INHOUD
BLZ
1
INLEIDING ..................................................................................3
2
BELEIDSCONTEXT ...................................................................7
3
DE AANVRAAG EN BEOORDELING ......................................13
4
MILIEUKUNDIGE ASPECTEN .................................................16
5
EXTERNE VEILIGHEID ............................................................21
6
WATERHUISHOUDING............................................................24
7
FLORA EN FAUNA ..................................................................27
8
ARCHEOLOGIE .......................................................................30
9
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID ...................................31
1
2
1
INLEIDING
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de basis voor een vrijstellingsprocedure, op grond van artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze procedure wordt gevolgd ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf “De Gamerse Smid” op het perceel Maas-Waalweg 10 te Zuilichem Het bedrijf “De Gamerse Smid” is een landbouwmechanisatiebedrijf. Op het perceel bevinden zich momenteel een woonhuis met een oppervlak van circa 130m2 met daar achter aangebouwd een bedrijfshal met een oppervlak van circa 600m2. Aan de westzijde van het perceel bevindt zich een vrijstaande bedrijfshal met een oppervlak van circa 800m2. De uitbreiding betreft een extra bedrijfshal ten westen van de vrijstaande bedrijfshal met een oppervlak van circa 960 m2. en een goothoogte en hoogte die aansluit bij de bestaande hal en respectievelijk 6.5 en 9 meter bedraagt.
Een dergelijke uitbreiding wordt noodzakelijk geacht als gevolg van de concurrentiedruk, de doorgemaakte economische groei en de hieraan verbonden grotere vraag naar lichte constructiewerkzaamheden, Daarnaast dient de opslagcapaciteit te worden vergroot en wordt het wenselijk geacht een tentoonstelling van producten mogelijk te maken. De hal krijgt primair een opslagfunctie voor staal, machineonderdelen e.d. Daarnaast zal in de hal gereed product ten toon worden gesteld en tot slot kunnen er lichte productiewerkzaamheden worden uitgevoerd. Het bedrijf wordt ontsloten via de parallelweg langs de Maaswaalweg, die middels een rotonde aansluiting geeft op de Maaswaalweg en de Van Heemstraweg (N322). Op het eigen terrein is voldoende parkeerruimte aanwezig voor het personeel en bezoek. Het schetsplan, dat een indruk zal geven van de beeldkwaliteit, maakt deel uit van de ruimtelijke onderbouwing en zal als bijlage aan deze ruimtelijke onderbouwing worden toegevoegd. I In januari 2007 is er een positief welstandsadvies voor het plan afgegeven.
3
situering plangebied
Ligging van het perceel
Nieuw te bouwen hal
4
5
De Schout Het betreffend perceel ligt aan de Schout. Deze doodlopende weg van circa 500 meter lang is gelegen in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel ten zuiden van de kern Zuilichem. De Schout sluit aan op de Maas-Waalweg. De Maas-Waalweg is een doorgaande weg die Zuilichem verbindt met de zuidelijk gelegen kern Aalst. Tevens kruist de Maas-Waalweg de N322 (Van Heemstraweg). Dit is een belangrijke oost–west-verbinding door het rivierengebied van knooppunt Ewijk tot aan de A27 (Almere – Breda). De omgeving van de Schout wordt gekenmerkt door het aanwezige weteringenlandschap. De Schout ligt midden in de Bommelerwaard en nabij de historische wetering Capreton. Deze wetering vormt samen met de Drielse wetering, eendenkooien, bossen en weiden het huidige weteringenlandschap. Dit landschap is iets meer gesloten dan het kommenlandschap door bosaanplant in het kader van de ruilverkaveling in de jaren zeventig. Aan de Schout is veel bedrijvigheid gevestigd. Ten zuiden van het perceel van de Gamerse Smid en aan het begin van de Schout zit een aardappelgroothandel en transportbedrijf Van de Werken. Naast het perceel (aan de westzijde) ligt het perceel van een champignonkwekerij Nieuwaal Champignons bv. Naast deze Champignonkwekerij is nog een agrarisch bedrijf (schapen en rundvee) gevestigd. Ten slotte ligt aan het einde en aan de zuidzijde van de Schout een terrein van Waterschap Rivierenland. Hier vindt ondermeer rioolwaterzuivering plaats. Daarnaast wordt het terrein gebruikt voor het laten opdrogen van bagger.
