6874/03 (Presse 59) (OR. en)
2490e zitting van de Raad
- CONCURRENTIEVERMOGEN (Interne markt, Industrie en Onderzoek) Brussel, 3 maart 2003
Voorzitter:
de heer Apostolos TSOCHATZOPOULOS Minister van Ontwikkeling van de Helleense Republiek
Internet: http://ue.eu.int/ E-mail:
[email protected]
6874/03 (Presse 59)
Voor meer informatie: tel. 32 2 285 67 00 – 32 2 285 81 11
1
NL
3.III.2003
INHOUD 1
DEELNEMERS.................................................................................................................................. 3 BESPROKEN PUNTEN VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE EUROPESE RAAD OP 21 MAART 2003 ........................................................................................................................... 5 CONCURRENTIEVERMOGEN EN ONDERNEMERSCHAP - OPENBAAR DEBAT Conclusies van de Raad ..................................................................................................................... 11 GEMEENSCHAPSOCTROOI .......................................................................................................... 15 OPENBAAR OVERNAMEBOD ...................................................................................................... 19 MODERNISERING EN VEREENVOUDIGING VAN HET ACQUIS COMMUNAUTAIRE ..... 20 GROENBOEK: HET EUROPEES RUIMTEVAARTBELEID........................................................ 21 ITER (INTERNATIONALE THERMONUCLEAIRE EXPERIMENTELE REACTOR) .............. 22 WETGEVINGSPAKKET "CHEMISCHE STOFFEN" .................................................................... 23 INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN................................................................................. 24 DIVERSEN........................................................................................................................................ 25 –
Derde ontmoeting Eureka-Azië ................................................................................................ 25
–
Omzetting van de communautaire wetgeving .......................................................................... 25
ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN HANDELSBELEID –
China – Regels voor de invoer uit derde landen....................................................................................................... I
1
Wanneer de Raad verklaringen, conclusies of resoluties heeft aangenomen, wordt dat in de titel van het betrokken punt vermeld. De aangenomen teksten staan tussen aanhalingstekens. De documenten waarvan het nummer in de tekst wordt genoemd, staan op de internetsite van de Raad http://ue.eu.int. Besluiten ten aanzien waarvan verklaringen voor de Raadsnotulen zijn afgelegd die beschikbaar zijn voor het publiek, zijn aangegeven met een asterisk; de tekst van de verklaringen staat op de bovengenoemde internetsite van de Raad en is ook verkrijgbaar bij de Persdienst.
6874/03 (Presse 59)
2
NL
3.III.2003
DEELNEMERS De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd: België: de heer Charles PICQUE de heer Eric TOMAS
Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Energie en Huisvesting
Denemarken: de heer Bendt BENDTSEN de heer Helge SANDER
Minister van Economische Zaken, Handel en Industrie Minister van Wetenschap, Technologie en Ontwikkeling
Duitsland: de heer Wolfgang CLEMENT de heer Hansjörg GEIGER
Minister van Economische Zaken en Arbeid Staatssecretaris, ministerie van Justitie
Griekenland: de heer Apostolos TSOCHATZOPOULOS
Minister van Ontwikkeling
Spanje: de heer Ramón de MIGUEL Y EGEA de heer Pedro MORENÉS EULATE
Staatssecretaris voor Europese Zaken Staatssecretaris van Wetenschapsbeleid en Technologie
Frankrijk: mevrouw Nicole FONTAINE mevrouw Claudie HAIGNERE de heer Renaud DUTREIL
Ierland: mevrouw Mary HARNEY
Minister, toegevoegd aan de minister van Economische Zaken, Financiën en Industrie, belast met Industrie Minister, toegevoegd aan de minister van Jeugdzaken, Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Wetenschappelijk Onderzoek en Nieuwe Technieken Staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Economische Zaken, Financiën en Industrie, belast met Midden- en Kleinbedrijf, Handel, Ambacht, Vrije Beroepen en Verbruik Vice-eerste minister (Tánaiste) en minister van Ondernemingen, Handel en Werkgelegenheid
Italië: de heer Antonio MARZANO de heer Rocco BUTTIGLIONE de heer Guido POSSA
Minister van Productieve Activiteiten Minister zonder portefeuille, bevoegd voor Communautair Beleid Onderminister van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek
Luxemburg: de heer Henri GRETHEN
Minister van Economische Zaken
Nederland: de heer Atzo NICOLAÏ
Staatssecretaris voor Europese Zaken
Oostenrijk: de heer Martin BARTENSTEIN
Minister van Economische Zaken en Arbeid
Portugal: de heer Carlos TAVARES
Minister van Economische Zaken
Finland: de heer Kare HALONEN
Plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Zweden: de heer Sven-Eric SÖDER
6874/03 (Presse 59)
Staatssecretaris bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, belast met Noordse Zaken
3
NL
3.III.2003
Verenigd Koninkrijk: mevrouw Patricia HEWITT
Minister van Handel en Industrie, minister van Vrouwenzaken
* Commissie: de heer Erkki LIIKANEN de heer Frits BOLKESTEIN de heer Philippe BUSQUIN
6874/03 (Presse 59)
*
*
lid lid lid
4
NL
3.III.2003
BESPROKEN PUNTEN VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE EUROPESE RAAD OP 21 MAART 2003 De Raad was ingenomen met het verslag van de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad en hield een gedachtewisseling over de stand van zaken bij het proces van Lissabon. De delegaties benadrukten het belang van verdere vooruitgang bij de markthervormingen en het zorgen voor gunstige randvoorwaarden voor innovatie en ondernemerschap in de Unie. Zij beklemtoonden vooral dat een geïntegreerde aanpak nodig is waarbij ook, bij alle beleidsinitiatieven die aan de Raad in welke formatie dan ook worden voorgelegd, rekening wordt gehouden met vraagstukken op het gebied van concurrentievermogen. De Raad onderstreepte de rol van de nieuwe Raad Concurrentievermogen, niet in de laatste plaats gezien de huidige onzekere economische vooruitzichten en de uitdagingen en mogelijkheden die de uitbreiding van de Unie biedt en nam de volgende bijdrage voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad aan: "I.
INLEIDING: STRATEGIE VAN LISSABON - STAND VAN ZAKEN Zoals gesteld in het voorjaarsverslag van de Commissie 2, is er weliswaar op bijna alle gebieden van de strategie van Lissabon vooruitgang geboekt, maar was die te traag en te weinig gericht en gecoördineerd om de nodige resultaten op te leveren. De uitvoering van de agenda van Lissabon moet worden versneld, moet een nieuw elan krijgen en tastbare resultaten opleveren, vooral gelet op de onzekere economische vooruitzichten en de aanhoudende hoge werkloosheid. De mondialisering en de uitbreiding van de Europese Unie bieden uitdagingen en kansen met betrekking tot groei, concurrentievermogen en samenhang die optimaal benut moeten worden.
II.
DE ROL VAN DE RAAD CONCURRENTIEVERMOGEN Het is van essentieel belang dat de nieuwe Raad Concurrentievermogen zijn horizontale rol actief opneemt en zorgt voor een geïntegreerde aanpak ter bevordering van concurrentievermogen en groei, zowel bij het aansturen van de agenda van Lissabon als in het bredere verband van de wereldeconomie. Deze Raad zal aan de hand van analyses van de Commissie zowel horizontale als sectorale kwesties op het gebied van het concurrentievermogen op gezette tijden opnieuw bezien. Hij zal ook nagaan hoe bij alle beleidsinitiatieven die gevolgen hebben voor het bedrijfsleven, met name het MKB, terdege rekening kan worden gehouden met kwesties op het gebied van het concurrentievermogen, en zal zich hierover uitspreken; hij zal zorgen voor samenhang en evenwicht tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling economie, maatschappij en milieu.
