1. Probleemstelling 1.1. Het Belgisch privaatrecht differentieert de regelgeving naargelang de verbintenissen uit een rechtshandeling betrekking hebben op goederen of op diensten. De ratio daarvoor is thans vaak onduidelijk. Zijn de karakteristieke verbintenissen van de verkoper (leveringsverbintenis goed) en van de koper (verbintenis tot betaling koopprijs) trouwens geen dienstverstrekking? In het economisch recht groeien de regels inzake goederen en diensten steeds meer naar elkaar toe, voornamelijk onder invloed van het Europees recht. Zo zijn tal van regels in de Wet op de Handelspraktijken (WHPC) zowel van toepassing op goederen als op diensten. Er tekent zich bovendien een duidelijke tendens af om in nieuwe rechtsinstrumenten inzake koop ook een aantal regels op te nemen die traditioneel diensten betreffen. Art. 3 Weens Koopverdrag bv. bepaalt dat het verdrag ook van toepassing is op de levering van te vervaardigen roerende goederen. Waarom zet die evolutie zich niet door in het gehele privaatrecht? 1.2. Het verschil in behandeling tussen goederen en diensten heeft eigenaardige gevolgen. Enkele voorbeelden: Aangezien mevrouw X reeds enkele jaren gratis poetst bij haar oudste zoon, schenkt ze haar andere zoon 10.000 euro. Drie jaar later komt zij te overlijden, zonder een testament na te laten. Beide zonen moeten nu al hetgeen hun moeder hen heeft geschonken, inbrengen in de nalatenschap (art. 843 B.W.). Aangezien een schenking enkel betrekking kan hebben op goederen (en niet op poetsdiensten) (art. 894 B.W.), zal enkel de jongste zoon 10.000 euro moeten inbrengen. De geschonken geldsom zal dus worden verdeeld onder de twee zonen. Hoewel de vrouw dacht haar zonen gelijk te behandelen, blijkt dat zij dat uiteindelijk niet doet. A sluit met consument B een overeenkomst tot levering van software. De geleverde software bevat echter een virus. Indien de software is geïncorporeerd in bv. een floppy disk, dan past sommige rechtspraak de regels betreffende de conforme levering voor koopovereenkomsten toe. Indien de software niet in een materiële drager is geïncorporeerd, rijst de vraag of software een product en de overeenkomst een verkoopovereenkomst is. De verkrijger bekomt immers geen eigendomsrecht op de software, maar een licentie. Het toepassen van de regels betreffende conforme levering is dan minder vanzelfsprekend. Een meubelgigant gaat failliet en heeft als belangrijkste schuldeisers een niet-betaalde aannemer (die net een nieuwe vestiging had opgetrokken) en een niet-betaalde leverancier van meubels. Het blijkt dat de activa niet voldoende zijn om beide schulden te delgen. In tegenstelling tot de aannemer die geen voorrecht kan claimen voor de geleverde dienst, wordt de niet betaalde verkoper bij voorrang terugbetaald uit de opbrengst van het geleverde goed (art. 20, 5° Hyp.W.).
