Minicursus Spaans ‘Dos cervezas por favor’. ‘Donde está el supermercado?’ Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen? Het NTI trakteert je op een leuke, gratis minicursus Spaans. In deze minicursus leer je de uitspraak van het Spaans en eenvoudige zinnen als informeren naar de prijs van een product of vragen hoe het met iemand gaat. Kortom: je maakt kennis met de prachtige Spaanse taal. ¡Veel plezier met de cursus, hasta luego!
Uitspraakaanduiding Bij de Spaanse woorden die we straks gaan leren, geven we nu van tevoren wat extra uitleg voor de uitspraak. De klinker waarop de klemtoon valt is vet gedrukt in de tekst tussen de haakjes. Deze tekst is de fonetische aanduiding, dat wil zeggen hoe het woord uitgesproken moet worden. Het Spaanse alfabet bestaat uit 28 letters: a, b, c, ch, d, e, f, g, h, i, j, k, l, ll, m, n, ñ, o, p, q, r, s, t, u, v, x, y, z. De letter k komt alleen in een paar woorden voor: kilo, kilómetro. De Spaanse klinkers (a, e, i, o, u) kennen niet dat sterke verschil tussen open en gesloten klinkers als in het Nederlands, bijvoorbeeld: Bal – baal, bom – boom, zin – zien, hel – heel. De hiernavolgende uitspraakaanduidingen gelden voor het ‘algemeen beschaafd Castiliaans’. Zuid-Spanje en Latijns-Amerika hebben op enkele punten een licht afwijkende uitspraak. (a)
De a klinkt in het Spaans als de klank die ligt tussen die in de Nederlandse woorden ‘bal’ en ‘baal’. We geven dit in de uitspraakaanduiding aan als a: cama
(b) en (v)
bed
Deze twee letters worden uitgesproken als de Nederlandse b. Als deze letters midden in een woord staan en niet voorafgegaan worden door een m of een n, dan klinken ze als een zachte w (een klank die ligt tussen de Nederlandse b en w). banco libro
(c)
(kama)
(banko) (liwro)
bank boek
De c klinkt vóór een e en een i als een sisklank (die overeenkomt met de uitspraak van de Engelse th in ‘thick’). Deze klank vormen we als volgt: We plaatsen de punt van de (slapgehouden) tong losjes tegen de boventanden en dan proberen we een tz te zeggen. We houden de tong waar hij is. Het komt erop neer, dat we lucht blazen tussen de tong en de boventanden door. Deze klank wordt in de uitspraakaanduiding aangegeven als z: Barcelona cine
(barzelona) (zine)
Barcelona bioscoop
In andere gevallen klinkt de c als een k: casa
(kasa)
huis
(ch)
De ch klinkt als tsj, zoals in het Nederlandse woord ‘poetsjongen’: coche
(d)
(kotsje)
auto
De d klinkt als een gewone d indien deze niet aan het eind van een woord staat. Indien de d aan het eind van een woord staat is hij nauwelijks hoorbaar. De d aan het eind van een woord klinkt alsof we een d willen gaan zeggen, maar hem nog net kunnen binnenhouden. dos usted
(e)
(mesa)
tafel
De letter f wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: feo
(g)
twee u
De e houdt het midden tussen de e in onze woorden ‘mees’ en ‘mes’. In de uitspraakaanduiding geven we dat aan met een e: mesa
(f)
(dos) (oested)
(feo)
lelijk
De g klinkt voor een e of een i als de ch in ons woord kachel. We geven deze klank aan als ch: gitano Argentina
(chitano) (archentina)
zigeuner Argentinië
In de overige gevallen klinkt de g als een zachte g, net zoals de g in het Engelse woord ‘good’ of in het Franse woord ‘garçon’. De uitspraakaanduiding hiervoor is g: tengo (h)
Nederland
(zinko)
vijf
De j klinkt als de ch in het Nederlandse woord ‘kachel’. De uitspraakaanduiding is ch: hijo
(l)
(olanda)
De letter i wordt uitgesproken als in de Nederlandse woorden ‘zien’ en ‘tien’ en nooit als in ‘zin’. Uitspraakaanduiding i: cinco
(j)
(ik) heb