2
Doc. 5454/03 - COM(2003) 5.
6874/03 (Presse 59)
5
NL
3.III.2003 Met dat doel zal de Raad Concurrentievermogen zich in het kader van een geïntegreerde strategie voor het concurrentievermogen, die door de Commissie moet worden uitgewerkt, richten op belangrijke concurrentievraagstukken, namelijk de goede werking van de interne markt, betere regelgeving, het concurrentievermogen van de industrie, het bevorderen van het ondernemerschap en het kleinbedrijf, het benutten van innovatie en het bevorderen van onderzoek. De uitvoering van de agenda berust niet alleen bij de Gemeenschap, maar vergt ook maatregelen op lokaal, nationaal en regionaal niveau. De opencoördinatiemethode kan een waardevol instrument zijn om vooruitgang te bevorderen en communautaire maatregelen te ondersteunen, indien het op passende gebieden doeltreffend, met minimale administratieve lasten en op vrijwillige basis wordt toegepast en het subsidiariteitsbeginsel ten volle geëerbiedigd wordt. De Raad Concurrentievermogen zal de prioriteit van de maatregelen bepalen en zorgen voor een doeltreffende uitvoering en follow-up. III.
PRIORITAIRE ACTIEGEBIEDEN
a)
Concurrentiële en efficiënte Europese bedrijven Een dynamische, concurrentiële industrie en dienstensector zijn van wezenlijk belang voor duurzame groei en welvaart in een uitgebreid Europa. Het is nodig in alle sectoren, met inbegrip van het toerisme, het algemene bedrijfsklimaat te verbeteren en een maatschappij te bevorderen waarin innovatie en ondernemerschap gewaardeerd worden. Kleine bedrijven vormen de ruggengraat van de economie van de EU en hebben daarom in dat verband een sleutelrol te vervullen. •
De verbetering en vereenvoudiging van de wetgeving met gevolgen voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven dient zowel door de Gemeenschap als op nationaal niveau actief te worden nagestreefd door daarin het concept "denk eerst klein" te integreren. In dat verband moet er hoge prioriteit worden gegeven aan een snelle uitvoering van het actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving" en met name aan een spoedige sluiting van de interinstitutionele overeenkomst inzake de verbetering van de regelgeving.
•
De Commissie dient van communautaire wetgevingsvoorstellen systematische en algemene effectbeoordelingen uit te voeren en het bedrijfsleven en alle belanghebbende partijen te raadplegen; bij de besluitvorming moet rekening worden gehouden met de uitkomst daarvan, om ervoor te zorgen dat er in EU-kader een evenwichtige aanpak wordt gevolgd en dat Europese bedrijven concurrerend blijven en onder gelijke mededingingsvoorwaarden in de wereldeconomie opereren. Een strategie voor chemische stoffen die de volksgezondheid en het milieu beschermt en tegelijkertijd de productiviteit van de chemische industrie verbetert, moet de proef op de som worden.
•
Een gecoördineerde aanpak van het ondernemerschapsbeleid vergt dat op samenhangende en consistente wijze wordt ingespeeld op de behoeften van de ondernemers door belemmeringen voor de oprichting, ontwikkeling en groei van ondernemingen, weg te nemen en risico's en beloningen in balans te brengen. De Raad spoort de lidstaten aan om actief deel te nemen aan het raadplegingsproces naar aanleiding van het onlangs gepresenteerde Groenboek van de Commissie over "Ondernemerschap in Europa", en verzoekt de Commissie om als follow-up voor het einde van 2003 een passend actieplan over ondernemerschap voor te stellen.
6874/03 (Presse 59)
6
NL
3.III.2003
b)
•
Het kleinbedrijf moet daadwerkelijk bij het beleidsvormingsproces betrokken en geraadpleegd worden. Er moet vaart worden gezet achter een innovatieve uitvoering van het Europees handvest voor kleine bedrijven, de maatregelen in dat verband moeten gerichter zijn en de prestatiekloven tussen de verschillende lidstaten moeten gedicht worden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het bevorderen van onderwijs en opleiding in ondernemersvaardigheden, het stimuleren van innovatie en technologieoverdracht en maatregelen om investeringen en het nemen van risico's aan te moedigen, onder meer door risicokapitaal toegankelijker te maken.
•
Het industriebeleid, ook al is het horizontaal van aard en gericht op algemene kadervoorwaarden, dient rekening te houden met de specifieke behoeften en kenmerken van de afzonderlijke sectoren. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de ontwikkeling van de industriegerelateerde dienstensector. De volledige benutting van het potentieel van de ICT-sector, die een sleutelrol vervult in de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, en de doeltreffende uitvoering van het actieplan e-Europa 2005 moeten worden gewaarborgd.
•
De lidstaten dienen hun inspanningen om het algehele niveau van de staatssteun te verlagen, voort te zetten. De steun moet worden omgebogen naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang, waaronder cohesiedoelstellingen alsmede onderzoek en ontwikkeling. Een doeltreffende toepassing en handhaving van het mededingingsrecht en de aanneming voor het einde van dit jaar van de herziene fusieverordening zijn topprioriteiten.
•
De EU dient het innovatieklimaat te verbeteren om de kloof met de belangrijkste handelspartners te dichten. Om bedrijven tot innovatie aan te moedigen, dienen de lidstaten en de Commissie intensiever samen te werken en een kader te scheppen van gemeenschappelijke doelstellingen voor innovatieversterking in de EU, waaronder een beoordelingsmechanisme voor de gemaakte vorderingen. Het omzetten van kennis in innovatieve producten en diensten, beheers- en organisatorische technieken, moet de nadruk krijgen.
Bouwen aan de Europese kenniseconomie Het verhogen van de investeringen in onderzoek en innovatie, en dus ook in onderwijs, opleiding en vaardigheden, is een belangrijke factor in het scheppen van kansen voor groei, ondernemingen en nieuwe banen. Even belangrijk is de bevordering van het terugverdienen van investeringen in O&O, door bruggen tussen kennis en markt te slaan en te verstevigen. Doeltreffender, gerichter en beter gecoördineerd onderzoek in de Gemeenschap en in de lidstaten overeenkomstig artikel 165 van het Verdrag zal ertoe bijdragen versnippering van het Europese onderzoek te vermijden en een werkelijk dynamische en effectieve Europese ruimte van onderzoek en innovatie tot stand te brengen.
