11 Texel WG12 Vlieland WG13 Richel WG14 Harlingen - Afsluitdijk (Lorentssluis) WG15 Afsluitdijk (Waddenzeezijde) WG16 Wieringen WG17 Balgzand WG18 Kust Den Helder WG21 Terschelling WG22 Ameland WG23 Engelsmanplaat WG24 Griend
4 . . 4 5 5 5 . . . . 5
1 . . 4 5 5 5 . . 1 5 .
5 4 5 5 5 5 5 3 4 4 5 5
4 5 . 4 5 4 5 . . 4 . 5
5 5 5 5 5 4 5 . 4 3 5 5
4 4 5 5 5 2 . . 4 5 5 .
5 5 5 5 5 5 1 3 4 3 5 5
4 3 . 3 5 2 . . 2 3 . 5
5 5 5 5 5 5 5 3 4 5 5 5
4 . . 3 5 5 5 . 2 . 5 5
4 4 5 5 5 4 5 3 4 5 5 5
1 . . 4 5 5 5 . . 1 . 5
WG25 WG26 WG27 WG31 WG32 WG33 WG34 WG35 WG41 WG42 WG51 WG52
Friese Kust: Lauwersoog - Holwerd Friese Kust: Holwerd-Zwarte Haan Friese Kust: Zwarte Haan-Harlingen Schiermonnikoog Simonszand Rottumerplaat Rottumeroog en Zuiderstrand Groninger Kust: Emmapold -L.oog Groninger Kust: Eemsh.-p van Reide Dollard De Hengst Blauwe Balgplaat
. . . . . 5 5 1 . 5 . .
2 . . . . 5 5 1 . 5 . .
4 5 5 4 5 5 3 4 5 5 5 5
5 5 4 4 . . 3 4 1 5 . .
5 5 5 4 5 5 5 4 4 5 5 .
5 5 5 4 . 5 3 4 2 5 5 5
5 5 5 4 5 5 5 4 4 5 5 5
5 5 5 4 . 5 5 4 1 5 . .
5 5 4 4 5 5 5 4 5 5 5 5
5 5 4 4 . . 5 4
4 4 4 4 5 5 5 5 5 5 5 . 5 . 5
5 5 4 . . 5 5 1 . 5 . .
ZH12 ZH13 ZH14 ZH16 ZH17 ZH18 ZH21 ZH22 ZH23 ZH24 ZH25 ZH26 ZH31 ZH32 ZH33 ZH34 ZH35 ZH36 ZH37 ZH38
Bollenstreek Berkheide en Meijendel Strandvlakte Den Haag - Leiden Den Haag en Delft Westduinpark-Solleveld-Kappittelduinen Westland Kagerplassen eo Ade Braassemermeer en Wijde Aa Vierambacht Langeraarsche Plassen Rijnstreek noord Droogmakerijen Nieuwkoop Aarlanderveen Nieuwkoopse plassen Bodegraven noord Boskoop - Reeuwijk Gouda Reeuwijkse Plassen e.o. Driebruggen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . 1 1 1 1 1 1 . . 3 3 3 4 3 3 . . . . . 1 1 1 . . . . 1 1 1 . . . 1 2 2 1 2 1 . . 1 1 1 2 1 1 . 1 2 3 1 3 2 2 . . . 1 . . . . . . 5 5 5 5 5 5 . . 2 2 2 2 2 2 . . 2 2 2 2 2 2 . . 3 4 4 4 4 4 . . 2 2 2 2 2 2 . . 2 2 2 3 3 3 . . 3 3 3 3 3 3 . . . . . 1 1 1 . . . . . 1 . . . . 1 1 1 1 1 1 . . 2 2 2 2 2 2 . . 1 1 1 1 1 1
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
ZH41 ZH42 ZH43 ZH45 ZH46 ZH51 ZH52 ZH53 ZH54 ZH61 ZH62 ZH63 ZH71 ZH73 ZH81 ZH82 ZH83 ZH84 ZH86 ZH87
Vlietlanden Rijnstreek zuid Leidschendam Droogmakerijen Noordplas Boskoop en Waddinxveen Oude Leede en Midden Delfland B-driehoek Rottemeren en Kralingerplas Droogmakerijen Zuidplas en Hitland Krimpenerwaard Alblasserwaard Vijfherenlanden IJsselmonde Eiland van Dordrecht Voorne Putten Hoekse Waard Oudeland van Strijen Goeree Overflakkee
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . 5 5 . .
. 1 . . . 1 . . . 1 1 1 . 1 . 1 1 . 5 .
2 3 1 . 1 3 1 3 1 5 1 1 1 4 1 1 2 5 4 5
4 3 1 1 1 4 1 3 1 5 2 1 1 4 1 1 3 5 3 5
4 3 1 . 1 4 1 3 1 5 2 1 1 4 1 1 3 5 4 5
4 3 1 . 1 4 1 3 1 5 2 1 1 4 1 2 3 5 4 5
. 3 1 . 1 3 1 3 1 5 2 1 1 4 1 1 2 5 4 5
. 3 . . 1 3 1 3 1 4 2 1 1 4 1 1 3 5 4 5
. . . 1 . . . . . . . . . . 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1 1 . . . 1 1 1 . . . 2 . . 1 . . . . . 2 5 5 2 . .
ZL10 ZL21 ZL22 ZL31 ZL31 ZO11 ZO12 ZO13 ZO21 ZO22 ZO23 ZO24
Schouwen-Duiveland Sint Philipsland Tholen Noord-Beveland Noord-Beveland Grevelingen west Grevelingen midden Grevelingen oost Veerse Meer west Veerse Meer centraal Veerse Meer midden Veerse Meer oost
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
ZL32 ZL41 ZL42 ZL51 ZL52 ZO31 ZO32 ZO33 ZO34 ZO41 ZO42 ZO43
Walcheren Zuid-Beveland west Zuid-Beveland oost (hals) West Zeeuws Vlaanderen Oost Zeeuws Vlaanderen Oosterschelde west Oosterschelde midden Oosterschelde oost Oosterschelde noord Westerschelde west Westerschelde midden Westerschelde oost
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
. .
. . . . . .
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
. . . . .
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
211
212
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Grutto Rosse Grutto Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kokmeeuw
Soort
7576 7677 7778 7879
Nederland totaal
7980
8081 8182
8283
8384
8485
8586
8687 29 22 26 47 27 24 12 38 38 70 37 18 37 41 23 53 47 43 44 37 53 40 14 16 2 0 10 11 7 14 51 28 57 38 27 47 48 23 53 59 48 19 46 58 26 50 62 55 21
0 14 9 7 10 51 27 53 49 34 46 51 23 58 61 51 23 51 60 44 57 71 52 31
8889
41 19 26 44 34 33 15 32 33 65 36 20 35 36 20 55 46 40 46 40 47 38 16 16 0
8788
0 11 14 7 13 50 26 59 48 36 48 55 23 64 60 53 29 52 64 44 62 69 60 33
29 19 23 47 24 25 18 72 40 77 35 17 38 38 22 56 41 43 44 39 47 40 11 15 1
8990 35 23 24 48 27 27 16 63 49 77 35 19 41 40 28 55 52 52 53 45 59 42 16 22 2 0 0 16 24 19 12 51 33 55 46 28 57 48 24 61 62 51 29 48 64 27 57 63 57 31
9091
0 14 30 6 7 47 30 63 55 48 55 69 24 63 80 67 28 65 72 35 73 79 67 34
45 18 20 44 19 22 14 21 38 34 24 16 24 38 20 63 43 42 49 38 66 43 13 17 0
9192 41 23 27 45 21 20 18 42 44 63 33 16 28 36 22 58 45 43 46 36 35 39 16 17 0 0 0 12 34 9 18 36 30 63 54 44 58 66 38 79 78 64 59 68 68 30 62 64 74 34
9293 26 18 26 43 15 13 16 29 38 43 25 12 27 27 14 56 43 37 44 44 44 36 22 17 0 0 0 10 27 6 16 42 30 57 55 50 57 58 43 68 69 57 46 53 67 27 61 78 63 37
9394 20 18 16 33 11 8 7 18 29 82 20 8 20 30 13 35 37 36 37 35 26 29 16 16 0 0 0 10 34 5 23 33 26 34 39 22 42 36 38 48 52 35 38 38 46 25 50 54 46 32
9495 16 14 13 28 8 7 4 14 12 32 11 7 21 28 10 37 37 30 35 31 18 24 13 16 0 0 0 9 5 4 6 27 23 31 38 25 35 36 32 33 43 32 40 36 43 23 48 54 31 21
9596 20 15 12 27 5 7 3 51 21 80 8 5 8 8 7 37 33 25 36 29 22 26 10 15 1 0 0 14 19 5 11 29 20 29 37 17 39 33 35 45 47 34 32 42 37 16 41 39 29 32
9697 24 14 11 26 4 5 4 17 12 13 5 3 7 9 5 32 33 25 43 31 24 31 15 13 0 0 0 15 21 11 21 29 19 38 32 32 40 41 37 48 47 38 27 43 41 13 39 46 34 30
9798 13 12 16 26 4 5 4 16 9 18 8 3 7 8 6 26 27 19 36 30 16 24 8 13 0 0 0 13 19 4 6 32 19 35 27 24 37 35 34 45 46 39 32 49 44 14 41 54 37 23
9899 16 14 17 28 6 5 2 25 23 36 8 7 7 6 6 34 31 18 30 30 21 20 10 13 3 0 0 8 20 7 15 31 19 34 31 30 31 31 36 30 39 27 33 34 42 20 47 54 37 25
9900 16 14 15 26 5 5 2 5 6 40 3 3 9 10 2 32 13 17 21 18 27 19 7 7 4 0 0 8 8 3 6 30 14 29 34 25 33 34 21 30 34 34 27 40 37 15 39 38 37 36
0001
9 8 3 1 30 13 38 32 27 42 34 18 40 40 39 17 39 44 10 33 40 38 31
13 12 14 23 6 5 3 11 7 0 4 3 7 8 2 29 13 14 21 21 33 15 10 6 1 0
0102 14 14 8 19 4 5 3 6 9 14 3 2 5 11 2 24 12 14 17 19 20 15 7 5 2 0 0 17 9 32 2 27 13 28 23 21 20 24 21 27 27 24 23 31 35 14 37 52 34 18
0203
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 5. Percentage bijgeschatte aantallen per seizoen per soort voor de trends in Nederland en per regio (indien als figuur opgenomen in dit rapport).
