Douanestatus als gevolg van het blenden van minerale oliën
Door: Remy Geerts 2010/2011
Inhoudsopgave 1. Inleiding………………………………………………………………………2 2. Actieve veredeling, behandeling onder douanetoezicht en douane-entrepot…………………………………………………………4 2.1 Actieve veredeling………………………………………….. ……… 4 2.1.1 Voorbeeldsituaties………………………………………….. 5 2.1.2 Voorwaarden………………………………………………… 5 2.1.3 Veredelingsproducten in het vrije verkeer brengen……... 6 2.2 Behandeling onder douanetoezicht……………………………….. 6 2.2.1 Voorbeeldsituaties………………………………………….. 7 2.2.2 Voorwaarden………………………………………………… 8 2.3 Douane-entrepot…………………………………………………….. 9 2.3.1 Gebruikelijke behandeling…………………………………. 9 2.3.1.1 Voorbeeldsituaties…………………………..……… 9 2.3.1.2 Voorwaarden…………………………………………10 2.3.2 Gezamenlijke opslag……………………………………….. 11 2.3.2.1 Voorbeeldsituaties…………………………………. 11 2.3.2.2 Voorwaarden…………………………………………12 3. Douanestatus……………………………………………………………….. 13 3.1 Toewijzen douanestatus……………………………………………. 13 3.2 Voorwaarde zelfde GN-code……………………………………… 14 3.3 Materieel belang…………………………………………………….. 15 3.4 Voorbeeldsituaties…………………………………………………... 16 3.4.1 Gezamenlijke opslag……………………………………….. 16 3.4.2 Gebruikelijke behandeling…………………………………..17 3.5 Voorbeeld handboek douane………………………………………. 18 3.6 Veredeling/behandeling Gemoderniseerd douanewetboek…….. 19 4. Conclusie……………………………………………………………………..20 Literatuurlijst…………………………………………………………………….. 22
1
1. Inleiding Ten tijde van een mond- en klauwzeer epidemie bracht een veearts opzettelijk gezonde koeien in contact met zieke koeien. Aangezien het vorenstaande op grond van de Veewet een strafbaar feit was, werd de veearts vervolgd. Op grond van zijn kennis en ervaring legde hij op de rechtszitting uit dat hij de gezonde koeien bewust in contact had gebracht met de zieke koeien, omdat de gezonde koeien op die manier een lichte graad van besmetting zouden oplopen en daardoor antistoffen zouden ontwikkelen. Hiermee werd eenzelfde effect verkregen als een vaccinatie, waardoor de koeien aanzienlijk minder risico liepen op besmetting. Het moge duidelijk zijn dat met de bepaling in de Veewet werd beoogd te voorkomen dat gezonde koeien ziek zouden worden. Hoewel de veearts formeel de wet overtreden had, deed hij nu precies wat de wet beoogde, namelijk trachten te voorkomen dat koeien besmet raakten. Na terug verwijzing naar het Gerechtshof is de veearts ontslagen van alle rechtsvervolging, vanwege het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Hoewel inhoudelijk niet douane gerelateerd, raakt vorengenoemd „Veearts-arrest‟1 mijns inziens de kern van wetgeving in het algemeen, namelijk het instellen van formele regels ten einde een bepaald materieel doel te verwezenlijken. Het tot een gewenst resultaat leiden van het spanningsveld tussen deze twee grootheden, blijkt in de praktijk al een doel op zich. De totstandkoming en inwerkingtreding van de gemoderniseerde communautaire douane wetgeving, alsmede de toepassingsbepalingen zijn hiervan een goed voorbeeld. Het blijft een uitdaging wetgeving, die veelal ontstaat aan de „tekentafel‟, zodanig in te richten dat deze de gewenste uitwerking heeft in de praktijk. In 1957 is in Rome het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap2 ondertekend. Naast de meer politieke doelstelling van het Verdrag bij te dragen tot de functionele integratie van Europa op politiek vlak en een verdere eenmaking van Europa3, is de voornaamste doelstelling van het Verdrag het tot stand brengen van betere omstandigheden voor het handelsverkeer en productie in de EU.4 Ten einde het vrije handelsverkeer binnen de gemeenschappelijke markt te bevorderen zijn de voor de handel tussen de lidstaten geldende douanetarieven afgeschaft. De vroegere tarieven van de lidstaten zijn vervangen door een gemeenschappelijk douanetarief dat een soort buitengrens vormt voor goederen uit derde landen, waardoor de interne markt wordt beschermd. Hoewel het instellen van een uniform gemeenschappelijk douanetarief bijdraagt aan het beschermen en stimuleren van de interne markt, zijn ook situaties denkbaar waarbij vorengenoemde maatregel dit nu juist belemmert. Europese bedrijven die produceren voor de wereldmarkt zouden namelijk rechten moeten betalen voor grondstoffen en halffabricaten, zelfs wanneer de bewerkte of vervaardigde goederen buiten de EU worden afgezet. Anderzijds kan de situatie zich voordoen dat voor goederen een lagere heffing zou gelden wanneer deze worden ingevoerd in het vrije verkeer in bewerkte of vervaardigde staat, dan de geldende heffingen op de grondstoffen en halffabricaten. Zonder passende faciliteiten te bieden, zou het instrument van een gemeenschappelijk douanetarief in vorengenoemde situaties, uit een oogpunt van concurrentie met vergelijkbare bedrijven elders in de wereld, een nadelig effect hebben op de bescherming en stimulering van de interne markt. Ten einde een oplossing te bieden voor dit ongewenst neveneffect zijn een aantal douaneregelingen in het leven geroepen, waarbij niet-communautaire goederen onder schorsing van rechten bij invoer Uitspraak Hoge Raad NJ 1933/918. Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, 25 Maart 1957, Trb. 1957, nr. 91. C 325/33. 3 Op 1 december 2009 trad het Verdrag van Lissabon in werking en werd niet langer gesproken van de Europese (Economische) Gemeenschap, maar van de Europese Unie (hierna: EU). 4 http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm, artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. 1 2
2
binnen de EU gebracht kunnen worden, ten einde bepaalde behandelingen te ondergaan. Van wezenlijk belang is dat bij toepassing van dergelijke regelingen te allen tijde toezicht kan worden uitgeoefend ten aanzien van goederen met een niet-communautaire douanestatus. Het douanetoezicht dient te zijn gericht op het voorkomen dat niet-communautaire goederen ten onrechte als communautair worden aangemerkt. In dat geval zouden de niet-communautaire goederen immers aan het vrij verkeer deelnemen, zonder dat passende rechten bij invoer zijn geheven. In deze verhandeling zal ik ingaan op een drietal douaneregelingen die faciliteren dat in de vorengenoemde situaties de bescherming en stimulering van de interne markt niet wordt belemmerd. Daarbij zal ik eerst ingaan op de algemene strekking van de regelingen, alsmede de formele vereisten die bij de toepassing in acht dienen te worden genomen. Voorts wil ik, aan de hand van concrete voorbeelden uit de oliebranche, bezien in hoeverre de formele vereisten ten goede komen aan het materiële belang, gelet op de doelstelling van het tot stand brengen van betere omstandigheden voor het handelsverkeer en productie in de EU. Met andere woorden, hebben de onderhavige regelingen in hun huidige vorm nu wel de stimulering van de interne markt tot gevolg, die zij beogen.