6874/03 (Presse 59)
7
NL
3.III.2003
c)
•
De Commissie en de lidstaten wordt verzocht het potentieel van het zesde kaderprogramma en dat van nationale steunprogramma's ten volle te benutten ter ondersteuning van de Europese ruimte van onderzoek en innovatie. Ook de open coördinatiemethode kan voor het bereiken van dat doel een waardevol instrument zijn. De lidstaten en de Commissie dienen deze methode in eerste instantie toe te passen bij het nastreven van de doelstelling van 3% van het BBP, alsmede op de volgende gebieden: de mobiliteit van personeel en onderzoekers optimaliseren, de dialoog tussen wetenschap en maatschappij verbeteren, netwerken tussen en wederzijds openstellen van nationale en gemeenschappelijke OTO-programma's en vrijwillig samenwerken inzake OTOinfrastructuren van Europees belang. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar activiteiten die deelneming van het MKB aan onderzoek en innovatie in de hand werken, waaronder met name maatregelen voor een betere verspreiding en commercialisering van OTOresultaten, voor een vlottere samenwerking met de universiteiten en voor de oprichting van op nieuwe technologieën gebaseerde bedrijven. De samenwerking met Europese intergouvernementele onderzoeksorganisaties dient te worden geïntensiveerd en de Commissie wordt verzocht zo spoedig mogelijk hierover een verslag in te dienen.
•
De investeringen op OTO-gebied moeten aanzienlijk worden verhoogd om de kloof met onze belangrijkste mondiale concurrenten te dichten. De Commissie wordt verzocht om de volgende Raad Concurrentievermogen een actieplan voor te leggen waarmee de in Barcelona afgesproken doelstelling van 3% van het BBP kan worden bereikt, waarvan tweederde door de particuliere sector moet worden opgebracht. Dit impliceert een passende combinatie van beleid en prikkels, overeenkomstig de structurele kenmerken van elke lidstaat, om bedrijven aan te moedigen meer in OTO te investeren. Daarom moeten de lidstaten strategieën en maatregelen uitwerken en uitvoeren voor het bereiken van de in Barcelona afgesproken doelstelling van 3%. Steun aan onderzoek en innovatie is ook belangrijk in het kader van de uitvoering van het Stabiliteits- en groeipact en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.
•
Er dient een gemeenschappelijke agenda voor speerpunt- en geavanceerde technologieën en technologieën van strategische aard te worden opgesteld. De totstandkoming van Europese technologieplatforms en -clusters op nationaal, regionaal en lokaal niveau moet worden bevorderd. De Commissie en de lidstaten dienen zich actief in te zetten voor de uitvoering van het Actieplan voor biotechnologie, overeenkomstig het draaiboek dat de Raad in november 2002 heeft aangenomen; voor eind 2003 dient een kader voor een gemeenschappelijke EG/ESA-strategie voor de ruimtevaart te worden aangenomen; het Galileoproject moet snel worden uitgevoerd. Er moet hoge prioriteit worden gegeven aan de informatiemaatschappij en aan de capaciteitsuitbreiding van wetenschappelijke breedbandcommunicatienetwerken (GEANT, GRID en het concept van de e-Infrastructuur).
Versterkt concurrentievermogen en groei door betere marktprestaties De interne markt blijft een cruciale plaats innemen in de hervormingsstrategie. Dit geldt des te meer voor een uitgebreide Unie. De voltooiing van de interne markt overeenkomstig het Verdrag blijft echter een essentieel punt. Een goed werkende interne markt die toegang biedt tot veilige en hoogwaardige goederen en diensten en waarborgt dat de vier vrijheden ten volle toegepast worden, is van wezenlijk belang voor de versterking van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid in een context van duurzame ontwikkeling ten behoeve van zowel consumenten als bedrijven. Er is dringend actie nodig om de overeengekomen hervormingsmaatregelen effectief uit te voeren en resultaat te doen opleveren.
6874/03 (Presse 59)
8
NL
3.III.2003 •
Gezien het grote, goeddeels onbenutte groei- en werkgelegenheidspotentieel van de dienstensector en het bijzondere belang daarvan voor het MKB moeten er dringend maatregelen worden genomen om een echte interne dienstenmarkt tot stand te brengen. De Commissie dient de werkzaamheden tot afronding van haar Dienstenstrategie en van de maatregelen waarom de Raad in zijn conclusies van 14 november 2002 heeft verzocht, met inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming te bespoedigen om de belemmeringen voor het grensoverschrijdend verrichten van diensten weg te nemen. Tezelfdertijd dienen de lidstaten zich meer in te zetten om dergelijke belemmeringen ook op de nationale bevoegdheidsterreinen te ontmantelen. Een daadwerkelijke toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning en, in voorkomend geval, de harmonisering van wetgeving, zijn essentiële instrumenten om tot geïntegreerde dienstenmarkten te komen.
•
Afronding van de werkzaamheden in de sector financiële diensten is van bijzonder belang voor het versterken van het concurrentievermogen. De vooruitgang die met het Actieplan financiële diensten geboekt is, dient te worden geconsolideerd door over de nog resterende elementen overeenstemming te bereiken en de uitvoering van de reeds aangenomen elementen te bespoedigen.
•
De lidstaten dient te worden verzocht de omzetting en de volledige uitvoering van aangenomen Gemeenschapswetgeving te versnellen en de conclusies van Barcelona over het verder wegwerken van de achterstand terzake zonder verdere vertraging volledig na te leven.
•
De wetgevers van de Gemeenschap moeten de lopende werkzaamheden met betrekking tot belangrijke wetgevingsvoorstellen bespoedigen, met name in die gevallen waar reeds een achterstand is opgelopen. Niets mag nagelaten worden om ervoor te zorgen dat het pakket wetgevende maatregelen inzake overheidsopdrachten voor het einde van het jaar wordt aangenomen. De verschillende wetgevingsinitiatieven op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten, met name het Gemeenschapsoctrooi, moeten een hoge prioriteit krijgen. Alle betrokken partijen zullen zich intensief moeten inzetten om zo spoedig mogelijk een evenwichtig akkoord te bereiken over de richtlijn betreffende het overnamebod.
•
De nog resterende handelsbelemmeringen op de interne markt moeten uit de weg geruimd en nieuwe belemmeringen voorkomen worden. In dat verband wordt onderstreept dat het aanzienlijke economische potentieel van de markten voor overheidsopdrachten ten volle moet worden benut. Daartoe moeten alle lidstaten zo spoedig mogelijk procedures voor elektronische aanbesteding on-line toepassen.
•
Op basis van het verslag van de Werkgroep op hoog niveau dient de Commissie te worden aangespoord om zo spoedig mogelijk haar actieplan inzake vennootschapsrecht in te dienen, met bijzondere aandacht voor ondernemingsbestuur.
•
Een goed ontwikkelde infrastructuur en geïntegreerde netwerken voor energie, vervoer en telecommunicatie zijn van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt. Dat geldt des te meer in het perspectief van de uitbreiding. In dat opzicht dienen de door de Europese Raad van Barcelona bepaalde streefcijfers volledig te worden gehaald, en daarbij dient ten volle rekening te worden gehouden met de diensten van algemeen belang. In dat verband ziet de Raad met grote belangstelling uit naar het groenboek van de Commissie waarmee gevolg zal worden gegeven aan het verzoek van de Europese Raad van Barcelona met betrekking tot een kaderrichtlijn.
6874/03 (Presse 59)
9
NL
3.III.2003 IV.
CONCLUSIES De Raad Concurrentievermogen zal op alle gebieden binnen het kader van zijn bevoegdheden regelmatig de vorderingen bekijken, met de nadruk op de belangrijke concurrentiekwesties die gevolgen hebben voor de bedrijfsprestaties in de EU en zal passende maatregelen nemen om onnodige vertragingen of belemmeringen van de voortgang te overwinnen. Hij zal, op basis van de bijdrage van de Commissie, de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad vanaf 2004 een geïntegreerd jaarlijks voortgangsverslag met prioritaire actiegebieden presenteren. Daaraan voorafgaand zal de Raad een algemeen kader vaststellen voor de behandeling van belangrijke kwesties op het gebied van het concurrentievermogen. Deze bijdrage wordt aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad voorgelegd."
