Doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo
vmbo reeks 6a
Enschede, augustus 2005
Verantwoording © 2005 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Auteurs:, Henny Jacobs, Hans Pietersen, Jan Koster, Dirkje Ebbers, Ruud van Uffelen, Monique Beernink en Jacqueline Beckers Tekstbijdragen: Martin Franken, Huub Huijs en Marco Zocca Eindredactie: Jacqueline Kerkhoffs en Henny Jacobs Fotografie omslag: Hans Oostrum fotografie, Den Haag Ontwerp omslag: Plein Publiek, atelier voor grafisch ontwerp, Nijmegen Video opnames: Tonny van der Vegt en Koos Edskes Interviews dvd: Marco Zocca Samenstelling dvd: Tonny van der Vegt en Marco Zocca Productie: Theo van Leeuwen Druk: Thieme MediaCenter, Nijmegen Met − − − − − − − − − − −
dank aan leerlingen en medewerkers: TeC, Amsterdam ZAP Education van ROC Zadkine, Rotterdam Zuiderpark College, Rotterdam Compaen, Zaandam Wellantcollege, Gorinchem Koning Willem 1 College, 's Hertogenbosch Het Stedelijk Lyceum, Enschede Montessori College, Nijmegen Clusius College, Alkmaar Emma College, Hoensbroek GSG Reggesteyn, Nijverdal/Rijssen
In deze reeks verschijnt informatie over vmbo-vernieuwingsprojecten zoals ze door SLO worden uitgevoerd. Dit boekje is tot stand gekomen in samenwerking met het project Kwaliteit van de leerlingzorg in het vmbo en praktijkonderwijs. Bij beide delen hoort een dvd. Boekjes in de reeks vernieuwingen in het vmbo worden in een beperkte oplage gedrukt. De inhoud van de boekjes is ook te downloaden via internet: www.slo.nl/voortgezet onderwijs.
Inhoud Woord vooraf
5
Inleiding
7
1. Afname van het Zelfevaluatiekader 1.1 Inleiding 1.1.1 CSG Reggesteyn in Rijssen 1.1.2 Het werken met het zelfevaluatiekader (ZEK) 1.1.3 De begeleiding van het ZEK 1.1.4 Opstellen van een ontwikkelagenda 1.1.5 Tips, succesfactoren en valkuilen
11 11 12
2. Warme overdracht 2.1 Wat is 'warme overdracht'? 2.2 Koning Willem 1 College, Den Bosch
19 19
3. Rol leerling bij overstap vmbo-mbo 3.1 Inleiding 3.2 Wellantcollege 3.3 Compaen, locatie Nieuwendam (voorheen Zaanlands West), Zaandam
29 29 31
14 15 16 17
21
38
4. Determinatie en loopbaanoriëntatie 4.1 Inleiding 4.2 Het Stedelijk Lyceum Enschede, Locatie Schuttersveld 4.3 Montessori College Nijmegen Groesbeek, Locatie Berg en Dalseweg
53 53
5. Indalen niveau 1 mbo in vmbo 5.1 Inleiding 5.2 Vmbo vestiging AOC Clusius College, Alkmaar 5.3 Emmacollege, Heerlen
77 77
6. Integrale aanpak 6.1 Inleiding 6.2 TeC Amsterdam 6.3 Dubbelportret ZPC en Zadkine, Rotterdam
89 89 91
Bijlage 1 Deskundigen panel 31 maart 2004
56
67
78 83
96
105
Woord vooraf
Wat kunnen vmbo en mbo van elkaar leren op het gebied van leerlingenzorg bij de aansluiting vmbo-mbo? Dit is een van de vragen die centraal staan in het landelijke project 'Kwaliteit van de leerlingenzorg in het vmbo en praktijkonderwijs (2003-2006)'. SLO heeft samen met Martin Franken, projectleider vanuit het landelijk project, binnen het door haar geadopteerde deelproject aandacht geschonken aan de doorlopende leer- en zorglijnen vmbombo. Er is gekozen voor een praktische benadering van problemen die zich rond de aansluiting vmbo-mbo voordoen. Om zicht te krijgen op de problemen en vraagstukken die er leven is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de landelijke enquête van het LNA (Landelijk Netwerk Aansluitingsprojecten) in 2004. Bovendien is er gebruik gemaakt van een deskundigenpanel, bestaande uit vertegenwoordigers van de AOC, BVE, LNA, LWR, NVS, samenwerkingsverbanden en het praktijkonderwijs. Dit heeft geresulteerd in het verder uitdiepen van de volgende thema's: portfolio, warme overdracht, rol van de leerling bij de overgang vmbo/mbo, indalen niveau 1 mbo in vmbo, determinatie en sectoren loopbaanoriëntatie in de theoretische leerweg, integrale aanpak vmbo-mbo en het 'nieuwe leren'. De publicatie 'doorlopende leerlijnen vmbo-mbo' bestaat uit twee delen. In het voorliggende deel a worden ervaringen met het zelfevaluatiekader beschreven, evenals ervaringen van scholen met het indalen van de assistentieopleiding, determinatie, de warme overdracht, de rol van de leerling in de overstap van vmbo naar mbo en een integrale aanpak beschreven. In deel b is aandacht voor 'het nieuwe leren', portfolio en de theoretische leerweg van het vmbo. In beide delen geven scholen inzicht in hun wijze van aanpak, aangevuld met adviezen en tips. Bij beide publicaties hoort een dvd, waarop extra informatie staat over de gebruikte instrumenten. Op de dvd's komen mensen aan het woord met good- en badpractices.
⏐5
De teksten in beide boekjes zijn voor een deel eerder gepubliceerd op de website van het project kwaliteit van de leerlingzorg in het vmbo en praktijkonderwijs (www.leerlingzorgvmbopro.nl) Alle publicaties in het kader van dit project zijn bedoeld om scholen te inspireren tot het verder ontwikkelen en verbeteren van de leerlingenzorg, speciaal waar het gaat om de aansluiting vmbo-mbo. Wij wensen u veel leesplezier en veel succes in uw eigen school.
Ed Veenstra, projectleider landelijk project 'Kwaliteit van de leerlingenzorg in het vmbo en praktijkonderwijs' Jacqueline Kerkhoffs, SLO, manager vmbo
⏐6
Inleiding
"Iemand die niet weet waar hij naar toe gaat komt altijd weer op het punt van oorsprong uit" Het project 'Kwaliteit in leerlingenzorg' helpt scholen de kwaliteit van de leerlingenzorg in het vmbo en het praktijkonderwijs verder te ontwikkelen. Op aantoonbare wijze. Het project is een initiatief van de volgende onderwijsorganisaties: − AOb − AOC Raad − Besturenraad − CMHF − Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs − OCNV − VBKO − VBS − VOS/ABB − Schoolmanagers_VO Werkgevers-, werknemersorganisatie, AOC Raad en Schoolmanagers_VO hebben door de goedkeuring van de aanpak in de stuurgroep voor een ontzettend breed draagvlak gezorgd. Daardoor is het mogelijk gebleken een deel van de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de leerlingenzorg van het Ministerie van OCenW over te nemen. In het kader van het project worden zes deelprojecten uitgevoerd: − Management − Zelfevaluatiekader − De school en zijn omgeving − Doorlopende leer- en zorglijnen po-vo − Doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo − Praktijkonderwijs SLO heeft het project doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo geadopteerd.
⏐7
Doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo Deze publicatie richt zich specifiek op doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo. Wij maken u deelgenoot van de ontwikkelingen in scholen op een aantal thema’s rond de overgang van vmbo naar mbo. Samen met de ontmoetingsscholen die hun ervaringen actief delen met andere scholen, is in beeld gebracht hoe scholen vorm geven aan de overstap van leerlingen van vmbo naar mbo. Al veel scholen zijn er mee bezig, met name in hun visieontwikkeling. Toch heeft dat tot nu toe nog niet echt tot implementatie geleid. Daarvoor biedt deze publicatie aanknopingspunten. De scholen die in de voorbeelden aan bod komen zijn gevolgd in de aanloop naar de aanpak van het thema. Zelden was er al sprake van implementatie van het thema, maar de positie er van was al wel in de visie van de school bepaald. Door ervaringen van andere scholen met u te delen is ook voor uw school kwaliteitswinst te behalen. Daarvoor bezocht SLO een aantal scholen en sprak zij met directie, docenten en leerlingen om van hen te horen hoe er over leerlingenzorg gedacht wordt en hoe de stand van zaken is bij scholen verspreid over het land. Aan de hand van acht thema's is de overstap van vmbo naar mbo in beeld gebracht: De publicatie 'Doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo' bestaat uit twee delen. Deel a bevat de thema's: − Warme overdracht − De rol van de leerling bij de overstap van vmbo naar mbo − Indalen van niveau 1 in het vmbo − Determinatie − Integrale aanpak Daarnaast wordt in dit deel de ervaring van een school met de afname van het zelfevaluatiekader in beeld gebracht. In deel B staan de thema's: − Het nieuwe leren − Portfolio − De theoretische leerweg centraal.
⏐8
De thema’s werden gekozen en uitgewerkt op basis van adviezen van het Landelijk Netwerk Aansluitingsprojecten en een deskundigenpanel dat ten behoeve van het deelproject Doorlopende leer- en zorglijnen vmbo-mbo regelmatig bijeenkomt en waarin personen zijn gevraagd met specifieke kennis van zaken van de aansluiting vmbo/pro-mbo. Vastgesteld moet worden dat het rendement van de opleidingen van leerlingen die doorstromen van vmbo naar mbo nog steeds zorgelijk is. Hoe moeilijk beschikbaar onderzoek ook te duiden is. Deze conclusie mag echter niet negatief geïnterpreteerd worden. Integendeel, het is de vrucht van de verhoogde aandacht die de thema’s “kwalificatiewinst” en “doorlopende leerlijnen” in de afgelopen periode heeft gekregen op diverse niveaus. Alleen door sterk in te zetten op deze doorlopende lijnen komt het bewustwordingsproces zowel bij het management als in het primair proces op gang en groeit het besef dat hier nog een grote verbeterslag gemaakt kan worden.
⏐9
1. Afname van het Zelfevaluatiekader
1.1 Inleiding Het zelfevaluatiekader een manier om de scholen te helpen bij het bepalen waar zij staan als het gaat om leerlingzorg om op basis daarvan een actieplan voor de komende periode te maken. De zelfevaluatie richt zich primair op de uitvoering en organisatie van leerlingenzorg op schoolniveau. Het houdt de school een spiegel voor wat goed gaat en beter kan. Centraal staat het perspectief van de leerling. De leerlingenzorg dient hieraan ten goede te komen. Naast de leerling zijn in de gemeenschappelijke aanpak drie cirkels te onderscheiden: − degenen die dagelijks met leerlingen werken: docent, mentor; het betreft hier het niveau van het onderwijsleerproces − het management van de school: zorgteam, zorgcoördinator, locatieleider, directeur: het niveau van de school − het samenwerkingsverband: zorgcoördinator, derdelijns specialisten, de PCL, het SWV: het bovenschoolse niveau Vervolgens is er een streefbeeld van de leerlingenzorg geformuleerd waarbij de pedagogiek en didactiek erop gericht zijn om leerlingen: − in een veilige omgeving te plaatsen, waarbinnen bekwame docenten en mentoren hoge prestaties van hen verwachten − een doorlopende leerweg te bieden via een naadloze aansluiting vanuit het basisonderwijs en een voorbereiding op een perspectiefvolle (onderwijs)loopbaan in het ROC of de wereld van arbeid en beroep − zoveel mogelijk geïntegreerd binnen het onderwijsleerproces begeleid worden bij hun studie, beroepskeuze en sociaalemotionele ontwikkeling Iedere school kent een eigen wijze waarop zij de leerlingenzorg vorm en inhoud geeft. Het zelfevaluatiekader biedt kwaliteitsstandaarden die een doorlopende leerlijn van zorgleerlingen ondersteunen vanaf het moment van instroom tot en met dat van uitstroom.
⏐ 11
Swv-iveau Swv-iveau
VII 21
VIII 22,23,24,25,26
IX 24
schoolniveau schoolniveau
IV 18
V 15,16,17,19
VI 15,20
groepsniveau groepsniveau
I 10,11
II 1,2,3,4,5,6,7,8,9,14
III 12,13
Overgang Overgang po/rec po/rec Naar Naar vo vo
Voortgezet Voortgezet onderwijs onderwijs
Overgang Overgang vo vo Naar Naar bve bve of of arbeidsmarkt arbeidsmarkt
De kwaliteitsstandaarden van het zelfevaluatiekader bevatten elk een aantal indicatoren. Deze indicatoren vervullen 4 functies: een signaalfunctie, een evaluatiefunctie, een dialoogfunctie en een planningsfunctie. Op de Christelijke scholengemeenschap Reggesteyn is in de maanden mei en juni 2005 gewerkt met het zelfevaluatiekader. Vanuit SLO heeft Huub Huijs ondersteuning verleend bij de afname hiervan. Ervaringen van management, zorgcoördinator, docenten, mentoren en leerlingen zijn in beeld gebracht. Een korte schriftelijke weergave van het proces volgt hierna. 1.1.1 CSG Reggesteyn in Rijssen "We gaan uit van de mogelijkheden van de leerling! Op het vmbo volgt de leerling het onderwijs, maar in het praktijkonderwijs volgt het onderwijs de leerling!
⏐ 12
Naam Website Locatie Contactpersonen Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen Overige informatie
CSG Reggesteyn, Nijverdal/Rijssen www.reggesteyn.nl CSG Reggesteyn vestiging Rijssen Postbus 120, 7440 AC Nijverdal Gerrit Blaak, onderwijscoördinator Jorg Vernhout, teamleider Totaal 1300 leerlingen, waarvan 100 in het praktijkonderwijs praktijkonderwijs / vmbo / havo / atheneum Techniek, Economie, Zorg & Welzijn bbl, kbl, gl, tl unit praktijkonderwijs
De unit praktijkonderwijs van de Christelijke scholengemeenschap Reggesteyn in Rijssen stelt zich tot doel de leerlingen op alle terreinen optimaal te vormen. Zodanig, dat zij zo zelfstandig mogelijk op hun eigen niveau bewust kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven (wonen, werken, recreëren) "Onze leerlingen ontvangen bij ons dus meestal eindonderwijs. Aan het einde van het praktijkonderwijs stromen ze uit in een arbeidssituatie. Het is een belangrijk gegeven dat we uitgaan van de mogelijkheden van de leerling! Op het vmbo volgt de leerling het onderwijs, maar in het praktijkonderwijs volgt het onderwijs de leerling!", aldus de onderwijscoördinator, Gerrit Blaak. De doelgroep zijn die leerlingen die een integrale achterstand in leervorderingen hebben. Dit hangt voor een belangrijk deel samen met beperkte cognitieve capaciteiten. De integrale leerachterstand is gemiddeld meer dan drie jaar, en betreft de gebieden van taal, rekenen en lezen. Deze leerlingen zullen meestal niet in staat zijn om een diploma in een beroepsgerichte leerweg te behalen. Ze zijn dus gebaat bij praktisch onderwijs.
⏐ 13
Een leerling wordt toegelaten tot de afdeling Praktijkonderwijs van Reggesteyn, nadat een Regionale Verwijzingscommissie (RVC) een positieve beschikking heeft afgegeven. Deze beschikking wordt afgegeven als aan twee voorwaarden voldaan wordt. 1. Een IQ tussen minimaal 55 en maximaal 80. 2. Een leerachterstand van ten minste drie jaar op twee van de volgende vier leergebieden: begrijpend lezen, technisch lezen, spelling en inzichtelijk rekenen. Daarnaast moet er een volledig onderwijskundig rapport van de verwijzende school aanwezig te zijn. In dit rapport moet de mening van de ouders zijn opgenomen. Het rapport wordt door de ouders ook ondertekend. Pas na een positieve beschikking van de RVC mag een leerling ingeschreven worden Bij aanmelding volgen we de volgende procedure: − Het onderwijskundig rapport wordt opgevraagd. − De leerling wordt zonodig psychologisch en didactisch getest. − De toelatingscommissie bespreekt de leerling. − Bij iedere leerling volgt een huisbezoek. − Gegevens worden toegezonden naar de RVC. − De school en ouders ontvangen beschikking van de RVC. 1.1.2 Het werken met het zelfevaluatiekader (ZEK) In februari 2005 heeft CSG Reggesteyn zich aangemeld voor het Zelfevaluatiekader. Doel daarvan was zichtbaar te krijgen wat er op school, met name in het praktijkonderwijs, gebeurt in het kader van leerlingenzorg. "Dit wilden wij bereiken door het uitvoeren van een nulmeting om vervolgens meer samenhang in de zorg te krijgen: waar sta je als school en waar wil je heen," aldus Gerrit Blaak. "Wij wilden voor de zomervakantie 2005 een helder beeld hierop hebben, zodat wij na de zomervakantie in het schooljaar 2005-2006 een ontwikkelagenda kunnen opstellen. Wat ons erg aansprak in dit instrument is dat alle geledingen hierbij worden betrokken: docenten, leerlingen en ouders. Het is niet altijd gemakkelijk om ouders op school te krijgen. Hiervoor moet je altijd een goede aanleiding hebben. Ouders zijn nieuwsgierig en van deze eigenschap konden we dankbaar gebruik maken. Onze school start na de zomervakantie in een nieuw schoolgebouw. Wij hebben de ouders van het praktijkonderwijs uitgenodigd om een kijkje in de nieuwe school te nemen. Tijdens deze bijeenkomst hebben wij hun gevraagd
⏐ 14
om achter de computer de vragenlijst in te vullen. Op deze manier hebben we een grote respons van ouders gekregen." Jorg Vernhout, projectleider praktijkonderwijs vertelt dat het installeren van het ZEK door de systeembeheerder even tijd nam, maar toen het eenmaal op het netwerk stond, werkte het prima. "Er kunnen veel personen tegelijk aan het werk. Ook de wijze van werken is erg eenvoudig. Op het startvenster klik je aan tot welke categorie je hoort: leerling, docent, ouder of anders; of je man of vrouw bent en tot welke leeftijdscategorie je hoort. De vragen voor de leerling bleken voor onze leerlingen toch té moeilijk gesteld te zijn. Het woordgebruik moet voor leerlingen van het praktijkonderwijs eenvoudiger zijn. Je kunt vragen veranderen, toevoegen of weglaten. Wegens gebrek aan tijd (onze tijdplanning was erg strak) hebben wij dat niet gedaan". De sterke kanten van het ZEK zijn dat in een vlot tempo resultaten beschikbaar zijn en dat de analyse meteen zichtbaar is. De algehele conclusie is dat we het handelingsplan een actievere functie moeten geven en dat we meer aandacht moeten schenken aan vaardigheidsonderwijs. Gerrit Blaak: "het handelingsplan krijgt nu een meer centrale functie. We willen het actief gebruiken en parallel laten lopen aan het invullen van het portfolio door de leerling." Op de vraag of het gebruik van het ZEK een eenmalige actie was antwoordt Gerrit Blaak dat het nu in het praktijkonderwijs is gebruikt, maar dat de school het instrument het komend jaar ook in het vmbo wil gaan toepassen: wat is het beeld van de ouders en van de leerlingen? Dat zijn voor een school zeer interessante vragen. Daarnaast zal de school het ZEK na ongeveer een jaar weer laten invullen, zodat nagegaan kan worden of de beoogde resultaten in de ontwikkelagenda ook verwezenlijkt zijn. 1.1.3 De begeleiding van het ZEK De school is tijdens het ZEK begeleid door Huub Huijs van SLO. De school had gevraagd om begeleiding vanuit SLO. Huub Huijs was bekend met de school. Volgens Gerrit Blaak helpt het als de ondersteuner de school en haar organisatie kent, maar het is geen voorwaarde. Belangrijker was dat Huub Huijs bekend was met het type leerling van het praktijkonderwijs. Daardoor wist hij wat mogelijk was. Huub heeft de school begeleidt bij het hele proces. Het begon met een intakegesprek, vervolgens heeft hij geholpen bij de afname ven het ZEK, het trekken van conclusies en het opstellen van
⏐ 15
een plan van aanpak: de ontwikkelagenda. "Hij houdt ons scherp waar het gaat om reflecteren en evalueren: zit je nog op het goede spoor?" CSG Reggesteyn heeft nu zoveel ervaring opgedaan dat ondersteuning/begeleiding met het ZEK in de toekomst niet meer nodig is. Dit kan de schoolleiding nu zelf verder oppakken. 1.1.4 Opstellen van een ontwikkelagenda De uitslagen van het ZEK komen in een Excel spreadsheet te staan. Ook worden de uitslagen in een grafiek weergegeven, waardoor de resultaten heel snel zijn uit te lezen. Wanneer zou blijken dat er grote veranderingen in de school moeten plaatsvinden, dan zullen we daar extra faciliteiten voor aanwenden, aldus Gerrit Blaak. Tijdens een docentenvergadering zijn de resultaten van het ZEK besproken om zo tot onderwerpen voor de ontwikkelagenda te komen. De aanpak hiervan heeft in vier rondes plaatsgevonden. Deze gespreksrondes zijn hierna globaal weergegeven. Ronde 1 Individueel (10') Bestudeer de docentenresultaten. Geef antwoord op de vragen in de twee kolommen. Noem per kolom minimaal 1, maximaal 3 punten. Wat moet volgens jou behouden Wat kan volgens jou verbeterd blijven? worden? 1. 1. 2.
2.
3.
3.
⏐ 16
Ronde 2 In tweetallen (10') Wissel jouw punten uit met een collega uit Stel je punten bij op basis van nieuwe argumenten. Maak samen een aangepaste top 3 in 2 kolommen. Wat moet volgens jou behouden Wat kan volgens jou verbeterd blijven? worden? 1. 1. 2.
2.
3.
3.
Ronde 3 In viertallen (20') Elk tweetal brengt zijn top drie in. Stel met jullie groep DE speerpunten top drie 'anders/ beter' op voor jullie school. Zet de resultaten op een flap. Wat moet volgens jou behouden Wat kan volgens jou verbeterd blijven? worden? 1. 1. 2.
2.
3.
3.
Ronde 4 Plenaire bespreking (20') verdere werkwijze 1.1.5 Tips, succesfactoren en valkuilen Gerrit Blaak en Jorg Vernhout geven andere scholen de volgende tips: − de tijd nemen om het ZEK te starten − communicatie is van groot belang voor het creëren van draagvlak, zowel naar docenten als naar ouders en leerlingen − niet bang zijn voor veranderingen
⏐ 17
De grote succesfactor van het Zelfevaluatiekader was dat de uitkomst herkend werd door het personeel. Daardoor werd de gehele exercitie als zinvol ervaren. Het werd nu duidelijk wat iedereen al voelde en de wil om te veranderen is nu beslist groter. Er is nu een groot draagvlak en een grote motivatie. Een valkuil is dat je niet met alles en iedereen rekening moet willen houden. Je moet keuzes durven maken.
⏐ 18
2. Warme overdracht
2.1 Wat is 'warme overdracht'? Over het thema warme overdracht is weinig informatie voorhanden. Ook is er geen eenduidigheid over de inhoud van warme overdracht. Wel zijn scholen het met elkaar eens dat het bij warme overdracht vooral gaat om: mondelinge begeleiding van leerlingen die de stap van de ene naar de andere onderwijsvorm maken. Of het bij deze mondelinge begeleiding gaat om 'een gesprek waarin meerdere leerlingen besproken worden' of om 'de overdracht van een dossier met toelichting' verschilt per school. In alle gevallen gaat het om het doorgeven van informatie die moeilijk te beschrijven is. Althans, het wordt als lastig ervaren. Of het echt zo moeilijk is, is mede afhankelijk van factoren als: − het beleid rondom de wet op de privacy; − onduidelijkheid over logistiek rondom informatiestromen; − personeelswisselingen. Betrokkenheid Bij warme overdracht gaat het er vooral om inzicht te krijgen in de leerling, niet alleen bij de overstap naar een andere onderwijsvorm, maar ook bij andere overgangen, zoals: − vmbo → vmbo − vmbo-afdeling → vmbo-afdeling − vmbo → stagebedrijf − mbo → mbo − mbo-unit → mbo-unit − mbo → stagebedrijf − mbo → hbo − mbo → werkgever Cruciaal voor een warme overdracht is dat er daadwerkelijke belangstelling en betrokkenheid getoond wordt van degene die een leerling aanneemt én degenen die de leerling verder gaan begeleiden of coachen, zowel binnen als buiten de onderwijsinstelling
⏐ 19
(stagebedrijven). Er wordt gekeken naar meer dan programmatische aansluiting, cijfermateriaal en noodzakelijke medische gegevens. Communicatie Bij elke overgang speelt een goede communicatie een grote rol. Communicatie staat of valt met de wil om naar elkaar te luisteren, open te staan voor elkaar. Uit interviews met scholen blijkt dat dit vaak een teer punt is. Bovendien is persoonlijk contact noodzakelijk. Op papier informatie overdragen wordt heel anders ervaren dan dat men daadwerkelijk bij elkaar aan tafel zit om met een gezamenlijk belang de leerling informatie bespreken. De volgende sleutelfiguren op school spelen bij informatieoverdracht een grote rol: − docent − mentor − decaan − counselor1 − remedial teacher − zorgcoördinator − werkplekbegeleider − stagecoördinator De centrale vraag is hoe onderwijskundig relevante informatie zo efficiënt mogelijk overgedragen kan worden. Vragen die daarbij zoal aan de orde komen zijn: welke hulpmiddelen worden daarvoor gebruikt? Welke begeleidingslijnen zijn van belang? Hoe ziet de leerling zijn eigen toekomst? De fysieke afstand tussen scholen, sectoren of afdelingen is van belang. Wanneer vmbo en mbo in één gebouw gehuisvest zijn, blijken er grote voordelen te behalen bij een overdracht. Dit is echter geen vanzelfsprekendheid, nog steeds is een combinatie van factoren doorslaggevend voor een succesvolle overdracht. Het Koning Willem 1 College in Den Bosch geeft op geheel eigen wijze vorm aan een 'warme overdracht' van leerlingen.