Dodaars Fuut Aalscholver Bergeend Wintertaling Pijlstaart Slobeend Brilduiker Middelste Zaagbek Scholekster Kluut Bontbekplevier Zilverplevier Kanoet
Soort
Zoute Delta
Bergeend Smient Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Rosse Grutto Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Stormmeeuw Zilvermeeuw
Soort
Waddenzee
Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
Soort
Nederland totaal (vervolg)
47 68 60
54 68 61
52 70 64
63 77 70
68 80 76
62 75 72
46 50 45
37 38 40
42 55 55
41 57 53
40 51 49
36 36 36
42 54 42
43 56 48
23 32 28
7576
69 67 55 59 76 67 67 47 69 58 76 76 62 63 52 68 55 79 84 90
7677
60 44 50 52 59 53 63 71 59 62 62 77 57 65 69 66 68 78 71 76
7778
50 40 43 42 56 51 50 60 47 50 71 78 52 58 49 49 66 74 61 69
7879
61 51 41 48 68 60 59 59 58 62 61 80 56 66 57 68 79 76 67 74
7980
54 54 34 43 58 50 50 44 41 51 54 80 43 55 50 56 57 67 58 59
8081
54 35 27 49 59 52 43 55 34 51 50 66 46 46 36 56 66 64 43 54
8182
62 53 36 54 68 58 50 49 59 50 62 62 49 47 38 61 56 69 55 61
8283
72 67 48 65 77 65 62 51 72 53 53 73 50 44 42 69 54 72 76 76
8384
63 55 39 61 63 54 57 56 64 61 56 69 49 57 43 67 58 71 55 57
8485
70 60 45 68 68 67 63 62 77 56 66 70 54 51 53 74 64 74 81 77
8586
76 68 52 69 76 67 71 59 78 69 60 74 61 64 56 72 56 75 72 78
8687
81 70 53 75 82 77 75 71 81 70 74 82 67 59 61 82 77 80 86
12 14 32 7 20 14 19 17 4 15 19 17 33 45
8788
63 45 41 62 67 64 60 75 61 63 60 75 56 57 54 70 83 74 71 74
9 10 30 7 21 15 24 8 5 19 25 17 34 38
8889
63 52 39 69 75 67 49 60 70 58 55 71 53 50 40 63 73 74 70 74
9 10 32 11 24 14 22 8 5 24 35 20 35 27
8990
68 55 51 68 67 70 60 70 75 62 67 79 59 58 55 74 82 79 75 76
8 10 28 9 21 8 19 7 4 19 23 16 28 38
9091
68 67 44 64 76 68 54 55 73 60 65 77 60 52 31 69 71 74 70 77
7 8 22 9 23 28 21 2 2 22 22 13 26 29
9192
78 69 52 75 84 77 70 76 78 83 65 88 73 74 46 82 85 82 82 87
3 7 20 3 21 9 10 2 1 12 16 7 16 24
9293
68 65 45 68 75 78 65 74 68 81 82 88 70 75 41 72 69 86 86 86
1 6 17 3 23 9 4 0 1 9 14 4 17 20
9394
67 64 53 69 73 72 65 71 70 70 71 79 64 59 36 71 81 78 81 82
0 2 2 0 0 0 1 0 0 1 7 0 0 0
9495
42 35 40 40 40 45 44 52 52 50 52 64 41 43 32 60 62 62 55 54
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0
9596
47 43 36 44 36 44 48 51 48 51 40 53 39 42 32 59 62 51 38 40
0 0 0 1 1 1 1 1 0 0 1 0 0 2
9697
45 46 42 41 42 42 45 33 51 44 48 57 39 46 21 52 45 51 55 60
0 0 5 1 1 1 2 8 8 3 2 11 8 4
9798
41 46 41 51 45 50 37 58 49 51 52 52 42 48 20 44 52 54 53 62
0 2 17 1 3 1 0 10 1 0 1 0 0 0
9899
34 38 33 43 35 48 32 58 53 49 50 60 46 55 18 53 66 62 51 56
0 0 9 1 0 2 1 0 0 1 5 3 5 6
9900
44 45 30 49 41 44 38 46 44 39 34 47 31 38 32 56 64 55 39 39
1 0 0 1 1 1 1 0 0 0 4 0 7 6
0001
38 37 33 37 43 38 40 41 48 42 35 45 39 44 27 49 45 51 52 60
0 3 7 4 1 0 0 0 0 0 4 1 2 1
0102
38 46 40 47 51 50 39 53 63 45 49 52 45 44 16 40 46 52 64 62
1 12 1 0 1 0 0 19 32 0 0 0 0 0
0203
30 28 23 31 34 36 26 33 33 30 36 38 29 34 22 46 61 49 28 35
7576 7677 7778 7879 7980 8081 8182 8283 8384 8485 8586 8687 8788 8889 8990 9091 9192 9293 9394 9495 9596 9697 9798 9899 9900 0001 0102 0203
52 71 62
7576 7677 7778 7879 7980 8081 8182 8283 8384 8485 8586 8687 8788 8889 8990 9091 9192 9293 9394 9495 9596 9697 9798 9899 9900 0001 0102 0203
Watervogels in Nederland in 2002/2003
213
214
Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Brandgans
Soort
Noord-Nederland
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Smient Krakeend Wilde Eend Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Brilduiker Nonnetje Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Goudplevier Kievit Grutto Wulp Kokmeeuw Grote Mantelmeeuw
Soort
Zoete Rijkswateren
Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Rosse Grutto Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper
Soort
Zoute Delta (vervolg)
7576
34 39 48 36 25 74 53 30 22 22 24 22 25 72 30 29 56 21 31 39 23 45
7576
7576
7677
26 37 40 40 12 38 42 23 14 16 24 12 20 73 33 23 23 13 10 44 17 51
7677
7677
7778
59 36 47 36 19 30 45 25 12 16 24 20 19 71 26 21 24 11 12 57 15 57
7778
7778
7879
34 39 53 36 36 46 42 24 11 21 24 22 22 58 37 22 7 12 3 56 15 49
7879
7879
7980
34 24 51 43 21 36 28 12 21 23 24 12 21 73 34 19 28 7 17 27 14 56
7980
7980
8081
34 10 26 37 17 38 27 27 17 9 0 1 4 23 35 20 32 15 22 29 10 33
8081
8081
8182
33 20 20 37 18 41 23 23 14 16 1 4 13 26 23 16 24 9 16 20 13 34
8182
8182
8283
33 13 25 38 12 36 23 36 14 12 0 3 8 9 23 16 39 11 19 26 13 23
8283
8283
8384
34 19 26 36 16 47 26 40 24 17 0 7 10 13 29 24 18 16 18 30 22 34
8384
8384
8485
37 32 42 44 23 58 42 52 30 23 0 18 23 28 33 29 47 17 47 37 29 45
8485
8485
73 54 27 54 38 76 56
8586
40 22 25 41 22 52 30 37 22 18 1 13 6 6 33 25 22 16 16 27 26 40
8586
8586
75 55 38 60 50 67 48
8687
40 25 23 32 16 44 31 38 17 20 0 19 9 12 31 26 29 21 21 28 18 34
8687
8687
60 49 24 21 37 65 37
8788
51 13 18 34 12 35 22 17 9 11 0 5 6 8 42 18 15 19 23 23 12 18
8788
21 22 20 19 9 12 4 20
8788
66 41 30 50 49 71 39
8889
39 13 18 37 12 34 26 19 9 11 0 6 4 9 37 17 22 23 18 22 12 16
8889
21 28 32 17 7 14 4 17
8889
55 38 33 92 56 77 41
8990
29 14 15 35 12 40 26 23 5 10 0 6 6 8 40 16 24 22 17 17 13 13
8990
13 18 28 18 16 18 18 12
8990
66 45 36 79 57 78 48
9091
34 14 16 36 17 46 28 28 10 15 0 15 13 5 34 21 32 21 14 23 20 21
9091
10 15 25 17 18 13 6 10
9091
53 40 32 36 45 34 25
9192
20 10 11 21 7 34 23 28 6 11 0 6 3 1 23 17 31 15 27 18 17 19
9192
14 24 17 15 7 9 8 13
9192
50 28 29 65 55 57 27
9293
40 19 15 34 8 40 25 32 9 12 0 11 5 5 22 19 24 17 70 16 14 27
9293
6 11 12 12 4 6 3 3
9293
36 19 30 69 45 43 28
9394
29 15 16 31 6 29 29 24 5 9 0 9 2 3 19 19 25 17 38 21 19 22
9394
5 12 14 10 4 11 4 1
9394
32 10 17 24 41 5 20
9495
26 14 11 21 6 27 24 24 4 8 0 12 4 5 18 15 33 14 18 14 15 19
9495
1 0 1 1 3 4 1 0
9495
16 6 8 14 13 3 20
9596
22 11 7 12 4 16 13 12 3 9 0 12 1 2 13 10 18 6 12 10 9 13
9596
0 2 1 2 0 0 0 0
9596
10 5 7 41 24 5 6
9697
32 9 4 14 6 15 13 23 2 8 1 15 5 8 13 8 22 9 6 10 9 10
9697
0 0 1 0 0 0 0 0
9697
7 4 8 9 5 1 5
9798
21 7 4 10 3 11 11 17 2 4 0 10 3 3 15 5 29 8 10 4 11 15
9798
19 5 5 0 0 17 0 2
9798
5 2 3 1 1 2 7
9899
21 5 2 9 4 9 10 15 1 4 0 7 2 1 12 5 27 9 5 5 8 9
9899
1 0 0 0 0 0 0 2
9899
3 1 1 9 2 1 4
9900
16 6 3 9 4 7 7 14 1 2 0 6 1 1 12 5 9 12 8 8 15 13
9900
3 2 5 1 0 13 1 2
9900
3 2 2 4 4 0 9
0001
16 7 3 11 4 9 7 17 5 3 0 10 2 1 24 7 8 11 9 11 20 12
0001
2 4 1 0 0 1 0 1
0001
6 2 5 10 5 0 2
0102
14 5 2 8 3 7 6 11 6 3 0 9 1 0 8 6 20 8 7 8 8 8
0102
4 3 1 0 0 4 0 0
0102
4 3 2 3 5 10 4
0203
15 6 1 9 4 8 8 15 4 3 0 10 2 1 13 7 6 7 8 11 7 6
0203
0 0 0 0 0 0 0 0
0203
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Kleine Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Rotgans Nijlgans
Soort
West-Nederland
Knobbelzwaan Wilde Zwaan Kolgans Grauwe Gans Brandgans
Soort
Oost-Nederland
Rotgans Nijlgans
Soort
7576
7576
7576
Noord-Nederland (vervolg)
7677
7677
7677
7778
7778
7778
7879
7879
7879
7980
7980
7980
8081
8081
8081
8182
8182
8182
8283
8283
8283
8384
8384
8384
8485
8485
8485
33 28 40 54 26 31 38 24
8586
54 10 25 21 26
8586
47 0
8586
36 20 46 21 37 25 31 21
8687
34 6 23 12 27
8687
60 33
8687
35 17 44 9 25 23 33 22
8788
36 7 31 11 29
8788
38 53
8788
29 17 43 6 33 19 24 23
8889
19 4 25 12 60
8889
49 57
8889
30 22 45 4 25 16 26 24
8990
23 5 25 14 26
8990
45 43
8990
29 25 49 6 25 19 26 28
9091
22 11 25 16 32
9091
48 51
9091
20 28 42 4 10 14 25 13
9192
19 6 22 15 28
9192
44 40
9192
23 73 46 6 18 13 26 19
9293
20 14 22 20 61
9293
41 47
9293
21 30 40 3 7 10 26 11
9394
10 9 20 15 57
9394
28 35
9394
16 13 23 10 6 5 43 7
9495
9 3 16 8 59
9495
23 26
9495
15 12 23 11 4 5 28 5
9596
8 2 7 7 14
9596
28 23
9596
13 4 19 10 2 3 17 2
9697
6 1 5 8 10
9697
4 5
9697
11 2 13 10 2 2 15 2
9798
5 1 6 5 49
9798
6 9
9798
12 3 17 5 2 3 16 3
9899
5 4 7 5 23
9899
3 9
9899
14 2 14 4 3 3 16 4
9900
6 2 9 22 52
9900
2 3
9900
13 2 18 2 2 2 14 3
0001
5 2 3 4 41
0001
8 3
0001
13 2 16 4 2 2 17 2
0102
5 1 3 3 17
0102
3 3
0102
12 0 13 4 2 2 14 2
0203
5 3 4 3 15
0203
10 8
0203
Watervogels in Nederland in 2002/2003
215
216
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Grutto Rosse Grutto Wulp
Soort
53 68 66 54 47 91 125 140 87 171 83 55 58 81 4 128 81 30 89 112 109 59 87 98 68 100 36 88 112 55 98 66 83 123 95 104 71 65 60 49 63 77 88 83 82
8788
113 80 73 98 60 91 97 147 61 131 95 54 61 96 10 105 75 59 222 106 96 115 113 111 141
32 101 43 78 99 109 101 122 126 96 75 110 93 69 78 95 83 76 91
16 90 63 66 110 76 89 128 106 89 137 66 123 115 60 82 91 76 87
8990
78 81 67 75 52 99 109 106 73 175 96 53 74 112 5 106 94 41 263 116 86 77 119 102 157
8889 103 99 107 95 61 126 114 149 79 123 92 67 62 110 15 68 106 60 160 95 97 131 116 114 133 76 164 97 62 89 175 123 120 114 137 71 127 79 85 81 73 89 114 80 85
9091
202 92 55 80 97 118 101 114 103 82 68 123 88 119 86 98 145 89 118
69 102 106 88 65 118 78 60 89 92 112 62 84 130 30 89 103 84 90 94 111 115 91 109 146
9192 75 113 102 104 72 132 100 35 79 69 97 69 84 108 30 95 103 82 62 100 100 84 109 111 141 118 46 88 86 89 72 119 107 105 108 94 94 120 153 158 77 91 133 88 97
9293 86 123 93 105 85 133 74 30 78 106 78 74 88 132 60 96 114 76 61 115 103 81 107 102 143 98 86 101 120 89 88 114 108 105 89 117 84 127 83 161 84 101 86 83 100
9394 107 114 93 112 97 115 82 41 59 69 82 91 89 118 77 96 114 100 68 100 78 90 106 100 115 120 145 94 86 124 79 113 102 108 109 74 122 111 127 133 81 102 110 99 121
9495 132 134 104 110 98 120 164 108 100 67 108 88 95 84 96 80 107 91 52 81 73 96 91 102 139 139 132 154 268 158 159 150 123 109 95 111 46 110 81 85 111 104 63 95 94
9596 52 88 101 80 81 93 121 93 84 72 100 80 92 88 104 89 84 78 57 81 72 83 109 81 81 120 75 97 88 111 95 74 95 83 88 109 79 95 106 108 105 92 128 106 88
9697 49 109 103 95 97 78 56 49 77 62 94 100 109 101 132 93 86 105 54 79 81 76 99 92 52 84 127 102 58 139 49 66 92 86 86 113 112 92 99 98 93 106 88 116 94
9798 94 100 94 97 118 91 92 102 135 92 102 113 120 78 141 85 97 112 62 105 86 89 132 92 57 107 168 125 102 122 100 78 89 82 78 90 85 85 87 115 117 87 84 109 89
9899 130 98 110 119 143 76 65 78 129 94 113 141 131 94 188 101 96 156 77 100 81 118 94 98 65 83 53 102 56 93 45 97 103 83 95 105 126 95 92 101 130 114 100 105 115
9900 148 95 109 128 157 70 65 66 130 56 99 158 125 94 196 143 119 165 97 111 143 141 84 102 28 94 107 82 70 94 30 103 89 78 106 144 134 110 138 91 128 120 82 121 112
0001
78 121 93 109 97 97 83 90 87 138 99 108 61 127 135 88 131 121
146 92 120 124 174 83 93 148 172 103 121 179 158 90 259 113 111 186 107 110 170 131 60 89 65 89
0102 166 104 151 116 193 85 164 246 166 117 128 216 168 82 253 114 111 175 79 97 114 114 83 100 70 75 96 108 210 120 195 96 102 78 88 115 102 113 75 57 187 103 118 144 107
0203 + 0 + + + f f + + + + 0 + 0 0 + f 0 0 0 0 0 f 0 f + f 0 0 0 f 0 0 f + + 0 + +
f 0 + 0 + f + + 0 + + + + + 0 + + 0 f + 0 0 f 0 f 0 f 0 0 0 0 f 0 0 + 0 0 + 0
vanaf 8788 vanaf 9394 17 15 14 28 4 3 2 13 11 19 7 2 9 10 1 34 27 21 30 29 26 23 12 12 1 0 0 11 14 8 9 31 20 36 35 28 37 37 31 44 42 36 31 40 44
%imput
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 6a. Indexen en trendindicaties per soort voor Nederland. Ook het gemiddelde % imputing is gegeven.
Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
Soort
Bijlage 6a (vervolg)
138 74 66 100 104 66 125 116
8788
103 91 68 104 143 73 129 82
8889
93 106 66 119 110 53 85 89
8990 77 80 71 130 116 57 69 89
9091 95 130 106 108 100 96 95 87
9192 108 109 85 128 104 102 107 113
9293 91 107 154 129 115 116 126 110
9394 121 115 83 130 118 115 118 83
9495 111 113 127 86 73 127 112 125
9596 100 88 110 62 96 112 103 111
9697 87 75 144 77 86 94 108 128
9798 86 84 73 79 87 118 106 132
9899 96 98 89 74 106 145 80 89
9900 92 106 115 84 97 112 73 80
0001 102 113 133 102 73 99 84 67
0102 100 111 110 90 73 114 80 97
0203 0 0 + + 0 0
0 0 0 0 0 0 0
vanaf 8788 vanaf 9394 18 44 51 40 29 41 51 48
%imput
Watervogels in Nederland in 2002/2003
217
Waddenzee Noordzee benoorden Wadden Grevelingen Oosterschelde Veerse Meer Westerschelde Voordelta Gelderse Poort IJssel Zwarte Water Nederrijn: Heteren - W. b. Duurstede Waal: Nijmegen - Waardenburg IJsselmeer Markermeer Zwarte Meer Ketelmeer en Vossemeer Drontermeer Veluwemeer Wolderwijd en Nuldernauw Eemmeer Gooimeer Hollands Diep Haringvliet Volkerakmeer Zoommeer Markiezaat Lauwersmeer Zuidlaardermeergebied Leekstermeergebied Sneekermeer e.o. Zwarte- en Witte Brekken Fluessen/Vogelhoek/Morra Oudegaasterbrekken
Gebied
Dodaars
f
f
Aalscholver
f + 0 0 0 f f f f f
x f
f 0 f 0
f 0 -
0 f 0 0 f
x f
0
f
0 0
+ 0 0
Fuut
0 f f 0 0
+
Kleine Zwaan
f f -
f f
f f f f f f f f f f
f f f f
f
Wilde Zwaan f
f f
Taigarietgans f
Toendrarietgans f
Kleine Rietgans x
f
f
Kolgans f f f f f f
f f f
f +
f f
f + f +
f
Grauwe Gans + + f + + + + f
+ f + f +
+
+ f + +
+ +
+
Brandgans f f x f x
f + f f f f
+ f +
f
f
f + f
0
Rotgans f x f
0 0
0
Bergeend + 0 x 0 +
f
+ 0
+ +
0
Smient x
f + + f f f 0 0 0 f x f
0 f + f
f + f + f 0 + f 0
-
Krakeend x x
+ f + f f f 0 0 +
+ f f + +
f
+ + f + + + +
f
Wintertaling x x
+ 0 f f f
f +
f
+ f 0 f
f +
+
Wilde Eend f
0
0
0
0
0 +
0
Pijlstaart f
f 0 f f
f f
f +
f f
f f f + f f f f f
f
Slobeend x x
0 f f +
f f f f
0 f f f
0 + f f + 0 0 f 0
f
Tafeleend -
f
f f f f f f f -
f
f f
Kuifeend x
f
+ + f 0 -
f 0 0 f f
0
f
+
Topper f
-
-
f
Eider f
f f
Zwarte Zee-eend f
f
Brilduiker f
0
f f
f
f f f
Nonnetje f f
f
f f + f f f
f f f
-
f f f
f
Middelste Zaagbek -
0 f f 0
-
Grote Zaagbek -
f
f f
-
Meerkoet x
f 0
f + f f
0 f f 0
0 f -
f f f
Scholekster f
f
0
0
0 -
-
Kluut f 0 0 0 f
f
0 + f 0 0
0
Bontbekplevier f f f +
0 0
f 0
f
Goudplevier x
f
f
f + f +
f
Zilverplevier f
0
f 0
0
Kievit x
f
-
-
-
Kanoet f
+
-
Drieteenstrandloper + +
+
+
Bonte Strandloper +
0 f
f 0
0
Grutto x x
f
f f
f
f f
f f f f
f
Rosse Grutto 0 0
f +
+
Wulp x
+
f
f
f f
f
0 + f +
+ +
0
f
0
0
0
Zwarte Ruiter
218 0
f
0 0
0 0
0
Tureluur
Bijlage 6b. Trendindicaties per Vogelrichtlijngebied. Gegeven is de trend in 1993/94 - 2002/03 voor de selectie- en begrenzingssoorten per gebied als niet-broedvogel (voor zover als beschikbaar). De begrenzing van de Vogelrichtlijngebieden is conform de monitoringgebieden. Het betreft voorlopige resultaten.
Steenloper f
f f
0 0
f 0
f
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Groenpootruiter
Groote Wielen Oude Venen De Deelen De Wieden Oostvaardersplassen Lepelaarplassen Oostelijke Vechtplassen Wormer- en Jisperveld Reeuwijkse Plassen Biesbosch Van Oordt's Mersken Arkemheen Eilandspolder Ilperveld, Varkensland en Twiske De Wilck Donkse Laagten Oude Land van Strijen Yerseke en Kapelse Moer Fochteloërveen Dwingelderveld Bargerveen Engbertsdijksvenen Mariapeel en Deurnse Peel Groote Peel Kampina
Gebied
Aalscholver
f f
-
-
Fuut
0
f
Kleine Zwaan
f
f
f -
f
f f
f
Wilde Zwaan f
f
Taigarietgans x f
x f f
f
Toendrarietgans f f f
f f
Kleine Rietgans f
Kolgans f
f
f f
f f
+
f f
f f
Grauwe Gans +
+
+ x + f f +
Brandgans f
f +
f
f f
Bergeend f
Smient +
0 0 +
0 0 f 0
x f f
Krakeend +
+ +
f + f f
f
Wintertaling x f
x
+
f f
f
Pijlstaart f
f f f
Slobeend x f
-
+ f x f f f
f
Tafeleend f
f
f
-
Kuifeend 0
f + 0
0
Nonnetje f
f
f f f +
Grote Zaagbek -
f
Meerkoet 0 -
f
Kluut f f
Goudplevier x
Kievit x
Grutto x x
-
+
-
x f
Wulp -
f f
-
Watervogels in Nederland in 2002/2003
219
Steenloper
Groenpootruiter Tureluur
Zwarte Ruiter Rosse Grutto
Bonte Strandloper
Drieteenstrandloper
Kanoet
Zilverplevier
Bontbekplevier
Scholekster
Middelste Zaagbek
Brilduiker
Zwarte Zee-eend
Eider
Topper
Wilde Eend
Rotgans
Dodaars
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 7a. Getelde aantallen Zoute Delta Soort jul Roodkeelduiker 0 Parelduiker 0 IJsduiker 0 Dodaars 36 Fuut 678 Roodhalsfuut 3 Kuifduiker 0 Geoorde Fuut 1.675 Aalscholver 2.276 Kuifaalscholver 4 Roerdomp 1 Koereiger 0 Kleine Zilverreiger 134 Grote Zilverreiger 0 Blauwe Reiger 132 Zwarte Ooievaar 1 Lepelaar 394 Europese Flamingo 5 Chileense Flamingo 0 Flamingo spec. 0 Knobbelzwaan 108 Zwarte Zwaan 0 Kleine Zwaan 0 Wilde Zwaan 0 Toendrarietgans 0 Kolgans 0 Grauwe Gans 6.703 Indische Gans 0 canadese gans 23 Brandgans 0 Rotgans 14 Witbuikrotgans 0 Zwarte Rotgans 0 Nijlgans 191 Casarca 0 Bergeend 11.141 Smient 100 Amerikaanse Smient 0 Krakeend 108 Wintertaling 206 Amerikaanse Wintertaling 0 Wilde Eend 7.746 Pijlstaart 5 Zomertaling 29 Slobeend 265 Krooneend 0 Tafeleend 47 Kuifeend 374 Topper 0 Eider 1.359 IJseend 0 Zwarte Zee-eend 2 Grote Zee-eend 0 Brilduiker 2 Nonnetje 0 Middelste Zaagbek 85 Grote Zaagbek 0 Bruine Kiekendief 113 Blauwe Kiekendief 0 Ruigpootbuizerd 0 Visarend 0 Smelleken 0 Slechtvalk 3 Waterral 3 Porseleinhoen 0 Waterhoen 32 Meerkoet 2.196 Kraanvogel 0 Scholekster 38.739
220
aug 0 0 0 96 2.320 1 3 3.613 2.914 4 1 0 347 0 192 0 862 1 0 0 111 0 0 0 0 0 6.917 0 0 0 20 0 0 361 3 9.215 254 0 212 3.109 0 28.375 38 102 926 2 117 418 0 471 0 3 0 3 0 185 0 108 1 0 8 0 9 4 1 71 3.349 0 64.295
sep 0 0 0 461 3.886 40 9 6.182 3.524 0 0 0 358 3 204 0 633 0 0 2 69 0 0 0 0 0 5.299 3 1 0 475 0 0 544 0 4.821 36.429 1 138 8.486 0 35.578 1.550 12 1.969 0 262 1.510 10 946 0 0 0 0 0 416 0 92 0 0 10 3 20 12 2 185 9.433 0 66.733
okt nov 29 55 0 0 0 0 443 834 1.613 2.235 23 24 13 52 1.293 1.123 1.733 961 6 3 0 0 1 1 221 164 8 1 132 155 0 0 26 1 0 0 1 1 0 0 31 94 0 0 0 5 0 0 0 138 6 0 22.511 45.483 0 0 0 0 1.417 10.530 11.182 14.103 0 0 0 1 452 222 3 1 4.973 5.626 63.249 114.549 0 0 203 1.974 7.470 11.310 0 0 30.431 41.152 4.678 5.566 0 0 2.863 2.946 0 0 330 567 1.977 1.870 4 4 1.668 675 0 6 6 413 4 23 57 5.726 0 4 960 4.742 0 0 58 50 11 45 0 2 0 0 8 7 35 30 15 10 0 0 129 215 9.645 10.991 0 0 55.270 49.367
dec 70 1 1 725 5.916 8 42 71 830 4 0 0 152 2 158 0 2 0 0 0 30 1 3 0 90 0 58.783 0 0 120 11.524 0 0 48 0 9.281 97.800 0 1.552 5.782 0 41.707 6.157 0 2.114 0 2.863 2.378 19 998 9 19 7 4.358 25 2.258 29 65 22 1 0 3 28 6 0 244 7.551 0 44.936
jan 16 0 1 660 10.019 3 90 533 678 1 1 0 29 0 180 0 0 1 0 0 158 0 24 0 0 0 54.289 0 0 1.670 11.549 0 0 119 0 9.455 81.915 0 1.436 4.143 0 44.496 13.463 0 1.580 0 1.912 2.014 1.394 4.440 6 9.136 251 5.991 37 5.924 27 38 40 4 0 3 24 5 0 211 9.695 1 41.030
feb 203 5 4 450 5.259 2 136 767 650 12 1 0 26 0 112 0 0 2 0 0 151 2 0 11 196 36 18.116 0 0 78 8.963 22 1 76 0 11.452 49.147 0 980 3.670 0 34.545 5.431 0 1.097 4 1.221 2.341 308 1.458 4 561 0 6.031 75 4.722 4 36 16 4 0 4 27 3 0 186 8.048 0 40.492
mrt 854 0 2 408 1.804 6 90 1.250 979 5 0 0 29 1 68 0 16 2 1 0 148 5 0 0 0 0 2.929 0 0 2.763 11.217 0 0 142 1 10.095 24.246 0 450 2.111 1 10.878 1.370 15 1.183 0 843 1.815 4 2.038 0 232 4 1.715 19 3.820 44 28 10 2 0 4 20 0 0 136 5.798 0 20.358
apr 3 0 0 101 389 3 65 525 801 1 2 0 26 0 50 0 40 0 0 0 28 0 0 0 0 0 609 0 0 48 12.381 0 1 157 0 7.409 9.083 0 310 1.748 0 5.687 478 6 1.319 2 100 956 0 1.200 0 3 0 181 10 1.697 1 89 3 0 1 1 11 0 0 61 1.515 0 14.111
mei 1 0 0 23 736 2 1 56 1.406 0 2 1 37 1 47 0 110 2 0 0 13 0 0 0 0 0 762 0 0 14 9.486 0 0 114 1 6.475 30 0 158 50 0 3.560 20 5 166 2 60 677 0 1.215 0 5 0 0 0 405 0 46 0 0 0 1 0 2 0 26 718 0 11.081
jun 0 0 0 14 612 2 1 251 1.912 3 0 0 34 0 70 0 132 2 0 0 54 1 0 0 0 0 544 0 0 1 17 0 0 124 0 14.619 7 0 407 112 0 7.725 2 26 270 0 128 499 0 975 0 0 2 9 0 204 0 51 0 0 0 0 2 0 0 15 713 0 10.835
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 7a. Getelde aantallen Zoute Delta (vervolg) Soort jul Steltkluut 0 Kluut 1.783 Kleine Plevier 22 Bontbekplevier 220 Strandplevier 346 Aziatische Goudplevier 1 Goudplevier 362 Zilverplevier 1.021 Kievit 3.765 Kanoet 951 Drieteenstrandloper 1.574 Kleine Strandloper 5 Temmincks Strandloper 2 Gestreepte Strandloper 0 Krombekstrandloper 154 Paarse Strandloper 0 Bonte Strandloper 3.913 Breedbekstrandloper 0 Kemphaan 740 Bokje 0 Watersnip 47 Poelsnip 0 Grote Grijze Snip 0 Houtsnip 0 Grutto 467 Rosse Grutto 5.453 Regenwulp 185 Wulp 15.414 Zwarte Ruiter 1.376 Tureluur 9.039 Poelruiter 1 Groenpootruiter 798 Witgat 71 Bosruiter 36 Oeverloper 1.120 Steenloper 514 Grote Franjepoot 0 Grauwe Franjepoot 0 Rosse Franjepoot 0 Dwergmeeuw 0 Kokmeeuw 0 Stormmeeuw 0 Kleine Mantelmeeuw 0 Zilvermeeuw 0 Grote Burgemeester 0 Grote Mantelmeeuw 0 Velduil 0 IJsvogel 0 Strandleeuwerik 0 Frater 0 Sneeuwgors 0