6
2
BELEIDSCONTEXT
2.1
Provinciaal Beleid
Streekplan
Uitsnede streekplan 2005 beleidskaart De betreffende locatie is opgenomen in het Streekplan Gelderland 2005 In een reactie van GS op een eerder ingediend adviesverzoek met betrekking tot onderhavig initiatief wordt gesteld dat de locatie zelf geen deel uitmaakt van het groen – blauwe raamwerk. Wel is het zo dat de gebieden ten oosten, ten zuiden en ten westen behoren tot de EHS. De locatie ligt ook niet in waardevol open gebied. Voor beide aspecten geldt dat als de uitbreiding plaatsvindt ten noorden van De Schout en ten westen van de Maas-Waalweg de beperkingen van het beleid voor EHS of waardevol open gebied niet van toepassing zijn. Daarnaast is de betreffende locatie gelegen in een “zoekgebied regionale waterberging”. In de Streekplanuitwerking Waterberging, vastgesteld door Gedeputeerde Staten 19 december 2006 is het zoekgebied komen te vervallen. De betreffende locatie is ook gelegen in een “Weidevogel- en ganzengebied” buiten de EHS, die door de provincie Gelderland van provinciaal belang wordt geacht. Voor dergelijke gebieden neemt de provincie Gelderland een bijzondere verantwoordelijkheid. Hierop is toegespitst beleid van toepassing: de gebieden worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. Met betrekking tot dit aspect is advies gevraagd aan Staro Bos- en natuurbeheer als specialistisch bureau op het gebied van onder andere ecologisch onderzoek. Het advies is hierna weergegeven. Beoordeling
7
Het perceel waarop de bestaande bedrijfsvoering plaatsvindt alsook de aangrenzende uitbreidingslocatie behoren tot een gebied dat door de Provincie Gelderland is aangewezen als weidevogel- / ganzengebied. Er zijn echter geen exacte gegevens beschikbaar over daadwerkelijk gebruik van dit gebied door verschillende vogelsoorten. Door aanwezigheid van verschillende wateren, voedselrijke graslanden en uiterwaarden is het gebied in potentie zeker geschikt als rust, broed of fourageergebied voor deze vogelsoorten. Weidevogel- / ganzengebieden dienen volgens het provinciaal beleid beschermd te worden tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. Hieronder wordt elk aspect afzonderlijk beoordeeld. Doorsnijding en ruimteslag: De voorgenomen uitbreiding van ca. 1000 m2 zal plaatsvinden op het perceel tussen de bestaande bebouwing van de Gamerse Smid en westelijk gelegen champignonkwekerij. Doordat dit perceel ingesloten ligt tussen de twee bestaand bedrijven zal het in zijn huidige vorm niet van belang zijn voor weidevogels of ganzen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarom niet leiden tot ruimtebeslag of extra doorsnijding van gebied dat op dit moment daadwerkelijk gebruikt wordt door weidevogels of ganzen. Aantasting rust en openheid Weidevogels en ganzen zijn voor het broeden en foerageren afhankelijk van open landschappen waar zij weinig verstoord worden. In dit geval kan mogelijk extra verstoring veroorzaakt worden door een lichte toename van verkeersbewegingen en een toename in de geluidproducerende bedrijfsprocessen zoals lassen, hameren en Iaad- en Ioswerkzaamheden. Hoewel exacte cijfers over de toename van geluidsniveau niet bekend zijn, zal de verstorende werking op vogels naar verwachting beperkt zijn omdat deze werkzaamheden hoofdzakelijk inpandig zullen plaatsvinden. De voorgenomen ontwikkelingen zullen worden gerealiseerd tussen de bestaande bedrijfsruimte en de westelijk geiegen champingnonkwekerij. Het perceel van “De Gamerse Srnid” (inclusief uitbreidingslocatie) vormt gezamenlijk met naastgelegen champignonkwekerij ook in de huidige vorm als één blok een onderbreking van het relatief open Iandschap. Toename van bebouwing binnen dit blok zal niet leiden tot extra aantasting van de openheid van het gebied en daarmee verslechtering van het Ieefgebied voor weidevogels en ganzen. Verlaging van het waterpeil Met name weidevogels zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van graslanden met een relatief hoge grondwaterstand. Bij verlaging van de grondwaterstand komt het voedsel dieper in de grond te zitten en wordt daardoor onbereikbaar voor de vogels. De voorgenomen bedrijfsuitbreiding heeft echter geen direct effect op de grondwaterstand van het weidevogelgebied. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt schoon regenwater via het een gemengd rioolstelsel afgevoerd. Indien schoon regenwater in de toekomst lokaal geïnfiltreerd wordt kan dit mogelijk een bijdrage gaan leveren aan verbetering van het omliggende weidevogelgebied. Aanwezigheid van het bedrijf vormt geen belemmering voor eventuele toekomstige verhoging van de grondwaterstand ten behoeve van de weidevogels. Verstoring: Weidevogels en ganzen zijn respectievelijk tijdens het broedseizoen en de ruiperiode extra gevoelig voor directe verstoring. De uitbreidingslocatie is ook in zijn huidige vorm niet van belang voor weidevogels of ganzen. Afgezien van de eerder beschreven ‘indirecte verstoring’ door Iichte toename van geluid, zal de ontwikkeling niet leiden tot directe verstoring van broedende of ruiende vogels. Conclusie Voorgenomen ontwikkeling Iegt geen fysiek beslag, en heeft ook geen negatief effect op het weidevogel- / ganzengebied door verandering van de grondwaterstand of openheid van bet gebied. Wel heeft Iichte toename van geluid en verkeersbewegingen mogelijk in zeer beperkte mate een verstorende werking op omliggend weidevogel- / ganzengebied. Deze
8
effecten zullen verwaarloosbaar zijn, zeker als men ze in verhouding plaats ten opzichte van andere activiteiten in de omgeving van bijvoorbeeld het waterwinbedrijf of transportbedrijf.