2. Stand van zaken 2.1. Terwijl het onderscheid tussen goederen en diensten een heel beperkte rol speelt in het Engels recht, vormt het een fundamenteel onderscheid binnen het napoleontisch Burgerlijk Wetboek, daar het dient als criterium om koop, huur, bruikleen en schenking enerzijds en aanneming, bewaargeving en lastgeving anderzijds van elkaar te onderscheiden. Terwijl de eerste groep contracten zeer uitvoerig wordt gereglementeerd, is de reglementering voor de tweede groep veel beperkter. Niettegenstaande hun fundamenteel belang, worden de begrippen ‘goed’ en ‘dienst’ niet in het algemeen gedefinieerd. 2.1.1. ‘Goed’ - Recente rechtsleer in België en Frankrijk omschrijft een ‘goed’ als een vermogensrecht dat aan een bepaald rechtssubject toebehoort. De wetgever heeft de situatie
echter bemoeilijkt door naast de notie ‘goederen’ (bv. art. 517 tot 526), tevens te refereren aan het begrip ‘zaken’ (bv. art. 544 en 1127 tot 1130 B.W.). Zijn dat dan synoniemen? De meningen hierover divergeren. In het economisch recht heeft men het bovendien niet over ‘goederen’, maar over ‘producten’ (gedefinieerd als lichamelijke roerende goederen). In vergelijking met het napoleontisch B.W., is het Nederlands Burgerlijk Wetboek (hierna afgekort als NBW) duidelijker. Een ‘goed’ in de zin van art. 3:1 NBW kan zowel slaan op ‘zaken’, als op ‘vermogensrechten’. Een ‘zaak’ is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk voorwerp (art. 3:2 NBW). Een ‘vermogensrecht’ is een recht dat hetzij afzonderlijk, hetzij samen met een ander recht, overdraagbaar is, of ertoe strekt de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen is in ruil voor een verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voorwerp (art. 3:6 NBW). Het eigendomsrecht is ook een vermogensrecht, maar wordt vereenzelvigd met de zaak waarop het betrekking heeft. Het Engels recht definieert het begrip ‘good’ op een eerder gebrekkige wijze als ‘all personal chattels other than things in action and money’ (section 61 (1) Sale of Goods Act 1979) en dat uitsluitend om het toepassingsgebied van de Sale of Goods Act 1979 te omschrijven. 2.1.2. ‘Dienst’ - In geen enkel van de onderzochte rechtsstelsels, wordt het begrip ‘dienst’ duidelijk gedefinieerd. Uit de wetgeving, rechtspraak en rechtsleer blijkt enkel dat een dienst zowel een materiële als intellectuele handeling kan betreffen. In België bestaan wel enkele definities in het economisch recht, doch die zijn slechts functioneel: zij beogen het toepassingsgebied van een bepaalde regelgeving af te bakenen en sluiten aldus bepaalde handelingen die sensu stricto in aanmerking komen als een dienstverstrekking, uit van hun toepassingsgebied, veeleer dan het begrip ‘dienst’ op zich te definiëren. Zo is bv. het begrip ‘diensten’ in art. 1 WHPC bijzonder problematisch: voor het definiëren van het begrip wordt verwezen naar het Wetboek van Koophandel, maar het is onduidelijk of er sprake moet zijn van een winstoogmerk om te kunnen spreken over een dienst in de zin van het WHPC. 2.2. In de economische realiteit komt een pure goederentransactie of een pure dienstentransactie slechts zelden voor. De meeste goederentransacties omvatten ook een bepaalde dienstverstrekking, al is het maar de levering van het goed (cf. 1.1), en omgekeerd. Wanneer een aannemer bv. nieuwe ramen komt plaatsen, zal hij doorgaans zelf die ramen leveren. Economen stellen dat er een continuüm bestaat met aan de ene kant banale verbruiksgoederen (bv. conserven) en aan de andere kant pure diensten. Tussenin liggen duurzame verbruiksgoederen (bij aankoop van een pc bv. wordt de verkoper verondersteld ook advies te verlenen) en industriële goederen (de levering van halfafgewerkte producten bv. veronderstelt dat de leverancier de nodige uitleg heeft over hoe men de die producten moet hanteren). Aangezien ons recht geen specifieke regels kent voor dergelijke gemengde transacties, moeten juristen die complexe realiteit vereenvoudigen: indien zij geconfronteerd worden met verbintenissen die zowel de levering van een goed als van een dienst betreffen, hanteren zij allerlei criteria om die verbintenissen te herleiden tot hetzij een verbintenis voor de levering van goederen, hetzij een verbintenis voor de levering van diensten, zodat zij ofwel de specifieke regels voor goederen ofwel de specifieke regels voor diensten kunnen toepassen. Blijkbaar ziet men er geen graten in om, bij verbintenissen die zowel betrekking hebben op goederen als op diensten, op het goederenaspect van de verbintenis de dienstenregels toe te passen of omgekeerd.