aug 0 1.569 41 2.367 185 1 11.373 6.164 12.258 2.301 1.456 32 15 0 119 0 8.022 2 715 0 408 0 1 0 336 10.108 106 21.748 2.498 5.100 2 1.686 87 52 521 2.041 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 3 2 0 0 0
sep 0 519 0 4.276 71 0 3.458 8.126 8.211 2.877 1.506 26 0 0 61 2 12.248 0 378 0 347 1 1 0 239 6.194 10 23.279 1.978 3.909 1 834 24 3 108 1.395 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 15 0 0 0
okt 0 1.133 1 830 1 0 7.396 8.474 11.027 11.962 3.571 37 0 2 2 4 41.430 0 437 4 199 0 0 0 323 5.961 0 12.748 1.187 3.475 0 261 25 0 3 1.242 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 9 0 25 1
nov 0 1.829 0 411 2 0 24.828 5.764 57.095 22.168 2.471 4 0 0 0 14 69.169 0 344 2 397 0 0 1 384 8.869 2 8.543 436 3.339 0 39 10 0 1 1.368 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 8 0 247 8
dec 0 667 0 109 1 0 866 5.446 2.103 23.416 1.967 12 0 0 0 21 82.968 0 58 1 74 0 0 0 306 6.747 1 10.568 265 2.642 0 3 9 0 0 1.165 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 396 30
jan 0 653 0 143 0 0 551 5.592 1.645 26.716 2.536 5 0 0 0 18 67.750 0 93 0 54 0 0 1 182 7.427 1 10.237 121 1.904 0 4 4 0 0 1.106 0 0 0 2 5.066 2.494 12 16.887 1 730 0 3 0 407 8
feb 0 704 0 256 1 0 655 4.878 5.827 20.534 1.176 0 0 0 0 17 44.792 0 33 1 36 0 0 0 165 8.024 0 19.939 79 1.922 0 1 4 0 0 1.003 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 6 1 1 266 2
mrt 0 2.120 0 1.120 0 0 15.293 4.618 2.914 1.734 2.386 0 0 0 0 1 31.378 0 316 0 31 0 0 0 1.336 6.053 0 15.637 116 3.588 0 3 3 0 0 957 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 46 0
apr 0 2.494 14 231 87 0 4.453 7.498 1.645 978 5.381 1 0 0 0 0 27.282 0 231 1 64 0 0 0 1.257 5.948 170 10.993 154 5.145 0 173 7 0 4 932 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
mei 1 2.451 17 1.301 123 0 5 12.380 1.138 1.962 7.036 4 0 1 11 0 20.629 0 20 0 6 0 0 0 378 13.251 24 2.550 298 3.236 0 157 1 1 117 1.211 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
jun 0 1.837 27 296 121 0 4 625 3.659 134 99 0 1 0 0 0 137 0 2 0 0 0 0 0 1.531 1.111 3 1.839 375 5.613 0 19 2 1 0 83 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
dec 6 1 18 1.297 0 0 4 627 1 2 0
jan 47 0 42 188 3 1 4 1.597 2 2 0
feb 2 0 0 5 0 0 4 3.302 0 0 0
mrt 4 0 22 142 3 0 37 1.173 3 0 0
apr 0 0 0 24 2 0 0 433 0 0 0
mei 0 0 22 118 1 0 0 3.128 5 5 0
jun 0 0 0 46 0 0 0 2.919 0 0 0
Bijlage 7b. Getelde aantallen Waddenzee (telinspanning van maand tot maand, in bijlage 4a) Soort Roodkeelduiker Parelduiker Dodaars Fuut Roodhalsfuut Kuifduiker Geoorde Fuut Aalscholver Roerdomp Kleine Zilverreiger Grote Zilverreiger
jul 0 0 0 69 0 0 0 1.837 0 3 0
aug 0 0 4 62 0 0 0 2.995 0 3 0
sep 0 0 106 181 2 0 6 9.194 0 32 2
okt 0 0 23 16 0 0 0 1.507 0 0 2
nov 18 1 105 166 2 2 17 3.341 1 10 3
221
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 7b. Getelde aantallen Waddenzee (vervolg) Soort Blauwe Reiger Lepelaar Europese Flamingo Chileense Flamingo Flamingo spec. Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Zwarthalszwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans canadese gans Brandgans Rotgans Witbuikrotgans Zwarte Rotgans Roodhalsgans Magelhaengans Nijlgans Casarca Bergeend Carolinaeend Smient Krakeend Siberische Taling Wintertaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Bahamapijlstaart Zomertaling Slobeend Krooneend Tafeleend Kuifeend Topper Eider IJseend Zwarte Zee-eend Grote Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Rosse Stekelstaart Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Ruigpootbuizerd Visarend Smelleken Slechtvalk Waterral Kwartelkoning Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Kleine Plevier Bontbekplevier
222
jul 67 482 0 0 0 64 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 2.462 139 0 0 0 0 8 11 0 0 0 0 30 0 8.514 0 62 15 0 147 966 1 58 0 3 17 0 3 82 0 12.628 0 6 27 0 0 18 0 0 15 1 0 0 0 1 0 0 0 131 20.911 2.247 0 62
aug sep 88 249 1.031 1.350 0 0 0 0 0 0 156 108 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1.166 7.111 10 117 0 1 0 0 0 0 0 21 1 73 5 29 0 0 0 0 0 0 0 0 40 55 0 1 14.602 54.509 0 1 190 12.992 21 376 0 0 1.612 8.386 4.164 31.233 5 257 23 5.646 0 0 1 1 118 867 0 0 3 42 424 572 0 4 4.326 37.533 0 0 27 3.135 0 1 0 30 0 0 0 20 0 0 0 0 33 123 0 26 1 4 0 4 0 6 3 29 0 12 0 0 1 86 4.370 1.983 51.466 171.380 6.024 11.421 0 5 1.892 5.412
okt nov dec jan 95 236 94 125 2 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 84 176 58 43 0 0 0 0 0 0 0 0 180 1.288 721 402 0 0 6 80 0 0 0 0 0 0 0 0 223 15.134 8.826 2.870 4 80 80 22 153 3.174 803 2.726 0 6 3 1 14.063 28.469 4.627 7.894 364 270 45 226 1 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 32 10 2 4 38.879 89.633 8.863 65.403 12.104 24.873 10.533 17.594 1 0 1 97 0 2 1 0 3 0 0 0 0 1 0 0 68 76 15 22 0 0 0 1 32.845 61.444 22.383 43.485 0 0 0 0 36.136 99.420 48.986 42.809 86 291 20 136 0 1 0 0 9.745 23.582 866 1.055 8.945 31.758 27.382 38.704 23 142 303 113 6.474 7.600 6.773 7.099 0 1 0 0 0 0 0 0 723 1.716 261 173 0 0 0 0 4 230 38 584 111 475 1.218 704 0 27 106.192 8.030 4.304 8.704 17.761 86.070 0 6 0 55 0 138 591 1.228 0 1 2 363 10 149 238 413 2 4 14 46 4 228 21 307 0 68 54 922 0 0 0 0 12 0 0 2 19 53 43 58 9 13 14 21 0 0 0 0 5 14 15 11 15 55 36 49 15 28 12 14 0 0 0 0 23 74 56 106 809 2.686 1.254 2.194 67.806 141.424 124.805 164.955 7.636 7.282 292 240 0 0 0 0 246 334 78 29
feb 5 0 0 0 0 95 0 0 0 32 0 2 348 25 3.762 0 6.839 321 0 0 1 36 9.469 12.520 9 1 0 0 282 0 3.147 0 1.172 0 0 141 3.440 2 1.842 0 0 0 0 0 0 2.900 4.998 0 11 0 57 0 26 7 0 0 5 3 0 1 6 2 0 0 16 38.162 18 0 10
mrt 84 309 0 2 0 53 0 1 0 2 0 0 93 18 1.536 2 3.308 139 0 1 0 15 76.771 62.796 3 1 1 1 49 0 18.805 0 20.727 334 0 2.392 14.510 189 3.444 0 36 446 1 300 500 3 23.842 0 11 0 204 10 200 753 1 28 57 13 0 15 30 18 0 85 1.618 98.279 6.211 1 723
apr 11 32 0 1 0 45 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1.440 100 1 0 0 1 68.602 63.804 4 2 1 0 74 0 3.375 0 228 14 0 2.787 1.166 3 729 0 0 129 0 16 187 0 8.230 0 250 0 2 0 65 4 0 16 4 0 0 2 7 0 0 15 201 22.515 4.475 0 225
mei 76 403 0 0 2 87 0 0 0 7 2 0 0 0 1 0 648 86 3 0 0 14 36.785 57.616 0 2 2 0 63 0 7.165 0 8 191 0 82 3.938 67 25 0 12 170 2 64 628 0 46.844 0 200 4 1 0 39 0 3 70 17 1 0 6 2 0 0 31 456 34.109 4.582 0 5.032
jun 71 233 0 0 0 79 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 80 43 9 0 0 7 38 20 0 0 0 0 47 7 18.493 0 2 64 0 45 5.834 19 5 0 6 52 0 1 268 0 18.318 0 1 0 0 0 41 0 0 18 1 0 0 0 0 1 1 14 213 14.189 4.351 1 124
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 7b. Getelde aantallen Waddenzee (vervolg) Soort Strandplevier Morinelplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Kleine Strandloper Krombekstrandloper Paarse Strandloper Bonte Strandloper Kemphaan Bokje Watersnip Houtsnip Grutto Rosse Grutto Regenwulp Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Witgat Bosruiter Oeverloper Steenloper Grauwe Franjepoot Rosse Franjepoot Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine Mantelmeeuw Zilvermeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw Grote Burgemeester Grote Mantelmeeuw Drieteenmeeuw Lachstern Reuzenstern Grote Stern Visdief Noordse Stern Dwergstern Zwarte Stern Velduil IJsvogel Strandleeuwerik Grote Gele Kwikstaart Frater IJsgors Sneeuwgors
jul 7 0 304 396 2.016 1.439 13 1 37 0 11.985 91 0 2 0 625 6.494 60 25.996 6.806 11.350 1.391 7 7 45 220 0 0 2 0 33.305 11.118 896 5.754 0 0 0 234 0 0 0 148 836 46 133 783 0 0 0 0 0 0 0
aug sep okt nov 9 20 0 0 0 1 0 0 9.986 12.985 4.835 44.361 6.598 57.390 6.259 25.806 3.361 8.587 6.548 34.129 15.926 63.699 21.811 50.115 674 6.287 791 7.784 34 120 240 6 94 412 0 0 0 2 0 18 72.321 303.948 119.580 211.160 248 126 85 238 0 2 0 2 36 374 200 777 0 0 2 3 85 109 0 10 12.836 65.084 7.748 52.745 241 1.257 1 0 27.601 119.211 51.459 72.345 2.449 2.028 551 460 12.928 26.354 6.298 8.733 1.448 4.616 274 20 8 56 1 6 7 8 0 0 86 134 3 5 449 4.279 366 3.376 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 130 113 0 18 19.949 137.274 9.155 15.360 4.246 42.366 9.822 17.443 494 11.553 30 218 12.426 46.014 15.361 43.602 0 0 0 1 0 0 0 5 0 0 0 1 303 7.013 596 9.282 0 2 0 10 0 5 0 0 0 2 0 0 99 3.214 0 0 2.142 2.062 0 2 22 47 0 0 100 183 0 0 2.696 12 0 0 0 2 3 21 0 3 0 2 0 0 25 664 0 5 0 0 17 0 90 2.717 0 0 10 102 0 0 2 605
dec 0 0 399 13.384 1 9.635 4.529 0 0 28 43.460 183 1 13 3 0 51.656 1 79.493 0 6.198 0 5 0 0 1.376 0 0 0 0 10.790 47.310 48 27.345 0 1 0 5.289 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 639 0 3.766 28 307
jan 0 0 197 12.954 208 18.744 3.141 0 0 9 89.386 8 0 14 36 28 48.941 0 89.536 3 6.829 0 3 0 0 1.559 0 0 0 3 10.119 61.288 46 55.158 0 1 2 6.060 174 0 0 0 0 0 0 0 7 0 392 0 2.131 19 390