6874/03 (Presse 59)
10
NL
3.III.2003 CONCURRENTIEVERMOGEN EN ONDERNEMERSCHAP - OPENBAAR DEBAT Conclusies van de Raad De Raad hield een uitvoerig openbaar debat over de voornaamste kwesties in verband met concurrentievermogen en ondernemerschap. Het debat, dat gebaseerd was op een reeks door de Commissie voorgelegde mededelingen en achtergrondinformatie, spitste zich toe op een aantal belangrijke vraagstukken die met name betrekking hebben op de bevordering van het ondernemerschap in een gunstig ondernemingsklimaat, de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine bedrijven en de ontwikkeling van industriebeleid voor een uitgebreide Unie met een gelijktijdige evenwichtige ontwikkeling van de drie pijlers van duurzaamheid, nl. het economische, het sociale en het milieuaspect. Na afloop van het debat nam de Raad de volgende conclusies aan over ondernemerschap en kleine bedrijven: "DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, 1.
HERINNEREND AAN
-
de conclusies van de Europese Raad van Lissabon over de strategie om de EU uiterlijk in 2010 te doen uitgroeien tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang, en de verdere uitwerking van deze strategie door de Europese Raden van Stockholm, Göteborg en Barcelona; het Europese handvest voor kleine bedrijven, waarin wordt opgeroepen tot het creëren van een optimaal klimaat voor kleine bedrijven; de verklaring van Maribor, waarin de kandidaat-lidstaten hebben toegezegd het Europese handvest voor kleine bedrijven uit te voeren; de conclusies van de Europese Raad van Barcelona, waarin de lidstaten wordt verzocht de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine bedrijven te bespoedigen en van de beste praktijken te leren, en waarin staat dat de Raad vóór iedere voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad bijeen zal komen om de vorderingen te evalueren bij het creëren van een gunstiger klimaat voor ondernemerschap en concurrentievermogen van kleine bedrijven; de conclusies van de Europese Raad van Sevilla, waarin met voldoening kennis werd genomen van de Commissiemededelingen over een betere wetgeving en met name van het actieplan ter vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving; en de Raadsconclusies van 30 september 2002 over eenvoudiger wetgeving 3; het besluit van de Raad inzake een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) (2001-2005) 4; de conclusies van de Raad van 26 november 2002 over een concurrerender klimaat voor ondernemingen 5.
-
-
-
3 4 5
Doc. 12293/02 (Presse 283). PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84. Doc. 14815/02.
6874/03 (Presse 59)
11
NL
3.III.2003 2.
IS INGENOMEN MET
-
het Groenboek "Ondernemerschap in Europa" 6; het verslag van de Commissie van 2003 over de uitvoering van het Europees handvest voor kleine bedrijven 7; de mededeling van de Commissie "Eerst aan de kleintjes denken in een groter wordend Europa" en de bijbehorende werkdocumenten van de Commissiediensten 8, waarin wordt gewezen op de noodzaak om, in een zich uitbreidend Europa, het ondernemingsklimaat voor kleine ondernemingen voortdurend te verbeteren en het ondernemingspotentieel te exploiteren.
3.
BENADRUKT
-
dat het Groenboek "Ondernemerschap in Europa" het uitgangspunt is voor een belangrijk, breed debat over de toekomst van het beleid inzake ondernemerschap; dat de Europese Unie, wil zij haar potentieel voor het scheppen van arbeidsplaatsen, haar concurrentiepositie en haar economische toekomst veilig stellen, het ondernemerschap moet bevorderen, en derhalve meer nieuwe bedrijven moet scheppen, die tot ontwikkeling brengen en hun innovatief en concurrentievermogen moet vergroten. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het stimuleren van vrouwelijke ondernemers en potentiële ondernemers in achtergestelde gebieden en sociaal uitgesloten groepen; dat een gecoördineerde aanpak voor het ondernemerschapsbeleid nodig is - waarbij alle relevante Europese, nationale en regionale beleidsmakers betrokken zijn - om op een samenhangende en consistente manier in te spelen op de behoeften van de ondernemers, en waarbij de vergunningen worden geconcentreerd binnen drie actiepijlers:
-
-
• • • -
6 7 8
wegnemen van belemmeringen voor bedrijfsontwikkeling en -groei; risico's en beloningen van ondernemerschap met elkaar in evenwicht brengen; komen tot een samenleving die ondernemerschap naar waarde schat;
dat de uit goede praktijken getrokken lering kan leiden tot een daadwerkelijke verbetering van het beleid inzake kleine ondernemingen van de lidstaten en kandidaat-lidstaten; dat kleine bedrijven meer kansen moeten krijgen om hun aandachtspunten bij beleidsvorming en wetgeving kenbaar te maken; dat onderwijs, met name voor jongeren, opleiding en levenslang leren een beslissende rol kunnen spelen bij de verwezenlijking van de strategie van Lissabon, door het bevorderen van een ondernemingscultuur, waardoor er in Europa meer succesvolle ondernemers komen; dat beperking van de administratieve lasten voor kleine bedrijven, verbetering van de wetgeving en gemakkelijker toegang tot financiering, informatie en kennis van het grootste belang zijn om een gunstig ondernemingsklimaat te bevorderen; dat vergemakkelijking van de overdracht van ondernemingen naar nieuwe eigenaars essentieel is, aangezien in een derde deel van de Europese bedrijven de komende tien jaar een opvolger van de huidige eigenaar nodig is.
Doc. 5765/03 - COM(2003) 27 def. Doc. 5650/03 - COM(2003) 21 def. Doc. 5748/03 - COM(2003) 23 def. ADD 1 + ADD 2 + ADD 3.
6874/03 (Presse 59)
12
NL
3.III.2003 4.
VERZOEKT DE LIDSTATEN:
-
het Groenboek "Ondernemerschap in Europa" actief te bestuderen en reacties te formuleren als positieve bijdrage aan de agenda voor ondernemerschap in Europa; de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine bedrijven te bespoedigen en goede praktijken intensief te bestuderen, met name die welke zijn vastgesteld tijdens de BESTprocedure en in het jaarrapport over de uitvoering van het Handvest; de prestatieverschillen tussen de verschillende lidstaten te verkleinen; en in de bijdrage van de lidstaten aan dit verslag informatie op te nemen over de op basis hiervan (voor)genomen praktische maatregelen, met name om:
-
=
-
de kleine bedrijven meer gelegenheid te geven om hun aandachtspunten en meningen op alle niveaus kenbaar te maken door de ontwikkeling van raadplegingsmechanismen, bijvoorbeeld groepen die advies geven aan/overleg plegen met de regering; = in alle stadia van de onderwijscyclus het onderwijs in ondernemerssvaardigheden te bevorderen, waarbij inspiratie wordt gezocht bij bewezen goede praktijken; = de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren, via de invoering van een systematische toetsing van het effect van wet- en regelgeving, met inachtneming van de nationale praktijken en rechtssystemen; = de procedure voor de registratie van startende bedrijven te vereenvoudigen, te bespoedigen en goedkoper te maken, met name via on-line registratie en het voortbouwen op andere goede praktijken; = de toegang tot financiering met risico- en startkapitaal voor kleine bedrijven, zoals garantiestelsels, risicokapitaalfondsen en bancaire microleningen, te verbeteren in gebieden met een tekortschietende financiële markt, door steeds meer de nadruk te leggen op stimulansen en risicodeling; = innovatie en technologieoverdracht te stimuleren, via bevordering van samenwerking tussen universiteiten, onderzoeks- en ontwikkelingscentra en -instituten en kleine bedrijven, ook door inschakeling van tussenpersonen; = de belemmeringen voor de interne markt weg te nemen door een oplossing te vinden voor de fragmentering van de interne markt voor diensten en de streefdata voor de omzetting van richtlijnen na te komen, en ervoor te zorgen dat wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen geen nieuwe belemmeringen creëren; op vrijwillige basis verder te werken aan de ontwikkeling van kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen op onderdelen van het handvest die de lidstaten relevant achten, en daarbij naar behoren rekening te houden met structurele verschillen.
