België - Belgique PB Gent X 3/8812
GclgZ]jfgn]eZ]j*()( )(]bYYj_Yf_'Fmee]j, N]jk[`abfllo]]eYYf\]dabck fa]lafbmfa]fk]hl]eZ]j! 9^_a^l]cYflggj?]flP H/(*(--
DORP EN DIVERSITEIT PLATTELAND JONGEREN OVER DIVERSITEIT
HOE LEVEN DE ROMAKINDEREN?
DE TOEKOMST VAN HET JEUGDBELEID
PRIKBORD
Krax, tweemaandelijks vakblad van jeugdwerk en jeugdbeleid. Krax is een initiatief van Steunpunt Jeugd. De kernredactie van Krax bestaat uit experten binnen en buiten het jeugdwerk. —
rsity that dive w o n k should “We all and we apestry, t h ic r a r makes fo ll the nd that a a t s r e d n must u re equal pestry a a t e h t f o r.” threads their colo t a h w r No matte in value. er schrijfst erikaans elou, Am Maya Ang
+
DIVERSE FILMTIPS :
Comedy ‘Bend it li ke Beckham’ (Etnicitei t) Drama ‘Crash’ (E tniciteit) Jeugdfilm ‘Polleke’ (Etnicitei t) Jeugdfilm ‘Het paard van Sinter klaas’ (Etnicitei t) Drama ‘Boys don’ t cry’ (Gender, se ksualiteit ) Comedy/dra ma ‘Fucking Åm ål’ (Seksualit eit)
EVELYNE BLANCKE hoofdredactie JAN DE RYCK eindredactie BART VANHOENACKER (GRAFFITI JEUGDDIENST), BERT GYSSELS (JEUGDWERKNET), ELS MEERSSCHAERT (JINT), FILIP COUSSÉE (UNIVERSITEIT GENT, SOCIALE AGOGIEK), FRANK STEVENS (VUB, SOCIOLOGIE), KATRIEN CRISPEYN (VLAAMSE JEUGDRAAD), KRISTOF D’HANENS (JEUGDWERKNET), LEEN BARTHOLOMEUS (VVJ), LOTTE DE BRUYNE (LADDA), MIEKE NOLF (UIT DE MARGE) kernredactie NANCY DE BACKER, KIM JANSSEN, MATTI VANDEMAELE, BRAM VERMEIREN, FEMKE NOORDINK losse en freelance medewerkers SEBASTIAAN DE CONINCK, BERT PIETERS medewerkers Steunpunt Jeugd — Redactieadres, reacties, aanvragen proefnummer, abonnementen: Steunpunt Jeugd - Krax Arenbergstraat 1 D, 1000 Brussel T 02 551 13 50 F 02 551 13 85 www.steunpuntjeugd.be redactie:
[email protected] abonnementen:
[email protected] KRIS LAMBERTS verantwoordelijke uitgever —
+
Op de ‘Eurot astic in het Picnic Brusse ’ van lse Wa 12 augus Belgis randep tus che je ark vi u gdrade eren d en het n same e dri Europe n e met St e s van de eunpun Jeugdf t J oru Je jonger ugd. In het gez m de Internatio eugd elscha en geni nale p van eten z duurza kinder Dag e van me dra en en spettere nkjes en een nde d j-optr zelf m edens, eegebr achte lunch.
Globalisering is in onze wereld een feit. Dat heeft ook invloed op de directe leefomgeving, die steeds multicultureler wordt. De mengelmoes van mensen maakt de maatschappij kleurrijk en dynamisch, maar roept ook vragen op over hoe we hier mee om (moeten) gaan. Daarom onderzoekt Krax in dit nummer de diversiteit in de jeugdsector. Wat is het belang van inclusief jeugdwerk? Hoe ga je om met diversiteit binnen de eigen organisatie? En hoe kijken jongeren aan tegen leeftijdsgenoten die ‘anders’ zijn? Sara van 18 verwoordt het mooi. “Iedereen en niemand is anders”, zegt ze. “We verschillen van elkaar, maar we blijven ook allemaal mensen.” Daar sluit Krax zich helemaal bij aan!
EMMA THYSSEN vormgeving DRUK IN DE WEER, GENT druk JAN VANHEE, WWW.YOUTHEUTRIO.BE, BENNY PONCELET, LOTTE DE BRUYNE, STAMPMEDIA, DAAN BAUWENS, VLAAMSE JEUGDRAAD, YVES VAN REUSEL, WWW.FLICKR.COM fotografie —
29 IN DIT NUMMER... 10 KeKi in de kijker 13 Youth 2010 17 Dossier: Diversiteit 29 Actieve tienermoeders 39 Ruil je werk in!
27 36 De start van het Kenniscentrum Kinderrechten Belgische onderzoekers op internationaal congres 'LYHUVLWHLWVSUREOHPDWLHNLQKHWMHXJGZHUNŅ-RQJHUHQover GLYHUVLWHLWŅ+HWEHODQJYDQLQFOXVLHIMHXJGZHUNŅ'LYHUVLWHLW binnen de organisatie 'HYULMHWLMGVZHUNLQJYDQ/(-2LQ(HNOR Ervaringstraject ‘Switch’ voor jeugdwerkers
EN OOK NOG... 4 6 32 36
Klik!
Kinderen heroveren de straat
Jeugdwerk gisteren, vandaag en morgen
De eerste Europese jeugdwerkconventie
Kindertijd met hindernissen
Romakinderen in Gent
De toekomst van het jeugdbeleid
2YHUGHLPSDFWYDQEHOHLGVYHUDQGHULQJHQ
32
kl
ik!
K RA X I 4
DE STRAAT OP! Woensdag 15 september nemen kinderen de Tuinwijklaan in Gent over. In de startactie van de Aardig-op-weg-week richten de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Voskenslaan de straat volledig op kindermaat in en geven er een rondleiding aan bezoekers. De laan is voor de gelegenheid autovrij gemaakt, zodat de kinderen er naar hartenlust kunnen skaten, turnen, stoepkrijten, en vooral hard kunnen rennen! De Aardig-op-weg-week wil meer kinderen van de achterbank krijgen en ze bewuster laten deelnemen aan het verkeer. Meer dan 400 acties tussen 16 en 22 september nodigen uit om over te stappen op duurzame mobiliteit; van fietsvaardigheidsworkshops, autodeelparty’s tot de Autovrije Zondag. De Aardig-op-weg-week is een initiatief van de Koepel Milieu en Mobiliteit (Komimo) en Vlaams minister van Mobiliteit Hilde Crevits. Foto © Jan Vanhee
5 I K R AX
l
azen
bo
gl
JEUGDWERK: WHAT’S IN A NAME?!
© www.youtheutrio.be
EEN CONVENTIE OVER GESCHIEDENIS, HEDEN EN TOEKOMST VAN HET JEUGDWERK
K R AX I 6
Bram Vermeiren
Gent, de Vooruit: een gedroomde plek voor de eerste Europese jeugdwerkconventie onder het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie. Een locatie met karakter, veel jongeren en een grote diversiteit aan jongereninitiatieven! Van 7 tot 10 juli verzamelden meer dan vierhonderd geëngageerde jeugdwerkers uit vijftig landen om tijdens de conventie, die uitsluitend ging over jeugdwerk, hun ervaringen te delen. Inspirerende en kritische reflecties werden er afgetoetst aan de lokale jeugdwerkpraktijken uit de vele uithoeken van Europa. De resultaten en aanbevelingen van deze jeugdwerkconventie werden neergeschreven in een officiële verklaring, vanaf nu kortweg de ‘Verklaring van Gent’.
Zijn aandacht gaat in de eerste plaats naar de arbeidersjeugd, wier ouders het platteland achter zich gelaten hebben om lange dagen te kloppen in de fabriek. Jonge kinderen zitten alleen thuis of zwerven doelloos rond op straat. Voor hen vormt Bosco de zondagse catechismusles om tot een opvanghuis. Hij biedt ze wat vrijheid en ook enige vorming. Zijn patronaatsmethode verspreidt zich over Europa en ook in België. Ze vormt de roots van wat we vandaag Chiro noemen. Don Bosco geldt als de bedenker van ‘de preventieve methode’ in opvoeding.
Een heilige, een dichter, een baron en een kardinaal
Baden-Powell: jeugdbeweging wordt methode van jeugdwerk
Tijdens de voorafgaande conferentie over het ontstaan en de ontwikkeling van het jeugdwerk in Europa (5-7 juli 2010) werden de wortels van het jeugdwerk en vooral zijn onderliggende ideeën blootgelegd. Een korte historische schets door Filip Coussée (UGent).
De preventieve methode van Don Bosco De Italiaanse priester Giovanni Bosco maakt zich zorgen om de sociale wantoestanden en de weerslag ervan op de jeugd.
De jeugdige romantiek van Rodenbach Het uitgangspunt van de Belg Albrecht Rodenbach is anders. Als collegestudent ergert de dichter-toneelschrijver zich mateloos aan de verfransing van het onderwijs en de secularisering van de samenleving. Hij verenigt studenten rond een gedeeld ideaal, typisch voor de romantische stroming van die tijd. Zijn studentenbeweging bekritiseert de bourgeois volwassenensamenleving en idealiseert het jong zijn. Aan de Leuvense universiteit tekent Rodenbach het grondplan uit van een studentenbond met een goede overkoepelende structuur en ‘keurmannen’ in alle colleges en kleinseminaries. Dit zou later de grondstructuur worden van de KSA.
Robert Baden-Powell is een Britse militair die bezorgd is over het morele en fysieke peil van de jeugd in zijn land. Met zo’n slappe jeugd is het moeilijk om het Britse imperium verder uit te bouwen. Baden-Powell ontwikkelt dus een methode die de jeugd spontaan uitdaagt om vaardigheden en attitudes te ontwikkelen die van hen actieve, zelfzekere en verantwoordelijke burgers maken. Zijn inspiratiebronnen zijn heel uiteenlopend. Zo haalt hij ideeën uit het leger en uit de voorname rol van de verkenners, maar ook het ‘Jungle Book’
inspireert de chief-scout tot het oprichten van een welpenafdeling. De scoutingmethode van Baden-Powell krijgt vorm en wordt een wereldbeweging die ook in België neerstrijkt.
Cardijn: van sociaal werk naar methode van jeugdwerk De Belgische kardinaal Cardijn richt zich volledig op jongeren van veertien, dé leeftijd waarop de arbeidersjeugd van school af gaat en naar de fabriek trekt. Hij legt sterk de nadruk op aansluiting bij de concrete werkelijkheid. Onderzoek en studiekring staan centraal in zijn methode. “Niet enkel om hun informatieve waarde, maar ook omwille van hun vormende kracht: het komt erop aan een juiste kijk op de realiteit te hebben, deze te leren interpreteren en hieruit een juiste gedragslijn af te leiden.” Hier lezen we al de ‘Zien-OordelenHandelen’-stelregel die een steile opgang zal maken in de in 1924 opgerichte KAJ (Kristene Arbeiders Jeugd).
De historische opdracht van het jeugdwerk Tijdens haar voordracht op deze conferentie bevestigde professor Maria Bouverne-De Bie (UGent) de grondleggerrol van deze vier pioniers en de zeer verscheiden ontwikkeling van jeugdwerk sinds het begin van de twintigste eeuw. Het jeugdwerk krijgt, als derde opvoedingsmilieu naast het gezin en onderwijs, steeds meer een dubbelzinnige opdracht: het gaat algemeen gezien om sociale opvoeding, maar in het bijzonder ook om de preventie van ontwikkelingsproblemen en om heropvoeding. Stilaan krijgt het jeugdwerk vorm als een apart beleidsveld dat jongeren in de buitenschoolse tijd moet voorbereiden op hun toekomstige rol in de samenleving. Deze evolutie veroorzaakt later een toegankelijkheidsparadox (Filip Coussée): het jeugdwerk slaagt er wel in om jongeren aan te spreken, maar dit gebeurt in aparte circuits die de bestaande maatschappelijke verhoudingen bevestigen. Bouverne-De Bie besloot dat de nieuwe uitdaging er niet in bestaat om kinderen en jongeren toe te leiden naar het jeugdwerk, maar om de gescheiden leefwerelden in het jeugdwerk te doorbreken.
Jeugdwerk vandaag
fessionele of vrijwillige jeugdwerkers en jeugdleiders worden georganiseerd, en is gebaseerd op niet-formele leerprocessen en vrijwillige deelname.“ De jeugdwerkconventie in juli 2010 pikte deze brede beschrijving weer op. De aanwezige jeugdwerkers voerden boeiende discussies over de identiteit, de waarde en de rol van jeugdwerk in de samenleving. Het resultaat hiervan werd gegoten in een kortere en krachtiger formulering: “Jeugdwerk voorziet ruimte en kansen voor jongeren om hun eigen toekomst vorm te geven.”
De identiteit van jeugdwerk Als input voor de Europese omschrijving, de Vlaamse decretale invulling van het begrip jeugdwerk en de discussies over de identiteit van het jeugdwerk tijdens de jeugdwerkconventie, heeft Steunpunt Jeugd het afgelopen jaar een aantal taken en werkmethoden beschreven die gebruikelijk zijn om de identiteit van het jeugdwerk vandaag te vatten: “Jeugdwerk brengt kinderen en jongeren samen in een warme, plezierige en uitdagende omgeving. Jeugdwerk speelt zich af in groep, met respect voor ieder individu in die groep. Kinderen en jongeren worden er geprikkeld om te participeren, zowel op organisatie- als op maatschappelijk niveau. Jeugdwerk is met andere woorden door, met en voor kinderen en jongeren. Op die manier wil jeugdwerk kinderen en jongeren versterken, hen ondersteunen in hun proces tot identiteitsvorming.” >
7 I K R AX
© www.youtheutrio.be
Voorafgaand aan de uitdagingen geformuleerd op deze geschiedenisconferentie, werd in november 2009 door de Europese Ministerraad Jeugd een resolutie goedgekeurd die de zeer verscheiden ontwikkeling en realiteit van jeugdwerk in Europa tracht samen te vatten: “Jeugdwerk is een brede term, waaronder een breed scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel van, voor als met jongeren. Dergelijke activiteiten omvatten ook steeds vaker sport en diensten voor jongeren. Jeugdwerk behoort tot het ‘buitenschoolse’ onderwijs, evenals de specifieke vrijetijdsactiviteiten die door pro-
Stilaan krijgt het jeugdwerk vorm als een apart beleidsveld dat jongeren in de buitenschoolse tijd moet voorbereiden op hun toekomstige rol in de samenleving.
K RA X I 8
© www.youtheutrio.be
Het huidige pedagogisch systeem slaagt er niet automatisch in om kinderen en jongeren tot actorschap aan te zetten; binnen het jeugdwerk komt dat wél aan bod.
Tijdens de discussies op de conventie bevestigden jeugdwerkers uit gans Europa dat kinderen en jongeren ook leren door te spelen1. Een jongerengroep vormt een warme, uitdagende omgeving waar kinderen en jongeren zich thuis voelen, waar ze kunnen experimenteren en waar ze mogen falen. Jeugdwerk ondersteunt het proces tot identiteitsvorming; het is een ideale biotoop om zelfkennis, sociale vaardigheden en meningen te delen en te ontwikkelen.
Kinderen en jongeren als actoren van de samenleving Jan Van Gils (onderzoekscentrum Kind en Samenleving vzw) vulde tijdens de jeugdwerkconventie aan dat onze samenleving een enorme behoefte heeft aan initiatief, aan creativiteit en aan persoonlijkheden. Naar kinderen en jongeren toe zou je dit gebrek kunnen omschrijven als een tekort aan actorschap. Het huidige pedagogisch systeem slaagt er niet automatisch in om kinderen en jongeren tot actorschap aan te zetten; binnen het jeugdwerk komt dat wél aan bod. De kern van dit actorschap is zingeving. Kinderen, jongeren, mensen geven zin, betekenis aan hun omgeving, aan de anderen, aan zichzelf. Het ontwikkelen van actorschap houdt ook een maatschappelijke betrokkenheid in. De samenleving isoleert jongeren graag op een ‘eiland’, en ook jongeren isoleren zich graag in hun ‘jeugdland’. Isolement kan verleidelijk zijn en daar mag best ruimte voor zijn, maar niet alléén daarvoor en niet hoofdzakelijk daarvoor! Het jeugdwerk 1 Coyote magazine, juli 2010
moet zich bewust zijn van dat gevaar. Het jeugdwerk speelt zich af in een bepaalde context. Het ‘dagelijks leven in de maatschappij’ moet worden meegenomen in het bouwen aan een zelfbeeld, want daar ontwikkelen zich het actorschap en de zingeving. In het jeugdwerk staat de begeleider ook niet centraal. Jeugdwerk betekent dialoog en interactie. De inbreng, en zelfs het laatste woord in de processen van zingeving en van empowerment, ligt in de handen van de kinderen en jongeren. Zij moeten ruimte krijgen die ze zelf kunnen invullen, onder deskundige maar tegelijk bescheiden begeleiding. Niet de intentionele opvoeding staat centraal, maar de zich ontwikkelende kinderen en jongeren zelf. Tijdens de conventie werd er tijd uitgetrokken om dit actorschap ook echt te gaan opmeten bij de talrijke Gentse jongereninitiatieven. Er werden plaatsbezoeken georganiseerd en goede praktijkvoorbeelden zetten hun deuren open voor de Europese gasten: van initiatieven waar spel en ervaringsgericht leren centraal staan tot organisaties die jongeren betrekken via kunst, beeld en klank of werkingen met kinderen en jongeren die in armoede leven.
De waarde van jeugdwerk De jeugdwerkconventie bracht verder aan het licht dat het voor jeugdwerkers steeds belangrijker wordt om beleidsmakers te overtuigen van de waarde van jeugdwerk door daarbij een specifiek jargon te hanteren. Met woorden als ‘output’, ‘targets’ en ‘objectives’ raken ze sneller op de vereiste golflengte. Graeme Tiffany (Federatie van
© www.youtheutrio.be
Straathoekwerkers, UK) betreurde tijdens zijn speech waar deze evolutie toe leidt: men zet zich enkel nog in voor de gemakkelijkste groep jongeren op straat, omdat je zo sneller je ‘target’ haalt. Hij noemt dit het ‘pistacchio effect’: de harde en gesloten pistachenoten overslaan om enkel nog de open en makkelijke nootjes te verorberen.
een flinke afstand te overbruggen hebben op het vlak van de identiteit, erkenning en waardering van jeugdwerk in de samenleving. Een aanzienlijke stap werd alvast gezet tijdens de jeugdwerkconventie.