feb mrt 0 0 0 0 15 43.570 1.213 15.542 18 4.816 220 16.347 718 6.254 0 0 0 0 0 83 25.756 208.408 0 29 0 1 3 57 0 3 0 5.215 14.955 53.745 0 2 12.246 114.921 0 24 597 8.868 0 70 0 2 0 0 0 3 126 1.077 0 0 0 0 0 1 0 0 1.332 46.097 3.198 42.112 4 21.417 5.052 51.850 0 0 0 0 0 0 582 919 0 0 0 0 0 0 0 6 0 0 0 0 0 0 0 0 10 5 0 0 157 273 0 6 797 64 0 4 118 67
apr mei 2 14 0 0 3.735 505 4.774 58.618 307 1.401 8.408 10.430 382 16.405 1 5 0 47 0 10 98.652 238.978 12 10 0 0 7 16 0 0 3.053 1.025 41.396 109.822 26 221 26.997 7.760 423 139 4.303 12.403 370 657 8 11 0 3 0 191 88 1.350 0 0 0 0 0 5 0 2 14.981 25.112 1.597 3.330 475 7.856 7.017 24.578 0 0 0 1 0 0 90 1.004 0 0 0 0 0 0 578 1.846 262 1.680 0 362 5 238 0 2 2 3 0 0 6 0 0 0 0 0 0 0 0 0
jun 14 0 259 1.141 715 4.206 16 0 1 0 8.244 7 0 0 0 2.658 3.645 0 6.839 891 3.659 65 2 0 1 79 0 0 3 1 14.660 2.447 825 7.039 0 0 1 118 0 0 0 380 646 400 6 5 0 0 0 0 0 0 0
223
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 7c. Getelde aantallen Zoete Rijkswateren (telinspanning van maand tot maand, in bijlage 4a) Soort Roodkeelduiker Dodaars Fuut Roodhalsfuut Kuifduiker Geoorde Fuut Aalscholver Kuifaalscholver Dwergaalscholver Roerdomp Koereiger Kleine Zilverreiger Grote Zilverreiger Blauwe Reiger Purperreiger Ooievaar Afrikaanse Maraboe Lepelaar Europese Flamingo Caribische Flamingo Chileense Flamingo Flamingo spec. Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Zwarthalszwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans Keizergans Hawaigans canadese gans Brandgans Rotgans Roodhalsgans Magelhaengans Nijlgans Casarca Bergeend Muskuseend Carolinaeend Manengans Mandarijneend Smient Chileense Smient Krakeend Wintertaling Ringtaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Bahamapijlstaart Zomertaling Slobeend Krooneend Tafeleend Witoogeend Kuifeend Topper
224
jul 0 3 5.665 1 0 9 27.271 0 0 0 0 0 1 370 0 1 0 670 2 0 2 62 14.713 35 0 0 0 53 0 3 0 87 0 13.189 282 15 6 0 2 0 911 4.192 0 0 0 1.963 77 1.246 0 0 0 2 24 0 784 312 0 16.870 72 10 0 62 20 16 2.366 0 46.643 0
aug 0 38 7.275 0 0 1 18.823 0 0 0 0 6 70 465 9 1 0 801 3 0 9 15 16.775 76 1 2 0 49 1 2 0 214 0 10.165 747 8 0 0 0 0 851 3.455 0 0 0 4.223 128 593 0 0 0 1 1.202 0 3.320 2.983 0 33.570 49 2 0 87 436 24 2.421 0 71.924 3
sep 0 322 8.094 2 0 2 21.328 0 0 1 0 1 70 1.530 4 52 1 279 6 0 12 0 17.039 75 0 3 10 59 0 13 51 679 0 31.500 2.439 133 5 0 3 0 1.613 5.169 1 0 0 6.767 34 1.323 0 0 1 10 21.229 1 6.964 9.408 1 47.427 1.183 711 1 26 3.502 23 7.657 0 74.084 4
okt nov dec jan feb mrt 1 0 1 0 3 2 531 568 801 607 664 525 8.523 6.405 12.133 5.363 4.579 7.123 1 4 4 8 5 3 0 10 3 11 12 9 5 6 21 5 2 1 28.759 10.100 11.826 15.938 9.628 17.503 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 4 7 16 11 18 5 0 2 0 0 0 0 3 0 0 0 3 4 68 50 81 38 100 24 1.490 1.325 1.133 918 1.357 1.145 1 0 0 0 0 0 29 27 43 46 12 81 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 60 0 0 0 4 0 13 0 0 0 0 0 1 0 0 17 25 4 38 33 0 0 0 34 0 13.423 10.839 5.221 2.246 1.238 1.500 55 62 35 45 27 13 0 1 0 2 0 0 530 1.642 1.208 1.088 297 4 36 53 114 452 77 3 69 68 77 69 67 71 80 57 661 17 1.229 1 142 1.599 7.292 3.010 7.228 28 0 2 0 3 14 1 8.233 61.886 125.264 164.219 180.142 50.974 0 2 3 1 0 1 48.252 69.694 47.972 46.920 46.778 28.445 2.507 3.710 2.524 3.181 2.689 2.489 35 186 110 86 82 137 8 9 10 5 9 11 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 964 1.850 2.591 1.148 877 868 10.716 25.300 23.348 32.547 42.724 33.544 62 26 15 149 20 422 0 2 1 2 0 0 0 2 0 0 0 1 4.337 3.818 2.397 1.559 2.764 2.246 21 25 6 2 6 5 2.081 1.619 1.794 993 3.682 5.561 3 1 0 0 0 0 0 0 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 26 31 51 17 15 20 96.170 172.677 244.748 237.420 257.310 185.998 0 1 1 1 0 0 7.620 9.508 15.833 6.842 5.670 4.445 6.927 11.640 10.242 7.582 8.036 6.356 2 0 0 0 0 0 40.891 71.188 94.031 86.944 75.358 21.405 1.058 1.418 1.606 2.076 1.407 597 833 457 1.115 1.084 1.004 1.853 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 47 2.204 2.378 638 391 340 2.412 77 109 1 2 1 58 36.997 42.440 27.707 23.665 16.887 3.238 0 0 1 3 4 0 97.254 111.189 118.565 95.841 79.774 50.507 4.100 66.011 13.757 14.910 46.038 23.836
apr 0 204 4.679 2 1 34 13.463 0 0 1 0 1 11 951 0 80 0 53 0 0 2 0 2.082 32 0 0 1 44 0 6 8 768 0 17.556 2.372 144 6 0 0 0 602 25.686 408 0 0 2.763 29 4.831 0 2 0 12 17.653 1 3.646 4.650 0 12.648 662 533 0 133 4.199 51 455 1 27.109 8.856
mei 0 14 2.379 0 0 6 22.155 0 0 2 0 3 3 566 5 22 0 98 0 0 0 9 8.686 27 0 0 0 11 0 3 0 112 0 13.379 1.590 64 5 0 0 0 339 2.480 811 3 0 1.572 0 2.944 0 0 0 0 184 0 2.134 363 0 10.510 10 3 0 28 371 60 218 0 3.007 3
jun 0 17 2.278 0 0 2 22.978 0 0 2 0 4 6 552 6 26 0 214 1 0 0 12 16.085 42 0 1 0 3 0 6 0 668 0 11.613 1.988 91 6 0 0 0 1.478 3.303 2 0 0 2.249 26 3.585 0 0 0 0 5 0 2.238 1.037 0 18.668 64 3 0 10 334 69 363 0 5.873 0
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 7c. Getelde aantallen Zoete Rijkswateren (vervolg) Soort jul Kleine Topper 0 Eider 0 Zwarte Zee-eend 0 Grote Zee-eend 0 Brilduiker 37 Nonnetje 0 Middelste Zaagbek 0 Grote Zaagbek 5 Rosse Stekelstaart 1 Zeearend 0 Bruine Kiekendief 90 Blauwe Kiekendief 1 Ruigpootbuizerd 0 Visarend 4 Smelleken 0 Slechtvalk 0 Waterral 1 Kwartelkoning 1 Waterhoen 21 Meerkoet 22.061 Scholekster 505 Steltkluut 0 Kluut 606 Kleine Plevier 24 Bontbekplevier 19 Strandplevier 16 Goudplevier 530 Zilverplevier 3 Witstaartkievit 1 Kievit 3.116 Kanoet 0 Kleine Strandloper 0 Temmincks Strandloper 0 Paarse Strandloper 0 Bonte Strandloper 3 Kemphaan 808 Bokje 0 Watersnip 2 Houtsnip 0 Grutto 517 Rosse Grutto 0 Regenwulp 2 Wulp 64 Zwarte Ruiter 1 Tureluur 191 Groenpootruiter 2 Witgat 22 Bosruiter 2 Oeverloper 274 Steenloper 0 Zwartkopmeeuw 23 Dwergmeeuw 28 Kokmeeuw 15.615 Stormmeeuw 683 Kleine Mantelmeeuw 1.492 Zilvermeeuw 1.859 Pontische Meeuw 0 Geelpootmeeuw 4 Grote Mantelmeeuw 277 Reuzenstern 0 Grote Stern 0 Visdief 3.942 Noordse Stern 0 Dwergstern 26 Zwarte Stern 66 Velduil 0 IJsvogel 12 Grote Gele Kwikstaart 0 Frater 0 Sneeuwgors 0
aug 0 0 0 0 3 0 13 7 0 0 44 2 0 6 0 0 3 0 40 34.151 139 0 792 8 3 0 4.013 0 0 18.081 0 4 1 0 951 153 0 36 0 396 0 40 172 9 19 22 45 12 270 0 0 15 39.666 2.094 805 1.578 0 11 481 5 1 3.414 0 4 166 0 9 0 0 0
sep okt 0 0 7 5 0 0 0 0 51 152 1 3 0 8 0 5 1 1 0 0 39 5 0 17 0 2 20 2 1 6 9 9 12 13 1 0 364 425 93.620 107.336 155 371 0 0 102 45 25 2 6 2 0 0 1.522 797 2 4 0 0 48.198 19.437 0 0 3 12 0 0 0 1 17 427 30 640 0 14 366 289 0 0 10 1 0 0 1 0 510 658 7 0 7 17 27 10 82 30 6 2 153 19 1 0 0 0 1 3 47.776 33.404 6.989 6.505 458 206 3.427 6.180 6 3 23 14 803 1.266 0 0 8 0 124 4 0 0 0 0 25 0 0 1 71 83 13 10 0 0 0 0
nov 0 2 0 0 3.899 49 35 483 0 1 4 17 2 1 0 12 29 0 607 93.735 1.087 0 20 0 2 0 5.090 2 0 78.316 0 0 0 0 495 123 7 570 1 0 35 0 7.444 2 36 2 17 0 3 2 3 0 87.013 16.416 240 4.121 9 5 615 0 0 0 0 0 0 0 55 8 0 0
dec 0 1 3 2 4.094 6.508 82 19.010 0 6 8 22 1 0 0 9 20 0 779 79.472 557 0 9 0 0 0 19 1 0 2.700 3 1 0 0 554 2 1 147 0 0 0 0 1.581 0 44 1 8 0 9 4 1 0 20.611 5.031 26 4.409 19 8 264 0 0 0 0 0 0 1 52 8 0 0
jan 0 12 0 2 6.753 2.321 293 17.324 2 1 3 35 3 0 1 20 16 0 761 77.001 1.458 0 5 0 0 0 43 0 0 4.323 1 1 0 0 38 1 5 16 0 2 0 0 5.884 0 43 0 12 0 11 6 0 2 45.998 14.567 113 5.249 30 7 613 0 0 0 0 0 0 4 14 9 6 10
feb 1 0 0 0 4.723 1.755 218 3.649 1 1 4 26 4 0 2 21 7 0 625 56.954 732 0 4 0 0 0 141 0 0 4.226 0 0 0 0 186 0 0 31 0 76 0 0 3.206 0 29 0 10 0 0 5 0 0 25.286 8.282 132 2.785 10 5 157 0 0 0 0 0 0 0 20 4 5 1
mrt 0 0 0 1 3.773 279 324 1.281 0 2 19 10 2 1 0 12 6 0 482 39.212 7.223 0 720 36 563 0 30.188 0 0 31.293 0 1 0 0 1.817 592 4 97 0 17.484 0 0 4.759 0 714 1 6 0 10 0 6 3 53.085 12.994 422 2.872 12 5 235 0 0 2 0 0 0 0 33 3 0 0
apr 0 7 0 8 1.399 14 60 54 0 0 101 4 0 5 2 11 7 0 306 15.725 3.564 0 2.154 138 103 19 1.196 0 0 6.054 0 0 0 0 106 1.036 13 402 0 6.495 0 40 1.025 4 958 36 87 0 63 5 7 49 19.522 2.559 918 3.122 6 20 202 0 0 532 0 0 218 0 20 3 0 0
mei 0 1 0 4 6 0 8 4 0 0 58 0 0 2 0 1 0 0 16 5.339 1.110 2 1.772 54 188 35 0 0 0 1.555 2 5 5 0 33 3 0 2 0 475 761 0 41 4 447 59 6 6 197 3 106 140 19.872 287 1.192 2.873 0 6 223 0 0 4.198 1 15 312 0 3 0 0 0
jun 0 0 0 0 0 0 2 4 0 0 44 0 0 0 0 0 0 0 10 11.301 906 0 1.570 51 78 19 0 2 0 3.549 0 0 0 0 4 19 0 1 0 1.528 281 0 165 6 544 5 3 1 66 3 23 3 13.386 312 929 2.329 0 2 212 0 4 3.921 0 1 69 0 2 0 0 0
225
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 7d. Getelde aantallen Regionale Monitoringgebieden (telinspanning van maand tot maand, in bijlage 4a) Soort Dodaars Fuut Roodhalsfuut Kuifduiker Geoorde Fuut Aalscholver Roerdomp Kwak Kleine Zilverreiger Grote Zilverreiger Blauwe Reiger Purperreiger Ooievaar Heilige Ibis Lepelaar Europese Flamingo Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Keizergans canadese gans Brandgans Rotgans Roodhalsgans Nijlgans Casarca Bergeend Muskuseend Mandarijneend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Zomertaling Slobeend Krooneend Tafeleend Kuifeend Topper Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Rosse Stekelstaart Zeearend Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Ruigpootbuizerd Visarend Smelleken Slechtvalk Waterral Waterhoen Meerkoet Kraanvogel