De letter h wordt in het Spaans nooit uitgesproken: Holanda
(i)
(tengo)
(icho)
zoon
De letter l wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: hotel
(otel)
hotel
(ll)
De ll is in het Spaans één letter, die klinkt als in het Nederlandse ‘val je’. De juiste klank (lj) vormen we als volgt: We leggen de tong tegen het verhemelte, zodanig dat de punt van de tong de ondertanden raakt. Als we dan proberen de l te zeggen, krijgen we een klank die tegelijkertijd een l en een j is en dán is het goed. ella
(m)
(kon)
met
(pasaporte)
paspoort
(pekenjo)
klein
(tres)
drie
De rr is in het Spaans een afzonderlijke letter. De uitspraak is gewoon rr: perro
(s)
Spanje
De Spaanse letter r is de zogenaamde tong-r, die voor in de mond wordt uitgesproken. Uitspraakaanduiding r: tres
(rr)
(espanja)
De letter q komt in het Spaans uitsluitend voor samen met de klinker u. Samen vormen ze een klank, die wordt uitgesproken als een k. Deze klank komt in twee gevallen voor: que (ke) en qui (ki): pequeño
(r)
nee
De letter p wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: pasaporte
(q)
(no)
De o is een klank die ligt tussen die van de Nederlandse woorden ‘bot’ en ‘boot’. Uitspraakaanduiding o: con
(p)
modern
De ñ (de n met een ‘tilde’ erboven) wordt uitgesproken als nj in het Nederlandse woord ‘oranje’: España
(o)
(moderno)
De n wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: no
(ñ)
zij (enkelvoud)
De m wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: moderno
(n)
(elja)
(perro)
hond
De s wordt in het Spaans uitgesproken als de Nederlandse s: hermoso
(ermoso)
mooi
(t)
De t wordt net zo uitgesproken als in het Nederlands: todo
(u)
(oeno)
één
De v wordt net zo uitgesproken als de Nederlandse letter b: verde uvas
(x)
alles
De letter u wordt uitgesproken als de letter oe in het Nederlandse woord ‘boek’: uno
(v)
(todo)
(berde) (oewas)
groen druiven
De x klinkt als hij vóór een medeklinker staat als een s: extranjero
(estranchero)
buitenlander, buitenland
De x klinkt als hij tussen twee klinkers staat als ks: examen (y)
(eksamen)
examen
De y klinkt als de j in het Nederlandse woord ‘jas’: yo
(jo)
ik
Een uitzondering is het woordje ‘en’: y (z)
(i)
en
De z klinkt als de Engelse th in ‘thick’, dus net zoals de c vóór een e en een i: plaza
(plaza)
plein
Voor een goede uitspraak van het Spaans is, zoals bij elke taal, het juist leggen van de klemtoon van groot belang. De regels voor wat betreft de klemtoon in de Spaanse woorden zijn zeer eenvoudig. 1.
Bij woorden van méér dan één lettergreep, die eindigen op een klinker, of op een n of op een s, valt de klemtoon op de voorlaatste lettergreep. Argentina Carmen Carlos
(archentina) (karmen) (karlos)
Argentinië Carmen Carlos
2.
Bij woorden die eindigen op een medeklinker, behalve op een n of op een s, valt de klemtoon op de laatste lettergreep. hotel comedor director
3.
(otel) (komedor) (direktor)
hotel eetzaal directeur
Iedere afwijking van deze twee regels wordt aangegeven met een geschreven accent (´). Het in een Spaans woord geschreven accent heeft dus geen invloed op de uitspraak van de klinker (zoals in het Frans), maar uitsluitend op de klemtoon. también
(tanbjen)
ook
In het Spaans gelden grotendeels dezelfde schrifttekens als in het Nederlands, met als bijzonderheid het aangeven van een vraagzin en een uitroepzin. Vraag- en uitroeptekens worden ook vóór de vraag en de uitroep geplaatst, maar omgekeerd geschreven. Dat wordt ook gedaan midden in de zin direct vóór de vraag of de uitroep zelf. Bijvoorbeeld: ¿Qué es esto? (ke es esto)
Wat is dit?