Een ander geluid dat jeugdwerkers vaak horen, is ‘de economische impact van jeugdwerk’. Hoeveel besparen we elders door te investeren in jeugdwerk? Wat levert jeugdwerk rechtstreeks op, duidelijk zichtbaar en op korte termijn? Los van niet meteen voor handen zijnde gegevens, zoals aangetoond door Miriam Teuma (Universiteit van Malta), rijst de vraag: waar moeten we die economische return on investment juist situeren? Andy Demeulenaere (Jeugdwerknet) gaat hierop verder: “In mijn jeugdbeweging waren er 15.000 leid(st)ers, allemaal onbetaalde vrijwilligers, en 80.000 leden (kinderen en jongeren). Welke opbrengst zou u graag willen, beste beleidsmakers? Wat denkt u van de dagen en uren van onbetaald vrijwilligerswerk? 15.000 leid(st)ers, die gemiddeld drie dagen per week investeren in hun jeugdbeweging. Vertaald in de wettelijke forfaitaire vrijwilligersvergoeding in België van 30 € per dag, is dat 23.400.000 € per jaar die u nu niet moet investeren, alleen al voor een van de honderden jeugdorganisaties in Europa.” Boeiende discussies in de vele thematische werkgroepen toonden dus aan dat jeugdwerk en beleidsmakers nog
Alle discussies en vaststellingen werden op het einde van de jeugdwerkconventie gebundeld in de Verklaring van Gent. Een overzicht van enkele aanbevelingen: • Betere samenwerking tussen jeugdwerkers en beleidsmakers: dat is essentieel om tot meer wederzijds begrip te komen.
Het jeugdwerk moet nog sterker betrokken worden bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van jeugdbeleid. • Evenwaardige samenwerking met andere sectoren in de samenleving: de deelnemers willen meer concrete samenwerking met onder andere onderwijs, werk, gezondheid, justitie en welzijn. Dit kan leiden tot een versterking en hogere waardering van het jeugdwerk. • Beter kennis delen: jeugdwerkers moeten hun expertise, ervaringen en goede praktijken vlotter met elkaar delen. Op Europees niveau werden reeds enkele goede initiatieven opgezet, maar informatie moet nog beter toegankelijk, verspreid en geanalyseerd worden. • Duurzame ondersteuning van jeugdwerk: de nationale regeringen blijven de eerste verantwoordelijken
De Verklaring van Gent heeft aanbevelingen
Meer informatie vind je op de website van het Belgisch EU voorzitterschap Jeugd: www.youtheutrio.be
voor de structurele ondersteuning van jeugdwerk, dat verder moet worden aangevuld door specifieke Europese middelen voor uitwisseling, kennisdeling en samenwerking tussen jeugdwerkers.
En nu vooruit!
9 I K R AX
De conclusies van deze Verklaring worden het komende jaar meegenomen in de politieke initiatieven en acties op Europees niveau. België heeft als EU-voorzitter de kans gegrepen om haar voortrekkersrol in jeugdwerk te bevestigen. “In vergelijking met de andere Europese landen ligt de deelname aan jeugdwerk vier keer zo hoog als het Europees gemiddelde”, stelt Walter Baeten, (doctor in de geschiedenis, opdrachthouder Arteveldehogeschool). De Verklaring van Gent drukt de hoop uit dat er de komende jaren in Europa voldoende aandacht voor en focus op jeugdwerk en jeugdbeleid blijft. Pascal Smet, minister van Jeugd, sloot de conventie af met: “Vlaanderen is een koploper inzake jeugdwerk. Ik ben blij dat we met deze Verklaring iets van onze ervaring en rijkdom inzake jeugdwerk kunnen doorgeven aan het Europese niveau. Ik ben er ook van overtuigd dat, eens deze Verklaring kan worden omgezet in een Resolutie en jeugdwerk een reëel agendapunt wordt voor de Unie, ook onze eigen jeugdsector daar beter van wordt.” Voor ons, jeugdwerkers uit gans Europa, wacht de verantwoordelijkheid om dit krachtige proces vanuit onze ervaring en expertise de komende jaren nauwgezet aan te sturen en op te volgen. ×
interv
iew
DE KICKOFF VAN HET KENNISCENTRUM KINDERRECHTEN
BRUGGEN SLAAN TUSSEN WETENSCHAP, BELEID EN PRAKTIJK
K R AX I 10
Sofie Poncelet, JINT vzw
Sinds enkele maanden heeft de Vlaamse kinderrechtenfamilie er een broertje bij: KeKi. KeKi klinkt dan wel als een exotische diersoort of een nieuwe superheld, maar is in werkelijkheid het nieuwe Kenniscentrum Kinderrechten. Krax laat Ellen Desmet, werkzaam bij KeKi, een portret schetsen.
© Benny Poncelet
Krax • Wat is KeKi? Ellen Desmet • KeKi staat voor Kenniscentrum Kinderrechten en bouwt verder op het Centrum voor de Rechten van het Kind dat twintig jaar geleden werd opgericht aan de Universiteit Gent. KeKi is een interuniversitair samenwerkingsverband tussen onderzoekers verbonden aan verschillende universiteiten en hogescholen (Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent, Hogeschool Gent en K.U.Leuven). De oprichting ervan valt onder het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid. We zijn opgericht eind 2009 maar pas echt van start gegaan in januari 2010, als interdisciplinair en interuniversitair kenniscentrum. Krax • Er bestaan in Vlaanderen al heel wat organisaties die rond het thema kinderrechten werken. Was er dan nood aan zo’n kenniscentrum? Ellen • Er was ‘een gat te vullen’ binnen het grote aanbod kinderrechtenorganisaties. Heel wat organisaties werken rond sensibilisering en kinderrechteneducatie. Er was echter nood aan een plek waar men wetenschappelijke onderzoeksresultaten rond de rechten van het kind kon
verzamelen en toegankelijker maken voor het beleid en de praktijk. Krax • En wat doet zo’n kenniscentrum dan? Ellen • In de eerste plaats willen we een ontmoetingsforum zijn voor wetenschappers uit verschillende disciplines. Zowel vanuit juridische als pedagogische hoek brengen we expertise inzake kinderrechten samen. We bevorderen ook actief interuniversitaire en interdisciplinaire samenwerking tussen wetenschappers, bijvoorbeeld door het organiseren van onderzoeksseminaries. Daarnaast streven we ernaar een verbindingsforum te zijn tussen beleid, onderzoekers en praktijkactoren. Dit forum wil de kennis over kinderrechten toegankelijk maken voor beleid en praktijk. Deze ontsluiting van wetenschappelijke kennis is geen eenrichtingsverkeer van de wetenschappelijke wereld naar het brede publiek. De wetenschappelijke kennis wordt op een participatieve manier gecommuniceerd in samenwerking met het praktijk- en/ of beleidsveld waarop dit gericht is. Op lange termijn zal er dus een betere doorstroming zijn van wetenschappelijke kennis. Tot slot doen we ook aan beleidsadvisering. Op vraag van de Vlaamse overheid of op eigen initiatief brengen we beleidsadviezen uit over onderwerpen die verband houden met kinderrechten. Dat wil niet zeggen dat wij bepalen wat er moet gebeuren of veranderen: we geven een overzicht van resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar uiteindelijk is het de overheid die beslist wat ermee gedaan wordt.
Krax • Wie kan er allemaal bij jullie aankloppen? Ellen • In principe alle organisaties die op beleidsniveau bezig zijn met kinderrechten, bijvoorbeeld de Vlaamse overheid, academici en kinderrechten- en jeugdactoren. Lokale groepen en organisaties kunnen voor hun vragen en klachten eerder terecht bij het Kinderrechtencommissariaat of bij een van de organisaties die rond kinderrechteneducatie en sensibilisering werken. Momenteel werken we ook aan een databank waarin we (inter)nationale publicaties die er bestaan rond kinderrechten in Vlaanderen zullen verzamelen, ordenen en beschikbaar stellen. Dit zal uiteraard iets zijn waar iedereen gebruik van kan maken. Krax • Waar situeert KeKi zich binnen de ganse structuur van kinderrechtenactoren? Ellen • KeKi situeert zich in de ‘bovenbouw’, samen met de Vlaamse Jeugdraad, Steunpunt Jeugd, VIP Jeugd, de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten (VVJ) en JINT. Dit zijn organisaties die vooral beleidsmatig werken. Verder heb je dan de organisaties die rond ‘participatie en informatie’ werken, zoals de Kinderrechtencoalitie, de Kinderrechtswinkel, het Kinderrechtenhuis... Er is uiteraard een nauwe samenwerking met het Kinderrechtencommissariaat, dat advies verleent aan het Vlaams Parlement. Ook in het algemeen streven we naar voldoende overleg tussen alle actoren, zodat niet iedereen op zijn eigen eilandje blijft zitten. Bij de opstart van KeKi is er een actorenbevraging geweest bij verschillende organisaties die rond kinderrechten en jeugd werken. Hierbij werd de bedoeling van KeKi uitgelegd en werd aan iedereen gevraagd welke ‘leemten’ er te vullen waren, om te voorkomen dat we in iemands vaarwater terecht zouden komen. Daaruit is onder meer gebleken dat er een behoefte is aan het toegankelijk maken van onderzoek rond kinderrechten via een databank.
Kinderrechten willen de situatie van kinderen verbeteren, maar ze kunnen ook verbetering in de weg staan. 11 I K R AX
Krax • Tijdelijk werkten er slechts twee personeelsleden bij KeKi. Hoe kregen jullie alles georganiseerd? Ellen • Wij hebben alle basistaken verdeeld volgens onze persoonlijke interesses en capaciteiten. Zo houdt mijn collega Kathy Vlieghe, als Germaniste en vanuit haar jarenlange ervaring bij het Centrum voor de Rechten van het Kind, zich vooral bezig met de opzet en organisatie van de internationale en nationale vorming en met de algemene logistiek van het Kenniscentrum. Zelf ben ik als juriste meer bezig met de juridische aspecten en de beleidsadvisering.
Sedert 1 september vervolledigt een derde collega ons team, Kenny Kolijn. We kozen bewust voor iemand met een sociaal-agogische achtergrond, zodat we nog meer interdisciplinair kunnen werken.
K R AX I 12
• Op 20 mei vond het officiële openingsmoment plaats, en voorafgaand ook de eerste adviesraad van KeKi. De adviesraad heeft tot doel een constructieve samenwerking te verzekeren tussen het Kenniscentrum en de verschillende actoren werkzaam rond kinderrechten en jeugd. Hij is samengesteld uit vertegenwoordigers van de academische wereld, het beleid en het maatschappelijke middenveld. De adviesraad neemt onder meer kennis van de activiteiten van het Kenniscentrum en formuleert aanbevelingen voor de toekomstige werking, bijvoorbeeld inzake de keuze van jaarthema’s en inzake leemtes in het onderzoek over kinderrechten. • Op 24 juni werd KeKi uitgenodigd bij JINT voor de info- en discussiedag ‘Jeugdig Europa’. Halfjaarlijks brengt JINT vrijwilligers en professionelen samen rond een actueel internationaal jongerenthema. Deze keer werden kinderrechten onder de loep genomen. Hier gaf KeKi een presentatie rond de stand van zaken van de EU-strategie over de Rechten van het Kind. Er werden enkele aanbevelingen geformuleerd, en input gegeven die gebruikt kan worden als Vlaamse bijdrage in deze strategieontwikkeling. • Van 5 tot 17 september stond de internationale cursus ‘Children’s Rights in a Globalized World: From Principles to Practice’ op het programma. Alle info hierover vind je op www.iccr.be (en in het Nederlands op www.keki.be). • Van 8 tot 10 september 2010 vond de expertenconferentie ‘Europe de l’ Enfance’ plaats in Antwerpen, in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie. Het Kenniscentrum Kinderrechten presenteerde er op 9 september zijn studie: ‘European and International Policy Agendas on Children, Youth and Children’s Rights: Comparison and Possible Synergies’. • Op 24 september organiseerde KeKi een in-house seminarie voor de leden van de Raad van Bestuur en de Algemene Vergadering, om verder te werken aan de uitbouw van een gemeenschappelijke visie op kinderrechten.
© Benny Poncelet
Enkele realisaties van KeKi in 2010
Krax • Jullie werken jaarlijks rond > verschillende thema’s. Waarom is dat? Ellen • Omdat je niet alles in een keer kan doen (lacht). Ergens moet je keuzes maken en dan alles op alles zetten. 2010 is het Europees jaar van de bestrijding van armoede. Het spreekt voor zich dat dit ook bij ons in de kijker staat. Heel wat organisaties zetten gedurende het hele jaar studiedagen en allerlei acties rond dit thema op touw. Aan het einde van 2010 gaan we kijken wat daar nu allemaal uit is gekomen en wat voor effect dit heeft gehad. We brengen deze resultaten dan naar de overheid, zodat zij hieruit dingen kan meenemen voor de volgende jaren. Het thema van 2011 moet nog bepaald worden. Een meerjarenthema is de integratie van het jeugd- en kinderrechtenbeleid. De twee beleidsdomeinen van jeugd en kinderrechten werden in 2008 in één decreet gegoten. Maar de concrete implicaties daarvan zijn nog niet helemaal duidelijk. In veel andere Europese landen is er geen dergelijke integratie. Daar zijn de domeinen jeugd en kinderrechten meestal van elkaar gescheiden en bijvoorbeeld ondergebracht in verschillende departementen (Welzijn en Onderwijs). Krax • Hoe maken jullie de rechten van het kind (inter)nationaal meer bekend? Ellen • We zijn niet hoofdzakelijk bezig met sensibilisering en ervoor te zorgen dat iedereen weet dat de rechten van
het kind bestaan. We hebben dus niet direct een impact op het grote publiek. Aan de andere kant is er wel een tweejaarlijkse nationale en internationale vorming. In de voorbije maand september organiseerden we een internationale cursus met sprekers en deelnemers vanuit heel de wereld. Dit om kennis te maken met ieders verschillende visie op kinderrechten. Dat is wel een moment waarop we willen gaan sensibiliseren: dat kinderrechten niet alleen geïmplementeerd moeten worden, maar dat er ook kritisch over moet worden nagedacht. Volgend jaar is er op nationaal niveau een postacademische vorming waaraan mensen uit verschillende disciplines kunnen deelnemen. De bedoeling is om aan een Nederlandstalig publiek (naast de internationale cursus) een kritische kijk op kinderrechten mee te geven. Krax • Tot slot: kunnen kinderrechten ook een struikelblok zijn? Ellen: Kinderrechten willen de situatie van kinderen verbeteren, maar ze kunnen ook verbetering in de weg staan. Hiermee bedoel ik dat kinderrechten zeer nuttig kunnen zijn om de levensomstandigheden van kinderen te verbeteren, maar dat is niet altijd en noodzakelijk zo in alle omstandigheden. Daarom moeten ook het concept kinderrechten en de context waarin alles zich afspeelt kritisch worden benaderd. Daartoe wil het Kenniscentrum Kinderrechten bijdragen. Krax • Bedankt en nog veel succes! ×
A LA KARTE GOES UK!
VLAAMS ONDERZOEK OP EEN INTERNATIONAAL ACADEMISCH CONGRES Lotte De Bruyne, Ladda vzw
13 I K R AX
st udi
ek
op
Begin 2010 reageerde Ladda op de ‘call for papers’ van Youth 2010, een congres georganiseerd door verschillende Engelse universiteiten. Ladda’s alternatieve onderzoek, A la Karte, werd geselecteerd uit de vele inzendingen. In juli 2010 trok Ladda naar het Engelse Guildford om er het rapport voor te stellen en vooral ook te luisteren naar tientallen andere internationale presentaties. Speciaal voor Krax: het A la Karte-rapport en het Youth 2010-congres in een notendop!
K R AX I 14
Opzet en organisatie Honderd onderzoekers, hoofdzakelijk uit het Verenigd Koninkrijk maar ook uit Duitsland, Oostenrijk, Australië, Zweden, Canada, Estland, Tsjechië én België, verzamelden gedurende drie dagen in Guildford om kennis te delen en ervaring uit te wisselen. Invalshoek van het congres en de ingestuurde papers: At the end of the first decade of the 21st Century, in the context of rapid technological change and extensive economic and social uncertainty, the lives and identities of young people continue to be the subject of a broad range of scholarship which is as stimulating as it is important. Bringing together those studying young people from a variety of disciplines and perspectives, Youth 2010 seeks to provide an inclusive and high profile forum for the presentation and discussion of research and ideas. Ladda’s onderzoek werd ingedeeld bij ‘Policies, interventions and initiatives’. Andere sprekers in deze sessie hadden het over het fameuze mosquito-alarm en het Europese Youth In Action-on-
derzoek naar toegankelijkheid van cultuur voor jongeren uit diverse Europese lidstaten. Omdat honderd sessies een beetje veel is om te bespreken, geven we van enkele sessies een korte weerslag. Afsluiten doen we uiteraard met ons eigenste A la Karte.
What’s it for? De conferentie start met een plenaire openingsspeech van Robert MacDonald, hoofd van Teesside University en professor sociologie. Hij schiet uit de startblokken met de vraag: ‘Waarvoor dient jeugdonderzoek?’ Een mogelijk antwoord op deze vraag is volgens hem dat jeugdonderzoekers een uniek zicht hebben op sociale processen en verandering. Wat je ziet bij de jeugd en aan de basis, zet zich immers vaak verder door. Binnen jeugdonderzoek werkt hij vooral vanuit jeugdtransities en focust hij voornamelijk op de overgang onderwijs-werk. Binnen dit perspectief vindt hij het belangrijk om ook de culturele omgeving van jongeren mee in kaart te brengen. De jonge mensen die hij volgt in zijn onderzoek hebben elk een eigen levenstraject, maar toch zijn er gelijkenissen in hun verhalen: werkonzekerheid en instabiliteit. Veel jongeren zijn niet echt werkloos maar switchen jarenlang tussen allerlei kleine, onaangename, slecht betaalde jobs, allerlei opleidingen en overheidsprojecten. Iets anders wat MacDonald opvalt en wat hij plastisch omschrijft als ‘gory life experiences’ is de dosis ziekte en dood waar behoorlijk wat jonge mensen aan worden blootgesteld. Ook afkomst en achtergrond, daarom niet altijd absoluut, zijn elementen in zijn verhaal. Zo vertelt hij dat sollicitatiebrieven afkomstig van een bepaalde postcode
niet zelden onmiddellijk in de prullenbak belanden. In zijn verhaal voel je zijn bekommernis voor Britse jongeren in de huidige politieke en sociale situatie. Hij haalt dan ook stevig uit naar het beleid en de mythe en het probleem van de overkwalificatie. Een inspirerende openingssessie die je onmiddellijk een kritische instelling meegeeft tegenover de papers die nog moeten volgen: what is it for? Wat is de relevantie?