3
Actieve veredeling, behandeling onder douanetoezicht en douane-entrepot Op het principe dat ten aanzien van goederen die binnen het grondgebied van de EU worden gebracht rechten bij invoer verschuldigd zijn, bestaan, zoals aangegeven, de nodige uitzonderingen. Zo dient aan goederen op het moment van binnenkomen in de EU een douanebestemming te worden gegeven, zoals het plaatsen van de goederen onder een economische douaneregeling die tot gevolge heeft dat de heffing van rechten bij invoer wordt geschorst.5 Later in deze verhandeling zal ik ingaan op concrete voorbeelden met betrekking tot de toepassing van dergelijke douaneregelingen in de oliebranche. Aangezien in dit verband met name de regelingen actieve veredeling (hierna: AV), behandeling onder douanetoezicht (hierna: BOD) en de faciliteiten die worden geboden onder de regeling douane-entrepot (hierna: DE), zoals gezamenlijke opslag en gebruikelijke behandeling, van belang zijn, zal ik mij beperken tot deze regelingen. Alvorens in te gaan op de inhoudelijke discussie met betrekking tot de feitelijke toepassingen van vorengenoemde douaneregelingen, zal ik eerst de algemene werking van de regelingen uiteenzetten.
2.1 Actieve veredeling Op grond van artikel 114 CDW biedt de regeling AV faciliteiten ten aanzien van het tijdelijk brengen van niet-communautaire goederen binnen het douanegebied van de EU, met het doel deze goederen te veredelen. Na de veredeling zijn de „veredelingsproducten‟, in principe, bestemd voor wederuitvoer.
Het doel van deze regeling is te voorkomen dat de wederuitgevoerde veredelingsproducten belast zijn met rechten bij invoer en handelspolitieke maatregelen, waardoor de concurrentie positie van de in de EU gevestigde veredelaars nadelig wordt beïnvloed. De regeling AV kent twee systemen, namelijk een systeem van schorsing6 (hierna: AVS) en een terugbetalingssysteem (hierna: AVT)7. In het eerste geval worden de niet-communautaire goederen (op grond van artikel 84 lid 2 CDW invoergoederen genoemd) binnen het douanegebied van de Gemeenschap gebracht, zonder dat rechten bij invoer verschuldigd worden. In het tweede geval worden de voor deze invoergoederen geldende rechten bij invoer terugbetaald of kwijtgescholden indien zij, in de vorm van veredelingsproduct, worden uitgevoerd. Voor de toepassing van beide systemen geldt dat het voornemen dient te bestaan de hoofdveredelingsproducten (weder) uit te voeren.8 Onder hoofdveredelingsproducten worden verstaan
Artikel 4, lid 15 en 16 en artikel 84 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot instelling van het Communautair Douane Wetboek (hierna: CDW). 6 Artikel 114, lid 1, aanhef en onder a, alsmede lid 2, onder a, CDW. 7 Artikel 114, lid 1, aanhef en onder b, alsmede lid 2, onder b, CDW. 8 Artikel 537 Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie over de vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het communautair wetboek (hierna: TCDW). 5
4
de producten waarvoor het proces van vervaardiging is bedoeld. In deze verhandeling wordt steeds wanneer over AV wordt gesproken, gedoeld op AVS, tenzij expliciet anders vermeld.
2.1.1 Voorbeeldsituaties In beginsel zijn onder de regeling AV twee situaties denkbaar. Allereerst de veredeling van enkel nietcommunautaire invoergoederen tot een niet-communautair veredelingsproduct welke wordt wederuitgevoerd.
Ten einde de flexibiliteit van de producenten binnen de Gemeenschap te verhogen en daarmee de interne markt te stimuleren, kunnen, onder voorwaarden, tevens communautaire equivalente goederen worden gebruikt voor de vervaardiging tot veredelingsproduct in plaats van invoergoederen (equivalentieverkeer).9 Door het toepassen van equivalentieverkeer kunnen veredelingsproducten die zijn vervaardigd uit communautaire equivalente goederen worden (weder)uitgevoerd onder de regeling. Hiervoor in de plaats kunnen voor eenzelfde hoeveelheid overeenstemmende grondstoffen en halffabricaten worden ingevoerd onder vrijstelling van rechten bij invoer. De uit equivalente goederen verkregen veredelingsproducten kunnen worden wederuitgevoerd, alvorens de invoer van de invoergoederen welke zij „vervangen‟ zijn ingevoerd.
Ten tweede kunnen, zoals tevens opgenomen in bovenstaand voorbeeld communautaire goederen worden gebruikt bij de vervaardiging van het veredelingsproduct. Op grond van artikel 4, lid 7, CDW heeft het veredelingsproduct als gevolg van het gebruik van zowel niet-communautaire goederen als communautaire goederen bij de veredeling, volledig de niet-communautaire douanestatus verkregen. Ten einde te waarborgen dat niet-communautaire goederen worden onttrokken aan het douanetoezicht en terecht komen in het vrije verkeer zonder dat rechten bij invoer zijn geheven, zijn voorwaarden gesteld voor het toepassen van de regeling.
9
Artikel 115 CDW. 5
2.1.2 Voorwaarden Op grond van artikel 85 CDW is voor de regeling AV, gelet op het feit dat het een economische douaneregeling betreft, een vergunning vereist. Naast de algemene voorwaarden die gelden ten aanzien van het verkrijgen van een vergunning10, gelden een aantal bijzondere materiële en formele vereisten en voorwaarden. Op grond van artikel 117, onder b, CDW dienen de invoergoederen in de veredelingsproducten te kunnen worden geïdentificeerd. Het vorenstaande stelt de douane in staat te controleren of is voldaan aan de verplichting de veredelingsproducten weder uit te voeren. Voor het gebruik van equivalentieverkeer dient apart toestemming te zijn gegeven, welke wordt opgenomen in de vergunning. In het algemeen moeten equivalente goederen aan de volgende voorwaarden voldoen: 11
ze moeten onder dezelfde achtcijferige GN-code worden ingedeeld; ze moeten dezelfde handelskwaliteit hebben; en ze moeten dezelfde technische kenmerken bezitten als de invoergoederen.
Equivalente goederen mogen zich in een verder gevorderd fabricagestadium dan de invoergoederen bevinden wanneer het voornaamste deel van de veredeling van deze equivalente goederen, met uitzondering van buitengewone gevallen, in het bedrijf van de vergunninghouder of namens hem in een ander bedrijf wordt verricht.12 Voorts moet worden getoetst of de regeling AV kan bijdragen tot het scheppen van gunstigste voorwaarden voor de wederuitvoer van de veredelingsproducten, zonder afbreuk te doen aan de wezenlijke belangen van de communautaire producenten. Enerzijds hebben communautaire veredelaars belang bij invoer van goederen onder schorsing van rechten bij invoer, zodat zij bij de wederuitvoer kunnen concurreren op de wereldmarkt. Anderzijds kunnen communautaire producenten van soortgelijke goederen nadeel ondervinden bij de geboden faciliteiten.
2.1.3 Veredelingsproducten in het vrije verkeer brengen Hoewel de regeling AV hiervoor niet is bestemd, kan deze worden beëindigd door de veredelingsproducten aan te geven voor het vrije verkeer. In beginsel wordt de douaneschuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.13 Ten einde te voorkomen dat een rente voordeel kan worden verkregen met betrekking tot de periode dat de goederen onder de regeling AV waren geplaatst, is compenserende rente verschuldigd wanneer een douaneschuld ontstaat.14 Hierdoor wordt als het ware de plaatsing onder regeling teruggedraaid en worden de invoergoederen op gelijke wijze belast alsof ze, in plaats van te worden geplaatst onder de regeling AV, in het vrije verkeer waren gebracht. Indien de veredelingsproducten in aanmerking konden komen voor een gunstige tariefbehandeling in het kader van de regeling BOD, dan worden de veredelingsproducten onderworpen aan de heffingsregels overeenkomstig die regeling.15 Artikel 87 en 88 CDW juncto artikel 536 tot en met 540 TCDW. Artikel 115, lid 2, CDW en artikel 541, lid 1, TCDW. Mr. E.N. Punt en mr. D.G. Van Vliet, Douanerechten Inleiding tot het communautaire douanerecht, 2000, p. 317. 12 Artikel 541 lid 2 TCDW. 13 Artikel 121, lid 1, CDW. 14 Artikel 519 TCDW. 15 Artikel 89, lid 1, CDW. 10 11
6
2.2 Behandeling onder douanetoezicht De regeling BOD is vergelijkbaar met de regeling AV, in die zin dat ook onder deze regeling goederen binnen de EU worden gebracht om onder schorsing te worden be- of verwerkt. Echter, het doel van de regeling is anders. Daar waar AV is bedoeld voor het veredelen van goederen welke nadien zijn bestemd te worden wederuitgevoerd, is BOD juist gericht op de invoer van de goederen in het vrije verkeer na de be- of verwerkingen.