226
jul 2 106 0 0 0 100 2 0 2 43 44 0 1 0 626 2 1.386 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2.744 0 0 0 0 0 0 0 0 16 0 253 0 0 33 4.238 1.780 9.549 0 4 2 6.819 0 32 414 0 1 0 0 0 0 0 39 4 0 0 0 0 0 0 4.096 0
aug 46 124 0 0 3 114 2 0 11 51 82 0 0 0 665 0 422 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4.097 2 2 0 0 60 185 0 0 12 0 131 0 0 41 2.432 7.959 5.964 0 194 0 4.589 0 13 483 0 1 0 0 0 1 0 21 2 0 0 0 0 7 6 2.325 0
sep 225 985 1 1 74 1.215 1 1 2 85 738 11 5 0 323 0 1.190 20 0 4 11 0 0 0 16 0 11.941 1.521 8 0 0 872 664 1 0 1.288 6 183 0 0 23.326 4.589 7.668 15.924 356 1.337 22 3.924 0 966 1.933 1 14 0 0 0 7 0 47 6 0 7 0 12 36 137 7.223 0
okt nov dec jan feb mrt 124 177 97 59 58 117 1.144 1.246 314 519 445 1.671 0 3 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 11 2 0 4 0 17 2.221 2.204 731 1.693 1.632 2.520 9 14 25 27 15 8 1 0 0 0 0 0 4 1 0 0 0 2 78 77 8 39 9 104 1.553 1.479 761 872 780 1.044 0 0 0 0 0 0 41 26 8 16 17 20 0 1 0 0 0 0 15 0 0 0 0 76 0 0 0 0 0 0 3.105 3.925 4.003 3.542 3.131 2.446 6 32 12 16 7 13 363 1.364 1.946 2.113 1.430 93 5 99 102 358 484 169 7 2 2 5 2 0 0 168 0 49 0 0 322 3.805 980 3.898 1.828 37 244 186 385 289 226 9 14.992 64.921 48.001 84.588 56.146 47.769 0 28 0 24 15 0 22.025 22.776 6.077 15.344 14.912 15.163 1.401 2.033 780 1.403 1.333 1.213 12 16 4 5 5 8 0 8 0 0 0 1 0 0 0 0 2 0 1.403 1.225 727 1.031 925 605 7.915 28.003 15.991 47.737 27.872 33.277 2 0 0 1 541 398 0 1 0 3 1 0 1.716 1.237 687 1.001 1.007 1.266 11 0 2 2 9 5 1.056 1.296 28 358 873 2.970 1 0 0 0 0 2 0 0 0 1 4 0 95.205 232.315 134.932 200.047 162.901 173.891 3.980 4.953 356 1.091 1.001 2.470 9.287 21.480 580 2.513 1.046 9.299 27.756 62.428 24.762 39.503 41.215 17.423 744 810 920 848 836 474 254 282 13 230 357 737 2 0 0 0 1 58 4.655 4.977 367 679 547 4.747 6 1 0 1 0 3 854 4.389 437 2.128 1.644 1.955 4.776 16.336 1.863 10.472 13.095 16.052 10 1 0 0 21 8 1 505 84 644 518 473 15 132 168 1.734 1.139 425 0 158 0 142 4 15 5 241 30 755 246 171 1 12 0 1 0 3 0 1 0 2 3 1 16 6 1 8 3 43 22 57 28 68 31 25 3 4 3 2 2 1 4 1 0 0 0 0 2 10 2 5 4 6 16 25 8 19 15 14 34 118 38 20 14 35 1.144 1.258 1.459 1.211 1.091 722 22.697 41.810 22.269 27.541 30.667 19.945 3 3 0 0 0 4
apr 81 808 0 0 51 2.021 11 1 0 57 338 1 13 0 195 0 807 0 0 12 3 0 1 1 137 0 6.530 139 3 0 0 212 11.451 134 1 521 0 1.055 0 2 5.244 1.082 3.011 4.510 136 495 68 3.325 1 253 3.077 0 34 18 0 2 5 0 75 9 1 1 2 5 26 164 2.926 0
mei 20 177 0 0 62 43 2 0 17 77 116 0 0 0 201 0 792 30 0 1 0 0 0 0 5 0 10.722 14 1 0 0 47 809 118 0 31 0 1.061 0 0 81 938 53 1.162 9 7 15 242 0 95 513 0 0 1 0 0 0 0 33 6 0 0 0 2 4 0 511 0
jun 16 129 0 0 0 45 2 0 37 124 79 0 0 0 418 1 1.072 0 0 0 0 0 0 0 0 0 25.763 2 5 0 0 28 41 0 0 13 11 375 0 0 1 4.128 426 3.119 15 0 18 5.102 0 35 613 0 0 0 0 0 3 0 30 1 0 0 0 0 6 0 861 0
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 7d. Getelde aantallen Regionale Monitoringgebieden (vervolg) Soort Scholekster Steltkluut Kluut Kleine Plevier Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Drieteenstrandloper Kleine Strandloper Temmincks Strandloper Krombekstrandloper Bonte Strandloper Kemphaan Bokje Watersnip Houtsnip Grutto Rosse Grutto Regenwulp Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Witgat Bosruiter Oeverloper Steenloper Grauwe Franjepoot Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine Mantelmeeuw Zilvermeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw Grote Mantelmeeuw Reuzenstern Visdief Noordse Stern Dwergstern Zwarte Stern Velduil IJsvogel Strandleeuwerik Grote Gele Kwikstaart Frater IJsgors
jul 956 0 346 0 66 0 0 817 0 2 0 54 2 632 0 1 0 31 0 0 1 42 18 5 5 2 39 0 0 0 0 150 53 2 26 0 0 28 0 17 0 0 0 0 0 0 0 0 0
aug 1 0 227 0 140 242 0 2.417 0 28 0 0 68 203 0 56 0 9 0 0 3 41 4 44 3 25 16 0 0 1 0 172 419 1 30 0 0 46 6 16 2 0 0 0 0 0 0 0 0
sep 4 0 741 2 41 2.303 2 22.137 0 20 1 0 21 150 2 723 0 58 0 0 727 31 12 10 22 2 14 0 0 0 5 5.098 1.416 39 165 0 0 56 0 10 0 0 2 1 15 0 0 0 0
okt nov 8 14 0 0 0 11 0 0 13 22 2.403 21.963 1 0 27.091 112.525 0 0 12 3 0 0 3 0 72 299 338 295 17 16 1.028 2.067 2 12 0 0 0 0 2 0 748 2.825 21 6 6 9 0 0 4 11 0 0 5 0 0 1 0 0 0 0 0 0 7.170 7.284 2.428 9.968 35 16 390 602 0 1 3 0 94 151 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 11 25 17 0 1 3 9 0 4 1 0
dec 11 0 1 0 0 96 0 244 0 0 0 0 1 1 4 37 18 0 0 0 1.288 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 3.766 2.511 6 397 0 0 15 0 0 0 0 0 3 15 0 5 0 0
jan 173 0 4 0 0 1 0 803 0 0 0 0 15 10 1 55 6 0 0 0 2.011 0 4 0 7 0 0 0 0 0 0 8.177 7.645 8 1.978 0 0 111 0 0 0 0 0 4 9 0 1 7 0
feb 218 0 5 0 0 5 0 1.253 0 0 0 0 0 0 1 30 3 7 0 0 1.277 0 2 0 3 0 0 0 0 0 0 3.304 4.990 5 380 0 0 40 0 0 0 0 0 18 2 0 1 0 0
mrt 3.780 0 310 9 110 7.026 0 19.991 0 0 0 0 402 11.417 1 677 3 14.478 0 0 3.196 5 666 3 5 0 0 0 0 0 0 13.140 8.239 44 1.028 0 0 36 0 0 0 0 0 15 6 0 1 5 0
apr 1.770 0 754 10 34 1.618 15 2.812 0 27 0 0 12 1.545 2 245 1 2.705 0 36 305 30 563 31 14 0 3 0 0 0 61 5.843 307 219 410 0 0 23 1 31 0 0 0 3 2 0 0 0 0
mei 1.163 0 215 5 280 0 0 384 2 17 4 15 30 48 0 0 0 25 307 0 2 2 92 5 0 0 17 21 3 5 84 1.599 1 27 15 0 0 17 0 76 0 4 90 1 0 0 0 0 0
jun 694 1 109 4 184 0 0 1.960 0 14 1 3 4 8 0 0 0 1.958 0 0 0 436 101 11 5 0 0 0 0 0 0 871 23 6 94 0 0 18 2 21 0 0 0 0 0 0 0 0 0
227
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 8. Getelde aantallen zwanen en ganzen per provincie in 2002/03 (zie voor de teldekking bijlage 4b) Drenthe Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans canadese gans Brandgans Nijlgans
jul 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
aug 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
sep 45 0 0 0 0 0 0 0 0 163 91 1 0 0 246 2 132
okt 123 0 56 1 0 0 27 0 32 11 4 0 0 1 195 2 125
nov 324 1 461 30 1 164 10089 0 5924 109 265 2 0 1 214 403 538
dec 578 2 247 136 3 1334 28219 0 7741 16 246 1 0 1 83 9 177
jan 355 2 182 83 3 271 22804 0 1000 137 199 1 0 0 268 5 97
feb 749 2 538 203 1 2950 57020 1 26913 183 213 1 1 0 160 26 167
mrt 502 2 66 36 0 0 374 0 207 154 120 0 0 0 131 3 133
apr 23 0 0 0 0 0 0 0 0 36 0 1 0 0 4 0 11
mei 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
jun 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
jul 6020 3 0 0 0 0 0 0 23 2241 0 0 30 19 348
aug 6421 4 0 0 0 0 0 0 26 1232 17 2 22 32 807
sep 9625 4 0 4 0 0 7 0 0 2928 14 0 24 171 48
okt 8606 2 224 24 0 8 8 0 4653 7996 12 2 7 4205 440
nov 6924 14 2983 331 0 195 17257 2 4923 12353 39 1 2 4188 489
dec 2763 0 916 170 0 178 18241 8 11061 4788 5 0 5 403 57
jan 639 0 551 763 2 937 13487 28 14717 7911 94 0 3 11152 55
feb 438 5 67 423 0 78 5434 0 3850 3609 24 0 0 265 48
mrt 1062 3 3 14 0 182 17 0 1632 4274 42 0 17 5453 233
apr 443 2 0 0 0 0 0 0 40 1689 2 0 63 1445 233
mei 2075 2 0 1 0 0 0 0 15 10703 23 0 24 433 621
jun 6568 2 0 0 0 0 0 0 2 26263 2 0 143 20 555
jul 4047 3 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4037 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 7
aug 3411 5 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1053 0 0 0 0 5 0 0 0 0 0 0 3
sep 2029 8 0 0 0 0 0 2 52 71 0 8289 394 17 0 0 73 157 23 0 0 0 0 444
okt nov dec jan feb mrt 3156 3767 3628 3690 3125 2916 29 17 7 6 8 8 0 0 0 0 0 1 345 2996 123 386 587 90 5 94 147 714 723 183 0 0 0 0 2 2 12 0 42 264 22 0 639 5817 9730 8799 4792 638 27179 20537 12023 15307 11980 37 76028 286414 177250 154155 179799 124693 21 6 4 2 0 3 23827 17571 4365 6549 11454 14291 332 487 283 442 260 262 17 34 0 1 2 1 2 1 1 5 5 7 1 1 0 0 0 0 61 68 75 119 73 96 65265 203520 200806 231287 231466 145243 6252 16112 9623 12632 9513 49767 0 0 1 15 5 3 0 2 1 0 0 1 4 1 0 0 6 1 0 1 0 0 0 1 781 592 326 348 446 615
apr 782 4 0 0 15 0 0 1 9 130 0 3905 156 2 0 0 47 74644 48314 0 0 1 0 388
mei 1879 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 639 31 3 0 0 9 7638 48461 0 1 1 0 15
jun 3761 17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 932 51 9 0 0 2 28 12 0 0 0 0 16
Flevoland Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans canadese gans Brandgans Nijlgans
Friesland Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Zwarthalszwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans canadese gans Brandgans Rotgans Witbuikrotgans Zwarte Rotgans Roodhalsgans Magelhaengans Nijlgans
228
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Gelderland Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Keizergans canadese gans Brandgans Rotgans Magelhaengans Nijlgans
jul 272 0 0 0 53 0 1 0 12 0 1168 80 6 4 0 117 145 0 0 115
aug 262 13 0 0 49 1 2 0 13 0 1444 97 5 0 0 277 302 0 0 280