Vestiging op bedrijventerrein Met betrekking tot de vraag of de uitbreiding van maximaal 20% tot 375m2 ook geldt voor gebiedsgebonden bedrijven heeft GS middels een schrijven aan de gemeente Zaltbommel het volgende medegedeeld: Op bladzijde 60 van het streekplan zijn bedrijven genoemd die niet vallen onder de 20% tot 375m2, zoals bijvoorbeeld maneges, loonbedrijven enzovoort. Die bedrijven mogen zich aldaar dus onder voorwaarden vestigen. Maar dan dient wel aangetoond te worden dat het bedrijf aan het buitengebied gebonden is waarbij ook ingegaan dient te worden op het standpunt van de Raad van State die hierover zegt dat een dergelijk bedrijf in principe naar een bedrijventerrein verplaatst zou moeten worden.
Verplaatsing naar een bedrijventerrein is vanuit economisch oogpunt geen optie. De initiatiefnemer heeft zijn klanten in het buitengebied zitten. Op korte afstand ligt er geen industrieterrein. Zou hij moeten verplaatsen dan zou met enorme aarijroutes rekening moeten worden gehouden. Bovendien zit de initiatiefnemer op deze locatie al zijn hele leven en heeft hij daar enorm in geïnvesteerd. Verplaatsing van het bedrijf zou een gigantische kapitaalsvernietiging met zich meebrengen, hetgeen de initiatiefnemer zich niet kan permitteren. De marges in de landbouwmechanisatie zijn minimaal geworden zodat optimaal op efficiency en kostenbesparing moet worden ingezet.
2.2
Regionaal beleid
Regionaal plan Bommelerwaard In het regionaal plan Bommelerwaard is een ruimtelijke visie voor het buitengebied van de Bommelerwaard, gelegen binnen het grondgebied van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel met een tijdshorizon tot 2006 en een doorkijk naar 2015. Hoofddoelstelling van het plan is de ontwikkeling van verschillende ruimtelijke en/of economische functies in samenhang met het versterken van de karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische structuur. Dit dient zodanig te gebeuren dat op middellange termijn de regionaal- economische ontwikkelingsmogelijkheden en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving gegarandeerd zijn. Ten aanzien van uitbreiding van bebouwing wordt in het ontwikkelingsperspectief gesteld dat uitbreiding ten behoeve van een andere dan de agrarische functie niet is toegestaan in het landelijk open
9
gebied met grondgebonden landbouw en niet–open gebieden met grondgebonden landbouw. De ontwikkelingsmogelijkheden van de grondgebonden landbouw mogen niet beperkt worden.
2.3
Gemeentelijk beleid
Bestemmingsplan “Buitengebied, integrale herziening” Het perceel is opgenomen in het bestemmingsplan ”Buitengebied, integrale herziening” van de gemeente Brakel. Dit bestemmingsplan is op 11 december 1995 door de gemeenteraad van Brakel vastgesteld en op 11 juli 1996, onder nummer RG96.1846, door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland gedeeltelijk goedgekeurd. Goedkeuring werd onder meer onthouden aan de bepaling in het bestemmingsplan dat voor nieuw te vestigen, volwaardige agrarische bedrijven, een agrarisch bouwperceel van maximaal 1,5 hectare kan worden opgenomen. Voor onderhavig perceel is de bestemming ” Bedrijfsbebouwing, categorie I“ (artikel 13) van toepassing. De bestemming wordt toegepast op niet-agrarische bedrijven en inrichtingen in diverse categorieën. Categorie I bevat de functioneel aan het buitengebied niet-agrarische bedrijven. Voor de categorie I – bestemming geldt dat de gronden volledig mogen worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter bedragen. De bestemming geeft expliciet aan dat het bedrijf is verbonden aan het buitengebied. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing past niet binnen het bestemmingsplan omdat de bebouwing niet binnen het bestemmingsvlak kan worden gerealiseerd. De reden waarom de gewenste bebouwing niet binnen het bestemmingsvlak kan worden gerealiseerd is omdat het bestemmingsvlak “Bedrijfsbebouwing, categorie I” waarop het bedrijf is gesitueerd, niet op de goede plaats is gelegd. Medewerking aan de te verlenen vrijstelling kan uitsluitend middels toepassing van een artikel 19 lid 1 WRO-procedure. De onderhavige ruimtelijke onderbouwing vormt de basis voor de vrijstellingsprocedure. Zodra het vrijstellingsbesluit is genomen zal dit besluit als bijlage aan het bestemmingsplan “”Buitengebied integrale herziening” worden toegevoegd.
