-1-
Doorkijkjes Frank Smulders
DOORKIJKJES 1982-1985
this above all: to thine owne selve be true then thou canst not be false to any other man william shakespeare
men zou eigenlijk zo liefdevol moeten zijn dat men zelfs god zou kunnen vergeven etty hillesum
de grootste zonde is: vergeten dat men een koningskind is rabbi nachcman van bratzlaw
frank smulders
-2Inhoud
1. Recht van spreken
1
2. Doorkijkjes
4
3. Zo zie je maar
11
4. Tweeërlei Eensporigheid
18
5. Wie is er bang van de fobische laag
26
6. Wat heet Ik
31
7. Van aangezicht tot aangezicht
38
8. Leren en laten leren
45
9. Gevonden vondeling
56
10. Van broertjes en zusjes
65
11. Het grote gebeuren
72
12. Het oog van de naald
80
-31. RECHT VAN SPREKEN. Er bestaat een jiddisch liedje waarin een man herinneringen ophaalt aan zijn moeder. Het liedje vertelt hoe "mein jiddische Mama" altijd vroeg opstond, voor man en kinderen zorgde, troostte bij verdriet, klaarstond als iemand iets nodig had en feestdagen tot een feest maakte. Het liedje vertelt hoe "mein jiddische Mama" zich onvergetelijk, ja schier onsterfelijk, maakte. Onmiddellijk zie ik voor het oog van mijn herinnering lange grauwe stoeten mensen, slecht gekleed en sterk vermagerd, met bordpapieren koffertjes die door touwtjes bijeengebonden worden, bewaakt door enkele bewapende soldaten en geëscorteerd door de Nederlandse Rijkspolitie, langs trekken in de richting van het spoorwegstation, vanwaar ze door de Nederlandse Spoorwegen vervoerd worden naar de Duitse grens. Onmiddellijk ook is er weer dat vreemde gevoel van: er is iets niet in de haak. Publiek dat reageert wordt terstond door de bewakers geïntimideerd, zodat niemand blijft staan kijken. Men loopt liever een straatje om of kijkt geïnteresseerd de andere kant op. En als de stoet voorbij is ontstaat dat vreemde gesprek van: zou het nu echt waar zijn of niet. Want reeds in 1943 was al algemeen bekend welke de bestemming van die trieste stoeten was. Zelfs de daarbij behorende vreemde plaatsnamen met een exotische klank waren in een verbasterde vorm bekend, zoiets als Auschwitz en Birkenau. Als ik als zestienjarige het wist, dan wist iedereen het. Alleen de cognitieve dissonantie, het nauwelijks denkbare ervan, deed mensen soms zeggen: zou dat nu echt zo zijn ? Also: wir haben es gewusst. Pas na de manifeste oorlog (de latente duurt nog voort), toen alles met veel bombarie werd uitgeschreeuwd, wisten we opeens van niets, en waren we pijnlijk verrast en moreel verontwaardigd. Nee, niet over onszelf. Opeens hadden we allemaal aan "verzet" gedaan en bezaten we minstens één familielid dat óf "in het verzet" gezeten had, of "ondergedoken" of "eingesperrt" was geweest. Opeens was er die rage waarbij buren, vrienden en collega's elkaar van "collaboratie" beschuldigden, teneinde hun eigen goede vaderlanderschap te bewijzen. Het enige verweer was: een tegenklacht indienen, zodat daarna "gelijk overgestoken" kon worden. En weer was er dat vreemde gevoel: er is iets niet in de haak, er klopt iets niet. Jarenlang heb ik dat Jiddische liedje niet kunnen horen zonder overspoeld te worden door heftige doch onbekende emoties, die ik niet in anderen terugvond. Verhalen over lampekapjes van mensenhuid en kussens gevuld met mensenhaar deden de ronde. Foto's van allerlei verschrikkingen werden in de kranten afgedrukt. Processen tegen "oorlogsmisdadigers" werden breedvoerig en wijdlopig verslagen. Plechtigheden waarbij "oorlogshelden" en "oorlogsslachtoffers" als zodanig officieel werden benoemd baarden opzien. En dat liedje bleef door mijn hoofd spelen. Nu besef ik wat ik niet besefte. Er was een soort ontknoping tijdens een dubbelmarathon die deel uitmaakte van een procestraining, zo'n twintig jaren later, waarin ik kon uitzeggen wat me naar aanleiding van dat liedje zo heftig kon beroeren, maar tot wie sprak ik? Om me heen zaten een aantal collega's net zoals ik in opleiding, waaronder een vrouw met een klinkende dubbele joodse naam en een licht duits accent. Ze luisterden in stilte, als waren ze bevreemd, niemand reageerde. Ik zei: "Ik wil dat liedje nooit meer horen". En toen hoorde ik de joodse vrouw opeens zeggen: "maar Frank, het waren toch niet alleen "Jiddische" mama's die ze daar omgebracht hebben". En in een flits