5.
VERZOEKT DE COMMISSIE:
-
ten vervolge op het openbare debat over het ondernemerschapsbeleid uiterlijk eind 2003 een passend actieplan inzake ondernemerschap voor te stellen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de ontvangen reacties en de bestaande instrumenten en programma's; projecten op te zetten, ontwikkelingen te volgen en beleidsuitvoering te stimuleren, door toepassing van de BEST-procedure en andere instrumenten, om de lidstaten te helpen beter te presteren, met name op de volgende gebieden:
-
•
kleine bedrijven sterker betrekken bij beleidsvorming en wetgeving, en daarover intensiever met hen te overleggen;
•
onderwijs en opleiding in ondernemerschap;
•
betere toegang tot financiering met risico- en startkapitaal voor kleine bedrijven, zoals garantiestelsels, risicokapitaalfondsen en bancaire microleningen, in gebieden met een tekortschietende financiële markt, door steeds meer de nadruk te leggen op stimulansen en risicodeling;
6874/03 (Presse 59)
13
NL
3.III.2003 •
innovatie en technologieoverdracht voor kleine bedrijven;
•
de toegang van kleine bedrijven tot de binnenlandse markt, met name voor diensten, en tot de internationale markten;
•
overdracht van bedrijven;
-
de middelen te verschaffen voor een permanente dialoog met kleine bedrijven, onder meer via de MKB-gezant, en het midden- en kleinbedrijf een centrale plaats te geven in de desbetreffende beleidsinitiatieven van de Gemeenschap;
-
voortgang te blijven maken bij de effectieve uitvoering van het actieplan voor de vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving.
6.
VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:
-
op vrijwillige basis verder te blijven werken aan kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen ten einde het gebruik ervan verder te integreren in de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine bedrijven;
-
de kandidaat-lidstaten te blijven betrekken bij de werkzaamheden rond het Handvest en ze aan te moedigen om goede praktijken en vrijwillige kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te hanteren als instrumenten voor de totstandbrenging van een ondernemingscultuur;
-
de toetsing van nationale ontwikkelingen te intensiveren door elk jaar een bepaald aantal aspecten van het Handvest tot prioriteit te maken en, in het kader van de regels van het Europees Handvest, verslag uit te brengen over de vorderingen die zijn gemaakt bij het creëren van een gunstig klimaat voor ondernemerschap en concurrentievermogen van kleine bedrijven, onder meer met behulp van geschikte en doeltreffende indicatoren, zodat de Raad, vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, de geboekte vooruitgang kan beoordelen en de verdere strategie voor het beleid inzake ondernemerschap en kleine bedrijven kan bespreken;
-
hun werkzaamheden in verband met de vaststelling, het benchmarken en de uitwisseling van goede praktijken inzake ondernemerschap en in verband met alle onderdelen van het Handvest voort te zetten en op te voeren door middel van een meer gecoördineerde en consistente aanpak, waarbij synergieën worden gecreëerd met andere communautaire en daarmee verband houdende internationale beleidsvormen op dit gebied;
-
de verspreiding van en de besprekingen over het beleid inzake kleine bedrijven op alle in de lidstaten ontwikkelde onderdelen van het Handvest te intensiveren, door vanaf 2003 jaarlijks uitwisselingen van ervaringen tussen de lidstaten te organiseren en voorts aandacht te schenken aan de mogelijkheden van het organiseren, op basis van vrijwilligheid, van wederzijdse beoordelingen als een proces van gezamenlijk leren."
6874/03 (Presse 59)
14
NL
3.III.2003
GEMEENSCHAPSOCTROOI De Raad bereikte overeenstemming over een gemeenschappelijke politieke benadering van het Gemeenschapsoctrooi. De besprekingen waren gebaseerd op een compromisvoorstel van het voorzitterschap waarin rekening is gehouden met elementen uit eerdere debatten. De overeengekomen tekst, die de belangrijkste beginselen en elementen bestrijkt van de verlening van rechterlijke bevoegdheid inzake het Gemeenschapsoctrooi, de regeling van het taalgebruik, de kosten, de rol van de nationale octrooibureaus en de verdeling van de heffingen, staat hieronder: "1.
VERLENING VAN RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID
1.1. Bij het verlenen van rechterlijke bevoegdheid inzake het Gemeenschapsoctrooi wordt uitgegaan van de beginselen van één enkel rechtsprekend orgaan voor het Gemeenschapsoctrooi, gegarandeerde uniformiteit van de rechtspraak, een hoog kwaliteitsniveau van de behandeling, nabijheid tot de gebruikers en de potentiële gebruikers en lage werkingskosten. 1.2. Er wordt exclusieve bevoegdheid verleend aan het Hof van Justitie voor vorderingen en verzoeken tot nietigverklaring, inbreuk of verklaring van niet-inbreuk, vorderingen inzake het gebruik van het octrooi of inzake het recht van voorgebruik, alsmede voor verzoeken tot beperking, reconventionele vorderingen tot nietigverklaring of verzoeken tot vervallenverklaring, inclusief verzoeken tot voorlopige maatregelen. Het Gemeenschapsoctrooi kan tevens het voorwerp zijn van vorderingen en verzoeken om schadevergoeding. 1.3. Geschillen in verband met Gemeenschapsoctrooien worden in eerste aanleg behandeld door een rechterlijke kamer, die wordt ingesteld bij een op artikel 225 A van het EG-Verdrag gebaseerd besluit van de Raad. Het Gerecht van eerste aanleg (GEA) van de Europese Gemeenschappen zal fungeren als beroepskamer. De rechterlijke kamer, "Gemeenschapsoctrooigerecht" (GOG) te noemen, is verbonden aan het GEA en zal daar haar zetel hebben. De rechters worden benoemd op basis van hun deskundigheid en van hun talenkennis. Het Gemeenschapsoctrooigerecht kan zitting houden in andere lidstaten dan die waar de zetel gevestigd is. 1.4. De kamers van het GOG houden zitting in afdelingen bestaande uit drie rechters. 1.5. De rechters worden met eenparigheid van stemmen door de Raad benoemd voor een vaste ambtstermijn. De kandidaten voor benoeming moeten over een bewezen grote juridische expertise op het gebied van octrooirecht beschikken. 1.6. Tijdens de procesvoering worden de rechters bijgestaan door technische experts.