1
begeleider bij sociaal-emotionele problemen
⏐ 20
2.2 Koning Willem 1 College, Den Bosch 'Warme overdracht is essentieel voor risicojongeren'. Menselijke factor is bindmiddel Het Koning WilIem 1 College in Den Bosch staat van oudsher bekend als de school waar iedereen geplaatst wordt. Dat betekent dat veel 'moeilijke' leerlingen instromen. Juist voor hen zijn warme overdracht en dossiervorming van levensbelang. Competentiegericht onderwijs en ondersteuning van docenten die op de hoogte zijn van hun individuele problematiek speelt een belangrijke rol bij het schoolsucces van deze leerlingen. Naam Website locatie Contactpersoon Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen
Koning Willem 1 College www.kw1c.nl Koning Willem 1 College Onderwijsboulevard 1, 5223 DE Den Bosch Maria Randoe 15.500 havo / vwo / isk / vmbo / mbo / educatie Economie, Techniek en Zorg & Welzijn bbl, kbl, gl, tl
Het Koning Willem I College (KW1C) is een vooruitstrevend regionaal onderwijscentrum voor het vervolgonderwijs, beroepsonderwijs en educatie. Het KW1C maakt zich sterk voor de ontwikkeling van de regio, de community. Daartoe zoekt zij samenwerking met het regionale bedrijfsleven en instanties op het gebied van arbeidsbemiddeling en reïntegratie. Uitgangspunt bij het (vorm)geven van onderwijs is het gebruik maken van één samenhangend pedagogisch concept. Zo maakt het KW1C werk van doorlopende leerlijnen en besteedt zij (heel weggelaten) veel aandacht aan de leeromgeving: er zijn dan ook geavanceerde praktijkruimtes en open leercentra die voorzien zijn van veel moderne technologie. Het KW1C is van oudsher een mbo-college. Sinds augustus 2003 maakt het voormalig Frederik Hendrik College, een vmbo-school, deel uit van het KW1C. De vmbo-afdeling heeft meerdere
⏐ 21
'alternatieve' onderwijstrajecten ontwikkeld of participeert hierin in een breder verband, zoals leerwerktrajecten, REMIX en Young Professionals. Deze trajecten leiden leerlingen naar diplomering of arbeid toe, waar het reguliere aanbod van de school daar niet in kan voorzien. Het KW1C onderhoudt brede samenwerkingscontacten met het toeleverend vmbo en de praktijkscholen in de regio. Het KW1C participeert in relevante koepels zoals het Samenwerkingsverband vo/svo. Er zijn structurele contacten met de (omliggende) gemeenten, op uitvoerend niveau met de afdeling Leerplicht en op beleidsvoorbereidend niveau met de afdeling Onderwijs, bijvoorbeeld rond het achterstandenbeleid. Aandacht voor leerlingenzorg Warme overdracht, het gebruik van een portfolio, het indalen van niveau 1 van het mbo in het vmbo kan niet los van elkaar worden gezien. Het KW1C tracht deze onderdelen van de aansluitingsproblematiek integraal te benaderen. Uitgangspunt is dat alle leerlingen die worden aangemeld voor een opleiding op niveau 1 of niveau 2 geplaatst worden. De schoolorganisatie zo ingericht dat het funderend beroepsonderwijs (hieronder worden opleidingen op niveau 1 en 2 verstaan) en de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg onder de verantwoordelijkheid vallen van één directeur. In de visie van de school is warme overdracht 'het adequaat begeleiden van de in- en doorstroom van leerlingen'. Het is hierbij van belang dat de aansluiting basisvorming-vmbo en de aansluiting vmbo-mbo door middel van uitgelijnde standaarden wordt geregeld. Onderdeel van deze standaardisering is het aanleggen en in stand houden van een relevant netwerk van contacten tussen vmbo- en mbo-functionarissen. De dienstverlening van het bureau Studentenzaken is daarbij niet voldoende. Een traditionele benadering - inschrijving en uitwisseling van dossiergegevens brengt te veel risico's van voortijdig afhaken met zich mee. Warme overdracht betekent met name contact tussen toeleverende en ontvangende school en kent een sterk fysiek communicatieve component. Het KW1C acht deze benadering zeker voor 'risicojongeren' van essentieel belang. Om uitval, voortijdig afhaken in niveau 1 en 2-opleidingen te voorkomen, is dossiervorming en -
⏐ 22
kennis van wezenlijk belang. De menselijke factor echter is het bindmiddel in dit geheel. Succes en mislukking 50% van de leerlingen die een niveau 1-opleiding volgt, rondt deze af binnen de daarvoor gestelde tijd en gaat door met een niveau 2opleiding. 25% van de leerlingen die een niveau 1-opleiding volgt, rondt deze af na een verlengde inschrijvingsperiode. 25% van de leerlingen die een niveau 1-opleiding volgt maakt deze niet af. De leerlingen die de opleiding voortijdig verlaten zijn leerlingen die in het vmbo al werden gekarakteriseerd als ‘probleemleerlingen' of leerlingen die afkomstig zijn uit het vso-zmok. Zij kenmerken zich door forse gedragsproblematiek, ze spijbelen en hebben een zeer gebrekkige motivatie. De leerlingpopulatie van niveau 1 en 2-opleidingen stelt eisen aan de competenties van het personeel binnen deze opleidingen. Voornaamste eis is dat de medewerkers affiniteit hebben met de doelgroep en dat zij in staat zijn deze te enthousiasmeren en te stimuleren. Daarnaast is het noodzakelijk dat docenten goed op de hoogte zijn van de individuele problematiek van hun leerlingen. De kritische succesfactor voor de leerlingen binnen niveau 1 en 2opleidingen is het gedrag van de leerling. De leerling moet in staat zijn zich zowel op school als op stage op een acceptabele wijze te gedragen. Met het oog daarop wordt onder andere tijdens de beroepspraktijkvormingslessen (BPV-lessen) stagetraining verzorgd. De training richt zich op de sociale en communicatieve vaardigheden en op de algemene beroepsvaardigheden. Het KW1C heeft in de regio de naam dat je er altijd terecht kunt. Deze gegarandeerd drempelloze instroom heeft als consequentie dat leerlingen zich jaar na jaar kunnen inschrijven in verschillende opleidingen. Ook leerlingen waarvan op voorhand wordt vermoed dat ze de opleiding niet zullen voltooien. De meest problematische doelgroep bestaat uit de 'niet-willers'. "Als een leerling niet wil, dan houdt het op", vertelt de directeur. "Waar ouders hebben gefaald in de opvoeding is de school niet in staat hier als substituut in op te treden. Samenwerking met zorgverleners is dan absoluut
⏐ 23
noodzakelijk, hoewel er hier nog veel winst valt te behalen in doeltreffendheid en doelmatigheid." De leerlingen die de opleiding wel voltooien (75%) hebben dit, naast eigen inzet en doorzettingsvermogen, te danken aan de innovatieve wijze waarop het KW1C het onderwijs inricht. Aan leerlingen worden 'andere' eisen gesteld, waarbij competentiegericht onderwijs richtinggevend is en een forse ondersteuning noodzakelijk. Het KW1C is trots op … Het College is er trots op dat zij niveau 1 en 2-opleidingen binnen de afdeling 'Funderend Beroepsonderwijs' heeft vormgegeven, die ook plaats biedt aan de 'moeilijkere' leerlingen. Zo'n afdeling kan alleen succesvol opereren wanneer er sprake is van een eigen team, een team dat zich kenmerkt door algemeen pedagogische en begeleidingsvaardigheden, eerder dan door een vakmatige insteek. Dit maakt dat grote aantallen risicojongeren binnen de opleiding worden gehouden. Essentieel is dat men 'op de hoogte' is van de problematiek van de leerlingen. Juist dat maakt overdracht van leerlinggegevens zo belangrijk. Voor deze overdracht is echter geen extra formatieve of financiële inzet mogelijk. Tips Niveau 1 en 2-opleidingen moeten worden verzorgd door docenten die een sterke affiniteit hebben met de doelgroep risicoleerlingen en niet door 'vakidioten'. Deze mensen moeten in staat zijn en in staat worden gesteld om hun pedagogische en begeleidende taak naar behoren uit te voeren. Dat houdt expliciete keuzes in voor de toedeling van formatie. Centraal staat ook dat docenten breed inzetbaar zijn en dat het onderwijs, waar mogelijk, vakstructuurdoorbrekend wordt aangeboden. Niveau 1 en 2-opleidingen moeten vorm krijgen binnen een aparte locatie, omdat dat de beste garantie biedt voor een goed schoolklimaat, al dreigt daarbij het gevaar dat er een achterstandsschool zal ontstaan. Tot slot is het belangrijk een helder en eenduidig regime van regels te formuleren, na te leven en te controleren.
⏐ 24
Knelpunten Niveau 1 en 2-opleidingen zijn momenteel gehuisvest in de hoofdvestiging van het KW1C. Dit gebouw biedt plaats aan een veelvoud van studenten en doelgroepen. Daardoor is er weinig 'identificatie' met het gebouw. Anonimiteit, niet betrokken zijn, niet gecontroleerd worden is het gevolg. Terwijl dat voor risicojongeren juist succes- of faalbepalende factoren zijn. Praktijk Het KW1C werkt zeer nauw samen met het netwerk voor praktijkonderwijs dat bestaat uit vijf scholen voor praktijkonderwijs. Binnen deze samenwerking is de warme overdracht vormgegeven. Deze samenwerking is exemplarisch voor de warme overdracht die het KW1C in het algemeen voor ogen staat. In het laatste jaar dat een leerling op de praktijkschool staat ingeschreven, volgt hij de algemeen vormende lessen op de praktijkschool en loopt hij stage. Eén dagdeel per week volgt de leerling een beroepsgerichte cursus die voorbereidend is op het assistentenniveau (niveau 1) op het KW1C. Voor de enkele leerling die vanuit het praktijkonderwijs verder gaat naar het KW1C biedt deze constructie de volgende voordelen: − De intreding tot het KW1C na voltooiing van de praktijkschool is drempelverlagend. − De toekomstige mentor van de leerling is in het laatste praktijkschooljaar bekend; hij/zij wordt in de gelegenheid gesteld leerlingbesprekingen op de praktijkschool bij te wonen. Door deze activiteiten vindt overdracht op natuurlijke wijze plaats. − Gedurende de cursus kan een nauwkeurige inschatting worden gemaakt van het niveau van de leerling, zijn beroepsinteresse, aanleg en specifieke ondersteuningsbehoefte. Voor de praktijkschoolleerlingen worden speciale ouderavonden georganiseerd. In tegenstelling tot de andere doelgroepen van het KW1C gebeurt de aanmelding van school naar school, waarbij de praktijkschool de relevante informatie overdraagt aan het KW1C: onderwijskundige rapporten, stageverslagen, et cetera. Daarnaast zet de stagebegeleider van de praktijkschool in op het omzetten van een stageplaats in een werkplek.
⏐ 25
Gezien het volume van circa 120 schoolverlaters praktijkonderwijs per jaar kan deze doelgroep goed worden bediend. Per leerling is een bedrag boven op de reguliere bekostiging van € 4.000,- gemoeid. Hoewel andere specifieke doelgroepen in minder grote getallen worden aangemeld, kan deze procedure in principe ook voor hen worden gehanteerd. Gezien het aantal toeleverende scholen, is het noodzakelijk dat het KW1C in dit hele proces de regie houdt, waarbij een daartoe gemandateerd persoon van het KW1C afspraken maakt met (groepen van) scholen op basis van standaardovereenkomsten. Het is zaak dat hierbij zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de vraag van 'de klant' en dat het KW1C zich dus in zekere zin 'dienstbaar' opstelt. Bij deze aanpak zijn drie zaken van cruciaal belang: − wederzijds vertrouwen − het basisprincipe is dat iedereen zijn werk doet en de afspraken nakomt − een eenduidig en voor alle partijen acceptabel convenant dat de kaders van de afspraken regelt Dit convenant, een schriftelijk model, zal in de loop van de jaren permanent tegen het licht moeten worden gehouden met het doel het door te ontwikkelen tot een voor alle partijen goed werkend afsprakenkader. Uit het bovenstaande blijkt dat de contacten tussen de mentoren van het praktijkonderwijs en de betrokkenen vanuit het KW1C essentieel zijn voor het welslagen van de overstap van leerlingen. Elke woensdagochtend zijn de stagecoördinatoren van het praktijkonderwijs op het KW1C aanwezig, wanneer hun leerlingen daar ook zijn. Dit heeft grote voordelen: de leerlingen kennen het team van het KW1C en zij worden gekend. Veel relevante informatie komt zo op een adequate wijze op de juiste plek terecht. Dit verklaart ten dele het hoge percentage van vrijwel 100%, dat zijn 120 leerlingen per jaar, van de praktijkschoolleerlingen dat de assistentenopleiding voltooit met een diploma. Door de intensieve samenwerking vindt beïnvloeding van het curriculum plaats. Dit gebeurt op basis van competentiebeschrijvingen van de praktijkschoolleerling. De veelheid aan activiteiten die in de afgelopen jaren binnen het
⏐ 26
praktijkonderwijs heeft plaatsgevonden, leidt niet alleen tot curriculumontwikkeling maar bijvoorbeeld ook tot meer uniformiteit bij de ontwikkeling van het portfolio. De stagecoördinatoren van de praktijkscholen waarmee KW1C samenwerkt komen zes keer per jaar bijeen met de contactpersoon van het KW1C. Verbeterpunten Een deel van de leerlingen die worden aangemeld voor niveau 1 en 2-opleidingen hebben een forse geïndiceerde gedragsproblematiek, waardoor zij niet beschikken over die basisvaardigheden die noodzakelijk zijn om op het KW1C en later op een werkplek naar behoren te functioneren. Op dit moment heeft het KW1C geen antwoord op dit probleem. Men is niet bij machte alle leerlingen voor het onderwijs te behouden. Het gaat niet om een heel grote doelgroep; niettemin drukken zij in het algemeen een fors stempel op de sfeer binnen de afdelingen. In een samenwerking tussen KW1C en de scholen van herkomst moeten trajecten op maat worden ontwikkeld naast specifieke pedagogisch-didactische concepten die, beter dan nu het geval is, kunnen garanderen dat ook deze doelgroepen een opleiding succesvol weten af te ronden. Studenten Succes Centrum Een mooi voorbeeld van kwaliteit van leerlingenzorg komt tot uitdrukking in het nieuwe initiatief van het KW1C. Vanaf najaar 2005 werkt KW1C aan de totstandkoming van een 'Studenten Succes Centrum': een One Stop Shop voor studenten. De student kan hier terecht voor allerlei informatie over henzelf, de opleiding en hun toekomst. Het is onder andere een plaats waar een student zelfstandig of begeleid, persoonlijk èn on-line: − zich kan aanmelden voor opleidingen, assessments, testen, toetsen en examens − assessments en testen kan ondergaan − een POP (persoonlijk opleidingsplan) kan (laten) vaststellen − een leerprogramma kan uitstippelen − in een opleiding geplaatst kan worden − loopbaanbegeleiding kan krijgen − oriëntatieprogramma’s kan volgen
⏐ 27
− − − − − − −
BPV-instructies kan krijgen roosters kan inzien cijfers kan inzien aanwezigheidsregistratie kan inzien eigen dossier digitaal kan inzien financiële kwesties kan afhandelen (gespreid betalen, pinnen et cetera) begeleid kan worden in verband met bijzondere omstandigheden (handicap, leerproblemen, persoonlijke problemen)
Toekomst Het KW1C is tevreden over de wijze waarop warme overdracht in sommige gevallen, zoals eerder beschreven, concreet is vormgegeven. Men wil dit verhaal uitbouwen. Wat nu voor de praktijkscholen geldt, moet in de toekomst ook gaan gelden voor het vmbo. Tot slot is de integratie van het vmbo als onderbouw voor mbo niveau 1 en 2-opleidingen één van de aandachtspunten. "Niveau 1 en 2-leerlingen moeten worden begeleid door docenten die een sterke affiniteit hebben met risicoleerlingen, en niet door 'vakidioten', aldus de directeur van het KW1C.
⏐ 28
3. Rol leerling bij overstap vmbo-mbo
3.1 Inleiding "Je moet steeds meer jezelf redden" Voel je je op je plek? Voel je je thuis op school? Ben je een nummer? Wordt er rekening gehouden met jouw wensen? Moet je veel zelf uitzoeken? Wordt er veel voor je geregeld of moet je ook zelf het een en ander regelen? Is duidelijk wat de theorie met de praktijk te maken heeft? Hoe ervaar je de theorie- en de praktijklessen? Is er sprake van een verbinding tussen deze lessen? Helpen leerlingen elkaar? Heb je een goed contact met een aantal docenten? Hoe is het contact met docenten? Weet je hoe je ervoor staat? Bespreekt een docent regelmatig met je hoe het gaat? Hoe vaak bespreekt een docent het een en ander met je? Krijg je ook wel eens complimenten van docenten? Krijg je waardering van een docent? Op welke manier? Had je van tevoren een goed beeld van hoe de school zou zijn? Weet je bij wie je moet zijn als je problemen hebt? Heb je een mentor? Is de sfeer goed? Hoe is de sfeer op school? Allemaal vragen die deel uitmaken van een enquête onder oudvmbo-leerlingen. Deze enquête had tot doel na te gaan hoe leerlingen de overstap van vmbo naar mbo hebben ervaren en wat ze er zelf aan kunnen doen om de overstap soepeler te laten verlopen. De enquêtes en de resultaten daarvan vormden voor het Wellantcollege in Gorinchem en de Compaen in Zaandam aanleiding actief aan de slag te gaan met de overstap van vmbo naar mbo en hun leerlingen daar optimaal op voor te bereiden.
⏐ 29
Enkele resultaten Het groepje oud-leerlingen dat geënquêteerd is, is vrij positief over zowel vmbo als ROC op essentiële punten van welbevinden zoals: je op je plek voelen, een goede sfeer ervaren, hulp van leerlingen onderling krijgen en zelfs de samenhang inzien tussen theorie en praktijk. Uit de enquête blijkt dat er een groot verschil is tussen vmbo en ROC, met name op het gebied van zelfstandigheid. Leerlingen moeten blijkbaar op het ROC veel meer zelf uitzoeken dan op het vmbo. Een leerling: "Op het ROC moet je alles zelf uitzoeken, zelfs je cijfers krijg je niet fatsoenlijk te horen" en "de leraren sturen je regelmatig van het kastje naar de muur." Vmbo scoort goed Het vmbo komt het beste uit de bus wat betreft het contact met docenten. Dit contact vindt veelal plaats om de voortgang te bespreken "Op het ROC doen ze minder voor je en denken ze meer aan zichzelf", zo formuleert een leerling. Niemand van de ondervraagden heeft zich op het vmbo een nummer gevoeld. Op het ROC hebben sommigen dat gevoel wel. "Op het vmbo had je nog mensen die je stuurden", schrijft een leerlinge bij de pluspunten van het vmbo. Verschillende leerlingen noemen als minpunt van het ROC dat er onduidelijke regels zijn en dat ook niet altijd duidelijk is welke regels gehandhaafd worden. "Ze zouden wat harder moeten optreden tegen leerlingen die denken dat naar school gaan een feestje is." Een andere leerling mist duidelijk het contact met een klas: "Dat zelfstandig werken is niks!" Zelfredzaamheid De leerling moet op het ROC dus, zoals een van hen het verwoordt "meer voor jezelf opkomen" en dat komt niemand zo maar aanwaaien. De vraag is dan ook welke rol de leerling zelf kan innemen om, als het gaat om leerlingenzorg, de overstap van vmbo naar ROC goed te maken. Of beter gezegd: hoe kan de leerling (steeds beter) voor zichzelf leren zorgen, zonder aan zijn lot te worden overgelaten. Zowel het Wellantcollege in Gorinchem als Compaen in Zaandam proberen door een vernieuwde, integrale, pedagogische en didactische aanpak de zelfredzaamheid van de leerling te vergroten
⏐ 30
en de leerling meer zelf verantwoordelijk te maken voor zijn eigen leerproces en loopbaan.
3.2 Wellantcollege "We schenken zo min mogelijk aandacht aan problemen. De leerlingen zijn op de basisschool al heel veel (te veel) geholpen. Zij zijn de hulp zat. Onze visie is er juist op gericht om te kijken naar de kracht, de sterke kanten van de leerling en dit te stimuleren. Als een leerling daarin groeit, wordt het andere probleem minder. Beter in de positieve kwaliteiten energie steken dan in de tekortkomingen door blijven ploeteren." Naam Website Locatie
Wellantcollege www.wellantcollege.nl Wellantcollege IJsbaan 455, 4206 VJ Gorinchem Contactpersonen Liset Wolff, directeur Annemiek Brinkman, leerlingbegeleider Leerlingen Op de locatie in Gorinchem zit een vmbo en een mbo. De school telt ongeveer 400 leerlingen, waarvan er ruim 300 in het vmbo zitten. Onderwijssoort vmbo / mbo Sectoren vmbo-groen school, maar onder andere bij praktische sectororiëntatie (pso) worden ook prestaties voor andere sectoren gedaan. Leerwegen lwoo, bbl, kbl Overige informatie Structuur van het samenwerkingsverband in de regio: er zijn drie scholen met lwoo en één school voor praktijkonderwijs. In schooljaar 2003-2004 is een experiment gestart met Natuurlijk Leren 'Door de invoering van 'natuurlijk leren' gaat er veel veranderen op school', zo is de algemene verwachting van docenten en schoolleiding. De leerling zal leren de regie in eigen hand te nemen, waardoor de zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid wordt vergroot. Tot nu toe was het zo dat alleen tijdens de
⏐ 31
pso-lessen competenties van leerlingen werden gewaardeerd en serieus genomen. Op de ROC's is nu veel meer aandacht en begeleiding voor de leerling, waarschijnlijk doordat ROC's afgerekend worden op instroom en voortijdige uitstroom. ROC's werken nu meer samen met vmbo-scholen. Extra ondersteuning op het ROC is anders dan op een vmbo-school. Er is geen remedial teacher (RT) meer, wel krijgen leerlingen 'steunlessen'. De mentor verzorgt de begeleiding. De leerlingen van het vmbo worden niet meer gevolgd als zij het vmbo hebben verlaten. Alleen de leerwerktraject-leerlingen (en hun ouders) zijn in december (van het jaar dat zij de school verlaten hebben) gebeld. Het Wellantcollege heeft intensief contact met ROC Da Vinci, AOC Wellantcollege en twee vmbo-scholen. Er is sprake van bilateraal overleg tussen de decanen van alle betrokken scholen. Er is een Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) in dit samenwerkingsverband van scholen. Dat is praktisch en concreet en de communicatielijnen zijn kort. Er is een goed werkend zorgloket bij de gemeente. De ambtenaar leerplichtzaken is heel actief. Bij het zorgloket werken jeugdzorg, politie en justitie samen. Zij voeren maandelijks overleg. Leerlingen kunnen hier worden aangemeld. De gemeente heeft een paar jaar geleden in kaart gebracht hoe de 'zorg' geregeld was. Er waren 'time-out'-functies. Door geldgebrek is dit loket slechts in sterk afgeslankte vorm nog in functie. Er wordt nu wel gekeken naar mogelijkheden voor een nieuwe opstart. Er wordt regelmatig gebruik gemaakt van schoolmaatschappelijkwerk en een sociaal verpleegkundige. Zij hebben eens in de twee weken spreekuur. Wordt het doel via hen niet bereikt, dan wordt de leerling besproken in het zorgloket. Is een leerling niet meer plaatsbaar, dan wordt hij aangemeld bij het PCL of zorgloket. Daarna volgt eventueel verder onderzoek waarna óf een plaatsing op een andere school óf een tijdelijke ontheffing van de leerplicht geregeld wordt. Dit laatste is een uiterste
⏐ 32
maatregel. Lastig is dat de werkwijze van leerplichtambtenaren per gemeente en per provincie sterk kan verschillen. Cognitieve en sociaal-emotionele begeleiding Het Wellantcollege streeft naar een duidelijke organisatiestructuur. Het management zorgt daarom voor een sluitend netwerk van zorg rond de leerling. De begeleiding is tweezijdig: cognitief en sociaalemotioneel. Bij de cognitieve begeleiding gaat het om de zorg voor optimale leerprestaties. De mentor is eerstverantwoordelijke. Eens in de vijf weken komt een klas tijdens de wekelijkse leerlingbespreking aan bod. De ouders krijgen zesmaal per jaar een overzicht van alle behaalde cijfers en gemiddelden. De school heeft zicht op mogelijke leerachterstanden bij de aanmelding, met name van de zorgleerlingen. De remedial teacher ontwikkelt het handelingsplan en draagt zorg voor de praktische uitvoering, met als doel een verbeterde didactische aanpak in de klas. Er zijn speciale hulpuren voor de leerlingen. Op indicatie van de lesgevende kunnen leerlingen daar werken aan kennishiaten. Bij de sociaal-emotionele begeleiding van de leerling vormt de mentor de eerste lijn. Het streven is om in leerjaar 1 en 2 de leerling door dezelfde mentor te laten begeleiden. Bij de leerlingbesprekingen worden eventuele afspraken gemaakt over een handelingsplan. Portfolio Er is geen portfolio, maar een bonte verzameling van gegevens. De start van natuurlijk leren in één klas in leerjaar 1 wordt volgend jaar verbreed naar alle klassen van leerjaar 1. Dat maakt dat leerlingen daar een eigen portfolio hebben. De leerling bewaart in zijn portfolio informatie waar hij trots op is. Er zijn vijf ROC's waar leerlingen naartoe gaan. Elk ROC heeft zijn eigen aanmeldingsformulier. Op één ROC wordt een digitaal portfolio getest.