¡Qué bonito! (ke bonito)
Wat mooi!
Y el hotel, ¿dónde está? (i el otel donde esta)
En het hotel, waar is het?
Mira, ¡qué bonito! (mira ke bonito)
Kijk, wat mooi!
Oefeningen We beginnen met een paar Spaanse woorden. Zeg deze woorden na. • hotel (otel)
....
hotel
• plaza (plaza)
....
plein
• pasaporte (pasaporte)
....
paspoort
• ciudad (zjoedad)
....
stad
• centro (zentro)
....
centrum
• habitación (awitazjon)
....
kamer
• camarero (kamarero)
....
kelner, ober
• recepcionista (rezepzionista)
....
receptioniste
• director (direktor)
....
directeur
• secretaria (sekretarja)
....
secretaresse
Doe deze oefening nog een keer. • hotel (otel)
....
hotel
• plaza (plaza)
....
plein
• pasaporte (pasaporte)
....
paspoort
• ciudad (zjoedad)
....
stad
• centro (zentro)
....
centrum
• habitación (awitazjon)
....
kamer
• camarero (kamarero)
....
kelner, ober
• recepcionista (rezepzionista)
....
receptioniste
• director (direktor)
....
directeur
• secretaria (sekretarja)
....
secretaresse
EEN – UN of UNA Het Nederlandse woord ‘een’, zoals in ‘een hotel’ of in ‘een plein’ is in het Spaans un (oen) of una (oena). Zeg deze woordjes enkele keren na. • un (oen)
....
un (oen)
....
un (oen)
• una (oena)
....
una (oena)
....
una (oena)
Nu komen de Spaanse woorden nog een keer met un of una ervoor. Zeg ze weer na. • un hotel (oen otel)
....
• una plaza (oena plaza)
....
• un pasaporte (oen pasaporte)
....
• una ciudad (oena zjoedad)
....
• un centro (oen zentro)
....
• una habitación (oena awitazjon)
....
• un camarero (oen kamarero)
....
• una recepcionista (oena rezepzjonista)
....
• un director (oen direktor)
....
• una secretaria (oena sekretarja)
....
Nu een oefening hierover. Zeg de aangegeven Nederlandse woorden in het Spaans en controleer daarna je antwoord en je uitspraak. Even een voorbeeld. Eerst komt: een hotel Dan zeg je: un hotel (oen otel) Daarna komt het goede antwoord: un hotel (oen otel) Spreek de woorden duidelijk uit. een paspoort
....
un pasaporte (oen pasaporte)
een secretaresse
....
una secretaria (oena sekretarja)
een centrum
....
un centro (oen zentro)
een receptioniste
....
una recepcionista (oena rezepzjonista)
een kelner
....
un camarero (oen kamarero)
een kamer
....
una habitación (oena awitazjon)
een directeur
....
un director (oen direktor)
een stad
....
una ciudad (oena zjoedad)
een hotel
....
un hotel (oen otel)
een plein
....
una plaza (oena plaza)
Om na te gaan of je deze woorden goed kent, herhalen we deze oefening nog een keer. een secretaresse
....
una secretaria (oena sekretarja)
een ober
....
un camarero (oen kamarero)
een stad
....
una ciudad (oena zjoedad)
een paspoort
....
un pasaporte (oen pasaporte)
een receptioniste
....
una recepcionista (oena rezepzjonista)
een directeur
....
un director (oen direktor)
een plein
....
una plaza (oena plaza)
een hotel
....
un hotel (oen otel)
een kamer
....
una habitación (oena awitazjon)
een centrum
....
un centro (oen zentro)
DE, HET – EL of LA De Nederlandse woorden ‘de’ en ‘het’ vertalen we in het Spaans door el (el) of la (la). Zeg deze woorden een paar keer na. • el (el)
....
el (el)
....
el (el)
• la (la)
....
la (la)
....
la (la)
We gaan dit toepassen bij de woorden die we al kennen. Zeg de woorden na. • el hotel (el otel)
....
