Lichamelijk contact: een gevoelige beroepsethische kwestie
[ Beroepsethiek ]
Mia Leijssen
Seksuele grensoverschrijdingen hebben in de hand gewerkt dat lichamelijk contact tussen psychologen en cliënten in een negatief daglicht is komen te staan en al snel veroordeeld wordt. Diverse beroepscodes laten geen onduidelijkheid bestaan: seksueel contact is niet verenigbaar met een professionele relatie. Veel plichtbewuste psychologen hebben daaruit de verdergaande conclusie getrokken dat elk lichamelijk contact beter wordt weggelaten in de interactie met cliënten. Toch kan men zich de vraag stellen of het vermijden van aanraking ethisch de meest aangewezen keuze is. Alvorens een antwoord te formuleren, is het zinvol om de complexiteit van de kwestie te belichten. Lichamelijk contact heeft te maken met machtsverhoudingen en genderdynamiek en naargelang iemands persoonlijke geschiedenis en de bredere culturele context worden er andere betekenissen aan gegeven (Hunter & Struve, 1998). Zo is er bijvoorbeeld de impliciete sociale norm dat de hogere in status beslist om de lagere in status aan te raken; wie het initiatief neemt tot fysiek contact, bevestigt daarmee zijn dominantie. Het socialiseringsproces stimuleert mannen om het initiatief te nemen om vrouwen aan te raken als aanloop voor seksueel contact; vrouwen worden vooral verondersteld fysiek contact te maken met kinderen. In Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en Zuid-Europese culturen vinden meer aanrakingen plaats in een niet-seksuele context. In de westerse patriarchale cultuur, waar aanraken vanuit de dominerende mannelijke visie thuishoort in een seksuele context, heeft men de kwestie trachten op te lossen door een niet-tactiele samenleving te installeren. Onderzoek bij psychotherapeuten toont dat vrouwelijke therapeuten veel meer lichamelijk contact maken met cliënten dan hun mannelijke collega’s, terwijl juist die vrouwelijke therapeuten zelden terechtkomen in seksuele grensoverschrijdingen (Pope, 1993; Aghassy & Noot, 1990; Jehu, 1994). Het lijkt of de golf van publicaties betreffende ongewenste intimiteiten door hulpverleners nu tegenwind krijgt door een verhoogde belangstelling voor de positieve effecten van fysiek contact in de hulpverlening. Diverse onderzoeksoverzichten (Smith, Clance & Imes, 1998; Durana, 1998) zetten in de verf dat aanraking faciliterend is voor een positieve werkalliantie; cliënten vinden zichzelf door het fysieke contact beminnenswaardiger, ze hebben meer vertrouwen en een grotere openheid; bij psychiatrische patiënten neemt de verbale interactie toe, evenals hun realiteitsbesef en hun capaciteit om in het hier-en-nu contact te maken; diepe wonden uit het verleden worden eerder geheeld omdat de toegang tot de traumatische ervaringen vergemakkelijkt wordt en de beleving van ‘reparenting’ sterker is bij fysiek contact; bij
138
Tijdschrift Klinische Psychologie
30e jaargang nr. 3 september 2000, 138-143
overspoelende emoties geeft het fysiek contact een gevoel van veiligheid; in de momenten waarin cliënten het contact met de realiteit verliezen of dissociëren, kan lichamelijk contact heroriënterend werken; kinderen met agressief en delinquent gedrag maken meer vooruitgang wanneer er fysiek contact is tijdens de therapie. Verder heeft aanraking – of ook al het zien van aanrakingen bij anderen in groepstherapie – de kracht om diep verborgen herinneringen en emoties naar boven te halen en gedissocieerde delen van de cliënt te contacteren. Wat onderzoek nog duidelijk maakt, is dat problemen voornamelijk ontstaan wanneer psychologen te zeer vasthouden aan een bepaalde stijl ten gevolge van rigide persoonlijke opvattingen (Spurling & Dryden, 1989; Henry, Schacht & Strupp, 1990). Hoe onveiliger men zich voelt, hoe waarschijnlijker