10
11
12
3
DE AANVRAAG EN BEOORDELING
Aanvraag Bij de gemeente Zaltbommel is in 2001 een verzoek binnen gekomen voor uitbreiding van bedrijfsbebouwing van het bedrijf “De Gamerse Smid” gelegen nabij perceel Maas-Waalweg 10 te Zuilichem. De Gamerse Smid is een landbouwmechanisatie bedrijf In het verzoek wordt de gemeente gevraagd medewerking te verlenen voor de bouw van een een werkplaats. Economische groei maakt uitbreiding noodzakelijk. Een toename aan opdrachten doet de behoefte aan extra ruimte voor lichte constructiewerkzaamheden groeien. Tevens is er behoefte aan een opslagruimte voor de voorraad. Het bedrijf kan het zich nu niet permitteren een voorraad van producten (veekarren en oprijwagens) aan te houden wegen chronisch ruimtegebrek. Extra ruimte voor het tentoonstellen van de producten is tenslotte gunstig voor de verkoop van de producten. Met betrekking tot de situering van de bebouwing kan worden opgemerkt dat het betreffende bedrijfsterrein geen andere mogelijkheden biedt. Aangezien het bedrijf wordt aangedaan door grote landbouwmachines en auto’s met grote trailers, moet het terrein ruimte blijven bieden voor goede en veilige manoeuvreerbewegingen en moeten op het buitenterrein royale parkeervoorzieningen in stand blijven. Daardoor dient de ruimte tussen de bestaande hallen onbebouwd te blijven en is het voor de hand liggend dat de nieuwe hal achter de bestaande hal 2 wordt gebouwd. Zo sluit het logistiek aan op de aanwezige bebouwing. Hiernaast is ook procestechnisch de situering van deze hal voor de hand liggend. In hal 2 vinden reparatie- en constructiewerkzaamheden plaats terwijl in de nieuw te bouwen hal de voorraad aan staal en andere componenten wordt opgeslagen en het gereed product dat in hal 2 wordt vervaardigd wordt opgesteld. Het is bedrijfsmatig niet logisch deze twee functies fysiek te scheiden. Een verplaatsing naar een bedrijfsterrein is gezien vanuit een economisch standpunt geen optie. De wereld van de landbouwmechanisatiebedrijven is economisch gezien zeer slecht. Steeds meer kleine landbouwbedrijven worden opgeheven en schaalvergroting is een steeds vaker terugkerend verschijnsel. De grote landbouwbedrijven zijn al lang niet meer trouw aan één mechanisatiebedrijf, doch kopen en repareren daar waar dat het snelst, best en goedkoopst gebeurt. De bestaande landbouwmechanisatiebedrijven opereren dan ook in een verdringingsmarkt en worden door de malaise in de landbouw
13
gedwongen voor lage prijzen en marges te werken. Ook deze bedrijven ontkomen niet aan een schaalvergroting. De Gamerse smid is tot op heden een gezond bedrijf dat werkgelegenheid biedt aan vier personen. Wil het in de naaste toekomst nog bestaansrecht hebben dan zal het bedrijf moeten uitbreiden. Na uitbreiding van het bedrijf zullen er twee arbeidsplaatsen bijkomen. Alleen op deze wijze kan het bedrijf aan de toenemende concurrentiedruk het hoofd bieden. Door FSV Accoutants is een onderzoeksrapport opgesteld inzake de rentabiliteitsverwachting bij uitbreiding op de bestaande locatie. ten opzichte van gehele bedrijfsverplaatsing (17 juni 2008). Geconcludeerd wordt dat ondanks de huidige sterke stijging van de omzet, waarvan de potentie reeds aanwezig, het verplaatsen van het bedrijf naar een locatie elders economisch onverantwoord is. Het bedrijfsresultaat wordt dan negatief met ten minste 14% van de omzet. Mede hierdoor is ook het aantrekken van een financiering voor de kosten van een verplaatsing niet mogelijk. Het bedrijf heeft economisch en financieringstechnisch slechts één mogelijkheid en dat is uitbreiden op de bestaande locatie. Het rapport is separaat aan deze onderbouwing toegevoegd. Beoordeling De voorgestane uitbreidingslocatie bevindt zich ten westen van de huidige bebouwing. Het betreft een reeds ingesloten terrein, dat momenteel wordt benut als paardenwei. Aan de zuidzijde bevindt zich ‘De Schout’, aan de westzijde bevindt zich de champignonkwekerij, en aan de oost- en noordzijde de bestaande bebouwing van de Gamerse Smid. Voorgenomen ontwikkeling Iegt geen fysiek beslag, en heeft ook geen negatief effect op het weidevogel- / ganzengebied door verandering van de grondwaterstand of openheid van bet gebied. Omdat alle werkzaamheden inpandig in een goed geïsoleerde hal plaatsvinden, neemt het productiegeluid niet toe. Wel heeft een Iichte toename van geluid vanwege de verkeersbewegingen mogelijk in zeer beperkte mate een verstorende werking op omliggend weidevogel- / ganzengebied. Deze effecten zullen verwaarloosbaar zijn, zeker als men ze in verhouding plaats ten opzichte van andere activiteiten in de omgeving van bijvoorbeeld het waterwinbedrijf of transportbedrijf. Bovendien zal de uitbreiding van een deugdelijke landschappelijke inpassing/afscherming worden voorzien.