Het doel van BOD is het bewerkstelligen van een gunstiger bedrag aan rechten bij invoer16. In de meeste gevallen geldt voor een verder bewerkt product een hoger tarief dan voor producten die minder vergaand zijn bewerkt. Vanuit de gedachte dat met de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief tevens is beoogd de interne markt te stimuleren, is het logisch dat minder vergaand bewerkt producten een lager tarief kennen. Dit stimuleert namelijk de invoer van dergelijk goederen ten opzichte van verder bewerkte producten, waardoor het aantrekkelijker wordt de bewerking van grondstoffen en halffabricaten binnen de EU plaats te laten vinden. Desalniettemin geldt in sommige gevallen dat het tarief met betrekking tot het gereed product lager is dan het tarief met betrekking tot de grondstoffen en halffabricaten (tariefanomalie). Daarnaast kan het ook zo zijn dat als gevolg van de bewerking van een product, meerdere producten ontstaan waarvan de gezamenlijke heffing lager is dan de heffing op het oorspronkelijke product. 17 Om ook in deze gevallen zowel de bescherming als de stimulering van de interne markt te waarborgen, maakt de regeling BOD het, in beginsel, mogelijk nietcommunautaire goederen in de EU een behandeling te doen ondergaan die de soort of de staat ervan wijzigt, zonder dat zij aan rechten bij invoer of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen. Onder de regeling BOD kunnen ook communautaire goederen worden gebruikt. De door deze behandeling verkregen producten („behandelde producten‟) kunnen vervolgens in het vrije verkeer worden gebracht tegen de daarvoor geldende rechten bij invoer.18 Hoewel de regeling in principe niet is bedoeld voor de wederuitvoer van behandelde producten na de behandeling in het douanegebied van de Gemeenschap, bestaat die mogelijkheid wel.
2.2.1 Voorbeeldsituaties In beginsel zijn, net als in onder de regeling AV, twee situaties denkbaar. Allereerst de behandeling van invoergoederen tot een behandeld product, welke vervolgens wordt ingevoerd in het vrije verkeer.
Artikel 551, lid 1, TCDW. Mr. E.N. Punt en mr. D.G. Van Vliet, Douanerechten Inleiding tot het communautaire douanerecht, 2000, p.332. 18 Artikel 130 CDW. 16 17
7
De regeling BOD is erop gericht een gunstiger bedrag aan rechten bij invoer te bewerkstelligen. Derhalve zal door een belanghebbende steeds bekeken worden of BOD in dit verband inderdaad tot een gunstig resultaat leidt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de vaststelling van de douanewaarde. Op grond van artikel 551, lid 3, CDW kan de aangever voor de bepaling van de douanewaarde kiezen uit een drietal methoden of uitgaan van de douanewaarde van de invoergoederen, vermeerderd met de behandelingskosten in de EU en de waarde van communautaire goederen wanneer die zijn gebruikt. Volledigheidshalve merk ik op dat alle waardes in de voorbeelden willekeurig zijn gekozen. In het vorenstaande voorbeeld zou het totaal aan rechten bij invoer ten aanzien van de invoergoederen € 7,50 bedragen (10% van € 50,- plus 5% van € 50,-). Ten aanzien van het behandelde product is € 4,50 aan rechten bij invoer verschuldigd (3% van € 150,-). Belanghebbende kan in dit geval dus voordeel behalen door het toepassen van de regeling BOD. Anderzijds kunnen door de behandeling van een invoergoed ook meerdere behandelde producten ontstaan.
Ook in dit geval is het totaal aan rechten bij invoer ten aanzien van de behandelde producten lager (€ 3,60, i.e. 3% van € 60,- vermenigvuldigd met 2), dan de rechten bij invoer indien het invoergoed eerst zou worden aangegeven voor het vrije verkeer (€ 10,-, i.e. 10% van € 100,-). Ten tweede kunnen tevens communautaire goederen in de behandeling worden betrokken. Ook in die situatie kan de toepassing van de regeling BOD nog steeds voordelig zijn.
8
In de hierboven geschetste situatie bedraagt het totaal aan rechten bij invoer ten aanzien van het invoergoed € 5,- (10% van € 50,-). De rechten bij invoer ten aanzien van het behandelde product bedragen daarentegen slechts € 3,- (3% van € 100,-).
2.2.2 Voorwaarden Ook de regeling BOD is een economische douaneregeling. Derhalve geldt eveneens dat een vergunning benodigd is voor het toepassen van de regeling.19 Naast de algemene voorwaarden ten aanzien van de vergunning, geldt ook voor de regeling BOD, onder andere, dat de invoergoederen te identificeren moeten zijn in de behandelde producten, zodat de douane te allen tijde toezicht op de goederen kan uitoefenen. Daarnaast dient de behandeling onomkeerbaar te zijn, ten einde te voorkomen dat de regeling wordt misbruikt. Indien regels inzake oorsprong en inzake de kwantitatieve beperkingen op de invoergoederen van toepassing zijn mag gebruikmaking van de regeling BOD niet leiden tot ontduiking van deze regels. Voorts dient de regeling BOD te kunnen bijdragen aan de bevordering van het ontstaan of de instandhouding van een behandelingsactiviteit in de Gemeenschap, zonder dat de wezenlijke belangen van communautaire producenten van soortgelijke goederen worden geschaad (economische voorwaarden).20
2.3 Douane-entrepot Net als in het geval van AV en BOD, kunnen niet-communautaire goederen onder schorsing binnen de EU gebracht worden door plaatsing onder de regeling DE.21 In een DE kunnen goederen die het EUdouanegebied zijn binnen gebracht voor onbepaalde tijd verblijven in afwachting van hun verdere douanebestemming. Deze faciliteit kan met name van belang zijn wanneer de kans bestaat dat de invoergoederen in een later stadium wederuitgevoerd zullen worden. Onder DE wordt verstaan “elke door de douaneautoriteiten erkende, aan hun toezicht onderworpen plaats waar goederen onder de vastgestelde voorwaarden kunnen worden opgeslagen.”22 Hoewel de regeling DE primair is bedoeld voor opslag van niet-communautaire goederen, kunnen de goederen tijdens de opslag bepaalde behandelingen ondergaan. Dit kan zijn in het kader van de regeling AV of BOD, zoals hiervoor besproken.23 In deze gevallen bevinden de goederen, hoewel deze fysiek in het DE liggen, zich niet onder het stelsel van de DE.24 Hoofdregel is dat goederen in de staat moeten blijven waarin zij zijn geplaatst onder de regeling DE . Toch staat de communautaire wetgever bepaalde handelingen toe terwijl goederen zijn geplaatst onder de regeling, de zogeheten gebruikelijke behandelingen. Tevens kan de douane onder de regeling DE toestaan dat gelijkwaardige goederen met een verschillende douanestatus, gezamenlijk worden opgeslagen.