-4donderde het door me heen: alleen en uitsluitend een Jiddische mama heeft het recht en de waardigheid mij dit te zeggen, en als dit kan, is er vereffening mogelijk. Hoe? Nur wer gewusst hat, hat Gewissen. Laat niemand zeggen dat ik geen recht van spreken heb. Ik stond erbij en ik keek ernaar. Nee, ik lijd bepaald niet aan "plaatsvervangend schuldbesef". Ik kan met mijn aandeel, mijn deelname, leven, omdat ik de bodem gezien heb. Al die ogenschijnlijk respectabele mensen met al hun onvoltooide situaties die van hun leven maakten wat ervan te maken viel, het land opbouwende op de puinhopen van hun onbesef. Ik maak me geen illusies: Ik ben tot letterlijk alles in staat. Dat is wel gebleken toen ik als reserve-officier van Harer Majesteits Landmacht rekruten onderwees in de kunst een kampong te overvallen: twee groepen, één maakt een omtrekkende beweging, de eerste groep opent het vuur, en alles wat er aan de andere kant uitloopt, loopt vanzelf in het vuur van de tweede groep. Ik stond met het krijtje aan het schoolbord mijn didactische talent te bewijzen. Nu besef ik wat ik niet besefte. Laat niemand zeggen dat ik geen recht van spreken heb. Geen enkel collectief, kerk noch staat bezit het recht mij het denken en spreken te beletten want ik kan weten dat wat voor mijn ogen gebeurde wezenlijk en integraal tot onze cultuur behoort. Als we even niet opletten is het weer zover. Zodra we ertoe overgaan het onheil op te sporen en te gaan bestrijden is het weer zover. Want het niet besefte onheil in onszelf merkt onverbiddelijk door ons heen, zolang het geloochend wordt. De diepste kern van alle onheil is de opvatting dat er een "objectieve werkelijkheid" zou bestaan waarover men geldige uitspraken zou kunnen doen die iedereen zou behoren te beamen. Wie dat denkt of zoekt sluit zich aan bij "gelijkgezinden" en zet zich af tegen "andersdenkenden" die óf bekeerd óf bestreden dienen te worden. Wie dat denkt en zoekt waant zich "aan de goede kant van de streep" en wee de anderen. Zodra er voor enige opvatting een meerderheid gevonden kan worden waarin men zich veilig voelt, is het onheil aan het werk. De "ware gelovige" is de dienaar van alle kwaad. Geen enkele uitspraak is volstrekt maar, ook deze niet, en waarover men niet spreken kan, daarover behoort men te zwijgen. Het voertuig van alle onheil is het collectief met de "ware leer", het "uitverkoren volk", het "Herrenvolk", "God's own Country" of hoe het ook heet, want het onheil heeft vele maskers. Het is de kleinst mogelijke minderheid, de enkeling, die zowel de bron is van alle besef alsook het meest gerede bloedoffer. Wer es nicht gewusst hat, wird es niemals wissen. Waarover men met recht en reden spreken kan, daarover mag men spreken. Kom dus maar tevoorschijn uit je schuilhoek, gooi het nobele masker af en toon je gezicht. Kom me maar vertellen dat bepaalde dingen niet hardop gezegd mogen worden. Je bent me heel vertrouwd en ik zal me niet verdedigen. Ik ken alle argumenten dus spaar je de moeite. Omdat ik besef waartoe ik in staat ben, ónderschat ik ook jou niet. Wie kijkt en luistert zonder zichzelf te sparen, ziet en hoort, en kan daarover uitspraken doen die niet oordelen, doch verwijzen. Waar uitspraken gesmoord worden, worden binnenkort boeken verbrand. Waar boeken verbrand worden, worden binnenkort mensen
-5verbrand. Waar mensen verbrand worden, weten we van niets. Zo simpel is dat. Je kunt dus weten waar je mee bezig bent, broeder. Men zegt wel eens dat iedere wandader, vroeg of laat terugkeert naar de plek van zijn wandaad. Maar ook ieder slachtoffer keert vroeg of laat terug naar de plek van zijn trauma. Zouden ze elkaar daar weer ontmoeten, dan hangt alles af van hetgeen daarbij voltrokken wordt. Worden beiden verrast doordat ze op de juiste plek ook de ander aantreffen dan vindt de herhaling plaats, want de beul zoekt nieuwe offers en het slachtoffer zoekt nieuwe beulen. Om naar de plek van het trauma terug te keren behoeft men niet ver te reizen, want die plek is altijd aanwezig. Alles hangt af van wat zich op die ontmoetingsplek afspeelt. Eenmaal voltrokken herhaalt zich telkens weer opnieuw het trauma, zolang bepaalde dingen overeind moeten blijven. Vandaar dat ook veelal datgene dat "psychotherapie" heet niets anders is dan de herhaling van het trauma dat erdoor heet te genezen. Alles hangt af van de ontmoeting en wat daarin voltrokken wordt. Zolang er geen erkenning is, geen omhelzing, teneinde samen te rouwen om het gedeelde lot, herhaalt zich de geschiedenis, onophoudelijk, onaflatend, onafwendbaar. Maar wie terug durft te gaan naar de plek waar hij zijn