De jeugdsubculturele arena Het onderzoek naar jeugdsubcultuur dat tijdens de jaren ‘70 ontstond in het centrum voor hedendaagse culturele studies van de Universiteit van Birmingham (CCCS) heeft een grote impact gehad op de academische benadering van jeugd. De erfenis van het CCCS-project is een arena van verhit debat en discussie, meestal tussen de zogenaamde subculturalisten en de aanhangers van het post-subculturalisme. In de arena van het congres bevinden zich deze keer Andy Benett, eerder te kaderen aan de zijde van de postsubculturalisten, en Christine Griffin, één van de onderzoeksters binnen de Birmingham school in de jaren ‘70 en ‘80. Beiden lijken in hun uiteenzetting te zoeken naar een beter begrip en een uitweg uit de discussie. Benett doet dit aan de hand van een lesje geschiedenis en een analyse van de kritieken op beide stromingen. Tot slot presenteert hij een aantal criteria waar jeugdonderzoek aan zou moeten voldoen zodat het beter bruikbaar, vergelijkbaar en daardoor ook beter maatschappelijk inzetbaar wordt. De verdeeldheid binnen het jeugd(culturele) onderzoeksveld komt
Mainstream WTF? Een heel interessante presentatie brengt de Tsjechische Michaela Pyšnáková. Michaela snijdt het begrip ‘mainstream’ aan en stelt dat er binnen jeugdonderzoek vaak veel te slordig met deze term en bijgevolg met een grote groep jongeren wordt omgesprongen.
De sociologie van de jeugd is van oudsher vanuit twee verschillende en vaak tegengestelde perspectieven bezig met jeugd: vanuit jeugdtransities of vanuit jeugdculturele hoek. Deze polarisatie heeft volgens Michaela geleid tot de verwaarlozing van de ervaringen van een grote groep zogenaamde ‘normale’ jongeren. Op basis van een reeks van focusgroepen en semigestructureerde interviews maakte ze een analyse van het consumptiegedrag van jongeren in haar thuisland. Aan de hand van ervaringen van jonge consumenten probeert Michaela te begrijpen wat het betekent om tot de mainstream te behoren. De eerste resultaten geven aan dat leden van de mainstream niet noodzakelijk kritiekloze volgelingen van dominante structuren zijn. Mainstream wordt te vaak gelijkgesteld aan passief conformisme, dit terwijl deze jongeren eerder op een reflexieve, soms erg paradoxale manier omgaan met aangereikte producten en ideeën. Michaela wil met haar doctoraat dan ook de discussie en het gesprek over dit begrip en deze groep jongeren aangaan.
The softening of masculinity? In zijn etnografisch onderzoek graaft Mark MacCormack naar de relatie tussen gender, seksualiteit en homofobie onder 16- tot 18-jarige jongens uit een Engelse klas. Eén van zijn conclusies is dat deze jongens bewust homofobe taal mijden en eerder een ‘pro gay’-attitude aanhangen. Ze lijken niet bang te zijn van fysiek contact en emotionele intimiteit. Toch stelt hij vast dat ook deze zeer tolerante en allesbehalve homofobe jongens aan zogenaamde ‘heteroseksuele recuperatie’ doen. Hiermee be- >
Leden van de mainstream zijn niet noodzakelijk kritiekloze volgelingen van dominante structuren.
15 I K R AX
© Lotte De Bruyne
het onderzoek en de Engelse maatschappij immers niet bepaald ten goede. Christine Griffin somt in haar uiteenzetting de belangrijkste bijdragen en beperkingen van het CCCS-subculturenproject op en plaatst deze in de historische, politieke en conceptuele context waarin het model ontstond. Ook weerlegt ze met veel overtuiging enkele vooroordelen ten opzichte van het CCCS. Zo was het model bijvoorbeeld nooit bedoeld als een ultiem algemeen en blijvend geldend model voor jeugdculturen. Anderzijds geeft ze ook aan dat bepaalde kritieken vandaag terecht zijn en dat nieuwe inzichten over bijvoorbeeld klasse zeker meegenomen moeten worden. Tegelijkertijd onderstreept ze dat klasse vandaag nog steeds een belangrijk, niet te negeren element is. Bij een deel van de congresgangers, en zeker bij de niet-UK onderzoekers, is er een soort moeheid te merken omtrent dit onderwerp en de subculturele discussie. Ondanks deze en andere verschillen in benadering en methodiek (bijvoorbeeld tussen de transitieinvalshoek en het culturele perspectief) werd er op dit congres zeer aandachtig en respectvol geluisterd en gecommuniceerd. Er hing eerder een geest van toenadering en samenwerking dan een sfeer van concurrentie, strijd of afkeuring.
Veel jongeren zijn niet echt werkloos maar switchen jarenlang tussen allerlei kleine, onaangename, slecht betaalde jobs, allerlei opleidingen en overheidsprojecten. doelt hij dat ze emotionele of fysieke contactmomenten ‘rechtzetten’ door toch duidelijk te laten zien dat ze hetero zijn. Ze doen dit door middel van ironie en grapjes. Zijn conclusie is dat ondanks de afwezigheid van homofobie, heteroseksualiteit wel duidelijk dé norm blijft. Hij voerde het onderzoek in een doorsnee ASO-school in het Zuiden van Engeland. De onderzoeker wil echter duidelijk stellen dat deze bevindingen niet te veralgemenen zijn en dat in een beroepsschool de resultaten misschien anders zouden zijn geweest. De onderzoeker, die zelf ook homoseksueel is, ervoer tien jaar geleden op diezelfde school heel wat moeilijkheden en tegenkanting. Hij is opgelucht dat de houding bij leerlingen, leerkrachten en de school veranderd is. Een positief en interessant onderzoek, dat anderzijds makkelijk vatbaar is voor bepaalde kritieken die stellen dat hedendaagse jeugdonderzoekers te vaak vanuit eigen ervaringen vertrekken en daardoor te gekleurd en zogenaamd ‘middenklasseonderzoek’ voeren.
K R AX I 16
A la Karte, een diner over smaak Ladda presenteerde het ‘A la Karte’onderzoek, dat het in 2009 voerde in opdracht van MAS/Musea in Jonge Handen. In het kader van een bevraging nam Ladda diverse Antwerpse jongeren met verschillende achter-
gronden uit eten. Geleid door de diverse gangen in een menu kwam het telkens tot een diepgaand gesprek over smaak, stad, leefwereld, geschiedenis, cultuur(beleving) en musea. Doel van de bevraging was te ontdekken wat jongeren van een museum verwachten. Iets opvallends wat doorheen verschillende bevraagde topics vaak opduikt, is het gegeven dat jongeren eigenlijk niets tegen inhoud, musea en diepgang hebben. Belangrijk is wel dat er steeds raakvlakken met hun leefwereld zijn. Hetzelfde geldt voor ‘vroeger’. Jongeren zijn best wel geïnteresseerd in het verleden, zolang ze maar op één of andere manier een aanknopingspunt kunnen vinden met hun eigen leven en interesses. Jongeren hechten veel aandacht aan kwaliteit, dit zowel op het vlak van inhoud, technologie en presentatie als communicatie. Sterke communicatie is dan ook cruciaal wanneer je jonge mensen wil bereiken. Als organisatie moet je iets te vertellen hebben en dat ook in de vormgeving tonen. Verder zijn offline communicatiemiddelen in combinatie met een goede online aanwezigheid onontbeerlijk om jongeren optimaal te kunnen bereiken. Het is geen goed idee om te gericht en zichtbaar op de doelgroep jongeren te werken. Jongeren voelen zich niet graag een vreemde diersoort én ze verschillen onderling zeer sterk. Daarom lijkt het aangewezen om vanuit een duidelijk onderwerp en vanuit een aantrekkelijke invalshoek te werken. Dialoog is hiervoor een ver-
eiste. Tot slot is het belangrijk om op het vlak van sfeer, inkleding en communicatie te kiezen voor formats waar jongeren zich goed bij voelen. Want op ‘je gemak zijn’ in een museum is blijkbaar geen evidentie. Door de grote diversiteit onder de respondenten, de methodiek én de bevraagde topics die de lokale context overstijgen, is A la Karte inzetbaar in verschillende sectoren, diverse contexten en locaties. Het onderzoek werd goed ontvangen door het internationale publiek. Niet enkel de resultaten werden besproken, maar ook voor de gehanteerde methodiek was er veel aandacht en interesse.
Een geslaagde missie Voor Ladda, als enige spreker niet verbonden aan een universiteit, was deelnemen aan dit congres een hele uitdaging. Om jeugdonderzoek te voeren, is het belangrijk om te weten wat er leeft onder jongeren. Jeugdcultuur evolueert zeer snel. Kort op de bal spelen is dus vaak echt wel nodig. Door grootschalig, langdurig academisch onderzoek te koppelen aan de dagelijkse acties en veranderingen op het terrein, krijg je een scherper zicht op de leefwereld van jongeren. Tijdens dit congres ervoer Ladda zeer duidelijk de rol als verbinder tussen de academische wereld en de actie op het jeugdculturele terrein. Andere onderzoekers leken die positie van Ladda erg interessant en waardevol te vinden. Of om het met de woorden van onderzoekster Mary Fogarty (University of East London) te stellen: “De academische wereld is ook een subcultuur die soms nood heeft aan een ‘reality check’.” Het observeren en beter leren kennen van de eigen(aardig)heden van de jeugdsociologie en haar spelers was interessant, leerrijk, verhelderend en tegelijkertijd het ultieme argument dat internationale uitwisseling noodzakelijk is! Kortom, een geslaagde, inspirerende missie, waar je onder de vorm van één of ander Ladda-project nog over zal horen! × Thanks a lotte: Frank Stevens, Paul, Michaela, Robert, Herman & Nathalie
dos
sie
r
DIVERSITEIT IS GEEN NOODZAKELIJK KWAAD Vira Bennekens
17 I K R AX
1 7 I K R AX
Diversiteit wordt nog te vaak als norm gebruikt. Dat stellen onderzoeksters Griet Verschelden (HoGent) en Griet Roets (UGent) in een dubbelinterview met Krax waarin ze hun licht laten schijnen over de heersende diversiteitproblematiek in het jeugdwerk. Zij verkiezen om de diversiteit in onze samenleving eerder als een uitgangspunt te nemen, en pleiten voor een analyse van de sociale realiteit.
“Als je naar de geschiedenis van het jeugdwerk kijkt, dan zie je dat het diversiteitthema altijd aanwezig is geweest”, schetst Griet Verschelden. “Jeugdwerk is ontstaan vanuit de emancipatiebewegingen van studenten en arbeidersjongeren. Er was toen nog geen sprake van ‘jeugdwerk’ als benaming. Het ging om diverse initiatieven waaraan veel kinderen en jongeren participeerden, ook uit de lagere sociaaleconomische klassen. Historisch gezien was er dus een diversiteit aan jeugdwerkvormen. Dat is echter geëvolueerd naar een standaardmodel. Vanaf 1919 (na WO I) komt het begeleiden van jongeren in de vrije tijd als derde domein, naast gezin en school, op de voorgrond. Het werken met kinderen en jongeren wordt stilaan vernauwd, eerst onder jeugdwerk en dan in het jeugdbewegingmodel, dat tussen de twee wereldoorlogen en ook na WO II aan belang wint. De verschuiving naar een standaardmodel is een probleem omdat dit de diversiteit aan initiatieven en jeugdwerkvormen verengt tot één model. Er komt immers hiërarchie in het aanbod, namelijk de jeugdbeweging als hoogste en belangrijkste vorm. Op die manier hebben beleidsmakers en jeugdwerkers de diversiteit er voor een stuk uitgehaald en andere vormen van jeugdwerk als een opstapje gezien of minder belangrijk. Het jeugdwerk leek zo de aantrekkingskracht op de kwetsbaardere groepen te verliezen.” “Wat je nu ziet, is dat diversiteit als norm wordt gehanteerd. In 2005 was er in het sociaal-cultureel werk bijvoorbeeld een grote discussie over de quota. Bert Anciaux, toenmalig minister van Sport, Jeugd en Cultuur, wilde in al zijn beleidsdomeinen quota voor allochtonen invoeren. Het idee was: we moeten divers zijn. Zo zouden verenigingen die allochtonen in hun bestuur hadden, extra middelen krijgen.” “En als een overheid zich daarin profileert, dan wordt het aanbod opge- >
K R AX I 18
Je moet niet krampachtig een sociaalculturele mix willen organiseren. Dat werkt niet.
Griet Roets (UGent)
splitst naar verschillende doelgroepen”, verduidelijkt Griet Roets. “Vaak is de onderliggende gedachte dan dat bijvoorbeeld mensen met een handicap of die in armoede leven conformeren naar de vooropgestelde norm. Ze moeten bepaalde vaardigheden ontwikkelen om aan die norm te voldoen.”
Norm of uitgangspunt Volgens Verschelden en Roets is de maatschappelijke discussie nu te veel geëvolueerd in de richting van normering, terwijl er nog een andere benadering bestaat om naar diversiteit te kijken. “De ene is de norm en de andere is het uitgangspunt”, licht Verschelden toe. “Ofwel vind je diversiteit een noodzakelijk kwaad dat onze sociale samenhang bedreigt en moeten mensen daarmee leren omgaan om een goede samenleving te bereiken waar iedereen met elkaar in contact komt, waar een mooie sociale mix is. Dat is een defensieve benadering. Als je dat doortrekt naar het jeugdwerk, dan is de redenering als volgt: we moeten het jeugdwerk inclusief maken, dus meer toegankelijk voor de ‘moeilijk bereikbare’ doelgroepen. Diversiteit in het jeugdwerk moet de norm zijn om te kunnen reageren tegen sociale desintegratie en de teloorgang van de sociale cohesie. Ofwel beschouw je diversiteit als een uitgangspunt. We leven in een samenleving waar in
verschillende gedaantes diverse praktijken aanwezig zijn die te maken hebben met etniciteit, cultuur, klasse en gender. Dat is gewoon een kenmerk van onze samenleving. Je gaat ervan uit dat het zo is en probeert organisaties, jeugdwerkers en jongeren te ondersteunen om hun weg daarin te vinden.” “Diversiteit beschouwen als een uitgangspunt is geen gemakkelijke opgave”, gaat Verschelden verder. “Jeugdwerkers en sociaal-culturele werkers worstelen enorm met die spanning. Je ziet dat bijvoorbeeld in Ledeberg, een Gentse wijk die aan zeer grote veranderingen onderhevig is door allerlei vernieuwingsprojecten, maar ook omdat er ongeveer zeventig verschillende nationaliteiten huizen. De sociaal-culturele werkers zien die diversiteit, maar tegelijk zeggen ze dat ze die niet begrijpen. Ze geven aan dat ze geen zicht hebben op hoe die mensen in hun buurt staan. En aangezien ze niet volledig vatten wat de verschillende perspectieven zijn om daar te leven, plooien ze zich terug op het organiseren van een aanbod. Dan zie je dat ze zich gaan richten op enkele doelgroepen. Ze kiezen bijvoorbeeld voor de groep ‘mensen in armoede’ omdat zo’n focus makkelijk in projecten te gieten is en ook beleidsmatig te verkopen valt. Als ze zich op die verschillende doelgroepen richten, dan beginnen ze te Programmeren, Informeren, Coördineren en Organi-
seren. We noemen dat PICO. Ze doen iets zonder eerst te kijken naar wat er leeft en eventueel nodig is.”
Omgevingsanalyse De onderzoeksters suggereren dan ook dat je in het jeugdwerk best eerst een analyse doet alvorens je een aanbod creëert. “Het grootste deel van je werk is je bezighouden met vragen over de sociale realiteit”, meent Verschelden. “Hoe komen jongeren met elkaar in contact, waar leren ze iets uit, wat vertrekt vanuit hun leefwereld en wat verbreedt die? De feitelijke situatie zal automatisch elementen aanreiken die je kan aangrijpen als handvatten. Eens je weet hoe jongeren zich onderling organiseren, wat zij belangrijk vinden aan contacten met volwassenen en jeugdwerkers, dan pas kan je nadenken over het aanbod. Diversiteit is dan niet langer een probleem of een norm, maar gewoon een feitelijke situatie. Het jeugdwerk moet echter veel meer tijd nemen om na te gaan wat er in de complexe sociale realiteit aan de gang is.” Roets is dezelfde mening toegedaan. “Je moet een omgevingsanalyse opstellen, connectie maken met de leefwereld van bepaalde mensen. Dat is niet voorgestructureerd. Het is beginnen en zien waar je uitkomt. Ik zou daar een bepaalde vorm van chaos in toelaten. Dat is veel boeiender dan turven
El Paso Verschelden haalt de situatie in het Gentse jeugdhuis El Paso van enkele jaren geleden aan als voorbeeld. “Het jeugdhuis, dat werkt met kansarme en allochtone jongeren, ging de hele tijd over kop omdat er rellen waren met die jongeren. Ze konden geen concrete werking uitbouwen. Het meubilair werd voortdurend kort en klein geslagen. Op een bepaald moment heeft de organisatie de hele boel stilgelegd en is ze opnieuw begonnen. Ze hebben ervoor gezorgd dat er op die site tal van activiteiten plaatsvonden voor allerhande mensen: jong en oud, man en vrouw, allochtoon en autochtoon. Zo hebben ze een hele hoop kippen op het terrein laten rondscharrelen die moesten worden onderhouden. Vooral de senioren uit de wijk voelden zich daarvoor verantwoordelijk. Ook een groep Turkse moeders deed daar een paar activiteiten. En achteraan de site maakten de allochtone jongens zich nuttig door fietsen te herstellen. Door te vertrekken van de thema’s die mensen interesseren en aanspreken, kreeg het jeugdhuis een nieuwe boost. Dat is helemaal niet organisatorisch of exclusief vanuit het aanbod gedacht. Nu kan je wel opwerpen dat er niet altijd veel interactie was tussen die groepen onderling, aangezien ze elk apart zaten. Maar ze zaten wel samen op één terrein! Je moet ook niet krampachtig een sociaal-culturele mix willen organiseren. Dat werkt niet. Het is niet zo dat inclusief en toegankelijk werken automatisch ook divers werken is. Je moet gewoon kijken naar wat jongeren bezighoudt en ontgrenzend durven te werken. Daarvoor moet je durven los te komen van het gekende, en daarbij is leren belangrijk. Ik heb het dan over pedagogische momenten en processen. Vertrekken van waar je mee bezig bent maar er op een andere manier naar kijken door wat je aan het doen bent. Dat is eigenlijk leren.”