14
Op te richten hal
Parkeren
15
4
MILIEUKUNDIGE ASPECTEN
Hinderaspecten Het betreft hier de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Eventuele hinder door geur, stof en geluid zal ondervangen worden middels de recent verleende milieuvergunning, die is afgestemd op de nieuwe situatie. De door de VNG uitgegeven editie “Bedrijven en milieuzonering” geeft als richtlijn voor dienstverlenende bedrijven voor de landbouw een aan te houden afstand tot woonbebouwing van 50 meter. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op een afstand van ruim 70 meter van de nieuw op te richten hal. Een negatieve invloed op het leefklimaat is derhalve niet te verwachten. In de nieuwe bedrijfshal zal de magazijnfunctie worden ondergebracht (onderdelen voor landbouwmachines, staal en dergelijke). Het gereed product zal in deze hal voor de klanten worden opgesteld. Zonodig vinden er in de hal ook lichte constructiewerkzaamheden plaats. De hinder voor de omgeving zal slechts in geringe mate toenemen. Er zal sprake zijn van een minieme toename van het aantal verkeersbewegingen. De constructiewerkzaamheden welke thans plaatsvinden en vergund zijn zullen geactiveerd worden, te meer daar er twee arbeidsplaatsen zullen bijkomen. Binnen de geldende milieuvergunning zal dit geen overlast voor de omgeving opleveren. De activiteiten die geluid veroorzaken zoals lassen, hameren, laad- en loswerkzaamheden van staal vinden doorgaans inpandig plaats met gesloten bedrijfsdeuren. Het bedrijf is nooit met klachten uit de omgeving ten aanzien van geluid geconfronteerd. In de nieuwe hal worden grotendeels reeds bestaande activiteiten uitgeoefend zij het op een vergroot vloeroppervlak en op een veel efficiëntere wijze. Door bureau Peutz is in het kader van de vergunningaanvraag Wet milieubeheer een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hiertoe is de te verwachten geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat de vigerende grenswaarden niet zullen worden overschreden. De activiteiten leveren geen gevaar op voor de omgeving. Van geuroverlast is eveneens geen sprake. De lasdampen worden conform de geldende normen op grote hoogte door het dak afgevoerd. Het bedrijf levert geen beperkingen op voor eventueel omliggende agrarische bedrijven. Ook omgekeerd hinderen de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet de bedrijfvoering van het landbouwmechanisatiebedrijf.
16
Verkeer Los van de uitbreiding van het bedrijf zullen de verkeersbewegingen op de Schout naar verwachting nog meer toenemen door: • de vestiging van een champignonkwekerij; • de uitbreiding van aardappelgroothandel en transport Van de Werken; • de intensivering van de activiteiten op de locatie van het Waterschap Rivierenland. Gelet op de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Schout, is onder meer besloten om de Schout te verbreden. Mede hierdoor is een geringe toename van het aantal vervoersbewegingen in casu vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel.
Bodem In het kader van de geplande nieuwbouw is juli 2004 door Verhoeven milieutechniek b.v. een nulsituatie en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De veldwerken zijn uitgevoerd op 1 juli 2004. Uit het onderzoeksrapport (projectnummer B04.2227) kan worden geconcludeerd dat er een lichte verontreiniging in de bovengrond op de onderzoekslocatie aanwezig is. Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico’s voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is er geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico’s. Vanuit milieuhygiënische oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw van een bedrijfshal en kantoorpand op het perceel. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Luchtkwaliteit Op 1 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit (hierna te noemen: het Besluit) in werking getreden (Stb 2005, 316 en 2005, 398). Op grond van artikel 7, tweede lid, van dit Besluit, moeten de daarin genoemde grenswaarden in acht worden genomen bij de ontwikkeling van dit plan (het betreft in dit geval het oprichten van bedrijfsbebouwing met kantoor aan reeds aanwezige bebouwing). Daarbij zijn vooral de grenswaarden van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Ligging (mogelijke) bronnen ten opzichte van plangebied De belangrijkste lokale bronnen voor de emissies van NO2 en PM10 zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en zogenaamde puntbronnen. Binnen niet al te grote afstand van het plangebied liggen de volgende
17
bronnen die mogelijk invloed hebben op de luchtkwaliteit van het plan (bij de afstandsberekening wordt het midden van de (vaar)weg aangehouden).