3. Onderzoeksvraag Is het onderscheid in regelgeving in het Belgische privaatrecht naargelang de verbintenissen uit een rechtshandeling betrekking hebben op goederen of op diensten nog langer verantwoord in de 21ste eeuw? Om die centrale onderzoeksvraag te beantwoorden, is het noodzakelijk vier subvragen te stellen. 3.1. Wat zijn in het huidige recht de criteria om de begrippen ‘goed’ en ‘dienst’ van elkaar te onderscheiden? 3.2. Wat was historisch gezien de ratio voor het invoeren van een onderscheid tussen goederen en diensten? 3.3. Biedt die historische ratio, in het licht van het non-discriminatiebeginsel, thans nog een voldoende verantwoording om het onderscheid tussen goederen en diensten te hanteren als criterium om aan de verbintenissen uit een rechtshandeling verschillende rechtsgevolgen te verbinden? 3.4. Wat zijn de gevolgen van het wegvallen van die ratio en hoe kunnen we dat opvangen?
4. Onderzoeksstructuur De draagwijdte van dit onderzoek is beperkt tot het privaatrecht (hoewel het onderscheid ook in andere rechtsgebieden, bv. BTW, een rol speelt). Enerzijds vormt het privaatrecht het kerndomein van het recht, dat invloeden uitoefent op de andere rechtsdomeinen. Anderzijds stellen wij in andere rechtstakken een toenadering vast tussen de regels toepasselijk op goederen en die op diensten (cf. 1.1.), die zich blijkbaar niet in het privaatrecht voordoet. 4.1. Gezien de onduidelijkheid mbt de betekenis van de begrippen ‘goed’ en ‘dienst’ (cf. 2.1.) zal in een eerste stap worden gezocht naar het criterium op basis waarvan men thans het onderscheid maakt tussen goederen en diensten. 4.2. Uit een eerste voorlopig onderzoek blijken twee historische evoluties die kunnen verklaren waarom het onderscheid tussen goederen en diensten een veel beperktere rol speelt in het Engelse recht dan op het continent. Allereerst is gebleken dat het Engelse contractenrecht gebaseerd is op een receptie van de stipulatio, een belangrijke Romeinsrechtelijke bron van verbintenissen die geen onderscheid maakte tussen goederen en diensten. Het continentale contractenrecht daarentegen gaat veeleer uit van verbintenissen ex bona fide die dat onderscheid wel maakten. De continentale politieke omstandigheden van de 16de eeuw leidden tot een verdere uitdieping van het onderscheid. Het continentale feodale systeem maakte namelijk plaats voor absolute vorstelijke regimes. Het privaatrecht werd gecreëerd om burgers te beschermen tegen die absolute vorstelijke macht. De creatie van het huidige eigendomsconcept moest een centrale rol spelen in dat beschermingsmechanisme. Er werd een onderscheid gecreëerd tussen goederen en diensten; het eigendomsrecht kon enkel betrekking hebben op (toen enkel lichamelijke, thans ook onlichamelijke) goederen. Enkel lichamelijke goederen werden immers beschouwd als waardevol. Geleidelijk aan zou de eigendomsbescherming ook worden uitgebreid naar onlichamelijke goederen. In het Engelse recht is dat niet zo gegroeid, aangezien de individuele rechten van de burger veel vroeger erkend werden in het Engelse recht. Ondertussen zijn de omstandigheden die de aanleiding vormden voor het ontstaan van het onderscheid grondig
gewijzigd. Niet alleen zijn de absolute vorstelijke regimes verdwenen, thans vertegenwoordigen ook diensten een belangrijke patrimoniale waarde (naast goederen). Heel wat dienstverrichtingen, nl. die diensten die worden verstrekt in ondergeschikt verband, hebben ondertussen een bescherming gevonden in het arbeidsrecht en zijn daarmee in grote mate onttrokken aan de sfeer van het gemeenrechtelijke privaatrecht. Diensten die niet in een ondergeschikt verband worden geleverd, worden beheerst door een beperkt aantal regels die slechts ad hoc werden gecreëerd (cf. 2.1.), zonder dat men is nagegaan of men die verrichtingen kon inpassen in bestaande regels inzake levering van goederen. 