SCHOOLONDERSTEUNINGSPROFIEL Schooljaar 2014/15
1
werkdocument schooljaar 2014 - 2015
BRIN nummer 20KA definitief juni 2014, Stein
Schoolondersteuningsprofiel
INHOUDSOPGAVE Inhoud INHOUDSOPGAVE............................................................................................................................. 2 1.
INLEIDING.................................................................................................................................. 3
2.
ALGEMENE GEGEVENS ............................................................................................................. 4
3.
KWALITEITSKADERS PASSEND ONDERWIJS GROENEWALD ..................................................... 5
4.
INTERNE EN EXTERNE ONDERSTEUNINGSSTRUCTUUR .......................................................... 11
5.
SPECIFIEKE ONDERSTEUNINGSPROCESSEN ............................................................................ 15
BIJLAGE 1 BASISONDERSTEUNING EN EXTRA ONDERSTEUNING ................................................. 22 BIJLAGE 2 BEKWAAMHEIDSEISEN WET BIO VERTAALD NAAR NIVEAUS VAN ONDERSTEUNING OP SCHOOLNIVEAU ........................................................................................................................ 29 BIJLAGE 3 DOCENTVAARDIGHEDEN SPECIFIEKE ONDERSTEUNINGSPROCESSEN ....................... 39 BIJLAGE 4 AANDACHTSPUNTEN; AMBITIES .................................................................................. 42 BIJLAGE 5 BEGRIPPENLIJST ........................................................................................................... 44 BIJLAGE 6 AFKORTINGEN .............................................................................................................. 46
2
Schoolondersteuningsprofiel
1. INLEIDING Met de invoering van Passend Onderwijs 1 augustus 2014 onderneemt het onderwijs in Nederland een wezenlijke zet om kinderen méér samen naar school te laten gaan. De reguliere scholen bieden een onderwijskwaliteit aan waarbinnen leerlingen die extra zorg nodig hebben kunnen functioneren en succesvol hun schoolloopbaan kunnen volbrengen. Natuurlijk is de variatie groot en zijn er grenzen, daarom blijven scholen voor speciaal onderwijs bestaan. Scholen in een regio gaan binnen Passend Onderwijs nog meer samenwerken; zowel reguliere scholen, als scholen met speciale voorzieningen, zowel Basisonderwijs als Voortgezet Onderwijs. Deze samenwerking heet in de regio Sittard-Geleen, Schinnen, Stein en Beek het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek (=SWV WM). Dit samenwerkingsverband heeft de visie en structuren van de zorg vastgelegd in een Ondersteuningsplan. Gestreefd wordt in ieder geval naar zoveel mogelijk zorg op maat binnen een reguliere setting in de nabijheid van de woonplaats van de leerling. Het fundament waarop het SWV haar ondersteuningsplan heeft gebaseerd, is de kwaliteit van de pedagogische setting, met andere woorden de kwaliteit van elke les! Dit vergt veel van ieder lid van het onderwijzend personeel. Elke school maakt haar Schoolondersteuningsprofiel (SOP) gebaseerd op het Ondersteuningsplan van het SWV. Hierin geeft de school haar basisondersteuning weer en welke extra ondersteuning zij kan bieden. Het schoolondersteuningsprofiel wordt de komende jaren jaarlijks bijgesteld. In de toekomst zal het schoolondersteuningsprofiel deel uit gaan maken van het algemene Zorgplan van de school. De medezeggenschapsraad van de school heeft adviesrecht bij de vaststelling van het schoolondersteuningsprofiel.
mei 2014
Schoolondersteuningsprofiel
3
2. ALGEMENE GEGEVENS DATUM INVULLING NAAM VAN HET BEVOEGD GEZAG BESTUURSNUMMER NAAM VAN DE SCHOOL SOORT AFDELING/STROOM BRINNUMMER NUMMER SWV NAAM WSNS - SWV
26 maart 2014 Limburgs Voortgezet Onderwijs. 41391 Groenewald, Stein VMBO, HAVO, Atheneum, Gymnasium 20KA 3104 Westelijke Mijnstreek
ADRES POSTCODE PLAATS TELEFOONNUMMER MAILADRES
Kinskystraat 15 6171 LX Stein 046-4332820
[email protected]
NAAM SCHOOLLEIDER NAAM ZORGCOÖRDINATOR / IB-er
Mevr. drs. E. Janssen Dhr. M. Merkies
Schooljaar 2009/10 AANTAL LEERLINGEN – 1 OKTOBER VASTGESTELD (G)MR VASTGESTELD BEVOEGD GEZAG
2010/11 1.216
2011/12 1.256
-
Dit document is geaccordeerd door: Naam:
___________________________________
Handtekening bevoegd gezag: ___________________________________
Schoolondersteuningsprofiel
2012/13 1.337
2013/14 1.395
4
3. KWALITEITSKADERS PASSEND ONDERWIJS GROENEWALD 3.1. Inleidend In de regio de Westelijke Mijnstreek van Zuid-Limburg werken vier scholen voor Voortgezet Onderwijs nauw samen in het Samenwerkingsverband “Westelijke Mijnstreek”; kortom SWV-WM. Met de invoering van Passend Onderwijs sluiten bij dit SWV scholen voor speciaal onderwijs aan en wordt de samenwerking met het Primair onderwijs nog hechter. Het hoofddoel hierbij is kinderen (leerlingen), die een vorm van extra ondersteuning nodig hebben, een juiste plaats te bieden in een onderwijsinstelling van de regio, waarbij zoveel mogelijk wordt gestreefd dat dit regulier en zo nabij mogelijk, in de nabijheid van de woonplaats van de leerling, kan. Onderwijsinstellingen geven daarbij hun grenzen van extra ondersteuning aan, mede middels dit SOP. Het SWV draagt zorg voor de plaatsing van elke leerling met extra ondersteuning in een zo ideaal mogelijke (=passende) onderwijssetting. Hiervoor kan ook gebruik gemaakt worden van bovenschoolse voorzieningen, speciaal onderwijs binnen de regio en soms onderwijssettingen buiten de regio. Vanuit alle voortrajecten binnen het SWV is een Ondersteuningsplan ontstaan dat specifiek geldt voor de regio Westelijke Mijnstreek. Kenmerkend in deze is de centrale aandacht voor het pedagogisch-didactisch niveau van alle scholen. Het SWV hanteert daarbij de kwaliteiten van onderwijsgevenden en onderwijsinstellingen zoals deze beschreven zijn in de Wet Bio, als gereedschap om te komen tot een hoog pedagogisch-didactische niveau, wetende dat elke onderwijsgevende hieraan werkt, doch zeker teams daarnaar op weg zijn. Voor een school als onderwijsinstelling betekent dit dat veel aandacht gaat naar de corebusiness op de werkvloer: de klas, de lessituatie. En ook naar de scholing van de teams, van elke docent; een continue lerende organisatie. Groenewald streeft daarbij, al jaren, naar een leergemeenschap te zijn die een afspiegeling is van de maatschappij, waarbij kinderen, met al hun verschillende talenten, samenkomen onder één dak. Onder dat ene dak kunnen zij zich ontwikkelen tot steeds meer zelfstandige mensen die weet hebben van hun talenten en mogelijkheden. Daarbij richt Groenewald haar aandacht op de sterke kanten van de leerling, die, indien er sprake is van extra ondersteuning, juist compenserend werken in de ontwikkeling van elk individu. De niveaus van zorg kunnen weergegeven worden als te vinden is in het schema van de volgende pagina:
Schoolondersteuningsprofiel
5
Niveaus van Zorg Groenewald
Gezondheidsbevordering en preventie
NIVEAU 0
Preventie en ondersteuning
NIVEAU 1
Extra ondersteuning
NIVEAU 2
Hulpverlening op schoolniveau
NIVEAU 3
Veilige en gezonde ontwikkel-, leer-, en werkomgeving voor leerlingen. Veilig en vrij pedagogisch en didactisch klimaat
Mentor is de spil. Adaptief onderwijs. Adequate instructie en activerend leren. Signaleren (gedrags-, leer-, gezondheidsproblemen) en registreren. Sociale vaardigheden / stimuleren gezond gedrag Handelingsplannen.
Mentor en vakdocenten (team). Gezamenlijke afspraken m.b.t. de leerling (handelingsplan)
Counselor Schoolpsycholoog Ambulant begeleider LGF
Faalangstreductietraining (FRT) Rots en Watertraining Zorg Advies Team (ZAT) Onderwijs Diensten Centrum (ODC): onderzoek en advies Schoolpsycholoog Bovenschoolse en externe begeleiding
NIVEAU 4
Plaatsing bovenschoolse voorziening
NIVEAU 5
Schoolondersteuningsprofiel
Centrum Jeugd en Gezin (CJG) Partners in Welzijn (PIW) Bureau Jeugdzorg (BJZ) Externe psychologen (Amacura, Virenze, Orbis GGZ)
Onderwijs Overstijgende Commissie (OOV) Plaatsing Voortgezet Speciaal Onderwijs
6
De kracht van het ondersteuningsplan van het SWV WM is de koppeling van de ondersteuningsniveaus aan de kwaliteiten van de onderwijsgevende, weergeven in de wet Bio. In de bijlage (2) van paragraaf 3.3. is de wet Bio uiteen gerafeld en elk deel ingepast in de verschillende niveaus van ondersteuning. Essentieel blijft dat elke onderwijsgevende er aan werkt om aan al deze kwaliteiten te voldoen en er gestreefd wordt naar het bundelen van veel kwaliteiten in een team, én te blijven werken aan de groei en ontwikkeling van de leden van teams. Voordat hiertoe wordt overgegaan, wordt in paragraaf 3.2. aangegeven welke activiteiten Groenewald als organisatie biedt om een kader te scheppen waarbinnen haar onderwijs gegeven wordt.
3.2. KADER SCHEPPENDE VOORWAARDEN 3.2.a het gebouw De organisatie Groenewald beheert een schoolgebouw waarbinnen regulier onderwijs kan plaatsvinden. Leerlingen ondervinden weinig hinder van obstakels in het gebouw. Gangen en lokalen zijn in het algemeen breed genoeg. Enkele plaatsen in het gebouw kennen een versmalling waarin de stroom van leerlingen vertraagt. Bij een ontruimingsoefening blijkt in het algemeen dat iedereen snel het gebouw rustig heeft verlaten, via alle noodroutes. Ook het buitenterrein nodigt uit om buiten te pauzeren. Het vak Lichamelijke Oefening praktiseert in ruime sporthallen die aanpalend van de school gelegen zijn, evenals sportvelden die achter het schoolgebouw gelegen zijn. Alles is overzichtelijk en wordt continue bemand door zowel onderwijzend- als onderwijsondersteunend personeel; de inzet van het personeel voor en na de lessen, maar zeker ook tijdens de pauzes, biedt een vertrouwde en veilige omgeving voor de leerlingen. Er zijn weinig typische praktijklokalen, zodat de meeste lokalen multi-inzetbaar zijn. Wel kent het gebouw concentraties van lokalen van aan elkaar gerelateerde vakken. En we streven naar een aantal lokalen met een vaste bemensing, zodat docenten het een eigenheid kunnen geven en tevens er zo een rijkere leeromgeving kan ontstaan. 3.2.b aangemeld vanuit het Basisonderwijs Groenewald hecht veel waarde aan persoonlijke contacten. Zo ook bij de overgang van primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs speelt persoonlijk contact een essentieel rol; twee PO-contactpersonen zijn regelmatig op bezoek op de basisscholen van de regio. Elke potentiele brugklasleerling wordt besproken met de verantwoordelijke docent(en) van groep 8. Nadat een kandidaat is aangemeld beslist de toelatingscommissie over de toelaatbaarheid. Deze commissie beslist op basis van het onderwijskundig rapport vanuit de basisschool (LVS, Cito e.d.) en de adviezen van deze. Meegenomen worden de informatie van de ouder(s) en de Cito-score. Tijdens dit traject kan informatie ingewonnen worden bij de zorgcoördinator en/of overgegaan worden tot extra onderzoek bij het Onderwijs-Diensten-Centrum (=ODC) of een andere externe instantie. De plaatsing van een leerling geschiedt altijd in een gemengde brugklas. Groenewald onderscheidt hierbij: Schoolondersteuningsprofiel
7
Kaderberoeps- & Basisberoepsgerichte Leerweg Brugklas, kortom een KBklas, Theoretische- & Kaderberoepsgerichte Leerweg Brugklas, kortom een TKklas, Havo & Theoretische Leerweg Brugklas, kortom een HT-klas, Atheneum & Havo Brugklas, kortom een AH-klas en Gymnasium & Atheneum Brugklas, kortom een GA-klas.