het wordt dat men zich verschuilt achter een dogmatisch standpunt, ook als dat niet in het belang van de cliënt is. Dit gaat ook op voor de houding van psychologen met betrekking tot lichamelijk contact: fervent pro of contra zijn getuigt eerder van dogmatisme dan van goed vakmanschap. Iedereen weet intuïtief dat er veel varianten van lichamelijk contact zijn en dat elke aanraking gepaard gaat met een subjectieve kwaliteit. Dezelfde sensorische prikkel, zoals bijvoorbeeld een tik op de schouder, kan voor de ene een aanmoediging betekenen, voor de andere een berisping. Diverse categorieën van aanrakingen kunnen op een continuüm – van neutraler naar meer seksueel beladen – worden geplaatst, waarbij men specifieke aandachtspunten voor de psycholoog kan beklemtonen. Accidentele aanrakingen gebeuren bijvoorbeeld als de psycholoog zijn benen kruist en daarbij per ongeluk met zijn voet stoot tegen de voet van de cliënt. Alhoewel deze aanrakingen zonder betekenis zijn, dient de psycholoog toch alert te zijn voor wat het bij de cliënt eventueel teweegbrengt en dient hij ook verbaal te laten blijken dat het van zijn kant onbedoeld was door iets te zeggen in de zin van ‘sorry’. Bij taakgerichte aanrakingen is het fysiek contact niet de bedoeling maar het gevolg van de actie, zoals bijvoorbeeld wanneer de psycholoog testmateriaal aanreikt en daarbij even de hand van de cliënt raakt. Psychologen die weinig gevoeligheid hebben voor fysiek contact, zullen dit amper opmerken, maar voor de cliënt kan die aanraking wel nazinderen. Aandachts-aanrakingen zijn functioneel, zoals bijvoorbeeld het geven van een tikje op iemands arm om in een groep aan te duiden wie aan de beurt is. Ook aanrakingen zoals een handdruk bij aankomst of vertrek vallen hieronder. Typisch voor dit soort contact is dat het steeds zeer kortdurend is; wanneer het dat niet meer is, heeft het een andere betekenis. Affectieve aanrakingen zijn een uitdrukking van vriendelijke, hulpvaardige, ondersteunende intenties, zoals men bijvoorbeeld met het langer vasthouden van een hand of een schouderklop iets van extra steun kan uitdrukken. De affectief gekleurde aanrakingen kunnen in de psychologische gespreksvoering worden aangewend, maar dan gaan ze bij voorkeur vergezeld van verbale commentaar, zodat de bedoeling ook voor de cliënt duidelijk is. Dicht bij de affectieve aanrakingen liggen de expressieve aanrakingen, zoals bijvoorbeeld een omhelzing uitdrukking kan zijn van dankbaarheid. Zo’n initiatief kan soms van de cliënt komen, terwijl het eerder ongepast is om in de rol van psycholoog de cliënt te omhelzen uit dankbaarheid. Meestal is dat laatste een signaal dat er ook werkelijk een omkering van de rollen plaatsvindt, wat steeds problematisch is. Intensiever en meestal ook langerdurend zijn de ondersteunende aanrakingen, die noodzakelijk kunnen zijn op momenten dat iemand de pijn of een confronterende ervaring
Lichamelijk contact: een gevoelige beroepsethische kwestie
139
niet alleen kan dragen of dreigt te decompenseren onder te zware last. Men zou hier ook van ‘containmentaanrakingen’ kunnen spreken, omdat men met deze aanrakingen iemand helpt ‘bij elkaar houden’. In ernstige crisissituaties grijpen hulpverleners dikwijls naar dit soort van interventies. Men geeft de cliënt letterlijk houvast in bepaalde traumatische omstandigheden of bij herbelevingen van ervaringen die de cliënt dreigen onderuit te halen. Het zijn aanrakingen die het mogelijk maken dat de persoon de situatie of de problemen onder ogen kan nemen zonder eronder te bezwijken. Dit is iets heel anders dan de persoon sussen omdat men zelf niet zoveel intensiteit verdraagt of ten onrechte denkt dat de cliënt getroost moet worden. Indien men de neiging heeft om heftige emoties toe te dekken of tegen te houden