⏐ 33
Knelpunten Het leerling-dossier Leerling-dossiers worden vier jaar bewaard, maar er gebeurt nu zo goed als niets mee. De dossiers worden gebruikt als bewijsvoering, voor het bijhouden van protocollen als een leerling naar een andere school of een ander instituut verwezen moet worden. Er worden geen ontwikkelingen van competenties in bijgehouden. Het leerlingdossier bestaat uit: rapportgegevens, gedraggegevens, determinatiegegevens, verslagen van ouderspreekavonden, het bewaren van het 'blauwe boekje'. Voor het mbo staat er heel veel in, maar er gebeurt helaas niets mee. Het mbo vraagt niets en het vmbo is nog niet actief in de overdracht van gegevens naar het mbo. Portfolio of leerling-volg-jezelf-systeem Dit is nog in opbouw. Zeker gezien de noodzaak van een portfolio door de invoering van natuurlijk leren. De beoordeling door de werkbegeleiders op de stageplaatsen loopt sterk uiteen. Ook hier zal komend schooljaar op ingezet worden, bijvoorbeeld door de werkbegeleiders op school uit te nodigen en hen te informeren over het doel van de stages, wijzen van beoordelen, enz. Overdracht Afstemming op het mbo gaat met één A-4'tje. Het zou beter zijn om leerlingen zelf op gesprek te laten gaan. Op het mbo vallen veel leerlingen af. Enkele oorzaken: − de leerlingen hebben geen juist beeld (ze hebben alleen open dagen bezocht of weten helemaal niets van de school) Buitenschools leren (ervaringen) zou hierin verandering kunnen brengen, maar dat is niet eenvoudig te regelen. − op school hebben de leerlingen voor de docent geleerd en niet voor zichzelf. Natuurlijk leren brengt hierin verandering. Nu zijn leerlingen nog te weinig zelfverantwoordelijk en tonen ze te weinig initiatief. − schaalgrootte van het ROC Resultaten buitenschools leren De resultaten van buitenschools leren vormen een onderdeel van het plan van toetsing en afsluiting (PTA), ook voor leerlingen die niet in het leerwerktraject zitten. Eenvoudige registratie van competenties
⏐ 34
en prestaties zou een verbetering zijn. Dit wordt opgepakt in het project natuurlijk leren. Niet meer 'schoolbare' leerlingen Er bestaat een tekort aan mogelijkheden voor leerlingen die niet meer 'schoolbaar' zijn. Waar stationeer je een leerling als er geen uitwisseling en overplaatsing meer mogelijk is? Wat te doen als een leerling geen baat blijkt te hebben bij de time-out functie? Omdat er in Gorinchem geen zmok-onderwijs is, zitten er op het reguliere vmbo leerlingen, die eigenlijk in dit type onderwijs thuis horen. Daar krijgen ze niet wat ze verdienen; groepen worden er door verpest en het personeel raakt overbelast. Uiterste maatregelen daarvoor zijn: internaatplaatsing of leerplichtontheffing. Dit laatste is een zeer ingewikkeld traject dat circa negen maanden in beslag neemt. Succesfactoren Korte communicatielijnen Dankzij de kleinschaligheid zijn de communicatielijnen kort. Gunstig didactisch klimaat van natuurlijk Leren Er worden nauwelijks leerlingen uit de les gestuurd: maximaal vijf minuten om af te koelen. Het natuurlijk leren is geen klimaat van stilzitten. Theoretisch onderwijs maakt vooral lwoo-leerlingen erg onrustig. Kritische noot is wel dat er met de leerlingen op een goede manier gereflecteerd moet worden op gedrag en prestatie. Positieve kwaliteiten bevorderen Dyslexie en ADHD zijn de meest voorkomende zorgindicaties. Bij dyslexie kan de leerling meer tijd krijgen of doet hij zijn toets mondeling. Er wordt weinig aandacht geschonken aan dyslexie, behalve als de leerling hierdoor dreigt vast te lopen. De leerlingen zijn op de basisschool al heel veel (te veel) geholpen. Zij zijn de hulp zat. Docenten kijken juist naar de kracht, de sterke kanten van de leerling en stimuleren deze. Als een leerling daarin groeit, wordt het andere probleem minder. Beter in de positieve kwaliteiten energie steken dan in de tekortkomingen door blijven ploeteren. Persoonlijke aandacht van docent In de zorg die geboden wordt, speelt de mentor de centrale rol. Uitvoerend betekent dat het volgende:
⏐ 35
−
−
− − − − −
Mentoren bestuderen de dossiers en nemen zo nodig contact op met de afleverende school. Remedial teachers bestuderen dossiers, doen aanvullend onderzoek en stellen een handelingsadvies op als het dossier daar aanleiding toe geeft. In Iwoo-klassen is het opstellen van een handelingsadvies een standaardprocedure. Er worden kennismakingsdagen georganiseerd om leerlingen te laten wennen aan de grote overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs. Bij elke leerling wordt voor de kerstvakantie een huisbezoek gebracht. De mentor verzorgt lessen 'leefstijl', gericht op sociaal communicatieve vaardigheden. In oktober vindt er een ouderavond plaats, waarin verteld wordt hoe het op school gaat. Eens in de vijf weken wordt de klas besproken. Voor enkele vakken zijn hulpuren beschikbaar.
De zorg per leerjaar ziet er als volgt uit. Leerjaar 1 In klas 1 van het leerwegondersteunend onderwijs (homogene groep) werkt een kernteam van vijf tot zeven leerkrachten. Zij hebben wekelijks een leerlingenbespreking, waarbij het handelingsadvies uitgangspunt is. Door veel kortere lijnen en meer overleg met minder leerkrachten wordt een veiliger pedagogisch klimaat gecreëerd. Vakkenintegratie wordt bevorderd door thematisch onderwijs. Leerjaar 2 De grote lijn van de zorg wordt voortgezet in klas 2. De leerling krijgt vanaf het tweede rapport een voorlopig leerwegadvies. Aan het eind van klas 2 ligt er een advies voor de te volgen leerweg in klas 3. De ouders/verzorgers worden in oktober uitgenodigd op school om over allerlei zaken te discussiëren. Op die avond wordt ook het belang van de keuze van de leerweg benadrukt en het te geven advies in de loop van het schooljaar. Leerjaar 3 Uit ervaring blijkt dat in dit leerjaar een aantal leerlingen problemen krijgt. De leerwegen zijn ingedeeld. Sommige leerlingen zitten bij bepaalde vakken onder of boven hun niveau. De puberteit speelt een
⏐ 36
grote rol; het groepsproces heeft een enorme impact. Een aantal leerlingen raakt ongemotiveerd of is soms op school uitgekeken. Leerlingen krijgen vaak – door allerlei omstandigheden – een andere mentor. De zorg blijft vrijwel gelijk; de mentor is (nog) steeds de spil van de zorg. De decaan gaat in de zorg een grotere rol spelen; immers, klas 4 komt in zicht en de vraag: wat te doen na deze school? komt steeds dichterbij. Leerjaar 4 Ook in klas 4 is de mentor de spil van de zorg. De mentor is de vakleerkracht van het gekozen praktijkvak(richting). De zorg die in dit leerjaar geboden wordt, is in belangrijke mate gericht op wat er na deze school staat te gebeuren. De mentor werkt zeer nauw samen met de decaan. Op ouderavonden is de decaan steeds in de buurt om de mentor met raad en daad bij te staan. Individuele gesprekken tussen decaan en leerling vinden plaats om vooral de leerling te betrekken bij zijn toekomst. Vaak is het nodig om leerlingen te sturen opdat ze realistische keuzes maken die ook haalbaar zijn. Door de leerwegen is daar al enigszins op vooruit gelopen. Mentorlessen Mentorlessen staan voor leerjaar 1 en 2 standaard op het rooster. De mentor heeft de tijd om in te gaan op zaken die spelen of op organisatorische zaken. De leerlingen hebben de tijd om vragen te stellen en antwoord te krijgen. Er heerst tijdens de mentorlessen een veilige sfeer, waardoor leerlingen ook vragen durven te stellen. In leerjaar 3 en 4 staan mentorlessen niet meer apart op het rooster. De mentor is een docent die minimaal 3 à 4 uren les geeft aan die klas, waardoor het contact tussen leerling en mentor sowieso veelvuldiger is. Project 'Rots en water' Bij de mentoruren wordt in een tweede klas veel tijd besteed aan conflicthantering. Deze klas staat bekent als zeer problematisch. Het project 'Rots en water' vindt plaats in samenwerking met de Stichting Jongerenwerk. De leerlingen leren omgaan met prikkels van buitenaf. Rots staat voor: gevecht, grote mond, doet pijn. Water staat voor: meegeven, een stap opzij zetten. Wanneer zet je als leerling wat in? Bij conflicten op school laat de leerlingbegeleider, mentor of docent de leerling hierop reflecteren. Leerlingen leren
⏐ 37
nadenken en zien in wat hun gedrag betekent en oproept. De relatie met docenten en medeleerlingen is verbeterd. Dit project levert naast intensief contact met ouders en andere docenten ook teambuilding in de klas op. Dit was een eenmalig project, omdat het een slecht functionerende groep was. Bij een aantal leerlingen heeft het geholpen: zij gaan nu met meer respect met elkaar om en een aantal leerlingen kan nu beter voor zichzelf opkomen. Helaas heeft voor een aantal leerlingen dit initiatief niet gewerkt. Het Wellantcollege is trots op … De docenten en het management zijn trots op de sfeer op school. Deze is veilig, prettig en met veel humor. "Wij (docenten en management) maken de school, het wordt niet opgelegd." De toekomst In de toekomst wil het Wellantcollege natuurlijk leren jaarlijks verder invoeren. In 2007 werkt dan de hele school volgens het principe van natuurlijk leren.
3.3 Compaen, locatie Nieuwendam (voorheen Zaanlands West), Zaandam "Leerlingen kunnen veel meer dan wij denken." "Ze zouden ons al meer moeten loslaten, meer voorbereiden op het ROC. Ik zou dat prettig vinden. Ik wil graag zelfstandig werken. Maar dat geldt niet voor iedereen." "Ze gingen echt op mij in ... of Zij vonden het echt belangrijk wat ik zei." Natuurlijk, veel dingen moeten nog beter, maar de leerlingen van Compaen, locatie Nieuwendam, zijn ook heel tevreden. Bijvoorbeeld over het aanmeldingsformulier voor het ROC, het werkplekleren en het formulier waarop ze mogen aangeven wat beter moet op de werkplek. Ze krijgen verantwoordelijkheid en voelen zich serieus genomen.
⏐ 38
Naam Website Locatie
Compaen www.compaenvmbo.nl Nieuwendam (voorheen Zaanlands West) Nieuwendamstraat 6, 1507 JE Zaandam Contactpersoon Annette Hoeksema (vestigingsdirecteur) Onderwijssoort vmbo / isk / lwoo Sectoren Techniek, Zorg & Welzijn, Economie Leerwegen tl, kbl, bbl in leerjaar 3 en 4 Overige informatie m.i.v. 1 augustus 2005 is de school met een sportklas gestart Het Compaen is actief bezig met het verbeteren van de aansluiting naar het mbo, en neemt als voorbeeld de goede aansluiting met het primair onderwijs in Zaandam. De school nam deel aan een tweejarig project B3O (BaanBrekend Beroepsonderwijs) waarin vmbo en ROC samenwerkten. In B3O is een aanmeldingsformulier ontwikkeld dat eenvoudig, geschikt voor alle sectoren en door de leerling (in overleg met een docent) zelf in te vullen is. Nu B3O is afgelopen is er een Zaans vmbo-beraad voor in de plaats gekomen. Dit is een samenwerkingsverband met andere vmbo's. Daarnaast wordt enkele keren per jaar overlegd met het ROC. Binnen een Regionaal Arrangement worden speerpunten voor wat betreft schoolontwikkeling verdeeld tussen de vmbo's en zo wordt gericht en structureel samengewerkt. Communicatie tussen verschillende niveaus over aansluiting met het ROC blijkt lastig. Afspraken op directieniveau zijn niet altijd bekend op docenten-/intakersniveau en omgekeerd. Leerlingenzorg hangt sterk af van persoonlijke betrokkenheid. B3O was belangrijk voor de afstemming vmbo-ROC. Er is gekeken naar de succesvolle doorstroomafspraken tussen primair en voortgezet onderwijs. Een succesfactor was: één aanmeldingsformulier waarop vaste gegevens staan. Samen met wat de schoolbegeleidingsdienst er eventueel aan toevoegt, vormt dat het advies aan het voortgezet onderwijs. De school vult samen met de ouders de gegevens en schoolkeuze in. Ouders kunnen een second
⏐ 39
opinion vragen. De crux hierbij is dat de vmbo's gezamenlijk en niet als elkaars concurrent optreden. Het grote verschil tussen de aansluiting po-vo en vmbo-ROC is de schaalgrootte. Doordat ROC's veel grotere instituten zijn, zijn de lijnen langer. Dat bemoeilijkt de communicatie: een afspraak met de intakers is nog lang geen afspraak met de cursusadministratie of de afdelingsleiding. Een advies van het vmbo over een leerling wordt vaak niet overgenomen door het ROC. Het vo doet dat altijd wel met de po-adviezen. Het ROC gaat pas over tot een mondelinge intake als er problemen zijn of lijken te zijn. Een leerling met dyslexie neemt wel een officiële verklaring mee naar het ROC, maar bij het vmbo ontbreekt zicht op wat er dan vervolgens mee gebeurt. Een mentor van het vmbo meldt dat als hij oud-leerlingen spreekt die nu op het ROC zitten, zij "niet blij" zijn, ook niet na een jaar. Ze ervaren het ROC als te groot, te afstandelijk en voelen zich verloren. "Oh meester, ik wou dat ik hier nog zat", hoort hij vaak leerlingen zeggen. Rol van de leerling Een actieve leerling In B3O is een doorstroomformulier ontwikkeld dat onderdeel uitmaakt van het aanmeldingsformulier. Op het doorstroomformulier geeft een leerling in overleg met de mentor zelf aan welke begeleiding hij nodig heeft op het ROC. Het doorstroomformulier gaat in principe naar de afdeling waar de leerling terechtkomt. Ook de naam van een contactpersoon op het vmbo wordt op het formulier vermeld. Met dit doorstroomformulier wordt nu 2 jaar gewerkt. Wil een leerling een eigen rol kunnen spelen in de leerlingenzorg bij de overgang van vmbo naar ROC dan heeft hij daarvoor nodig: − een veilige omgeving (waar "op je wordt ingegaan" zoals een leerling zegt, waar je weet bij wie je terecht kunt als er wat is maar waar ook aandacht voor je is als er niets misgaat) − begeleiding in steeds meer zelfstandig en zelfverantwoordelijk handelen
⏐ 40
Eén vmbo-mentor in de sector Techniek voert met elke leerling uit zijn mentorklas aan het begin van het jaar een gesprekje van 15 minuten over onderwerpen als de vorige school, de thuissituatie en hobby's. Al deze zaken geven hem een indruk van wie de leerling is. Hij gebruikt daarvoor een vragenlijst die hij incidenteel ook aan collega's heeft doorgegeven die daar interesse voor hadden. Zijn missie: "Ik wil dat mijn leerlingen goed terechtkomen, dat ze een diploma halen. En dus doe ik er alles aan om ervoor te zorgen dat dat lukt." Zijn individuele gesprekjes met de leerlingen lonen de moeite. Zo kan hij werkelijk bij de belevingswereld van de leerling aansluiten. En het geeft de leerlingen het gevoel gekend te zijn en in een prettige omgeving te verkeren. "Bij een leerling van wie ik weet dat hij van voetballen houdt, vraag ik na een wedstrijd die voor hem belangrijk is, wat hij ervan vond." Voor leerlingen zijn 'problemen op school' veel minder duidelijk te onderscheiden in leer- en gedragsproblemen dan voor ons. Daarom moet de opvang voor de leerling laagdrempelig zijn. Daarnaast is het nuttig als de mentor zich realiseert dat leerlingen zelf hun problemen niet altijd goed kunnen categoriseren. Werkplekleren Een leerling denkt dat werkplekleren een goede voorbereiding is op het zelfstandig werken op het ROC. Bijvoorbeeld omdat ze bij het werkplekleren het eerste half uur ook zichzelf moeten redden en "moeten doen alsof de docenten er niet zijn". Dat is wel even wennen, zegt ze, omdat dat de jaren daarvoor anders was. Leerlingen moeten ook veel samenwerken. Lukt dat? "Ja, want je zegt wat er leuk gaat of niet." Ze is er erg tevreden over dat ze na de eindtoets een vel mogen invullen waarop ze kunnen aangeven wat er op de werkplek verbeterd moet worden (bijvoorbeeld dat de babypop stuk is) en dat de docenten daar ook echt wat mee doen. "Het wordt je met de paplepel ingegoten" Krijgt de leerling voldoende informatie over de vervolgopleiding? Een leerling Techniek vertelt dat er iemand van het ROC op school geweest is om informatie te geven over inhoud en opbouw van de opleidingen daar. Zijn beeld is dat je op het ROC meer in projecten werkt. "Je moet daar veel meer vragen stellen. Hier krijg je alles
⏐ 41
uitgelegd, wel twee of drie keer hetzelfde. Het word je met de paplepel ingegoten. Ze zouden ons al meer los moeten laten, al meer voorbereiden op het ROC. Ik zou dat prettig vinden. Ik wil graag zelfstandig werken. Maar dat geldt niet voor iedereen." Het Compaen organiseert een "vaardighedentweedaagse" voor leerlingen waarin ze vakoverstijgende vaardigheden leren. Thema's zijn bijvoorbeeld 'de wijk' of 'beroepenvelden'. Docenten maken zelf de opdrachten. Leerlingen zijn bezig met samenwerken, onderzoeken, presenteren en kiezen. Ze houden een logboek bij om te reflecteren op het product en het proces. Ook is de school bezig met het ontwerpen van bolo's: betekenisvolle, omgevingsgerichte leeropdrachten. Bijvoorbeeld: de leerlingen ontwerpen speeltoestellen voor een speeltuintje in de buurt. Chatten Een leerling lwoo, Zorg & Welzijn, vertelt dat haar zussen op het ROC zitten. Van hen hoort ze hoe het daar is: ze moeten harder en zelfstandiger werken dan op het vmbo. Ook heeft ze via chatten regelmatig contact met oud-leerlingen van de school die nu op het ROC zitten. Op deze manier krijgen leerlingen dus ook (indirect) een beeld van het ROC. Het Compaen maakt met brugklasleerlingen een (mooi) boekje voor leerlingen van groep 8. Een zelfde werkwijze zou gebruikt kunnen worden om vmbo-leerlingen voor te bereiden op het ROC. Via een boekje, maar misschien ook wel via een chat-omgeving. Een mentor vertelt: "We gaan nu met de derde en vierde klas samen vlotten bouwen en dat soort activiteiten, die gericht zijn op groepsvorming. Dat wordt georganiseerd in samenwerking met een bureau dat dit soort evenementen regelt. Op dat moment is dat nuttig: in de derde klas zit een breukvlak wat betreft groepsvorming, veel leerlingen komen dan van buiten. Hij ziet in het algemeen leerlingen mondiger worden in "zichzelf handlen". Volgens hem zijn er geen (extra) specifieke acties van de school nodig om dat te bevorderen.
⏐ 42
Interne en externe communicatie De kwaliteit van de aansluiting vmbo-ROC - en wat betreft leerlingzorg in het bijzonder - wordt sterk bepaald door de betrokken mensen, hun contacten, communicatie en netwerken. Persoonlijk contact en informatie-uitwisseling is dus van groot belang. Leerlingenzorg (en onderwijs maken) vindt zowel op persoonlijk en situationeel niveau plaats (vertrouwen van leerling in docent/mentor, veilige omgeving) als op grote lijnen, op organisatieniveau, in samenspraak met andere instituties. Die benaderingswijzen botsen soms: docenten en leerlingen ervaren de grote structuren als bureaucratisch, afstandelijk en soms als een inperking van hun goede wil en mogelijkheden. Anderzijds is een school een grote organisatorische eenheid waarbij je samenhang verliest en anarchie bevordert als alles alleen 'van onderaf' wordt bepaald. Wanneer je leerlingen met problemen goed wilt doorverwijzen is een gestroomlijnde, beheersmatig goed uitgewerkte procedure juist heel belangrijk. Zo ervaart de vestigingsdirecteur problemen met de sector Techniek wat betreft draagvlak (onder andere voor leerlingenzorg en de aansluiting vmbo-ROC). De geïnterviewde mentoren ervaren een gebrek aan autonomie op dat punt. Afgaand op de informatie die ze geven zijn ze wel degelijk actief en positief betrokken bij doorstroom en leerlingenzorg. Al zal later gezegd worden dat het gevaar van 'pamperen' dreigt. De frictie lijkt deels te zitten in aansturing en zeggenschap en deels in 'een gedeelde opvatting over leerlingenzorg'. Beide factoren maken communicatie ingewikkeld: aan de oppervlakte kan afstemming en consensus zijn, terwijl er op onderliggend niveau grote verschillen bestaan. Een lastig punt is verder de verschillende niveaus van contact tussen vmbo-ROC en dat die onderling niet altijd informatie uitwisselen. Zo kan er contact of zelfs een aansluitingsafspraak zijn op directieniveau, zonder dat docenten of intakers of andere betrokkenen dat weten (en vice versa).
⏐ 43
"Het is net alsof de organisatie misgaat" Een leerling Techniek die gepest werd zegt dat hij lang moest zoeken naar iemand die er wat aan deed. Terwijl hij intussen al met enorme tegenzin naar school ging. Op zijn vorige school was er een duidelijk aanspreekpersoon voor dit soort gevallen. "Hier wordt langs elkaar heen gepraat." Ter verduidelijking zegt hij nog: "het is net alsof de organisatie misgaat". Hij constateert herhaaldelijk dat als je iets aan de één vertelt, de anderen niet op de hoogte zijn of niet volledig, terwijl dat wel zo zou moeten zijn. Kortom: de interne communicatie moet effectiever, zeker waar het gaat om de zorg/belangen van de leerlingen. Ben je bang dat je op het ROC ook weer gepest wordt? Nee. Hij verwacht dat iedereen daar volwassener met elkaar omgaat en met meer respect voor elkaar." Hij heeft vertrouwen in de overdracht van vmbo naar ROC. Er is immers een intakegesprek. Hij maakt zich er meer zorgen om dat de opleidingen inhoudelijk niet op elkaar aansluiten: zodat hij weer twee, drie keer hetzelfde krijgt. Omdat hij ADHD heeft, valt hij ook onder de Jeugdzorg. Op school weet de leiding dat hij daar gesprekken heeft. Meer zorg hoeft hij niet van de school. "Ik kan het zelf prima oplossen en anders wel met mijn vrienden of mijn ouders." Docenten zouden wel meer informatie moeten hebben over ADHD (en soortgelijke zaken) en dan niet alleen wat het is, maar vooral hoe ze er wel en niet mee moeten omgaan. Leerwerktraject? Een leerlinge, Zorg & Welzijn, lwoo, praat enthousiast over haar toekomst: werken met baby's, kinderen. Volgend jaar komt ze in het leerwerktraject, vertelt ze. Ze is enthousiast en werd ook betrokken bij de keuze voor het lwt. Toen ze van die mogelijkheid hoorde wilde ze het graag, "ik wil minder met boeken omgaan". De locatieleider vertelt later dat deze leerling uiteindelijk niet heeft gekozen voor het leerwerktraject. De beslissing leek te zijn genomen, de juiste procedure gevolgd, leerling en ouders tevreden. Maar de mentor heeft zich alsnog bemoeid met de keuze (omdat, schat de locatieleider in, hij zich te weinig betrokken heeft gevoeld in het keuzeproces en zich misschien wel gepasseerd voelde en omdat die oprecht vindt dat een leerwerktraject eigenlijk een slechte keuze is). Ouders en leerling
⏐ 44
raakten alsnog door de mentor ervan overtuigd dat er vooral nadelen aan de keuze voor een leerwerktraject zitten. Contact met ROC Een verbeterpunt voor het Compaen, volgens een mentor: ga met leerlingen op bezoek bij het ROC, zorg dat de overgang niet zo plompverloren is. Leerlingen switchen eenmaal op het ROC nogal eens van richting, is zijn ervaring. Logisch, volgens hem, ze moesten immers op hun veertiende al een keuze maken. Zijn tip voor het vmbo: stuur leerlingen al eerder op stage. Organiseer buitenschools leren voor alle leerwegen zodat leerlingen zicht krijgen op een toekomstig beroep en de opleiding die daarvoor nodig is. Je moet volgens hem als school sowieso meer met bedrijven doen, een goed contact met bedrijven is daarvoor belangrijk. Belangrijk aandachtspunt voor de school: docenten moeten daarvoor voldoende tijd krijgen! Sturing en eigen verantwoordelijkheden Een van de pijlers van de visie van het Compaen is: eisen stellen en ruimte geven. Dat geldt ook voor de verhouding tussen management en docenten. Docenten willen vaak veel, ze willen hun eigen ideeën uitgevoerd zien, eigenaar van de oplossing zijn, en raken dan teleurgesteld als het niet kan. Misschien moeten ze meer deelgenoot worden van alle factoren die een rol spelen in een school (geef ze bijvoorbeeld een opdracht als: maak een mini-onderneming van je eigen afdeling, met je eigen team, met een eigen budget. In het echt of in spelvorm). Docenten moeten bij alles, maar zeker bij leerlingenzorg, beschikken over autonomie, relatie en competenties. Voor docenten is er onlangs een studiedag geweest waarbij de directie hen ontwerpopdrachten gaf. Dat was heel leerzaam en nuttig voor de onderlinge samenwerking. Het viel de schoolleiding op dat docenten in het algemeen bij de start de fases ´inperken van de opdracht´ en ´informatie verzamelen´ oversloegen. Ook viel op dat docenten het presenteren van hun product aan het eind van de dag soms eng vonden. Dit terwijl het een vaardigheid betreft die ze wel van hun leerlingen vragen.