2.3.1 Gebruikelijke behandeling Het doel van gebruikelijke behandeling, en daarmee gelijk ook voorwaarde, is dat de behandelingen erop zijn gericht bewaring van de goederen in goede staat te verzekeren, de presentatie of handelskwaliteit te verbeteren of de distributie of wederverkoop voor te bereiden. Met andere woorden, Artikel 85 CDW. Artikel 133 CDW. 21 Artikel 98, lid 1, onder a, CDW. 22 Artikel 98, lid 2, CDW. 23 Artikel 106, lid 1, onder b en c, CDW. 24 Artikel 106, lid 2, CDW. 19 20
9
dusdanig „kleine‟ behandelingen waarvan de communautaire wetgever klaarblijkelijk van mening is dat hierdoor geen economisch belang wordt geschaad, zijn als uitzondering op de hoofdregel toegestaan wanneer goederen zijn geplaatst onder de regeling DE.
2.3.1.1 Voorbeeldsituaties Op grond van artikel 531 TCDW kunnen niet-communautaire goederen de in bijlage 72 TCDW genoemde gebruikelijke behandelingen ondergaan. Uitgangspunt is dat geen van de toegestane gebruikelijke behandelingen aanleiding geven tot een indeling onder een andere achtcijfercode van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN), tenzij anders vermeld. Onder punt 14 in de vorengenoemde bijlage wordt als gebruikelijke behandeling genoemd: “het mengen van dezelfde soort goederen, van verschillende kwaliteit, om een constante kwaliteit te verkrijgen of een kwaliteit waarom de afnemer heeft gevraagd, zonder dat de aard van de goederen hierdoor wordt gewijzigd;”
In het vorengenoemde voorbeeld worden twee stookoliën met een verschillende douanestatus gemengd, hetgeen niet een verandering van de GN-code van het gebruikelijk behandelde invoergoed ten gevolge heeft. Indien product C bijvoorbeeld wordt aangegeven voor het vrije verkeer, dan kan de aangever verzoeken dat de rechten bij invoer worden berekend op basis van de soort, de douanewaarde en de hoeveelheid die op het moment van invoer in aanmerking zouden zijn genomen, indien de goederen niet aan de genoemde behandelingen waren onderworpen.25 Door vorenstaande bepaling wordt voorkomen dat rechten bij invoer worden berekend over de, oorspronkelijk, communautaire component. Een ander voorbeeld van een gebruikelijke behandeling welke is genoemd in bijlage 72 TCDW is: “12. het toevoegen van goederen of toevoeging of vervanging van bijkomende componenten zolang deze toevoeging of vervanging relatief beperkt is en slechts bedoeld om aan technische eisen te voldoen en de aard of de prestaties van de oorspronkelijke goederen hierdoor niet worden gewijzigd of verbeterd, zelfs indien dit ertoe leidt dat de toegevoegde of vervangende goederen onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld”;
Indien bijvoorbeeld een opslagbedrijf 1000 ton stookolie van GN-code 2710 1963 wil mengen met 10 ton stookolie van GN-code 2710 1969, dan valt het mengsel onder GN-code 2710 1963. Enkel het toegevoegde goed veranderd van GN-code, hetgeen, ervan uitgaande dat een dusdanig kleine toevoeging als relatief gering wordt beschouwd, op grond van het vorenstaande is toegestaan. Een terechte vraag die je zou kunnen stellen is of door de toevoeging de aard of de prestaties van de oorspronkelijke goederen hierdoor niet worden gewijzigd of verbeterd. In het voorbeeld gaan we hier gemakshalve niet van uit.
25
Artikel 112, lid 2, CDW. 10
2.3.1.2 Voorwaarden In tegenstelling tot de regeling AV of BOD is voor gebruikelijke behandeling geen aparte vergunning vereist. Echter, essentieel voor de toepassing van gebruikelijke behandelingen is dat het risico van fraude met de goederen niet mag worden vergroot. Om die reden dient schriftelijk te worden verzocht om toestemming van de douane. Voorts is vereist dat belanghebbende een adequate voorraadadministratie voert, welke de situatie van de goederen steeds juist weergeeft. Dit stelt de douane in staat toezicht uit te oefenen. Voorwaarde bij gebruikelijke behandelingen als mengen is dat de goederen na de behandeling niet meer op eenvoudige wijze kunnen worden teruggebracht in de vorige staat. In dat geval kan de behandeling immers weer ongedaan worden gemaakt. Als fraude wordt niet aangemerkt het reguliere gebruik van de mogelijkheden die de wet biedt.26 Het behalen van tariefvoordeel als gevolg van de gebruikelijke behandeling wordt niet aangemerkt als fraude. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld waardevermindering bij denaturering van goederen, verspringing van tariefpost mits dat voor die behandeling wettelijk is toegestaan of wegvallen van de antidumpingheffing door de behandeling.
2.3.2 Gezamenlijke opslag Om te voorzien in de behoefte van EU producenten is onder de regeling DE de mogelijkheid nietcommunautaire goederen en communautaire goederen gezamenlijk op te slaan in dezelfde opslaginrichting. In dit verband kan onderscheid worden gemaakt tussen stukgoederen, welke steeds zijn te identificeren, en bulkgoederen waarvoor dit niet mogelijk is. Een voorbeeld van gezamenlijke opslag van bulkgoederen is bijvoorbeeld de opslag van partijen minerale oliën in een opslagtank. Ten aanzien van de gezamenlijke opslag van bulkgoederen wordt de douanestatus van de fysieke goederen losgelaten en wordt deze verbonden aan de partijen zoals zij voorkomen in de administratie van het DE. De gezamenlijk opgeslagen goederen moeten in dit verband onder dezelfde GN-code zijn ingedeeld en dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken hebben.27 Oftewel, de goederen dienen gelijkwaardig te zijn.
2.3.2.1 Voorbeeldsituaties De eis van gelijkwaardigheid geldt ook voor gezamenlijke opslag van minerale oliën in een DE. Gelet op de grote verscheidenheid van producten in deze branche is voor gelijkwaardigheid aansluiting gezocht bij de GN-code, waarin de benamingen, kwaliteitsnormen en technische kenmerken van deze goederen zijn verwerkt . Gezamenlijke opslag biedt praktische mogelijkheden voor een opslaghouder van minerale oliën, met het oog op opslagcapaciteit. Zou gebruikelijke behandeling immers niet zijn 26 27
Arrest van het Hof van 21 februari 2006, C-255/02 (Halifax). Artikel 534 TCDW. 11
toegestaan, dan zou bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het gebruik van een opslagtank afhankelijk zijn van de douanestatus van het ontvangen product en het product dat dat zich op dat moment in de tank bevindt. Indien bijvoorbeeld een tank met een opslagcapaciteit van 3000 liter maximaal is gevuld met niet-communautaire stookolie en een tweede tank met een gelijke opslagcapaciteit met 1000 liter communautaire stookolie, dan zou dit betekenen dat voor de opslag van nog eens 1000 liter nietcommunautaire stookolie een aparte tank in gebruik genomen zou worden. Dit zou betekenen dat opslagcapaciteit onbenut blijft, ten gevolge van fiscale formaliteiten.
Gezamenlijke opslag onder de regeling DE biedt in het vorengenoemde voorbeeld oplossing, doordat wordt toegestaan dat de ontvangen niet-communautaire stookolie kan worden opgeslagen in dezelfde opslagtank.
In artikel 534, lid 2, TCDW is bepaald dat: “De douaneautoriteiten kunnen gezamenlijke opslag toestaan wanneer het niet mogelijk is de douanestatus van elke soort goederen te allen tijde vast te stellen.” Hoewel de producten met verschillende douanestatus fysiek niet zijn te onderscheiden, is dit administratief wel mogelijk. Door deze faciliteit te bieden wordt bewerkstelligd dat de opslagcapaciteit, welke van essentieel belang is in de onderhavige branche, beter benut kan worden. Wanneer, in dit geval de stookolie, voor een douanebestemming wordt aangegeven, kan deze als communautair of niet-communautair worden beschouwd. In dit verband heeft belanghebbende dus de keuze welke douanestatus hij aan de betreffende stookolie wil geven. In het onderhavige voorbeeld kan maximaal 1000 liter als communautair goed worden uitgeslagen.