door de persoon aan te raken of vast te houden, dan zijn het geen ondersteunende aanrakingen, maar sussende aanrakingen. Sommige hulpverleners voelen zich te snel geroepen om via aanrakingen ter hulp te komen als een cliënt het moeilijk heeft. Daarmee bewijzen ze de cliënt meestal geen dienst, maar reageren ze eerder vanuit een eigen behoefte om te troosten, te moederen of te knuffelen. Het getuigt niet van professioneel handelen om de – nochtans legitieme – behoefte van een cliënt in nood in te vullen. Maatschappelijk wordt er minder zwaar aan getild, maar het daadwerkelijk invullen van behoeften aan knuffelen of bemoedering behoort niet tot de taak van de psycholoog. De taak van de psycholoog bestaat erin de cliënt dusdanig bij te staan om de diepte van de pijn of het gemis te kunnen voelen, zodat de cliënt vervolgens de kracht kan ontwikkelen om in interactie met zijn normale leefomgeving een tegemoetkoming van zijn behoeften te vinden. Verder op het continuüm zijn er catharsische aanrakingen die bedoeld zijn om een therapeutisch proces te faciliteren. Daarbij worden lichaamszones aangeraakt die verbonden worden met de gestremde ervaring; zoals bijvoorbeeld het vriendelijk aanraken van een schouder ingehouden emoties kan losmaken bij een cliënt die zich stoïcijns recht blijft houden onder verschrikkelijk nieuws; of zoals een lichte druk tegen iemands arm plots de opgekropte kwaadheid kan oproepen. Heel wat lichaamswerk is expliciet gericht op het losmaken van emoties, het herbeleven van ervaringen en het ontwikkelen van nieuwe reactiewijzen door rechtstreeks lichamelijk contact met gevoelige zones. Men koestert daarbij vaak ten onrechte de gedachte dat de herbeleving van heftige emoties de essentie uitmaakt van het therapeutisch gebeuren. Het cruciale moment ligt echter veel meer in de wijze waarop men dat gebeuren relationeel hanteert en verbaal begeleidt. Hier ligt de belangrijkste reden dat het onverantwoord kan zijn dat lichaamsgerichte technieken worden aangewend door mensen die niet degelijk geschoold zijn in relationele vaardigheden en gesprekstechnische bekwaamheid. Werken met cliënten impliceert een deskundigheid die niet verward kan worden met ‘intense scènes’ uitlokken. Er kunnen intense scènes ontstaan – bijvoorbeeld bij het aanraken van gevoelige lichaamszones – maar de psycholoog blijft zelf degene die erop kan reflecteren met de cliënt, niet diegene die samenvalt met de rol van de actor die de scène veroorzaakt. Er wordt bijvoorbeeld geen verantwoorde therapie bedreven door de psycholoog die boven op de cliënt gaat liggen om de cliënt in contact te brengen met de ervaring van de vader die haar overweldigde; die psycholoog ‘herhaalt’ een trauma in plaats van de cliënt te helpen om een beleving te ‘herwerken’. De valkuil van de ‘herhaling’ zit echter niet alleen in het overinvolvement bij lichamelijk contact; het kan evenzeer gebeuren bij een totaal niet aanraken. Ook een bijzonder afstandelijke psycholoog verliest de juiste afstand, waardoor hij niet zozeer de overdracht uitlokt van bijvoorbeeld een onbereikbare kille vader; hij ‘herhaalt’ ook de kilheid als hij de kilheid ‘wordt’. Hij is dan geen projectiescherm meer – zoals de welwillende analytische neutraliteit het voorschrijft – maar hij wordt ook dader. De psycholoog draagt de verantwoordelijkheid over een proces waar-
140
Mia Leijssen