• la plaza (la plaza)
....
• el pasaporte (el pasaporte)
....
• la ciudad (la zjoedad)
....
• el centro (el zentro)
....
• la habitación (la awitazjon)
....
• el camarero (el kamarero)
....
• la recepcionista (la rezepzjonista)
....
• el director (el direktor)
....
• la secretaria (la sekretarja)
....
We gaan deze woorden toepassen in een oefening. Een voorbeeld. Eerst komt: de kelner Dan zeg je: el camarero (el kamarero) Daarna komt het goede antwoord: el camarero (el kamarero) Nu gaan we het zelf doen. Gewoon hardop de woorden in het Spaans zeggen. • de secretaresse
....
la secretaria (la sekretarja)
• de kamer
....
la habitación (la awitazjon)
• het hotel
....
el hotel (el otel)
• de stad
....
la ciudad (la zjoedad)
• het centrum
....
el centro (el zentro)
• het plein
....
la plaza (la plaza)
• het paspoort
....
el pasaporte (el pasaporte)
• de receptioniste
....
la recepcionista (la rezepzjonista)
• de directeur
....
el director (el direktor)
We gaan deze nieuwe woorden toepassen. Zeg de volgende zinnetjes na. • El hotel bonito. (el otel bonito)
....
Het mooie hotel.
• El director simpatico. (el direktor simpatiko)
....
De sympathieke directeur.
• El pasaporte viejo. (el pasaporte bjecho)
....
Het oude paspoort.
• El centro moderno. (el zentro moderno)
....
Het moderne centrum.
• El camarero viejo. (el kamarero bjecho)
....
De oude ober.
We gaan nog even door, maar let goed op de volgende zinnen. • La plaza bonita. (la plaza bonita)
....
Het mooie plein.
• La ciudad moderna. (la zjoedad moderna)
....
De moderne stad.
• La secretaria simpática. (la sekretarja simpatika)
....
De sympathieke secretaresse.
• La habitación bonita. (la awitazjon bonita)
....
De mooie kamer.
• La recepcionista vieja. (la rezepzjonista bjecha)
....
De oude receptioniste.
HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD Heb je het gemerkt? Bij de bijvoeglijke naamwoorden bonito, moderno, simpático en viejo verandert de laatste o in een a als ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord horen. Ook zal het je opgevallen zijn dat het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans áchter het zelfstandig naamwoord staat.
IS – ES Het Nederlandse woordje ‘is’ wordt in het Spaanse es (es). Zeg het eens na. • es (es)
....
es (es)
....
es (es)
Zeg nu de volgende zin, je eerste volledige zin in het Spaans, enkele keren na. • El hotel es bonito. (el otel es bonito)
....
Het hotel is mooi.
We gaan dit nu zelf oefenen. Je zegt elke Nederlandse zin in het Spaans. Ter controle volgt de Spaanse zin en de uitspraak. Een voorbeeld. Eerst komt de Nederlandse zin: Het hotel is modern. Dan zeg je: El hotel es moderno. (el otel es moderno) Daarna volgt ter controle: El hotel es moderno. (el otel es moderno) We beginnen meteen. De secretaresse is oud.
....
La secretaria es vieja. (la sekretarja es bjecha)
De stad is modern.
....
La ciudad es moderna. (la zjoedad es moderna)
Het plein is mooi.
....
La plaza es bonita. (la plaza es bonita)
Het hotel is oud.
....
El hotel es viejo. (el otel es bjecho)
De kamer is mooi.
....
La habitación es bonita. (la awitazjon es bonito)
De directeur is sympathiek.
....
El director es simpático. (el direktor es simpatiko)
De ober is oud.
....
El camarero es viejo. (el kamarero es bjecho)
De receptioniste is sympathiek.