2.3.2.2 Voorwaarden Voorwaarde voor gezamenlijke opslag is dat het douanetoezicht niet in het gedrang komt.28 Uit de voorraadadministratie moet te allen tijde zijn af te lezen welke goederen zich onder de regeling DE bevinden.29 Voorts is gezamenlijke opslag enkel toegestaan als de goederen:
28 29
Onder dezelfde GN-code zijn ingedeeld; en dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken hebben.
Artikel 106 CDW. Artikel 529 TCDW. 12
Zodra de goederen een douanebestemming wordt aangegeven, kunnen de goederen als nietcommunautair of communautair worden beschouwd. Vorenstaande toepassing mag er evenwel niet toe leiden dat een douanestatus wordt toegekend aan een hoeveelheid goederen die groter is dan de hoeveelheid goederen met die status die in het douane-entrepot of de opslagruimte is opgeslagen wanneer de voor een douanebestemming aangegeven goederen worden uitgeslagen. Indien sprake is van verliezen, dan wordt dit naar rato toegerekend aan het communautaire en niet-communautaire volume.
13
3. Douanestatus Artikel 4 CDW geeft uitleg over wat dient te worden verstaan onder de begrippen communautaire en niet-communautaire goederen. Volledigheidshalve heb ik hieronder de tekst van artikel 4, lid 7 en 8, CDW opgenomen. “7. communautaire goederen: goederen die — geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Gemeenschap onder de in artikel 23 bedoelde voorwaarden, zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden welke geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap. Goederen die zijn verkregen uit onder een schorsingsregeling geplaatste goederen, worden niet beschouwd als communautaire goederen in gevallen van bijzonder economisch belang die volgens de procedure van het Comité worden bepaald; — zijn ingevoerd uit landen of gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap en die in het vrije verkeer zijn gebracht; — in het douanegebied van de Gemeenschap zijn verkregen, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld in het tweede streepje, hetzij uit goederen als bedoeld in het eerste en het tweede streepje; 8. niet-communautaire goederen: andere dan de in punt 7 bedoelde goederen.”
Vorenstaande hoofdregel lijkt een uitwerking van het beoogde doel van de oprichting van de EU, namelijk het beschermen van de interne markt. Immers, uitgangspunt is dat zodra een nietcommunautair goed wordt toegevoegd aan een communautair goed, het volledige goed wordt aangemerkt als niet-communautair goed. Hiermee wordt voorkomen dat niet-communautaire goederen ten onrechte als communautair worden aangemerkt en derhalve zonder heffing van rechten bij invoer terecht kunnen komen in het vrije verkeer. Toch wordt mijns inziens ook hier weer het spanningsveld tussen enerzijds het willen beschermen en anderzijds het willen stimuleren van de interne markt betreden. Wanneer maatregelen tot stimuleren van de interne markt dusdanig worden beperkt vanuit de beschermings gedachte, kan dit betekenen dat juist afbreuk wordt gedaan aan die beoogde bescherming. Om een voorbeeld te geven, in het bankwezen wordt geregeld gefraudeerd met elektronisch betalingsverkeer. Toch wordt het elektronisch betalingsverkeer in stand gehouden, omdat de kosten die deze fraude met zich meebrengt, niet schijnt op te wegen tegen de baten. Naar analogie lijkt vorenstaande noodzaak goederen uit een gedachte van bescherming als nietcommunautair aan te merken, minder van belang wanneer bij het samenvoegen van communautaire en niet-communautaire goederen dit onderscheid, al dan niet administratief, gemaakt kan worden. Uiteraard is in een dergelijk geval niet de bedoeling communautaire goederen te belasten met heffing van rechten bij invoer, hetgeen afbreuk doet aan de stimulering van de interne markt, zonder dat het bijdraagt aan de bescherming hiervan.
3.1 Toewijzen douanestatus Gezamenlijk opslag onder de regeling DE, is een goed voorbeeld van een uitzondering op de hoofdregel. Zoals we hebben gezien is voorwaarde voor gezamenlijk opslag dat de goederen administratief zijn te onderscheiden. In vorengenoemde situatie is fysiek sprake van toevoeging van niet-communautaire goederen aan communautaire goederen. Indien een grammaticale uitleg van artikel 4, lid 7 en 8, CDW als uitgangspunt zou worden genomen, dan zou in het geval van gezamenlijke opslag sprake zijn van feitelijke toevoeging van een niet-communautair goed aan een communautair goed en het geheel derhalve als niet-communautair worden aangemerkt.
14
Kijkend naar het materiële belang is het logisch dat, zoals weergegeven in het voorbeeld in paragraaf 2.3.2.1, wordt toegestaan dat eenzelfde goed kan worden aangemerkt als communautair of nietcommunautair. Immers, doordat op deze wijze de mogelijkheid tot het uitoefenen van douanetoezicht niet in het gedrang komt, zijn de waarborgen om te voorkomen dat niet-communautaire goederen ten onrechte als communautaire goederen zouden worden aangemerkt voldoende. Hierdoor kan worden voorkomen dat niet-communautaire goederen in het vrije verkeer terecht komen, zonder dat rechten bij invoer zijn betaald. Voorwaarde is uiteraard wel dat uit de administratie blijkt dat voldoende nietcommunautaire en communautaire goederen voorhanden zijn. Nu in het onderhavige geval moet worden geconstateerd dat de faciliteit van gezamenlijk opslag geen afbreuk doet aan de bescherming van de interne markt en met het bieden van deze faciliteit de interne markt wordt gestimuleerd, zou het niet bieden van een dergelijke faciliteit in strijd zijn met het vorengenoemde doel. Hetzelfde geldt voor equivalentieverkeer, zoals besproken in paragraaf 2.1.1. Ook deze faciliteit doet in beginsel geen afbreuk aan de bescherming van de interne markt, aangezien de veredelingsproducten in beginsel worden wederuitgevoerd. Het bieden van deze faciliteit is wederom een stimulans voor de bedrijvigheid binnen de EU.
3.2 Voorwaarde zelfde GN-code Interessant zijn de voorwaarden die zijn gesteld met betrekking tot de twee laatstgenoemde faciliteiten, equivalentieverkeer onder de regeling AV, alsmede gezamenlijke opslag onder de regeling DE. In het bijzonder de voorwaarde dat, naast het hebben van dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken, de goederen onder dezelfde goederencode dienen te zijn ingedeeld. Met betrekking tot equivalentieverkeer is in artikel 115, lid 2, CDW, het volgende bepaald: “2. De equivalente goederen moeten dezelfde kwaliteit en dezelfde kenmerken hebben als de invoergoederen. In bijzondere, volgens de procedure van het Comité vastgestelde gevallen, kan echter worden toegestaan dat de equivalente goederen zich in een verder gevorderd stadium van fabricage bevinden dan de invoergoederen.”
Voorts is in artikel 541 CDW bepaald dat: “in de vergunning AV wordt vermeld of en op welke voorwaarden de equivalente goederen, die onder dezelfde achtcijfercode van de GN zijn ingedeeld en die dezelfde handelskwaliteit en dezelfde technische kenmerken hebben als de invoergoederen, voor de veredeling mogen worden gebruikt.”
Ten aanzien van gezamenlijke opslag zijn vergelijkbare voorwaarden gesteld in artikel 534, lid 2, TCDW: “Gezamenlijk opgeslagen goederen moeten onder dezelfde GN-code zijn ingedeeld en dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken hebben.”