Twijfel en verwondering “Die pedagogische momenten zijn een belangrijke kapstok”, benadrukt Roets. “Er wordt te weinig gekeken naar wat mensen leren en waarom zij aan bepaalde dingen deelnemen. Tapis Plein in Brugge, het projecthuis actueel erfgoed, is een andere organisatie die leuk bezig is. Een aantal jaren geleden hebben ze in Blankenberge een groot project op poten gezet. Er leefde daar erg veel onbegrip tegenover de havenarbeiders. In plaats van de plooien direct te willen gladstrijken, zijn ze eerst in die buurt gaan rondneuzen. Op basis van de inbreng van de buurtbewoners heeft Tapis Plein een heleboel activiteiten opgezet. Iedere keer doen zij iets heel gericht. Ze gaan naar rommelmarkten en laten mensen zelf thema’s aanbrengen. Daar spelen ze dan op het moment zelf creatief op in. Het is bijna improviseren, maar je ziet daardoor een heleboel dingen gebeuren. Zoiets heeft soms veel meer aantrekkingskracht en laat een diepere indruk achter. Zo zie je vaak interacties ontstaan tussen mensen van wie je het nooit zou verwachten. Natuurlijk vergt dat wel een grote flexibiliteit. De basisattitude is dan ook durven los te komen van je eigen referentiekader, je eigen waarheden en evidenties in vraag durven te stellen, net als die van anderen. Belangrijk daarbij is twijfel en verwondering verhogen. Diversiteit doet reflecteren over de maatschappelijke norm. Je wordt geconfronteerd met je eigen waarheid als je mensen tegenkomt van een andere origine of met een andere levensstijl. Geen van beide is dan goed of slecht. Het gaat erom dat je daarbij stilstaat en beseft dat het ook anders kan.” “Bovendien leer je op die manier zien hoe je zelf in de samenleving staat”, vult Verschelden nog aan. “Het gaat ook over sociale rechtvaardigheid. Als je alleen inzet op het in stand houden van het traditionele verenigingsleven, bijvoorbeeld, dan ben je sociaal onrechtvaardig bezig, want er bestaan verschillende perspectieven op vrije tijd. Diversiteit betekent meer aandacht hebben voor andere stemmen, opvattingen, kenmerken en vormen van samenleven.” ×
1 9 I K R AX
Griet Verschelden (HoGent)
en vinkjes zetten bij het aantal vrouwen of allochtonen. Het is natuurlijk de vraag of het jeugdwerk daarvoor te vinden is, en hoe ze het dan gaat organiseren.”
s
DE ANDERE LEERLING JONGEREN OVER DIVERSITEIT OP SCHOOL
K R AX I 20
© 2010 ‘StampMedia’ Ruud Boeckx
Diversiteit op school is een veelbesproken thema. Beleidsmakers breken zich al langer het hoofd over hoe ze jongeren van allerlei slag harmonieus kunnen laten samenleven. Leeft de problematiek echter meer bij hen dan op de speelplaats zelf? Hoog tijd om de hoofdrolspelers van dit diversiteitverhaal aan het woord te laten: de schoolgaande jeugd.
© StampMedia
dos
ier
Wat betekent diversiteit?
Wie is anders?
Onder diversiteit – brede definitie – verstaat men ‘alle mogelijke verschillen die kunnen bestaan tussen mensen: geslacht, huidskleur, sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie en etniciteit’. Op een school ontmoeten al deze verschillen elkaar. Vlaams minister van Onderwijs en Jeugd Pascal Smet ijvert ervoor om de verschillende jongeren in contact te brengen en het samenhorigheidsgevoel te versterken. Mooi streefdoel, maar wat denken de scholieren er zelf van? Wie is nu juist anders? Betekent anders-zijn ook buitengesloten worden? Zijn er problemen tussen autochtone en allochtone jongeren? Wat doet hun school en wat zou ze moeten doen? Om hier antwoorden op te vinden, organiseerde het jongeren persagentschap StampMedia een enquête op het internet. Een aantal jongeren tussen twaalf en negentien jaar gaf zijn mening over het samenleven met ‘andere’ leerlingen.
Jongeren houden niet van hokjesdenken. Het antwoord van Sara (18 jaar) is typerend: “Iedereen en niemand is anders. We verschillen van elkaar, maar we blijven ook allemaal mensen.” In de online enquête werden enkele kenmerken aangeboden: andere huidskleur, ander land van afkomst, ander geloof, andere kledij, handicap of andere seksuele geaardheid. Een handicap vermelden de meeste leerlingen (13) als anders, gevolgd door een ander geloof (7) en een andere huidskleur (6). Iemand met een andere seksuele geaardheid wordt het minst (2) als anders gezien. De scholieren vinden zich verschillend van iemand met een handicap omdat zijzelf geen beperkingen hebben en zich niet goed kunnen inbeelden hoe het leven is met een handicap. Nick (18 jaar): “We zijn niet beter, maar we hebben het veel gemakkelijker. Gehandicapte mensen kunnen niet altijd overal binnen. Dit is discriminerend, maar dat feit maakt hen ook anders dan anderen.” Ze benadrukken evenwel dat anders
zijn niet negatief is. Nina (19 jaar): “Die persoon heeft een ernstige handicap, ik niet. Daarom zijn we anders, maar dat hoeft niet slecht te zijn.” Voel je mensen met volgende kenmerken als anders aan? Kenmerken
Aantal keer vermeld
Handicap
13
Ander geloof
7
Andere huidskleur
6
Ander land van afkomst
5
Andere kledij
5
Andere seksuele geaardheid
2
Wie wordt buitengesloten?
Veel aandacht gaat in de politieke en wetenschappelijke wereld naar het samenleven van autochtone en allochtone leerlingen. Van de 28 geïnterviewde jongeren zeggen 21 dat zij geen problemen ervaren tussen allochtonen en autochtonen op hun school. Het maakt hen dan ook weinig uit of er meer of minder allochtone leerlingen zouden zijn. ”Als het maar personen zijn waar je plezier mee kan maken”, vertelt Caroline (14 jaar), “dan doet geloof of huidskleur er niet toe.” Nicky (18 jaar) gaat akkoord: “Zolang iedereen zich maar gedraagt, is alles oké.” Nick (18 jaar): “Hoe meer diversiteit, hoe meer je kan leren.” De meeste jongeren beseffen dat de omgang met allochtonen een bron van wijsheid inhoudt. Volgens Ann-Katrien (14 jaar) is dat een groot voordeel: “Je leert hun cultuur, standpunten en gewoontes kennen. Je hoeft daarom niet akkoord te gaan. Maar door meer te weten, kan je er beter over oordelen.” De jongeren halen echter wel de misverstanden aan die ontstaan omdat iedere cultuur zijn eigen gewoontes heeft.1
Wat doet de school? In het onderwijsplan van minister Smet ligt een grote nadruk op de waarde van diversiteit. Toch zeggen 24 jongeren dat hun school niets doet om haar diverse leerlingen bij elkaar te brengen, of dat ze er althans geen weet van hebben. Directeur-generaal van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs Mieke Van Hecke reageert verbaasd. “Wij hebben veel aandacht voor diversiteit vanuit het respect voor eigen-zijn. In de lessen kijken wij naar hoe verschillende groepen omgaan met levensvragen en actuele gebeurtenissen. In onze scholen lopen diversiteitprojecten en zetten we feesten van andere godsdiensten in de 1 In deze bevraging kwamen ook geen grote verschillen voor tussen de antwoorden van Vlaamse leerlingen en die met één of twee buitenlandse ouders.
Om welke redenen worden leerlingen op jouw school uitgesloten? Kenmerken
Aantal keer vermeld
Uiterlijk
20
Andere kledij
12
Andere huidskleur
8
Ander geloof
8
Handicap
8
Andere seksuele geaardheid
6
Ander land van afkomst
5
kijker. En onze leerkrachten worden begeleid in het omgaan met diversiteit. We willen de slaagkansen van onze leerlingen optimaliseren, en daarvoor hebben ze een brede kijk nodig.” De andere onderwijsnetten waren niet bereikbaar voor een reactie.
Wat moet de school doen? Over hoe contact tussen verschillende groepen nog verbeterd kan worden, bestaat er eensgezindheid. De scholieren menen dat samen opdrachten volbrengen of leuke activiteiten ondernemen de beste oplossing is. Brecht (17 jaar) wil leerlingen zelf een free podium laten organiseren en Siel (14 jaar) stelt voor om samen naar een fuif te gaan. De jongeren denken dat het samenzijn voldoende is. Het contact zal dan vanzelf komen. De Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) is ervan overtuigd dat dit een goede start is. “De onderwijsminister moet wel aandacht blijven besteden aan het thema”, zegt voorzitter Timur Michelashvilli. “Leerlingen vinden dat de school een plek moet zijn voor onderling contact en dialoog. De school moet hen voorbereiden op het samenleven in de maatschappij, wat samenleven in diversiteit betekent.” × Meer info? Surf naar www.vsknet.be of naar http://ond.vsko.be.
21 I K RA X
In de scholen van de bevraagde jongeren worden leerlingen vooral buitengesloten omwille van hun uiterlijk (20 vermeldingen) en kledij (12). Verwijzingen naar hun etniciteit of godsdienst zijn er níet bij. Het land van afkomst scoort zelfs het laagst (5). “Dit suggereert dat de respondenten subcultuur belangrijker vinden dan de etnische cultuur”, zegt Norbert Vanbeselaere, sociaal psycholoog en hoogleraar aan de K.U.Leuven. “Jongeren, en mensen in het algemeen, willen een positief zelfbeeld. Dit komt mede tot stand door hun eigen opvattingen als beter te beoordelen en zich af te zetten tegen groepen waarmee ze zich niet identificeren. Uiterlijk en kledij zijn triggers van visies of levenswijzen van een andere subcultuur.” Buitensluiten veroordelen de jongeren zeer sterk. “Ik ben hier strikt tegen. Plagen is oké, maar als iemand zich uitgesloten voelt, is de grens bereikt”, vertelt Gilles (14 jaar). Achttien respondenten zeggen dan ook het niet te doen. Elke (13 jaar): “Pesten of die dingen, dat ligt niet in mijn aard!”
Problemen tussen autochtonen en allochtonen?
s
dos
ier
WEINIG DIVERSITEIT BINNEN EEN DIVERS JEUGDWERK Beno Schraepen, INCENA Study Centre for Inclusion & Enablement Plantijn Hogeschool Antwerpen
Eind april 2010 stelde Steunpunt Jeugd het praktijkonderzoek ‘Diversiteit in de jeugdsector’1 voor. Kort samengevat, en misschien even kort door de bocht, is het besluit dat een weliswaar diverse jeugdsector te weinig of niet gericht is op diversiteit. Voorspelbaar? Jazeker! Onderzoek van Chiro en Scouts leert ons dat 97% van de leden van Belgische afkomst is. Het betreft vooral leerlingen uit een ASO- of TSO-richting. Allochtone jongeren en leerlingen van het BSO zijn opvallend afwezig. “Zij vinden blijkbaar moeilijk of niet de weg naar onze jeugdbewegingen, ondanks inspanningen zoals diversiteitprojecten, open kampen, stadswerkingen, vormingen, materiaalbanken…” Het lijkt de jeugdbewegingen te ontschuldigen: “Wij doen al die inspanningen en dan nog vinden K R AX I 22
zij ons niet, hoe kan dat nu?” 1 Zie ook pagina’s 27-28 van deze Krax.
Onbenutte troeven? Het jeugdwerk in Vlaanderen heeft nochtans veel troeven die het kan inzetten om te evolueren naar een meer inclusief jeugdwerk. Een ruime subsidiëring stimuleert een wijdverspreid aanbod, vaak lokaal en regionaal ingebed en dus bereikbaar voor iedereen. Provincies en gemeenten geven ondersteuning aan initiatieven die het jeugdwerk toegankelijker maken. Maximale participatie en engagement staan centraal, ondersteuning door professionelen is ingebouwd en mogelijk waar nodig. Het is een poel van jeugdige creativiteit en ongebonden experiment! Middelen, enthousiasme, creativiteit, knowhow en ondersteuning... een inclusief jeugdwerk had al lang een feit moeten zijn. Hoe komt het nu dat er veel lijkt te bewegen in het jeugdwerk maar echte veranderingen voorlopig uitblijven? In deze tekst verkennen we een aantal hypothesen. Vooreerst is er de problematische omgang in de praktijk met de concepten ‘inclusie’ en ‘diversiteit’ die vaak elke wetenschappelijke grond mist en met de natte vinger worden ingevuld. Ten tweede overheerst in het jeugdwerk nog steeds het integratieperspectief dat vertrekt vanuit een wij-zij denken en een problematiserende doelgroepenbenadering. Het inclusieperspec-
tief dat gebaseerd is op het mensenrechtenkader en resoluut kant kiest tegen uitsluiting, labeling en segregatie vindt er maar moeizaam ingang. Ten slotte wordt er ingegaan op de valkuilen van het doelgroepspecifieke en de verantwoordelijkheid van de reguliere werkingen.
Focus op diversiteit en inclusie Terwijl het jeugdwerk zich in essentie richt tot één doelgroep, namelijk alle jongeren, toont de recente omgang met de concepten diversiteit en inclusie dat dit minder evident is dan het lijkt. Zo wordt met de term ‘diversiteit’ in het jeugdwerk niet ‘de diversiteit’ bedoeld, maar wordt beurtelings verwezen naar specifieke kansengroepen (maatschappelijk kwetsbare jongeren, jongeren met een andere culturele herkomst en/of jongeren uit gezinnen met een lage economische status...). Soms slaat de term op groepen die in een ongelijkwaardige positie zitten of meer concreet wordt het geoperationaliseerd in geslacht, leeftijd, scholingsgraad of origine. Steeds slaat het op een bepaalde diversiteit die een gedeelte van de werkelijkheid dekt. Jongeren met een beperking vallen blijkbaar buiten de diversiteitfocus en vormen dan het doel van
inclusie. Maar hier presenteert de ene organisatie zich als inclusief omdat ze juist een aparte werking heeft voor jongeren met een handicap, en stelt de andere ‘inclusieve’ organisatie voor jongeren met beperkingen zich open voor iedereen zonder handicap. Nog een andere werking noemt zich inclusief, net omdat ze zich exclusief richt op jongeren die nergens anders aan bod komen. Zo’n verschillende invulling is misschien eigen aan een inclusief of diversiteitperspectief, maar kunnen we nog van een inclusieve visie spreken wanneer een apart aanbod wordt gerechtvaardigd in naam van inclusie en diversiteit? Wanneer organisaties segregatie en uitsluiting vergoelijken en zelfs aanmoedigen? Of wanneer jongeren in hun rechten bedreigd worden omdat de keuze voor een apart circuit vaak geen keuze is maar een noodzaak? Dit hele discours in het jeugdwerk is vaak dubbelzinnig en werkt eerder verwarring dan verandering in de hand.
Het jeugdwerk segregeert ‘diversiteit’
De worsteling van het doelgroepspecifiek jeugdwerk Algemeen klinkt in het jeugdwerk sterk de roep naar een tweesporenbeleid vanuit de overheid: enerzijds ondersteuning van die reguliere werkingen die zich meer open willen stellen én anderzijds het versterken van het doelgroepspecifieke circuit. Dit moet vermijden dat onder de noemer van inclusie het doelgroepspecifieke opgaat in het reguliere, en zo wordt elk in zijn bestaansreden bevestigd. Inzetten op deze tweedeling versterkt misschien wel een divers aanbod in het jeugdwerk, maar het bestendigt ook de zwaktes van elke vorm in plaats van ze weg te werken. Het bekrachtigt een jeugdwerk dat jongeren verdeelt en apart zet. De evolutie naar een meer inclusief jeugdwerk blijft zo hangen op de tegenstellingen tussen het doelgroepspecifieke en/of jeugdwelzijnswerk en het algemene, reguliere jeugdwerk. Doelgroepspecifieke werkingen voelen zich hier vaak in de hoek geduwd. Wat is hun plaats binnen een inclusief jeugdwerk? Zij bereiken toch die jongeren die anders uit de boot vallen? Zij zijn toch meer inclusief dan het reguliere jeugdwerk? Bestaan doelgroepspecifieke werkingen niet bij gratie van de tekortkomingen van het reguliere jeugdwerk, omdat dit er niet in slaagt alle jongeren te bereiken? Omdat de aanval de
beste verdediging is, profileren steeds meer doelgroepspecifieke organisaties zich als een inclusieve werking. De vraag is of dit fundamenteel bijdraagt tot een inclusief jeugdwerk. Wanneer inclusie synoniem wordt voor doelgroepspecifiek verschilt het weinig van de integratiebenadering: via een aparte werking worden jongeren geïntegreerd in het jeugdwerk of indien mogelijk toegeleid naar reguliere circuits. De idee blijft bestaan dat inclusie enkel voordelen heeft voor deze specifieke jongeren en niet voor iedereen. Doelgroepspecifieke werkingen doen bovendien extra inspanningen om ofwel andere jongeren te bereiken, of jongeren uit de doelgroep toe te leiden naar reguliere organisaties. De kans is echter groot dat de jongere zijn of haar weg niet vindt in dat reguliere circuit. Als hij/zij al terugkeert naar de doelgroepspecifieke organisatie is iedereen een faalervaring rijker: de jongere zit met het gevoel er niet bij te horen, het reguliere jeugdwerk ziet bevestiging dat het deze jongere niets te bieden heeft, en de doelgroepspecifieke organisatie heeft gefaald in het ‘toeleiden naar’. De extra inspanningen van de organisatie (of ‘het toeleiden’ nu lukt of niet) worden niet beloond. Omdat niet elke werking zich als inclusief profileert, ontstaat een inclusief circuit als derde parallelle vorm naast of tussen het reguliere en doelgroepspecifieke. De vraag is of de kinderen en jongeren en hun ouders en het jeugdwerk gebaat zijn met een dun gezaaid, moeilijk bereikbaar derde maar inclusief circuit? De evolutie naar een meer inclusief jeugdwerk dreigt hier in elk geval vast te lopen op ofwel een enge interpretatie van de concepten diversiteit en inclusie, of op een doorgedreven integratiemodel. Het meest opvallend is wel dat er voorbij wordt gegaan aan de motor van een inclusief jeugdwerk, namelijk het reguliere circuit. Het lijkt of veel reguliere organisaties zich niet eens geroepen voelen om te evolueren naar een meer inclusieve werking. >
23 I K RA X
De historiek van het jeugdwerk toont ons dat verschillende werkingen zijn ontstaan in een geschiedenis van verzuiling. De eigenheid van diverse jeugd- of jongerenorganisaties wordt zo zichtbaar in een categoriaal werkveld en beleid. Om zo veel mogelijk jongeren van de weldadige effecten van het jeugdwerk te laten genieten, werd de laatste decennia een meer doelgroepspecifiek en welzijnsgericht jeugdwerk uitgebouwd. Toch blijft het jeugdwerk voor heel wat jongeren ontoegankelijk en onbereikbaar, of wordt een beperkte groep bereikt. Het praktijkonderzoek van Steunpunt Jeugd legt hier enkele interessante pijnpunten bloot. Vele jongerenorganisaties dragen ‘openstaan voor iedereen’ hoog in het vaandel, maar realiseren dit zelden in de praktijk. Als er al een visie op diversiteit bestaat, is deze niet of te weinig ingebed in de algemene visie. Diversiteit wordt als een externe aangelegen-
heid beschouwd en niet als iets inherent aan het werken met jongeren. Een beleid dat zich richt op een nog te bereiken diversiteit buiten de organisatie vergeet zo de aanwezige diversiteit binnen de organisatie aan te wenden. Dit alles wordt nog versterkt door een fragmentarische kijk op diversiteitmanagement, dat (geheel of deels) geparkeerd wordt bij één persoon die vanuit zijn of haar functie niet bij machte is om de organisatie, het team, de werking (en laat staan een raad van bestuur) in zijn geheel aan te sturen. Op die manier krijgt zelfs het concept diversiteit een ‘aparte’ behandeling!