....
La recepcionista es simpática. (la rezepjonista es simpatika)
Het paspoort is oud.
....
El pasaporte es viejo. (el pasaporte es bjecho)
IS – ESTÁ Niet in alle gevallen wordt het Nederlandse woordje ‘is’ in het Spaans door es weergegeven. Als namelijk ‘is’ aangeeft dat iemand of iets ergens is, zich ergens bevindt (ligt, staat), vertalen we het door está (esta). Zeg dit woordje eens na. • está (esta)
....
está (esta)
....
está (esta)
We leren nog een woordje. De Nederlandse woordjes ‘in’ en ‘op’ worden in het Spaans weergegeven door het woordje en (en). Zeg dit woordje ook eens na. • en (en)
....
en (en)
....
en (en)
We gaan deze woordjes weer gebruiken in Spaanse zinnen. Zeg de zinnen hardop en duidelijk na. • El camarero está en el hotel. (el kamarero esta en el otel)
....
De ober is in het hotel.
• El hotel está en la plaza. (el otel esta en la plaza)
....
Het hotel staat op het plein.
• El pasaporte está en la habitación. (el pasaporte esta en la awitazjon)
....
Het paspoort ligt op de kamer.
• La señora de López está en la ciudad. (la senjora de lopez esta en la zjoedad)
....
Mevrouw López is in de stad.
Nu gaan we zelf aan het werk. Zeg de volgende zinnen in het Spaans. De receptioniste is in de kamer.
....
La recepcionista está en la habitación. (la rezepzjonista esta en la awitazjon)
Meneer Pérez is in het hotel.
....
El señor Pérez está en el hotel. (el senjor perez esta en el otel)
De secretaresse is in de stad.
....
La secretaria está en la ciudad. (la sekretarja esta en la zjoedad)
Het hotel ligt in het centrum.
....
El hotel está en el centro. (el otel esta en el zentro)
Juffrouw López is op het plein.
....
La señorita López está en la plaza. (la senjorita lopez esta en la plaza)
Handige woordenlijst Spaans-Nederlands a la derecha a la izquierda al lado de la almohada barato bien un bocadillo de jamón un bocadillo de queso bonito buenos días el café la cama el camarero caro el cenicero el centro el chocolate cinco la ciudad el comedor ¿cómo está usted? con ¿cuántas? ¿cuánto es? ¿cuántos? el cuarto de baño cuatro la cuchara la cucharilla el cuchillo de de nada debajo de delante de deme desayunar desear detrás de el director ¿dónde? dos el el el desayuno
(a la deretsja) (a la izkjerda) (a lado de) (la almoada) (barato) (bjen) (oen bokadiljo de chamon) (oen bokadiljo de keso) (bonito) (bwenos dias) (el kafe) (la kama) (el kamarero) (karo) (el zenizero) (el zentro) (el tsjokolate) (zinko) (la zjoedad) (el komedor) (komo esta oested) (kon) (kwantas) (kwanto es) (kwantos) (el kwarto de banjo) (kwatro) (la koetsjara) (la koetsjarilja) (el koetsjiljo) (de) (de nada) (dewacho de) (delante de) (deme) (desajoenar) (desear) (detras de) (el direktor) (donde) (dos) (el) (el) (el desajoeno)
rechts links naast het kussen goedkoop goed een broodje ham een broodje kaas mooi goedendag de koffie het bed de ober, kelner duur de asbak het centrum de chocolade vijf de stad de eetzaal hoe maakt u het? met hoeveel? hoeveel is het? hoeveel? de badkamer vier de lepel het lepeltje het mes van geen dank onder vóór geeft u mij ontbijten wensen achter de directeur waar? twee de, het hij het ontbijt
ella en en total encima de entrar es España está están
(elja) (en) (en total) (enzima de) (entrar) (es) (espanja) (esta) (estan)
estar
(estar)
esto feo gracias le gusta
(esto) (feo) (grazjas) (le goesta)