Groenewald streeft naar een determinatie die voornamelijk in de brugklas plaatsvindt, maar een vervolg kent in klas 2 en zelfs nog beperkt in klas 3. Hierbij moet opgemerkt worden dat een aantal leerlingen het Vmbo na klas 2 verlaat, daar Groenewald in de Kader- & Basisberoepsgerichte Leerweg slechts één afdelingsvak voor de bovenbouw kent, te weten Verzorging (c.q. de sector Zorg & Welzijn). Is er sprake van benodigde extra ondersteuning die Groenewald in eerste instantie kan bieden, wordt een ontwikkelingsplan gemaakt. Hierbij zijn minimaal drie partijen betrokken: ouder(s) én leerling, de basisschool en Groenewald. Het ontwikkelingsplan gaat deel uitmaken van het handelingsplan waarmee het team gaat werken. Het handelingsplan omvat altijd de volgende onderdelen: Wat is de beperking? Welk ontwikkelperspectief wordt uiteindelijk nagestreefd? Wat zijn de korte-termijn-doelen? Welke extra ondersteuning wordt gevraagd? Welke extra ondersteuning wordt geboden? Welke evaluatie-momenten zijn ingebouwd? Te allen tijde blijven ouder(s)&kind én Groenewald samen eigenaars van het handelingsplan en wordt van alle partijen een positieve én actieve houding verwacht. Vanuit Groenewald zijn zowel mentor als teamleider een spil in dit traject. Groenewald kiest bij deze aanpak als centrale visie: besteed aandacht en werk aan het versterken van de sterke kanten van een kind, die zo compenserend werken ten opzichten van de beperking, werk aan strategieën voor het kind die een schoolloopbaan succesvol maken, samen met andere kinderen in een reguliere setting. Is er sprake van benodigde extra ondersteuning die Groenewald niet kan bieden, dan wordt via het ODC, dat deel uit maakt van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek, middels nader onderzoek, plaatsing binnen de regio gerealiseerd, aldus vastgelegd in het Ondersteuningsplan van het SWV. Vooralsnog neemt Groenewald ook geen leerlingen aan met een LwoO, of PRO beschikking, zolang deze apart worden gefinancierd door de Staat en scholen binnen het SWV hiervoor een bijzondere licentie bezitten.
Schoolondersteuningsprofiel
8
3.2.c aangemeld vanuit Voortgezet Onderwijs elders Een aangemelde kandidaat wordt door een toelatingscommissie getoetst op basis van zowel schriftelijke als mondelinge informatie van de toeleverende school én een persoonlijk gesprek met de teamleiding met zowel kind als ouder(s). Indien nodig worden interne en/of externe specialisten ingeschakeld. Ook hier geldt dezelfde procedure indien er sprake is van benodigde extra ondersteuning. (zie 3.2.b.) 3.2.d groepssamenstelling en docententeams Groenewald kent geen teams die specifiek een deel van een afdeling, bijvoorbeeld het Havo, bepalen. Veel docenten zijn breed inzetbaar en Groenewald hanteert hierbij de filosofie “de juiste mens, op de juiste plaats”. Alvorens een schooljaar start zijn er allerlei activiteiten die gericht zijn op de kwaliteiten van het komende schooljaar. Zo worden: klassen weloverwogen samengesteld, getracht de juiste mensen bijeen te zetten. Gekeken naar leerlingen die extra ondersteuning krijgen en dit laten meewegen bij de groepssamenstelling. klasgrootte wordt zoveel mogelijk beheerd, binnen de mogelijke kaders. het docententeam, dat geformeerd wordt rond een klas, een juist evenwicht te laten zijn in het licht van de wet Bio. de juiste mensen als mentor te laten zijn op elke groep/klas. Op deze wijzen probeert Groenewald als organisatie reeds op ondersteuningsniveau 0 pedagogisch-didactische kaders te stellen. 3.2.e ontwikkelingen en scholing Een hedendaagse onderwijsinstelling is niet alleen een bedrijf waarin mensen kunnen en mogen leren, maar wil ook een lerende organisatie zijn. Dat houdt onder meer in dat er een continu proces van evaluatie & ontwikkeling plaatsvindt, om processen, medewerkers, resultaten en menswording van de leerlingen te optimaliseren, binnen de mogelijkheden van de instelling. De school zal Passend Onderwijs inpassen; onderwijsgevenden staan, meer dan ooit, samen klaar. De ontwikkeling van de werknemers zal niet alleen gericht zijn op meer kennis, maar ook op meer samen-sterk-staan zodat vroegtijdig gesignaleerd en gehandeld kan worden. Teamwork bepaalt herkenbaarheid, duidelijkheid en grenzen. En daarmee is het preventief en kwaliteit bepalend. Groenewald kent geen aparte Vwo-, Havo-, of Vmbo-teams; Groenewald acteert als één team. Zonder dit los te laten, zal een ontwikkeling gericht zijn op: elke groep docenten rond een klas vormt een team, onder leiding van de mentor en de teamleider. 3.2.f belang van communicatie Elke leerling een kans bieden, binnen de grenzen van de extra ondersteuning die Groenewald kan bieden, zonder daarbij reguliere onderwijsprocessen te forceren, houdt in dat alle betrokken partijen openhartig naar elkaar moeten zijn. Elkaar vertrouwen en open met elkaar communiceren, betekent elkaar begrijpen en mogelijkheden creëren om te werken met de extra ondersteuningsvraag Schoolondersteuningsprofiel
9
binnen de Groenewald setting. Reeds bij het voortraject van de aanmelding zijn alle betrokken partijen duidelijk in hun communicatie; scheppen een duidelijk beeld van vraag voor extra ondersteuning, geven mogelijkheden én grenzen aan. De basisschool zorgt voor een compleet Onderwijskundig rapport (=OKR) en bijzonderheden die via derden te berde zijn gebracht worden met elkaar gedeeld. Ook handelingsplannen vanuit het PO worden vertaald naar het Voortgezet Onderwijs en geplaatst in een ontwikkelingsperspectief met haalbare doelen. Groenewald zorgt voor goed geïnformeerde mentoren en docententeams die ondersteund worden door de teamleiding en de Zorggroep. Het handelingsplan biedt plaats voor regelmatige evaluaties en bijstellingen, die in samenspraak met alle partijen, plaatsvinden. Extra ondersteuning impliceert ook een juiste overdracht van een compleet dossier, naar de volgende leerjaren, of naar andere onderwijssettingen. Communicatie is een sleutelbegrip in het efficiënt en succesvol bieden van de extra ondersteuning!
3.3. BEKWAAMHEIDSEISEN WET BIO VERTAALD NAAR NIVEAUS VAN ONDERSTEUNING OP SCHOOLNIVEAU Als fundament voor het slagen van de invoering van Passend Onderwijs heeft het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek nadrukkelijk gekozen voor de ambitie binnen de deelnemende scholen het onderwijskundig-pedagogische proces in de klassen op een hoog niveau te laten functioneren. Dit eist veel van elke docent in de klas. Vaardigheden en competenties van onderwijzend personeel zijn vastgelegd in de wet Bio. In bijlage 2 worden deze vaardigheden en competentie gelegd naast drie (0, 1 en 2) ondersteuningsniveaus. De ambitie van elke school is dus een synthese te bewerkstellingen tussen de vaardigheden en competenties van de wet Bio én de ondersteuningsniveaus van PaO. Ook elke onderwijsgevende streeft hier persoonlijk naar.
Schoolondersteuningsprofiel
10
4. INTERNE EN EXTERNE ONDERSTEUNINGSSTRUCTUUR Op Groenewald geldt: ‘Zorg, ons een zorg’. Dit credo zal met de invoering van Passend Onderwijs nog duidelijkere, afgebakende vormen gaan aannemen. Deze zorg, of in termen van Passend Onderwijs ‘ondersteuning’, onderscheid twee vormen, te weten de interne ondersteuning en externe ondersteuning. 4.1 Interne ondersteuning. Mentor Centraal binnen het interne systeem van ondersteuning staat in de eerste lijn de mentor. Hij is het eerste aanspreekpunt voor ouders en leerlingen, stimuleert en controleert de ontwikkeling van de leerling, archiveert gegevens en draagt zorg voor de overdracht. De mentor kijkt altijd naar de werkelijkheid vanuit meerdere perspectieven, met name het perspectief van de leerling in relatie tot de groep, klas waarvan hij deel uit maakt. Teamleiders Omdat we op Groenewald streven naar een zo persoonlijk mogelijke benadering hebben we voor de leerlingen kleine, overzichtelijke en herkenbare leergemeenschappen geschapen, die bijdragen tot een gevoel van veiligheid en geborgenheid. De leiding van elke gemeenschap is in handen van een teamleider. De teamleider is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen een afdeling: aanwezigheid en absentie, eerste opvang bij crisis, vragen van leerlingen, docenten en mentoren. Hij is, naast de mentor, ook aanspreekpunt voor ouders. De teamleider volgt de leerlingen op de voet en stelt zich op de hoogte van alle omstandigheden, die een bijzondere zorg noodzakelijk zouden kunnen maken. Hij heeft regelmatig overleg met de mentoren. Groenewald beschikt over vier teamleiders. Een teamleider voor alle brugklassen, een teamleider vmbo, een teamleider havo en een teamleider atheneum – gymnasium (=vwo). Naast het inschakelen van de zorggroep kan de teamleider ook een beroep doen op de decanen, indien er vragen zijn m.b.t. loopbaanoriëntatie of in een vroegtijdig (preventief) stadium oriëntatie op een alternatieve leerroute nodig mocht zijn. Wanneer een mentor en, de aan zijn mentorklas verbonden vakdocenten, niet of niet voldoende aan de ondersteuningsvraag van een mentor-leerling kunnen beantwoorden, wordt in overeenstemming met de teamleider, een beroep gedaan op de zorggroep. De teamleider bespreekt de ondersteuningsvraag met de zorgcoördinator, waarna de mentor het betreffende formulier m.b.t. de ondersteuningsvraag invult en indient.
Zorggroep De zorggroep van Groenewald, onder leiding van de zorgcoördinator, bestaat uit drie specialisten, die actief zijn op drie terreinen, te weten sociaal pedagogisch, Schoolondersteuningsprofiel
11
orthopedagogisch en sociaal maatschappelijk. Middels counseling trachten deze specialisten aan de ondersteuningsvragen van de leerlingen te beantwoorden. Counseling omvat de primaire taak van deze specialisten. Daarnaast vervullen zij ook andere taken: zorg dragen voor testen (SAQI, SSAT, dyslexiescreening), ondersteunen van mentoren, organisatorische en onderwijsondersteunende rol bij rugzakleerlingen, verzorgen Rots en Watertraining, ondersteunen en uitvoeren van het dyslexiebeleid, verbinding vormen tussen eerste lijn en derde lijn, organisatie van Zorg Advies Team (ZAT) en daarmee contact onderhouden met derdelijns-zorg-instanties. Naast de inzet van de ‘eigen’ zorggroep kan Groenewald ook een beroep doen op een aantal externe specialisten. Een gedragsdeskundige/psychologe van het ODC is wekelijks vier uur aanwezig op school. Daarnaast verzorgen twee medewerkers van Partners in Welzijn de faalangsttraining op school. Voor ‘rugzak’ leerlingen, leerlingen met een Leerling Gebonden Financiering (LGF), is er wekelijks een Ambulant Begeleider vanuit de Xaveriusschool aanwezig op Groenewald; deze ondersteunt voornamelijk de mentoren en de zorggroep. Daarnaast wordt er ook samengewerkt met andere externe specialisten, zij het op minder frequente basis. Dit krijgt met de invoering van Passend Onderwijs een specifiekere invulling. Daarover meer in het stukje over het Ondersteunings Preventie Team (OPT). ZAT Vijf keer per schooljaar organiseert Groenewald een zitting van het Zorg Advies Team (ZAT). Het ZAT bestaat uit leden van de eigen zorggroep, de schoolpsychologe, medewerker Bureau Jeugdzorg, medewerker GGD, medewerker politie, schoolmaatschappelijk werk (Partners in Welzijn), medewerker Regionaal Bureau Leerplicht en een notulist. De input wordt verzorgd door de teamleiders. Het ZAT wordt voorgezeten door de zorgcoördinator. Het voortbestaan van het ZAT, door de aanwezigheid van een OPT, is nog onduidelijk; de wetgeving in deze blijft bepalend.