6874/03 (Presse 59)
15
NL
3.III.2003
1.7. Gedingen voor het GOG vinden plaats in de taal van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, of in de door de verweerder gekozen taal ingeval de betrokken lidstaat twee of meer officiële talen heeft. Op verzoek van de partijen en met instemming van het GOG, kan iedere taal van de EU als procestaal worden gekozen. Het GOG kan, in overeenstemming met het reglement voor de procesvoering, de partijen in persoon, alsook getuigen horen in een andere officiële EU-taal dan de procestaal. In dat geval wordt er gezorgd voor vertaling en vertolking uit een andere officiële EU-taal naar de procestaal. 1.8. Tegen een eindbeslissing van het GOG staat beroep open bij het Gerecht van eerste aanleg. 1.9. Het Gemeenschapsoctrooigerecht wordt uiterlijk in 2010 opgericht. Iedere lidstaat wijst een beperkt aantal nationale rechterlijke instanties aan die in de tussentijd bevoegd zijn voor de in punt 1.2 genoemde vorderingen en verzoeken tot nietigverklaring. 2.
TALEN EN KOSTEN
2.1. De talenregeling dient te beantwoorden aan de doelstellingen van betaalbaarheid, kosteneffectiviteit, rechtszekerheid en non-discriminatie. 2.2. De talenregeling voor het Gemeenschapsoctrooi zal, tot en met de octrooiverlening, dezelfde zijn als die van het Europees Octrooiverdrag. Dat betekent dat de aanvrager een volledig aanvraagdocument moet indienen in een van de drie officiële talen van het EOB, alsmede, bij de octrooiverlening, een vertaling van de conclusies in de twee andere EOB-talen. Wanneer de aanvrager de aanvraag evenwel in een niet-EOB-taal indient en een vertaling in een van de EOB-talen meelevert, worden de kosten van die vertaling door het stelsel gedragen ("solidariteit op het gebied van de kosten"). 2.3. Ter wille van de rechtszekerheid -met name in verband met vorderingen of verzoeken tot schadevergoeding-, non-discriminatie en verspreiding van door een octrooi beschermde technologie, moet de aanvrager bij de octrooiverlening een vertaling van alle conclusies in alle talen van de Gemeenschap toezenden, behalve indien een lidstaat verzaakt aan de vertaling naar zijn taal. De vertalingen worden naar het EOB gezonden en de kosten worden gedragen door de aanvrager, die beslist over het aantal en de lengte van de aan de octrooiaanvraag toe te voegen conclusies, zodat hij een invloed heeft op de vertaalkosten. 2.4. De heffing voor instandhouding van een Gemeenschapsoctrooi mag niet hoger zijn dan de overeenkomstige heffing voor een gemiddeld Europees octrooi en zal gedurende de gehele looptijd van het octrooi progressief zijn. De procedurekosten voor het behandelen van een aanvraag om een Gemeenschapsoctrooi zijn dezelfde, ongeacht de plaats waar de aanvraag is ingediend en waar het nieuwheidsonderzoek is verricht (EOB of nationaal octrooibureau). De hoogte van de heffingen zal in verhouding staan tot de kosten voor de behandeling van het Gemeenschapsoctrooi en mag niet leiden tot indirecte subsidiëring van nationale octrooibureaus. 2.5. De Commissie wordt verzocht een studie te verrichten naar mogelijke verdere kostenbesparingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de door octrooigemachtigden verrichte diensten.
6874/03 (Presse 59)
16
NL
3.III.2003
3.
ROL VAN DE NATIONALE OCTROOIBUREAUS (NOB's)
3.1. Het Europese Octrooibureau (EOB) zal een centrale rol spelen bij het beheer van de Gemeenschapsoctrooien en zal als enige instantie verantwoordelijk zijn voor het behandelen van de aanvragen en voor het verlenen van Gemeenschapsoctrooien. 3.2. Alle nationale octrooibureaus zullen een belangrijke rol krijgen, zoals beschreven in de gemeenschappelijke aanpak van 31 mei 2001, onder meer het adviseren van potentiële aanvragers van Gemeenschapsoctrooien, het in ontvangst nemen van de aanvragen en het doorzenden daarvan aan het EOB, het verspreiden van informatie over octrooien en het verlenen van advies aan MKB's. 3.3. Aanvragen om Gemeenschapsoctrooien kunnen bij het nationale octrooibureau van een lidstaat worden ingediend in de werktaal of werktalen van deze lidstaat. Het zal de aanvragers blijven vrijstaan om hun octrooiaanvragen rechtstreeks bij het EOB in te dienen. De aanvragers kunnen tevens verzoeken dat hun aanvragen integraal door het EOB worden behandeld. 3.4. Namens het EOB en op verzoek van de aanvrager kunnen de nationale octrooibureaus van lidstaten waarvan de officiële taal geen van de drie officiële talen van het EOB is, alle taken verrichten, tot en met het verrichten van nieuwheidsonderzoeken in hun respectieve taal of talen. 3.5. De nationale octrooibureaus van lidstaten die een van de drie EOB-talen als officiële taal hebben, die al eerder met het EOB hebben samengewerkt en die een kritische massa moeten handhaven, kunnen, indien zij dat willen, opzoekwerk verrichten namens het EOB. 3.6. De relatie tussen de NOB's die in de punten 3.4 en 3.5 hierboven genoemde taken verrichten en het EOB zal gegrond zijn op partnerschapsovereenkomsten, die onder meer gemeenschappelijke normen voor kwaliteitsbewaking bevatten. Die normen (die o.a. betrekking hebben op documentatie, opleiding en kwalificaties van het personeel, werkinstrumenten) moeten ervoor zorgen dat Gemeenschapsoctrooien van vergelijkbare kwaliteit en eenvormig zijn. De uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten, d.w.z. de naleving van voornoemde objectieve kwaliteitsnormen, zal op gezette tijden door onafhankelijke derden worden geëvalueerd. 3.7. Het Gemeenschapsoctrooistelsel zal een vrijwaringsclausule bevatten volgens welke de Raad, op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het EOB, kan besluiten de betrokkenheid van een NOB bij de opzoekwerkzaamheden uit te breiden om ernstige capaciteitsproblemen bij het verlenen van Gemeenschapsoctrooien te ondervangen. Dergelijke regelingen mogen niet leiden tot enig verlies aan kwaliteit bij het Gemeenschapsoctrooi. 4.
VERDELING VAN DE INKOMSTEN
4.1. De NOB's zullen compensatie krijgen voor de in de punten 3.2, 3.4 en 3.5 genoemde werkzaamheden met betrekking tot Gemeenschapsoctrooien.
6874/03 (Presse 59)
17
NL
3.III.2003 4.2. Heffingen voor de instandhouding van Gemeenschapsoctrooien zullen betaalbaar zijn aan het EOB, dat 50% van het ontvangen bedrag zal inhouden ter dekking van zijn kosten, inclusief de kosten voor het door de NOB's verrichte opzoekwerk. De overige 50% zal worden verdeeld onder de NOB's van de lidstaten van de Gemeenschap, volgens een verdeelsleutel die door de Raad zal worden vastgesteld. 4.3. De verdeelsleutel zal gebaseerd zijn op een reeks eerlijke, billijke en relevante criteria. Deze criteria moeten een afspiegeling zijn van octrooiactiviteiten en van de omvang van de markt. Voorts moet er, gezien de in punt 3 hierboven beschreven rol van de NOB's, ook een compenserende coëfficiënt worden toegepast ten aanzien van lidstaten met een onevenredig laag peil van octrooiactiviteit. Het aandeel van de lidstaten zal op basis van deze criteria op gezette tijden aan de recentst beschikbare cijfers worden aangepast. 5.