4.3. De inzichten verworven in 4.2. maken duidelijk dat het huidige privaatrechtelijke onderscheid tussen goederen en diensten helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Aldus rijst de vraag of het onderscheid niet geheel of gedeeltelijk moet worden afgeschaft, in het bijzonder in het licht van het non-discriminatiebeginsel. Om na te gaan of dat beginsel is geschonden, moeten vier vragen beantwoord worden: (1) Worden vergelijkbare situaties verschillend behandeld? (2) Streeft dat verschil in behandeling een geoorloofd doel na? (3) Is het onderscheid tussen goederen en diensten een objectief, pertinent en adequaat onderscheidingscriterium? (4) Staat dat verschil in behandeling in een redelijke verhouding tot het nagestreefde doel? 4.4. Indien dit onderzoek leidt tot de conclusie dat het huidige privaatrechtelijke onderscheid tussen goederen en diensten een discriminatoir onderscheid is, dan zal verder onderzoek gevoerd moeten worden om na te gaan wat de gevolgen daarvan zijn en hoe men aan die gevolgen kan remediëren. Het voorhanden zijnde onderzoek zal zich dan ook beperken tot het suggereren van een aantal mogelijkheden. De meest extreme gevolgtrekking zou zijn dat het onderscheid komt te vervallen wat zou betekenen dat ons in hoofdzaak slechts twee contractsvormen resten, nl. het koopcontract (naast huur en bruikleen) en het contract om niet. Het koopcontract wordt dan het gemeenrechtelijk contract voor de levering van goederen en diensten onder bezwarende titel en slorpt de huidige regels inzake koop, aanneming, bewaargeving en lastgeving op. Het contract om niet wordt dan de gemeenrechtelijke overeenkomst voor de levering van goederen en diensten om niet. De levering van diensten om niet is thans een onbenoemde dienstenovereenkomst. Dat neemt echter niet weg dat we nog steeds in een aantal specifieke regels voor levering van specifieke diensten zouden moeten voorzien (bv. voor de bouw van onroerende goederen). De gemeenrechtelijke regels inzake vertegenwoordiging, thans vervat in het lastgevingscontract, moeten we dan opnemen in het gemene verbintenissenrecht.
5. Methodologie 5.1. Rechtshistorische methodologie. Vermits dit onderzoek beoogt de historische oorsprong van het onderscheid tussen goederen en diensten bloot te leggen, zal het een sterke rechtshistorische invalshoek krijgen. Dat rechtshistorisch onderzoek is in de eerste plaats bedoeld als kritiek. Voorlopige bevindingen lijken er immers op the wijzen dat het onderscheid op een bepaald ogenblik doelbewust werd gecreëerd om het hoofd te bieden aan toenmalige omstandigheden (cf. 4.3.). Vanuit de vaststelling dat die historische omstandigheden ondertussen zijn gewijzigd, maar dat het onderscheid werd behouden, kan dan de vraag worden gesteld of huidige omstandigheden nog steeds het bestaan van een dergelijk onderscheid vereisen. 5.2. Rechtsvergelijkende methodologie. Op basis van reeds gevoerd onderzoek, werd beslist om de evolutie van het onderscheid in het Belgische, Franse, Nederlandse en Engelse recht te bestuderen. Het Franse recht wordt bestudeerd als moederrecht van het Belgische recht. Het Nederlandse recht wordt bestudeerd aangezien het NBW ervoor gekozen heef om duidelijke terminologische onderscheiden te maken (cf. 2.1.). De keuze voor het Engelse recht vloeit voort
uit de vaststelling dat het onderscheid er een heel andere evolutie heeft gekend dan in het continentale recht en er daardoor een veel beperktere rol speelt (cf. 2.1.). Die vergelijking zal functioneel gevoerd worden: er zal namelijk in de diverse rechtsstelsels gezocht worden naar die concepten die een gemeenschappelijke functie moeten vervullen, los van nationale begrippen.