4.2 Externe ondersteuning ODC Het Onderwijs Diensten Centrum (ODC) vormt een belangrijke schakel voor Groenewald bij het inschakelen van bovenschoolse of externe begeleiding voor leerlingen. Zoals al eerder genoemd is er op Groenewald, vanuit het ODC, een psychologe 4 uur per week werkzaam. Op haar wordt een beroep gedaan, wanneer er verder onderzoek en advies gewenst is voor een leerling. Uit dit onderzoek en advies kunnen handelingsadviezen voor Groenewald voortkomen. Dit geldt over het algemeen voor de meeste leerlingen die voor verder onderzoek worden aangemeld. In sommige gevallen wordt ouders geadviseerd om verder onderzoek te laten verrichten of wordt de school geadviseerd om de leerling aan te melden voor een bovenschoolse voorziening via een aanmelding bij het OOV (Onderwijs Ondersteunende Voorziening). Het OOV is een onderdeel van het ODC.
Schoolondersteuningsprofiel
12
LGF / AB De komende twee schooljaren, 2014-2015 en 2015-2016, blijven de LGF-“rugzakjes” nog bestaan. De gelden die een school ontvangt, gaan met ingang van augustus 2014 naar het Samenwerkingsverband. Het SWV beslist wat met deze gelden gebeurt. In het schooljaar 2014-2015, het jaar dat Passend Onderwijs ingaat, kan er nog een beroep gedaan kunnen worden op een Ambulant Begeleider; de werkzaamheden verschuiven nadrukkelijk in de richting van de mentoren en de leden van de zorggroep en veel minder naar de leerlingen. Groenewald gaat voor alle betrokkenen vanuit de bestaande structuur verder, dat wil zeggen: samen, ouders-leerling-school-Ab-er, wordt vanuit het bestaande handelingsplan aangegeven wat de leerling de komende jaren nodig heeft om het geboden ontwikkelperspectief te halen, zo wordt een vernieuwd handelingsplan opgesteld voor het nieuwe schooljaar in het licht van de mogelijk haalbare schoolloopbaan van de leerling, de mentor wordt bijzonder gefaciliteerd voor de begeleiding van de leerling, de zorggroep regisseert en coördineert de extra ondersteuning en zorgt voor optimale communicatie. Externe instanties Naast de eerder genoemde externe specialisten werkt Groenewald ook nog met enige regelmaat samen met een aantal andere externe instanties/specialisten, zoals Bureau Jeugdzorg (BJZ), Centrum Jeugd en Gezin (CJG), Partners in Welzijn (PIW), GGD, Politie, Regionaal Bureau Leerplicht (RBL), diverse GGZ instellingen (Orbis GGZ, Amacura, Virenze, etc.) en andere externe hulpverleningsinstanties die bij een leerling van Groenewald betrokken zijn.
4.3 OPT Groenewald heeft een ondersteuningspreventieteam o.l.v. de zorgcoördinator. De zorgcoördinator is in dienst van de school en coördineert de ondersteuning en ondersteuningsbehoeftes van leerlingen voor de school. Het ondersteuningspreventieteam (OPT) bestaat minimaal uit: Zorgcoördinator (kernkwaliteit: coördineren van de extra ondersteuning binnen de school, de afstemming met de ketenpartners uit zorg én gemeenten, zorgen voor de afstemming met de bovenschoolse- en speciale onderwijsvoorzieningen. Hij functioneert direct onder de schoolleiding) ODC-medewerker: gedragswetenschapper (kernkwaliteit: op deskundige wijze inschatten en onderbouwen aard en ernst van problematiek en het vaststellen van de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van een leerling) VSO-medewerker: ambulant begeleider (kernkwaliteit: speciale onderwijsprogramma’s aangeven en mede uitvoeren voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften) CJG-medewerker: generalist jeugdzorg (kernkwaliteit: inschatten en uitvoeren van activiteiten t.b.v. ouders en specifiek –buitenschools- gedrag van de leerling, het uitvoeren van Schoolondersteuningsprofiel
13
schoolmaatschappelijke taken, alsmede het inschatten en inzetten van gespecialiseerdere vormen van jeugdzorg tevens participant in netwerken in de omgeving van de school.) RBL-medewerker: regionaal bureau leerplicht (kernkwaliteit: bewust van maatschappelijke zorgtaak, naast een goed inlevingsvermogen inzicht in de problemen van de schoolgaande jeugd, zoekt voortdurend naar oplossingen die de schoolloopbaan van een leerling belemmeren en tikt overtreders van de leerplichtwet op de vingers.)
De leden van het ondersteuningspreventieteam werken vooral actiegericht. Afhankelijk van de vraagstelling vindt er interdisciplinair overleg plaats. Afhankelijk van de vraag en aard van de problematiek, organiseert de zorgcoördinator een overleg met één of meerdere OPT-leden. Het OPT zal met name individuele casuïstiek bespreken, adviseren in deze, als mede ondersteuning (op adviesbasis) bieden bij het uitvoeren van extra onderwijsarrangementen (coaching en ondersteuning van docenten).
14
Schoolondersteuningsprofiel
5. SPECIFIEKE ONDERSTEUNINGSPROCESSEN 5.1 Inleiding Wanneer de basisondersteuning ontoereikend blijkt te zijn voor de specifieke onderwijsbehoefte van een leerling, bieden wij als school extra ondersteuning in de vorm van specifieke ondersteuningsprocessen. Deze ondersteuningsprocessen kennen een handelingsgerichte aanpak. Voorwaarde is dat deze extra ondersteuningsbehoefte het reguliere onderwijsproces niet verstoort. De extra ondersteuning kent wel zijn grenzen. Naast de grenzen van de specifieke ondersteuningsprocessen zijn er ook algemene grenzen (zoals al eerder in hoofdstuk 3 beschreven). Groenewald beschouwt elke leerling als een bijzonder individu en zo ook wordt de gevraagde extra ondersteuning per persoon gewogen. De specifieke ondersteuningsprocessen die wij als Groenewald kunnen bieden worden hieronder verder uitgewerkt.
5.2 Specifieke ondersteuningsprocessen
5.2.1. Visuele beperkingen Een leerling die zich de ziende wereld niet (volledig) eigen kan maken, maar die sociaalemotioneel sterk genoeg is om zich in een drukke onderwijsinstelling te oriënteren en staande weet te houden kan in principe leerling van Groenewald zijn. Faciliteiten Een leerling met een visuele beperking kan gebruik maken van technische middelen ter ondersteuning van zijn beperking. Hierbij valt te denken aan laptopgebruik voorzien van braillekeyboard, spraaksyntheseprogramma’s, Daisy-speler voor gesproken boeken, handloepen, loeplampen, telescoopbrillen en loepbrillen. Deze technische middelen worden niet door Groenewald verstrekt en dienen daarom door ouders te worden aangeschaft, indien noodzakelijk of gewenst. Indien er sprake is van afhankelijkheid van een blindengeleidenhond dan is Groenewald geen optie. Gesproken boeken worden via het boekenfonds van Groenewald verstrekt. Naast deze technische ondersteuning biedt Groenewald ook nog extra ondersteuning in de vorm van: de toegankelijkheid van het gebouw, regelmaat van lessen, gelegenheid tot tijdsverlenging bij toetsen en examens, de mogelijkheid om in een aparte ruimte te pauzeren (als de overvloed aan geluid tijdens pauzes leidt tot desoriëntatie).
Schoolondersteuningsprofiel
15
5.2.2. Auditieve beperkingen Een leerling die zich de wereld van geluid niet (volledig) eigen kan maken, maar die sociaalemotioneel sterk genoeg is om zich in een drukke onderwijsinstelling te oriënteren en staande weet te houden kan in principe leerling van Groenewald zijn. Faciliteiten Een leerling met een auditieve beperking kan gebruik maken van technische middelen ter ondersteuning van zijn beperking. Hierbij valt te denken aan alle mogelijke vormen van geluidsoverdrachtsystemen. Deze technische middelen worden niet door Groenewald verstrekt en dienen daarom door ouders te worden aangeschaft, indien noodzakelijk of gewenst. De lokalen op Groenewald zijn niet voorzien van een ringleiding. Er zal niet in de lessen met een gebarentolk of gebarentaal gewerkt worden. Het gebouw is overzichtelijk voor een leerling met een auditieve beperking. Er is een duidelijke bewegwijzering en er wordt gebruik gemaakt van pictogrammen.
5.2.3. Communicatieve beperkingen Een leerling die zich de wereld van communicatie niet (volledig) eigen kan maken, maar die sociaal-emotioneel sterk genoeg is om zich in een drukke onderwijsinstelling te oriënteren en staande weet te houden kan in principe leerling van Groenewald zijn. Faciliteiten Voor leerlingen met een communicatieve beperking zijn er geen speciale faciliteiten op Groenewald. Het succesvol doorlopen van een schoolloopbaan voor een leerling met deze beperking die extra ondersteuning vraagt, zal voornamelijk afhankelijk zijn van het sociaal pedagogische klimaat in de groep c.q. klas en de docentvaardigheden. Indien er als gevolg van de communicatieve beperking problemen ontwikkelen in de vorm van faalangst, onzekerheid, e.d., dan biedt Groenewald de mogelijkheid tot deelname aan een faalangsttraining of Rots en Water training.
5.2.4. Lichamelijke beperkingen In principe hoeft een lichamelijke beperking geen belemmering te vormen voor een leerling om onderwijs te kunnen volgen op Groenewald. Het zelfstandig, met of zonder hulpmiddelen, kunnen bewegen door het gebouw is hierbij wel van essentieel belang. Faciliteiten Een leerling met een lichamelijke beperking kan gebruik maken van hulpmiddelen ter ondersteuning van zijn beperking. Denk daarbij aan een rolstoel of krukken, maar ook aan speciale apparatuur die nodig is om het functioneren te vergemakkelijken, zoals laptopgebruik, communicatiesystemen en aangepaste bedieningssystemen. Deze ondersteunende middelen worden niet door Groenewald verstrekt en dienen daarom door ouders te worden aangeschaft, indien noodzakelijk of gewenst.
Schoolondersteuningsprofiel
16
Het hoofdgebouw van Groenewald is goed toegankelijk voor leerlingen in een rolstoel. Het gebouw beschikt over een lift, waardoor alle vleugels van het gebouw bereikbaar zijn voor leerlingen in een rolstoel. Een uitzondering hierop vormt het noodgebouw (paviljoen). Dit is niet bereikbaar voor leerlingen in een rolstoel. In voorhanden gevallen wordt bij het maken van de lesroosters hiermee rekening gehouden. Het hoofdgebouw kent een ruime indeling met brede gangen en alle klaslokalen zijn drempelloos toegankelijk voor leerlingen met een lichamelijke beperking. Ondanks dat het gebouw beschikt over een lift, ruime indeling en drempelloze klaslokalen is het niet mogelijk om leerlingen die vanwege hun beperking afhankelijk zijn van een bed toe te laten op Groenewald. Ondersteuning bij ADL verrichtingen is op Groenewald niet mogelijk. Indien de lichamelijke beperking inhoudt dat er ook sprake is van medicatiegebruik, dan moeten de wettelijke vertegenwoordiger(s) schriftelijk opschorting van het bestuurlijk LVO-protocol aanvragen, zodat personeel actief kan zijn in de verstrekking van de medicijnen.
5.2.5 Psychiatrische problemen – ADHD Een leerling die grote concentratieproblemen ervaart, snel afgeleid raakt en/of druk, impulsief gedrag vertoont kan, ondanks deze problemen en gedragingen, een leerling van Groenewald zijn. Voorwaarde is dat er bij aanmelding melding wordt gemaakt door ouder(s) van de aanwezige belemmeringen bij hun kind (meldplicht ouders bij invoering Passend Onderwijs). De aard (zwaarte) van de problematiek wordt besproken en gewogen door de toelatingscommissie, met mogelijke advisering door het Ondersteunings Preventie Team (OPT). Een andere voorwaarde die gesteld wordt bij een positieve toelating tot Groenewald, is dat er een ontwikkelingsperspectief gecreëerd wordt voor de leerling in kwestie.
Faciliteiten Het onderwijzend, maar ook onderwijsondersteunend, personeel van Groenewald, heeft in de loop der jaren de nodige ervaring mogen opdoen in het werken met leerlingen met AD(H)D of anderzijds concentratieproblemen of druk, impulsief gedrag. Kennis en expertise is derhalve in huis. Klassen worden weloverwogen samengesteld, daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar het aantal leerlingen dat extra ondersteuning krijgt. Groepssamenstelling en –grootte worden daarbij, voor zover binnen de kaders mogelijk, bekeken en gewogen. Groenewald biedt een leerling die vanwege zijn belemmeringen op een dusdanige manier het onderwijsproces verstoort de mogelijkheid tot een time-out op de gang of een individuele werkplek op de gang. Doel van een korte time-out is de mogelijkheid tot ontlading en herpakken van rust en de concentratie. Om motorische onrust te kunnen onderdrukken bestaat er de mogelijkheid tot aanschaf van een zogenaamde ‘Tangle’. Deze wordt door Groenewald verstrekt en is voor rekening van de ouder(s)/leerling. Inzet van gedragskaarten, gedragsschriftjes en handelingsplannen vanuit een oplossingsgerichte methodiek (uitgaande van de sterke kanten van een leerling) behoren tot mogelijke extra ondersteuningsinstrumenten. Extra ondersteuning in de vorm van leren ‘leren’, structureren, plannen, organiseren en leren omgaan met impulsiviteit (stop-denk-doe) kan middels counseling geboden worden.