la habitación hay Holanda el hotel el huevo el jabón el jamón la la lámpara las (meervoud van ‘la’) la leche el limón limpio lo siento los (meervoud van ‘el’) la manta la mantequilla me gusta la mermelada la mesa moderno mucho gusto muy muy bien la naranja la naranjada no el pan el pan tostado el pasaporte pequeño
(la awitazjon) (aj) (olanda) (el otel) (el oeewo) (el chawon) (el chamon) (la) (la lampara) (las) (la letsje) (el limon) (limpjo) (lo sjento) (los) (la manta) (la mantekilja) (me goesta) (la mermelada) (la mesa) (moderno) (moetsjo goesto) (moej) (moej bjen) (la narancha) (la naranchada) (no) (el pan) (el pan tostado) (el pasaporte) (pekenjo)
zij in, op in totaal boven (naar) binnengaan is Spanje is (bevindt zich, ligt, staat) zijn (bevinden zich, liggen, staan) zijn (zich bevinden, liggen, staan) dit lelijk dank u hij houdt ervan, zij houdt ervan, u houdt ervan de kamer er is, er zijn Nederland het hotel het ei de zeep de ham de, het de lamp de de melk de citroen schoon het spijt mij de de deken de boter ik houd ervan de jam de tafel modern aangenaam erg, heel, zeer heel goed de sinaasappel de sinaasappellimonade niet, nee, geen het brood de toast het paspoort klein
pero la plaza ¿qué es esto? ¿qué? el queso quince euros la recepcionistsa la secretaria el señor la señora los señores la señorita ser sí la silla simpático sucio también el té el teléfono el tenedor tenga la toalla tomar el tomate tres un una unas uno, un unos usted la ventana viejo y ¿y usted? yo yo estoy yo soy el zumo el zumo de tomate
(pero) (la plaza) (ke es esto) (ke) (el keso) (kinze eoeros) (la rezepzjonista) (la sekretarja) (el senjor) (la senjora) (los senjores) (la senjorita) (ser) (si) (la silja) (simpatiko) (soezjo) (tambjen) (el te) (el telefono) (el tenedor) (tenga) (la toalja) (tomar) (el tomate) (tres) (oen) (oena) (oenas) (oeno), (oen) (oenos) (oested) (la bentana) (bjecho) (i) (i oested) (jo) (jo estoj) (jo soj) (el zoemo) (el zoemo de tomate)
maar het plein wat is dit? wat? de kaas vijftien euro’s de receptioniste de secretaresse meneer, de heer mevrouw de heer en mevrouw juffrouw zijn ja de stoel sympathiek vuil ook de thee de telefoon de vork alstublieft (bij aanreiken) de handdoek nemen, nuttigen de tomaat drie een één enkele, sommige één enkele, sommige u het raam oud en en u? ik ik ben (bevind me, lig, sta) ik ben het (vruchten)sap het tomatensap
Nederlands-Spaans aangenaam achter alstublieft (als men iets aanreikt) de asbak de badkamer het bed naar binnengaan de boter boven het brood een broodje ham een broodje kaas het centrum de chocolade de citroen dank u de de de deken dit de directeur drie duur een één de eetzaal het ei en en u? enkele er is er zijn erg geeft u mij geen geen dank goed goedendag goedkoop de ham de handdoek heel heel goed
mucho gusto detrás de tenga
(moetsjo goesto) (detras de) (tenga)
el cenicero el cuarto de baño la cama entrar la mantequilla encima de el pan un bocadillo de jamón un bocadillo de queso el centro el chocolate el limón gracias el, la los (mannelijk), las (vrouwelijk) la manta esto el director tres caro un, una uno, un (mannelijk), una (vrouwelijk) el comedor el huevo y ¿y usted? unos (mannelijk), unas (vrouwelijk) hay hay muy deme no de nada bien buenos días barato el jamón la toalla muy muy bien