⏐ 45
Zogenaamde mislukte projecten "Het is eigen aan onderwijs, aan een school", zegt de decaan, "om telkens nieuwe dingen op te starten. Een idee moet worden overgenomen of niet. Dat is belangrijk, maar er blijft altijd wel iets hangen, ook van zogenaamde mislukte projecten. Sommigen zien wat er allemaal niet doorgaat. Anderen pikken er iets uit op." Voor een individuele docent is het soms moeilijk verteerbaar dat zijn briljante idee niet kan worden uitgewerkt, omdat hij onvoldoende kan overzien welke zaken allemaal nog meer spelen. En dan nog: opbrengsten zijn lang niet altijd 'groot'. Ze liggen eerder op het gebied van persoonlijke contacten, het opbouwen van een netwerk, met mensen van de vervolgopleiding praten." Leerlingenzorg op school De vestigingsdirecteur, Annette Hoeksema, vindt dat het met de leerlingenzorg, zeker met het oog op de aansluiting vmbo-ROC nog niet overal in de school goed gaat. Haar ervaring is dat dat sterk afhangt van de betrokken mensen op haar school. En er zijn behoorlijke verschillen tussen de sectoren op het ROC wat betreft leerlingenzorg en aansluiting. Op de eigen school ervaart ze bij de sectoren Techniek en Economie het probleem om vernieuwingen "laag neer te zetten", kortom te laten (mee)dragen door alle betrokkenen. Docenten hebben een begeleidingsuur, maar wat er volgens de vestigingsdirecteur nog te weinig gebeurt is dat docenten zich als begeleider van het leerproces van de leerlingen opstellen. Leerlingenzorg kan beter, vindt zij, zoals alles in het onderwijs altijd beter kan. De leerling staat nog niet centraal genoeg. De leerling zou meer als informatiebron gebruikt moeten worden, want "leerlingen kunnen en zien veel meer dan wij denken". Veilige leeromgeving Op school is er een handboek voor het personeel dat met behulp van stroomschema's verheldert welke acties ondernomen en welke procedures gevolgd moeten worden als de veiligheid in gedrang komt. Het gaat dan om omgaan met vandalisme, diefstal, discriminatie en pesten. Op formulieren worden incidenten en sancties bijgehouden.
⏐ 46
Het protocol werkt bij pesten globaal als volgt: het gedrag van de pester wordt de eerste keer gedoogd, de tweede keer worden de ouders ingelicht, de derde keer wordt hij/zij geschorst. Een leerling die gepest werd, vertelde dat de mentor zei dat hij "er op zou letten", maar er gebeurde niets. De afdelingsleider pakte er het pestprotocol bij en dat heeft wel een eind gemaakt aan de pesterijen. Een leerlinge: "Ik heb zowat iedereen getreiterd die hier op school zit en nog nooit een pestprotocol gezien." Elke leerling krijgt een mentor toegewezen. Komt een leerling er niet uit met de mentor dan kan hij/zij zich tot de afdelingsleider en eventueel een vertrouwenspersoon wenden. Leerlingen met dyslexie en andere problemen worden geholpen met extra tijd en aandacht. Niet elke mentor kijkt op dezelfde manier naar het mentoraat. Waar de één dat positief beschrijft: "de lijnen en taken zijn helder, via leerlingbesprekingen en rapportvergadering wordt ook voldoende gesignaleerd wanneer acties betreffende leerlingenzorg nodig zijn", noemt een andere mentor dat onvoldoende. Hij vindt het onterecht dat op school zorg voor de leerling lijkt te worden gereserveerd voor leerlingen die in de problemen zijn gekomen: dan komt het zorgteam in actie. "Leerlingenzorg bestaat ook uit preventie. Een veilige leeromgeving en ondersteuning zijn ook belangrijke zaken die een school moet bieden. Dat zijn geen luxe artikelen, maar zo wordt er in de school soms wel over gedacht. Leerlingbesprekingen kunnen beter en persoonlijker. Nu gebeurt het soms dat docenten een leerling alleen van papier kennen, laat staan dat ze een beeld hebben van wat erachter zit, van de hele leerling." Leerlingen aan het woord Een goede mentor is … − "iemand die je helpt met je problemen" − "iemand die niet doorvertelt wat hij over je weet en iemand die goed kan lesgeven" − "iemand die ook echt iets doet als er problemen zijn" "met meer dingen bezig dan alleen orde houden" De mentoren zijn het er eigenlijk wel over eens: er is onder collega's geen consensus over hoe je met leerlingen omgaat ofwel wat zorg is
⏐ 47
en hoe die eruit moet zien. En de vraag is ook of dat moet of kan. "Tenslotte is het een attitude, een bevlogenheid", zegt een van hen. De vestigingsdirecteur vertelt dat vanuit het zorgteam de aanpak van sommige mentoren als te 'pamperend' wordt gezien. Als bijvoorbeeld een mentor incest niet aanmeldt bij het zorgteam maar probeert er zelf met de leerling uit te komen (en zich gebonden voelt aan de gedane belofte er verder met niemand over te zullen spreken), is dat onprofessioneel handelen wat noch een mentor noch een leerling ten goede komt. "Vijandigheid is het beginpunt van de leerling" Een mentor benadrukt het belang van tact. "Als een leerling iets doet wat niet kan, kun je gaan hakketakken of je kunt vragen: moet dat nu zo? Vijandigheid is het beginpunt van de leerling. Maar als ze zien dat je er voor hen bent, kun je veel bereiken." Verzuim Als verbeterpunt voor het zorgbeleid op school noemt een mentor aandacht voor verzuim: "In feite is er uitgestuurd worden vaak het begin van een reeks die heel verkeerd kan aflopen voor een leerling. Leerlingen zien dat niet. Door de gang van zaken op dit moment wordt hun dat ook niet duidelijk. "Ze komen lachend hun briefje halen", aldus de mentor. Portfolio De Compaen werkt (nog) niet echt met een portfolio. De school is de mogelijkheden aan het onderzoeken. Meer prioriteit wordt gegeven aan voorwaarden om effectief te kunnen werken met een portfolio. Daarvoor is nodig dat de rol van de leerling in het leren helder is, voor docent en leerling. De school wil de leerling centraler stellen, meer aandacht besteden aan samenwerkend en zelfstandig leren, meer aandacht geven aan persoonlijke ontwikkeling. Bij de doorstroom naar vervolgopleidingen krijgen leerlingen nu wel verklaringen mee. Bijvoorbeeld dat ze een faalangstreductiecursus hebben gevolgd of in de leerlingenraad hebben gezeten. Het is een soort toekomstdossier dat laat zien wat de leerling kan. Probleem is dat het ROC er nog niets mee doet.
⏐ 48
In de brugklas hebben leerlingen weleens een logboekje bijgehouden over wat ze makkelijk of moeilijk vinden. Dat werd gebruikt voor de mentorlessen. Het ideaalbeeld van de school: de leerling bezit een mapje met documenten waaruit blijkt wat volgens hem van belang is in wat hij heeft geleerd, de leerling presenteert zichzelf hiermee als hij het ROC instroomt of op andere momenten. Succesfactoren − De school zit in een samenwerkingsverband met andere vmbo's en het ROC (B3O: BaanBrekend Beroepsonderwijs en de opvolger ervan, het Zaans vmbo-beraad. − Daarbinnen is een aanmeldingsformulier ontwikkeld dat de leerling in overleg met een docent zelf invult. − De school pakt veel nieuwe dingen aan. De bijbehorende valkuil van dit positieve punt: er wordt te weinig afgemaakt en bestendigd van wat in gang is gezet. − De directie is goed op de hoogte van en betrokken bij landelijke ontwikkelingen. − De school is bezig met het ontwerpen van betekenisvolle, omgevingsgerichte leeropdrachten (bolo's). − Op een studiedag van docenten kregen docenten ontwerpopdrachten van de directie. − Voor leerlingen is er een vaardighedentweedaagse waarin ze vakoverstijgende vaardigheden leren. − Via werkplekleren (bij Consumptief, Uiterlijke Verzorging en Verzorging) leren leerlingen veel meer zelf verantwoordelijk zijn en dat helpt hen bij de overstap naar het ROC. Bij Techniek wordt werkplekleren opgezet. − Ook iets kleins als leerlingen laten invullen wat aan de leeromgeving verbeterd kan worden, werkt voor leerlingen op een positieve manier mee aan zich serieus genomen voelen en verantwoordelijkheid nemen. Leerlingen aan het woord De ideale school? − Meer buiten de school leren, bijvoorbeeld buiten les krijgen. − Minder ruzies, minder verschillen tussen leerlingen van verschillende leerwegen en sectoren. Maar alles hetzelfde is toch ook weer niet aantrekkelijk "verschil moet er wezen".
⏐ 49
−
−
Juiste aandacht van docenten: als het goed gaat krijg je een positieve opmerking, als het mis gaat wordt er gevraagd: hoe kwam dat nou? Rustiger, kleiner en netter dan andere vmbo-scholen.
Ontwikkelagenda In het nieuwe schooljaar stelt het Compaen een concrete ontwikkelagenda op. De punten hieronder die hoofdzakelijk voortkomen uit uitgebreide interviews met docenten, leerlingen en schoolleiding vormen daarvoor een rijke input. −
−
− −
−
−
−
⏐ 50
Creëer een chatomgeving met informatie en vooral veel informele kletsmogelijkheden voor leerlingen van ROC en vmbo voor doorstroom (wat leerlingenzorg betreft). Betrek leerlingen veel actiever bij 'eigen zorg': vorm leerlingenpanels, organiseer projecten rond schoolregels. Werken met de 'Verbeter-meter' (Van 12 tot 18, Jorien Meerdink) kan een goede manier zijn: leerlingen interviewen elkaar over de ideale school en doen iets met de resultaten. Laat leerlingen aan teambuilding doen (zoals samen vlotten bouwen) en hun eigen POP samenstellen. Laat docenten enerzijds meer sturing geven voor wat betreft doorstroom en leerlingenzorg, zorg anderzijds voor afstemming op en communicatie met de rest van de school en het schoolbeleid. Dat kan bijvoorbeeld door docenten als ondernemer aan te spreken via ‘actieonderzoek’, het maken van prestaties, of iets soortgelijks. Een uitgebreidere, doorlopende variant op de studiedag waarin docenten ontwerpopdrachten kregen. Een spel, als scholing voor docenten: in simulatie of spelvorm voor leerlingenzorg het samenspel tussen bottom-up en topdown moeten optimaliseren. Verbeteren van de interne communicatie, wat betreft netwerk, direct contact en ook gedeelde taal. Een spelvorm ligt ook hier als scholingsmiddel voor de hand. Expliciteren van de basisuitgangspunten met docenten: Wat is een school? Wat doet een docent? Wie is deze leerling? als onderdeel van de centrale vraag Wat is leerlingzorg op onze school?
Mentoraat − Zorg dat leerlingen van mentor kunnen wisselen als ze dat willen en/of laat ze op voorhand zelf kiezen wie ze als mentor willen hebben. − Laat bij het verzuimbeleid nadrukkelijker voor de leerling naar voren komen dat deze zich op een hellend vlak bevindt. Verzuimcoördinator en mentor kunnen dat gezamenlijk doen. − Zorg dat mentoren in aanpak en informatie voldoende zijn toegerust voor hun taak. Daarbij hoort ook dat mentoren/docenten op de hoogte zijn van zaken als ADHD en dyslexie en hoe ze daarmee om kunnen en moeten gaan. − Stel het interviewlijstje van de mentor Techniek aan alle mentoren beschikbaar en beveel aan dat mentoren aan het begin van het jaar met leerlingen van wie ze mentor zijn een gesprekje voeren van 15 minuten over onderwerpen als hobby's, de thuissituatie en de vorige school. Al deze zaken geven een indruk van de leerling. Docenten − Begeleidt de overgang van vmbo naar ROC voor de leerlingen. Laat docenten met leerlingen op schoolbezoek gaan. − Bewaak dat docenten voldoende tijd en mogelijkheden hebben om contacten te onderhouden met vervolgopleidingen en bedrijven. Stimuleer dat ook. − Laat docenten (succes)ervaringen uitwisselen bij gesprekken over leerlingen in bedrijven en in vervolgopleidingen (hoe zorg je dat de leerling wordt gezien?). − Zet pso in en gebruik dat ook voor de determinatie.
⏐ 51
4. Determinatie en loopbaanoriëntatie
4.1 Inleiding Het vmbo biedt leerlingen veel keuzemogelijkheden bij het bepalen van zijn of haar loopbaan: na het tweede jaar kun je kiezen uit de vier sectoren Zorg & Welzijn, Economie, Techniek en Groen en ook nog uit vier verschillende leerwegen binnen elke sector. De leerling moet tijdens de laatste twee vmbo-jaren ook een keuze maken voor het vervolgonderwijs. Een loopbaan binnen en na het vmbo biedt dus veel keuzemomenten, die niet alleen veel mogelijkheden maar ook vragen met zich meebrengen. Want: hoe zorg je ervoor dat elke leerling op de voor hem of haar meest geschikte plek in het (vervolg)onderwijs terechtkomt? Op een plek die voor die leerling uitdagend en haalbaar is en die bovendien ruime mogelijkheden biedt voor een verdere ontwikkeling waarin ook andere keuzes mogelijk zijn. Goede begeleiding van het determinatie- en selectieproces behoort tot de belangrijkste taken van het voortgezet onderwijs. Wat verstaan we nu precies onder determinatie? Het Platform Determinatie hanteert de volgende werkdefinitie: determinatie = het bepalen van de juiste plek in de vervolgroute of loopbaan. In de school of onderwijsinstelling zijn twee werkprocessen te onderscheiden, die echter niet los van elkaar gezien kunnen worden: selectie en loopbaanoriëntatie en –begeleiding (LOB). Selectie betekent dat de docent allerlei activiteiten onderneemt vóór en óver de leerling, zoals becijferen, informeren, selecteren, observeren en feedback geven. Bij LOB ligt het accent op het helpen bij het bepalen van de leerroute dóór de leerling. Determinatie is iets anders dan het 'natuurlijk' loopbaanproces van de leerling. Het onderwijs en de school bepalen immers wanneer de
⏐ 53
planningsmomenten zijn: de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, van leerjaar 2 naar leerjaar 3, respectievelijk van 3 naar 4, van vmbo naar ROC én welk soort keuzes gemaakt moet worden: sectorkeuze, leerweg c.q. profiel, vervolgopleiding en beroepskeuze. Keuzes Iedere school zal het determinatieproces op eigen wijze invullen. Er zullen verschillende keuzes worden gemaakt onder andere op de volgende gebieden: − invloed van docent en leerling/ouder op het besluit. Oftewel: Wie besluit uiteindelijk écht? − variëteit en omvang van de aspecten die bij determinatie worden betrokken, zoals cognitie, leerstijl, vaardigheden, attituden, competenties, persoonlijke kwaliteiten, interesses en affiniteiten − verscheidenheid in instrumenten en procedures die ingezet worden, zoals toetsen, testen, vragenlijsten, observaties, systematische reflectie, toekomstdossiers/portfolio − mate waarin LOB de leerling voorbereidt, onder andere bij: • planningsbegeleiding (sectoren, afdelingen en vakken bij overgang van 3 naar 4 en naar vervolgopleiding • keuzebegeleiding (leerlingen leren zichzelf ook beter kennen) • loopbaanbegeleiding (accent ligt meer op 'hoe ga je om met vaardigheden en keuzes in het perspectief van een levenslange loopbaan') Verschijningsvormen van LOB LOB zal een steeds belangrijkere rol gaan spelen in beleid, dat gericht is op 'een leven lang leren'. Ook in scholen voor voortgezet onderwijs zal de visie, het beleid en de invulling van LOB meer in dit teken gaan staan. Daarmee zal LOB een integraal onderdeel worden van het onderwijsprogramma. Dat hangt overigens samen met de onderwijs- en organisatorische ontwikkeling van een school. LOB is er voor alle leerlingen, niet alleen voor de leerlingen 'die het niet weten'; het niveau van de LOB moet aansluiten bij de behoeften van de gebruiker en LOB moet er zijn als de leerling het nodig heeft. Hierna zijn LOB-aspecten weergegeven in de vier scenario’s zoals die zijn ontwikkeld door de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. Met
⏐ 54
dank aan Annemarie Oomen, APS. Zij geeft per scenario aan hoe de LOB-aspecten te onderscheiden zijn.
Typering lob Benaderingswijze
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
Scenario 4
planning-
keuze-
loopbaan-
loopbaan-
begeleiding
begeleiding
begeleiding
begeleiding
individu
individu
kleine groepjes –
individu
klas
klas
kleine groepjes –
externen
klas specifieke groepjes externen
Focus Doel
eenmalige keuze
single keuze
meermalige keuze
meermalige keuze
moment
proces
proces
proces
geïnformeerd
geïnformeerd
verantwoordelijk-
verantwoordelijk-
kiezen
kiezen
heid eigen
heid eigen
loopbaan
loopbaan
Rol van
informatie over:
informatie over:
informatie over:
informatie over:
informatie
vervolgmogelijk-
vervolgmogelijk-
vervolgmogelijk-
vervolgmogelijk-
heden, resp.
heden, resp.
heden, resp.
heden, resp.
opleidingen en
opleidingen en
opleidingen en
opleidingen en
beroepen (stabiel)
beroepen (stabiel)
beroepen (stabiel)
beroepen (stabiel)
leerling zelf:
leerling zelf:
leerling zelf:
capaciteiten,
capaciteiten,
capaciteiten,
interesses
interesses
interesses
(veranderlijk)
(veranderlijk)
(veranderlijk)
is doel
is doel
is middel tot leren
is middel tot leren
Waar en wat?
Wat en waar?
Wat en hoe?
Hoe?
probleem
probleem
preventief
leven lang leren
preventief
optimaliserend /
Voornaamste vragen Lob, want de leerling …
adaptief Life-space
zorg
zorg
student
student
student / werkende
⏐ 55
alle levensrollen
Dossier/portfolio
Verschijnings-
afvinklijst
vak
doorstroom
doorstroom
portfolio incl.
dossier
dossier incl.
educatief plan,
actieplan
actieplan
project
leergebied
vorm pso en/of
onderwijs / curriculum
ppo Volgorde t.o.v.
decaan - mentor
leerling
mentor - decaan
mentor -
leerprocesbgl. of
docent/begeleider
leermeester -
- decaan
decaan
Hierna komt Het Stedelijk Lyceum in Enschede en het Montessori College in Nijmegen aan het woord. Deze twee scholen geven ieder hun eigen invulling aan het determinatieproces. Hun keuzes, ervaringen en 'lessons learned' leveren voor andere scholen waardevolle informatie op.
4.2 Het Stedelijk Lyceum in Enschede, Locatie Schuttersveld "Je kunt altijd bij decanen en docenten terecht met je vragen. Wel moet je zelf steeds het initiatief nemen. En je moet veel in je eigen tijd doen." Het Stedelijk Lyceum in Enschede, locatie Schuttersveld is bezig met de voorbereidingen voor een zeer ambitieus project. Zij gaan vanaf het schooljaar 2007-2008 deel uit maken van de 'Scholingsboulevard'. Een initiatief van alle vmbo-scholen en het enige ROC in Enschede om een betere afstemming tussen opleidingen mogelijk te maken om daarmee de kwaliteit van onderwijs te verhogen.
⏐ 56
Naam Website Contactpersoon Locatie Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen Overige informatie
Het Stedelijk Lyceum, locatie Schuttersveld www.hetstedelijk.nl Dhr. Van der Heide, locatiedirecteur Het Stedelijk Lyceum, locatie Schuttersveld Boddenkampsingel 80, 7514 AR Enschede 660 alleen bovenbouw vmbo Economie, Techniek, Zorg & Welzijn bbl, kbl Het Stedelijk Lyceum is een van de twintig scholen in Nederland die zich LOOT-school mag noemen. LOOT staat voor: Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport
Scholingsboulevard Het Stedelijk Lyceum, locatie Schuttersveld in Enschede is één van de deelnemers in een vooruitstrevend samenwerkingsverband: met de start van het schooljaar 2007–2008 moet in Enschede de zogenaamde 'Scholingsboulevard' gerealiseerd zijn. In deze Scholingsboulevard werken alle openbare én bijzondere vmboscholen uit Enschede samen met het ROC van Twente in één organisatie. Binnen deze organisatie realiseert men doorlopende leerlijnen van het derde en vierde leerjaar vmbo naar de niveaus 1 en 2 van het mbo, afsluitend met een kwalificatie. Kleine afdelingen kunnen zo worden gehandhaafd en het onderwijs kan zowel programmatisch als pedagogisch-didactisch goed op elkaar worden afgestemd. De leerlingen krijgen zo niet alleen meer keuzemogelijkheden, maar ook het eventuele tussentijds overstappen naar een andere afdeling wordt vereenvoudigd. Met de uitgebreidere keuzemogelijkheden stijgt ook het belang van een goede determinatie. Locatie Schuttersveld wil mede daarom gebruik maken van de lessen en ervaringen die men tot nu toe heeft opgedaan op het gebied van keuzebegeleiding. Nadat de keuze voor de nieuwe onderwijskundige inrichting is toegelicht, vindt u een beschrijving van het keuzebegeleidingproces zoals dat de laatste jaren is vormgegeven. De nadruk ligt op de activiteiten in het derde en vierde leerjaar.
⏐ 57
Onderwijskundige inrichting Het Schuttersveld wil een veilige omgeving voor leerlingen zijn, waarin ze optimaal keuzes kunnen maken en zich kunnen voorbereiden op het vervolgonderwijs en het beroepenveld. Dit uitgangspunt heeft ertoe geleid dat de school enkele jaren geleden is overgestapt op het inrichten van het onderwijs volgens de werkplekkenstructuur (wps). Heeft men eerst de beroepsgerichte vakken vormgegeven in de werkplekkenstructuur, het streven is in 2006 ook de avo-vakken volledig geïntegreerd te hebben. Het leren in een werkplekkenstructuur biedt leerlingen allerlei kansen. Zo oefent de leerling op een natuurlijke manier verschillende kwaliteiten die in het vervolgonderwijs en later in het beroep van hem worden gevraagd en verwacht. Het leren in een (beroeps)realistische omgeving lokt als het ware vaardigheden uit als zelfstandig werken, verantwoordelijkheidsgevoel en accuratesse. Bovendien ondervindt een leerling tijdens het leren/werken welke zaken hem goed afgaan en welke nog verbetering behoeven. Zo kan hij dus aandacht en tijd besteden aan de juiste – noodzakelijke – kennisinhouden en vaardigheden. De relatie werkplekkenstructuur en determinatie. De directie is duidelijk: “voor determinatie leveren de onderwijskundige veranderingen alleen maar voordelen op: hoe meer werkelijkheid je kunt aanbieden, hoe beter een leerling kan kiezen”. Het leren in een realistische beroepsomgeving biedt de leerlingen de mogelijkheid kennis te maken met verschillende beroepsmogelijkheden. Bovendien merkt een mentor op dat de werkplekkenstructuur hem ook meer mogelijkheden biedt aandacht te besteden aan beroepenoriëntatie: "wps geeft je meer kans leerlingen individueel te begeleiden. Zo heb je ook meer gelegenheid om aandacht te besteden aan keuzebegeleiding. Je kunt makkelijker eens 15 minuten met een leerling apart gaan zitten”. In de praktijk blijkt het nog niet zo eenvoudig 'de werkelijkheid' de school in te halen. De beroepsomgeving die in een werkplekkenstructuur wordt vormgegeven, blijft toch een simulatie van de werkelijkheid. Leerlingen doorzien dit en het blijkt dat ze op school toch net wat minder verantwoordelijkheid voelen dan bijvoorbeeld tijdens een stage in een echt bedrijf. Het blijft dus zaak
⏐ 58
steeds na te gaan hoe het contact en de ervaringen met de echte beroepspraktijk het beste in te richten zijn. Hoe ziet de keuzebegeleiding op Schuttersveld er in de praktijk uit? Voor de keuzebegeleiding in het derde en vierde leerjaren zijn draaiboeken ontwikkeld, waarin verschillende stappen zijn beschreven. De draaiboeken zijn opgesteld door de bovenbouwdecaan. Ervaringen van de decaan, mentoren en leerlingen brengen de papieren procedure tot leven. De keuzebegeleiding start natuurlijk al in het tweede leerjaar. Aan de hand van adviezen van de decaan begeleiden de mentoren hun leerlingen bij de keuze voor een sector, afdeling en leerweg. Geschiktheid, interesses, houdingsaspecten en competenties van een leerling worden in kaart gebracht. Binnen Het Stedelijk Lyceum is de onderbouw vmbo fysiek gescheiden van de bovenbouw. In het tweede jaar worden leerlingen uitgenodigd lessen te volgen op de locatie Schuttersveld. In de drie dagen vóór het open huis volgen alle tweedejaarsleerlingen onderwijs aan alle afdelingen van de bovenbouw. Tijdens het open huis komen leerlingen dan met hun ouders en maken een definitieve keuze. Leerlingen van het lwoo volgen het hele tweede jaar elke woensdagochtend pso-lessen op locatie Schuttersveld. Aan het begin van het derde leerjaar worden alle leerlingen besproken in een overleg tussen de mentoren van de tweede en derde klassen. In dit één-op-één overleg wordt de leerlinginformatie overgedragen die in de ouderbouw is verzameld. Als leerlingen in het derde leerjaar beginnen, hebben ze een sector en afdeling gekozen, en zitten ze in een bepaalde leerweg. Na acht tot tien weken evalueren leerling, mentor en ouders de keuze. De meeste leerlingen blijken dan de juiste keuze te hebben gemaakt. Zij zullen het vmbo afronden in de gekozen afdeling en binnen de gekozen leerweg.