Schoolondersteuningsprofiel
17
5.2.6 Psychiatrische problemen – ASS Een leerling met een stoornis binnen het Autisme Spectrum kan een leerling van Groenewald zijn. Voorwaarde is dat er bij aanmelding melding wordt gemaakt door ouder(s) van de aanwezige belemmeringen bij hun kind (meldplicht ouders bij invoering Passend Onderwijs). De aard (zwaarte) van de problematiek wordt besproken en gewogen door de toelatingscommissie, met mogelijke advisering door het ondersteuningspreventie-team (OPT). Een andere voorwaarde die gesteld wordt bij een positieve toelating tot Groenewald, is dat er een ontwikkelingsperspectief gecreëerd wordt voor de leerling in kwestie. Faciliteiten Leerling gebonden financiering (LGF) zal met de invoering van Passend Onderwijs verdwijnen. Leerlingen met een lopend LGF kunnen tijdens schooljaar 2014-2015 nog gebruik maken van ondersteuning door ambulante begeleiding. Wel niet meer in de vorm zoals die tot nu toe gewoon was; leerling gebonden. Wanneer een leerling met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) extra ondersteuning behoeft, kan Groenewald een beroep doen op het Samenwerkingsverband m.b.t. financiële ondersteuning. Deze kan ingezet worden om een mentor te faciliteren in tijd voor de begeleiding van een leerling met ASS-problematiek. Daarnaast beschikt Groenewald over een zorggroep, waarvan de leden meer dan voldoende ervaring hebben in het begeleiden van leerlingen met ASS-problematiek en hun mentor. Werken met handelingsplannen vormt hierbij een essentieel onderdeel. Groenewald biedt een leerling met ASS-problematiek de mogelijkheid tot time-out (op de gang, zorggroep), wanneer interne onrust zijn/haar leerproces tijdelijk belemmeren. Extra ondersteuning in de vorm van leren ‘leren’, structureren, plannen, organiseren en sociale vaardigheden kan middels counseling geboden worden.
5.2.7. Psychiatrische problemen – Angst/depressie Een leerling met een vorm van angst of depressieve klachten kan een leerling van Groenewald zijn. Vormen van angst (zoals bijvoorbeeld agorafobie) die de leerling stelselmatig belemmeren om de weg naar school te maken vormen hierop een uitzondering. Deze leerling mist daardoor te veel lesstof, wat een belemmering voor het succesvol doorlopen van zijn/haar schoolloopbaan kan vormen. Faciliteiten Voor alle leerlingen op Groenewald is hun mentor het eerste aanspreekpunt. De mentor heeft o.a. een signalerende functie. Korte communicatielijnen met ouders, teamleiding en leden van het zorgteam zijn van essentieel belang wanneer een leerling kampt met angst- of depressieve klachten. Voor leerlingen met angst- of depressieve klachten bestaat de mogelijkheid tot counseling. Daarnaast wordt er jaarlijks op Groenewald een faalangst-training voor brugklasleerlingen georganiseerd. Leerlingen uit andere lagen met faalangst kunnen een individueel counselingstraject doorlopen. Is er sprake van een externe begeleider zal goede afstemming tussen begeleiding vanuit school en de externe begeleiding plaatsvinden, zodat implementeren van handelingsadviezen in het handelingsplan, zorgt voor een realistisch ontwikkelingsperspectief.
Schoolondersteuningsprofiel
18
5.2.8. Gedragsproblemen Een leerling met gedragsproblemen, zij het externaliserend dan wel internaliserend, kan een leerling van Groenewald zijn. Zowel leerlingen met geïndiceerde gedragsproblemen als ook leerlingen die niet-geïndiceerde gedragsproblemen vertonen ontvangen van meet af aan extra ondersteuning. Aan deze extra ondersteuning zijn bepaalde rechten verbonden maar ook zeker bepaalde plichten. Het handelingsplan beschrijft deze rechten en plichten. Er worden zeer concrete afspraken gemaakt, rondom de grenzen van het gedrag, die ook nageleefd dienen te worden. Faciliteiten De leerling moet de mogelijkheid krijgen om even stoom af te kunnen blazen om vervolgens weer terug te kunnen keren naar de lessituatie. Deze time-out wordt georganiseerd door de teamleider en/of de zorggroep. Relatieherstel is essentieel voor leerlingen met gedragsproblemen. Het niet herstellen van de relatie leidt er toe dat de leerling in een neerwaartse spiraal terecht komt, met alle gevolgen van dien. Gedragsveranderingen kunnen alleen worden bewerkstelligd als ook de leerling het idee heeft dat hij/zij een nieuwe kans krijgt. Indien er sprake is van fysieke of verbale agressie jegens medeleerlingen en/of personeel wordt overgegaan tot een time-out thuis.
5.2.9. Leerproblemen – Dyslexie Een leerling met dyslexie kan een leerling van Groenewald zijn. Groenewald maakt in principe geen onderscheid wat betreft de zwaarte van de dyslexie, zo lang dit geen belemmering vormt (met de voorhanden zijnde extra ondersteuning) voor het succesvol volgen van de les situaties en schoolloopbaan. Faciliteiten Groenewald hanteert een dyslexiebeleid. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijzen wij naar de schoolgids. Het dyslexiebeleid beschrijft een aantal hulpmiddelen en compenserende maatregelen (m.n. wat betreft de talen) die als extra ondersteuning kunnen dienen voor een leerling met dyslexie. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze extra ondersteuning is, dat er een kopie van de officiële dyslexieverklaring op school aanwezig is. Welke hulpmiddelen er vervolgens ingezet kunnen worden gebeurt altijd in overleg met de contactpersoon dyslexie. Toegestane hulpmiddelen zijn: laptop/notebook, Daisyspeler, specifieke software (bv. Kurzweil) en gesproken boeken. Groenewald verstrekt geen hulpmiddelen, met uitzondering van de gesproken boeken (de aanvraag hiervan geschiedt via de contactpersoon dyslexie). Alle overige hulpmiddelen zijn voor rekening van ouder(s). Een leerling met dyslexie krijgt een dyslexiepas verstrekt, welke recht geeft op tijdverlenging bij toetsen en examen. De leerling dient deze pas voor aanvang van elke toets zichtbaar op de hoek van zijn bankje neer te leggen.
5.2.10. Leerproblemen – Dyscalculie Een leerling met dyscalculie kan een leerling van Groenewald zijn. Groenewald maakt in principe geen onderscheid wat betreft de zwaarte van de dyscalculie, zo lang dit geen belemmering vormt (met de voorhanden zijnde extra ondersteuning) voor het succesvol volgen van de les situaties en schoolloopbaan. Schoolondersteuningsprofiel
19
Faciliteiten Leerlingen met dyscalculie, krijgen net als leerlingen met dyslexie, een pas verstrekt, welke recht geeft op tijdverlenging bij toetsen en examen. De leerling dient deze pas voor aanvang van elke toets zichtbaar op de hoek van zijn bankje neer te leggen. Naast deze tijdverlenging biedt Groenewald sinds schooljaar 2012-2013 rekenen als vak aan. Een centrale rekentoets is met ingang van schooljaar 2013-2014 ingevoerd als verplicht onderdeel van het eindexamen, maar maakt pas in schooljaar 2015-2016 deel uit van de slaag-/zakregeling. Elke leerling heeft naast de boeken van Deviant (rekenen) toegang tot het interactieve rekenprogramma van deze uitgever: Studiemeter. Hier kan de leerling extra oefenen. Het studiebegeleidingsuur (SBU) biedt de leerling met dyscalculie de mogelijkheid om nog eens extra bijspijkerlessen te volgen m.b.t. rekenen en/of wiskunde.
5.2.11. Leerproblemen – Non-verbale leerstoornis (NLD) Een leerling met NLD kan een leerling van Groenewald zijn. Voorwaarde is dat er bij aanmelding melding wordt gemaakt door ouder(s) van de aanwezige belemmering bij hun kind (meldplicht ouders bij invoering Passend Onderwijs). De aard (zwaarte) van de problematiek wordt besproken en gewogen door de toelatingscommissie, met mogelijke advisering door het Ondersteunings Preventie Team (OPT). Een andere voorwaarde die gesteld wordt bij een positieve toelating tot Groenewald, is dat er een ontwikkelingsperspectief gecreëerd wordt voor de leerling in kwestie. Faciliteiten Een leerling met NLD mag gebruik maken van een laptop, wanneer zijn/haar fijne motoriek (handschrift) een belemmering vormt. Groenewald biedt een Rots en Watertraining aan (fysieke sociale weerbaarheidstraining) voor leerlingen die in sociaal opzicht moeite hebben met het leggen en onderhouden van contacten. Voor een leerling met NLD die in sociaal-emotioneel opzicht extra ondersteuning behoeft, bestaat de mogelijkheid tot counseling.
5.2.12. Hoogbegaafdheid Een leerling met hoogbegaafdheid kan een leerling van Groenewald zijn. Voorwaarde is dat er bij aanmelding melding wordt gemaakt door ouder(s) van het feit dat hun kind hoogbegaafd is (kopie van het onderzoeksverslag dient aanwezig te zijn op school) (meldplicht ouders bij invoering Passend Onderwijs). Faciliteiten Een leerling met hoogbegaafdheid wordt in eerste instantie gecoacht door zijn mentor eventueel ondersteund vanuit de zorggroep. Planning en ondersteuning bij structureren zal veelal plaats moeten vinden, waarbij een duidelijke regelmaat in acht wordt genomen. Het ‘uit de drukte’ mogen gaan, kan worden aangeboden. De extra ondersteuning is ook hier maatwerk . 5.2.13. Maatschappelijke problemen Een leerling met sociaal-emotionele problemen kan een leerling van Groenewald zijn, mits hij/zij sterk genoeg is om zich in een drukke onderwijsinstelling te oriënteren en staande weet te houden. Indien deze problemen bekend zijn bij ouder(s), dienen deze kenbaar gemaakt te
Schoolondersteuningsprofiel
20
worden op school, zodat wij vanuit een preventief kader met de betreffende leerling aan de slag kunnen. Faciliteiten Groenewald biedt een Rots en Watertraining aan (fysieke sociale weerbaarheidstraining) voor leerlingen die in sociaal opzicht moeite hebben met het leggen en onderhouden van contacten, onvoldoende weerbaar/assertief zijn, laag zelfvertrouwen en/of laag zelfbeeld hebben. Bovengenoemde kenmerken, maar ook rouwverwerking en faalangst kunnen ook in een één-opéén traject, middels counseling worden begeleid. Daarnaast biedt Groenewald een faalangsttraining aan voor brugklasleerlingen. Deze training wordt verzorgd door medewerkers van Partners in Welzijn.
21
Schoolondersteuningsprofiel
BIJLAGE 1 BASISONDERSTEUNING EN EXTRA ONDERSTEUNING A. Omschrijving basisondersteuning: Wat is de vastgestelde basisondersteuning van het samenwerkingsverband waarin door de gezamenlijke scholen moet worden voorzien? Het basisniveau van het schoolondersteuningsprofiel beschrijft de competenties die leraren zouden moeten bezitten in het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Scholen kunnen leerlingen met verschillen op grond van dit basisniveau opnemen zonder daarvoor een beroep te hoeven doen op het ondersteuningsbudget van het samenwerkingsverband. Natuurlijk zal het in de school niet alleen aankomen op de competenties van de leraren, maar ook op een basisniveau van een ondersteuningsstructuur van interne leerlingenzorg:
Een (sociaal) veilig schoolklimaat. Een toegankelijk schoolgebouw en aanpassingen in de ruimtelijke omgeving. Een ondersteuningsstructuur die het functioneren van leraren in ondersteuningsniveau 1 (in de klas) en ondersteuningsniveau 2 (extra zorg in de groep) mogelijk maakt.