sep 1286 14 2 0 50 0 4 0 149 0 16003 829 29 0 2 1113 204 0 0 1808
okt 1344 1 177 9 62 0 39 0 5204 0 17568 833 14 6 0 314 517 0 0 1716
nov dec jan feb 3068 2694 3007 2563 12 6 17 9 591 1896 1424 1831 18 85 319 139 53 62 70 58 55 11 62 314 1005 2118 3251 2592 5 4 6 0 49567 151035 202435 168958 2 0 1 0 25012 24119 31047 22653 863 747 1132 909 19 16 26 36 7 8 1 8 0 0 0 0 559 1237 402 266 599 1604 7732 5312 0 0 0 0 0 0 0 1 1892 1106 1056 1302
mrt 1777 4 0 0 49 0 8 1 27071 0 14726 721 90 6 0 210 4880 0 1 1028
apr 769 7 0 0 21 0 5 0 363 0 7892 847 31 6 0 187 356 1 0 927
mei 747 3 0 0 0 0 0 0 7 0 918 84 5 5 0 33 21 0 0 76
jun 286 0 0 0 0 0 0 0 0 0 280 122 2 6 0 98 74 0 0 45
jul 733 0 0 0 0 0 0 0 0 1098 9 0 0 0 0 3 8 0 0 0 16
aug 101 0 0 0 0 0 0 0 0 3800 10 0 0 0 58 186 5 0 0 0 14
sep 133 0 0 0 0 0 0 0 1 7295 495 1 0 0 272 388 6 0 0 0 166
okt 223 0 79 0 4 0 80 1 3646 21123 106 3 0 0 17 14022 883 0 0 0 51
nov 270 1 1091 79 0 73 17187 536 12488 31968 98 5 3 0 81 40258 2920 0 0 0 49
dec 566 0 104 60 0 16 4654 80 914 4533 81 0 0 2 1 2473 11 0 0 0 0
jan 898 0 122 406 0 4 26093 0 14245 3574 715 2 1 0 404 12470 452 22 0 0 127
feb 747 0 158 169 3 16 5505 0 11552 4045 142 0 0 0 57 2120 811 0 0 0 41
mrt 500 0 1 6 0 0 3 0 31815 3676 124 0 0 0 22 14386 4464 0 0 0 33
apr 57 0 0 0 0 0 0 0 40 271 24 0 0 0 6 24863 3925 0 1 1 17
mei 207 0 0 0 0 0 0 0 0 186 20 0 0 0 0 29166 4238 0 1 0 6
jun 864 0 0 0 0 0 0 0 0 41 9 5 0 0 28 51 6 0 0 0 7
jul 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
aug 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
sep 480 18 0 10 3 0 0 0 0 3594 301 5 56 378 0 1230
okt 544 11 6 0 3 80 68 0 1073 6166 324 4 66 484 0 1607
nov 593 29 91 0 7 230 1565 1 1511 7622 480 3 114 218 1 1051
dec 439 13 125 0 11 0 1917 0 5113 7873 477 4 62 77 0 1051
jan 455 11 191 4 3 44 5775 0 7127 6326 346 4 221 542 0 630
feb 312 13 50 4 3 933 5836 12 15035 6107 431 21 99 302 0 1134
mrt 202 0 0 0 11 0 16 0 1560 1521 284 16 53 240 0 550
apr 374 11 0 0 13 0 0 0 0 1276 236 44 37 235 0 333
mei 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
jun 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Groningen Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans canadese gans Brandgans Rotgans Witbuikrotgans Zwarte Rotgans Roodhalsgans Nijlgans
Limburg Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans canadese gans Brandgans Magelhaengans Nijlgans
229
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Noord Brabant Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Keizergans Hawaigans canadese gans Brandgans Rotgans Roodhalsgans Nijlgans
jul 876 7 0 0 0 0 0 0 0 959 68 2 0 0 0 319 12 0 0 468
aug 1228 7 0 0 0 0 0 0 46 969 44 2 0 0 0 301 825 0 0 1027
sep 1567 22 0 0 0 1 1 0 28 2798 217 18 0 0 0 638 1263 0 0 1422
okt 1700 15 76 6 0 2 414 0 1139 11921 266 12 0 0 0 965 53 0 0 1037
nov 1803 31 1500 10 10 176 1936 1 13237 21691 505 5 0 0 0 2209 216 0 1 1333
dec 1935 17 2424 44 8 655 8758 0 37352 28639 144 8 2 0 0 940 6673 124 0 1334
jan 1626 19 4164 101 8 118 6377 4 50336 22113 403 12 0 0 0 1757 11786 177 4 1904
feb 1500 6 957 45 8 543 2491 9 25210 8275 244 2 0 0 0 510 5256 200 0 1043
mrt 1521 19 1 1 0 3 1 0 1619 2012 242 3 0 1 1 365 460 144 0 528
apr 197 0 0 0 4 0 0 0 36 1358 95 2 0 0 0 87 1165 210 0 257
mei 882 31 0 0 0 0 0 0 25 2478 114 0 0 0 0 124 511 455 3 222
jun 1143 0 0 0 0 0 0 0 0 2168 68 0 0 0 0 344 193 2 0 357
Soort jul Knobbelzwaan 2225 Zwarte Zwaan 0 Zwarthalszwaan 0 Kleine Zwaan 0 Wilde Zwaan 0 Zwaangans 0 Toendrarietgans 0 Kleine Rietgans 0 Kolgans 1 Dwerggans 0 Grauwe Gans 2427 Soepgans 130 Indische Gans 0 Sneeuwgans 0 Ross’ Gans 0 canadese gans 75 Brandgans 5 Rotgans 3 Witbuikrotgans 0 Zwarte Rotgans 0 Roodhalsgans 0 Ethiopische Blauwvleugelgans 0 Nijlgans 55
aug 2326 4 0 0 0 0 0 0 0 0 782 15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 81
sep 1719 1 0 0 1 4 0 0 2 0 10433 2041 4 0 0 128 161 2 0 0 0 0 825
okt 2148 0 0 309 0 2 204 4 1286 0 15095 1835 3 0 0 455 556 6051 1 0 0 0 1153
nov 2768 7 0 2267 19 2 4585 81 6001 3 16695 2757 3 0 0 629 734 5843 0 0 0 0 791
dec 2312 1 0 2960 85 3 11445 7 9671 10 9219 1828 1 0 1 69 1115 1020 0 0 0 0 799
jan 3876 18 2 622 235 6 3843 60 45121 15 20704 3084 3 1 0 919 14566 5177 154 1 0 2 1259
feb 2431 7 0 427 77 2 1534 25 23452 0 18240 2044 1 0 1 466 9548 2817 6 1 0 0 948
mrt 1499 2 0 107 20 0 111 0 10470 2 10068 1464 0 0 0 520 4206 8718 0 0 0 0 786
apr 372 0 0 0 0 0 1 0 17 0 2816 167 1 0 0 38 100 11704 4 1 0 0 149
mei 1226 0 0 0 7 0 0 0 1 0 735 95 0 0 0 47 27 4944 0 0 1 0 61
jun 1222 0 0 0 0 0 0 0 0 0 313 80 0 0 0 190 8 2 0 0 0 0 57
Noord-Holland
230
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Overijssel Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Zwarthalszwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans canadese gans Brandgans Roodhalsgans Roodkopgans Magelhaengans Nijlgans
jul 559 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 120 6 0 0 8 0 0 0 88
aug 818 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 326 4 0 34 8 0 0 0 73
sep 1207 0 0 0 0 0 0 1 0 60 0 3754 274 1 151 65 0 0 0 800
okt 1075 0 0 79 0 0 4 40 0 3877 0 5667 272 9 166 140 0 0 0 1203
nov 1535 2 1 295 13 0 0 1974 109 23237 1 6137 501 7 43 192 0 0 1 552
dec 2303 3 0 680 137 0 6 3957 1 74297 0 5136 361 20 253 842 0 0 0 535
jan 2856 3 0 1386 490 0 30 7276 50 82013 0 9292 515 19 236 2369 0 0 0 561
feb 2901 5 0 1673 431 0 41 10620 160 79352 0 13940 292 30 307 5351 1 1 0 645
mrt 1808 6 0 4 21 0 0 491 0 23178 0 7956 366 5 159 89 0 0 0 767
apr 842 0 0 0 0 1 0 1 0 207 0 1374 79 6 72 135 0 0 0 405
mei 266 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 342 0 0 0 13 0 0 0 145
jun 959 2 0 0 0 0 0 0 0 5 0 244 0 0 0 24 0 0 0 418
jul 38 0 0 0 0 0 0 0 0 0 190 0 0 0 0 0 0 0 205
aug 62 0 0 0 0 0 0 0 0 0 155 0 0 0 0 0 0 0 415
sep 635 5 0 0 13 0 1 0 361 0 5062 488 87 4 2 158 460 0 1511
okt 1161 8 0 0 12 0 1 0 842 0 6371 867 13 0 0 159 484 0 326
nov 1420 18 365 12 8 0 11 0 1941 0 3977 801 152 0 0 281 582 0 434
dec 2258 20 1360 117 5 0 179 0 13580 1 5570 515 152 0 0 653 1117 0 453
jan 3305 37 1703 100 21 1 1793 0 45933 0 11738 917 142 1 0 330 5581 1 900
feb 2581 17 3056 12 15 0 1139 4 24457 0 9163 448 19 1 2 165 3248 0 685
mrt 1828 9 2 0 2 0 161 0 16853 0 3432 594 33 0 0 205 1024 0 277
apr 452 2 0 0 9 0 0 0 86 0 1188 535 52 0 0 96 269 0 360
mei 74 3 0 0 0 0 2 0 46 0 425 589 30 0 0 10 171 0 163
jun 23 0 0 0 3 0 0 0 226 0 192 900 73 0 0 73 214 0 399
Utrecht Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Keizergans canadese gans Brandgans Rotgans Nijlgans
231
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Zuid-Holland Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Zwaangans Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans Keizergans Hawaigans canadese gans Brandgans Rotgans Witbuikrotgans Roodhalsgans Nijlgans
jul 2567 20 0 0 0 0 2 0 52 0 6212 128 6 2 0 2 0 270 4008 0 0 0 726
aug 3354 34 2 0 0 0 0 0 129 0 5284 571 1 0 0 0 0 174 2018 0 0 0 1552
sep 2561 31 1 0 6 0 6 0 108 1 9491 637 2 1 0 1 0 574 2765 1 0 0 1518
okt 3484 29 120 2 1 1 185 0 7058 0 32278 1072 10 2 1 0 0 1639 11561 361 0 0 2536
nov 4475 16 988 27 8 2 2136 149 29405 27 46990 1678 19 12 0 0 1 2064 38652 31 0 3 1861
dec 5040 28 1511 105 7 0 11882 381 40747 1 44121 1524 24 5 1 0 0 1165 60652 1330 0 2 1491
jan 4298 25 1362 114 0 0 5375 266 53276 24 26044 2092 12 2 0 2 0 1389 76643 24 0 3 1615
feb 4110 14 585 132 2 0 2633 63 34082 15 25848 1468 20 5 0 1 0 1053 41696 1371 15 0 1587
mrt 3155 14 3 22 9 0 326 0 7025 1 10521 1249 10 7 0 0 0 841 35615 359 0 0 1569
apr 465 6 0 0 0 0 0 0 53 0 5351 681 17 0 0 0 0 294 25734 369 0 0 586
mei 2456 14 0 0 11 0 1 0 23 0 8356 781 29 0 0 0 0 143 2080 266 0 0 326
jun 3000 17 1 0 0 0 6 0 435 0 6675 791 16 0 0 0 0 561 2739 0 0 0 483
jul 353 2 0 0 1 0 2 0 8927 0 4 0 0 128 117 14 0 0 0 210
aug 374 18 0 0 0 0 1 0 9898 30 4 1 0 1027 370 20 0 0 0 437
sep 338 7 0 0 0 0 2 0 8883 0 2 0 0 323 255 475 1 0 0 604
okt nov 282 352 9 14 146 1074 0 20 95 9611 0 14 3186 29452 0 1 33805 110234 0 50 5 5 0 0 0 1 179 288 525 4332 11194 14100 0 1 1 1 0 1 460 222
dec 325 45 897 28 11760 110 24083 0 87716 48 3 0 0 68 6258 12962 1 0 0 48
jan 450 12 668 39 3855 52 33869 1 70936 34 8 6 0 107 19745 12054 54 1 0 352
feb 365 12 143 11 1629 109 26096 1 24571 32 2 1 0 82 19010 11196 35 1 0 85
mrt 329 6 1 0 49 0 12520 0 6352 38 2 0 0 87 14407 12353 0 0 0 173
apr 74 5 0 0 0 0 1705 0 1442 63 0 0 0 19 9378 12465 0 4 0 200
mei 224 4 0 0 0 0 3 0 2698 48 5 3 0 52 136 9671 1 2 0 222
jun 244 9 0 0 0 0 0 0 1544 34 9 0 0 170 151 25 0 0 0 145
Zeeland Soort Knobbelzwaan Zwarte Zwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Dwerggans Grauwe Gans Soepgans Indische Gans Sneeuwgans Ross’ Gans canadese gans Brandgans Rotgans Witbuikrotgans Zwarte Rotgans Roodhalsgans Nijlgans
232
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 9. Aantallen watervogels per provincie tijdens de midwintertelling van januari 2003. Soort