De additionele voorwaarde die is gesteld in de uitvoeringsverordening ten aanzien van equivalentieverkeer lijkt derhalve een beperking van hetgeen is bepaald in artikel 115 CDW. In een oud arrest van het Hof van 13 maart 199730 worden prejudiciële vragen gesteld, met betrekking tot de geldigheid van de bepaling in de uitvoeringsverordening, gelet op het gevolg van de beperking van de basisverordening. Met name op grond van de bepaling, welke tegenwoordig in het (geconsolideerde) CDW lijkt te zijn opgenomen in artikel 115, lid 4, CDW, is het Hof van mening dat geen sprake is van niet geldigheid. In laatstgenoemd artikel is namelijk bepaald dat: 30
61996J0103, C-103/96. 15
“4. Maatregelen met als doel het verbieden van, het opleggen van voorwaarden voor, of het vergemakkelijken van een beroep op lid 1 kunnen volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld.”
Met andere woorden, formeel gezien kan de toestemming tot het gebruik van equivalente goederen, zoals verwoord in lid 1 van het vorengenoemde artikel, worden beperkt door additionele voorwaarden gesteld in de uitvoeringsverordening. Hoewel formeel toegestaan, is hieruit af te leiden dat het stellen van eenzelfde GN-code als voorwaarde, een beperking met zich meebrengt ten opzichte de voorwaarde van eenzelfde handelskwaliteit en technische kenmerken. Daarnaast merkt het Hof het volgende op: “Anderzijds vormt de eis dat de goederen onder dezelfde postonderverdeling vallen, een criterium dat duidelijk en nauwkeurig is en tegelijkertijd kan bijdragen tot de verwezenlijking van de door de basisverordening uitdrukkelijk beoogde doelstelling, die erin bestaat misbruik van de actieve veredeling te voorkomen en waartegen de algemene doelstelling van voornoemde regeling, te weten de uitvoer van de communautaire ondernemingen, niet nuttig kan worden tegengesteld.”
Met andere woorden, het stellen van de additionele voorwaarde dat de goederen onder dezelfde GNcode dienen te vallen, doet volgens het Hof geen afbreuk aan het stimuleren van de interne markt. Daarentegen draagt het volgens het Hof wel bij aan de bescherming van de interne markt. In het geval van equivalentieverkeer lijkt het erop dat de communautaire wetgever, als uitzondering op de hoofdregel, de voorwaarde van de GN-code heeft losgelaten door eveneens toe te staan dat de equivalente goederen zich in een verder gevorderd fabricagestadium bevinden dan de invoergoederen.31
3.3 Materieel belang Vermoedelijk heeft het zoeken van aansluiting bij de GN voornamelijk als doel het vereenvoudigen van de controle mogelijkheden, waarvoor denk ik veel valt te zeggen. De vraag is echter in hoeverre het formele vereiste van eenzelfde GN-code in lijn is met het materiële belang. Mocht in het individuele geval afbreuk worden gedaan aan het materiële belang, dan is de vraag in welke gevallen, en of, het zoeken van aansluiting bij de GN de bedrijvigheid binnen de EU niet dusdanig belemmert, waardoor de interne markt eerder schade wordt berokkend, dan dat deze wordt beschermd. Hierbij doel ik op de gedachte ten aanzien van het eerder genoemd voorbeeld met betrekking tot het gebruik van elektronisch betalingsverkeer in het bankwezen. De algemene doelstelling van alle regelingen die hiervoor aan bod zijn gekomen is de bevordering van het handelsverkeer en de productie in de EU. Inherent aan deze doelstelling is dat genoemde regelingen geen afbreuk doen aan de bescherming van de interne markt. In dit verband zijn economische voorwaarden gesteld, waaraan te allen tijde kan worden getoetst. Gechargeerd gezegd faciliteren de genoemde regelingen dat, onder andere, grondstoffen en halffabricaten die binnen de EU niet of minder gemakkelijk verkregen kunnen worden, van buiten de EU verkregen kunnen worden onder schorsing van rechten bij invoer. Dit bevordert enerzijds de bedrijvigheid van veredelaars, maar ook de bedrijvigheid van producenten voor de Europese markt (BOD). Ten einde te illustreren wat de mogelijke impact kan zijn van het loslaten van de voorwaarde dat de 31
Artikel 115, lid 2 CDW, alsmede artikel 541, lid 2, TCDW. 16
goederen van dezelfde GN-code dienen te zijn, zal ik hieronder een casus schetsen ten aanzien van (gezamenlijke) opslag van stookolie. Voorts zal ik ingaan op de mogelijke uitwerking in het geval van gebruikelijk behandeling.
3.4 Voorbeeldsituatie 3.4.1 Gezamenlijke opslag Op basis van de huidige regelgeving is niet toegestaan stookolie van verschillende GN-codes gezamenlijk op te slaan. Wanneer 1000 liter niet-communautaire stookolie van GN-code 2710 1961 gezamenlijk wordt opgeslagen met 1000 liter communautaire stookolie van GN-code 2710 1969, dan is dit onder de huidige regelgeving niet toegestaan als gezamenlijke opslag onder de regeling DE. Dit zou niet langer worden gezien als opslag, maar als vervaardiging, aangezien een nieuw product ontstaat volgens de GN, namelijk stookolie van de GN-code 2710 1963. Gelet op de volumes zou ook gebruikelijk behandeling niet mogelijk zijn, aangezien geen sprake is van een relatief beperkte toevoeging en zou derhalve hiervoor een vergunning AV of BOD voor benodigd zijn, afhankelijk van de bestemming. De vraag is wat nu de gevolgen zouden zijn, als de geschetste situatie wel zou worden toegestaan als gezamenlijke opslag onder de regeling DE. Ervan uitgaande dat de stookoliën van verschillende GNcodes gelijk zijn qua handelskwaliteit en technische kenmerken.
De situatie is in dit geval vergelijkbaar met de regeling AV. Echter, voor de regeling AV gelden zwaardere eisen die, gelet op de controlemogelijkheden en het materieel belang, in deze situatie wellicht overbodig zijn. Deze zwaardere eisen ten aanzien van AV, zoals de benodigdheid van een vergunning, zijn mijns inziens gesteld in verband met het verhoogt risico dat niet-communautaire goederen in het vrije verkeer terecht komen zonder betaling van rechten bij invoer. In het geval van AV ontstaat namelijk een nieuw product en zijn de componenten moeilijker identificeerbaar. Hoewel in het genoemde voorbeeld de GN-code verschilt, is het product naar kwaliteit en technische kenmerken nog steeds stookolie. Uit de administratie zal op vrij eenvoudige wijze te herleiden zijn welke componenten, op basis van de GN-code, het volume in de tank bevat. Administratief kan op basis van de verschillende volumes en het bijbehorende zwavelgehalte eenvoudig het zwavelgehalte van het volume in de tank worden bepaald. Op het moment dat invoer in het vrij verkeer plaatsvindt kan, bijvoorbeeld op basis van de first in first out (fifo) methode, de douaneschuld worden vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het moment dat deze onder de regeling DE zijn geplaatst, vergelijkbaar met de methode onder AV. Met andere woorden, indien gekeken wordt naar de GN-code zou in het vorengenoemde voorbeeld sprake zijn van vervaardiging, hetgeen niet mogelijk is als gezamenlijke opslag. Door het formele vereiste van een gelijke GN-code los te laten en enkel te kijken naar de handelskwaliteit en technische kenmerken, kan worden gesproken van eenzelfde product en wordt gezamenlijk opslag wel mogelijk. Dit sluit mijns inziens beter aan bij de praktijk, aangezien voor de mogelijkheid tot het gezamenlijk
17
opslaan van verschillende stookoliën voor olieterminals, in beginsel, het zwavelgehalte (oftewel de GNcode) niet bepalend is. Bepalend zijn de kwaliteit en de technische kenmerken van het product. Gelet op het feit dat eenzelfde tarief geldt voor de verschillende soorten stookolie volgens de GN, wordt hierdoor mijns inziens geen afbreuk gedaan aan het materiële belang. Het vorenstaande zal de bedrijvigheid, voor bijvoorbeeld olieterminals, ten goede komen, aangezien de opslagcapaciteit hierdoor wederom wordt vergroot. Gezamenlijke opslag draagt reeds bij aan het vergroten van de opslagcapaciteit van olieterminals door de opslag van bijvoorbeeld partijen stookolie met eenzelfde GN-code, maar met een verschillende douanestatus, toe te staan. Echter, door eenzelfde GN-code als voorwaarde te stellen wordt vorenstaande faciliteit weer beperkt. Het loslaten van het vereiste van eenzelfde GN-code zou mijns inziens in dit verband positief bijdragen aan de opslagcapaciteit en derhalve aan de bedrijvigheid.