A.1. Pre-ambule Het is onmogelijk te veronderstellen dat alle competentie op goed/excellent niveau in elke docent aanwezig zullen zijn of zelfs mogelijk zullen zijn. Elke docent behoort wel de morele verantwoordelijkheid te hebben om zich permanent te ontwikkelen en te groeien in zijn/haar competenties. Het totaal aan competenties dient in het team aanwezig te zijn in een cultuur om elkaar daarin te ondersteunen en verder te helpen. Er moet dus sprake zijn van een professioneel lerend team. A.2. Basisniveau onderwijsondersteuning Als het gaat om de bekwaamheidseisen [1] die in algemene zin aan de docenten in het voortgezet onderwijs worden gesteld onderscheiden we een zevental competenties: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Interpersoonlijk competent, Pedagogische competent, Vakinhoudelijk en didactisch competent, Organisatorisch competent, Competent in het samenwerken met collega’s, Competent in het samenwerken met de omgeving (waartoe allereerst de ouders behoren), 7. Competent in reflectie en ontwikkeling. Deze zeven competenties worden in deze notitie niet verder uitgewerkt, maar dienen wel als referentiekader van handelen. In algemene zin is het van belang dat in het pedagogisch didactische domein ook aandacht is voor de vaardigheid om juist de sterke kanten/protectieve factoren van een leerling te herkennen en deze ook bewust aan te pakken om deze sterker te maken of om deze in te zetten voor de belemmerende factoren. Schoolondersteuningsprofiel
22
In de visie van het toekomstige SWV VO/VSO Passend Onderwijs staat: Uitgangspunt is de leerling, niet gelabeld en/of geïndiceerd. Op maat voorzien van het juiste onderwijs-ondersteuningsaanbod, waarbij de interventies preventief gericht zijn. Deze gedachte is richtinggevend in de uitwerking van een handelings- en opbrengstgerichte inrichting van het onderwijsproces. Daarin staan centraal het omgaan met verschillen in de klas en in de school. Idealiter zal dit doorwerken in toleranter gedrag in onze multiculturele maatschappij. Daarnaast realiseren we ons dat het vrijwel onmogelijk is dat al deze competenties in voldoende mate in één persoon verenigd zijn. Echter de wetenschap dat deze competenties in samenhang, complementair verenigd zijn in groepen van mensen, stelt ons gerust dat we samen wel kunnen realiseren, wat individueel onmogelijk lijkt.
A.3. Basisvoorwaarde Docent zijn in het onderwijs van nu is een complex en veeleisend vak. Je moet daar als persoon geschikt zijn en een natuurlijke aanleg hebben in het omgaan met jongeren. Bovenop die basis zijn het kunnen scheppen van betekenisvolle relaties in een stimulerend pedagogisch-didactisch klimaat en goed klassenmanagement basale kwaliteiten die een leraar moet bezitten. a. Pedagogisch-didactische basisvaardigheden Vaardig zijn in het vroegtijdig signaleren van mogelijke belemmeringen in de opvoeding en de (leer)ontwikkeling. Dit op basis van kennis van normale en afwijkende ontwikkeling passend bij de leeftijdsfase en het kunnen toepassen van deze kennis in observatie. In staat zijn een pedagogisch klimaat te realiseren waarin verschillen herkend en erkend worden en waaraan het onderwijsleerproces is afgestemd. Samenwerking met externe organisaties kan hierbij ondersteunend zijn. Beschikbaarheid van aangepast lesmateriaal kan ook van belang zijn. Beschikken over didactische expertise en dus vaardig zijn in het toepassen van diverse instructiemodellen, planmatig werken, maar ook aanpassen van instructie en verwerking aan verschillen in leerstijl en leertempo. Daarnaast kennis hebben van verschillende typen leerstijlen en leer-voorwaardelijke functies. Het groepsproces begrijpen en bewaken op basis van kennis van basisprincipes van groepsdynamica en positieve groepsvorming. b. Licht curatieve interventies 1. Informatieverwerving Leerlingen hebben moeite met het volgen en opnemen van informatie al dan niet door visuele en auditieve beperkingen. Handelingsbekwaamheid van de docent:
Beschrijvend, beeldend uitleggen en concretiseren. Aanpassen van spreektempo en articulatie.
Schoolondersteuningsprofiel
23
Aanspreken van meerder zintuigen. Extra instructiemomenten.
2. Informatieverwerking en uitvoering Leerlingen hebben moeite met het organiseren van taken en activiteiten: uitstellen, ontwijken, niet weten hoe een taak aan te pakken. Ze hebben moeite met het afmaken van werk: van het een op het ander stappen. Er kan sprake zijn van leerproblemen als dyslexie, dyscalculie, maar ook meer of minder verstandelijke mogelijkheden: snelle of juist trage verwerking van informatie, makkelijk of met moeite aanleren van routines. Handelingsbekwaamheid van de docent:
Emotionele ondersteuning bieden om het zelfvertrouwen te vergroten. Hulp bieden bij planning en aanpak. Aanpassen aan de leerstijl van leerlingen. Sturende instructie via het bieden van tussenstapjes. Werken met meerdere oplossingsstrategieën. Laten verbaliseren van denkprocessen. Specifieke programma’s en voorzieningen voor leerlingen met dyslexie of dyscalculie. Extra uitdaging in aanbod kunnen bieden.
3. Leer- en werkhouding Leerlingen hebben problemen in de studiehouding: concentratieproblemen, faalangst, moeite om stil te blijven zitten. Ze vertonen aandachtsproblemen: hebben moeite om bij de les te blijven, kunnen moeilijk aan het werk gaan. Er is sprake van motivatieproblemen: moeite met het kunnen leveren van inzet en uitblijven van doorzettingsvermogen of volharding. Handelingsbekwaamheid van de docent:
Positieve benadering met nadruk op succeservaringen. Structureren van de omgeving. Aandacht blijven richten op de les. Snelle gerichte interventies. Duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid bieden. Eenduidig taalgebruik; korte boodschappen. Enkelvoudige instructie met feedback op het opvolgen ervan. Regels en afspraken regelmatig herhalen.
4. Sociaal-emotioneel en gedrag. Leerlingen hebben een zwak zelfbeeld: zwak of negatief zelfbeeld, zijn faalangstig - bang om fouten te maken. Leerlingen vertonen Internaliserend afwijkend gedrag: onhandig en angstig gedrag, teruggetrokken/eenzaam/gesloten, geen vragen durven stellen, angst voor veranderingen, sombere stemming, ‘ afwezige’ blik, vermijdingsgedrag. Of ze vertonen juist externaliserend afwijkend gedrag: druk, grensoverschrijdend, zelfbepalend. Leerlingen hebben moeite met luisteren, zijn prikkelbaar, zijn koppig, tonen weerstand en acceptatie van gezag blijft uit..
Schoolondersteuningsprofiel
24
Handelingsbekwaamheid van de docent:
Sturing en inzicht kunnen geven aan sociaal gedrag en gewenst gedrag kunnen benoemen. Investeren in betekenisvolle vertrouwensrelaties met leerlingen: individuele benadering, relatie opbouwen, betrouwbaar zijn. Creëren van een heldere structuur (wat kan wel/wat kan niet) en daar als leraar ook consequent naar handelen. Geven en vragen om feedback; bekrachtiging van wat goed gaat/succeservaringen. Leerlingen laten weten en laten ervaren dat niet hij of zij als persoon, maar zijn/haar gedrag wordt afgekeurd. Snel inschakelen van de zorgcoördinator als opstap naar het ondersteuningspreventieteam om het hele systeem rond leerlingen te ondersteunen (school, thuis, vriendenkring, vrije tijd).
[1] Zie Wet BIO 23 augustus 2005.
A.4. Onderwijs-ondersteunings-structuur: Leidend uitgangspunt is: Zo thuisnabij mogelijk, zo licht mogelijk, zo snel mogelijk en van goede kwaliteit. Niveau 0: Gezondheidsbevordering en preventie op schoolniveau De school biedt een veilige en gezonde ontwikkel-, leer- en werkomgeving voor leerlingen én leerkrachten. Dit kan onder meer betekenen een schoolplein en/of veld dat tot actief bewegen uitnodigt, een goed geventileerd binnenmilieu, hygiëne op een verantwoord peil, gezond voorbeeldgedrag van leerkrachten tijdens pauzes, een veilige verkeerssituatie rondom de school, bekende gedragsregels, prijsdiscriminatie ten gunste van gezonde producten in de schoolkantine en zorg voor een gezond weerstandsvermogen van medewerkers. Een veilige en gezonde ontwikkel-, leer- en werkomgeving betekent ook dat er een pedagogisch en didactisch klimaat is waarin leerlingen en volwassenen zich vrij en veilig voelen. Waar werken aan je eigen en elkaars ontwikkeling in een sociaal proces een vanzelfsprekendheid vanuit een innerlijke motivatie is. Waar iedereen respectvol werkt in de balans tussen zelfrealisatie (hoe realiseer ik maximaal mijn eigen potenties) en medemenselijkheid (wat kan ik bijdragen aan de maximale ontwikkeling van de ander). Een dergelijke omgeving is tegelijk een uitnodiging aan allen in de omgeving van de schoolgemeenschap (ouders, buurt) om daaraan op eigen wijze een bijdrage te leveren. En om zo een stap dichter te komen bij een ‘educatieve samenleving’ (civil society). Collectieve gezondheidsbevordering en preventie vinden plaats op populatieniveau, afgestemd op de totale behoeften van de jeugd, hun ouders en hun docenten en de gezondheids- en gedragstrends bij deze leeftijdsgroep. Waar mogelijk worden ouders, buurt en overige onderwijsgevenden onderwijsondersteunend personeel ook betrokken in de planning en uitvoering (die dus ook buiten de eigen klas kan plaatsvinden). Niveau 1: Preventie en ondersteuning op groepsniveau binnen de reguliere school Adaptief onderwijs: afgestemd op de verschillen tussen leerlingen en specifieke ondersteuningsbehoeften. Persoonlijk leren waar leerlingen een gezamenlijk programma volgen Schoolondersteuningsprofiel
25
voor de kennis en vaardigheden die we collectief voor de volgende generatie van belang achten (cultuuroverdracht) en waar leerlingen uitgedaagd, gestimuleerd en ondersteund worden in het werken aan de realisatie van persoonlijke doelen en kwaliteiten. Leerlingen volgen een gezamenlijk programma. Op dit niveau zijn adequate instructie en activerend leren van belang. Leer-, gedrags- en gezondheidsproblemen worden actief participerend gesignaleerd en bij voorkeur in een leerlingvolgsysteem bijgehouden, aangevuld met een volgsysteem 0-19 jaar vanuit de jeugdgezondheidszorg (waarbij het samengaan van beide systemen wordt nagestreefd). Ondersteunend wordt gebruik gemaakt van de cyclus handelingsgericht werken. Daarnaast wordt ook op groepsniveau bijgedragen aan het bevorderen van gezond gedrag. Dit kan via thematisch werken aan gezondheid-gerelateerde onderwerpen, zoals het aanleren van sociale vaardigheden en interesse te stimuleren voor gezond gedrag. Ook het aanleren van sociale vaardigheden om bestand te zijn tegen negatieve groepsdruk zijn hier van belang. Niveau 2: Extra ondersteuning binnen het groepsniveau binnen de reguliere school Deze (secundaire) preventieve zorg houdt in dat er gewerkt wordt met groepshandelingsplannen. De extra zorg komt met name tot uitdrukking door middel van effectieve instructie, efficiënt klassenmanagement planmatig handelen bij problemen en groepsbesprekingen. Ouders worden op de hoogte gehouden van de extra hulp en de docent (mentor) houdt de resultaten bij. Op dit niveau van de ondersteuning krijgen de docenten en mentoren advies en coaching m.b.t. specifieke preventieve ondersteuningsarrangementen van de zorggroep, eventueel na raadpleging van het ondersteuningspreventieteam (OPT). Ook kunnen deze specialisten ingezet worden om de docenten daadwerkelijk te ondersteunen bij de begeleiding van leerlingen. Niveau 3: Hulpverlening op schoolniveau door interne deskundigen Op dit niveau krijgen bepaalde leerlingen extra aandacht door hen buiten de groep specifieke begeleiding aan te bieden (individueel of in kleine groepen). Op dit niveau vindt ook de aanvraag voor verdere diagnostiek of (soms ook boven schoolse) ondersteuningsarrangementen plaats. Elke school dient op dit niveau een samenhangende ondersteuningsstructuur te bieden op individueel-, groeps- en schoolniveau. Om de afstemming goed te bewaken is de inzet van de zorgcoördinator (VO) als coördinator en beleidsmedewerker cruciaal. B. Omschrijving extra ondersteuning: Wat is de vastgestelde extra ondersteuning van het samenwerkingsverband waarin door de gezamenlijke scholen moet worden voorzien? Extra onderwijsondersteuning en zorg: onderwijsarrangementen op maat. Het ondersteuningspreventieteam heeft een cruciale rol bij het opstellen en evalueren van onderwijsarrangementen. Van indiceren naar arrangeren. Handelingsgerichte Proces Schoolondersteuningsprofiel
26