Kunnen we nog van een inclusieve visie spreken wanneer een apart aanbod wordt gerechtvaardigd in naam van inclusie en diversiteit?
K R AX I 24
De ‘onverschilligheid’ van het (reguliere) jeugdwerk ‘Diversiteit’ slaat in essentie op hoe verschillen tussen mensen zich aandienen of aan ons verschijnen als een gegeven: onbegrensd, complex, ongrijpbaar en uitdagend. Sinds diversiteit voorwerp van beleid is geworden, wordt het abstract, vereenvoudigd, begrensd, geoperationaliseerd en hanteerbaar gemaakt. De recente diversiteitfocus binnen het jeugdwerk(beleid) gaat voorbij aan de diverse realiteit. Diversiteit geraakt niet verder dan een nog meer uitgebreide doelgroepenbenadering waarin individuen worden geproblematiseerd. Het jeugdwerk blijft hangen in de illusie dat zijn diverse aanbod beantwoordt aan de diversiteit binnen elke doelgroep. Het ontslaat reguliere werkingen van alle verantwoordelijkheid, en het gedifferentieerde aanbod verantwoordt segregatie van jongeren. Moeten jongeren nu blij zijn als ze plots tot een specifieke doelgroep in het jeugdwerk behoren? Het zegt vooral dat ze niet mogen of kunnen toetreden tot de ene ‘werking die openstaat voor iedereen’ en moeten of kunnen toetreden tot de andere ‘werking die vooral (enkel?) voor hen is bedoeld’. Het bevestigt de kloof
tussen hen en de ‘mainstream’, een kloof enkel gebaseerd op ‘het verschillen’ ervan. In het streven naar een meer inclusieve (jeugd)werking is een verschuiving noodzakelijk van angst voor het verschil naar een opwaardering van het verschil. Verschillen moeten niet ondervangen worden in aparte werkingen, maar moeten net het jeugdwerk uitdagen en confronteren met de gehanteerde normen binnen dat jeugdwerk. De vraag is of de jongeren en het jeugdwerk terug aansluiting willen vinden bij de hen ooit toegedichte kritische, progressieve rol in de samenleving die het verschil kan maken, of dat ze zich liever wentelen in het behoudsgezinde en comfortabele deken van onverschilligheid?
Op zoek naar een inclusief jeugdwerk! Inclusie of insluiting als perspectief is niet nieuw, noch een tijdelijke hype. Het is internationaal verankerd in diverse VN-verdragen en overstijgt alle levensdomeinen. Inclusie positioneert zich tegenover exclusie of uitsluiting in de samenleving, en vertrekt vanuit het mensenrechtenperspectief. Het recht om op een
volwaardige manier te participeren, samen met anderen, met behoud van identiteit, staat centraal. Terwijl de diversiteit zichtbaar wordt in de realiteit, wordt de mate van inclusie zichtbaar in hoe de samenleving, organisaties, mensen… met die realiteit omgaan. Inclusie is niet te vatten als een product of een doel op zich, maar eerder als een proces, als een toestand of situatie van erbij horen die verdwijnt, of verdampt, wanneer het vanzelfsprekend wordt. Het inclusieperspectief wordt te weinig verbonden met mensenrechten en ethiek. Het draait rond fundamentele ethische vragen als ‘Hoe kunnen jongeren samenleven en spelen binnen een samenleving met verschillen?’, ‘Kunnen we uitsluiting of discriminatie rechtvaardigen wanneer de rechten van het kind of de mens centraal staan?’… De vraag is dus niet ‘Wanneer of voor wie zijn we inclusief?’, maar wel ‘Hoe kan het morgen meer inclusief voor iedereen?’. Inclusie als ethisch project overstijgt bijgevolg de tweedeling tussen regulier en doelgroepspecifiek jeugdwerk. De vraag ‘Wat is inclusief jeugdwerk?’ kunnen we dan beter begrijpen als ‘Wat is de rol van het reguliere en doelgroepspecifieke jeugdwerk in het streven naar een meer inclusieve samenleving?’, of ‘Hoe positioneert het jeugdwerk zich tegenover uitsluiting van jongeren en welke bijdrage wil het hier leveren?’. Een inclusief jeugdwerk vertrekt vanuit het recht van elke jongere om samen met jongeren waar hij of zij voor kiest in een aanbod te stappen naar zijn of haar keuze. Het is aan het jeugdwerk en -beleid om vanuit dit recht aandacht te besteden aan beeldvorming en drempels bij de begeleiders, organisaties en jongeren. Aan de koepels, steunpunten of overheden is het om dit uit te dragen en maximaal te ondersteunen. De rol van het reguliere jeugdwerk is hierin cruciaal, want het moet garanderen dat de keuze tussen een regulier aanbod en een doelgroepspecifiek aanbod voor de jongere een echte gelijkwaardige keuze is. ×
s
dos
EEN REACTIE OP BENO SCHRAEPEN
ier
TERUG NAAR AF? DE HARDNEKKIGE MYTHE VAN HET INCLUSIEVE JEUGDWERK Filip Coussée
Het jeugdwerk zal inclusief zijn of het zal niet zijn, vindt Beno Schraepen. De geschiedenis van het jeugdwerk leert ons dat die opdracht onhaalbaar is, en dat het werken naar een inclusief jeugdwerk contraproductief is.
Waarom is inclusief jeugdwerk onhaalbaar?
ten aanzien van de omringende samenleving. Schraepen wijst immers terecht op onze opvoedkundige taak om leefwereldverbreding te bewerkstelligen en jeugdigen niet in te sluiten in hun eigen leefwereld. Maar inclusie is niet het antwoord.
Waarom is streven naar inclusief jeugdwerk contraproductief? Geen enkel aanbod kan op maat zijn van iedereen. De geschiedenis leert ons dat pogingen in die richting geleid hebben tot de marginalisering van precies de meest kwetsbare groepen. >
Het recht op jeugdwerk moet niet vertaald worden in een toegankelijkheidsvraagstuk, maar in een bruikbaarheidsvraagstuk.
25 I K RA X
Het verhaal van Beno Schraepen klinkt goed, maar het is te abstract. Losgekoppeld van de concrete realiteit van jeugdwerkers, van kinderen en jongeren of van hun ouders. Laat ons eens kijken naar die concrete werkelijkheid. Beno stelt: “Een inclusief jeugdwerk vertrekt vanuit het recht van elke jongere om samen met jongeren waar hij of zij voor kiest in een aanbod te stappen naar zijn of haar keuze.” Mooi is dat, maar waarom zou dit uitgangspunt leiden tot inclusief jeugdwerk? Waarom zouden jeugdigen kiezen voor een inclusief aanbod? Kinderen en jongeren kiezen voor een aanbod dat hen aanspreekt, dat aansluit bij hun leefwereld. Ze kiezen niet voor een aanbod dat al bevolkt is met andere jeugdigen waar ze geen aansluiting bij vinden. En de ouders? Er zijn wel wat voorbeelden die illustreren hoe een jeugdbeweging die actief ‘kan-
sengroepen’ aanspreekt met lede ogen de ‘middengroepen’ ziet verdwijnen uit haar werking (De Winter, 2010). En de leid(st)ers? Het gros van de jeugdbewegingsleid(st)ers lijkt van oordeel dat hun werking niet draagkrachtig genoeg is om met bijzondere doelgroepen te werken. Trouwens, de meeste jeugdbewegingen hebben nu al niet te klagen over hun ledenaantal. Vaak integendeel. Beno haalt zijn mosterd niet in de praktijk van het jeugdwerk, maar in die van het onderwijs. Er zijn echter nogal wat verschillen die het overplanten van het inclusieparadigma niet vanzelfsprekend maken. Het aspect van de vrijwillige deelname, bijvoorbeeld, is in het jeugdwerk heel sterk. Dat zien we ook aan de grote verschillen tussen verschillende jeugdwerkvormen. Speelpleinwerkingen bereiken wel degelijk een vrij divers publiek, maar niet in het minst dankzij hun opvangfunctie. Dat inclusief jeugdwerk onhaalbaar is, ontslaat jeugdwerkers niet van de taak om alert te zijn voor de diversiteit binnen hun groep. Ons jeugdwerk is al te vaak een ‘afvallingskoers’. In alle vormen van jeugdwerk zien we dat de diversiteit kleiner wordt naarmate de leden ouder worden. Het ontslaat jeugdwerkers ook niet van de verantwoordelijkheid om een open houding aan te nemen
K R AX I 26
Het is immers niet zo – zoals Beno beweert – dat het doelgroepspecifieke jeugdwerk er is gekomen na en als correctie op wat we naderhand het reguliere jeugdwerk zijn gaan noemen. De eerste jeugdwerkvormen (de patronaten) waren gericht op arbeiderskinderen. Ze waren dus doelgroepspecifiek. Idem voor de eerste Vlaamse jeugdbeweging, die een studentenbeweging was. Voortgestuwd door de Katholieke Actie werd net na WO I trouwens een dekkend jeugdwerkaanbod uitgewerkt bestaande uit allemaal doelgroepspecifieke jeugdbewegingen: de studerende jeugd, de boerenjeugd, de arbeidersjeugd, de middenstandsjeugd… telkens netjes opgesplitst voor jongens en meisjes. Het uiteindelijke doel stond centraal in het jeugdwerk: actief burgerschap. Er werd echter aangenomen dat de noden van jeugdigen op dat vlak afhankelijk waren van de situatie (de zuil en de stand) waarin ze opgroeiden. Daarvoor was een gedifferentieerd aanbod nodig. De scouts waren er toen ook al, maar ze werden niet als regulier jeugdwerk aanzien. Ook voor hen was actief burgerschap het einddoel, maar scouting stelde haar methode centraal en niet een doelgroep. Samen met de tot chiro omgevormde patronaten werden ze ‘hulp-
werken van Katholieke Actie’. Ze moesten hun leden toeleiden naar de geschikte doelgroepspecifieke organisatie. Natuurlijk was er hier vaak sprake van een paternalistische houding. Ontzuiling en emancipatie maakten daarmee komaf. We hebben het badwater (bevoogding) weggekapt, maar we hebben het kind (aanbod afgestemd op sociale context) erachteraan gegooid. De oorspronkelijke hulpwerken werden de maatstaf. Ook de doelgroepspecifieke jeugdbewegingen (KSA, KLJ) willen een ‘volwaardige jeugdbeweging’ zijn, en vandaag betekent dat dus: ‘we richten ons op iedereen’. Zo is de aandacht verschoven van de vraag ‘Wat hebben welke kinderen nodig?’ naar een toegankelijkheidsvraagstuk. Met andere woorden: eerst namen we het aanbod op maat weg. Vervolgens probeerden we hardnekkig alle kinderen toe te leiden naar een eenheidsaanbod dat niet noodzakelijk bruikbaar en herkenbaar is voor hen. Dat bleek ijdele hoop. Jeugdwerk was een middenklasseaangelegenheid geworden. In de golden sixties werd dat weinig geproblematiseerd. Iedereen zou immers emanciperen, armoede en klassenonderscheid zouden verdwijnen. Fout gedacht: armoede en klassenonderscheid bleven bestaan. Vanaf dat moment zijn we het jeugdwerk gaan herdifferentiëren. Afstemming op sociale context is terug in, maar de methode blijft centraal, niet de doelgroep. Zo wordt het jeugdwerk met specifieke doelgroepen opgezadeld met een toegankelijkheidsdilemma: je leidt de jongeren toe naar het ‘reguliere’ circuit (en je maakt jezelf overbodig) of je doet dat niet (dus je bent overbodig).
stuk, maar in een bruikbaarheidsvraagstuk. Ook de vraag naar de bruikbaarheid van jeugdwerk moet worden gekoppeld aan de grote diversiteit van jeugdigen, maar diversiteit moeten we niet zozeer vertalen in ‘individuele kenmerken van jeugdigen’ zoals Beno doet. We moeten veeleer kijken naar de diversiteit aan situaties waarin kinderen en jongeren opgroeien. Die diversiteit is zo groot dat het ons niet hoeft te verwonderen dat het ‘reguliere’ circuit te beperkt is om alle jeugdigen aan te spreken, en dus aangevuld moet worden. Het doelgroepspecifieke jeugdwerk is dan ook een integraal onderdeel van het reguliere circuit. Precies de voortdurende bevestiging van het onderscheid tussen regulier en doelgroepspecifiek werkt contraproductief. Bovendien leidt het tot een beschuldigend discours ten aanzien van het jeugdwerk. Het is weinig ondersteunend en leidt tot een onnodige verhoging van de kwetsbaarheid van ons jeugdwerk. Alle jeugdwerk is doelgroepspecifiek. Bewust of onbewust. En dat is oké. We moeten immers eerst aansluiten op de leefwereld van jeugdigen en van daaruit proberen verbreden. Dat perspectief is productiever en constructiever dan het voor de zoveelste keer hernieuwen van de inclusiviteitmythe. Gras groeit niet door eraan te trekken. Dat geldt voor jeugdigen, net zo goed als voor jeugdwerkers. ×
Recht op jeugdwerk ≠ toegang tot middenklasse jeugdwerk
Steunpunt Jeugd organiseert een debat tussen Beno Schraepen en Filip Coussée, gemodereerd door Guy Redig, op woensdag 10 november 2010 van 14u tot 17u in Café Monk, SintKatelijnestraat 42, 1000 Brussel. Inschrijven kan tot vrijdag 5 november via www.steunpuntjeugd.be (maximaal 40 deelnemers). Voor meer informatie kan je terecht bij Miet Neyens (miet.
[email protected]) of op 02 551 13 77.
Benos pleidooi voor inclusief jeugdwerk is niets meer dan een radicalisering van het toegankelijkheidsvraagstuk en à la limite ook van het integratiedenken waartegen hij zich verzet. Nog wat meer van hetzelfde dus. Het recht op jeugdwerk moet niet vertaald worden in een toegankelijkheidsvraag-
Referenties De Winter, E. (2010). Meer inclusie, minder diversiteit? In: Bombaerts, G., Hillaert, W. & Coussée, F. (red.). Curieuzeneuzenpastapot. Diversiteit en toegankelijkheid in het jeugdwerk (126-151). Gent: Academia Press.
Zin in meer?
s
dos
ier
DIVERSITEIT BINNEN JE EIGEN ORGANISATIE
ONDERZOEK NAAR VOORBEELDIG DIVERSITEITMANAGEMENT Steunpunt Jeugd nam in 2009-2010 het diversiteitbeleid binnen jeugdorganisaties in Vlaanderen onder de loep. Het ging om een kleinschalig praktijkonderzoek dat werd gevoerd bij twaalf actoren uit het jeugdwerk. Bij hen werd nagevraagd hoe zij diversiteit ‘managen’ binnen de eigen organisatie. Krax zoomt in op een aantal opvallende vaststellingen uit dit onderzoek1. Diversiteit is geen IKEAmeubel Diversiteit is een bijzonder actueel thema. Uit eigen overtuiging, maar soms ook door verplichting van ho-
Op elk organisatieniveau Het onderzoek van Steunpunt Jeugd wees uit dat jeugdorganisaties enkel duurzame resultaten kunnen boeken als zij bewust kiezen voor een structurele aanpak waarin op elk organisatieniveau aandacht is voor diversiteit. De inhoud en het proces bepalen het slagen van diversiteitmanagement. Het is van groot belang om een heldere visie op diversiteit te ontwikkelen in relatie tot de organisatievisie. Het diversiteitbeleid moet een integraal onderdeel van het organisatiebeleid zijn. De visie, het beleid en de praktijk dienen als één
geheel te worden gezien. Het diversiteitsdenken en het geloof erin moeten aanwezig zijn op alle niveaus van de organisatie. De top moet de noodzaak ervan uitdragen. Op die manier zal het draagvlak binnen de organisatie groot zijn en heeft het proces een veel betere slaagkans. Anders dreigen medewerkers op termijn af te haken en kan het verhaal in mineur eindigen. Uit het onderzoek blijkt weliswaar dat het diversiteitbeleid niet enkel dient te worden uitgestippeld op directie- of bestuursniveau. Anderzijds mag het ook niet gereduceerd worden tot die ene medewerker die nu net diversiteit in zijn/haar takenpakket heeft zitten. De bevraagde jeugdorganisaties gaven, op basis van hun eigen ervaringen, aan dat iedereen over een juiste dosis motivatie moet beschikken, in staat moet zijn om de visie te vertalen in eigen werkdoelen en de vaardigheden moet hebben om correct te handelen naar anderen toe. Werken aan diversiteit is bovendien niet iets wat over één nacht ijs gaat. Het proces vraagt veel energie, tijd en middelen. Je mag er dan ook niet onbezonnen aan beginnen. > 27 I K RA X
1 Gezien de kleinschaligheid van het onderzoek zijn de resultaten niet generaliseerbaar, maar ze geven niettemin enkele opmerkelijke indicaties.
gerhand, streeft de jeugdsector ernaar om zich meer en meer open te stellen voor de verschillen in de maatschappij en de verschillende groepen van kinderen, jongeren en volwassenen. Helaas wordt diversiteit niet in een pakket met een simpele gebruiksaanwijzing afgeleverd. Er bestaat geen kant-en-klare manier om een diverse organisatie te zijn. Hoewel er meerdere theorieën en instrumenten bestaan om diversiteit te managen, blijft het een op maat te maken meubel. En daar knelt al eens het schoentje…
Diversiteit moet een bewuste keuze zijn, geen opgelegd item. Enkele tips: • Leg eerst de fundering door je goed voor te bereiden en te documenteren. • Ga te rade bij anderen, want er is genoeg externe expertise rond diversiteitmanagement beschikbaar. • Knoop gesprekken aan met organisaties die al bezig zijn met diversiteitmanagement. • Roep eventueel externe begeleiding in om het proces te versoepelen.
Drie centrale vragen, geen drie pasklare antwoorden Het praktijkonderzoek stelt ons in staat om enkele aanbevelingen2 te doen omtrent het vestigen van een sterk diversiteitbeleid in jouw jeugdorganisatie. Ze zouden je moeten ondersteunen bij het doorlopen van dat proces.
Visieontwikkeling als eerste stap
K R AX I 28
K R AX I 28
Een eigen gemeenschappelijke visie op diversiteit is het startpunt. Denk met z’n allen na over vragen als: 2 Deze zijn gebaseerd op de expertise en bevindingen van de bevraagden, de bestudeerde literatuur en aangevuld met discussies met de stuurgroepleden.
‘Wat verstaan wij onder diversiteit?’, ‘Wat is of wat zou de meerwaarde van diversiteit voor ons kunnen zijn?’… Dat zou moet leiden tot een gedragen visie in alle lagen van de organisatie. Diversiteit moet een bewuste keuze zijn, geen opgelegd item. Ga er niet van uit dat het formuleren van een heldere visie een eenvoudige opdracht is. Je zal onderweg de confrontatie moeten aangaan en durven veranderen. Neem dus een open houding aan ten aanzien van divers gedrag en andere denkwijzen!