bij hij de delicate balans tussen ‘in contact komen’ maar ‘niet samenvallen’ voortdurend dient te bewaken, waarbij er steeds een juiste dosering van involvement aan de orde is. Zowel ‘te weinig’ als ‘te veel’ afstand en involvement leidt tot problematische handelingen. Verder op het continuüm van lichaamsgerichte interventies zijn er de sensuele aanrakingen. Sensuele aanrakingen zijn bedoeld om de zinnen te plezieren. Uiteraard is het waardevol in een mensenleven om dit volop te mogen verkennen, maar wanneer de psycholoog zich geroepen voelt om deze vorm van aanrakingen aan te bieden aan zijn cliënten, wordt het problematischer. Waar sensuele aanrakingen op hun plaats kunnen zijn – bijvoorbeeld bij partnertherapie – kan de taak van de psycholoog zich eerder beperken tot die van begeleider van de partners die de sensuele aanrakingen met elkaar ontdekken. De psycholoog kan de cliënt en zijn omgeving ernstig benadelen indien hij dit soort van aanrakingen met zijn eigen persoon verbindt. De stap naar seksuele aanrakingen is niet groot, sensuele aanrakingen leiden gemakkelijk tot seksuele interpretaties. Zelfs als het tijdelijk zo lijkt dat het proces van de cliënt belangrijke vorderingen maakt bij seksuele aanrakingen, dan nog zijn andere manieren om die vooruitgang te bevorderen verkieslijk, omdat zij getuigen van meer deskundigheid, onderscheidingsvermogen en zelfkennis. Ingaan op een eventueel appèl van de cliënt bevestigt een sociocultureel gegeven, waarbij lichamelijkheid, seksualiteit, zelfwaarde, intimiteit en genegenheid met elkaar verward worden. Omwille van de duidelijkheid kan de psycholoog bepaalde plaatsen van het lichaam beter niet aanraken: genitale zones, billen, borsten bij vrouwen en de plekken die voor de cliënt een subjectief erotische betekenis hebben. Doorgaans zijn de handen, de schouders en de rug de meest aangewezen plekken om lichamelijk contact te maken in een niet-seksuele betekenis. Het is echter misleidend wanneer men het al dan niet aanraken van bepaalde lichaamsdelen als doorslaggevend criterium voor het ethisch handelen van de psycholoog zou vooropstellen. Dergelijke redeneringen zijn het gevolg van een filosofisch dualisme waarin de scheiding van lichaam en geest wordt aangenomen. Het ethisch criterium ligt veeleer in de vraag hoe integer en respectvol de communicatie verloopt (Leijssen, 2000). Integriteit veronderstelt vooreerst ‘de waarheid omtrent zichzelf kennen’ zodat eigen blinde vlekken niet op de cliënt worden geprojecteerd of een bepaald theoretisch kader niet moet dienen als geschikte rationalisatie. Een psycholoog die onvoldoende in contact is met eigen verlangens, kan bijvoorbeeld met een grote fysieke afstand de cliënt dusdanig bekijken dat de cliënt het gevoel krijgt dat er een grens wordt overschreden. Dit zal niet bespreekbaar zijn in hun interactie indien de psycholoog zich zijn gevoelens niet toe-eigent. De communicatie wordt daardoor onbetrouwbaar. Respect houdt in dat men met eerbied voor autonomie en grenzen zorgvuldig afweegt welke interventies het welzijn van de cliënt bevorderen. Professioneel handelen betekent dat zowel verbale als non-verbale interventies niet achteloos worden aangewend, maar deel uitmaken van een bewust gekozen verantwoorde methodiek. Het nalaten van fysiek contact uit vrees voor nabijheid of intensiteit, of omdat men wil vermijden dat er seksuele gevoelens gewekt worden, getuigt niet van respect of professionaliteit. Bovendien kan een taboe op aanraking soms nog meer erotiserend werken. Het eigene van een respectvolle professionele relatie is niet dat seksuele gevoelens vermeden moeten worden, wel dat dit niet onopgemerkt en niet onverwoord mag blijven. Het bespreekbaar maken van die gevoelens – voor de cliënt binnen de interactie met de psycholoog, voor de psycholoog doorgaans in supervisie of collegiaal overleg – voorkomt juist dat ze uitgeageerd worden in de professionele relatie en dat het lichamelijk contact ontspoort in seksuele grensover-
Lichamelijk contact: een gevoelige beroepsethische kwestie
141