Ter onderbouwing van het vorenstaande verwijs ik naar artikel 26 van onze Wet op de accijns. “Artikel 26 1.Voor de toepassing van het tarief worden minerale oliën onderscheiden in lichte olie, halfzware olie, gasolie, zware stookolie, vloeibaar gemaakt petroleumgas en methaan. 2.Lichte olie wordt onderscheiden in gelode lichte olie en ongelode lichte olie. Onder gelode lichte olie worden verstaan de producten van GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59. Onder ongelode lichte olie worden verstaan de producten van GN-codes 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49. 3.Onder halfzware olie worden verstaan de producten van GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25. 4.Onder gasolie worden verstaan de producten van GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49. 5.Onder zware stookolie worden verstaan de producten van GN-codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69. 6.Onder vloeibaar gemaakt petroleumgas worden verstaan de produkten van GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00. 7.Onder methaan worden verstaan de produkten van GN-code 2711 29 00. 8.Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het bepalen van het loodgehalte van lichte olie.”
In de Wet op de accijns wordt voor de bepaling van het tarief eveneens aansluiting gezocht bij de handelskwaliteit en de technische kenmerken van de verschillende producten en niet zozeer de GNcodes. Los van de uitdagingen die het loslaten van de GN-code in verhouding tot de douanestatus met zich meebrengt, lijkt ook de Wet op de accijns erop gericht te zijn aansluiting te zoeken bij de praktijk en kan mijns inziens terecht de vraag worden gesteld of in het kader van de onderhavige faciliteiten niet eveneens aansluiting dient te worden gezocht. Met name gelet op de algemene doelstelling die wordt nagestreefd door de Europese wetgever, namelijk het tot stand brengen van betere omstandigheden voor het handelsverkeer en productie in de EU.
3.4.2 Gebruikelijke behandeling Wij hebben gezien dat behandelingen die erop zijn gericht de bewaring van goederen in goede staat te verzekeren, de presentatie of handelskwaliteit te verbeteren of de distributie of wederverkoop voor te bereiden, onder de regeling DE, als gebuikelijke behandeling, zijn toegestaan. Ook hier is het uitgangspunt dat geen van de toegestane gebruikelijke behandelingen indeling onder een andere achtcijferige GN-code tot gevolg mag hebben. Zoals besproken wordt als uitzondering op de hoofdregel, onder voorwaarden, een relatief beperkte toevoeging toegestaan, zelfs als dit ertoe leidt dat de GN-code van het toegevoegde product wijzigt. De gebruikelijke behandeling zal met name van pas komen bij olieterminals met betrekking tot het toevoegen van additieven om producten op specificatie te brengen. Het additief is veelal een ander soort product, zowel qua GN-code als qua handelskwaliteit en technische kenmerken, dan het te
18
behandelen product. Ook hier zou het aanhouden van de handelskwaliteit en technische kenmerken als leidraad, in plaats van de GN-code, positief bijdragen aan de bedrijvigheid. De mogelijkheid bestaat dat door het toevoegen van een additief het te behandelen product van GN-code wijzigt, maar op basis van de handelskwaliteit en technische kenmerken nog steeds kan worden beschouwd als bijvoorbeeld stookolie. Door gezamenlijke opslag en gebruikelijke behandeling onder de regeling DE op vorenstaande wijze te „verruimen‟ wordt mijns inziens, bijvoorbeeld voor wat betreft olieterminals, beter aangesloten op de behoefte van de praktijk. Daarbij wordt mijns inziens niet of nauwelijks afbreuk gedaan aan de controlemogelijkheden.
3.5 Voorbeeld handboek douane In het handboek douane is ten aanzien van gebruikelijke behandeling onder de regeling DE een voorbeeld opgenomen die niet in lijn is met de communautaire wetgeving. Hoewel het voorbeeld met name ziet op de toerekening van herkomst/oorsprong, worden tevens aannames gemaakt ten aanzien van de douanestatus, welke mijns inziens niet juist zijn. De tekst van het onderhavige voorbeeld is hierna opgenomen. “Toerekening herkomst/oorsprong Bij producten die verkregen zijn door vermenging kunnen herkomst en oorsprong van de goederen van belang zijn. Hierbij geldt voor de herkomst het volgende: Bij mengsels van niet-communautaire goederen met communautaire goederen kan aan het verkregen goed de douanestatus niet-communautair dan wel communautair worden toegekend. Dat kan naar rato van de gebruikte hoeveelheden. Als mengeenheid dient de eenheid waarin de goederen gewoonlijk worden verhandeld (kg, liter, enzovoort). Voorbeeld: Uit samenvoeging van 10.000 liter niet-communautaire benzine en 2.000 liter communautaire tertiaire butylalcohol kan 12.000 liter benzine ontstaan. Daarvan kan aan 10.000 liter de niet-communautaire douanestatus en aan 2.000 liter de communautaire status worden toegekend. In dit voorbeeld kan voor 2.000 liter benzine een herkomstbescheid worden afgegeven. Daarbij wordt ingetrokken een eventueel voorafgaand herkomstbescheid voor 2.000 liter butylalcohol. Voor de oorsprong geldt dat het oorsprongsbegrip in de verschillende preferentieregelingen onlosmakelijk met de goederen verbonden is. Een eventuele preferentiële oorsprong van één van de bestanddelen van een mengsel, kan door het mengen verloren gaan.”