⏐ 59
Overstappen in derde klas Er zijn echter altijd enkele leerlingen die zich in een onverwachte richting ontwikkelen. Dat geldt vaak voor laatbloeiers die pas na het derde of vierde leerjaar kwaliteiten ontwikkelen die eigenlijk veel beter passen bij een andere studierichting. Deze leerlingen hebben het gevoel niet op de juiste plaats terecht te zijn gekomen. Binnen locatie Schuttersveld is het mogelijk in het derde leerjaar over te stappen naar een andere afdeling, mits daar plaats is. Het streven is steeds de leerling die keuze te laten maken die hij ook goed kan afsluiten. Overstappen in het derde leerjaar is mogelijk tot de herfstvakantie. Openbaart de wens over te stappen zich na die tijd, dan acht men de opgelopen achterstand (ten opzichte van leerlingen van de gewenste afdeling) te groot. Geadviseerd wordt dan het vmbo af te maken in de huidige afdeling en bij de overgang naar het mbo een andere afdeling of zelfs sector te kiezen. In zeer incidentele gevallen bestaat de mogelijkheid na afsluiting van de derde klas het hele derde jaar over te doen in een andere afdeling. Hierdoor is het tijdverlies voor de leerling echter een heel jaar. Voordat een leerling (voor de herfstvakantie) in het derde jaar definitief overstapt naar een andere afdeling, wint de mentor informatie in bij de onderbouw. Hij gaat na op welke gronden de initiële keuze is gemaakt en over welke capaciteiten en houdingsaspecten deze leerling beschikt. De leerling moet daarna eerst twee weken proefdraaien in de nieuwe afdeling. Als leerling, decaan, ouders en docenten het erover eens zijn dat overstappen succesvol kan zijn, wordt de leerling definitief in de nieuwe afdeling geplaatst. In de praktijk is men tevreden over de wijze waarop de overstapprocedure is ingericht. De mentoren wijzen er echter op dat het ook van belang is steeds volgens de vastgelegde procedure te werken. Nu krijgen docenten van de nieuwe afdeling soms nog te weinig feedback over de reden van plaatsing van een leerling op hun afdeling. Inzet van leerling en goede begeleiding onontbeerlijk Het succes van een overstap is sterk afhankelijk van de capaciteiten, houding en motivatie van de leerling. Daarnaast is de begeleiding op de nieuwe afdeling van grote betekenis. Volgens de mentoren zijn op
⏐ 60
beide vlakken nog wel verbeteringen mogelijk. Nu is de begeleiding van leerlingen afhankelijk van de nieuwe afdeling en van de persoon die de begeleiding op zich neemt. In het ideale geval zou er een stappenplan moeten komen voor de potentiële nieuwkomers, centraal vastgesteld (op schoolniveau) en per afdeling concreet aangepast. De nieuwkomer is zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van dit stappenplan, in de eerste periode in de nieuwe afdeling. Ervaren leerlingen, die het onderwijs in die afdeling vanaf het begin van de derde klas hebben gevolg, zijn als aanspreekpunten beschikbaar. Echt gemotiveerde leerlingen zullen dan snel up-tospeed zijn in hun nieuwe afdeling. De gewenste eigen verantwoordelijkheid en het concrete stappenplan zullen minder bewuste switchers beter aan het denken zetten. Ook de directie is overtuigd van het belang van een goede begeleiding bij het overstappen van leerlingen. Het beleid is gericht op zo weinig mogelijk tijdverlies bij een overstap in het derde leerjaar. De voordelen van het leren in een werkplekkenstructuur komen hier om de hoek kijken: binnen alle afdelingen leren leerlingen algemene vaardigheden voor het werken in een beroepsomgeving. Die basis is dus vaak al aanwezig op het moment dat een leerling wil switchen. De werkplekkenstructuur biedt ook meer mogelijkheden tot zelfsturing van het leerproces. Zo blijft er vaak tijd over waarin de leerling het gemiste (beroepsspecifieke) onderwijs in kan halen. Maatwerk bij overstappen Jos van der Heide, locatiedirecteur, is van mening dat je als onderwijsinstituut dit kleine groepje switchende leerlingen individueel moet kunnen ondersteunen. Voor de begeleiding na een overstap zou een school maatwerk moeten leveren: leerstof die voor een switchende leerling geschreven is en waarmee hij zelfstandig aan de slag kan, in een omgeving die bij hem past. Natuurlijk biedt de organisatie van doorlopende leerlijnen zoals die in de Scholingsboulevard vorm krijgt, hiertoe meer mogelijkheden dan een traditioneel ingericht vmbo. In feite maakt het dan ook niet meer uit wanneer de overstap plaatsvindt: op het vmbo zelf of bij de overgang naar het mbo.
⏐ 61
Lesbrief 'Wat ga je doen met je toekomst?' Terug naar de keuzebegeleiding in de derde klas. In novemberdecember zitten de meeste leerlingen dus op de juiste plek in de bovenbouw. Vanaf december gaan de leerlingen zelfstandig aan de slag met de lesbrief 'Wat ga je doen met je toekomst?'. De bovenbouwdecaan heeft deze lesbrief geschreven, gebaseerd op boekjes in een keuzebegeleidingmethode. In het derde leerjaar is nog een apart mentoruur ingeroosterd. Dat is in het vierde leerjaar niet meer het geval. De mentor voert de activiteiten rond de keuzebegeleiding dan uit in praktijkuren, of op een zelf te kiezen tijdstip. Het blijkt voor mentoren vaak moeilijk hiervoor tijd in te ruimen. Zelf zouden ze het liefst ook in het vierde jaar wekelijks een mentoruur ter beschikking willen hebben. Nu ervaren ze een extra belasting zonder dat daar extra faciliteiten tegenover staan. Het succes van de keuzebegeleiding is nu erg afhankelijk van de inzet en motivatie van de mentor. De mentoren zijn blij met de lesbrief: het kost hen zelf minder tijd en vraagt van de leerlingen een grotere verantwoordelijkheid in het keuzeproces. Bij handel en administratie bijvoorbeeld, bepalen de leerlingen zelf of ze met de lesbrief gaan werken en welke onderdelen ze daaruit kiezen. Hun mentor hanteert het uitgangspunt dat leerlingen zelf de essentie van hun keuzeproces moeten aangeven. Wát ze doen, moet in ieder geval productief zijn en rendement opleveren. Zo wordt ook tijdens het keuzeproces gewerkt vanuit de grondhouding van de leerlingen handel en administratie. Zelfstandig verzamelen de leerlingen allerlei informatie die ze kunnen gebruiken bij het maken van hun keuze voor studie of beroep. De nadruk ligt in het derde leerjaar op het beantwoorden van de vragen 'wie ben ik, wat vind ik belangrijk, wat vind ik leuk en: hoe ben ik?'. Aan de hand van de lesbrief doen de leerlingen zelf onderzoek naar wat verschillende beroepsbeoefenaars doen. Ze krijgen informatie over allerlei mbo-opleidingen en open dagen. Op initiatief van de mentoren worden in het derde jaar ook excursies en gastlessen georganiseerd.
⏐ 62
Inlichtingenformulier Het Stedelijk Lyceum hecht er groot belang aan de leerlingen duidelijk te maken dat beroeps- en studiekeuze niet alleen afhankelijk is van je persoonlijke capaciteiten en voorkeuren, maar evenzeer van allerlei houdingsaspecten. Eén van de instrumenten hierbij is het zogenaamde 'inlichtingenformulier' voor het mbo. Alle leerlingen krijgen dit formulier naast het aanmeldingsformulier voor een ROC. Door middel van het inlichtingenformulier probeert de ontvangende school inzicht te krijgen in de sterke en zwakke punten van een student, zodat men die student zo goed mogelijk kan plaatsen. Leerlingen van locatie Schuttersveld maken in de derde klas kennis met dit formulier en zien zo dat het leeuwendeel van de gevraagde inlichtingen betrekking heeft op studeergedrag en (algemene) vaardigheden. Eén item gaat over de cognitieve vaardigheden en daarna wordt gevraagd naar taalvaardigheden, interesse, inzet, doorzettingsvermogen, verantwoordelijkheid, informatieverwerking, zelfstandigheid en organisatie, praktische vaardigheden, sociale vaardigheden, beeld van de te volgen opleiding en tot slot het beeld van het uit te oefenen beroep. Mbo-voorlichting Aan het eind van het derde leerjaar kunnen leerlingen dus een goed beeld hebben van de beroeps- en studiemogelijkheden die voor hun relevant zijn. Vanaf het begin van de vierde leerjaar werkt de mentor met de leerlingen verder aan de lesbrief 'Wat ga je doen met je toekomst?'. Nu staan de vragen 'wat kan ik en wat wil ik?' centraal. In november volgt een uitgebreide mbo-voorlichting. Ter voorbereiding hierop ontvangen de leerlingen nogmaals de mbo-gids 'KIES', met daarin een overzicht van alle mbo-opleidingen en open dagen. De mentor bespreekt deze gids met de leerlingen. Daarna krijgen de leerlingen een boekje waarin alle opleidingen staan die zich presenteren tijdens de mbo-voorlichting. Ze melden zich aan en zijn dan ook verplicht te gaan. Op basis van de informatie die ze tijdens de mbovoorlichtingsavond verzamelen, maken de vierde-klassers de handelingsopdracht 'oriëntatie op leren en werken (olw)'. Deze handelingsopdracht is verplicht en telt mee voor het examen.
⏐ 63
Keuze maken Voordat het definitieve keuzeformulier wordt ingeleverd (eind december–januari), bespreekt de mentor het inlichtingenformulier voor het mbo weer met de leerlingen en vult het vast een keer in. De leerlingen moeten zelf een handtekening zetten onder het definitief ingevulde inlichtingenformulier. Tijdens een ouderavond bespreekt de mentor de doorstroomwensen nogmaals met de ouders. Nadat de leerlingen de gewenste open dagen hebben bezocht, leveren ze het definitieve keuzeformulier in. De mentoren zijn over het algemeen zeer te spreken over de wijze waarop de keuzebegeleiding nu is vormgegeven. Het draaiboek dat de decaan heeft opgesteld biedt concrete handvatten en procedures. Leerlingen zijn vanaf het begin van het derde leerjaar stap voor stap bezig met het keuzeproces. Ze worden continu geconfronteerd met het feit dat ze na deze school nog verder gaan met hun opleiding en uiteindelijk aan het werk gaan. Serieuze overweging Veel leerlingen weten al snel wat ze willen en kunnen. Degenen die nog twijfelen over welke opleiding ze binnen het mbo willen volgen, oriënteren zich op de mogelijkheden. Over het algemeen zijn de leerlingen serieus bezig met het maken van hun keuzes. Ze zien het belang van een goede keuze voor hun toekomst duidelijk in. De leerlingen voelen zich voldoende ondersteund door de school. Zo is er tijdens het derde en het vierde jaar dagelijks een decanenspreekuur voor leerlingen en ouders. “Je kunt altijd bij de decanen en de docenten terecht met je vragen. Wel moet je zelf steeds het initiatief nemen. En je moet veel in je eigen tijd doen”, zo vertelt een leerling. In de vierde klas blijkt zo’n 90% van de leerlingen een keuze te kunnen maken die bij hen past. Ze hebben voldoende besef van de opleidingsmogelijkheden in het mbo en voelen zich goed bij de keuze die ze maken. Taakverdeling De decaan speelt een centrale en adviserende rol in het keuzebegeleidingsproces. Gaandeweg verschuiven er echter steeds meer taken op het gebied van de keuzebegeleiding naar de mentoren. Die krijgen hier vooralsnog geen extra faciliteiten voor.
⏐ 64
Dit levert soms bezwaren op, met name in de vierde klas: daar is geen apart mentoruur beschikbaar. Het invoeren van dit wekelijks mentoruur zou de bezwaren voor een groot deel kunnen wegnemen. Ook de beschikbaarheid van de benodigde voorlichtingsmaterialen, formulieren en andere papieren op het gebied van de keuzebegeleiding op alle afdelingen zou de mentoren ondersteunen. Nu moeten de leerlingen voor deze materialen steeds naar de decaan. Het keuzeproces zou natuurlijker kunnen verlopen als leerlingen meteen over die materialen kunnen beschikken op het moment dat ze ze nodig hebben. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de materialen beschikbaar te stellen via intranet. Gebruikte instrumenten Het doel van determinatie op locatie Schuttersveld is een zeer doelmatige en effectieve weg volgen zodat de leerling zich zo snel mogelijk op de juiste plek voelt. Daarvoor worden de volgende instrumenten gebruikt: − Draaiboeken Een handig hulpmiddel bij keuzebegeleiding zijn de draaiboeken keuzebegeleiding, opgesteld door de decaan bovenbouw. − Leerlingvolgsysteem Er worden gegevens gebruikt uit het leerlingvolgsysteem. Men is bezig met de ontwikkeling van een portfolio per leerling, waarin de leerling onder andere kan reflecteren op zijn eigen kwaliteiten en interesses. − Mentor en vakcollega's Bovendien proberen de mentor en de vakcollega’s leerlingen zo goed mogelijk te adviseren. Daarnaast gebruiken ze verschillende manieren om ervoor te zorgen dat leerlingen zoveel mogelijk realistische ervaringen opdoen. − Stage Leerlingen lopen ook stage: lwoo-leerlingen lopen vanaf januari van het derde jaar één dag per week stage, doorlopend in het vierde jaar. Alle andere leerlingen lopen twee weken stage in het vierde jaar. − Regionaal platform Iedere afdeling is vertegenwoordigd in een regionaal platform waarin opleidingen afstemmen met het bedrijfsleven. Hierin
⏐ 65
−
vindt overleg plaats over eisen die het bedrijfsleven straks aan werknemers stelt, over wat men van leerlingen verwacht die op stage komen en wat de ontwikkelingen in het bedrijfsleven op de korte en (middel)lange termijn zijn. Zo probeert het onderwijs steeds zo effectief mogelijk aan te sluiten bij de competenties die het beroepenveld vraagt. Lesbrief 'Wat ga je doen met je toekomst?'
Succesfactoren − Het beschikbaar zijn van een variatie aan realistische beroepsomgevingen. Het vormgeven van het onderwijs in een werkplekkenstructuur biedt hiertoe mogelijkheden. − De mate waarin de directie van de school het belang van een goede keuzebegeleiding uitdraagt. − De mate waarin de inrichting van het onderwijs binnen de school en de verschillende afdelingen op elkaar zijn afgestemd. Grotere afstemming vergroot de kans op een succesvolle overstap ná de overgang naar de derde klas. − Accent op de combinatie van cognitieve én algemene (houdings)aspecten: gerichtheid op zowel algemene als op vakspecifieke vaardigheden. − Eigen verantwoordelijkheid van de leerlingen voor het keuzeproces. Zowel bij de keuze voor het vervolgonderwijs als bij overstap van de ene naar de andere afdeling. − Individuele begeleiding en ondersteuning van overstappende leerlingen, gebaseerd op een centraal vastgestelde procedure. Onderdeel hiervan is op de leerling toegesneden leerstofontwikkeling voor de gemiste stof in de nieuwe afdeling. − Oriëntatie op leren en werken wordt uit de sfeer van vrijblijvendheid gehaald. Het is nu als apart kerndeel in de examenprogramma’s van alle vakken opgenomen. − Doorlopend aandacht besteden aan keuzebegeleiding. − Heldere communicatie onderbouw-bovenbouw en vmbo-mbo. Valkuilen/aandachtspunten − Het succes van het proces is sterk afhankelijk van de inzet, motivatie en tijd van de mentoren. − Inzet en betrokkenheid van ouders. Nu is het (vernieuwde) systeem van onderwijs in vmbo en mbo voor veel ouders nog zo
⏐ 66
− −
− −
−
ondoorzichtig, dat ze niet het gevoel hebben hun kind goed te kunnen ondersteunen bij het keuzeproces. Beschikbare faciliteiten voor alle betrokkenen in het keuzebegeleidingsproces (inclusief de leerlingen). Leeftijd waarop keuzes moeten worden gemaakt. Op 14-jarige leeftijd is keuzebegeleiding moeilijk: leerlingen hebben nog weinig of geen beroepsperspectief, omdat ze nog nauwelijks een duidelijk zelfbeeld hebben. De mogelijkheid om later in de schoolloopbaan (dus ook na de overgang naar het derde leerjaar) een overstap te maken moet zoveel mogelijk gefaciliteerd worden. Mate waarin je de (beroeps)werkelijkheid de school in kunt halen. Ontwikkeling van leerstof en stappenplan voor overstappende leerlingen vereisen extra faciliteiten en capaciteiten. Docenten zijn niet altijd bij uitstek leerstofontwikkelaars. Plannenmakers/bedenkers zijn snellere lopers dan volgers/ontwikkelaars. Goede ondersteuning en communicatie bij veranderingsprocessen is essentieel voor het succes.
4.3 Montessori College in Nijmegen/Groesbeek, Locatie Berg en Dalseweg "Ieder kind heeft recht op een plezierige schooltijd", aldus Maria Montessori. Naam Website Locatie
Contactpersoon Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen
Montessori College Nijmegen/Groesbeek www.montessoricollege.nl Montessori College Nijmegen/Groesbeek Berg en Dalseweg 295, 6522 CH Nijmegen tel: 024-3279100 Edward de Gier, locatieleider 400 – 600 lwoo / vmbo Economie en Zorg & Welzijn bbl, kbl, assistenten leerweg (klas 4)
Het Montessori College in Nijmegen is één van de 15 scholen voor het Voortgezet Montessori Onderwijs (VMO) in Nederland. De
⏐ 67
onderwijsvisie van de oprichtster, Maria Montessori, is gebaseerd op het bevorderen van zelfstandigheid bij een leerling, zowel bij het leren als bij de verdere ontwikkeling naar volwassenheid. Hierbij speelt de autonomie van de leerling een grote rol. Elke klas (± 15 leerlingen) heeft een eigen lokaal, de 'studiehuiskamer' genoemd, en wordt intensief begeleid door de eigen mentor. "Graag zou ik zien dat de beroepskeuze wordt uitgesteld, zodat leerlingen zich langer kunnen oriënteren. Leerlingen moeten al op zeer jonge leeftijd een keuze maken. Vaak zijn ze zich nog onvoldoende bewust van wat ze willen in de toekomst en hebben ze nauwelijks een duidelijk zelfbeeld", zo verteld Edward de Gier (locatieleider). Begeleiding Het Montessori College heeft het onderwijs en de begeleiding georganiseerd in kernteams. Een kernteam bestaat uit één coördinator met mentoren. Iedere mentor begeleidt één klas. Het kernteam is verantwoordelijk voor het onderwijs en de begeleiding van de groep leerlingen die het onder zijn hoede heeft. De mentoren en de decaan zijn specifiek belast met taken bij de keuze- of loopbaanbegeleiding. De decaan ondersteunt kernteams bij het samenstellen van een programma dat leerlingen helpt zicht te krijgen op wat ze willen en wat ze kunnen. Bovendien assisteren ze bij het samenstellen van het vakkenpakket en het kiezen van een vervolgopleiding. Ook voeren de decaan en de mentoren individuele gesprekken met leerlingen om de keuze voor een sector of opleiding gemakkelijker te maken. Gedeelde verantwoordelijkheid Op een Montessorischool wordt de verantwoordelijkheid ten aanzien van de schoolloopbaan van de leerling gedeeld. Drie partijen spelen daarbij een belangrijke rol, namelijk de leerling, de ouder(s) en de school.
⏐ 68
Ouders
Leerling
School
Midden in de driehoek staat de ambitie van de leerling die gezamenlijk geformuleerd is. Bij de keuze van een sector, afdeling of een opleiding worden namelijk alle drie partijen betrokken. De school is bezig met het ontwikkelen van een soort overeenkomst met deze drie partijen waarin ieders inspanningen zwart op wit omschreven zullen worden. Onderbouw (1e en 2e leerjaar) Aan de locatie Berg en Dalseweg van het Montessori college Nijmegen wordt naast de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg ook leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) gegeven. De lwoo-leerlingen zitten in kleinere klassen en worden intensief begeleid. Bij het lwoo is het belangrijk om een veilig klimaat te creëren voor de leerling. Door een aangename sfeer te scheppen voelen leerlingen zich veilig en prettig, waardoor ze meer durven. Dit komt hun ontwikkeling ten goede. Zo heeft elke klas (± 15 leerlingen) een eigen plek ('studiehuiskamer') en een eigen mentor. Door leerlingen een vaste plek in de school te geven voelen zij zich meer op hun gemak. Hierdoor voelen leerlingen zich veel meer verantwoordelijk voor hun eigen werkplek. De mentor is ongeveer de helft van de week bij de groep en blijft zowel het eerste als het tweede leerjaar bij de klas. Daardoor kent de mentor de leerling en de klas heel goed en kan de mentor problemen snel herkennen en helpen bij oplossingen.