Diagnostiek (HGPD). De onderwijsbehoefte van een leerling mede op basis van diagnostiek en beschikbare gegevens vaststellen. En vervolgens een onderwijsarrangement opstellen, dat past bij deze leerling. Dit kunnen tijdelijke individuele trajecten zijn in aansluiting op het reguliere onderwijsprogramma. Het kunnen ook tijdelijke extra trajecten zijn, waarbij interventies van (gespecialiseerde) jeugdzorg onderdeel van zo’n traject kunnen vormen. Zowel voor onderwijs als jeugdzorg zijn ook tijdelijke trajecten op bovenschools of (deeltijd)dagbehandeling mogelijk. Uitgangspunt blijft de primaire verantwoordelijkheid van de VO-school en het succesvol laten terugkeren van de leerling. Een extra taak ligt er voor leerlingen voor wie een afwijkend doorstroomperspectief genomen wordt, vanwege de belemmeringen bij de leerling. Er is dan geen/minder uitzicht op een startkwalificatie al dan niet in de vorm van een einddiploma VO. Hier komt dan de wettelijke verplichting tot het opstellen van een ontwikkelingsperspectief. Het ondersteuningspreventieteam heeft hierbij een extra verantwoordelijkheid, mede gelet op de wettelijke verplichting tot 'op overeenstemming gericht' overleg met de ouders.. Uitwerking breedte- en diepteondersteuning In de regel stromen de leerlingen van PO naar het VO op een goede wijze door. De ouders/leerling melden zich bij een reguliere VO-school. Ook in het kader van de zorgplicht heeft elke school een toelatingsprocedure. Indien de toelatingscommissie op basis van het leerlingdossier twijfelt of de leerling zonder extra onderwijsondersteuning wel succesvol in het VO kan participeren, wordt het ondersteuningspreventieteam ingeschakeld. Op basis van het leerlingdossier en de communicatie met leerling/ouders wordt er zo nodig aanvullend onderzoek gedaan. Vervolgens kan het ondersteuningspreventieteam een voor de school bindend advies uitbrengen i.v.m. de toelaatbaarheid en de noodzaak van een start met een (tijdelijk) extra onderwijsarrangement. Mochten er twijfels zijn over de toelaatbaarheid van de leerlingen in relatie tot het ondersteuningsprofiel van de school, dan wordt contact opgenomen met de bovenschoolse (toeleidings-) commissie, voorheen het OOV. Deze commissie heeft vanuit het SWV VO de bevoegdheid om op basis van het complete leerling dossier en in directe communicatie met leerling en ouders te bepalen of een bovenschoolse – dan wel speciale onderwijsvoorziening voor de leerling noodzakelijk is. Deze commissie bestaat minimaal uit een gedragswetenschapper regulier onderwijs en een gedragswetenschapper speciaal onderwijs, zo nodig aangevuld met een CJG-medewerker. Deze commissie kent tevens de streefgetallen van het aantal plaatsen op de VSO en bovenschoolse onderwijsvoorzieningen. Deze commissie adviseert uiteindelijk de plaatsingscommissie Passendonderwijs (=PCPO). Onderwijsondersteuningsstructuur: Niveau 4: Inschakelen van bovenschoolse en externe begeleiding Wanneer de (extra) begeleiding binnen het regulier onderwijs niet leidt tot de gewenste resultaten vraagt de school verder onderzoek en advies bij het Onderwijs Dienstencentrum (ODC) of andere relevante ketenpartners. Vanuit het ODC vindt op dit niveau diagnostiek en begeleiding plaats op het gebied van de ontwikkelingsproblematiek. Hier wordt ook vorm gegeven vanuit het CJG of andere Schoolondersteuningsprofiel
27
ketenpartners m.b.t. bijvoorbeeld gedragsproblematiek en problematische thuissituaties. Ouders schakelen ook vaak externe deskundigen in voor nader onderzoek of ‘second opinion’ en/of begeleiding. Zodra er meerdere organisaties bij een leerling betrokken zijn, wordt er gewerkt vanuit de gedachte één kind één plan en krijgt de ondersteuning de vorm van een arrangement. Dit betekent een gezamenlijke verantwoordelijkheid, met helder eigenaarschap (regievoering en één duidelijk hoofdverantwoordelijke), elkaar tijdig en correct informeren en zorgvuldig afstemmen. Niveau 5: plaatsing in een voorziening voor dieptezorg De bovenschoolse voorziening van het SWV VO Passend Onderwijs 31.04 is de plek waar leerlingen voor een kortere of langere periode specifieke ondersteuning krijgen met het oog om z.s.m. hun onderwijstraject in een reguliere setting weer op te kunnen pakken. Voor zeer gespecialiseerde hulpvragen kan voor bepaalde tijd plaatsing overwogen worden in het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) binnen het samenwerkingsverband. Dit betreft VSO Xaverius en VSO De Parkschool. In bijzondere gevallen kan een beroep worden gedaan op bovenregionale VSO-voorzieningen als VSO De Buitenhof of VSOAdelante. De leerling krijgt in de bovenschoolse voorziening een op zijn/haar leer- of gedragsprobleem toegesneden programma met gebruikmaking van speciale methodes en instructieprincipes. In deze voorziening wordt de meest specialistische ondersteuning geboden op bovenschools niveau. Plaatsing vindt plaats via de commissie Onderwijs Ondersteunende Voorziening (OOV) als onderdeel van het ODC en geschiedt op basis van eenduidige criteria, evenals (tussentijdse) evaluaties. De plaatsing heeft altijd de vorm van een arrangement in een kort- of langer durend tijdsbestek en kan een vol- of deeltijdse plaatsing in de voorziening voor diepteondersteuning omvatten. Het streven blijft om leerlingen weer zo verantwoord als mogelijk terug te plaatsen in het regulier onderwijs. Om die reden wordt bij voorkeur gewerkt met arrangementen waarin ook de school van herkomst een rol blijft spelen. Daar waar dat gezien de problematiek van de leerling niet kan, is doorstroom naar arbeid of een zinvolle dagbesteding aan de orde. Terugplaatsing is mede afhankelijk van de kwaliteit van de integrale leerlingenondersteuning in de reguliere scholen. Om terugplaatsing zo succesvol mogelijk te maken, vindt in de periode dat de leerling buiten het reguliere systeem is, ook ondersteuning plaats in de uitplaatsende school. Daar waar terugplaatsing niet kan en de dieptezorg eindonderwijs is, wordt gewerkt naar een plaats in een (beschermde) arbeidssituatie of naar een zinvolle dagbesteding.
Schoolondersteuningsprofiel
28
BIJLAGE 2 BEKWAAMHEIDSEISEN WET BIO VERTAALD NAAR NIVEAUS VAN ONDERSTEUNING OP SCHOOLNIVEAU Niveau 0 :Gezondheidsbevordering en preventie Interpersoonlijke verantwoordelijkheid
De docent is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de leerlingen/deelnemers. De docent maakt contact met de leerlingen/deelnemers en hij zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen. De docent is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.
Voorbeelden: De docent kan verantwoorden hoe hij met zijn (cultureel heterogene) groepen omgaat en ook met individuele leerlingen/deelnemers. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. Pedagogisch Competent
De docent heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen/deelnemers zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. De docent is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen en volwassenen, met de problemen en belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij die problemen in de praktijk kan signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan De docent is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, hij is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan; dit alles met name in hun consequenties voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar De docent heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen
Voorbeelden:
De docent kan zijn pedagogische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen/deelnemers aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten. Vakinhoudelijk en didactisch competent
De docent heeft voldoende inhoudelijke en didactische kennis en vaardigheid om een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen/deelnemers zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak op beroep eigen kunnen maken. De docent heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij
Schoolondersteuningsprofiel
29
verantwoordelijk is en hij is op grond van eigen studie en eventueel werkervaring vertrouwd met de theoretische en (beroeps)praktische achtergronden daarvan De docent kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep en het dagelijks leven van de leerlingen/deelnemers De docent kent op hoofdlijnen de leerinhoud van andere vakken of beroepen waarmee hij binnen zijn school of opleiding samenwerkt De docent heeft kennis van (onderzoeksmatig) ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder ict De docent is bekend met verschillende onderwijs- en leertheorieën, met verschillende onderwijsarrangementen voor het voortgezet onderwijs en bve (onder andere actuele vormen van beroepsgerichte didactiek) en hij weet hoe hij die in praktijk kan brengen De docent heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en hij weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden De docent heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan De docent heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen
Voorbeelden:
De docent kan opdrachten, oefeningen en toetsen waar zijn leerlingen/deelnemers mee te maken krijgen zelf foutloos uitvoeren, demonstreren en uitleggen. Dit voor zover die betrekking hebben op zijn vak(gebied).
30 Organisatorisch competent
De docent is bekend met die aspecten van (groeps- of) klassenmanagement die voor zijn vorm van onderwijs relevant zijn De docent is bekend met de organisatorische aspecten van verschillende soorten leeromgevingen in de school en in het leerbedrijf, zoals open leercentrum, werkplekkenstructuur, beroepspraktijkvorming en praktijklessen
Voorbeelden:
De docent kan zijn opvattingen, zijn aanpak van (groeps- of) klassenmanagement en de organisatie van zijn onderwijs (op school en in bedrijfsleven of instelling) verantwoorden.
Schoolondersteuningsprofiel
Competent in het samenwerken met collega’s
De docent is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie De docent is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren De docent heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het voortgezet onderwijs en bve De docent is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling
Voorbeelden:
De docent houdt rekening met zijn collega’s en met de belangen van zijn school. De docent draagt bij aan een effectief functionerende organisatie door te werken volgens in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen.
Competent in het samenwerken met de omgeving
De docent j is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en met de culturele achtergronden van de leerlingen/deelnemers en hij weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar De docent is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is De docent is bekend met de regelgeving en samenwerkingsprocedures tussen zijn school en bedrijven en instellingen waarmee wordt samengewerkt De docent weet hoe hij ervoor kan zorgen dat het binnen- en buitenschoolse leren en de interne en externe begeleiding van zijn leerlingen/deelnemers goed op elkaar zijn afgestemd
Competent in reflectie en ontwikkeling
De docent is op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het bedrijfsleven en de maatschappij die relevant zijn voor zijn onderwijs De docent is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor voortgezet onderwijs en bve en van actuele ontwikkelingen op het gebied van inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het voortgezet onderwijs en bve De docent is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van de pedagogiek en de didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs De docent heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren
Schoolondersteuningsprofiel
31
Niveau 1: Preventie en ondersteuning Interpersoonlijke verantwoordelijkheid De docent heeft ook voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen/deelnemers tot stand te brengen. De docent biedt een kader waarbinnen de leerlingen/deelnemers hun eigen leerproces kunnen vormgeven en hij helpt de leerlingen/deelnemers daarbij. De docent schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen/deelnemers en tussen de leerlingen/deelnemers onderling De docent is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers en in de (beroeps)praktijk waar zij zich op voorbereiden. Voorbeelden: De docent ziet wat er gebeurt in de groepen waarmee hij werkt. Hij luistert naar de leerlingen/deelnemers en reageert op hen. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de leerlingen/deelnemers in hun waarde en zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers respect opbrengen voor hem en voor elkaar. De docent maakt de leerlingen/deelnemers medeverantwoordelijk voor de sfeer in de groep en reageert positief op initiatieven van leerlingen/deelnemers. De docent stimuleert de samenwerking met en tussen de leerlingen/deelnemers. Hij staat open voor vragen van leerlingen/deelnemers en laat merken dat hij begrijpt wat ze zeggen en dat hij hier rekening mee houdt. De docent laat merken dat hij een goede samenwerking tussen de leerlingen/deelnemers waardeert en zorgt ervoor dat leerlingen/deelnemers rekening houden met elkaar. De docent houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers. De docent kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn in de (cultureel heterogene) groepen waarmee hij werkt en hoe de sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij een en ander zo nodig kan verbeteren.