Hoewel mijns inziens, zoals uiteengezet in de vorige paragraaf, discutabel is of het toekennen van een bepaalde douanestatus bij het mengen van producten afhankelijk zou moeten zijn van eenzelfde indeling in de GN of dat deze gelijk zijn qua handelskwaliteit en technische kenmerken, gaat het in het vorenstaande voorbeeld om twee, in beide opzichten, verschillende producten. Derhalve zal in het onderhavige voorbeeld de 12.000 liter benzine de niet-communautaire status hebben. Desalniettemin is de vraag of in dit voorbeeld gebruik kan worden gemaakt van gebruikelijke behandeling. Een toevoeging van 2.000 liter aan 10.000 liter is mijns inziens qua volume niet te kwalificeren als een relatief beperkte toevoeging. Derhalve kan op grond van punt 12 van bijlage 72 TCDW geen gebruik gemaakt worden van gebruikelijke behandeling. Ook de zal vermoedelijk de GN-
19
code in het voorbeeld wijzigen, doordat een toevoeging van butylalcohol (ookwel bekend als butanol) als gevolg zal hebben dat het octaangehalte wijzigt en derhalve de GN-code van het gebruikelijk behandelde product. In dit geval zou wederom gebruikelijke behandeling uitgesloten zijn. Echter, wanneer niet de GN-code als uitgangspunt zou worden genomen, maar de handelskwaliteit en technische kenmerken, dan zou gebruikelijke behandeling wel een optie zijn. Indien de benzine voorafgaand aan de (gebruikelijke) behandeling bijvoorbeeld een benzine betreft met GN-code 2710 1141 (octaangehalte minder dan 95), dan kan de toevoeging van de butanol bijvoorbeeld als gevolg hebben dat het octaangehalte van het behandelde product 98 wordt (GN 2710 1149). Hierdoor wordt bijvoorbeeld het product op de gewenste specificatie gebracht voor de verkoop en hoewel de GNcode is gewijzigd, is het mijns inziens op basis van de handelskwaliteit en technische kenmerken het behandelde product nog steeds benzine. Voor wat betreft de vraag of sprake is van een relatief beperkte toevoeging zal veelal gedacht worden aan een percentage. Echter, wellicht dat ook voor de bepaling of een toevoeging relatief beperkt is aansluiting kan worden gezocht bij de handelskwaliteit en technische kenmerken. Dit zou dan betekenen dat een toevoeging als relatief beperkt wordt beschouwd zolang het te behandelen product na de toevoeging op grond van de handelskwaliteit en technische kenmerken, nog steeds kan worden beschouwd als eenzelfde product. In het onderhavige voorbeeld zou op die manier de toevoeging, die gevoelsmatig op basis van het volume niet als een relatief beperkte toevoeging zal worden gezien, als relatief beperkt kunnen worden beschouwd. Onder de olieterminals heeft het onderhavige voorbeeld tot de nodige discussie geleid. De voornaamste reden voor de discussie zal zijn dat voor gebruikelijke behandelingen en gezamenlijke opslag onder de regeling DE minder verstrekkende vereisten bestaan. Zodra het blenden van minerale oliën niet langer als gebruikelijke behandeling of gezamenlijke opslag kan worden gezien zal een aparte vergunning benodigd zijn ten einde de goederen te vervaardigen/bewerken (AV of BOD). In dit kader dient zekerheid te worden gesteld, hetgeen financiële consequenties heeft. Zoals besproken is het uitgangspunt voor goederen die zijn geplaatst onder de regeling DE dat deze in de staat moeten blijven waarin zij onder de regeling zijn geplaatst. Ook hier wordt opnieuw aansluiting gezocht bij de GN-code van de te behandelen producten, die in beginsel niet mag wijzigen. Op vorengenoemde hoofdregel bestaat de uitzondering zoals opgenomen onder punt 12 van bijlage 72 TCDW. “12. het toevoegen van goederen of toevoeging of vervanging van bijkomende componenten zolang deze toevoeging of vervanging relatief beperkt is en slechts bedoeld om aan technische eisen te voldoen en de aard of de prestaties van de oorspronkelijke goederen hierdoor niet worden gewijzigd of verbeterd, zelfs indien dit ertoe leidt dat de toegevoegde of vervangende goederen onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld”;
In het kader van het blenden van minerale oliën wordt op grond van deze bepaling door de douane gebruikelijke behandeling, in principe, toegestaan zolang sprake is van een relatief beperkte toevoeging. Het wijzigen van de GN-code van het „nieuwe‟ product vormt in dat geval geen beletsel voor de toestemming voor gebruikelijke behandeling. Op zich is de wijze waarop vorenstaande bepaling wordt toegepast mijns inziens discutabel, aangezien in de bepaling tevens de voorwaarde wordt gesteld dat de prestaties van de oorspronkelijke goederen niet mogen worden gewijzigd of verbeterd. Een strikt grammaticale uitleg van deze bepaling zou mijns inziens toepassing van gebruikelijke behandeling in de weg staan in geval van het blenden van minerale oliën, daar ik begrijp dat het blenden van minerale oliën juist het doel heeft de prestaties van het product te verbeteren en dus te wijzigen. Gelet op het doel van gebruikelijke behandeling, namelijk het verzekeren van de bewaring van de goederen in goede staat, het verbeteren van de presentatie of handelskwaliteit of het voorbereiden op de distributie of wederverkoop, is ook hier de vraag of in dit verband aansluiting gezocht dient te worden
20
bij de GN, of dat niet beter aansluiting kan worden gezocht bij de handelskwaliteit en technische kenmerken van het product. De combinatie van gezamenlijke opslag en gebruikelijke behandeling onder de regeling DE zal hierdoor beter op de praktijk en de behoefte, van in ieder geval olieterminals, aansluiten. Met name het niet kunnen toewijzen van de douanestatus na het mengen van communautaire en nietcommunautaire oliën heeft geleid tot onbegrip, omdat gevoelsmatig bij invoer in het vrije verkeer rechten bij invoer worden betaald over de communautaire component. Hierbij wordt mijns inziens over het hoofd gezien dat bij de invoer van het gebruikelijk behandelde goed in het vrije verkeer de wetgever heeft voorzien in een correctie mechanisme (paragraaf 2.3.2.1). Hetzelfde geldt overigens in het geval van actieve veredeling (paragraaf 2.1.3), met de optie het veredelingsproduct in te voeren in het vrije verkeer als behandeld product indien de behandeling ook onder de regeling BOD plaats had kunnen vinden.
3.6 Veredeling/behandeling Gemoderniseerd douanewetboek Wanneer sprake is van vervaardiging en/of bewerking onder schorsing van rechten bij invoer, waarbij, in beginsel, een „nieuw‟ product (of „nieuwe‟ producten) ontstaat is een vergunning AV of BOD benodigd. Welke vergunning is afhankelijk van de voorgenomen bestemming. Zoals besproken zijn in het CDW bepalingen opgenomen, op grond waarvan veredelingsproducten toch in het vrije verkeer kunnen worden gebracht, al dan niet met de faciliteiten van de regeling BOD. In het Gemoderniseerd douanewet (hierna: GDW) komt de voorwaarde van het voornemen tot wederuitvoer voor de regeling AV te vervallen. Hierdoor blijven de faciliteiten van AV(S) en BOD in principe hetzelfde, zonder dat onderscheid hoeft te worden gemaakt. In het GDW worden dan ook de regelingen AV(S) en BOD samengevoegd. AVT komt te vervallen. Gelet op de faciliteiten die de wetgeving reeds bood, is de samenvoeging van vorengenoemde regelingen en derhalve de vereenvoudiging logisch. Hetzelfde geldt voor het vervallen van AVT, aangezien het in standhouden hiervan, mijns inziens, geen meerwaarde heeft.
21
4.
Conclusie
Voor het zoeken van aansluiting bij de GN, ten einde te bepalen of gezamenlijke opslag en/of gebruikelijke behandeling mag worden toegepast onder de regeling DE of dat een aparte vergunning AV en BOD is vereist, valt veel te zeggen. Desalniettemin wordt door dit vereiste het beoogde doel van de regelingen wellicht niet volledig verwezenlijkt. De vraag is of de formele eisen die zijn gesteld in dit verband wel in lijn zijn met het materieel belang. Door niet als voorwaarde te stellen dat goederen, in beginsel, onder eenzelfde GN-code dienen te zijn ingedeeld, maar enkel als voorwaarde te stellen dat deze gelijk moeten zijn qua handelskwaliteit en technische kenmerken, kan beter aansluiting worden gezocht bij de praktijk. Deze „verruiming‟ van de criteria stelt bijvoorbeeld olieterminals in staat opslag gerelateerde handelingen uit te voeren, zonder dat zij worden belast met de verplichting tot het aanvragen van een aparte vergunning (AV of BOD). Voorts komt de uitoefening van het douanetoezicht hierdoor niet in het gedrang, doordat de douanestatus blijkt uit de administratie van het bedrijf en ook fysiek controleerbaar is. Dit sluit tevens aan bij de wijzigende methoden van controleren aan de zijde van de douane, waarbij meer en meer wordt gecontroleerd aan de hand van de administratie van bedrijven en de processen zoals die worden uitgevoerd en zijn beschreven.
22
Literatuurlijst Jurisprudentie Hoge Raad NJ 1933/918. Arrest van het Hof van 21 februari 2006, C-255/02 (Halifax). Wetgeving Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. 2008, C 115/01. Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot instelling van het Communautair Douane Wetboek Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie over de vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het communautair wetboek Literatuur Mr. E.N. Punt en mr. D.G. Van Vliet, Douanerechten Inleiding tot het communautaire douanerecht, 2000 Internetbronnen http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm http://www.douane.nl/bibliotheek/handboeken/handboek_douane/
23