⏐ 69
Oriëntatie en keuze In de onderbouw wordt sinds drie jaar praktische sectororiëntatie (pso) gegeven. Aan de hand van verschillende opdrachten ontdekken leerlingen waar ze goed in zijn, en wat ze leuk vinden. De opdrachten zijn gericht op oriëntatie in sectorspecifieke activiteiten. Het Montessori College betrekt bij de pso ook bewust de maatschappij. Zo kennen ze in de onderbouw een 'ministage', waarbij een leerling een dag bij een instelling of een bedrijf mag meelopen, bijvoorbeeld bij een dagbladconcern, in een restaurant of in het Radboud Ziekenhuis. De keuze van de activiteiten en de keuze voor een bepaalde instelling of bedrijf geven meestal al de voorkeur aan van de leerling voor een specifieke sector. Aan het einde van het tweede leerjaar maakt de leerling een keuze voor een sector, een afdeling en een leerweg. Bij dit deel van het determinatieproces komen enkele elementen uit de schoolvisie weer naar voren: zo probeert men bij de keuze die vóór het derde leerjaar wordt gemaakt, te putten uit informatie over de leerling zowel waar het gaat om cognitie als ook om leerstijl, vaardigheden, persoonlijke kwaliteiten, attitude, interesse en affiniteit. Bovendien deelt de driehoek ouder, leerling en school gezamenlijk de verantwoordelijkheid in dit proces. De mentoren van de onderbouw gaan met de leerlingen mee naar de sectororiëntatie van de bovenbouw. In het begin van het derde leerjaar is een speciale middag gepland waarin de mentoren van de onderbouw hun collega’s in de bovenbouw informeren over de leerlingen die instromen in de bovenbouw. Zo probeert men de overgang zo goed mogelijk te laten verlopen. Ondanks deze inspanningen ervaren sommige mentoren dat er soms essentiële informatie over de leerling verloren gaat. In de toekomst wil de school de communicatie rond de overgang verder verbeteren. Een leerlingvolgsysteem zou hiervoor een goede oplossing kunnen zijn. Er is inmiddels een project gestart met ROC’s uit de omgeving om gezamenlijk een leerlingvolgsysteem te ontwikkelen. Derde leerjaar In het derde leerjaar komen leerlingen vanuit de veilige omgeving van de onderbouw in een nieuwe groep. Daarom wordt opnieuw eerst het accent gelegd op het creëren van een veilig klimaat voor de leerlingen. Vooral in de mentorlessen wordt veel aandacht besteed
⏐ 70
aan groepsvorming. Voor elkaar opkomen, elkaar vertrouwen geven en samenwerken zijn daarbij sleutelwoorden. In de eerste drie maanden van het derde jaar kan er nog een overstap gemaakt worden naar een andere sector, afdeling of leerweg. Hierbij vindt de school het van belang de reden te achterhalen waarom een leerling wil overstappen. De mentoren, de decaan en de kernteamcoördinator helpen de leerling bij het achterhalen van de motivatie, en begeleiden hem of haar ook in de nieuwe sector c.q. afdeling. Na drie maanden is een overstap niet meer mogelijk, omdat de achterstand in lesstof te groot is geworden. Vanaf het derde leerjaar zijn de leerlingen namelijk bezig met de examenstof. Als een leerling na drie maanden zou willen overstappen, zou hij of zij het hele jaar over moeten doen. Men adviseert dan liever de opleiding af te maken binnen de huidige afdeling, en bij de overstap naar het mbo weer heel kritisch een keuze te maken. Op het Montessori College blijkt de vraag om over te stappen overigens zelden voor te komen. De decaan vermoedt dat de wijze waarop het determinatieproces in de onderbouw is vormgegeven, de leerlingen zo goed voorbereidt op de keuze voor sector en afdeling, dat het gros van de leerlingen geen behoefte meer voelt om later nog over te stappen. Het feit dat de pso met name ook gericht is op het achterhalen van de kwaliteiten, drijfveren en interesses van de leerlingen speelt hierbij waarschijnlijk een grote rol. Geleidelijk wordt in het derde leerjaar een start gemaakt met keuzebegeleiding voor een vervolgopleiding. Het Montessori College heeft een intensief begeleidingssysteem met een decaan en een mentor. De decaan is dagelijks aanwezig, zodat een leerling er altijd terecht kan. Zo raakt een leerling vertrouwd met de decaan en zal hij of zij eerder advies vragen. Doordat de decaan zo veel aanwezig is, leert deze de leerlingen beter kennen en kan hij of zij een beter oordeel vormen over een geschikte opleiding. Mentorlessen Vanaf leerjaar drie heeft de mentor in zijn mentorlessen negentig minuten per week om begeleiding te geven aan zijn of haar klas. Een groot deel van de mentorlessen wordt besteed aan loopbaanoriëntatie. Daarbij kan de mentor gebruik maken van de keuzebegeleidingmethode 'Traject'. In deze methode wordt de
⏐ 71
leerling getraind in algemene vaardigheden en taalvaardigheid. Daarnaast voorziet Traject in sociaal-emotionele begeleiding met thema’s zoals pesten, veiligheid en agressie. De Trajectmethode is flexibel, zodat mentoren naar eigen inzicht een begeleidingstraject kunnen samenstellen. Ook zijn er video’s en voorlichtingsfolders over verschillende opleidingen aanwezig. Daarnaast voert de mentor persoonlijke gesprekken met de leerlingen over de keuze van een opleiding. In de bovenbouw neemt de stage een belangrijke plaats in. In het derde leerjaar lopen de leerlingen tijdens drie aaneengesloten weken een beroepsoriënterende stage bij een instelling binnen hun sector. Via praktijkopdrachten krijgen leerlingen een beeld van het beroep. Ze houden deze opdrachten bij in een stageboek. Leerlingen Zorg & Welzijn lopen stage bij instellingen als bejaardentehuizen, kinderdagverblijven en basisscholen. Leerlingen Economie vind je terug in de detailhandel. Denk aan Hema, Douglas en V&D. Vaardighedenrapportage Het Montessori College is in 2003 samen met het decanaat en de vakgroepvoorzitters gestart met een initiatief om de expertise op het gebied van determinatie te verbreden. Via de vakgroepvoorzitters zijn de verschillende vakgroepen gevraagd om vanuit hun vak de criteria te expliciteren die de verschillende doorstroomrichtingen kunnen verantwoorden. Deze criteria worden ook wel de 'kritische doorstoomfactoren' genoemd. Hieruit is de zogenaamde 'vaardighedenrapportage', oftewel het 'bolletjesformulier', voortgekomen. De leerlingen worden zowel op algemene vaardigheden, zoals werkhouding, als op vakspecifieke vaardigheden, zoals rekenvaardigheid, beoordeeld. De vakdocenten vullen per leerling een vaardighedenrapportage in en geven daarmee de mentor, ouders en leerling een snel overzicht hoe de leerling ervoor staat. De ervaringen met dit formulier zijn positief en het formulier wordt nu definitief ingevoerd aan de locatie Berg en Dalseweg. Vierde leerjaar In het vierde jaar wordt er nadrukkelijk meer aandacht besteed aan de keuzebegeleiding. Ook het vierde leerjaar kent een beroepsoriënterende stage van drie aaneengesloten weken bij een organisatie naar keuze. De afdeling Administratie kent daarnaast een
⏐ 72
kantoorsimulatie. Er wordt een kantoor nagebouwd waarbij leerlingen verschillende opdrachten moeten uitvoeren. Er wordt dan bijvoorbeeld gelet op de werkhouding van een leerling. "Voor Administratie hebben we vandaag een kantoorsimulatie. We moeten allerlei opdrachten uitvoeren. Maar het lijkt niet op de werkelijkheid. Het liefst willen we activiteiten in de praktijk uitvoeren", aldus Reyhan en Camiel, 4 vmbo. Keuzebegeleiding Het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) bevat eveneens onderdelen die gericht zijn op loopbaanoriëntatie. Hiermee wordt de loopbaanoriëntatie automatisch een onderdeel van het onderwijsleerproces. Gedurende de bovenbouw zijn er verschillende activiteiten gericht op keuzebegeleiding. De leerling is verplicht in het vierde leerjaar minimaal drie van de onderstaande activiteiten uit te voeren: − Beroepenvoorlichting (ontmoetingen met mensen uit de praktijk) − Open dagen − Voorlichtingsavond vervolgopleidingen − Voorlichtingsmarkt − Beroepenavond − Informatieavond over vervolgopleidingen − Een dag meedraaien op een ROC-afdeling − Projectdagen: vakkenpakketkeuze en oriëntatie op vervolgonderwijs De leerling kiest zelf welke activiteiten hij uitvoert, en doet dat in zijn eigen tijd. Van sommige activiteiten schrijft hij een verslag. Bij deze activiteiten worden ook de ouders betrokken. Aan het begin van het schooljaar wordt er een informatieavond voor ouders gehouden. Bovendien wordt er na elke rapportage (behalve de laatste) een oudercontactmiddag of -avond georganiseerd waarop de ouders kunnen komen praten over de studiehouding en de behaalde resultaten. Ook tussentijds is contact mogelijk. Indien nodig informeert de mentor de ouders over leerprestaties en andere zaken. Naast deze activiteiten voeren de decaan en de mentoren persoonlijke gesprekken met de leerlingen. In oktober wordt een
⏐ 73
activiteitenweek georganiseerd waarbij diverse opleidingen vanuit het mbo voorlichting geven aan de leerlingen. In januari/februari van het vierde leerjaar heeft het grootste gedeelte van de leerlingen een keuze gemaakt voor een opleiding. Heeft een leerling nog geen keuze gemaakt, dan wordt de decaan ingeschakeld. De decaan biedt de leerling extra activiteiten aan om een beter beeld te krijgen van wat een leerling wil, zoals bijvoorbeeld een beroepskeuzetest of een dag meelopen op het mbo. "Ik zit in de vierde klas in het vmbo en weet nog niet welke opleiding ik ga doen… iets met de computer denk ik. Ik heb al met de decaan gesproken. We gaan nog wat extra dingen doen om er achter te komen wat ik eigenlijk wil. In de mentorles heb ik bijvoorbeeld een spel gedaan om mezelf beter te leren kennen en te kijken wat ik leuk vind", zo legt Reyhan uit, 4 vmbo. Succesfactoren − Bevorder de inzet en betrokkenheid van ouders. − Leg het accent op een combinatie van algemene en vakspecifieke vaardigheden. − Zorg voor permanent contact met het mbo en blijf op de hoogte van elkaars ontwikkelingen. − Zorg voor een intensief begeleidingssysteem van decaan en mentor. − Maak determinatie onderdeel van het onderwijsleerproces, bijvoorbeeld door het op te nemen in het PTA. Aandachtspunten − Help leerlingen bij het inzichtelijk maken van hun eigen profiel (interesses, capaciteiten et cetera). − Besteed veel aandacht aan het creëren van een veilig klimaat, zodat leerlingen eerder naar een decaan of mentor toe stappen. − Zorg voor goede communicatie tussen onderbouw en bovenbouw.
⏐ 74
Doorlopende leerlijnen Het Montessori College is momenteel op verschillende manieren bezig om doorlopende leerlijnen te creëren naar het mbo. Deze activiteiten staan echter nog in de kinderschoenen. Zo participeren zij samen met andere vmbo’s en ROC’s in het Novia-project. Dit project wil een integrale aanpak ontwikkelen, waarbij alle relevante partijen zich verbinden om de beroepskolom in Nijmegen en omgeving nieuw leven in te blazen door een ‘NOVIA leer-/werkzone’ in te stellen. In zo'n leer-/werkzone wordt geëxperimenteerd met een nieuwe opzet van de vmbo-bovenbouw. Daarvoor richten de deelnemers een zogenaamde 'Flex Company' op, een gezamenlijke bovenschoolse voorziening voor risicoleerlingen. Het doel is een duurzame strategische samenwerking tussen vmbo- en mboinstellingen en tussen onderwijsinstellingen, lokale overheid en bedrijfsleven te bewerkstelligen. Andere activiteiten van de school om doorlopende leerlijnen te realiseren zijn: het verkennen van de mogelijkheden van het indalen van niveau 1 in het vmbo, het opzetten van een leerlingvolgsysteem en het in kaart brengen van vrijstellingsmogelijkheden. Al deze activiteiten staan hoog op de agenda de komende tijd.
⏐ 75
5. Indalen niveau 1 mbo in vmbo
5.1 Inleiding Bij de invoering van het vmbo is onrust ontstaan over de toekomst en de positie van de ‘A-leerlingen’ van het vbo. Net als de B- en Cleerlingen moesten zij het programma van de basisberoepsgerichte leerweg (bbl) gaan volgen. Dit programma zou te overladen, te moeilijk en te weinig praktisch zijn, met name voor A-leerlingen. Scholen zochten eigen oplossingen. Binnen de basisberoepsgerichte leerweg is daardoor een variant ontstaan, namelijk de leerwerktrajecten (lwt). Van een experiment, waarvoor scholen zich eerst moeten nomineren en kwalificeren en dat gemonitord werd, zijn de leerwerktrajecten een volwaardige leerroute binnen de bbl geworden, die met een diploma wordt afgesloten. Voor het diploma basisberoepsgerichte leerweg/leerwerktrajecten moeten leerlingen examen doen en ten minste een voldoende (6) halen voor Nederlands en een beroepsgericht programma. Dit blijkt voor een groep leerlingen niet haalbaar, óf omdat ze niet kunnen (met name Nederlands blijft voor leerlingen een struikelblok) óf omdat ze niet willen of niet passen in het onderwijssysteem. "Deze leerlingen willen hun mouwen wel opstropen, maar niet in de schoolbanken zitten", aldus een leerlingbegeleider niveau 1 vmbo. Track 21 Binnen het groene onderwijs is vrij snel na de start van het vmbo het initiatief genomen tot de ontwikkeling van een nieuwe variant op de basisberoepsgerichte leerweg. Doel van dit experiment, binnen het groene onderwijs bekend als Track21, was: het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen vmbo-groen basisberoepsgerichte leerweg niveau 1 mbo-groen voor leerlingen die niet in staat zijn een diploma vmbo bbl of vmbo bbl/lwt te behalen.
⏐ 77
Het project Track21 liep van 2000 tot 2003. Aan het eind van het project maakten de betrokkenen zich zorgen over de vraag of de verworvenheden van het project beperkt zouden blijven tot het groene onderwijs of doorgetrokken zouden worden voor het hele vmbo. Net voor het formele einde van het project werd de 'Tijdelijke beleidsregel assistentenopleiding in het vmbo' in Uitleg gepubliceerd (Uitleg 31, 17 december 2003). In het kader van deze beleidsregel is het voor alle vmbo-scholen mogelijk een verzoek in te dienen om vanaf het derde leerjaar van de inrichtings- en examenvoorschriften van de WVO af te wijken. Deze afwijking kan worden toegestaan in verband met het aanbieden van onderwijs in het vmbo dat voldoet aan de eindtermen en kwaliteitseisen van een assistentenopleiding als bedoeld in artikel 2.2.2. van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Hiermee zijn belangrijke verworvenheden van Track21 behouden gebleven voor het onderwijs en is een (tijdelijke) nieuwe variant ontstaan op de basisberoepsgerichte leerweg.
5.2 Vmbo vestiging AOC Clusius College, Alkmaar Nieuw onderwijstraject voor anderslerende leerlingen Track 21-leerlingen hebben (weer) zin in leren! Onderwijs voor leerlingen van wie wordt verwacht dat ze geen vmbo-diploma kunnen halen. Dat was en is Track 21 in de vmbogroenvestiging van het AOC Clusius College in Alkmaar. De school was één van de vier pilotscholen voor deze vorm van vraaggestuurd leren. Het blijkt een groot succes. De leerlingen hebben plezier in leren en stromen zelfs door na het behalen van een niveau 1kwalificatie.
⏐ 78
Naam
AOC Clusius College vmbo Groenschool 'Streekschool Groene Sector' Website www.clusius.nl Locaties AOC Clusius College Drechterwaard 16, 1824 EX Alkmaar Contactpersoon Tieneke Schermerhorn Leerlingen 3800 (2003) Onderwijssoort vmbo-groen Sectoren Groen: Bloemen- en Tuincentrumbranche, Dierverzorging, Groene Ruimte (alleen bbl), Paardenhouderij, Veehouderij, Voeding Leerwegen bbl-1, bbl/lwt, kbl, gl Specialisme Assistentenopleiding Overige informatie De vmbo-groen vestiging is een van de vier pilots van Track 21. Track 21 De vmbo-vestiging van het AOC Clusius College in Alkmaar was één van de vier pilotscholen van het project Track 21. In dit landelijke pilotproject ontwikkelden de pilotscholen een exclusief traject voor leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo-groen met een lwoo-indicatie van wie verwacht werd dat zij niet in staat waren een diploma te halen, maar wel een niveau 1-kwalificatie van het mbo. Samen met de drie andere Track 21-pilotscholen legde het Clusius College in Alkmaar feitelijk de basis voor de landelijke beleidsregel assistentenopleiding. De andere drie pilotscholen waren de vmbovestiging van het Groen College in Goes, De Groene School van AOC Friesland in Heerenveen en de vmbo-groen vestiging van Helicon Opleidingen in Nijmegen. Track 21 was een project van drie jaar (2000-2004) in een samenwerkingsverband van de AOC Raad, APS en SLO. Vraaggestuurd leren Voor alle duidelijkheid: Track 21 was geen leerwerktraject en geen impulstraject. Na een inhoudsgerichte aanpak in het begin, werd al snel duidelijk dat een andere onderwijsbenadering effectiever was voor deze groep anders lerende leerlingen. Daarom koos het Clusius
⏐ 79
College voor vraaggestuurd leren. Het kernteam volgde daartoe verschillende trainingen van het APS, zoals een inleiding in Natuurlijk Leren, het opstellen van prestaties en het voorkomen van terugval tot traditioneel docentengedrag. Het kernteam kreeg ondersteuning van SLO, met name in de legitimering van de wettelijke vereisten (Wet Voortgezet Onderwijs en Wet Educatie en Beroepsonderwijs) in de nieuwe onderwijsbenadering. Informatie over de successen van Track 21 is te vinden op de website van de AOC Raad (www.aocraad.nl; zoeken op Track) en in deel 2 van de vmbo-reeks van SLO: 'Indalen van assistentenopleidingen (niveau 1) in het vmbo'(SLO 2005). Resultaat In 2003 werd een tussentijdse succesmeting van Track 21 opgemaakt. Hoewel er pas in 2004 echt geoogst werd met diploma’s voor de grote groep Track 21-leerlingen was het succes van deze aanpak al zichtbaar. Track 21-onderwijs lokt andere vmbo-scholen tot overname, want Track 21-leerlingen gingen succesvol door met hun schoolloopbaan. Track 21 had in december 2003 in totaal 83 leerlingen. Daarvan waren 21 leerlingen voor de zomervakantie klaar met Track 21 en zijn ze allemaal doorgestroomd naar mbo-opleidingen op niveau 2. Van deze 21 leerlingen hebben er 18 een mbo niveau 1-diploma gehaald (= 86%). De meeste Track 21-leerlingen (15) gingen door in het groene onderwijs, een zestal koos voor een ROC-opleiding in andere sectoren. Het feit dat deze leerlingen toegang hebben tot ROC niveau 2 was een vorm van Track 21-erkenning ‘buiten de eigen groene onderwijswereld’. "Track 21-leerlingen hebben zin in school! Dat is het eerste zichtbare succes dat we kunnen meten", aldus een projectleider. "Ze gaan door met leren, al dan niet in het bezit van een niveau 1-kwalificatie. Maar liefst 86% van de leerlingen heeft deze kwalificatie. Het plezier in leren is aangewakkerd en na hun 4e jaar leren zij verder voor hun beroep. Het eerste en belangrijkste outcomecriterium dat 70% van de Track 21-risicoleerlingen vanaf 2004 een kwalificatie mbo niveau 1 behaalt, werd dus met 86% ruimschoots gehaald."
⏐ 80
Succesfactoren Nieuw concept en sterke schouders Binnen de pilotschoolorganisatie bleek in het eerste Track 21-jaar 2000-2001 de noodzaak van een vast docententeam voor het ontwerpen en later het uitvoeren van Track 21-onderwijs. Er was behoefte aan een onderwijsconcept dat de nieuwe praktijk van leren aanstuurt. Er was behoefte aan docenten die hun kwaliteiten wilden ontwikkelen om op maat onderwijs te geven aan deze leerlingen in plaats van vaardig les te geven vanuit vakmethoden. Er was behoefte aan mensen met sterke schouders die de strijd om de interne en externe legitimering van dit onderwijs aandurfden. En er waren mensen nodig met een lange adem, want het ging om een onbekend proces. Support In de eigen schoolorganisatie hebben de pilotscholen gewerkt met een kernteam, een bezielende projectleider in de school en support in de eigen organisatie en van de schooldirectie. Een krachtige projectleider en support van de directie zijn heel belangrijk. Vooral de interne en externe legitimering van Track 21 gaat boven de kracht van docenten uit, die in de eerste plaats gericht zijn op het primaire proces. Uitwisseling De pilotscholen hebben daarnaast ook het projectniveau gebruikt om sturing te verkrijgen. Met projectdagen om producten en ervaringen uit te wisselen, te delen en te evalueren; halfjaarlijkse evaluatiegesprekken met de projectleiding en workshops en productpresentaties aan collega-scholen. Binnen het netwerk niveau 1 is het voor scholen nog steeds mogelijk ervaringen uit te wisselen. Meer informatie hierover is verkrijgbaar bij Henny Jacobs (
[email protected]) en Dirk van Barneveld (
[email protected]) Valkuilen Bemensing Een kernteam formeren bij het invoeren van onderwijsinnovaties ligt voor de hand, maar een dergelijk team kan vaak maar beperkt bemenst worden, omdat het aantal leerlingen dat deel neemt aan het innovatieve project beperkt is. Een te klein kernteam kan het vele
⏐ 81
experimenteerwerk niet dragen. Praktijkervaring leert dat een kernteam een omvang moet hebben van 4 tot 8 mensen om succesvol te zijn. Daarnaast is uiteraard de support van de schooldirectie van groot belang. "In Alkmaar zijn we in het begin uitgegaan van een (beperkt) aantal vakdocenten. Vakspecialisten maar wel met een opleiding en ervaring met deze specifieke groep leerlingen. Collega’s uit het so, svo, het basisonderwijs en de niveau 1 opleidingen van onze buren, het mbo-groen. Werkenderwijs kwamen wij er in het eerste Track 21jaar achter dat het beter werkt met een vast docententeam om deze specifieke vorm van onderwijs te ontwerpen en uit te voeren. Wij wilden serieus op weg naar een onderwijsconcept dat de nieuwe praktijk van leren aanstuurt. Door vast te houden aan de vakkenlijn, de bevoegdhedenstructuur, een vaste lessentabel, theorie- en praktijklokalen, een scheiding tussen algemene vakken en beroepsgerichte programma’s, schools leren liepen wij vast", zo verwoordt de projectleider. Projectleider te centraal “De rol van projectleider is cruciaal in een vernieuwing, onze ervaring leert dat de projectleider moet geloven, moet kunnen aansturen en moet kunnen laten zien wat indalen van niveau 1 is”, aldus een projectmedewerker (Heerenveen, november 2003). Voor Alkmaar was de leerervaring “bind het indalen van niveau 1 niet te veel aan één persoon, omdat ziekte dan desastreus is” (mei 2002). Wij ervoeren dat als de projectleider alle taken en verantwoordelijkheden op zich neemt, er weinig wordt uitgedragen aan kennis en ervaring en het draagvlak van zo’n onderwijsverandering dus mager blijft. "Door het plotselinge wegvallen door ziekte van de projectleider (mei 2002) werden wij keihard geconfronteerd met dit feit. Het project lag meteen op zijn gat en wij hadden alles en iedereen binnen het (kern)team nodig om verder te kunnen gaan. Wij hebben dit opgenomen als leermoment, wat overigens mooi paste in onze onderwijsbenadering. Wij werden nu nog meer uitgedaagd onze zelf opgestelde prestaties uit te voeren en te volbrengen, terwijl de alledaagse klassenpraktijk gewoon doorging. Achteraf gezien was dit
⏐ 82
een gigantisch vliegwiel in ons denken, in ons eigen gedrag en dat van de leerlingen", aldus de projectleider.
5.3 Emmacollege, Heerlen Individuele leertrajecten in Parkstad/Heuvelland Je bent vrij je eigen keuzes te maken, maar je bent zelf verantwoordelijk voor de consequenties van je keuze In het oostelijk deel van Zuid-Limburg werken twee vmbo-scholen en een ROC in een samenwerkingsverband aan onderwijs op maat, dat uitgaat van de mogelijkheden van de individuele leerling. Nietwillers en niet-kunners worden zo behoed voor vroegtijdige uitval en verlaten de school met een diploma op zak. Naam Website Locatie
Emmacollege (Heerlen) www.emmacollege.nl Emmacollege (Heerlen) Postbus 189, 6430 AD Hoensbroek Contactpersoon Wiel Cals (directeur onderwijs en begeleiding) Leerlingen 1900 Onderwijssoort havo / vmbo / lwoo Sectoren Ict, Techniek, Zorg & Welzijn, Economie Leerwegen Alle Specialisme Assistentenopleiding Overige informatie Samenwerkingsverband vmbo-mbo Parkstad/Heuvelland, Scholengemeenschap Sophanium in Nijswiller, het Emmacollege in Heerlen en het ROC Arcuscollege in Heerlen Parkstad/Heuvelland, het zuidoostelijke deel van Zuid-Limburg, staat bekend als een regio met een zwakke sociaal-economische structuur. Het opleidingsniveau in Heerlen en omgeving ligt laag, de werkloosheid is hoog. Veel leerlingen zitten aan de onderkant van het vmbo en het percentage vroegtijdige schoolverlaters is hoog. Het vmbo bood weliswaar lwoo, leerwerktrajecten en praktijkonderwijs, maar dat waren slechts voor een deel adequate onderwijsoplossingen voor deze grote groep.
⏐ 83
Er werd een meer structurele benadering uitgewerkt, met maatwerk als uitgangspunt. Maatwerk gericht op leerarrangementen die de kans op vroegtijdig schoolverlaten verkleinen en leiden tot een hoger percentage gekwalificeerden in het mbo. Daarvoor was nauwe samenwerking nodig tussen de scholen voor voortgezet onderwijs, het regionale mbo en het bedrijfsleven. In 2003 keurde het Ministerie van OCenW de aanvraag voor het regionale vernieuwingsproject vmbo goed. In dit samenwerkingsverband vmbo-mbo Parkstad/Heuvelland van het Emmacollege in Heerlen, de scholengemeenschap Sophianum in Nijswiller en het ROC Arcuscollege in Heerlen zijn alle ingrediënten voor het ontwerpen van ‘individuele leerarrangementen voor vmboleerlingen voor wie diplomering niet aan de orde is’ volop aanwezig. Dit project is ingebed in het Samenwerkingsverband vmbo-mbo Zuid-Limburg en vormt zo de opmaat voor invoering in de hele regio. Het Emma College heeft gekozen voor een integrale aanpak van het onderwijs aan risicoleerlingen. Het indalen van assistentenopleidingen in het vmbo maakt hiervan onderdeel uit, maar vormt niet het enige speerpunt van de school. Individuele leertrajecten Het beoogde resultaat van de inspanningen is 'individuele leerarrangementen voor vmbo-leerlingen voor wie diplomering niet aan de orde is'. Het gaat om een groep van 45 leerlingen: dertig op het Emmacollege en vijftien op het Sophianum. Hoe ziet zo'n individueel leerarrangement er uit? Afhankelijk van de indicatie is het programma breder of juist smaller, zijn er andere verhoudingen bij het binnenschools en buitenschools (stage) leren en is er individuele zorg en begeleiding. De uitwerkingen zijn per leerling verschillend, maar ze zijn wel allemaal gebaseerd op het onderwijsconcept van contextrijk leren, competentieprofielen per leertraject en portfolio-opbouw per leerling.
⏐ 84
Beoogd resultaat Binnen twee jaar na invoering moet dit onderwijsmodel leiden tot minder vroegtijdig schoolverlaten op het vmbo en mbo en meer leerlingen met een startkwalificatie op mbo 2-niveau. Door de contacten van de initiatiefscholen in het Samenwerkingsverband is de overdracht naar westelijk Zuid-Limburg en Maastricht met het overige regionale vmbo en het ROC Leeuwenborgh min of meer gegarandeerd. Vmbo neemt het voortouw Bij de nauwe samenwerking tussen de beide vmbo-scholen en het ROC neemt het vmbo de verantwoordelijkheid voor het gehele opleidingstraject. Na vier (of vijf) jaar wordt het traject binnen het vmbo afgesloten. Het mbo erkent het traject, via een EVC-procedure, als voldaan is aan de eisen van een mbo niveau 1-kwalificatie. De leerling verlaat het vmbo dus met een diploma. Het vmboprogramma van deze leerroute borduurt voort op de opzet van leerwerktrajecten. Dat betekent beperking van het aantal vakken tot Nederlands en een beroepsgericht programma, waar nodig aangevuld met binnen- en buitenschoolse programmaonderdelen. De scholen werken nauw samen met de bedrijven in de regio. Ontwikkelagenda Dit onderwijsmodel vraagt een grondige voorbereiding voordat het kan gaan draaien. Het is een complex proces, want het gaat om een kwetsbare doelgroep en een ingrijpende vernieuwing waar veel partijen bij betrokken zijn. De uitvoering in de praktijk is verspreid over twee schooljaren. In 2004-2005 wordt het traject eerst op bescheiden schaal ingevoerd in de vorm van een proeftuin per school/mbo-sector. In 2005-2006 volgt dan de brede invoering van het nieuwe onderwijsmodel. Er komt een draaiboek van het project. Alle producten worden verzameld en gepubliceerd. Aan het eind van het schooljaar 2005-2006 is er een overdrachtsconferentie waarbij het model onder de aandacht wordt gebracht van andere regio's.