Pedagogisch Competent
De docent realiseert zo'n veilige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen/deelnemers. En hij doet dat op een professionele, planmatige manier. De docent vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de leerlingen/deelnemers en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De docent ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de leerlingen/deelnemers te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen in de richting van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De docent voert dat plan van aanpak of die benadering uit De docent evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele leerlingen/deelnemers De docent signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen/deelnemers en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op
Schoolondersteuningsprofiel
32
De docent is vertrouwd met de leefwereld van zijn leerlingen/deelnemers, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan De docent is bekend met bedrijfsculturen waar de leerlingen/deelnemers in of na hun opleiding mee te maken krijgen
Voorbeelden:
De docent ziet hoe leerlingen/deelnemers met elkaar omgaan en wat dat voor gevolgen heeft voor het welbevinden van (individuele) leerlingen/deelnemers. Hij bespreekt met hen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar. De docent waardeert de inbreng van de leerlingen/deelnemers, is nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert hen om kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag en om daarover in de groep te communiceren. De docent levert zijn bijdrage aan een goede analyse van het sociale klimaat in de groepen waar hij mee te maken heeft en hij communiceert hierover met zijn collega’s. De docent signaleert ontwikkelings- of gedragsproblemen bij individuele leerlingen/deelnemers en beoordeelt in overleg met collega’s of en hoe die aangepakt kunnen worden. De docent laat leerlingen/deelnemers zelfstandig werken en samenwerken. Hij bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/deelnemers en de samenwerking tussen leerlingen/deelnemers door hen te stimuleren tot of te begeleiden bij het reflecteren op de geboekte resultaten en op het proces van leren en samenwerken. De docent doet recht aan (culturele) verschillen tussen leerlingen/deelnemers: hij houdt er rekening mee en maakt er in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van. De docent begeleidt leerlingen/deelnemers bij het maken van keuzes gericht op hun studie en loopbaan. Hij draagt eraan bij dat leerlingen/deelnemers passende adviezen krijgen die aansluiten bij hun ambities en capaciteiten. De docent is zich bewust van zijn eigen beroepsopvatting, zijn waarden en normen en hij laat dat merken aan zijn leerlingen/deelnemers. Hij kan bijvoorbeeld toelichten welke rol zijn normen, waarden en beroepsopvatting spelen bij de begeleiding van de leerlingen/deelnemers.
Vakinhoudelijk en didactisch competent
De docent stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen/deelnemers en houdt rekening met individuele verschillen De docent bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor leren in en buiten school en leren in de context van de beroepsuitoefening De docent motiveert de leerlingen/deelnemers voor hun leer- en werktaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden De docent leert de leerlingen/deelnemers leren en werken, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen De docent realiseert zo'n krachtige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen/deelnemers. En hij doet dat op een professionele, planmatige manier. De docent vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen/deelnemers de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken De docent ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen/deelnemers uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen
Schoolondersteuningsprofiel
33
aanzetten tot zelfwerkzaamheid De docent voert die leeractiviteiten samen met zijn leerlingen/deelnemers uit De docent evalueert die leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen/deelnemers De docent signaleert leerproblemen en –belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op De docent weet op hoofdlijnen wat en hoe zijn leerlingen/deelnemers geleerd hebben in het voorgaande onderwijs en hoe hij daarop kan aansluiten De docent is vertrouwd met hoe leerlingen/deelnemers leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe zij zich ontwikkelen, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan
Voorbeelden:
De docent biedt de leerlingen/deelnemers keuzes (thema’s, werkvormen, opdrachten) en zorgt voor actieve betrokkenheid van leerlingen/deelnemers bij de invulling van hun onderwijsprogramma. Hij creëert de randvoorwaarden (sfeer, organisatie, opdrachten, materialen en machines) die de leerlingen/deelnemers in staat stellen zelfstandig te kunnen werken, zodat zij in hun eigen tempo en op hun eigen wijze kunnen leren. De docent maakt gebruik van moderne middelen, waaronder ICT. Zo maakt hij, als dat aan de orde is, gebruik van een elektronische leeromgeving die plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk maakt en effectieve communicatie over het leren vanaf verschillende plekken ondersteunt. De docent legt duidelijk uit aan leerlingen/deelnemers welke leerdoelen hij met welke activiteiten nastreeft. Of hij laat binnen gegeven kaders de leerlingen/deelnemers hun eigen leerdoelen formuleren. De docent begeleidt leerlingen/deelnemers in hun leerproces door reflectiegesprekken met hen te voeren zodat de leerlingen/deelnemers in staat zijn om zelf leervragen te formuleren en het eigen leerproces te sturen. In zijn interactie met leerlingen/deelnemers benut de docent de kennis en ervaring die de leerlingen/deelnemers elders, bijvoorbeeld tijdens werken hebben opgedaan. Hierdoor blijft zijn onderwijs inhoudelijk up-to-date en stimuleert hij de leerlingen/deelnemers kennis te delen en van elkaar te leren. De docent geeft opbouwend commentaar op het werk van zijn leerlingen/deelnemers en op de manier waarop ze werken. Hij doet op basis van evaluatie en toetsing betrouwbare uitspraken over hun kennis en vaardigheid. De docent ontwikkelt (in samenwerking met collega’s) beoordelingsinstrumenten. De docent kan beschrijven hoe zijn leerlingen/deelnemers leren, wat hun vorderingen zijn en hun sterke en zwakke punten, en hoe hij hun leren probeert te bevorderen. Hij signaleert leerproblemen en kan beoordelen of en hoe hij die problemen zelf kan aanpakken en hij weet waar hij en de leerling/deelnemer eventueel hulp kunnen vinden in en buiten de school. De docent kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen/deelnemers aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante en actuele theoretische en methodische inzichten.
Schoolondersteuningsprofiel
34
Organisatorisch competent
De docent hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de leerlingen/deelnemers gedragen procedures en afspraken De docent biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen De docent houdt voor zijn onderwijs een planning aan die bij de leerlingen/deelnemers bekend is en waar zij hun eigen planning op kunnen afstemmen, en hij gaat adequaat om met tijd
Voorbeelden:
De docent hanteert concrete, functionele en door de leerlingen/deelnemers gedragen procedures en afspraken op een consequente manier. Hij biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. De docent houdt een heldere planning aan, waarbinnen keuzemogelijkheden voor de leerlingen/deelnemers zijn. Hij bespreekt deze met de leerlingen/deelnemers en voor zover mogelijk stelt hij die met de leerlingen/deelnemers op. Hij gaat adequaat om met tijd. In onverwachte situaties improviseert hij op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten.
Competent in het samenwerken met collega’s Voorbeelden:
De docent kan zijn opvattingen en zijn werkwijze op het gebied van samenwerken met collega’s en functioneren in de schoolorganisatie verantwoorden.
Competent in het samenwerken met de omgeving
De docent j geeft op professionele manier informatie over de leerlingen/deelnemers aan ouders en andere belanghebbenden en hij maakt gebruik van de informatie die hij van hen krijgt De docent zorgt in overleg met de leerling en andere betrokkenen voor afstemming tussen het leren in en buiten de school en voor duidelijkheid over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage hierin De docent neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school De docent verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zo nodig zijn werk met die leerling aan
Voorbeelden:
De docent onderhoudt op een open en constructieve manier contacten met ouders, verzorgers of andere belanghebbenden. Zo spreekt hij mensen en instellingen buiten de school aan die met de leerlingen/deelnemers te maken hebben en is hij ook zelf voor die mensen en instellingen aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed af op dat van andere partijen. De docent overlegt met vertegenwoordigers van toeleverende en afnemende scholen om te komen tot doorlopende leerlijnen, zodat de leerling optimaal de eigen loopbaan vorm kan
Schoolondersteuningsprofiel
35
geven. De docent kan zijn opvattingen en werkwijzen op het gebied van samenwerken met (potentiële) leerwerkplek biedende bedrijven/instellingen, ouders/verzorgers en anderen buiten de school verantwoorden.
Competent in reflectie en ontwikkeling
De docent heeft voldoende gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren De docent werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties De docent stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school en de ontwikkeling en afspraken binnen het team De docent maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen/deelnemers en collega’s (in school en bedrijf) en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie
Voorbeelden:
De docent brengt onder woorden wat voor hem in het leraarschap belangrijk is en vanuit welke professionele opvattingen hij werkt. Zo brengt hij zijn beroepsopvatting en werkhouding in verband met de (onderwijskundige en levensbeschouwelijke) identiteit van de school. De docent kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evaluatie, reflectie en feedback van anderen om zich verder te ontwikkelen. De docent benoemt zijn sterke en zwakke kanten, formuleert leervragen en werkt daar planmatig aan. Hij maakt daarbij gebruik van de kaders en structuren die de school biedt (bijvoorbeeld competentiemanagement, persoonlijk ontwikkelingsplan, teamontwikkelingsplan, functionerings- en beoordelingsgesprekken). De docent signaleert relevante ontwikkelingen in de samenleving, het bedrijfsleven en het onderwijs en trekt daaruit consequenties voor zijn professionele ontwikkeling. De docent benut verschillende mogelijkheden om zichzelf verder te ontwikkelen, zoals bijhouden van vakliteratuur, het volgen van trainingen en opleidingen, maar ook het deelnemen aan vernieuwingsprojecten, het uitvoeren van actieonderzoek en het oppakken van nieuwe taken De docent kan zijn eigen activiteiten en plannen over professionele ontwikkeling verantwoorden, in relatie met het beleid van de school, afspraken binnen het team en tegen de achtergrond van actuele ontwikkelingen in het onderwijs, het bedrijfsleven en de samenleving.
Schoolondersteuningsprofiel
36
Niveau 2: Extra ondersteuning Pedagogisch Competent Voorbeelden:
De docent levert zijn bijdrage aan een goede analyse van het sociale klimaat in de groepen waar hij mee te maken heeft en hij communiceert hierover met zijn collega’s. De docent signaleert ontwikkelings- of gedragsproblemen bij individuele leerlingen/deelnemers en beoordeelt in overleg met collega’s of en hoe die aangepakt kunnen worden.
Vakinhoudelijk en didactisch competent
De docent signaleert leerproblemen en –belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op.
Voorbeelden:
De docent ontwikkelt (in samenwerking met collega’s) beoordelingsinstrumenten.
Organisatorisch competent Voorbeelden:
De docent organiseert en administreert in samenwerking met collega’s en de (praktijk)begeleider van het bedrijf of instelling de beoordeling van de leerling/deelnemer. Hij zorgt voor heldere communicatie naar de leerling/deelnemer over de beoordeling.
Competent in het samenwerken met collega’s
De docent deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en hij maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt De docent levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school De docent geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie De docent werkt met collega’s (onderzoeksmatig) samen aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school
Voorbeelden:
De docent werkt samen met collega’s (docent, instructeur en/of onderwijsassistent) in het voorbereiden, uitvoeren (teamteaching) en evalueren van onderwijs. Hij heeft een gemakkelijk toegankelijke administratie en registratie van leerling(deelnemer)gegevens. De docent werkt met collega’s samen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs of de organisatie, zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van opdrachten en beoordelingsinstrumenten in het kader van een nieuwe onderwijsvorm of het vormen van kernteams of zelfsturende teams. De docent spreekt collega’s aan en is zelf ook aanspreekbaar als het gaat om het vragen of geven van hulp bij het werk.
Schoolondersteuningsprofiel
37
Competent in het samenwerken met de omgeving
De docent j geeft op professionele manier informatie over de leerlingen/deelnemers aan ouders en andere belanghebbenden en hij maakt gebruik van de informatie die hij van hen krijgt De docent zorgt in overleg met de leerling en andere betrokkenen voor afstemming tussen het leren in en buiten de school en voor duidelijkheid over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage hierin De docent neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school De docent verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling aan
Voorbeelden:
De docent onderhoudt op een open en constructieve manier contacten met ouders, verzorgers of andere belanghebbenden. Zo spreekt hij mensen en instellingen buiten de school aan die met de leerlingen/deelnemers te maken hebben en is hij ook zelf voor die mensen en instellingen aanspreekbaar. Daarbij stemt hij zijn werk goed af op dat van andere partijen. De docent overlegt met vertegenwoordigers van toeleverende en afnemende scholen om te komen tot doorlopende leerlijnen, zodat de leerling optimaal de eigen loopbaan vorm kan geven.
38 Competent in reflectie en ontwikkeling
De docent stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school en de ontwikkeling en afspraken binnen het team De docent maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen/deelnemers en collega’s (in school en bedrijf) en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie
Voorbeelden: De docent kijkt kritisch naar zijn werk en gebruikt evaluatie, reflectie en feedback van anderen om zich verder te ontwikkelen.