DR
Roodkeelduiker 0 IJsduiker 0 Dodaars 12 Fuut 17 Roodhalsfuut 0 Kuifduiker 0 Geoorde Fuut 0 Aalscholver 137 Kuifaalscholver 0 Roerdomp 1 Kwak 0 Kleine Zilverreiger 0 Grote Zilverreiger 0 Blauwe Reiger 95 Ooievaar 168 Heilige Ibis 0 Europese Flamingo 0 Chileense Flamingo 0 Knobbelzwaan 355 Zwarte Zwaan 2 Zwarthalszwaan 0 Kleine Zwaan 182 Wilde Zwaan 83 Zwaangans 3 Taigarietgans 271 Toendrarietgans 22.804 Kleine Rietgans 0 Kolgans 1.000 Dwerggans 0 Grauwe Gans 137 Soepgans 199 Indische Gans 1 Sneeuwgans 0 Keizergans 0 canadese gans 268 Brandgans 5 Rotgans 0 Witbuikrotgans 0 Zwarte Rotgans 0 Roodhalsgans 0 Ethiopische Blauwvleugelgans 0 Nijlgans 97 Casarca 0 Bergeend 0 Muskuseend 0 Carolinaeend 0 Manengans 0 Mandarijneend 1 Smient 1.470 Chileense Smient 0 Krakeend 20 Wintertaling 295 Ringtaling 0 Wilde Eend 27.327 Soepeend 381 Vlekbekeend 0 Pijlstaart 26 Geelsnavelpijlstaart 0 Slobeend 0 Krooneend 0 Grote Tafeleend 0 Tafeleend 139 Ringsnaveleend 0 Witoogeend 0 Kuifeend 366 Topper 2
FL
FR
GL
GR
LI
0 42 0 0 0 1 86 63 304 642 276 1.131 0 1 0 2 0 0 0 0 2 391 7.106 1.406 0 0 0 4 10 4 0 0 0 0 0 2 14 0 2 166 283 625 1 0 44 0 0 0 0 0 0 0 0 0 639 3.690 3.007 0 6 17 0 0 0 551 386 1.424 763 714 319 2 0 70 937 264 62 13.487 8.799 3.251 28 15.307 6 14.717 154.155 202.435 0 2 1 7.911 6.549 31.047 94 442 1.132 0 1 26 0 5 1 0 0 0 3 119 402 11.152 231.287 7.732 0 12.632 0 0 15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 55 348 1.056 0 0 1 119 32.230 37 0 0 15 0 0 0 0 0 0 0 0 41 5.502 55.763 82.503 0 0 1 457 164 1.257 943 870 2.212 0 0 0 12.922 30.355 33.900 662 347 1.613 0 0 0 32 5.084 162 0 0 0 0 89 113 0 0 0 0 0 0 2.548 1.410 7.007 0 0 0 0 0 0 22.224 11.988 12.673 4.275 30 0
6 0 31 14 1 0 0 370 0 4 0 0 7 263 0 0 0 0 898 0 0 122 406 0 4 26.093 0 14.245 0 3.574 715 2 1 0 404 12.470 452 22 0 0 0 127 1 10.738 0 0 0 0 18.622 0 72 595 0 40.745 1.719 0 2.143 0 100 0 0 398 0 0 1.272 14
0 0 173 1.554 3 0 2 1.922 0 0 0 0 12 266 0 0 0 0 455 11 0 191 4 3 44 5.775 0 7.127 0 6.326 346 4 0 0 221 542 0 0 0 0 0 630 1 10 0 1 0 4 5.234 0 519 1.709 0 17.162 932 0 40 0 58 2 0 5.716 0 3 4.692 11
NB
NH
OV
0 7 0 0 224 283 825 1.834 2 1 0 3 4 4 978 6.330 0 0 9 23 0 0 0 3 49 20 339 950 0 2 0 0 0 0 0 0 1.626 3.876 19 18 0 2 4.164 622 101 235 8 6 118 0 6.377 3.843 4 60 50.336 45.121 0 15 22.113 20.704 403 3.084 12 3 0 1 0 0 1.757 919 11.786 14.566 177 5.177 0 154 0 1 4 0 0 2 1.904 1.259 18 1 233 1.021 0 3 0 0 0 0 1 8 21.975 169.597 0 0 1.902 2.079 3.417 1.373 1 0 31.087 40.971 156 2.213 0 0 346 336 0 2 189 348 0 3 0 1 1.392 7.157 0 0 2 0 11.324 34.818 0 18.585
0 0 132 177 0 0 1 2.000 0 8 0 0 3 423 8 0 0 0 2.856 3 0 1.386 490 0 30 7.276 50 82.013 0 9.292 515 19 0 0 236 2.369 0 0 0 0 0 561 0 32 1 3 2 17 26.047 0 290 1.930 0 25.247 815 1 82 0 61 0 0 2.213 1 0 6.498 0
UT
ZH
ZL
0 0 32 0 0 1 52 356 1.412 231 1.335 10.260 1 5 3 0 13 91 0 1 538 414 2.699 924 0 0 1 7 29 5 0 0 1 0 6 115 12 25 1 441 1.182 614 20 46 0 0 21 0 0 2 3 0 25 0 3.305 4.298 450 37 25 12 0 0 0 1.703 1.362 668 100 114 39 21 0 0 1 0 0 1.793 5.375 3.855 0 266 52 45.933 53.276 33.869 0 24 1 11.738 26.044 70.936 917 2.092 34 142 12 8 1 2 6 0 2 0 330 1.389 107 5.581 76.643 19.745 1 24 12.054 0 0 54 0 0 1 0 3 0 0 0 0 900 1.615 352 2 10 1 54 641 10.749 0 2 0 7 0 1 0 0 0 0 0 1 88.667 189.986 100.379 0 0 0 561 5.588 1.973 494 3.091 5.106 0 0 0 15.950 44.448 73.598 817 1.284 517 0 0 0 79 736 13.112 0 0 0 42 968 1.761 65 1 0 0 0 0 1.763 4.512 1.590 0 0 0 0 0 0 5.585 32.026 6.453 0 1.327 125
233
SOVON-monitoringrapport 2004/02
Bijlage 9. Vervolg Soort Eider IJseend Zwarte Zee-eend Grote Zee-eend Brilduiker Kokardezaagbek Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Rosse Stekelstaart Zeearend Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Ruigpootbuizerd Smelleken Slechtvalk Waterral Waterhoen Meerkoet Kraanvogel Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Kleine Strandloper Paarse Strandloper Bonte Strandloper Kemphaan Bokje Watersnip Houtsnip Grutto Rosse Grutto Regenwulp Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Witgat Oeverloper Steenloper Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine Mantelmeeuw Zilvermeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw Grote Burgemeester Grote Mantelmeeuw Drieteenmeeuw Velduil IJsvogel Strandleeuwerik Grote Gele Kwikstaart Frater IJsgors Sneeuwgors Totaal x 1.000
234
DR 0 0 0 0 41 0 31 0 165 0 0 0 7 0 1 1 0 68 1.591 0 0 0 0 0 0 3 0 0 0 0 0 0 0 4 0 0 0 0 2 0 0 0 2 0 0 0 0 1.006 276 0 149 0 0 0 2 0 0 1 0 0 0 0 0 59
FL
FR
GL
GR
LI
NB
NH
OV
UT
ZH
ZL
4 31.040 0 0 0 48.942 0 251 582 3.064 0 0 673 2.621 13 276 412 8.628 2 0 0 1 1 4 7 62 2 16 0 12 2 36 10 6 134 180 14.065 9.977 0 0 5 107.975 0 0 0 25 0 147 0 8.425 161 329 0 16.856 0 2.612 0 0 0 9 0 71.865 0 10 0 0 9 9 0 33 0 0 0 47.469 0 0 30 59.572 0 3 0 4.993 0 0 4 0 0 0 0 1.361 0 0 2 3 2.039 10.470 1.373 56.779 16 27 266 45.090 0 0 0 1 0 2 77 4.855 0 174 0 8 1 0 0 325 1 0 0 1.437 0 18 5 273
6 0 0 0 415 0 308 1 329 0 0 0 5 0 0 4 3 1.510 44.479 0 112 1 0 1 0 1.315 0 0 0 0 12 0 1 11 0 2 0 0 3.439 0 1 0 11 1 0 0 0 36.017 23.359 8 1.694 3 2 0 46 0 0 17 0 8 14 0 0
16.969 3 83 0 238 0 126 153 430 0 0 1 27 4 4 19 2 253 6.247 0 43.128 0 0 1 3.788 87 1.222 317 0 0 15.197 0 0 2 0 0 42 0 24.300 0 993 0 3 0 84 0 0 7.186 13.704 6 8.757 0 0 0 312 0 1 8 39 1 642 1 74
0 0 1 2 295 0 122 2 272 0 0 0 4 0 0 0 0 575 8.606 0 5 0 0 0 0 1.855 0 0 0 0 0 0 4 1 0 0 0 0 6 0 0 0 30 8 0 0 0 7.496 903 3 520 28 5 0 2 0 0 14 0 26 5 0 1
0 0 0 0 777 2 188 16 159 0 1 3 22 1 0 13 7 581 11.677 0 99 0 0 0 0 555 0 0 1 0 12 0 1 5 0 0 0 0 1.693 0 0 0 7 1 0 1 0 8.472 5.312 5 1.380 1 0 0 21 0 3 11 0 3 0 0 0
38.975 52 1.263 363 1.122 0 262 63 9.317 1 1 4 29 5 1 18 37 2.685 40.386 0 14.588 240 4 83 741 1.022 714 758 0 17 2.399 8 1 25 3 28 1.432 0 11.201 0 893 0 11 1 605 0 3 17.962 21.477 170 15.975 1 0 0 1.669 20 3 10 28 4 95 0 57
1 0 0 1 215 0 531 0 482 0 0 0 14 0 4 3 1 537 22.429 0 0 0 0 0 0 119 0 0 0 0 0 1 0 13 0 0 0 0 847 0 0 0 2 0 0 0 0 7.890 9.799 1 109 0 0 0 28 0 0 13 0 7 0 0 0
0 0 0 0 114 0 37 0 110 0 0 0 1 0 4 7 0 1.432 25.839 0 106 0 0 0 0 632 0 0 0 0 0 0 0 8 0 10 0 0 1.106 0 0 0 0 0 0 0 1 11.621 11.375 6 508 0 0 0 19 0 0 4 0 8 0 0 0
4.278 1 0 1 1.686 0 121 154 235 12 0 12 42 8 5 22 42 3.401 45.854 0 2.907 86 45 438 242 1.766 122 1.690 0 0 2.642 0 3 65 32 0 257 0 4.123 2 255 0 9 1 142 0 0 19.114 16.311 23 12.191 0 1 0 419 0 2 10 0 1 80 1 29
162 7 9.136 251 6.250 1 100 6.234 49 0 0 39 87 4 15 22 11 4.229 21.568 1 46.180 807 118 689 5.410 2.541 26.596 1.773 5 67 65.171 151 0 78 2 214 7.207 1 16.174 160 2.004 4 48 6 1.210 2 2 11.628 5.070 71 24.097 2 0 1 745 0 1 10 0 1 429 2 11
510
283
83
209
579
216
243
642
640
121
1.133
Watervogels in Nederland in 2002/2003
Bijlage 10. Overzicht van gebruikte 1% drempels, indeling in voedselgroepen en Engelse vogelnamen. Soort
English Name
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Kleine Zwaan Wilde Zwaan Taigarietgans Toendrarietgans Kleine Rietgans Kolgans Grauwe Gans Brandgans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Grutto Rosse Grutto Wulp Zwarte Ruiter Tureluur Groenpootruiter Steenloper Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
Little Grebe Great Crested Grebe Great Cormorant Grey Heron Mute Swan Bewick’s Swan Whooper Swan Taiga Bean Goose Tundra Bean Goose Pink-footed Goose Greater White-fronted Goose Greylag Goose Barnacle Goose Brent Goose Egyptian Goose Common Shelduck Eurasian Wigeon Gadwall Common Teal Mallard Northern Pintail Northern Shoveler Common Pochard Tufted Duck Greater Scaup Common Eider Common Scoter Common Goldeneye Smew Red-breasted Merganser Goosander Common Moorhen Common Coot Eurasian Oystercatcher Pied Avocet Common Ringed Plover European Golden Plover Grey Plover Northern Lapwing Red Knot Sanderling Dunlin Black-tailed Godwit Bar-tailed Godwit Eurasian Curlew Spotted Redshank Common Redshank Common Greenshank Ruddy Turnstone Black-headed Gull Mew Gull European Herring Gull Great Black-backed Gull
1
1%
Voedselgroep
3.400 4.800 3.100 2.700 2.500 290 590 1.000 6.000 370 10.000 4.000 3.600 2.200 3.000 15.000 600 4.000 20.0001 600 400 3.500 12.000 3.100 10.300 16.000 4.000 400 1.700 2.500 20.0001 17.500 10.200 730 2.100 8.000 2.500 20.0001 4.500 1.200 13300 1.700 1.200 4.200 1.000 2.500 3.100 1.000 20.0001 17.000 13.000 4.700
viseter viseter viseter viseter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter bodemdiereter planteneter planteneter planteneter planteneter planteneter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter viseter viseter viseter planteneter planteneter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter bodemdiereter
1 % van de populatiegrootte is hoger maar 20.000 watervogels kwalificeren al als internationaal belangrijk
235