⏐ 85
Portfolio en warme overdracht Alle scholen die deelnemen in het regionale aansluitingsproject vmbo-mbo Zuid-Limburg, waaronder het Emmacollege Heerlen, gebruiken het portfolio, leerwegdossier, Persoonlijk Ontwikkel Plan en Dossier Leerweg Ondersteunende Activiteiten als strategische keuzen. Er zijn dus gestandaardiseerde protocollen en procedures. Daarnaast gebruikt het Emmacollege een eigen inlichtingenformulier bij de overgang naar het mbo. Leerlingvolgsysteem Bij leerlingbegeleiding hoort ook vastlegging, registratie. Maar wat leg je vast? Dat wat vastgelegd wordt, moet een functie hebben voor het vervolg. Zaken die in een leerlingdossier worden vastgelegd dienen als structurering en de voortgang van de leerroute van de leerling. Het Emmacollege werkt in het leerlingvolgsysteem met leerlingdossiers. De inhoud van het leerlingdossier is opgesplitst in vier deeldossiers: − Portfolio − Leerwegdossier, − Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) − Dossier Leerweg Ondersteunende Activiteiten. Al deze deeldossiers hebben onderling grote raakvlakken en bepalen mede elkaars inhoud. Je zou het je kunnen voorstellen als een klapper met een aantal tabbladen en een indeling in verschillende rubrieken. Naar behoefte krijgt het ene deeldossier meer aandacht dan de andere. Zo zal er bij een leerling die zijn leerroute zonder problemen volgt, geen behoefte zijn aan Leerweg Ondersteunende Activiteiten en blijft dat dossier dus leeg. Portfolio In het portfolio staan alle competenties die van belang zijn voor de verdere maatschappelijke carrière van de leerling. Het is dus een uitgebreid curriculum vitae. Deze informatie wordt gebruikt als een ‘actieve’ verzameling gegevens. Bijvoorbeeld bij terugkoppeling naar het POP en het Leerwegdossier. De competenties zijn standaard beschreven en voorzien van bewijzen. Het heeft een pedagogische functie om de leerling verantwoordelijkheid te geven bij deze beschrijving van competenties.
⏐ 86
Leerwegdossier Het leerwegdossier structureert de leerweg van de leerling. Het dossier bevat informatie over verschillende startmomenten, overgangssituaties, benodigde gegevens, planning en verwijzing naar leerwegondersteunende activiteiten. Kortom, een handzame beschrijving van de leerroute in al zijn facetten. Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) Het Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) bevat de planning van de activiteiten tijdens de leerweg, gerelateerd aan de doelstellingen die zijn geformuleerd. Deze worden samen met de leerling vastgesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gegevens uit het portfolio, het leerwegdossier en uit gesprekken met de leerling. De feitelijke planning van de activiteiten is terug te vinden in het leerwegdossier. Dossier Leerweg Ondersteunende Activiteiten Het Dossier Leerweg Ondersteunende Activiteiten bevat de verslagen van de verschillende ‘behandelaars’ van de leerwegondersteunende activiteiten. Deze verzameling van verslagen blijft in de kast van de behandelaar of trainer. De leerling of de ouders van de leerling kan of kunnen het dossier op aanvraag inzien. Kanttekeningen Er zijn ook enkele kanttekeningen te plaatsen bij het gebruik van de hiervoor genoemde instrumenten. Het regionale vmbo – en dus ook het Emmacollege – is consistent in het gebruik. Mbo-docenten zijn echter niet betrokken geweest bij de besluitvorming, ontwikkeling en implementatie van deze instrumenten en weigeren deze daadwerkelijk te gebruiken. In de leerwerktrajecten is de overdracht gelukkig ‘warmer’: docenten uit het vmbo en mbo werken nauw samen, zij het op basis van persoonlijke kwaliteiten en minder door aansturing van mboleidinggevenden. Voor het gebruik van het Inlichtingenformulier geldt eigenlijk hetzelfde: mbo-docenten gebruiken het instrument niet of nauwelijks, onder het hardnekkige motto: “het maakt niet uit waar ze vandaan komen of wie ze zijn, wij gaan er hier zelf mee aan de slag”. De kwaliteit van de intake in het mbo is dus sterk docent-,
⏐ 87
plaats- en opleidingafhankelijk. Als er überhaupt al een intake wordt gedaan. Rol van de leerling Het Emmacollege wil leerlingen laten leren in betekenisvolle contexten. Uitgangspunt is: je bent vrij je eigen keuzes te maken, maar je bent zelf verantwoordelijk voor de consequenties van je keuzes. Op deze manier wil het college het zelfbewustzijn van leerlingen vergroten. In 1988 werkte men al met de zogeheten Grote Praktische Opdracht, een stage in klas 3. Het was een uitwerking van een leeren werkmodel uit het Zwitsers voortgezet onderwijs. Met medewerking van het Techno Park Educatie – een initiatief van een aantal Zuid-Limburgse vmbo-scholen – bestaat er nu een goed functionerend regionaal stagebureau.
⏐ 88
6. Integrale aanpak
6.1 Inleiding In toenemende mate krijgt de aansluiting in de beroepskolom aandacht. Met name de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Een goede zaak, vooral voor de leerling, zou je zo denken. Maar ondanks alle inspanningen van platforms, netwerken, samenwerkingsverbanden en regionale projecten zijn de resultaten om te komen tot een werkelijk naadloze aansluiting toch relatief beperkt. Ondanks inhoudelijke vergelijkingen, doorstroomregelingen en indaling van kwalificatiestructuren wordt de gemiddelde leerling nog steeds geconfronteerd met problemen die eigenlijk niet zijn probleem mogen zijn. Problemen met doorlopende leerlijnen tussen twee of meerdere onderwijsinstellingen zijn vaak van organisatorisch aard. Het Ministerie van OCenW, en met hen vele andere organisatie, waaronder diverse platforms2 en organisaties3, zoeken mee naar oplossingen. Het zijn geen structurele oplossingen maar veelal faciliterende activiteiten: beleidsruimte, financiën, wet- en regelgeving om de werkelijk doorlopende leerlijnen voor de leerling te ontwikkelen. Inmiddels weten we dat bij het garanderen van doorlopende leerlijnen (in zowel verticale als horizontale en diagonale) een integrale aanpak gewenst is. De (regionale) praktijk moet zelf met de echte oplossingen komen. Oplossingen die echter vaak niet binnen het eigen instituut geregeld kunnen worden. Voor het beroepsonderwijs zijn dat oplossingen: − binnen de instituten: • op strategisch niveau (directies en college van besturen)
2
Platform Beroepsonderwijs, Platformberoepsgerichte vakken, Platform VVVO, Platform
Determinatie. 3
BVE Raad, AOC Raad, Schoolmanagers_VO, CLN
⏐ 89
•
op tactisch niveau (de opleidingsmanagers, de onderwijskundigen, de tweedelijns begeleiders, decanen) • op operationeel niveau (docenten en begeleiders) − regionaal: • collega vmbo-scholen (onder andere via regionale arrangementen) • afdelingen/opleidingen en/of sectoren van het vervolgonderwijs (ROC en/of AOC) en • het regionale bedrijfsleven Formeel vastgelegde afspraken tussen management van vmbo en ROC in convenanten blijken geen oplossing te zijn. Doorlopende leerlijnen kunnen alleen gegarandeerd worden als alle lagen in de verschillende instituten doordrongen zijn van het nut en noodzaak van een ononderbroken leerweg. Maatwerk, het ‘spreken’ en het ‘begrijpen’ van elkaars taal (vmbotaal versus mbo-taal en omgekeerd), het echt kunnen waarderen van evc’s en/of portfoliogegevens zijn gemeenschappelijke verantwoordelijkheden voor zowel het aanleverend als het vervolgonderwijs. De onderwijsinstellingen zullen veel meer dan ooit te voren moeten zoeken naar antwoorden op vragen van de individuele leerling. Anderzijds zullen zij het oor te luister moeten leggen om deze individuele, persoonlijke vraag in overeenstemming te brengen met de vraag uit de maatschappij en het bedrijfsleven. Diverse, succesvolle, projecten kenmerken zich door enkele essentiële succesfactoren: − een 'werkelijk' doorlopend programma (aanbod- of vraaggestuurd) zonder enige doublure in onderwijsleerstof − een gezamenlijke taal die door vmbo en mbo(docenten) gelezen, geschreven en begrepen wordt en − het liefst alles onder een dak en onder een regie De opleiding TeC Amsterdam kenmerkt zich door het feit dat vmbo bovenbouw en het mbo Techniek in een en hetzelfde gebouw zijn ondergebracht. Het Zuiderpark College en het ROC Zadkine in Rotterdam hebben gezamenlijke projecten gestart, die de moeite van het beschrijven waard zijn.
⏐ 90
6.2 TeC Amsterdam Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo; factoren voor een succesvolle doorloop in de beroepskolom. Met blauwdruk-denken red je het niet. De dagelijkse praktijk laat zich meer leiden door een plan-do-act model. Een werkelijk doorlopende leer- en begeleidingslijn; dat vormt de uniciteit van TeC Amsterdam. Na het afronden van de vmbo bovenbouw (Techniek) kunnen de leerlingen binnen de school doorstromen naar het mbo. Dat heeft grote voordelen: het programma loopt in principe gewoon door. Naam school Website Locatie
Contactpersoon Leerlingen Onderwijssoort Sector/afdelingen Leerwegen Overige informatie
TeC Amsterdam, onderdeel van het ROC ASA www.tecamsterdam.nl TeC Amsterdam Vlaardingenlaan 25, 1062 HM Amsterdam tel: 020-4879400 Ab Kools, directeur vmbo: ruim 200, mbo: ruim 400 bovenbouw vmbo en mbo sector Techniek Techniek met: bouw; elektro; licht, beeld en geluid; metaal; schilderen; voertuigen vmbo: kbl, bbl mbo: bol, bbl TeC Amsterdam is een gezamenlijke onderneming voor vmbo en mbo van ISA (Interconfessionele Scholengroep Amsterdam) en ROC ASA. Het vmbo en mbo is in een gebouw gevestigd en biedt een doorlopende programma aan.
Aanleiding TeC Amsterdam is in 2001 ontstaan uit het samenbrengen van de technische afdeling van ROC ASA te Amsterdam (voorheen het Europa College) met de vmbo-Techniek afdeling van de ISA scholengemeenschap Nieuw-West voor voortgezet onderwijs. Daarmee kunnen leerlingen bij TeC zowel hun vmbo als hun mbo-
⏐ 91
opleiding volgen. De combinatie is voortgekomen uit onderwijskundige motieven, zoals de wens tot verbetering van de doorstroom en de invoering van competentiegericht onderwijs. Maar ook het teruglopend aantal leerlingen van beide opleidingen, in de technische sector veel voorkomend, speelde een belangrijke rol. De kern van vernieuwing TeC Amsterdam kenmerkt zich allereerst doordat de vmbo bovenbouw en het mbo gezamenlijk in een gebouw zijn gevestigd. Op deze manier zijn doorlopende leerlijnen binnen de sector Techniek vanuit het vmbo naar alle mbo-opleidingen in de praktijk gerealiseerd. Leerlingen uit de basis- en/of kaderberoepsgerichte leerweg kunnen naadloos doorstromen, waardoor zij versneld hun beroepskwalificatie kunnen behalen. Daarnaast realiseert TeC Amsterdam ook een doorlopende begeleidingslijn. De zorg en begeleiding blijft niet beperkt tot het vmbo-deel, maar loopt door, zolang de leerling/deelnemer daar behoefte aan heeft. TeC Amsterdam heeft daar de organisatie op aangepast; docententeams begeleiden de leerlingen/deelnemers schoolsoort overstijgend. Er wordt nog gezocht naar de meest efficiënte manier van begeleiden. Daarbij staat niet altijd alleen maar de leerling voorop; er wordt ook gedacht aan de optimalisering van professionele inzet. Door de invoering van het ‘Nieuwe leren’ en de unieke combinatie vmbo/mbo sector Techniek biedt TeC Amsterdam nieuwe afdelingsoverstijgende maatwerktrajecten. Een voorbeeld hiervan is de opleiding "Licht, beeld en geluid" en daarnaast is ook het opleidingsdomein "Jachtbouw en watersport" in ontwikkeling. Theorie versus Praktijk In Nederland zijn momenteel maar een beperkt aantal voorbeelden te geven van een vmbo-bovenbouw en mbo combinatie: dezelfde organisatie, doorlopende leerlijnen, een docententeam onder dezelfde regie en alle opleidingen onder hetzelfde dak. Theoretisch dé succesfactoren voor ononderbroken leerlijnen. De praktijk kent echter een aantal knelpunten die individuele, doorlopende leerlijnen in de weg staan, problemen die overigens niet uniek voor TeC Amsterdam zijn. De praktische problemen zijn:
⏐ 92
Problemen voortkomend uit het samenvoegingproces met vooral praktische, organisatorische en culturele gevolgen. TeC Amsterdam heeft onder meer te maken met 'twee besturen, twee wettelijke kaders (vo en bve), twee CAO's, twee inspecties'. Volgens Ab Kools, directeur, is de afstemming van de leerroutes en de leerinhouden nog het gemakkelijkste deel van de klus. Problemen waar de school zelf minder vat op heeft. Deze zijn het gevolg van bestaande wet- en regelgeving en betreffen: − Doorlopende leerlijnen vereisen een flexibilisering ten aanzien van de instroommomenten. De teldatum van 1 oktober (waarop het bekostigingssysteem van deze sector is gebaseerd) wordt in toenemende mate een stagnerende factor bij de invoering van maatwerktrajecten voor leerlingen − Doorlopende leerlijnen, in combinatie met bijv. het competentiegericht leren, duaal leren en leerwerktrajecten, maken steeds meer gebruik van buitenschoolse activiteiten. Buitenschools leren vereist voldoende stage/BPV-plaatsen en voldoende begeleiding. ‘Een spoedprocedure voor het accrediteren van BPV-bedrijven zou voor m.n. niveau 1 in de grote steden buitengewoon wenselijk zijn om de schaarste aan BPV-plaatsen te overwinnen', aldus Ab Kools'; − De horizontale doorstroom in het vmbo is niet optimaal. Leerlingen die gekozen hebben voor de kaderberoepsgerichte leerweg kunnen, als zij zakken voor het centraal examen, geen diploma op het niveau van de basisberoepsgerichte leerweg krijgen; het jaar moet dan volledig opnieuw gedaan worden. Zo kan de leerling ook niet doorgaan met niveau 2 mbo en na een jaar opnieuw centraal examen vmbo doen, omdat deze inschrijvingswijze (nog) niet mogelijk is. − Doorlopende leerlijnen vereisen doorlopende zorg- en/of begeleidingslijnen. De (intensieve) begeleiding zou met name voor een deel van de vele zorgleerlingen in het mbo gecontinueerd moeten kunnen worden. De bekostiging (incl. die van ESF) is echter niet voldoende om die begeleiding te kunnen bieden. Scholen die momenteel integrale ondersteuning/begeleiding wensen te bieden, in het kader van de samenwerking school – bedrijfsleven – gemeente jeugdzorg en dergelijke lopen ook tegen het probleem aan dat Jeugdzorg leerlingen vanaf 18 jaar niet meer mag bedienen!
⏐ 93
−
Ab Kools constateert nog een probleem als het gaat om werkelijk doorlopende leerwegen: 'Het verplichte centraal vmbo-examen is gebaseerd op afdelingsgewijs opleiden terwijl er geen arbeidsmarkt kwalificatie wordt behaald. Wij zouden brede technische basiscompetenties willen aanbrengen (breder dan ‘Techniek-Breed’) als toegesneden voorbereiding op een mbo-leerweg. Er kan een schoolgebonden diploma en een (digitaal) portfolio worden aangeboden."
Resultaten Ab Kools naast directeur ook een van de ‘ambassadeurs’ van TeC Amsterdam, is trots op wat er tot nu toe is bereikt. "We denken binnen TeC Amsterdam een antwoord te geven op veel van de nieuwe ontwikkelingen in zowel het vmbo als mbo; competentiegericht onderwijs en de manier van begeleiden daarbij. Maar ook spelen wij in op de ontwikkelingen van nieuwe opleidingen, op basis van de behoefte van de leerlingen cq. de vraag uit de omgeving (regionale bedrijfsleven). Zo hebben we nu voor de doorloop van bijv. de opleiding 'Licht, beeld en geluid' zeer nauwe contacten met productiebedrijven, theaters enz. waar onze leerlingen volop ervaringen kunnen opdoen. Samen met leerlingen, docenten en het bedrijfsleven kijken we hoe we deze opleiding in het vmbo en mbo vorm kunnen geven." Het project voor de afdeling Bouwtechniek is een mooi voorbeeld van schoolsoortoverstijgend leren. In dit project wordt, onder leiding van een (externe) aannemer, een deel van de school verbouwd. De leerlingen van de afdeling bouw (onder andere schilderen, timmeren) maken dit geschikt voor het competentiegericht onderwijs. Het project wordt door zowel leerlingen van het vmbo, niveau 1 en 2, als van niveau 4 uitgevoerd; waarbij de niveau 4 leerlingen liefst al ‘verantwoordelijkheid’ krijgen voor de begeleiding van niveau 1 en 2 deelnemers. Verbeterpunten "Ik hoop in 2010 in ieder geval de doorlopende leerlijnen gerealiseerd te hebben. Want we zijn er echt nog niet. We moeten bijvoorbeeld op korte termijn een antwoord geven op de ontwikkelingen ten gevolge van de herstructurering van de basisvorming. Het is ook onzin te denken dat je er na zo’n korte periode al bent. Het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen is geen
⏐ 94
lineair proces. Een dergelijk proces kent geen duidelijke fasering waarbij de ene fase afgerond is voordat de volgende fase opgestart kan worden. Er is sprake van action learning. Het proces om te komen tot doorlopende leer-, zorg- en begeleidingslijnen, is een niet op zichzelf staande ontwikkeling. Ze moeten gerealiseerd worden, maar we zullen dat moeten doen in nauwe relatie met alle andere veranderingen binnen vmbo en mbo (nieuwe kwalificatiestructuur, nieuwe vormen van toetsing, ontwikkelingen binnen niveau 1 opleidingen, AKA-opleiding, en ook diverse Amsterdamse initiatieven). De dagelijkse praktijk laat zich dan ook meer leiden door een plan-do-act verbetermodel. Doen is het uitgangspunt ervoor." Ab Kools geeft aan in de komende periode ook meer aandacht te willen besteden aan het zgn. 'meta-leren' (leren van de praktijk van leren); wat steken we er nu zelf van op, en wat kunnen we ervan leren voor verbetering van onze kwaliteit. "Het gaat om een rijpingsproces dat je als schoolorganisatie zelf moet doormaken, liefst collectief en bewust.´ Succesfactoren Inhoudelijk zijn de doorlopende lijnen gedeeltelijk gerealiseerd. Alles in één gebouw, met één docententeam, geen onderscheid meer tussen vmbo en mbo-leerlingen/deelnemers. "Op deze wijze kunnen we een antwoord geven op vele veranderingen in zowel het vmbo als het mbo. We spreken nagenoeg dezelfde taal. Dat zijn enkele succesfactoren. Er zal echter wel intern gewerkt moeten worden aan de cultuurverschillen tussen vmbo en mbo en avo- en beroepsgerichte vakdocenten", aldus Ab Kools. Tips Probeer niet met het oude ‘blauwdruk-denken’ een dergelijk complex proces te sturen want dat gaat niet werken. Er spelen teveel niet direct beheersbare factoren een rol. Belangrijk is dat medewerkers goed geschoold worden, hun rol als regisseur van leerloopbanen kunnen vervullen, coach durven en kunnen zijn en niet alles primair bekijken vanuit hun technisch domein. Het meest wezenlijke is het voeren van een open dialoog en het stellen van vertrouwen in elkaar stellen, durf te experimenteren.
⏐ 95
6.3 Dubbelportret ZPC en Zadkine, Rotterdam Een regionaal probleem? Verschillende oorzaken hebben bij zowel het Zuiderpark college als bij het ROC Zadkine geleid tot interessante ontwikkelingen. De cijfers: ten eerste kampt Rotterdam en de regio Rijnmond met een aantal complexe vraagstukken. Een zeer groot aantal uitvallers uit het vmbo dreigen door de recessie tussen wal en schip te raken. Van de vier grote steden is de werkeloosheid onder jongeren in Rotterdam het grootst. De deel- en regiogemeenten ten zuiden van Rotterdam tot en met de Zuid Hollandse eilanden kennen een hoge jeugdwerkeloosheid. Op de tweede plaats constateert men ook in Rotterdam een groei van het aantal niveau 1 en 2 mbo deelnemers. Maar een te groot percentage haakt voortijdig af. Binnen de technische sector is een toenemende behoefte aan hoger opgeleid personeel (Techniekbarometer Rijnmond 2003). Daarnaast is er de vraag naar breed opgeleide medewerkers die kennis hebben van de hele cyclus van een product, die ict toepassingen integreren in hun vakgebied en die kunnen samenwerken in een team; doorgaans mbo 3/4 en hbo-deelnemers. Deze problemen vragen om integrale oplossingen. De opleidingen moeten worden aangepast aan de vragen vanuit het bedrijfsleven. Meer dynamiek, vanuit de toepassing in de praktijk en een klantgerichte houding. De inhoud moet worden vernieuwd, op basis van de brede toepassingen, waarbij vakmanschap en dienstverlening aan elkaar worden gekoppeld. De sector Techniek kan deze problemen gedeeltelijk oplossen door de koppelingen aan andere sectoren als Zorg & Welzijn en Economie. De techniek wordt geplaatst in het kader van commerciële functies, in ondernemerschap, in management of marketing, in service, onderhoud en nazorg en in de creatieve toepassingen van het ontwerpen en innoveren. Edutech en Zap Education zijn resp. onderwijskundige projecten binnen een vmbo/praktijkschool (Zuiderpark College) en het ROC Zadkine. Deze projecten zijn voorbeelden van oplossingen op de geschetste problemen. De twee scholen willen met elkaar op zoek gaan naar doorlopende en aansluitende oplossingen. Beide projecten kennen een aantal verwante uitgangspunten:
⏐ 96
− − − −
Leren is een actieve bezigheid, waarin kennis, inzicht en vaardigheden worden verworven. Leren gebeurt in dialoog met anderen en door met anderen samen te werken. Leren gebeurt op basis van authentieke ervaringen in een authentieke context, waarin het geleerde direct toepasbaar is. Er is geen behoefte meer aan door vakkengescheiden onderwijsaanbod!
Naam Website locatie Contactpersonen Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen
Zuiderpark College www.zuiderpark.nl Zuiderpark College Huismanstraat 30, 3082 HK Rotterdam Henrique Dekkers 903 vmbo Economie, Techniek en Zorg & Welzijn gl, kbl, bbl, mbo-1, pro
Het Zuiderpark College met 'Edutech' en 'van eindstation naar tankstation' Het Zuiderpark College (ZPC) is enige tijd geleden gestart met interessante projecten. Het project Edutech: een leerlijn van leerjaar 3 vmbo tot startkwalificatie voor het mbo. Aanleiding was de grote daling van het aantal aanmeldingen voor de opleiding metaaltechniek in 2002. "Onze overtuiging is dat veel oorzaken van de gedragsproblematiek die speelt in de bovenbouw te wijten is aan demotivatie. Daarom moet je het proces van keuzes maken zo lang mogelijk open houden, zeker nog tot in de bovenbouw. Laat het afdelingsprogramma los, biedt meer bewegingsvrijheid voor leerlingen om de juiste keuze te maken en zorg er in ieder geval voor dat ze bij het ROC terechtkomen." Leerlingen ronden het programma in een jaar af. Een groot probleem is vooral de integratie van de avo-vakken en het beroepsgerichte programma Techniek. Er wordt gewerkt met portfolio's. Leerlingen doen aan het einde van de opleiding een 'masterproef' als examen. Omdat de onderwijsinspectie niet akkoord gaat met een portfolio zonder avo-vakken, biedt de school van
⏐ 97
januari tot en met april puur examentrainingen aan voor de avovakken. Het andere project 'Van eindstation naar tankstation' loopt op de locatie Huijsmanstraat, waar het praktijkonderwijs van het Zuiderpark College is gehuisvest. Door professionalisering van het praktijkonderwijs denkt het ZPC de leerlingen beter te kunnen binden aan de opleidingen waardoor de kans groter is dat zij de opleiding succesvol afmaken. Dit project heeft in eerste instantie gekozen voor de verdere professionalisering van de opleiding binnen de Horeca. Samen met het ROC Zadkine en Albron (landelijk cateringbedrijf) heeft het ZPC veel lesopdrachten ontwikkeld, die vooral buiten de deur uitgewerkt moeten worden, bijv. het door leerlingen laten cateren van de lunches bij het RIAGG. Naam Website locatie Contactpersonen Leerlingen Onderwijssoort Sectoren Leerwegen
ROC Zadkine www.zadkine.nl/smartsite252.html ROC Zadkine Jan Ligthartstraat 25, 3083 AM Rotterdam Piet Zegers (adjunctdirecteur) Petere Speekenbrink (beleidsmedewerker) 17.057 BVE Economie, Techniek en Zorg & Welzijn bol, bbl
Zap Education Het Zadkine wil onder de naam Zap Education, in nauwe samenwerking met partners als het Zuiderpark College, het regionale bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties of voorzieningen zoals het SKVR de komende jaren een nieuwe vorm van onderwijs in Rotterdam Zuid ontwikkelen. Zap Education is een onderwijsconcept gericht op loopbaanleren. Zap Education staat voor het zappen van opleidingen; het is in feite een nieuwe manier om je eigen leerroute te bepalen op basis van de methode natuurlijk leren. Bij Zap hoeven leerlingen nog niet te kiezen voor een beroep. Door middel van het kiezen van prestaties/opdrachten komen zij erachter welk beroep op dat moment het beste bij hen past.