6. Meerwaarde Dit onderzoek streeft enerzijds naar het definiëren en scherper stellen van de begrippen ‘goed’ en ‘dienst’ en anderzijds naar het analyseren of het onderscheid niet discriminatoir is. Het kan aldus een aanleiding vormen voor verder onderzoek (cf. 4.4.). Daar tot nog toe enkel diensten op zich of goederen op zich werden besproken, maar niet de wisselwerking tussen de twee, betreft het een vrij vernieuwend onderzoek dat zich bevindt in een grijze zone tussen het contractenrecht en het goederenrecht.
7. Omkadering Mijn vooropleiding als onderzoeksmaster in het kader van een samenwerking tussen de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Tilburg en de begeleiding van professor Bernard Tilleman als promotor en professor Alain Verbeke als copromotor aan het Instituut voor Contractenrecht van de Katholieke Universiteit Leuven bieden mij het ideale kader om dit onderzoeksproject tot een goed einde te brengen.
8. Referentielijst A. Belgisch recht Boeken G. BAERT, Aanneming van werk, Antwerpen, Story-Scientia, 2001. M. BIANCA en S. GRUNDMANN (eds.), Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2002.
EU
Sales
Directive.
Commentary,
R. DE CORTE en B. DE GROOTTE, Handboek civiel recht, Gent, Larcier, 2008 R. DEKKERS, Handboek burgerlijk recht, I, Zakenrecht, Brussel, Bruylant, 1971-1972 R. DEKKERS, Handboek burgerlijk recht, III, Huwelijksstelsels – erfrecht – giften, Brussel, Bruylant, 1971, 892 p. R. DEKKERS en A. VERBEKE, Handboek burgerlijk recht, III, Verbintenissen – bewijsleer – gebruikelijke contracten, Antwerpen, Intersentia, 2007 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, IV, Les principaux contrats, Brussel, Bruylant, 1972. H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VII, Les libéralités – les sûretés, Brussel, Bruylant, 1962.
H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Les principaux contrats usuels – Les biens, Brussel, Bruylant, 1975 E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, Mechelen, Wolters Kluwer, 2006 A. FETTWEIS, « L’option péliminaire: commande d’un ouvrage ou achat d’un bien à fabriquer ou à construire », Act. dr. 1991. M. FLAMME en J. LEPAFFE, Le contrat d’entreprise, Brussel, Bruylant, 1966. P.-A. FORIERS, F. GLANSDORF, e.a., Les contrats de service, Brussel, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 1994 G. GALOPIN en M. WILLE, Les biens, la propriété et les servitudes: cours de droit civil, Luik, Vaillant-Carmanne, 1943 W. GOOSSENS, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 1327 p. Y. HANNEQUART en M.-A. FLAMME, Le droit de la construction. Traits caractéristiques et évolution des responsabilités, Brussel, Bruylant, 1974, 40-41. N. HEIJERICK en T. BREESCH, Inleiding tot het burgerlijk recht, Brugge, die Keure, 2007. A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht, IV, De Contracten, Antwerpen, Standaard, 1952. A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht, V, Zakenrecht, Antwerpen, Standaard, s.d. V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogenrecht in kort bestek – Goederen- en bijzondere overeenkomstenrecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2007 B. TILLEMAN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, X, Overeenkomsten, Deel 2, Bijzondere overeenkomsten, A, Verkoop, Deel 1, Totstandkoming en kwalificatie van de koop, Antwerpen, Story-Scientia, 2001 H. VAN HOUTTE, J. ERAUW, P. WAUTELET (eds.), Het Weens Koopverdrag, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 1997. F. VAN NESTE, Belgisch privaatrecht – Zakenrecht, Brussel, Story-Scientia, 1990.