EVALUATIECLAUSULE Vijf jaar na de toekenning van het eerste Gemeenschapsoctrooi dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de werking van alle aspecten van het Gemeenschapsoctrooi en doet zij zo nodig passende voorstellen. De evaluatie zal slaan op de kwaliteit, samenhang en snelheid van de besluitvorming, alsook op de kosten ervan voor de uitvinders. De Commissie kan aanbevelingen doen voor verdere wijzigingen op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid. Latere evaluaties zullen op gezette tijden plaatsvinden. *
*
*
VERKLARING VAN DE RAAD "De Raad verklaart dat in punt 2.3 onder de woorden "bij de octrooiverlening" wordt verstaan: binnen een redelijke termijn vanaf de datum van de octrooiverlening. Tijdens die periode is het verleende octrooi geldig, ongeacht de beschikbaarheid van vertalingen van alle conclusies in alle talen van de Gemeenschap. De Raad neemt er nota van dat de Duitse delegatie een periode van twee jaar vanaf de datum van octrooiverlening als redelijke termijn beschouwt." Gememoreerd wordt dat het doel van het Gemeenschapsoctrooi de invoering is van een unitaire titel van industriële eigendom voor de gehele Gemeenschap die door het Europees Octrooibureau (EOB) te München wordt verleend. Het beoogt het uit de weg ruimen van de concurrentieverstoringen die worden veroorzaakt door het territoriale karakter van nationale beschermingsrechten en het waarborgen van het vrije verkeer van door octrooien beschermde goederen. De Europese Raad heeft bij verscheidene gelegenheden benadrukt dat het Gemeenschapsoctrooi een efficiënt en flexibel - voor bedrijven betaalbaar - instrument moet zijn dat strookt met de beginselen van rechtszekerheid en non-discriminatie tussen de lidstaten. De octrooibescherming voor innovatie in de Europese Unie is thans geregeld door twee systemen die geen van beiden op een communautair rechtsinstrument gebaseerd zijn, nl. de nationale octrooistelsels en het Europees octrooistelsel. Bij het Verdrag van München van 1973 werd een Europese Octrooiorganisatie ingesteld waarvan het EOB deel uitmaakt en dat een gemeenschappelijke procedure voor de verlening van octrooien vaststelt die vervolgens nationale octrooien worden waarop de nationale regels van de verdragsluitende staten van toepassing zijn. Alle lidstaten van de EU zijn partij bij het verdrag, dat onder het internationaal recht valt. Bedrijven zouden vrij blijven om de wijze van octrooibescherming te kiezen die voor hen het meest geschikt is. Aangezien het EOB verantwoordelijk zou zijn voor het onderzoek van de octrooi-aanvragen en de verlening van de Gemeenschapsoctrooien vereist het nieuwe systeem dat de Gemeenschap tot het Verdrag van München toetreedt en dat dit verdrag wordt herzien.
6874/03 (Presse 59)
18
NL
3.III.2003 OPENBAAR OVERNAMEBOD De Raad nam nota van het verslag van het voorzitterschap over de vorderingen tot dusver met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod en van de opmerkingen van de delegaties over afzonderlijke aspecten van een compromisvoorstel van het voorzitterschap, met name ten aanzien van het vinden van de juiste balans tussen artikel 9 en artikel 11. De Raad droeg het Comité van permanente vertegenwoordigers op dit dossier met voorrang te bespreken.
Gememoreerd wordt dat het door de Commissie op 7 oktober 2002 toegezonden nieuwe voorstel dezelfde doelstellingen nastreeft als het vorige. Naast de algemene doelstellingen van integratie van de Europese financiële markten en vergemakkelijking van herstructurering van de ondernemingen is het gericht op versterking van de rechtszekerheid van grensoverschrijdende openbare overnamebiedingen en het zorgen voor de bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders in de loop van dergelijke transacties. Er worden beginselen en een aantal algemene vereisten vastgelegd terwijl de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden gedetailleerde omzettingsbepalingen op dit gebied vast te stellen. Na de verwerping door het Europees Parlement van de resultaten van de bemiddelingsprocedure in juli 2002 betreffende een eerder voorstel wordt met de nieuwe tekst nogmaals een poging gedaan om voor openbare overnamebiedingen in de Gemeenschap gelijke mededingingsvoorwaarden te scheppen. Binnen de voorbereidende instanties van de Raad bestaat er evenwel brede overeenstemming om niet opnieuw te debatteren over de artikelen die reeds in de door het Bemiddelingscomité goedgekeurde tekst stonden en die niet wezenlijk gewijzigd zijn. Rekening houdend met de opmerkingen van de delegaties en voortbouwend op een eerder compromisvoorstel van het Deense voorzitterschap heeft het voorzitterschap op 14 februari 2003 een compromistekst gepresenteerd voor het merendeel van de artikelen waarover nog besprekingen gaande zijn. Tot dusverre is over geen van de ter bespreking voorliggende artikelen een formeel akkoord bereikt. Er is evenwel flinke vooruitgang geboekt met het vormen van een consensus op hoofdlijnen over een aantal punten. Het voornaamste onopgeloste vraagstuk in het streven naar een algemeen compromis blijft evenwel het vinden van de juiste balans tussen artikel 9, dat tot doel heeft ervoor te zorgen dat het de aandeelhouders zijn die kunnen beslissen of er beschermingsmaatregelen worden genomen nadat een overnamebod openbaar is gemaakt, en artikel 11, dat de neutralisering regelt, gedurende en na een geslaagd overnamebod, van maatregelen die als aan het uitbrengen van het bod voorafgaande beschermingsmaatregelen kunnen worden opgevat (beperkingen op effectenoverdracht, beperkingen op stemrechten).
6874/03 (Presse 59)
19
NL
3.III.2003 MODERNISERING EN VEREENVOUDIGING VAN HET ACQUIS COMMUNAUTAIRE De Raad nam nota van een mondelinge presentatie van Commissielid Bolkestein over de mededeling "Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire".
Gememoreerd wordt dat de Commissie in juni 2002 samen met drie andere mededelingen het actieplan "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving" heeft aangenomen. In september 2002 nam de Raad Concurrentievermogen conclusies aan waarin deze mededelingen werden toegejuicht en daarop werd gereageerd, met name het actieplan. Met de onderhavige mededeling, die de Commissie op 11 februari 2003 aannam, doet zij de toezegging in haar actieplan gestand om initiatieven te lanceren voor een beleid ter modernisering en vereenvoudiging van het bestaande corpus aan communautaire wetgeving. In de mededeling van de Commissie wordt een actiekader aangegeven waarin zes doelstellingen worden gedefinieerd met een aantal met elke daarvan samenhangende specifieke maatregelen. De doelstellingen zijn: het acquis vereenvoudigen, de consolidatie van het acquis afronden en nauwgezet up-to-date houden, codificatie, evaluatie en presentatie van het acquis, transparante en effectieve monitoring op politiek en technisch niveau en vaststelling van een effectieve uitvoeringsstrategie.