⏐ 98
Samenhang ZPC en Zap Education De leervraag van de leerling staat centraal. Daarbij wordt geprobeerd een leeromgeving te creëren waarin voor de leerling relevante leerervaringen kunnen worden opgedaan. Geen aparte vakken meer, maar een integrale aanpak door: − de samenwerking met de omgeving: bedrijven (onderwijs)instellingen en maatschappelijke-, culturele- en sportvoorzieningen − het methodisch-didactische concept: ervaringsleren, samenwerkend leren, ontwikkeling van persoonlijke kwaliteiten, leren door reflectie, intrinsieke motivatie, sturing op proces en gedrag (attitude) − de fysieke omgeving: een gezamenlijke huisvesting voor vmbo, mbo, educatie, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven − de toeleiding en doorstroom: van vmbo naar mbo en tussen de niveaus onderling − het keuzeproces van leerlingen gericht op loopbaanontwikkeling (je loopbaan begint nu) Dit nieuwe leren stelt nogal wat eisen aan zowel de fysieke omgeving als de wijze van begeleiden. ZPC en Zadkine zullen op korte termijn hun onderwijskundige ontwikkelingen kunnen voortzetten in nieuwbouw. Hierbij zullen ook andere organisaties een onderwijskundige bijdrage leveren. De leeromgeving blijft daardoor niet beperkt tot de school, maar is veel breder, uitdagender en meer herkenbaar in de totale leefwereld van de ‘voormalige’ schoolgangers. ZPC zal bijv. onderdeel gaan uitmaken van Masterplan-Zuid, waarin ook het Ikaza-ziekenhuis, het ROC Zadkine, Humanitas, een energiebedrijf en de Groenvoorziening Roteb betrokken worden. Bovendien wordt er ook een kinderopvangcentrum en de dienst voor Sport en Recreatie van de gemeente Rotterdam gevestigd. Het wordt eigenlijk geen school, maar veel meer een gezamenlijke 'leerplaats'. Het uitgangspunt daarbij is om zo veel mogelijk gebruik te maken van elkaars faciliteiten. De onderwijsbenadering (onder andere vloeiende doorstroom vmbo-mbo) is daarbij leidend. Teams, met vertegenwoordigers uit alle betrokken geledingen, worden verantwoordelijk voor zowel de inrichting van het onderwijs(inhoud) als de begeleiding.
⏐ 99
Bij Zap Education zal de begeleider een bijdrage leveren aan: − het vergroten van het zelfvertrouwen van de leerling, door de leerling aan te spreken op wat hij weet, wat hij kan, wie hij is − het geven van voorbeeldgedrag − het stimuleren van samenwerken, tussen leerlingen onderling en tussen leerling en begeleider − een sfeer te creëren waarin leerlingen zich vertrouwd en gerespecteerd weten, waarin zij zich geborgen en veilig voelen − de betrokkenheid bij de leerling, daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in die individuele leerling, met zijn eigen levensgeschiedenis en achtergronden Huidige ontwikkelingen ZPC/Edutech Het aantal leerlingen binnen het project Edutech van ZPC is in drie jaar tijd gestegen van 25 tot 90. Men startte met de kaderleerlingen van Metaaltechniek en heeft dat na het eerste jaar uitgebreid met de basisleerlingen van Voertuigtechniek. Voor het schooljaar 2005-2006 geldt: in het tweede jaar hoef je geen afdeling meer te kiezen. Als je techniek wilt volgen dan kies je puur op sector en niet op afdeling. Er wordt niet meer met een jaarrooster gewerkt, maar met jaartaakformulieren. Leerlingen zijn van 8.30 uur tot 16.30 uur aanwezig. Alle docenten (nu meer begeleiders) hebben een coachingstraject gevolgd. Zadkine/ZAP Education Onderwijs- en organisatieontwikkeling gaan hand in hand in een vraaggestuurde onderwijsomgeving. Het management formuleert de koers (Zadkine met Stip), faciliteert en coacht: het stuurt processen op hoofdlijnen, toetst de resultaten en initieert de communicatie. Het team heeft alle kenmerken van een zelforganiserend team. Het is heterogeen samengesteld uit docenten, instructeurs, ondersteuners en management (specialisten en generalisten); zij krijgen slagkracht en ruimte om eigenaar te zijn van het primaire proces. Zap Education heeft twee soorten overleg ingericht: een organisatorisch overleg en een inhoudelijk (thema) overleg. Beide vinden eenmaal per veertien dagen plaats. Het overleg wordt bijgewoond door 12-19 medewerkers. Indien nodig wordt een
⏐ 100
tussentijds overleg ingelast. Regelmatig worden studiedagen ingelast – deze zijn altijd inhoudelijk van aard. Alle begeleiders hebben veel informeel overleg met elkaar en met de (vak)docenten en instructeurs. Door een verbetering van de interne communicatie hoopt men meer slagkracht te krijgen. Kritische succesfactoren Zadkine/ZAP Education Bij een eerste evaluatie noemen de begeleiders de volgende factoren als antwoord op de vraag waarom de uitval zo gering is: − de persoonlijke band van de leerling met de begeleider: de leerling voelt zich als persoon gekend omdat er met hem wordt gesproken. De begeleider vervult daarbij een dubbelrol, hij stelt eisen en is betrokken. − het werken en leren vanuit praktische opdrachten. Alle begeleiders noemen de onmiddellijke effecten hiervan op de leerlingen: ‘leerlingen nemen meteen verantwoordelijkheid als ze die krijgen en brengen een prestatie tot een goed eind’. − de goede sfeer. Deze ontstaat omdat leerlingen het prettig vinden om hun eigen gang te kunnen gaan en een hekel hebben aan klassikaal onderwijs. Zuiderpark College/Edutech Het succes van initiatieven als bijvoorbeeld Edutech staat of valt met betrokken en gemotiveerde docenten. Bij het implementeren van vernieuwingen in het onderwijs wordt de problematiek rondom leerlingen enorm overtrokken. Eigenlijk ligt het probleem veel meer bij de bereidheid van docenten om te veranderen, dus het zou veel meer moeten gaan om de docent. Stel bij de implementatie van onderwijsvernieuwing daarom ‘de docent centraal’. Voor de begeleiding is het ZPC gestart met een pilotproject met externe coaches van ‘Het Centrum', een locatie voor volwasseneneducatie en opvoedingsondersteuning. Deze organisatie biedt voor 10 leerlingen in de techniek 10 coaches aan. ZPC wil dit experiment uitbreiden en mogelijk maken voor 100 leerlingen. In eerste instantie geldt dit voor leerlingen van de opleidingen Administratief, Mediabedrijf en Elektrotechniek. De leerlingen houden zo veel mogelijk zelf hun vorderingen bij. De coaches hebben nog geen speciale training gevolgd om ook goed te
⏐ 101
kunnen coachen. Naar aanleiding van de eerste uitkomsten van de pilot wordt geïnventariseerd wat veranderd moeten worden. Nog op te lossen problemen Zadkine/ZAP Education Alhoewel er regelmatig overleg is met alle directies van de Opleidingscentra van Zadkine, is nog niet iedereen overtuigd van het idee van Zap op basis van Natuurlijk Leren. Velen zijn wel nieuwsgierig, maar zijn nog niet overtuigd van de meerwaarde. De samenwerking met brancheorganisaties en KBB’s verloopt niet soepel. Ook zij staan sceptisch tegenover dit initiatief. In overlegsituaties is vaak sprake van een behoorlijke weerstand. Een zwak punt van het project is het ontbreken van de praktijkkant. Leerlingen en het Zapteam hebben onvoldoende praktijkplaatsen kunnen vinden. Zap Education is gestart met niveau 1 en 2. Binnen de overige niveaus werkt men nog volgens het traditionele systeem. Zuiderpark College/Edutech Ook Edutech kent problemen. Docenten hebben hun twijfels waar het gaat om: − de mate van vrijheid om zelf een rooster of een jaartaakplanning te mogen maken − de verantwoording, de methode bood meer zekerheid − slagingskans van de leerling bij het landelijk examen − wat wil je met je vak bereiken bij leerlingen Het opzetten van een werkpleksimulaties (wps) gaf veel minder problemen. Het is de kunst om de praktijk de school binnen te halen. De zwakste schakel blijkt de relatie met het bedrijfsleven te zijn. Het realiseren van stageplekken is bijzonder lastig.
⏐ 102
Conclusies en aanbevelingen Zadkine/ZAP Education Bij een pilot is het belangrijk een inschatting te geven wat al goed gaat en waar bijsturing nodig is. Uit het monitoringsrapport ZAP-2, december 2004, komen onder andere de volgende punten aan de orde. Voor het Zap team geldt: 1. het vinden van de juiste bedrijven, waar leerlingen (vakdoorsnijdend en in diverse rollen) een beroep leren 2. de samenwerking tussen de praktijkdocent/instructeur en coaches 3. de kennisdeling bevorderen door eigen collega’s met behulp van good practices in te schakelen 4. de huidige oplossingen en werkwijzen voor de inrichting van het primaire proces regelmatig evalueren en doorontwikkelen 5. zoek de dialoog. In dit stadium zijn kennisdeling en feedback belangrijk voor een krachtige ontwikkeling van het concept. Nodig de buitenwereld uit. Laat zien wat je doet en zoek samenwerking met vergelijkbare pilots. Organiseer Kijkdagen voor collega’s uit Zadkine, voor het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen, toeleidende scholen en collega’s van andere scholen. 6. het ontwikkelen van een brancheoverstijgende systematiek voor de ondersteunende vakken als taal, rekenen en maatschappijleer binnen het concept Voor het Zap management geldt: 1. HRM-POP. Formuleer leerlijnen voor het team en investeer op onderwijskundig leiderschap en coaching 2. het management moet een duurzame ontwikkeling van dit type onderwijs (vraaggestuurd leerklimaat ontwikkelen) borgen. Investeer in de medewerkers van de pilot 3. de inrichting van het Zap concept is een nieuw verschijnsel in Zadkine en vraagt om nieuwe vormen van leiderschap. Het gaat om onderwijskundig leiderschap (versus beheersmatig managen) en het managen van processen. Deze ontwikkeling vergt een aantal jaren. 4. investeren in het train-the-trainer principe zodat het concept verder ontwikkeld kan worden zonder externen. Het is van belang om de medewerkers in deze pilot te ondersteunen in het
⏐ 103
5.
6.
leren van nieuwe vaardigheden, het verwoorden van de leervragen en het expliciteren van het gewenste gedrag. om het proces blijvend te dragen zal de leiding regelmatig voortgangsgesprekken met de dragers van het concept moeten voeren in Zap wordt meteen de basis gelegd voor zelforganiserende teams, maak gebruik van de ervaringen
Zuiderpark College/Edutech Het ZPC wil de Edutechbasis in de techniek verstevigen en vooral verdiepen. Tegelijkertijd wil ZPC dit concept ook intrasectoraal verbreden.
⏐ 104
Bijlage 1 Deskundigen panel 31 maart 2004 Verzamelstaat van de ingevulde formulieren
Afstemming vmbo-mbo Succesfactor
Valkuil
Aandachtspunt
−
−
−
sterk regionaal platform,
tot in detail willen
waar afspraken gelden
regelen van diversiteit in
−
regionale afspraken
instroom
−
didactische concepten op −
"alles" willen
−
elkaar aansluiten − −
−
bieden geen garantie
managementgaranties
voor de implementatie
accent op implementatie
−
personen gedragen
aandachtspunten
structuur: top-down −
1 projecten −
directe korte lijnen (door
−
betrokken bijv.
−
− −
zorg als integraal onderdeel (teamorganisatie)
−
breedtestrategie (voorlopers, volgers, achterblijvers)
−
verschillen per regio en
belang van leerling/deelnemer
per school
accentueren
vakdocenten, decanen,
−
diversiteit van instroom
−
proces naast product
e.a.) op de werkvloer,
−
top-down
−
het wiel nogmaals
gesteund en
−
management aandacht
uitvinden −
gestimuleerd door
verslapt na instellen
management
projectgroep
programmatisch,
wisselingen in teamleden
ped.didactisch,
aanspreekbare personen:
van project-
voorlichting/informatie
bottum-up
werkgroepen
−
herkenbare,
−
afstemming op:
zorgdeelnemers
profielkeuze gaat uit van
−
implementatie
veel
vakkenpakket i.p.v.
−
tijd en ruimte: niet
het gebeurt in de regio
vervolgtraject
niet te groot en niet te
overladen −
(lna) −
richting werk) −
geen visie op het onderwijs
meer trajecten voor risicogroepen (ook
nieuwe, niet door
van een beperkt aantal docentenniveau 1:
praktijkonderwijs −
kant-en-klaar producten
regiestructuur met
leren van het
praten over
identieke werkwijze, geen
leerlingenzorg,
dubbelingen/overlap
onderwijsbenadering en
−
meer maatwerk
-inhouden
−
afspraken over looptijd
⏐ 105
−
kwaliteitsmodel ink
−
korte lijnen
−
zorg als integraal
van thema's −
afspraken over concrete producten
onderdeel
−
vervolgtrajecten
−
teamorganisatie
−
lob insteek
−
projectleider
−
belang leerlingdeelnemer
−
leren van praktijkonderwijs
−
inspannings- en resultaatverplichtingen
−
aandacht voor verandercapaciteit van een school/team/individuele medewerkers
Warme overdracht Succesfactor
Valkuil
Aandachtspunt
−
−
goed overdrachts-
−
procedures bewaken
instrument, dus in orde
−
interne communicatie:
goede regionale afstemming
−
elkaar kennen, korte
−
lijnen − − −
−
hanteren (vmbo-mbo) −
−
dossiers zijn
te gedetailleerd
aangrijpingspunt voor
aanpassingen voortzetten −
dossiers overdragen en
vervolgopleiding en
slagvaardig kunnen
dan ....?
hulpvraag en
ondersteuning
handelen
−
te hoge verwachtingen
−
organisatiestructuur
intensief contact
−
tegenstrijdige
−
aanspreekpunt = persoon
decanen/leerling-
opvattingen en
−
werkvloerverband
begeleiders/ 1e en 2e lijns
oneigenlijke belangen
−
concrete duidelijke
begeleiders vmbo-mbo
−
onduidelijke afspraken
afgesproken
doorlopende
−
leerlingen aannemen
overlegmomenten
zorgstructuur
zonder informatie/advies
contact 4e leerjaar vmbo
van de aanmeldende
- 1e leerjaar ROC in de
school, dit om
regio
teleurstelling te
−
maatwerk
voorkomen.
−
vraaggestuurd
−
mentoren
verschillende begrippen
−
⏐ 106
niet durven zeggen dat
vastleggen −
succeservaringen laten opdoen
−
leerling wegwijs maken in grote ROC- instelling
−
direct reactie geven als
−
teambenadering
een leerling niet geschikt
−
over vmbo/mbo-grenzen
(qua mogelijkheden) is
heen
om de opleiding te
−
betrokkenheid
volgen
−
motivatie
− −
−
−
aandacht rol mentoraat
volgen die tot succes
−
grote verschillen per
goede afspraken,
leiden −
ROC-sector
computerprogramma's
−
vaste overlegmomenten
convenant (meerdere
vmbo en mbo niet of
−
privacy
jaren)
onvoldoende compatibel
eén inschrijf/aanname
−
niet dezelfde taal spreken
loket
(woordvervuilingen;
een duidelijk
containerbegrippen,
inschrijfformulier zodat
verschillen in
men weet dat de leerling
woordgebruik vmbo/mbo)
vaste contactpersoon
−
gebruik maken van 'nazorg' mogelijkheden van het pr.o. de juiste informatie geven over de opleiding sluitende afspraken met ROC
−
doelgroep
regionale afstemming
−
−
goed luisteren naar de
−
afkomstig is van het pr.o.
−
aanwezig is −
delen van een opleiding
vastgelegd in een
−
een student niet
andere ped./did. benadering op ROC
−
"keukenbezoek"
−
doorloop ped.did. aanpak
−
slagvaardig kunnen handelen
⏐ 107
Portfolio.....en dan? (zie vmbo reeks 6b) Succesfactor
Valkuil
Aandachtspunt
−
regionale afstemming
−
−
−
vooraf criteria bepalen: Wat is een portfolio en
portfolio − −
onderscheid 1:
−
portfolio −
onderscheid 2: portfolio: ontwikkelportfolio;
−
− − − −
−
−
waarborgen van privacy
paradigma frutselen
−
accent op
het moet nu eenmaal:
loopbaanontwikkeling
geen vervolg:
van leerling/deelnemer −
pedagogische en didactische accenten in de zin van competenties:
beheersbaarheid
−
vmbo-mbo
beroepscomp. pso;
(digitaal)/omvang
−
papieren tijger,
leercompetenties:
persoonlijk, bruikbaar,
geïsoleerd document,
constructivistisch leren:
effectief
niet opgenomen in
communicatie; sociaal
persoonlijke coach en
systeem
leren;
niet gedragen door
verantwoordelijkheid;
−
gemeenschappelijke
persoon zelf en door
betrokkenheid
begeleiders
aanbevelingen voor
−
portfolio in het pr.o.
− −
de leerling is regisseur −
van zijn eigen ontwikkeling
−
portfolio is van de
bureaucratisering, extra
leren −
status
als het een afvinklijst is
−
effectiviteit/rendement/ nut (zichtbaar/meetbaar
het niet schoolbreed
voor iedereen?) −
reflectie vindt steeds
−
invoering van portfolio
als het niet past in het
(zoals het een rode draad
schoolbeleid
in in het lesmateriaal
het zien als: "we doen dit
voor het pr.o.) vraagt
wel even"
zorgvuldigheid, motivatie
portfolio te zien als
van het team, zinvolheid
uitstroomdossier
leerling (ook evc's)
visie op onderwijs en
werk
invoeren −
van de leerling
zelfstandigheid −
van kennisonderdelen
ontwikkelingsplan (iop)
−
−
vmbo
individueel
−
overdrachtsdocument
in bestaande onderwijs-
de leerling
heeft een functie in het
−
dan een
onderbouw/bovenbouw
vervolg −
portfolio moet meer zijn
portfolio is van en door
overdracht −
de school vult zelf het
modern
beoordelingsportfolio; showcase
loopbaan −
portfolio in
dossiervorming versus
portfolio moet instrument zijn voor
portfolio gereduceerd tot onderwijskundig rapport
wat moet erin? −
elke school z'n eigen
als je maar een portfolio
voor de leerling −
kan onderdeel uitmaken
plaats als de leerling een
hebt, gaat de rest
van een uitstroomdossier
'bewijs' heeft geleverd en
vanzelf....
en/of
⏐ 108
nieuwe afspraken maakt
−
− −
−
compatibiliteit met
kwalificatiedocument,
over datgene wat hij wil
administratie-programma
waarmee de leerling de
leren
ROC ontbreekt.
school verlaat
keuze: werk van een
−
niveauverschil 1-4
−
wie heeft toegang tot?
gesloten naar een open
−
portfolio is afvinklijst
−
wie heeft toegang tot
portfoliosysteem
−
als het niet past in het
keuze voor een flexibel
schoolbeleid
welke onderdelen? −
competenties en
sluitende afspraken met
weergeven van
ROC −
ontwikkeling ervan −
meetbare progressie, m.n. bij competenties
−
beschrijving van
portfolio
portfolio en leerwerktrajecten
−
portfolio is middel tot reflectie
moet zinvol zijn voor de leerling
−
coaching
−
relatie warme overdracht
−
van gesloten naar open
−
evc
portfolio
−
portfolio is loopbaan, dus
−
begripsverheldering
−
flexibiliteit
−
producten moeten
meer dan overdracht −
compatibiliteit met andere programma's
persoonlijk en gemeenschappelijk bruikbaar zijn
Indalen niveau 1 mbo in vmbo Succesfactor −
Valkuil
leerlingen sluiten af met
−
een niveau 1 diploma −
−
Aandachtspunt −
richtingen
vaststellen voor welke doelgroep en waar
goed overleg i.v.m.
−
opbouw bpv-plaatsen
verdringing mbo:
−
regionale afspraken
examinering goed
regionale regie
−
herkenbaarheid ook voor
regelen tussen vmbo en
bedrijfsleven
ROC in de regio (leerling
nieuwe functies-
blijft ingeschreven bij
praktische zaken wel
/opleidingsmogelijkheden
vmbo; ROC is
kunnen en daarvoor
gewenst en nodig
verantwoordelijk voor
oude situatie van
examinering. optie OCW:
(gecertificeerd) worden.
profielverbetering (5e
in de looptijd van de
buitenschools leren =
leerjaar) terug?
tijdelijke regeling
leerlingen vmbo laten ervaren dat ze allerlei
−
−
gewaardeerd −
organisatie diverse
⏐ 109
−
bekostiging en
−
−
praktijk
−
onduidelijkheid
genereert dat voor de
verkorting/versnelling
−
tegenstrijdige belangen
ROC's de 20% output
traject richting
−
positie vmbo-diploma
financiering (nog niet
arbeidsmarkt/mbo
−
maatschappelijke relevantie / status vmbo-
leerlingen rechtstreeks
diploma
examinering/ evc
herkenbaarheid/-
organisatie zeer
profielverbetering
zorgvuldig op, want kce
toe naar de arbeidsmarkt −
−
geheel beslist). −
praktijkonderwijs leidt −
praktijkonderwijs is een eigen onderwijsvorm,
−
eindonderwijs
controleert dat en geen
apart genoemd in de wet
−
geen oog voor lob
enkel ROC kan zich hier
vo
−
concurrentie vmbo-mbo
via interne en externe
een misstap veroorloven. −
stages komt de leerling
ROC.
past bij de kwalificaties
−
ervaring op dit terrein
van de leerling
−
relatie niveau 1/niveau 2:
voor een enkele leerling
inhoud, tempo,
is het mogelijk,
tussentijdse doorstroom −
gedurende de bblopleiding een certificaat (of meerdere) te behalen −
intensief contact op docentenniveau vmbo -
op die arbeidsplaats die
−
zet geflexibiliseerde
medewerking bedrijfsleven
−
een groot succes is
economische situatie bol/bbl?
haalbaar als de leerling
−
groeiende groep
een proefperiode kan
−
financiering/bekostiging
meelopen, voorafgaand
(gemengd?) −
aan een overstap
inzakken van niveau 1 is
−
goede startregeling
m.i. mogelijk in het vmbo
−
maatwerk
en niet in het
−
kennis van
praktijkonderwijs
leerstofinhouden mbo
(moeten we ook niet
−
overgang van vmbo-
doen!) −
diploma naar
kennis van
startkwalificatie mbo
leerstofinhouden andere
−
praktijk
niveaus dan niveau
−
leerling vertrekt niet
−
−
1/inhoudsvergelijking −
zonder diploma leerling krijgt
medewerking bedrijfsleven
succeservaring en
−
flexibele doorstroom
waardering
−
veiligheidscertificaat arbo
goed overleg/geen
−
(vca veiligheids-
⏐ 110
concurrentie
certificaat)
−
goed voor kwaliteitskaart
−
vaardigheidslijsten bieden
−
conformeren handboek examen
kans met groen i.p.v. rood te werken −
vertrouwensbasis vmbo/mbo
Rol van de leerling Succesfactor
Valkuil
Aandachtspunt
−
−
−
voorbereiden op zelfstandig werken
− −
−
pedagogiek terug in het
−
leerling wil soms iets
(ieder docent moet zijn
het gaat niet vanzelf:
vak kunnen plaatsen in
mbo
doorschuiven van
verantwoordelijkheid
verantwoordelijkheid van
voor de voortgang
de docent naar
(diploma, loopbaan ligt
leerling/deelnemer
bij de leerling)
−
te hoge eisen
portfolio
−
te groot beroep op eigen
(ontwikkelportfolio,
integratie avo-vakken
nieuws
verantwoordelijkheid
het beroepsprofiel) −
proces van ontwikkeling van geleid naar begeleid naar zelfstandig
−
aandacht voor bbl en niveau 1 en 2.
−
ontwikkelen van
doorstroomportfolio)
−
"dood knuffelen"
competenties: kennis;
leerling/deelnemer heeft
−
als er geen rekening
inzicht;
de leiding over zijn
wordt gehouden met de
houding/attitudes;
loopbaan
mogelijkheden en
−
motivatie
beperkingen van de
−
betrokkenheid
leerling
−
zelfvertrouwen
−
−
−
toepassen −
stap voor stap, gefaseerd, getemporiseerd
niet ingaan op de
−
op eigen niveau
positieve kanten laten
leervraag van de leerling
−
toekomstgericht
ontwikkelen
(de vraag wat "ik"
−
relatie rol leerling -
−
eigen belang
worden wil komt bij een
−
mede verantwoordelijk
groot aantal docenten
−
teamspeler
niet aan de orde)
−
mede belanghebbend
−
pedagogisch klimaat
aangesproken op
leerling moet perspectief
zijn/haar niveau
ervaren en zien
wezenlijk) −
leerlingen worden niet
aansluiten
interactie docent/leerling op gang brengen (is
eigen verantwoordelijkheid
−
moet op elkaar −
−
werknemer - privé (e.d.) −
weten wat de behoefte van de leerling is
−
aandacht hebben voor de totale persoon en zijn omgeving
⏐ 111
−
−
opleiding moet aansluiten bij de
competenties
behoefte van de leerling −
(moet er dus iets aan hebben) meeloopdagen; proeflessen −
geen lijdend voorwerp, maar actor in het proces
−
−
moet ook zinvol zijn voor zijn werk dat hij doet
−
ontwikkeling bbl-niveau
ontwikkelingsportfolio
⏐ 112
welbevinden natrekken (ysr)
−
aandacht voor werknemersvaardigheden