schrijding. Veel auteurs voegen daar nog de vuistregel aan toe: geen lichamelijk contact wanneer er seksuele of vijandige gevoelens bij de psycholoog aanwezig zijn. Seksuele grensoverschrijdingen zijn trouwens meestal pas de laatste in een rij van eerdere grensvervagingen waaraan te weinig aandacht wordt besteed, zoals: sessies verlengen, betalingscontracten niet respecteren, ontmoetingen buiten de werksetting, bepaalde cliënten steeds als laatste van de dag plaatsen of ze nooit in supervisie brengen, troetelnamen gebruiken voor cliënten of makkelijk commentaar hebben bij hun fysieke aantrekkelijkheid, weinig zakelijke inrichtingen verkiezen voor de werkruimte, vertrouwelijke mededelingen doen over zichzelf of andere mensen. Ethisch hanteren van lichamelijk contact betekent vooral dat de psycholoog voor zichzelf helder kan ervaren wat zijn motieven zijn voor het gebruiken van die communicatievorm, dat hij ondubbelzinnig aan de cliënt kan verduidelijken wat hij van plan is en daarbij zorgvuldig registreert of de cliënt expliciet toestemming geeft (een cliënt die ‘ja’ zegt, maar zich ondertussen niet-verbaal subtiel terugtrekt, geeft geen toestemming), die vervolgens het effect van de interventie bespreekbaar kan maken en de emoties die daarbij gewekt worden, kan opvangen zonder zelf overspoeld te worden. Een congruente houding van de psycholoog is ten slotte een doorslaggevende factor: als de psycholoog er zich ongemakkelijk bij voelt of niet goed zit in zijn eigen lichaam, kan hij het lichamelijk contact beter nalaten. Misschien zou men vervolgens nog een andere vraag kunnen stellen: is de sceptische houding die men in de psychologie vaak aantreft betreffende lichamelijk contact eventueel een uitdrukking van het feit dat veel psychologen zich niet goed voelen in hun eigen lichaam?
L
Literatuur
Aghassy, G., & Noot, M. (1990). Seksuele kontakten binnen psychotherapeutische hulpverleningsrelaties. Uitgave van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Den Haag: Vuga. Durana, C. (1998). The use of touch in psychotherapy: Ethical and clinical guidelines. Psychotherapy, 35 (2), 269-280. Henry, W.P., Schacht, T.E., & Strupp, H.H. (1990). Patient and therapist introject, interpersonal process, and differential psychotherapy outcome. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 58, 768-774. Heppner, P.P., & Claiborn, C.D. (1989). Social influence research in counseling: A review and critique. Journal of Counseling Psychology, 36, 365-387. Hunter, M., & Struve, J. (1998). The ethical use of touch in psychotherapy. Thousand Oaks/London/New Dehli: Sage Publications. Zie ook de boekbespreking hiervan: Leijssen, M. (1999). Tijdschrift voor Psychotherapie, 25 (3), 208-213. Jehu, D. (1994). Patients as victims: Sexual abuse in psychotherapy and counseling. Chichester: Wiley. Leijssen, M. (2000). Het ethos van de hulpverlener. In J. Graste, & D. Bauduin (Red.), Waardenvol werk. Ethiek in de Geestelijke Gezondheidszorg. Assen: Van Gorcum. Pope, K.S. (1993). Licensing disciplinary actions for psychologists who have been sexually involved with a client: Some information about offenders. Professional Psychology: Research and Practice, 24 (3), 374-377.
142
Mia Leijssen
Smith, E., Clance, P., & Imes, E. (1998). Touch in psychotherapy: Theory, research, and practice. New York: Guilford Press. Spurling, L., & Dryden, W. (Eds.) (1989). On becoming a therapist. London: Routledge.
P
Personalia
Mia Leijssen is doctor in de psychologie en psychotherapeut. Zij is professor aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar zij beroepsethiek voor psychologen doceert en opleiding geeft in de cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie. Zij heeft ruime ervaring met individuele en groepspsychotherapie. Correspondentieadres: Blijde Inkomststraat 13, 3000 Leuven, België, e-mail:
[email protected].
Lichamelijk contact: een gevoelige beroepsethische kwestie
143