Bronnen Maas Waalweg van Heemstraweg
Afstand t.o.v. rand plangebied 35 meter 290 meter
De volgende bronnen hebben geen invloed op de luchtkwaliteit van het plangebied, omdat deze op een grote afstand zijn gelegen. Het betreft rijksweg A2 (>5 km) en rivier de Waal (1,75 km). Berekeningen Om inzage te krijgen in de achtergrondconcentraties en bijdragen van wegen is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Car II, versie 4.0. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van het Besluit juncto de bijlage behorend bij artikel 12, zesde lid, van de Meetregeling luchtkwaliteit 2005, worden de berekende jaargemiddelde concentraties en 24uurgemiddelde concentraties PM10 gecorrigeerd voor de bijdrage zeezout. Voor Zaltbommel wordt de jaargemiddelde concentratie gecorrigeerd met 4 µg/m3. De grenswaarde voor het toegelaten aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie wordt met 6 dagen verminderd. Bij de berekening is rekening gehouden met de bijdrage van het wegverkeer dat van de Maas Waalweg en de Van Heemstraweg (N322) gebruik maakt. Er is gebruik gemaakt van de verkeerstellingen en prognoses van AGV Adviseurs in Mobiliteit te Utrecht (rapportnummer 20030160r/r 2661 d.d. 10-05-2004). Het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal, onderverdeeld naar categorie motorvoertuig, voor zowel de situatie in 2003 als de prognose voor 2015, geeft het volgende beeld: Maas Waalweg intensiteit (mve/etmaal) licht (%) middelzwaar (%) zwaar (%) Totaal Van Heemstraweg intensiteit (mve/etmaal) licht (%) middelzwaar (%) zwaar (%)
2003 3104 (89,2%) 254 (7,3%) 122 (3,5%)
2015 4772 384 184
3480
5250
2003 5197 (84,5%) 566 (9,2%) 387 (6,3%)
2015 7275 792 543
18
Totaal
6150
8610
Bij de prognose voor het jaar 2015 is reeds rekening gehouden met de toename van het wegverkeer dat gebruik zal gaan maken van de Maas Waalweg en Van Heemstraweg. Het betreft in dit geval de verwachte autonome groei van het wagenpark en de groei van het aantal vervoersbewegingen per etmaal als gevolg van planologische ontwikkelingen in de omgeving (zie paragraaf 4.1. van eerder genoemd rapport van AGV). Gevonden waarden Uit de uitgevoerde berekeningen zijn de volgende waarden voortgekomen (de volledige overzicht is als bijlage bijgevoegd):
NO2 (jaargemiddelde) PM10 (jaargemiddelde) PM10 (overschrijdingen daggemiddelde)
2003 28 µg/m3 35 µg/m3 58
2015 23 µg/m3 27*µg/m3 29**
* inclusief zeezoutcorrectie van 4µg/m3 ** inclusief zeezoutcorrectie van 6 overschrijdingen Zie bijlage 1 voor de Car-berekeningen 2003 en bijlage 2 voor de Carberekeningen 2015. De zeezoutcorrectie is handmatig toegepast. Bijdrage planontwikkeling De bijdrage van het plan is niet relevant. Het gaat immers om de uitbreiding van een bestaand bedrijf; het aantal vervoersbewegingen per etmaal van en naar de inrichting neemt niet of nauwelijks toe. Conclusie De luchtkwaliteit in het plangebied ligt in 2015 onder de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005. De uitbreidingen/wijzingen waarin het plan voorziet, dragen niet bij tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het onderhavige plan. Huidige stand van zaken De latere versies van CAR II zijn voorzien van een scenario waarin de meest recente gegevens over de ontwikkeling van emissiefactoren en achtergrondconcentraties zijn verwerkt. Daarbij is rekening gehouden met de effecten van het extra pakket van concrete maatregelen dat het
19
kabinet heeft aangekondigd (Prinsjesdag-pakket) en intensivering van het Europese beleid (Euro-5-normen). Ook de concentratiedaling gemeten door het LML heeft er toe geleid dat de scenario’s zijn bijgesteld en daardoor voor de berekende jaren lagere achtergrondconcentraties laat zien dan de vorige versie 4.0.0. van CAR. Een nieuwe berekening wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
20
5
EXTERNE VEILIGHEID
De provincie Gelderland heeft een zogenaamde risicokaart opgesteld. Op de kaart zijn zoneringsafstanden van plaatsgebonden risico berekend. De zoneringsafstand is de afstand vanaf een risicobron waar een bepaald plaatsgebonden risico (PR) is. In de Nederlandse milieuwet- en regelgeving zijn er grenswaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico. Het PR geeft aan op welke plek (de risicocontour) er een bepaalde kans is op een ramp en eventuele slachtoffers daarbij. Vanaf de rand van de risicocontour neemt het risico tot de bron toe. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat er geen risicocontour nabij het plangebied ligt.
+ Risicokaart provincie Gelderland Nieuwe gevoelige bestemmingen mogen niet worden gerealiseerd in gebieden waar sprake is van een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar, oftewel de kans per jaar dat een persoon, die op een bepaalde plaats (onafgebroken en onbeschermd) verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel is betrokken, moet kleiner zijn dan 1 op 1 miljoen.
21
De locatie is gelegen op voldoende afstand tot risicovolle activiteiten, zoals transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen en risicovolle inrichtingen.. Uit de risicoatlas hoofdwaterwegen Nederland blijkt dat het plaatsgebonden risico de waarde van 10-6 alleen overschrijdt op de oever van de Westerschelde, langs het Lekkanaal, langs een gedeelte van het Amsterdam – Rijnkanaal nabij Utrecht en Amsterdam en een klein gedeelte van de Oude Maas.
22
Uit de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen blijkt dat nabij het plangebied geen wegen aanwezig zijn die waarde van 10-6 overschrijden.