Na visie het organisatiebeleid Het diversiteitbeleid moet een integraal en ingebed onderdeel van het organisatiebeleid zijn. Het thema diversiteit vormt dan niet langer een apart project, maar groeit uit tot een integraal onderdeel van alle aspecten van het beleid. Het diversiteitverhaal mag niet enkel doorgedrongen zijn in de te realiseren doelstellingen van de jeugdwerkers op het veld, maar moet ook ingebed zitten in bijvoorbeeld het medewerkerbeleid, het communicatiebeleid… Het is essentieel dat een diversiteitbeleid concrete maatregelen inhoudt om de geplande doelstellingen te bereiken. Focus met andere woorden op de bijdrage die diversiteit kan leveren aan het realiseren van de organisatiedoelen. De te realiseren doelstellingen en acties moeten echter wel meetbaar en haalbaar zijn. Stel voor het uitwerken van diversiteitdoelen een meerjarenplan op. Let erop dat in dit plan de voordelen van diversiteit zichtbaar en meetbaar zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief. Zo wordt het algemeen belang ervan onderstreept.
En dan de praktijk binnen de eigen organisatie Tot een visie komen is zeer belangrijk, maar trap niet in de valkuil van te lang blijven filosoferen. Op een bepaald moment moet je gewoon van
start gaan en daden stellen. De te ondernemen acties hoeven trouwens niet altijd immens groot te zijn of een enorme impact te hebben op de gehele werking. Onderneem kleine experimenten, voer concrete en praktische zaken uit, werk zorgvuldig en maak ruimte voor evaluatie en bijsturing. Beschik je hiervoor over een extern netwerk, dan betekent dat een grote meerwaarde. Samenwerking, ondersteuning en het delen van ervaringen en expertise zijn altijd nuttig!
Het overheidsbeleid als stimulans? De motivatie en verantwoordelijkheid om diversiteit te managen moeten uit de organisatie zelf komen. Toch kan de overheid gericht stimuleren om ermee aan de slag te gaan. Het mag echter geen verplichting worden (historisch gezien is diversiteitbeleid iets dat als belangrijk item naar voren is geschoven vanuit de overheid), want dat is een verkeerd uitgangspunt. De overheid mag wel op het belang van diversiteitbeleid wijzen, maar dan moet ze dit verder ondersteunen en mee mogelijk maken. Hoe kan het overheidsbeleid dit doen? Door voldoende tijd en ruimte te geven aan organisaties om te experimenteren, want veel jeugdorganisaties staan nog in hun kinderschoenen als het gaat over diversiteit. ×
Meer weten? Het volledige onderzoek kan je downloaden op www.steunpuntjeugd.be/diversiteit/praktijkonderzoek-diversiteit.
u leu
co
e
ocal r l
Vira Bennekens
Tienermoeders die er met hun kroost even tussenuit willen, kunnen daarvoor terecht bij de vrijetijdswerking van LEJO in Eeklo. Daar zijn ze al een tijdje gestart met een jongerenwerking voor mama’s, papa’s en hun kindjes. Educatief medewerkster Kim Naessens doet aan Krax het verhaal.
29 I K R AX
JONGE MAMA’S ONDER DE HOEDE VAN LEJO
K R AX I 30
Eerste kindje LEJO, Leren door Ervaringen voor Jongeren, is een jeugddienst voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Vaak betreft het jongeren die in armoede leven, uit de bijzondere jeugdzorg komen of uit de wijkwerking. “Wij willen jongeren die moeite hebben om hun weg te vinden in onze samenleving ervaringen laten opdoen waaruit ze iets leren”, verklaart Kim. Om dit te realiseren, steunt de vzw op vier pijlers. Er zijn de Persoonlijke Ontwikkelingstrajecten (POT), bedoeld voor leerplichtige jongeren uit het deeltijds onderwijs die omwille van hun situatie niet meer naar school gaan of niet aan het werk geraken. Voor hen wordt er een persoonlijk traject uitgestippeld. Daarnaast is er de Neboboot, de Gentse jeugdinfrastructuur op het water, die kan gebruikt worden voor feestjes, meetings en allerhande workshops. De XP trajecten zijn ervaringsgerichte trajecten op maat van een groep jongeren uit een school, een jeugdbeweging of een instelling. Tot slot heeft LEJO een vrijetijdswerking voor jongeren tussen 15 en 19 jaar. Tijdens elke schoolvakantie biedt de organisatie kampen aan voor jongeren uit heel Vlaanderen die elders niet aan hun trekken komen. Met de vijf jongerenwerkingen in Ronse, Eeklo, Vilvoorde, Gent en Roeselare organiseren zij het hele jaar door wekelijkse activiteiten. Onder die laatste pijler is er nu ook een vrijetijdsaanbod voor tienermoeders. “De tienermoederwerking is gegroeid vanuit de jongerenwerking in Eeklo”, vertelt de medewerkster. “We werken steeds samen met de lokale jeugddienst van Eeklo. Via deze dienst kenden we een aantal meisjes die zwanger waren. Op de lange duur merkten we dat er steeds meer vraag was naar activiteiten voor die moeders. Zo is het initiatief ontstaan, eerst nog in een experimentele fase, maar sinds 2009 zijn we echt begonnen met de subsidies die we toen hebben kregen. De jongste moeder is nu achttien. De rest is al in de twintig, maar toen ze hun eerste kindje kregen, waren ze nog tieners. Er is geen leeftijdsgrens, maar het is wel belangrijk dat ze moeder zijn geworden toen ze nog tiener waren. Nu willen we bij de Persoonlijke Ontwikkelingstrajecten van
LEJO in Gent en Antwerpen ook met een werking starten omdat er steeds meer tienermoeders zijn. Het is gemakkelijker om zo’n werking uit de grond te stampen als je de jongeren al kent.”
Soep of fruitbrochettes Gemiddeld zijn er vijf mama’s aanwezig op de activiteiten, maar in totaal bereikt LEJO acht moeders. “Misschien lijkt dat niet veel, maar de kindjes komen ook mee én de papa’s, als ze niet moeten werken. De meesten hebben meer dan één kind, twee of drie zelfs. Het kan dus heel druk zijn! Tegenwoordig komen er zelfs opa’s en oma’s op onze activiteiten af. We zijn met twee om dat te bolwerken, en hebben onze handen meer dan vol. Om die reden zijn we nog niet op pad gegaan om nog meer tienermoeders te ronselen”, legt Kim uit. Tijdens de activiteiten is er voor elk wat wils, zowel voor de mama’s, de papa’s als de kindjes. “Vaak organiseren we een lunch, met succes, omdat de werking plaats heeft op woensdagmiddag van twaalf tot twee uur. We proberen altijd een boodschap mee te geven. Dan maken we bijvoorbeeld soep of fruitbrochettes, zodat ze leren hoe ze op een gezonde manier kunnen koken. Soms knutselen we iets voor Moeder- en Vaderdag of voor de grootouders. We organiseren verjaardagsfeestjes of we doen een uitstap. We hebben eens filmpjes van Bumba en allerlei andere clipjes op een groot scherm getoond. Dan konden de kind-
jes dansen en samen uit de bol gaan. Zwemmen doen we ook af en toe. Daarvoor hebben we zelfs zwemluiers ter beschikking. Dankzij de subsidies konden we heel wat materiaal aankopen, zoals reisbedjes, luiers, kinderstoeltjes en knutselmateriaal. Telkens wordt de jeugddienst even omgebouwd tot een crèche. Volgend jaar is het wel de bedoeling om naar een andere locatie te trekken. We zouden de werking dan in een lokaal organiseren waar welzijnsorganisaties zitten. Er is een opvang voorzien en ook het OCMW is daar gevestigd. Zo kunnen we de drempel naar andere organisaties verlagen. Bovendien komen de moeders dan in contact met andere mensen, waardoor de stap minder groot is om iets te gaan vragen.”
Op weekend “Wat de activiteiten betreft, laten we hen vaak zelf kiezen”, gaat de medewerkster verder. “Bij LEJO gaan we veel losser met al onze jongeren om. Op kamp stellen wij bijvoorbeeld samen de regels op, waardoor ze die gemakkelijker aanvaarden en sneller weten wanneer ze over de schreef gaan. Als er dan iets misloopt, proberen we er in groep over te praten. Ook tijdens de wekelijkse activiteiten laten we hen in groep overleggen wat ze de week nadien graag willen doen. Laatst zijn we met onze moeders de hele dag naar de Zoo van Antwerpen gegaan. Daar komen ze met z’n allen op af. We zorgen er altijd voor dat we de prijs
Het is onze bedoeling dat de ouders door de activiteiten op een positieve manier leren omgaan met hun kinderen. laag houden. Via het Steunpunt voor Vakantieparticipatie kunnen wij onze uitstappen aan een verminderd tarief organiseren. Ieder betaalt dan 5 €, al is het vervoer daar niet bij gerekend. Zo hebben we ook al eens met de tienermoeders Plopsaland bezocht. Dat was een hele belevenis, want plots stonden er aan de ingang een hele hoop vrienden en familieleden op ons te wachten. We hadden geen flauw idee. Daarom moeten we in de toekomst duidelijke regels opstellen: wanneer mogen de oma’s en opa’s meekomen, en wie kan er al dan niet mee op uitstap.” De educatief medewerksters streven er overigens naar om volgend jaar een keer op weekend te gaan. De tienermoeders staan immers al te popelen. “Voor onze moeders zijn er geen kampen, maar we krijgen nu veel vragen om een weekendje weg te gaan.”
Positief bevestigen
LEJO is 30! Al dertig jaar lang timmert LEJO aan de weg om voor jongeren in een maatschappelijk kwetsbare situatie aan jeugdwerk te doen en vorming aan te bieden in het deeltijds onderwijs. Tegelijk met die verjaardag lanceren Scouts en Gidsen Vlaanderen, Steunpunt Jeugd en LEJO zelf het boek Curieuzeneuzepastapot. Diversiteit en toegankelijkheid in het jeugdwerk. LEJO blikt terug op dertig jaar divers en toegankelijk jeugdwerk. Het boek kijkt ook vooruit en schetst de uitdagingen voor het Vlaamse jeugdwerk. Wanneer: Op vrijdag 15 oktober, van 13u30 tot 17u Waar: Neboboot, Stapelplein, Gent Programma: ‘Er zal divers jeugdwerk zijn, of er zal geen jeugdwerk zijn.’ Debat met Pascal Smet, Filip Coussée en enkele auteurs van het boek. Surf naar www.lejo.be voor de programmadetails.
het begin dacht ik dat we alleen de moeders met hun kinderen zouden zien, maar veel mannen zijn er ook graag bij. In Eeklo hebben we een stuurgroep en proberen we samen te werken met Kind en Gezin. Ook voor onszelf is het goed om ons hart af en toe even te luchten. Op termijn willen we de tienerouders wat vorming meegeven, maar niet op een schoolse manier, want dan zullen ze afhaken. Bijna alle tienermoeders roken, zelfs als ze zwanger zijn. Het is onze rol om te tonen wat gezond en ongezond is, maar zij beslissen uiteindelijk zelf wat ze doen. Het lijkt me vooral belangrijk om te luisteren naar hun behoeften”, besluit de educatief medewerkster. ×
31 I K R AX
Naast de praktische organisatie van de activiteiten proberen Kim en haar collega Stefanie er vooral te zijn voor de jonge mama’s. “Dat kan gaan om heel eenvoudige dingen, zoals helpen bij het verversen van luiers, maar ook een keer positief bevestigen dat ze goed bezig zijn. We zorgen ervoor dat iedereen genoeg aandacht krijgt. Het is eigenlijk onze bedoeling dat de ouders door de activiteiten op een positieve manier leren omgaan met hun kinderen. En ze leren ook van elkaar. Als er bijvoorbeeld in de winter een baby
meekomt die geen kousjes of schoentjes draagt, dan zullen de anderen daar iets op zeggen. Op het moment zelf apprecieert die mama dat misschien niet erg, maar ze zal het wel onthouden. Het feit dat ze van elkaar leren is erg belangrijk. Daarom stimuleren wij hen daarin een beetje.” De tienermoederwerking blijkt een succesverhaal. Volgens Kim ligt dat aan de mogelijkheid om even te ontsnappen aan de dagelijkse routine. “Het doet hen deugd omdat ze alles even kunnen vergeten. De meeste mama’s zijn werkloos en zitten de hele dag thuis met hun kinderen. Ze zijn iedere week blij dat ze een keer van huis weg zijn. Bovendien beseffen ze dat ze iets kunnen realiseren, ook als ze mama zijn. En als er zich problemen voordoen, dan wordt daarover gepraat. Ze kunnen altijd bij ons terecht, zeker bij mijn collega, die naast educatief medewerker ook preventiewerker is bij de jeugddienst van Eeklo. Zij zorgt voor individuele gesprekken met de mama’s als er iets niet gaat. Ze kent hen immers sinds het prille begin.” Sommige moeders moeten ze evenwel doorsturen voor professionele begeleiding of hulp. Daar is eveneens nood aan. “Het merendeel van de moeders komt uit de wijkwerking. Dat zijn meestal jongeren uit kwetsbare gezinnen. Ze kampen dan ook vaak met financiële problemen. Sommigen wonen nog bij hun ouders. Andere koppels leven gescheiden, maar de meesten zien we toch samenblijven. In
Curieuzeneuzepastapot en 30 jaar LEJO
K R AX I 32
ENKELE REIS LUNIK IX − BRUGSE POORT
KINDEREN VAN DE GENTSE ROMA Daan Bauwens
ten
ongez
ou
Europa blijft eeuwenoude en onopgeloste vraagstukken met zich meezeulen. Gedwongen deportaties uit Frankrijk en ontruimingen van kraakpanden in Gent tonen aan dat Roma nog steeds geen plaats hebben gekregen binnen onze maatschappij. Krax vroeg zich af hoe een Romakind uit Gent de wereld in de ogen kijkt.
Wie zijn de Roma? Om alle onduidelijkheid uit de wereld te helpen: Roma zijn geen zigeuners en ook geen woonwagenbewoners. Roma is de overkoepelende naam voor een groep mensen uit Oost- en Centraal-Europa met een verre voorgeschiedenis in Rajastan, India. De Roma hebben onder het communisme hun rondtrekkende levensstijl moeten opgeven en wonen sindsdien in huizen of appartementen. ‘Rom’ is Romanes (de taal van de Roma) voor ‘man’ en ‘Roma’ is gewoon het meervoud. ‘Zigeuner’ is dan weer Slavisch voor ‘dief’. Er bestaat niet zoiets als een collectieve Roma-identiteit. Binnenin de Romagemeenschap heerst een enorme diversiteit. Er valt dus weinig te veralgemenen. Wat wel zeker is, is dat Gent de op één na grootste Romagemeenschap in Vlaanderen huisvest. Terwijl de Brusselse Romagemeenschap overwegend uit Roemenen bestaat en de Antwerpse Roma uit ex-Joegoslavië komen, zijn de Gentse Roma bijna uitsluitend afkomstig uit Slowakije en Bulgarije. Precieze cijfers over het aantal Roma in de Oost-Vlaamse hoofdstad zijn er niet. Wel schat men dat tussen eind 2007 en eind 2009 ongeveer 3.200 Roma de oversteek hebben gemaakt naar Gent1.
Slachtoffers van de val van de muur Sarah Verdonck is trajectbegeleider bij het onthaalbureau voor nieuwkomers Kompas. Ze zorgt voor de toeleiding tot onderwijs van kinderen zonder een wettig verblijfsstatuut. Binnen die groep zijn er volgens Sarah bijzonder veel Slowaakse en Bulgaarse kinderen. Hun aantal lijkt de laatste jaren trouwens sterk aan te groeien. “Lunik IX lijkt inderdaad op een concentratiekamp”, vertelt Sarah aan Krax, “en de dorpen er rond doen je denken aan India. Je ziet kinderen die naakt in het vuilnis spelen en de mensen wonen er in hutten. De problemen zijn pas begonnen na de val van het communisme. Iedereen had tijdens het communisme nog recht op onderwijs, werk en loon. Die gelijkheid kwam de Roma ten goede: ze kregen een plaats in de maatschappij. Maar het wegvallen van het communisme heeft hen weer naar een gemarginaliseerde positie verwezen. Het kapitalisme dicteerde wie werk kreeg en wie
De Roma zijn de eerste en grootste slachtoffers van de val van de muur. niet, wie toegang kreeg tot onderwijs en wie niet.” Lies Horrie geeft les aan kinderen van nieuwkomers in OKAN, het onthaalbureau voor anderstalige nieuwkomers. Ze vertelt hetzelfde verhaal: “Na de val van de muur is het racisme beginnen toenemen: vaste klanten werden ineens niet meer toegelaten in hun stamcafé, Romakinderen werden van de ene dag op de andere verplicht om helemaal achteraan in de klas te gaan zitten. De Roma zijn de eerste en grootste slachtoffers van de val van de muur.” De eerste migratiegolf van Slowaakse Roma naar Gent kwam op gang in 1998. “Maar de families uit de jaren ‘90 verschillen van die van nu”, beweert Lies. “De gezinnen die nu toekomen zijn de armste van de armste. Het zijn families met twaalf, dertien kinderen die bijna niks kunnen, zelfs de ouders bezitten niets van vaardigheden. Het is schrijnend. De families uit de vorige generatie hadden allemaal werk, die hadden tijdens het communisme een gouden tijd gekend. Die mensen >
33 I K R AX
1 Schatting uit de ontwerptekst ‘Stand van zaken: nieuwe EU-burgers en Roma in Gent’, uitgegeven in november 2009 door de Gentse integratiedienst.
Bijna alle Slowaakse Roma in Gent komen uit Kosice, de tweede grootste stad van Slovakije. Daar zijn de Roma ondergebracht in Lunik IX (negen), een uitgestrekt complex van vervallen en grauwe appartementsgebouwen waar plaats is voor 2.500 inwoners, maar men inmiddels met meer dan 8.000 huist. Lunik IX is de afgelopen jaren vaak het onderwerp geweest van schandaalreportages in kranten en televisieprogramma’s. In Lunik IX woont de grootste Romagemeenschap van Slovakije. Bijna 100% van de bewoners is werkloos. Tegenwoordig zijn er geen gas, elektriciteit en water meer, aangezien de meeste bewoners geen huur of rekeningen betalen. Hepatitis, luizen, meningitis en diarree komen er vaak voor. In 1995 heeft het stadsbestuur van Kosice besloten om bewoners van kraakpanden, criminelen en ‘onaangepaste’ individuen te verkassen naar Lunik IX. Ondertussen kregen ‘niet-problematische’ gezinnen op aanvraag elders een ander onderkomen. Dit plan wordt nog steeds uitgevoerd. Lunik IX is vandaag de dag een Romagetto. En het is vanuit Lunik IX dat gezinnen op zoek naar een beter leven naar Gent vertrekken.