Bijdragen in boeken en tijdschriften C. CAUFFMAN, “De nieuwe wet op de consumentenkoop”, T.P.R. 2005. C. MARR, « Le contrat d’entreprise hors construction et la protection des consommateurs », in X., Droits des contrats, Louvain-la-Neuve, Anthémis, 2007, 157-164. P. en Y. POULLET, “Les contrats informatiques”, J.T. 1982
L. SERRANO, “Article 1er: Champ d’application et définitions” in M.C. BIANCA, S. GRUNDMANN en S. STIJNS, La Directive communautaire sur la Vente. Commentaire, Brussel, Bruylant, 2004. J. STUYCK, “Historiek en toepassingsgebied van de richtlijn consumentenkoop en van de omzettingswet”, in S. STIJNS en J. STUYCK (eds.), Het nieuwe kooprecht. De wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij de verkoop van consumptiegoederen, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005. M. TAEYMANS, “Computercontracten”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2000. G. VAN HECKE, « De la nature du contrat d’entreprise dans lequel l’entrepreneur fournit la matière », R.C.J.B. 1951, 100-112. P. WERY, “Les contrats de services gratuits’, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Dienstencontracten, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 59-96. M. WILLE, « Des biens et des différentes modifications de la propriété », in L. HENNEBICQ en J. WATHELET (eds.), Les Novelles, III, Droit Civil, Brussel, Larcier, 1941
B. Nederlands recht C. ASSER, Handboek tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, Zwolle,Tjeenk Willink, 1994. T. DE JONG, De structuur van het goederenrecht, Deventer, Kluwer, 2006, 207 p.
C. Frans recht Boeken H. ABERKANE, Essai d’une théorie générale de l’obligation propter rem en droit positif français, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1957, 283 p. P. BERLIOZ, La notion de bien, Parijs, L.G.D.J., 2007. G. CAS, Traité de droit de la consommation, Parijs, Presses Universitaires de France, 1986, 592 p. C. CHENOUARD-CHARLES, La distinction des biens et des services, Villeneuve d’Ascq, Presses Universitaires du Septentrion, 2003 J. GHESTIN en B. DESCHE, La vente, Parijs, Librairie générale de droit et de jurisprudence, 1990. N. PRYBYS GAVALDA, La notion de obligation de donner, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten Université Montpellier II, 1997, 357 p.
R. SAVATIER, La théorie des obligations en droit privé économique, Parijs, Dalloz, 1979, 424 p. S. VINCENTE, L’activité en tant que bien, reflexions sur les fondements de la distinction des obligations de faire et de donner, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten-UFR-Grenoble II Université Pierre Mendes France, 1999, 565 p.
Bijdragen in boeken en tijdschriften R. SAVATIER, “La vente de services”, Dalloz 1971, Chron. XXXII, 229. R. SAVATIER, “La théorie des obligations en droit privé économique”, Dalloz 1979,
n° 35.
C. Engels recht R. CHRISTOU, Sale and Supply of Goods and Services, London, Thomson, Sweet & Maxwell, 2007. A. GUEST, Benjamin’s Sale of Goods, London, Thomson, Sweet & Maxwell, 2006.
D. Europees recht E. HONDIUS, V. HEUTGER, C. JELOSCHEK, H. SIVESAND en A. WIEWIOROWSKA, Principles of European Law – Study Group on a European Civil Code – Sales, Munchen, Sellier.european law publishers, 2008.
E. Rechtshistorische werken H. DENIS, Histoire de la pensée économique, Parijs, Presse Universitaire de France, 1966, 774 p. M. DOBB, Theories of value and distribution since Adam Smith: ideology and economic theory, 1975, Londen, Cambridge University Press, 295 p. G.M. HENRY, Histoire de la pensée économique, Parijs, Armand Colin, 2009, 365 p. M. KASER, Römisches Privatrecht, München, Beck, 2008. A. RONCAGLIA, The wealth of ideas: a history of economic thought, Cambridge, Cambridge University Press, 2006. X, Les biens et les choses en droit, Parijs, Sirey, 1979, 543 p.