(el zenizero) (el kwarto de banjo) (la kama) (entrar) (la mantekilja) (enzima de) (el pan) (oen bokadiljo de chamon) (oen bokadiljo de keso) (el zentro) (el tsjokolate) (el limon) (grazjas) (el, la) (los), (las) (la manta) (esto) (el direktor) (tres) (karo) (oen, oena) (oeno), (oen), (oena) (el komedor) (el oeewo) (i) (i oested) (oenos), (oenas) (aj) (aj) (moej) (deme) (no) (de nada) (bjen) (bwenos dias) (barato) (el chamon) (la toalja) (moej) (moej bjen)
de heer het het spijt mij hij hij houdt ervan hoe maakt u het? hoeveel is het? hoeveel? (het) hotel ik ik ben ik ben (bevind me, lig, sta) ik houd ervan in in totaal is is (bevindt zich, ligt, staat) ja de jam juffrouw de kaas de kamer de kelner klein de koffie het kussen de lamp lelijk de lepel het lepeltje links maar de melk meneer het mes met mevrouw modern mooi naast Nederland nee nemen niet nuttigen de ober onder het ontbijt
el señor el, la lo siento él le gusta ¿cómo está usted? ¿cuánto es? ¿cuántos? (mannelijk), ¿cuántas? (vrouwelijk) el hotel yo yo soy yo estoy me gusta en en total es está sí la mermelada la señorita el queso la habitación el camarero pequeño el café la almohada la lámpara feo la cuchara la cucharilla a la izquierda pero la leche el señor el cuchillo con la señora moderno bonito al lado de Holanda no tomar no tomar el camarero debajo de el desayuno
(el senjor) (el, la) (lo sjento) (el) (le goesta) (komo esta oested) (kwanto es) (kwantos), (kwantas) (el otel) (yo) (jo soj) (jo estoj) (me goesta) (en) (en total) (es) (esta) (si) (la mermelada) (la senjorita) (el keso) (la awitazjon) (el kamarero) (pekenjo) (el kafe) (la almoada) (la lampara) (feo) (la koetsjara) (la koetsjarilja) (a la izkjerda) (pero) (la letsje) (el senjor) (el koetsjiljo) (kon) (la senjora) (moderno) (bonito) (al lado de) (olanda) (no) (tomar) (no) (tomar) (el kamarero) (dewacho de) (el desajoeno)
ontbijten ook op oud het paspoort het plein het raam de receptioniste rechts schoon de secretaresse de sinaasappel (de) sinaasappellimonade sommige Spanje de stad de stoel sympathiek de tafel de telefoon de thee de toast de tomaat het tomatensap twee u u houdt ervan van vier vijf vijftien euro’s vóór de vork het (vruchten) sap vuil waar? wat is dit? wat? wensen de zeep zeer zij zij houdt ervan zijn zijn (bevinden zich, liggen, staan) zijn (zich bevinden, liggen, staan)
desayunar también en viejo el pasaporte la plaza la ventana la recepcionista a la derecha limpio la secretaria la naranja la naranjada unos (mannelijk), unas (vrouwelijk) España la ciudad la silla simpático la mesa el teléfono el té el pan tostado el tomate el zumo de tomate dos usted le gusta de cuatro cinco quince euros delante de el tenedor el zumo sucio ¿dónde? ¿qué es esto? ¿qué? desear el jabón muy ella le gusta ser están
(desajoenar) (tambjen) (en) (bjecho) (el pasaporte) (la plaza) (la bentana) (la rezepzjonista) (a la deretsja) (limpjo) (la sekretarja) (la narancha) (la naranchada) (oenos), (oenas) (espanja) (la zjoedad) (la silja) (simpatiko) (la mesa) (el telefono) (el te) (el pan tostado) (el tomate) (el zoemo de tomate) (dos) (oested) (le goesta) (de) (kwatro) (zinko) (kinze eoeros) (delante de) (el tenedor) (el zoemo) (soezjo) (donde) (ke es esto) (ke) (desear) (el chawon) (moej) (elja) (le goesta) (ser) (estan)
estar
(estar)
Beviel deze minicursus? Volg de volledige cursus Spaans voor beginners en leer spreken, lezen en schrijven in het Spaans.