23
6
WATERHUISHOUDING
6.1
Beschrijving huidig watersysteem
Grondwatersysteem Met betrekking tot het grondwatersysteem is geen relevante informatie beschikbaar. Rijksbeleid In de Vierde Nota Waterhuishouding (1998) is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer 21e eeuw moet aan het watersysteem meer ruimte worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de trits "vasthoudenbergen-afvoeren" staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het watersysteem. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde. Daarnaast komt uit de Nota Waterbeheer 21e eeuw de trits schoonhouden, scheiden en schoonmaken naar voren. Provinciaal beleid Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen. Op provinciaal niveau is de visie op waterbeheer vastgelegd in het Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3), en Gelders Milieuplan (GMP3, vastgesteld door PS op 30 juni 2004). Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. Uit de evaluatie van het vorige Waterhuishoudingsplan is onder meer gebleken dat de gewenste oppervlaktewaterkwaliteit nog niet overal is gerealiseerd, alhoewel de waterkwaliteit wel aanzienlijk is verbeterd. Ook is gebleken dat het gewenste herstel van de verdroogde natuur niet is gerealiseerd. Er zijn veel projecten uitgevoerd, maar deze
24
waren te versnipperd en te kleinschalig van karakter waardoor het rendement gering is geweest. De grondwateronttrekking door de industrie blijkt volgens wens te zijn verminderd. Er zijn echter aanvullende maatregelen in het oppervlaktewaterbeheer nodig om de omgevingskwaliteit optimaal te laten profiteren van deze verminderde grondwateronttrekking. Uit de evaluatie blijkt dat het nieuwe waterbeleid meer moet aansturen op gebiedsgerichte en resultaatgerichte uitvoering en dat het nieuwe waterbeleid samenwerking tussen de verschillende uitvoerende instanties dient te bevorderen. Doelstelling van het Waterhuishoudingsplan is dat het waterbeheer in 2030 volledig op orde ten behoeve van de maatschappelijke functies. Voor deze functies zal door de waterschappen het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem worden bepaald. Het waterbeheer heeft betrekking op de thema’s ‘veiligheid tegen hoogwater’, ‘droge voeten en water voor droge tijden’, ‘natte natuur’, ‘schoon water in gebieden’ en ‘schoon water uit de kraan’. Het lange termijn beleid in dit Waterhuishoudingsplan is gelijk aan het beleid uit het vorige Waterhuishoudingsplan, aangevuld met het waterbeleid voor de 21e eeuw met ‘voldoende ruimte voor de rivier’ en ‘voldoende ruimte om regenwater vast te houden in sloten en plassen en in waterbergingsgebieden die geschikt zijn om bij zeer hevige regenbuien tijdelijk te kunnen onderlopen’. Het Waterhuishoudingsplan dient om tenminste de algemeen voorkomende planten en dieren voldoende levenskansen te bieden en te voorzien in water dat geschikt is voor de verschillende functies. Stroomgebiedvisie De waterhuishouding kan het beste per stroomgebied worden bepaald, waarbij de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. Deze stroomgebiedbenadering is erop gericht waterhuishoudkundige problemen niet af te wentelen op andere stroomgebieden. Deze benadering is ook in het nieuwe streekplan toegepast, waarbij water een belangrijke randvoorwaarde is voor de ruimtelijke ordening. Waterschapsbeleid Het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006 geeft voor het gebied een globale beschrijving van het watersysteem, en een nadere concretisering van doelen en aandachtspunten ten aanzien van kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater. Met het oog op de verwachte toename van de neerslag, veranderend landgebruik, de bodemdaling en de zeespiegelstijging wordt het belang om snel te zoeken naar oplossingen voor deze problematiek benadrukt. De oplossingen zullen in de lijn liggen van de drietrapsstrategie "vasthoudenbergen-afvoeren".
25
De watertoets In het kader van de watertoets zal de onderbouwing nog aan het Waterschap Rivierenland worden voorgelegd. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een grondwaterwingebied. Het huishoudelijk afvalwater zal worden geloosd op het bestaande vuilwaterriool. De hemelwaterafvoer van de nieuw te bouwen hal 3 zal worden aangesloten op een op het terrein aan te leggen vijver. Voor extreem hoge waterstanden krijgt de vijver een overstort naar een nabijgelegen waterloop. De vijver zal voldoende inhoud krijgen om als retentiebassin te fungeren.
26
7
FLORA EN FAUNA
Vogel- en of habitatrichtlijn
Ecologische hoofdstructuur (arcering) Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, Natura 2000. Hiervoor zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen. Voor deze aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden. Onderhavig plangebied is niet in of in de nabijheid van een aangewezen danwel aangemeld Vogel- of Habitatrichtlijngebieden gesitueerd. Het voorgenomen initiatief zal derhalve geen invloed hebben op bovengenoemde beschermde gebieden. Het gebied is nabij de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Voorgenomen initiatief heeft hier echter geen invloed op gelet op het huidige gebruik van het terrein en de beperkte omvang van het initiatief. Een aantal weidevogel- en ganzengebieden ligt buiten de EHS. Deze zijn in het streekplan aangegeven op de Beschermingskaart. Deze gebieden
27
dienen beschermd te worden tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. Op de consequenties voor het gebied is hiervoor al ingegaan.