6874/03 (Presse 59)
20
NL
3.III.2003
GROENBOEK: HET EUROPEES RUIMTEVAARTBELEID Na een korte presentatie van het Groenboek van de Commissie over het Europees ruimtevaartbeleid door Commissielid Busquin, verklaarde de Raad dit document te beschouwen als een belangrijke stap voorwaarts in de besprekingen over de toekomstige Europese ruimtevaartstrategie. De komende maanden zal de bespreking worden voortgezet; tijdens de Raadszitting van mei zal het vraagstuk nogmaals uitvoeriger aan bod komen. Het op 22 januari 2003 bekendgemaakte Groenboek is opgesteld in samenwerking met het Europees ruimtevaartagenstschap (ESA) en geeft een beeld van de aspecten die de Commissie, en in vele gevallen ook het ESA, zorgen baren. Het Groenboek vormt de aanzet tot een debat over de toekomst op middellange en lange termijn van het gebruik van de ruimte ten behoeve van Europa en over de beleidsopties. Eerst wordt een overzicht gegeven van de "fundamenten" van de Europese ruimtevaartactiviteiten (hoofdstuk I), vervolgens wordt het aanzienlijke potentieel ten voordele van de burgers en het beleid van de Unie aangetoond (hoofdstuk II) en tot slot worden bepaalde institutionele en regelgevingsaspecten onderzocht en wordt nagegaan wat daarvan op organisatorisch vlak de gevolgen zijn (hoofdstuk III). De grootschalige openbare raadpleging over alle aspecten van het Europees ruimtevaartbeleid eindigt op 30 mei 2003. Op basis van de antwoorden van de betrokken partijen kan vervolgens een actieplan ("Witboek") worden opgesteld.
6874/03 (Presse 59)
21
NL
3.III.2003 ITER (INTERNATIONALE THERMONUCLEAIRE EXPERIMENTELE REACTOR) De Raad nam nota van de mondelinge toelichting van Commissielid Busquin over de stand van de internationale onderhandelingen betreffende een gezamenlijk initiatief voor een internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER). De Raad ziet een meer uitvoerige bespreking van dit vraagstuk tijdens één van zijn volgende zittingen met belangstelling tegemoet en beklemtoonde dat een geschikte plaats moet worden gevonden voor de bouw van ITER. Het doel van ITER is, de wetenschappelijke en technologische haalbaarheid van kernfusie-energie voor vreedzame doeleinden aan te tonen. De Commissie zal met het oog op de Raad Concurrentievermogen van mei een algemeen verslag indienen over de vooruitgang in de onderhandelingen. De Raad van de Europese Unie heeft de Commissie, bij een besluit van november 2000, richtsnoeren gegeven voor de onderhandelingen over de totstandbrenging van een internationaal kader, waardoor de partijen bij de ITER/EDA-overeenkomst (EDA - activiteiten in verband met het engineeringontwerp) en gekwalificeerde derde landen samen voorbereidingen kunnen treffen voor de toekomstige oprichting van een juridische entiteit voor ITER met het oog op de bouw en de exploitatie ervan, als en wanneer daartoe besloten wordt.
6874/03 (Presse 59)
22
NL
3.III.2003 WETGEVINGSPAKKET "CHEMISCHE STOFFEN" De Raad nam nota van het mondelinge verslag van Commissielid Liikanen over de stand van het toekomstige wetgevingspakket voor het beleid inzake chemische stoffen. De Raad zal dit pakket, zodra het beschikbaar is, als een prioritair discussiestuk behandelen. Dit wetgevingspakket, dat nog door de Commissie moet worden aangenomen, komt in de plaats van een aantal richtlijnen inzake chemicaliën, waaronder de richtlijnen inzake gevaarlijke stoffen, en de verordening betreffende de procedures voor risicobeoordeling. Op 27 februari 2001 heeft de Commissie een witboek ingediend betreffende de strategie voor een toekomstig beleid voor chemische stoffen. Hierin wordt met name voorgesteld het geharmoniseerde systeem REACH (registratie en evaluatie van en vergunningen voor chemische stoffen) in te voeren, dat door de lidstaten en het Europees Bureau voor chemische producten (ECB) moet worden beheerd. Het bedrijfsleven zou worden verzocht informatie en teststrategieën aan de nationale autoriteiten over te leggen.
6874/03 (Presse 59)
23
NL
3.III.2003 INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN De Raad nam nota van de mondelinge presentatie door Commissielid Bolkestein van het voorstel voor een richtlijn betreffende maatregelen en procedures om de naleving van intellectueleeigendomsrechten te verzekeren. De Raad sprak zijn waardering uit voor dit voorstel, dat als een belangrijk initiatief in de strijd tegen namaak en piraterij wordt beschouwd, en gaf de bevoegde Raadsinstanties opdracht de bespreking van het voorstel zo spoedig mogelijk aan te vatten. Dit voorstel, dat eind februari 2003 bij de Raad is ingediend, moet leiden tot een harmonisering van de wetgeving van de lidstaten betreffende de naleving van de verschillende intellectuele-eigendomsrechten in heel de EU, zodat de strijd tegen namaak en piraterij efficiënter kan worden aangepakt. Voorts heeft het voorstel ten doel, een algemeen kader tot stand te brengen voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten.
6874/03 (Presse 59)
24
NL
3.III.2003
DIVERSEN –
Derde ontmoeting Eureka-Azië De Raad nam nota van de informatie van de Portugese delegatie over de 3e ontmoeting Eureka-Azië, die van 26 tot en met 30 mei 2003 zal plaatsvinden in Macao. Doel van deze bijeenkomst is, de samenwerking tussen O&O-bedrijven en -instellingen in Europese en Aziatische landen in wetenschappelijke, technologische en zakenaangelegenheden verder te helpen ontwikkelen.
–
Omzetting van de communautaire wetgeving De Raad nam nota van de opmerkingen van de Duitse delegatie over de kennisgevingsprocedures in het kader van de omzetting van de communautaire wetgeving en van de toelichting terzake van Commissielid Bolkestein.
6874/03 (Presse 59)
25
NL
3.III.2003
ZONDER DEBAT GOEDGEKEURDE PUNTEN
HANDELSBELEID China – Regels voor de invoer uit derde landen De Raad nam met gekwalificeerde meerderheid een verordening aan waarbij, in het licht van China’s toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de gemeenschappelijke regeling voor de invoer in de Gemeenschap uit derde landen wordt gewijzigd (doc. 5619/03). De Nederlandse delegatie stemde tegen. Krachtens deze verordening wordt, wanneer Chinese producten in toegenomen hoeveelheden worden ingevoerd in omstandigheden die de markt dreigen te verstoren, een productspecifiek vrijwaringsmechanisme ingevoerd; tegelijkertijd wordt het toezichtsmechanisme dat momenteel voor bepaalde Chinese producten geldt, afgeschaft. Voorts wordt Verordening nr. 519/94 gewijzigd, zodat de contingenten voor bepaalde andere producten dan textiel uit China (schoeisel, aardewerk en keramiek) geleidelijk (tot en met 2005) worden afgeschaft. De Commissie wordt bij deze verordening de bevoegdheid verleend om landen die lid worden van de WTO, te schrappen van de lijst van de onder Verordening nr. 519/94 vallende derde landen.
________________________
6874/03 (Presse 59)
I
NL