© Daan Bauwens
kwamen naar hier en namen de draad terug op. Nu is het anders: het gaat om mensen die altijd al gediscrimineerd zijn, die nooit werk hebben gehad, die nergens meetelden.”
K R AX I 34
Roma en problemen De Slowaak Martin Balog is dertig, Rom, en woont nu in Gent. Hij kwam vier jaar geleden zijn ouders achterna, die een twaalftal jaar tevoren wegvluchtten uit Slovakije. Martin studeerde Romacultuur en -taal aan de universiteit en volgde in de middelbare school een opleiding Romamuziek. “Ik heb altijd gedacht dat ik zou werken rond Roma en cultuur, dat ik naar India zou trekken om de oorsprong van de cultuur op te sporen, dat ik een boek zou schrijven over de traditie... Nooit had ik gedacht dat het dit ging worden: ik werk nu rond Roma en problemen.” Martin is voorzitter van Opera Roma, een recent van onder het stof gehaalde vzw die zich wil inzetten voor de kinderen van de Roma. “Pas op”, maant hij aan, “denk niet dat er zoiets bestaat als Romaproblemen, of problemen die specifiek zijn voor de kinderen van de Roma. Hun problemen zijn dezelfde als die van alle kinderen die in armoedige situaties leven. Maar aan de andere kant klopt het wel dat het grootste deel van de kinderen die onder armoede lijden de kinderen van Roma zijn. Er bestaat geen twijfel over: de kinderen zijn de grootste slachtoffers van de hele situatie. Meer nog dan de ouders. Ze zijn niet voorbereid op de plotse drukte van dit leven: ze moeten op korte termijn Nederlands leren om mee te kunnen op school. Ze hebben niet veel tijd om zich aan te passen aan
de nieuwe gewoontes en het nieuwe land. Ze verhuizen geregeld van huis naar huis, sommigen verblijven in kraakpanden. Het is te veel voor hen, te veel op korte tijd.” Ingrid De Bock is brugfiguur op de kleuter- en basisschool ‘t Klimrek in de wijk Brugse Poort. ‘t Klimrek is een zogenaamde concentratieschool: van de 192 kinderen die er in 2009-2010 school liepen, waren er 135 Roma. Kleine noot: de school krijgt 21 verschillende nationaliteiten over de vloer, de overblijvende 30% is dus bijzonder gevarieerd. Als brugfiguur legt Ingrid de link tussen de ouders en de school. Haar taak bestaat erin vertrouwen op te bouwen bij de ouders van de Romakinderen. “Daarnaast verzorg ik de eerstelijnshulp”, zegt ze. “Romagezinnen hebben namelijk veel ondersteuning nodig. Ik probeer de randvoorwaarden te verbeteren, zodat ze hun kinderen gemakkelijker naar school sturen. We doen aan materiële en financiële hulp: we zorgen ervoor dat de kinderen kleren hebben. Als ze de rekeningen niet kunnen betalen, dan kunnen ze bij ons kosteloos naar school komen. Voor de kinderen die met een lege maag opdagen, zorgen we voor brood en beleg.” Ingrid gaat vaak op huisbezoek om de ouders te stimuleren de kinderen naar school te sturen, en om de vinger aan de pols te houden van de thuissituatie van de kinderen. “Huisvesting is het allergrootste probleem. De kinderen ontberen alle primaire zaken. Ik ken gezinnen die al langer dan een jaar in een kraakpand leven. Het leidt tot een gevoel van onveiligheid bij de kinderen: door de politie uit
een kraakpand gezet worden is een traumatische gebeurtenis. Zo’n ervaring heeft een serieuze impact op een kind. Stel je voor dat je vader een deur intrapt en zegt: “Dit is nu ons huis.” Er zijn gezinnen bij die al op straat hebben moeten slapen. Dat zijn dingen die kinderen bezighouden. Daarnaast is er de materiële kant: geen eten hebben, geen kledij. Sommige kinderen durven niet naar school uit angst om door andere kinderen uitgelachen te worden omdat ze geen mooie kleren dragen.” Sedert midden augustus is Ingrid weer beginnen werken, en ze legt dagelijks huisbezoeken af. “Het valt me op dat de meeste gezinnen de hele dag binnen zitten, zelfs bij mooi weer”, vertelt ze. “Er is steeds een gevoel van onveiligheid. Ik vertel de gezinnen dat ze hun kinderen naar de speelpleinwerking kunnen brengen, dat er begeleiding is, monitoren die van alles organiseren voor de kinderen. Maar ze vertrouwen het niet om hun kind daar achter te laten. Ze zijn bang dat de politie zou langskomen om de papieren van de kinderen te controleren.” Lies Horrie vertelt over haar ervaring met 12- tot 18-jarigen: “De kinderen leren het snelst Nederlands en worden dan vaak ingeschakeld als tolk van hun ouders. Daardoor kennen ze de problemen thuis maar al te goed: papieren, huisvesting, geld. De kinderen beleven geen echte kindertijd. Hoe klein ze ook zijn, ze worden snel geconfronteerd met de miserabele omstandigheden. Ook ik maak me hieraan schuldig: wanneer ik langsga bij een gezin en met de ouders probeer te communiceren, moeten de kinderen al snel te hulp
Francesca Krukova en Ingrid De Bock
schieten. Maar er is meer: de kinderen kunnen vaak niet naar school omdat ze hun ouders moeten vergezellen op zoek naar een huis of voedsel. Het schoolverzuim is groot. En dat is niet omdat ze niet willen. We proberen ze zoveel mogelijk te mobiliseren, maar soms is het echt niet haalbaar.” Volgens Sarah Verdonck zijn er bijkomende problemen wat het onderwijs betreft. “We merken dat er niet alleen veel laaggeschoolde ouders, maar ook laaggeschoolde kinderen in Gent toekomen. Het zijn kinderen van negen, tien jaar die niet kunnen kleuren, nog nooit een schaar hebben vastgehad, niet kunnen knippen of gommen. Ook voor de scholen is het dus heel moeilijk om met die kinderen om te gaan.”
Wat brengt de toekomst?
En wat zegt het Romakind? Eigenlijk willen we ook eens echt horen hoe Romakinderen hun eigen situatie beleven, en dus moeten we hen dat zelf vragen. Maar wat de problemen betreft, houden ze hun lippen stijf op elkaar. Tatjana Natzoliola (13) klaagt over de Belgische regen en verveelt zich tijdens de vakantie. Francesca Krukova (13) houdt van kleren kopen, door de stad lopen en winkelen. Ze gaat niet graag naar school omdat ze daar zo hard haar best moet doen. En Victor (6) houdt van “cadeautjes maken voor mama, met auto’s spelen en kleren kopen.” Met andere woorden: het verschil tussen Belgische en Slowaakse Romakinderen is eigenlijk heel klein. ×
De kinderen leren het snelst Nederlands en worden dan vaak ingeschakeld als tolk van hun ouders. Daardoor kennen ze de problemen thuis maar al te goed: papieren, huisvesting, geld.
3 5 I K R AX
Ondanks alle onheilsberichten is er hoop voor de Roma in Gent. Opera Roma van Martin Balog ging in september van start en wil het leven van de Romakinderen verbeteren: “We willen met de kinderen werken na school. We trachten de kinderen te motiveren om les te volgen en het leven voor hen een stuk luchtiger te maken. We willen hen duidelijk te maken dat ze hier in België welkom zijn, dat ze hier veel kansen hebben om een echt leven op te bouwen. Als je gaat studeren, ga je zeker werk vinden, degelijk werk, en dan kun je geld verdienen en een mooi huis kopen.” Ook Lies, Sarah en Ingrid getuigen dat het grootste deel van de Romagezinnen na een erg moeilijke beginperiode toch een huis, werk en stabiliteit vindt. “Mits ondersteuning vinden die fami-
lies hun weg”, zegt Lies Horrie. “Het is veel te gemakkelijk om te zeggen dat het ons probleem niet is. En bovendien hebben alle kinderen recht op een toekomst.” Sarah voegt toe: “Romakinderen komen niet genoeg in contact met de jeugdbeweging, terwijl ze er net zoveel baat bij zouden hebben. Een jeugdbeweging biedt structuur en kinderen leren er hun positieve zelf kennen. Nu doen ze heel veel negatieve ervaringen op. Er zijn kinderen van elf die in het eerste leerjaar geplaatst worden; wat moet zo’n kind denken van zichzelf tussen zes- en zevenjarigen? In de jeugdbeweging kan een kind zichzelf zijn en zijn of haar talenten laten zien. Dat zijn positieve ervaringen, die essentieel zijn voor Romakinderen. Ze zijn uiteraard belangrijk voor alle kinderen, maar Romakinderen hebben er op dit moment echt nood aan.”
vies va et
dvies na
ni
DE TOEKOMST VAN HET LOKAAL EN PROVINCIAAL JEUGD(WERK) BELEID OVER PLANLASTVERMINDERING EN INTERNE STAATSHERVORMING Matti Vandemaele
Planlastvermindering Kort gezegd gaat planlastvermindering, voor de jeugdsector, over de toekomst van de lokale jeugdbeleidsplannen. De gemeentelijke jeugdbeleidsplannen zullen waarschijnlijk verdwijnen. Het Vlaams parlement wil immers minder sectorale plannen en één groot gemeentelijk meerjarenplan.
K RA X I 3 6
Een beetje geschiedenis…
In het Vlaams regeerakkoord staat te lezen dat er nog slechts twee beleidsniveaus mogen actief zijn in een bepaald beleidsdomein. Hoewel er nog geen definitieve beslissingen zijn genomen, moeten we ons toch al de vraag stellen welke impact dit zal hebben op het toekomstige jeugdbeleid. Er zijn duidelijk kansen, maar ook bedreigingen. Vooral voor wie op plaatselijk en provinciaal niveau met jeugd(werk)beleid bezig is staat er heel wat te gebeuren. De processen van ‘planlastvermindering’ en ‘interne staatshervorming’ zijn al een hele tijd onderwerp van gesprek. Klinkt dit alles als Chinees in je oren? Laat Krax dan even duidelijkheid scheppen… en tegelijk een paar kritische kanttekeningen plaatsen.
De aanpak van het lokaal en provinciaal jeugd(werk)beleid wordt geregeld door het decreet lokaal en provinciaal jeugdbeleid. Er zijn jeugdraden actief op beide niveaus, er worden jeugdbeleidsplannen geschreven en in ruil daarvoor krijgen provincies en gemeenten centen van de Vlaamse overheid. Deze manier van werken werd in 1993 geïntroduceerd. Aanvankelijk waren er de jeugdwerkbeleidsplannen, maar die werden in 2006 omgevormd tot jeugdbeleidsplannen, met daarin een hoofdstuk jeugdwerkbeleid en een hoofdstuk jeugdbeleid. De vraag van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en enkele burgemeesters was er toen al een van minder en vooral vrijer plannen schrijven. Het decreet werd een stuk eenvoudiger en zo kwam de jeugdsector voor de eerste keer tegemoet aan de steeds luider klinkende roep tot planlastvermindering. Toch bleven vooral VVSG en een reeks burgemeesters klagen dat ze te veel plannen moeten schrijven voor te weinig middelen. Ze hekelden bovendien het feit dat de Vlaamse overheid alles wil vastleggen in allerhande regels. Het Vlaams parlement, dat voor een groot stuk bevolkt wordt door lokale mandatarissen en zelf de planlast heeft gecreëerd, wil die planlast nu aanpakken.
Eén gemeentedecreet Sinds enkele jaren is het gemeentedecreet in voege. Dit bepaalt op welke manier de lokale besturen georganiseerd worden. Aan dit decreet hangt ook het gemeentefonds vast, en via dat fonds krijgen de steden en de gemeenten hun middelen, die ze vrij kunnen besteden. Maar ook weer niet alle middelen zitten in dit fonds! Denk maar aan de financiële steun voor het schrijven van een jeugdbeleidsplan: geld dat gemeenten pas krijgen als hun plan in orde is, en dat ze ook louter kunnen aanwenden voor jeugdbeleid. Het gemeentedecreet treedt stap voor stap in werking. Zo zullen alle Vlaamse steden en gemeenten vanaf 2013 een gemeentelijk meerjarenplan schrijven, het zogenaamde ‘masterplan’. Dit strategisch plan beschrijft de belangrijkste doelstellingen van het lokale bestuur voor de komende zes jaar. Per jaar zullen de plannen concreet vorm krijgen. Het is de bedoeling dat het huidige jeugdbeleidsplan, dat slechts voor drie jaar geldt, verdwijnt en opgaat in het nieuwe plan. Echter: hoe dat exact moet gebeuren, is nog erg vaag. Er zijn vandaag al een aantal gemeenten waar gewerkt wordt vanuit vrijetijdsdiensten. Maar kan geïntegreerd jeugdbeleid op die manier eigenlijk wel echt vorm krijgen? Indien er in de toekomst, naar aanleiding van de implementering van de gemeentelijke masterplannen, meer geclusterd zal worden (bijvoorbeeld tot één doelstelling rond vrije tijd), dan kan deze tendens versterkt worden. Anderzijds lijkt de kans op een aparte doelstelling rond jeugdbeleid eerder klein. Onduidelijkheid troef!
Kans en gevaar
Geoormerkte middelen Als je kijkt naar de middelen die vandaag van Vlaanderen naar de gemeenten vloeien voor lokaal jeugd(werk) beleid, dan zien we dat er eigenlijk drie onderdelen zijn. Er is het deel voor jeugdwerkondersteuning (recurent) en er zijn twee prioriteiten (impuls). Zoals reeds gezegd, moeten de steden en gemeenten die overheidsmiddelen krijgen voor hun jeugdbeleidsplan deze ook effectief inzetten voor jeugdbeleid. Die middelen zijn geoormerkt. De gemeente kan er dus bijvoorbeeld geen wegen mee aanleggen. Nu is het zo dat er in het gemeentefonds geen oormerking mogelijk is. Vlaanderen kan dus niet verplichten dat een deel ervan naar jeugd(werk) beleid gaat. Daarnaast geldt de algemene regel dat alle middelen die bedoeld zijn voor recurent beleid (dus bedoeld voor het verderzetten van beleid zoals jeugdwerksubsidies, onderhoud van de sporthal…) via het gemeentefonds naar de lokale besturen moeten vloeien. Enkel extra middelen (zogenaamde impulsmiddelen voor ‘nieuw’ beleid) zouden nog los van het gemeentefonds mogen worden gegeven. Er stelt zich dus een probleem. Nochtans stipuleren het Vlaams regeerakkoord en de beleidsbrief van minister Smet dat de geoormerkte middelen voor jeugd(werk)beleid zullen blijven bestaan. Hoe dat zal werken in de toekomst is nog niet duidelijk. Het zou dus kunnen dat alle Vlaamse middelen voor het lokale jeugd(werk)beleid via prioriteiten zullen worden verdeeld.
Wat gebeurt er met de verenigingen die vandaag provinciaal gesubsidieerd worden? Interne staatshervorming In een notendop gaat interne staatshervorming over het al dan niet voortbestaan van provinciaal jeugdwerkbeleid. Het jeugdwerk dat provinciaal betoelaagd wordt, de ondersteuning en het aanbod die vanuit de verschillende provincies worden voorzien, komen dus op de helling te staan. Een deel van de taken en middelen gaat wellicht naar de resterende twee niveaus. Maar hoe dat allemaal zal gebeuren, is onderwerp van discussie.
De provincies… Over de geopperde ideeën valt één en ander te lezen in het Vlaams regeerakkoord: de bedoeling van de Vlaamse regering is dat elk beleidsdomein (jeugd, sport, welzijn
) niet langer op alle drie de beleidsniveaus (Vlaanderen, provinciaal en lokaal) wordt aangepakt. Maximaal twee niveaus zouden zich mogen inlaten met jeugd, sport of cultuurbeleid. Dat er in het Vlaams parlement geen provincieraadsleden of deputés zetelen, zou kunnen verklaren waarom vooral de provincies hierbij het gelag betalen. De toekomstplannen voor de provincies kan je lezen in het Groenboek Interne Staatshervorming. Hierin staat dat de provincies ‘terug zullen treden’ uit het jeugdwerkbeleid. Dit zou dus eigenlijk het einde van provinciaal >
3 7 I K RA X
De laatste jaren zijn lokale actoren steeds meer overtuigd van het zogenaamde geïntegreerd jeugdbeleid. Als het lokale jeugdbeleidsplan echt ingekapseld gaat worden in het gemeentelijke masterplan, dan kan dat een stap vooruit betekenen voor geïntegreerd jeugdbeleid. Maar alleen als er ook voldoende inspraak is van kinderen, jongeren en hun verenigingen! Bij sommigen is er de wil om enkel nog het gemeentedecreet over te houden. Volgens dit decreet mag de
gemeente zelf kiezen hoe ze de inspraak organiseert, wanneer, met wie en in welke mate. De vrees is reëel dat er dan geen enkele garantie meer is op kwalitatieve participatie en inspraak. Over het al dan niet hebben van een lokale jeugdraad wordt in het decreet evenmin gesproken. Wel staat er dat de gemeente adviesraden mag oprichten en invullen zoals ze dat zelf wil. De totale vrijheid voor de gemeentebesturen dus! Dat zal op een aantal plaatsen ongetwijfeld goed lopen, maar of het overal beter wordt, is nog maar de vraag.
jeugdwerkbeleid betekenen. Daarnaast zouden de provinciale uitleendiensten samengevoegd worden tot één Vlaamse uitleendienst, die dan wel in elke provincie één of meerdere uitleenpunten zou hebben.
Toch niet zo simpel Als de provincies geen jeugdbeleid meer gaan voeren, dan zullen er toch een aantal problemen rijzen. Wat gebeurt er met de verenigingen die vandaag provinciaal gesubsidieerd worden? Een aanzet tot antwoord luidt: de lokale besturen of Vlaanderen nemen deze middelen over en zullen instaan voor de verdere ondersteuning. Wie nog wat verder denkt, kan zich de vraag stellen hoe de subsidies dan zullen worden verdeeld. De subsidiesystemen verschillen immers sterk per provincie. Essentieel is dus op basis van welk systeem/reglement de Vlaamse subsidies voor provinciale werkingen dan zouden worden verdeeld. Een andere bedenking heeft te maken met het geïntegreerd jeugdbeleid. Als het jeugdwerkbeleid in de provincies zou wegvallen en er dus geen rechtstreekse belangen voor het jeugdwerk meer zijn op provinciaal niveau, wie zal dan naar de provinciale jeugdraad gaan om het geïntegreerd jeugdbeleid te adviseren? Of valt de provinciale jeugdraad gewoon weg? En zal er geen beleid naar kinderen, jongeren en hun verenigingen zijn met betrekking tot de thema’s die wel nog door de provincies worden opgenomen? Veel vragen dus.