Flora- en Faunawet Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten tevens een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten worden beschermd. Deze soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora en Faunawet (april 2002). In Nederland komen zo'n 36.000 dier- en plantensoorten voor. Ongeveer 500 soorten krijgen bescherming van de Flora- en Faunawet. De Flora- en faunawet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het “nee, tenzij”- principe). Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Om deze kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en faunawet een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken. Ontheffing Van de hierboven genoemde verboden is onder voorwaarden een ontheffing mogelijk. Zo kan de minister van LNV op basis van artikel 75 Flora- en faunawet ontheffing verlenen bij afwezigheid van alternatieven, indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor minder zeldzame soorten geldt dat een ontheffing kan worden verleend wanneer geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In alle gevallen geldt dat slechts ontheffing kan worden verleend in verband met een door de wetgever erkend belang, zoals dwingende redenen van groot openbaar belang. Voor minder zeldzame soorten erkent de wetgever ook ruimtelijke inrichting als grondslag voor ontheffing. Op 23 februari 2005 is het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten inwerking getreden. Met de aangepaste regelgeving is niet meer altijd een ontheffing nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte onder andere ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gedacht aan een breed scala van grootschalige of kleinschalige activiteiten: aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens of woonwijken, maar ook de bouw van een schuur of de verbouwing van een huis. Het gaat hierbij doorgaans om ingrijpende veranderingen die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied.
28
Afhankelijk van de voorgestane activiteiten op de planlocatie en de aangetroffen soorten geldt een vrijstelling of dient een ontheffing te worden aangevraagd (hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter de regeling). In het kader van het besluit is sprake van twee soorten vrijstellingen: • een algemene vrijstelling (voor algemene soorten); • een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld handelt conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamer soorten). De gedragscode betreft een sectorale of vanuit een organisatie of een bedrijfstak opgestelde en ter goedkeuring aan de minister van LNV voorgelegde code, waarin wordt beschreven hoe bij werken schade aan de beschermde dieren en planten kan worden voorkomen of tot een minimum worden beperkt. Vogels zijn in Nederland gelijk beschermd, waarbij geldt dat vooral in het broedseizoen (15 maart – 15 juli (15 augustus voor moeras- en andere watervogels)) sprake kan zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zijn. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat grootschalige percelen in intensief beheerde graslandgebieden, zoals bij Zuilichem slechts aan een beperkt aantal planten en dieren leefmogelijkheden bieden. Zeldzame soorten zijn over het algemeen niet te verwachten, omdat deze soorten veelal kritische eisen aan hun leefomgeving stellen.
29
8
ARCHEOLOGIE
In oktober 2004 voerde BILAN in opdracht van Baas BV een archeologisch onderzoek uit aan de Maas-Waalweg in Zuilichem, gemeente Zaltbommel (provincie Noord-Brabant). Aanleiding voor het archeologisch onderzoek waren de geplande bodem ingrepen in het plangebied. Op het terrein is immers nieuwbouw gepland voor een kantoorruimte en een bedrijfshal. Eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond zullen hierbij onherroepelijk worden aangetast. Uit het bureauonderzoek bleek in de diepere ondergrond van het plangebied een geulzandlichaam van een oude stroom gordel aanwezig, die actief was in het Mesolithicum (het Brakel-systeem). Tevens zijn in de omgeving van het plangebied diverse woongronden aanwezig uit de late ijzertijd en I of Romeinse tijd. Deze zijn alle gerelateerd aan een jongere stroom gordel ten noorden van het plangebied (de Bruchemse stroomgordel), die actief was in de ijzertijd en de Romeinse periode. Op basis van een detailkartering uit het verleden kan echter worden aangenomen dat in het plangebied mogelijk ook oever- of geulafzettingen van het Bruchemse systeem in de ondergrond aanwezig zijn. In het plangebied kunnen onder de komklei mogelijk sporen, artefacten, mogelijk-antropogene objecten en I of bewoningslagen vanaf het Mesolithicum worden aangetroffen. Mogelijk was er bewoning in de ijzertijd en lof Romeinse periode. Het plangebied heeft dan ook een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Uit het booronderzoek bleek dat in het plangebied komklei en oeverafzettingen bovenop geulzand van het Brakel-systeem aanwezig waren. Op een laklaag na werden geen humeuze vegetatieniveaus aangetroffen. Er werden geen sporen, artefacten of mogelijk-antropogene objecten in de boringen aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek komt de middelhoge archeologische waarde van het plangebied te vervallen. Er wordt dan ook geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel blijft bij bodemingrepen de Monumentenwet van kracht, die stipuleert dat archeologische vondsten of structuren binnen drie dagen aan de bevoegde instanties moeten worden gemeld. Het ingediende archeologische onderzoek is op 28-12-2005 door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Er zal geen vervolgonderzoek nodig zijn. De rapportage is als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd.
30
9
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
De exploitatie komt geheel voor rekening van de ontwikkelende partij. Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling van het plan geen kosten en of risico’s verbonden.
Een planschade-risicoanalyse is separaat aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
31