Schoolondersteuningsprofiel
BIJLAGE 3 DOCENTVAARDIGHEDEN SPECIFIEKE ONDERSTEUNINGSPROCESSEN Specifieke ondersteuningsprocessen Visuele beperkingen Docentvaardigheden Groenewald beschikt op dit moment niet over een specialist t.a.v. visuele beperkingen. Echter de bereidheid tot scholing is aanwezig. In de reguliere lessituatie zal de docent beschrijvend en beeldend uitleggen, abstracte zaken duidelijk concretiseren en voorspelbaar zijn. Mentor en teamleider zijn bereid tot nauwe samenwerking met externe instellingen voor mensen met een visuele beperking. Auditieve beperkingen Docentvaardigheden Groenewald beschikt op dit moment niet over een specialist t.a.v. auditieve beperkingen. In de reguliere lessituatie zal de docent zijn wijze van spreken aanpassen aan de leerling met een auditieve beperking, gebruik maken van concreet materiaal, voorspelbaar zijn, voortdurend checken of informatie is aangekomen, zaken aangaande huiswerk noteren op het bord en bereid zijn om apparatuur te dragen en te gebruiken bij zwaarder auditief beperkte leerlingen. Communicatieve beperkingen Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent rustig en kort uitleggen, geen gebruik maken van dubbelzinnige taal en waar mogelijk communicatie visueel ondersteunen. Lichamelijke beperkingen Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent er zorg voor dragen dat de leerling met een lichamelijke beperking voldoende ruimte heeft (plek in de klas) om met behulp van zijn hulpmiddelen de les te kunnen volgen, gebruik kan maken van eventuele speciale apparatuur en zorg draagt voor een goeie integratie met niet-gehandicapte leeftijdsgenoten. Daarnaast is er oog voor de ontwikkeling van sociale en functionele vaardigheden. Psychiatrische problemen – ADHD Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent structuur bieden, duidelijke en korte instructies geven en checken of deze zijn aangekomen, een afwisselend programma bieden tussen denken en doen, de leerling een rustige, prikkelarme plek bieden, oog hebben voor positief gedrag en dit complimenteren en oog hebben voor signalen van onrust en hier op anticiperen. Schoolondersteuningsprofiel
39
De docent heeft oog voor de leerling achter de stoornis en laat zich zo min mogelijk leiden door de symptomen, hoe storend ze ook zijn. Hij biedt alternatieven en anticipeert op (signalen van) gedragingen. Psychiatrische problemen – ASS Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent duidelijke, concrete instructies geven (ondersteund door visualisaties), helder taalgebruik hanteren, overgangen tussen activiteiten aangeven, structuur bieden, afspraken en regels strikt hanteren, veranderingen aankondigen, sociale interacties begeleiden, aansluiten op de belevingswereld van de leerling, betrouwbaar en voorspelbaar zijn, talenten benutten en oog hebben voor het ‘anders zijn’ van de leerling in de sociale context en de gevolgen die dit kan hebben (pesten).
Psychiatrische problemen – Angst/depressie Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent positieve verwachtingen uitspreken naar de leerling, aansluiten bij de mogelijkheden, de goede dingen benadrukken, herkansingen bieden en motiverende taken geven. Daarnaast toont de docent interesse waarbij hij/zij zijn eigen grenzen bewaakt, stimuleert en enthousiasmeert de leerling.
Gedragsproblemen – Externaliserend gedrag Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent consequent zijn en handelen, duidelijke verwachtingen uitspreken, sociaal gedrag bevorderen, een rolmodel zijn, structuur bieden middels een duidelijke lesopbouw, zorgen voor goede interactie, duidelijke en zinvolle feedback geven (kritiek op gedrag niet op de persoon) en korte communicatielijnen, zowel intern als naar ouders toe hanteren.
Gedragsproblemen – Internaliserend gedrag Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent investeren in de vertrouwensband, positieve verwachtingen uitspreken, vaardigheden expliciet aanleren, zorgen voor goed klassenmanagement, instructie, voorbereiding, structuur, goede wisselmomenten en variatie, een goede groepssfeer creëren, zorgen voor goede interactie, duidelijke en zinvolle feedback geven (kritiek op gedrag niet op de persoon) en korte communicatielijnen, zowel intern als naar ouders toe hanteren.
Schoolondersteuningsprofiel
40
Leerproblemen – Dyslexie Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent het geldende dyslexiebeleid uitvoeren en daarbij rekening houden met de per individu geldende compenserende maatregelen.
Leerproblemen – Dyscalculie Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent bondige adviezen en sturende instructies geven, werken met meerdere oplossingsstrategieën, opgaven stap voor stap aanbieden, de denkvaardigheid van de leerling stimuleren, werken aan zelfvertrouwen van de leerling en aandacht besteden aan emotionele ontwikkeling.
Leerproblemen – Non-verbale leerstoornis (NLD) Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent stimuleren, hulp bieden bij sociale omgangsproblemen, oog hebben voor gedragingen, boodschappen laten herhalen om te checken of ze goed zijn aangekomen, non-verbaal gedrag leren interpreteren, taken in deeltaken aanbieden, leren ordenen en systematisch te werk gaan met het oog op visuele en tactiele ontwikkeling van de leerling. 41 Hoogbegaafdheid Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent onderwijs aanpassen op de leerstijl van de leerling, inspelen op de creativiteit van de leerling en uitdagende taken aanbieden (vakoverstijgend).
Maatschappelijke problemen Docentvaardigheden In de reguliere lessituatie zal de docent veel vertrouwen bieden, veel aandacht schenken aan de relatie met de leerling en de groep, succeservaringen benadrukken, gedrag bespreekbaar maken en een rolmodel zijn.
Schoolondersteuningsprofiel
BIJLAGE 4 AANDACHTSPUNTEN; AMBITIES Groenewald wil elke leerling een kans bieden zich in een reguliere onderwijssetting te ontplooien. Daarbij functioneren wij als één team . De klas, die groepjes pubers bij-een, vormt een organische geheel waarbinnen de dynamiek enorm is. Groenewald wil dat de docenten aan zo’n klas gaan functioneren als één docentgroep. Dat wil zeggen dat een docent deel uitmaakt van diverse docentgroepen. Deze docentgroepen moeten net zo organisch worden als de klas die ze beheren, onder leiding van de mentor en de teamleider. Binnen deze organische groep heerst duidelijkheid in doen en laten. De leerling die, ondanks de dynamiek in de klas, grenzen overschrijdt zodat het reguliere onderwijsproces geschaad wordt, dus ten koste gaat van de anderen, wordt standaard naar de teamleider verwezen. In het vervolg hierop wil Groenewald hierin een hoge mate van differentiatie, dat wil zeggen maatwerk naar deze leerling toe. Dit moet concreet zijn, in overeenstemming met afspraken, waarbij alle onderwijsgevenden mede eigenaars zijn van de mate van differentiatie; rechten en plichten zijn duidelijk. Dit kan bijvoorbeeld ook betekenen dat een leerling een time-out wordt geboden. Hoe deze time-out georganiseerd dient te worden, is een volgende ambitie. Een vervolg hierop kan bijvoorbeeld zijn dat we, vasthoudend aan de rechten en plichten, de time-out verlengen, zodat realisatie van afspraken verwezenlijkt worden, zonder op een hellend vlak te komen te staan. Deze verlenging, in eerst instantie binnen Groenewald, dient een kans te krijgen. Daarna moeten we binnen het SWV in overleg met onze collegae-scholen om de timeout te verleggen voor een beperkte tijd naar een andere school; dit noemen we een tussenvoorziening binnen het SWV-WM. Dit gebeurt is samenspraak met het ODC, daar een volgende stap inhoudt een potentiele plaatsing in een bovenschoolse voorziening. Deze strategieën die binnen PaO gehanteerd worden en de ambities die we daarin uitspreken, zijn valide voor elke leerling, tenslotte is niet gelabeld zijn een van de uitgangspunten. Toch wil dat niet zeggen dat binnen het team , op verschillende terreinen, versterking wenselijk is in kennis van en handelen met specifieke leerling problematieken (bv. hoogbegaafdheid). Deze scholing is een volgende uitdaging. Naast actief georganiseerde intervisie en scholing kan de docentgroep versterkt worden middels de kennis die aanwezig is in het huidige docentencorps. Een ambities mag zijn collegae, met specifieke kennis en vaardigheden, in te zetten om klasse-teams bij te staan en/of te raadplegen. Gesproken zou kunnen worden over een intern-preventie-team. Groenewald wil alle leerlingen beter bedienen, door meer maatwerk te bieden. Hierbij willen we meer actieve leerlingen, die zelf leren denken, creatief denken, gebruik maken van hun meervoudige intelligentie, zelf hun sterke denk-strategieën leren ontdekken en ontwikkelen en daarmee hun talenten oproepen geëxploiteerd te worden om geestelijk rijke, flexibele burgers van de toekomst te worden.
Schoolondersteuningsprofiel
42
43
Schoolondersteuningsprofiel
BIJLAGE 5
BEGRIPPENLIJST
Arrangement
Extra zorg op maat, met inzet van bovenschoolse voorzieningen, expertise en financiën. Een arrangement kan variëren van licht curatief en tijdelijk van aard tot intensief en langdurend of structureel van aard. Een onderwijszorgarrangement beperkt zich tot het domein van het onderwijs. Een onderwijs- en zorgarrangement betreft altijd een samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg.
Basisondersteuning
Het door het samenwerkingsverband afgesproken geheel van preventieve en licht curatieve interventies die binnen de onderwijszorgstructuur van de school planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau worden uitgevoerd.
Basiskwaliteit
Inspectienorm: leerprestaties (primair onderwijs) en opbrengsten (voortgezet onderwijs) zijn ten minste voldoende en het onderwijsleerproces of de zorg en begeleiding voldoet op de kernindicatoren.
Clusterindeling speciaal onderwijs
Cluster 1: Visueel gehandicapte kinderen. Cluster 2: Auditief en communicatief gehandicapte kinderen, dove kinderen, slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakproblemen. Cluster 3: Lichamelijk gehandicapte kinderen, verstandelijk en meervoudig gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen. Cluster 4: Kinderen met ernstige gedragsproblemen.
Extra zorg
Alle vormen van onderwijszorg die de basisondersteuning overstijgen. Binnen ‘extra ondersteuning’ kunnen verschillende typeringen voor het aanbod worden gebruikt, zoals breedte- en diepteondersteuning of een indeling in zorgzwaartes.
Onderwijszorg-profiel
De door het samenwerkingsverband vastgestelde omschrijving van de basisondersteuning en de eventuele extra ondersteuning die een individuele school biedt.
Onderwijszorgplan
Beleidsdocument van het samenwerkingsverband dat laat zien op welke wijze een dekkend aanbod van onderwijszorg in de regio wordt gerealiseerd. In het onderwijszorgplan zijn ten minste de onderwijszorgprofielen van de scholen opgenomen en het door het samenwerkingsverband vastgestelde (ambitie)niveau van basisondersteuning dat voor alle scholen geldt.
Referentiekader
Het geheel van werkwijzen en afspraken waarnaar schoolbesturen en samenwerkingsverbanden zich richten bij de vormgeving van de zorgplicht passend onderwijs.
Schoolondersteuningsprofiel
44
Zorgplicht
Het geheel van maatregelen dat betrekking heeft op de onderwijszorg van zittende en nieuwe leerlingen (inclusief aanmelding, inschrijving en toelating).
45
Schoolondersteuningsprofiel
BIJLAGE 6 AFKORTINGEN AB AOC AWBZ CGB CJG LEA LGF MBO OCW OOGO OOV OPDC OZOP PCL PGB PO PrO REC RMC ROC S(B)AO SO SWV VO VSO VSV VVE WEC WMO WMR WMS WOR WOT WPO WSNS WVO ZAT ZVW
Ambulante begeleiding Agrarische onderwijscentra Algemene wet bijzondere ziektekosten Commissie Gelijke Behandeling Centrum voor Jeugd en Gezin Lokale educatieve agenda Leerlinggebonden financiering Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Op overeenstemming gericht overleg Ortho-pedagogisch Didactisch Centrum OnderwijsZorg en OntwikkelProfiel Permanente Commissie Leerlingzorg Persoonsgebonden budget Primair onderwijs Praktijkonderwijs Regionale Expertisecentrum Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie Regionaal Opleidingencentrum Speciaal basisonderwijs Speciaal onderwijs Samenwerkingsverband Voortgezet onderwijs Voortgezet Speciaal onderwijs Voortijdig schoolverlaten Voor- en vroegschoolse educatie Wet op de Expertisecentra Wet maatschappelijke ondersteuning Wet op de ondernemingsraad Wet medezeggenschap scholen Wet op de ondernemingsraden Wet op het onderwijstoezicht Wet op het primair onderwijs Weer samen naar school Wet op het voortgezet onderwijs Zorg- en adviesteam Zorgverzekeringswet
Schoolondersteuningsprofiel
46