K R AX I 38
En nu? De aangekondigde veranderingen – zowel op lokaal als op provinciaal vlak – kaderen in een beweging die veel breder gaat dan enkel de jeugdsector. Dat de toekomst er anders zal uitzien, staat vast. Het lokale en provinciale jeugdbeleid zullen (gedwongen) een nieuwe weg inslaan, maar het is nog lang niet duidelijk waarheen die weg zal leiden. Wel is het zeker dat er kansen en bedreigingen op het pad liggen. Het is dan ook belangrijk om waakzaam te zijn, en geen enkele kans of bedreiging te missen. ×
Meer duiding over deze thema’s lees je op www.steunpuntjeugd.be/planlast.
Oproep tot een sensibiliseringsactie! De Vlaamse Jeugdraad wil met een campagne in eerste instantie het lokale jeugdwerk en de lokale jeugdraden informeren over de tendensen die een impact hebben op lokaal vlak. Daarnaast roept de Jeugdraad op tot actie! Bezoek je gemeenteraad om burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden te overtuigen van het belang van een jeugdbeleid dat samen met kinderen, jongeren en hun verenigingen tot stand komt. Zet je bezoek in de verf door het dragen van de typische blauwe jeugdbril en ondersteun dit alles met een stevige Facebook-aanwezigheid. Voor meer informatie kan je terecht op www.vlaamsejeugdraad.be.
Steunpunt Jeugd organiseert een studiedag over de toekomst van het lokaal en provinciaal jeugdbeleid. De thema’s ‘planlastvermindering’ en ‘interne staatshervorming’ komen uitvoerig aan bod en er wordt een aanzet gegeven over hoe het nieuwe lokale en provinciale jeugdbeleid er moet uit zien. De afsluiting wordt verzorgd door minister Pascal Smet. Wanneer? Maandag 25 oktober 2010, in Brussel Meer info? Binnenkort op www.steunpuntjeugd.be
ater
wa
rm
w
ERVARINGSTRAJECT ‘SWITCH’ SLAAT BRUGGEN IN HET JEUGDWERK
3 9 I K R AX
© Yves Van Reusel
DOE DE SWITCH!
Vorig jaar switchten elf jeugdwerkers – vrijwilligers en beroepskrachten – tijdelijk van werkomgeving. Het project Switch gaf hen de kans om in een andere organisatie hun licht op te steken over het werken met andere doelgroepen of andere methodes. En wat heeft Switch hen nu bijgebracht? Krax vroeg het aan Sara, Liesbeth en Yves, drie deelnemers, en aan Marjolijn, Switchmedewerker bij Uit De Marge.
K R AX I 40
Krax • Waar komt het idee voor Switch vandaan? Marjolijn • Het idee ontstond binnen het platform Diversiteit van Steunpunt Jeugd. We stelden vast dat initiatieven om andere groepen te bereiken vaak mislukken. Heel wat jeugdwerkingen beweren wel open te staan voor diverse groepen kinderen en jongeren, maar bereiken in de realiteit vaak een homogene groep. Of ze missen handvaten om positief met die diversiteit aan de slag te gaan. Anderzijds waren jeugdwerkers die werken met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren vooral op zoek naar nieuwe methodes om emancipatorisch te werken. De gasten waar ze mee omgaan, botsen vaak met de samenleving. Jeugdwerkers zien dit te vaak met lede ogen aan. Het ontbreekt hen aan tools om deze problematiek samen met hun jongeren op de agenda te plaatsen. Eens over het muurtje kijken bij een andere organisatie kan in beide gevallen verhelderend zijn. Jeugdwerk- en andere initiatieven wisselen nog te weinig uit. Krax • Wat was jullie jobwissel? Sara • Ik ruilde Scouts en Gidsen Vlaanderen in voor Tjiftjaf, een werking van KIDS in Antwerpen-Berchem. Tjiftjaf focust op de meest kansarme kinderen. Ze doen daar inspanningen voor: prijzen laag houden, kinderen opvolgen die enkele malen niet komen en goede contacten met de ouders
onderhouden. Liesbeth • Ik trok van het CMGJ (Centrum voor maatschappelijke gelijkheid en jeugdwelzijn) naar Villa Basta. Ik werk als jeugdwelzijnswerkster in Diest en Leopoldsburg met Turkse en Marokkaanse jongens. Villa Basta stelde voor om een videoproject te doen met mijn gasten. Yves • Ik ben actief bij Yieha!, een jeugdwerking voor kinderen en jongeren met en zonder beperking. Ik switchte naar de Jamclub van vzw Jong in Gent, een werking met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Krax • Wat trok je aan in Switch? Sara • Switch wekte mijn interesse toen ik pedagogisch projectmedewerker Diversiteit was bij Scouts en Gidsen Vlaanderen. Bij de scouts bereiken we enkel de blanke middenklasse, terwijl we toch een spiegel van de samenleving willen zijn. Ik wilde eens meelopen in een werking met maatschappelijk kwetsbare of allochtone kinderen en jongeren, om te zien hoe die laagdrempelig werkt. Bij Tjiftjaf volgde ik enkele activiteiten mee op, zoals de clubs met de kinderen, een teamvergadering en het buurtoverleg in verband met ‘overlast’. Liesbeth • Ik wilde me verdiepen in een methode om met tieners aan de slag te gaan. Ze zetten vaak een grote mond op, maar eigenlijk voelen ze zich minderwaardig. Via jeugdwerk willen we hun zelfbeeld versterken. De sociaal-artistieke methode intrigeerde mij, omdat jongeren daarbij zelf iets verwezenlijken. Dat geeft hen meer zelfvertrouwen. Krax • Wat heb je geleerd? Sara • Door Switch weet ik beter welke drempels maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren moeten overwinnen. Onze verwachtingen vormen een belangrijke drempel. Daardoor beloon ik sommige kinderen die het wel verdienen en nodig hebben misschien minder. Dat merkte ik toen we bijvoorbeeld samen naar de film gingen. Kinderen hebben weinig moeite om twee uur stil te zitten voor een bioscoopscherm. Dacht ik. Bij de scouts is dat evident, bij Tjiftjaf niet. Of we verwachten dat iemand elke week naar de activiteiten komt. Ik leerde dat wat ik vanzelfsprekend vind, dat niet altijd is.
Dingen die ik voorheen niet opmerkte. Dat ervaar je enkel door met de kinderen te spelen en te werken. Liesbeth • De scenario’s voor het filmpje kwamen uit de leefwereld van de tieners. Het is een mooie manier om ze beter te leren kennen. Samen naar de filmpjes kijken was plezant en confronterend. Het maakte dingen bespreekbaar. De tieners leerden heel wat op een niet-schoolse manier. Zich tien minuten concentreren, bijvoorbeeld. Of naar elkaar luisteren. En na deze Switch kan ik met video overweg! Yves • Groepen uitwisselen is niet evident. Verschillende kinderen vragen om een verschillende aanpak. Kinderen met autisme, bijvoorbeeld, hebben heel gestructureerde activiteiten nodig. Zo’n strak stramien zou met de gasten van de Jamclub niet lukken. Daar moet je je net wat losser opstellen om de jongeren te bereiken, of om ze niet te verliezen. Je kan niet op één-twee-drie verschillende groepen kinderen mixen. Als begeleider heb je tijd nodig om een relatie op te bouwen met de nieuwe groep. En er moet een goede samenwerking zijn tussen de begeleiders onderling. Krax • Is er iets bij jezelf veranderd? Sara • Mijn begeleiderhouding. Nu schat ik beter in of het mogelijk is om maatschappelijk kwetsbare kinderen te bereiken en te betrekken. En hoe dat te doen. Jammer genoeg hebben vele scoutsleiders deze ervaring niet. Zij vertrekken vanuit een aanvoelen, of enkel vanuit een theoretisch kader. Liesbeth: In de toekomst kan zo’n project ook dienen om een aantal problemen aan te kaarten die de gasten in de buurt hebben. Het kan een middel zijn om de nood aan structurele verandering in de kijker te plaatsen. Krax • Moet er iets in je werking veranderen? Sara • Kinderen voelen zich goed in Tjiftjaf omdat ze samen zijn met anderen die hen begrijpen. Ze voelen zich verwant door een gelijkaardige leefwereld, net zoals blanke middenklassekinderen in de scouts. Hun leefwereld verruimen is wel belangrijk: uitwisselen en samen activiteiten doen. Maar alle werkingen mixen lijkt mij niet zinvol. Tjiftjaf is ook meer dan een vrijetijdswerking. Men is er actief in verschillende levensdomeinen: het
© Yves Van Reusel
onderwijs bijvoorbeeld, en de thuissituatie van de kinderen. Tjiftjaf doet bovendien aan belangenbehartiging, door ervoor te zorgen dat kinderen inspraak krijgen in de aanleg van een speeltuin of door naar het buurtoverleg te gaan. De scoutsleiding heeft deze taak niet. De begeleiding bij Tjiftjaf let tijdens de activiteiten echt op de kinderen en evalueert nadien samen. De reguliere scoutsgroepen zijn vooral begaan met het slagen van de activiteit. Binnen de scouts kan er niet zoveel aandacht worden besteed aan elk individueel kind. Liesbeth • Ik vind het proces belangrijker dan het product. Villa Basta is meer gericht op het resultaat. Voor hen moet het product goed zijn: prikkelend, vernieuwend, artistiek verantwoord. Dat creëert soms moeilijke momenten: het geduld van de jongeren wordt op de proef gesteld, ze moeten stilzitten, soms eens wachten, maar dan lopen ze weg… Het blijft voor mij een moeilijk spanningsveld.
Krax • Betekent Switch nu een aanzet tot nauwere samenwerking? Marjolijn • Switch was een grondige kennismaking tussen verschillende jeugdwerkvormen. Soms leidde dat tot verder samenwerken. En de jeugdwerkers maakten kennis met de leefwereld van andere groepen. Dat verruimt de blik. De kennismaking is
nodig om solidair te zijn met andere doelgroepen. Yves • Samenwerken is het verhaal van de toekomst. Het is belangrijk dat we openstaan om van elkaar te leren. Elke groep is verschillend, en het is telkens een zoektocht naar manieren om met een bepaalde groep te werken. We kunnen elkaar daarin ondersteunen. Krax • Ben je tevreden over het Switchtraject? Marjolijn • We zijn gestart met twintig deelnemers. Uiteindelijk hebben elf deelnemers het hele traject afgelegd. Dat is omdat we kozen voor een intens traject, met intensieve vorming, coaching en ervaringsuitwisseling tussen de deelnemers. Reflectie is belangrijk om inzichten op te doen. We beschouwen Switch dus zeker als succesvol. ×
4 1 I K R AX
Krax • Is diversiteit in het jeugdwerk wel mogelijk? Sara • Initiatieven zoals Open Kamp en de Uitwijker bereiken wel maatschappelijk kwetsbare kinderen of kinderen uit allochtone gezinnen. De leiding daar ziet het als een uitdaging om met die doelgroep te werken. Elke avond zit men samen om de dag te evalueren en moeilijke situaties te bespreken. Deze doelgroepspecifieke initiatieven werken, maar het is zeer moeilijk om die kinderen te laten doorstromen naar de reguliere scoutswerkingen. Het lijkt me niet haalbaar om ze mee te krijgen
in een blanke middenklassegroep. Zomaar mixen werkt niet. Sommige initiatieven om maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren te bereiken, lukken niet bij de scouts. De initiatieven belasten de leiding meer: ze moeten tijd investeren en ze moeten steviger in hun schoenen staan. Dus moeten we niet al onze energie daarin stoppen. Ik geloof meer in een open kamp of in uitwisselingsactiviteiten. En we moeten bruggen slaan naar elkaar. Yves • De trend binnen het jeugdwerk in het denken rond diversiteit was ernaar te streven dat alle organisaties met alle doelgroepen werken. In de praktijk lukte dat niet. Het gebeurde te oppervlakkig of geforceerd. Niet alle kinderen en jongeren zijn geïnteresseerd in het aanbod van je organisatie. En dat is ook geen probleem. Je hoeft niet per se je doelgroepen uit te wisselen om met diversiteit bezig te zijn. Je kunt de leefwereld van de gasten ook op andere manieren verbreden, bijvoorbeeld door het drempelspel over het omgaan met een beperking te spelen in de Jamclub. Of door als begeleider uit te wisselen, zo leer je over verschillende begeleiderhoudingen.
Door Switch weet ik beter welke drempels maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren moeten overwinnen.
phip
p
K R AX I 42
hi
hi
HIP HIP HIP
FILOSOFEREN MET JONGEREN
INSPIRATIEAUTOMAAT VOOR LEERLINGEN
“Filosoferen is praten over dingen waar grote mensen geen antwoord op weten”, aldus een zevenjarige. Helderder kan het niet gezegd worden. Filosoferen is het vormen van een denkgroep met enkele mensen die samen weten dat ze niet weten. Met elkaar wisselen ze van gedachten en zoeken ze naar nieuwe bouwstenen die hun blik openen, verruimen en nuanceren. Het departement Sociaal Werk van de Katholieke Hogeschool Kempen ervoer het heilzame effect van filosoferen in sessies met maatschappelijk kwetsbare jongeren en jongeren van allochtone origine. In het begin was het een proces van vallen en opstaan, maar gaandeweg leerden de jongeren naar elkaar te luisteren en daagden ze elkaar uit met argumenten en vragen. Een proces dat ze dichter bij elkaar bracht. Het Filosofencafé is opgesteld naar aanleiding van de succesvolle sessies en kan worden gebruikt als werkboek. Het boek daagt uit om na te denken over de zin van filosoferen in het onderwijs en sociaal werk. Ook biedt het materiaal om concreet aan de slag te gaan als filosofisch begeleider. Met inspirerende voorbeelden, het hoe, wat en waarom van filosoferen met kinderen en jongeren en een reeks praktische oefeningen. Het Filosofencafé van Daniël Janssens wordt uitgegeven door Garant en is vanaf nu beschikbaar.
Wil je de rechten en plichten van leerlingen op school ontdekken? Of weten waar je als jongere je mening kwijt kan? Neem dan een kijkje op de vernieuwde website van de Vlaamse Scholieren Koepel (VSK). Handige informatie voor scholieren, en voor de mensen die met ze werken. Ook kan je er een inspiratieautomaat raadplegen, met bruikbare ideeën, voorbeelden, interviews en hulpmiddelen voor leerlingenraden. VSK is de koepel van leerlingenraden in Vlaanderen. VSK organiseert activiteiten, informeert en vertegenwoordigt scholieren. Het bestuur van de vereniging is volledig in handen van scholieren. www.vsknet.be.
ZWIJGENDE TIENER = CRIMINEEL?
GEZOCHT: ISLAMITISCHE IDENTITEIT
Jongeren hebben vandaag veel meer mogelijkheden om te communiceren met hun vrienden dan pakweg vijftien jaar geleden. Wanneer ze niet fysiek bij elkaar zijn, kunnen ze nog altijd sms’en, bellen, Facebooken of msn’en. En online is het ook mogelijk om nieuwe vrienden te ontmoeten. Maar hoe ‘managen’ jongeren connecties via deze media? Ontstaan er nieuwe vormen van vriendschap? Worden hechte vriendschappen soms vervangen door oppervlakkige contacten? Aan de hand van internationale onderzoeksresultaten en eigen onderzoek geeft Katrien van Cleemput (Universiteit Antwerpen) een antwoord op deze vragen tijdens ‘Apestaartjaren Update 3.1’, een studieavond over jongeren en nieuwe media, georganiseerd door Jeugdwerknet en Graffiti Jeugddienst. Naast Katrien spreekt ook Sofie Vandoninck (Universiteit Leuven) over het EU Kids Online project, dat onderzoekt hoe Europese kinderen omgaan met internet.
Jongeren die niet goed met hun ouders kunnen praten over dagelijkse activiteiten of veel geheimen voor hen hebben, vertonen vaker delinquent gedrag. Dat blijkt uit recent Nederlands onderzoek van de Universiteit Utrecht. De onderzoeksresultaten suggereren dat delinquentie kan afnemen als ouders de controle meer vasthouden. Maar dat werkt alleen in minder goede ouder-kindrelaties. Als ouders sterke controle gaan uitoefenen in een goede ouder-kindrelatie leidt dat eerder tot meer delinquentie. Jongeren houden minder geheim als ouders vragen stellen – mits die niet privacyschendend zijn – en als ze de jongere steunen. Ook vertellen jongeren meer aan hun ouders als ze vaker iets samen doen in hun vrije tijd. De resultaten kan je nalezen in het proefschrift Does your mother know? van Loes Keijsers, dat is op te vragen via http://igitur-archive.library.uu.nl.
Werk je met islamitische jongeren? Duik dan eens in de methodiekendoos over jongeren, islam en gender van vormingsinstelling Motief. Het pakket is vooral interessant voor mensen die met groepen jonge moslims in gesprek gaan over hun religieuze identiteit, zoals diversiteitmedewerkers, leerkrachten, moskeemedewerkers en jeugd- en opbouwwerkers. De doos bevat acht methodieken om moslimjongeren te ondersteunen in hun zoektocht naar een islamitische identiteit. Deze zoektocht is een complex proces, waarin veel verschillende elementen een rol spelen. Factoren als de relatie met andere moslims, leeftijdsgenoten en familie, maar ook de negatieve beeldvorming rond islam en het zoeken naar rolmodellen. Onderzoek wijst uit dat de religieuze identiteit in belangrijke mate de beeldvorming over man/vrouw-zijn beïnvloedt. Daarom is er in de methodiekendoos veel aandacht voor de factor gender. Iedere methodiek bestaat uit een handleiding en werkmateriaal, zoals kaartjes, werkbladen en affiches. De methodieken zijn op maat gemaakt voor groepjes van acht tot tien jongeren vanaf veertien jaar, maar kan je met enkele aanpassingen ook gebruiken voor individuele gesprekken, grotere groepen en voor groepen van jongeren met verschillende levensbeschouwingen. Bestel de methodiekendoos ‘Jongeren Islam Gender’ via www.motief.org.
Apestaartjaren 3.1, 22 november, 19u00 – 22u00, Kunstencentrum Vooruit, Gent. Inschrijving via www.apestaartjaren.be.
4 3 I K R AX
VRIENDSCHAP IN TIJDEN VAN INTERNET
Verantwoordelijke uitgever: Kris Lamberts I Arenbergstraat 1D I 1000 Brussel
ABONNEMENTEN Krax verschijnt vijf maal per jaar. Wil je Krax (blijven) ontvangen, neem dan zo vlug mogelijk een abonnement of hernieuw je abonnement. Vervalt je abonnement, dan ontvang je automatisch een overschrijving of factuur. Een abonnement (5 nummers) kost 20 euro voor individuen en voor organisaties. Een groepsabonnement (vanaf 10 personen) kost 15 euro per persoon. De voorwaarden vind je op www.steunpuntjeugd.be/krax Het overnemen van artikels is toegelaten mits de bron volledig wordt vermeld.