onschuld verloor, langs de weg van schuld, schaamte, afkeer en angst, leert doorgronden waardoor hij zijn eigen beul, zijn eigen slachtoffer werd. Waar besef is daar is keuze. Dáár ligt de enige poortloze poort naar die onuitwisbare verantwoordelijkheid die tevens vrijheid is; schuldeloos, schaamteloos, hekelloos en angstloos. Daar stopt alle geschiedschrijving die tevens geschiedvervalsing is en daardoor herhaling mogelijk en zelfs onafwendbaar maakt. Daar eindigt alle uit lafheid geboren heldendom die revanche opvat als rechtsherstel. Er hoeft niets rechtgezet te worden want de keizer heeft echt geen kleren, hoe men het ook uitlegt. Dat is ook niet nodig: hij heeft ze immers nooit gehad behalve in onze verbeelding, onze geschiedschrijving, ons onbesef. Hoe de wereld er dan uitziet? Heel "raar", in elk geval. Hoe de mens dan verschijnt? Bijna niet te "geloven". Dat is niet zo erg. We zullen het "geloven" moeten opheffen, teneinde het zien en horen mogelijk te maken. Pas als het verleden waarlijk voorbij is, is er uitzicht en toekomst. We hoeven alleen te leren hoe we kunnen ophouden met net te doen alsof we het niet allang beseften. Soms moet daar kennelijk iemand eerst het leven voor laten. Het zij zo. Vaarwel, mein jiddische Mama, en bedankt.
-62. DOORKIJKJES.
Nederland is een vlak land met een opvallend-uitzonderlijke platheid, en deze bijzonderheid heeft niet nagelaten diepe sporen te trekken in de aard van zijn bewoners. Weliswaar zijn de meeste eigenschappen die als "typisch Nederlands" worden aangezien ruimschoots voorhanden in alle volkeren ter wereld, met inbegrip van de eigenschap zichzelf vaak aan te zien voor het tegenovergestelde van wat men is, ontegenzeglijk is de speciale wijze waarop die eigenschappen zich manifesteren, de vorm waarin ze aanwezig zijn, erg typerend, en ik bedoel daarbij in hoofdzaak de zeurderige, prekerige, betweterige, oerconservatieve en conformistische manier waarop opvattingen worden geponeerd, vooral de opvatting dat men een gastvrij, open, progressief gidsland is waar de wereld een voorbeeld aan zou moeten nemen. Vlakheid en platheid heeft aan het land zijn naam gegeven, een naam die bijna paradigmatisch is en bijna het geheim aanduidt van de wijze waarop van hieruit de wereld beschouwd wordt. Nederlanders verstaan de acrobatische kunst om op een "rechtse" manier "links" te zijn. Als men zich werkelijk tot het christendom bekeert geschiedt dit op een zo fundamentalistische manier tot in de "zwarte kousen" toe dat het soms vreeswekkend is om te zien. Maar getuigt men van vrijzinnigheid dan is de een al vrijzinniger dan de ander en rijzen de demonstraties daarvan als paddestoelen uit de grond. Is men echt rooms, dan is men roomser dan de paus, maar slaat men aan het vernieuwen dan is men rebelser en controversiëler dan alle reformatoren bij elkaar opgeteld, althans zolang men zich wederzijds groepsgewijze veilig voelt. Want een echte persoonlijke visie, waarin men alleen staat en die men met anderen zou kunnen delen, staat erbarmelijk laag genoteerd. Oorspronkelijk denken, onafhankelijk spreken, wordt nauwelijks aangetroffen en de groepsdwang, de sociale controle is groot. Toen men na het trauma van bezetting (die echt was) en bevrijding (die slechts een illusie is, want wie zich niet op eigen kracht bevrijdt doch door anderen laat "bevrijden" wordt niet vrij, doch valt van het ene lijfeigenschap in het andere) zich massaal tot het amerikanisme bekeerde, ontstond een extreem slaafs bondgenootschap in totale onderwerping, doch nauwelijks was er een kentering in deze mentaliteit ontstaan of men verviel van het ene uiterste in het andere en de "hollanditis" was daar. Toen we massaal, op grond van het stellen van economische prioriteiten, waarbij persoonlijke welvaart als meer opportuun werd beschouwd, besloten de woningnood te creëren en in stand te houden, werd deze prompt tot "onoplosbaar" en "structureel onvermijdelijk" verklaard als gold het een geloofsartikel. Toen we de WAO, die oorspronkelijk bedoeld was voor mensen die op grond van ongeval of chronische ziekte invalide waren geworden, collectief gingen toepassen op mensen die hun arbeidsethos verloren of anderszins een organismische weerzin tegen arbeid hadden, werd prompt iedere bedenking tegen deze gang van zaken tot taboe verklaard. Kritiek op het massaal aankopen van (kwalitatief overigens superieure) Japanse dumpgoederen en op het tegelijkertijd kapotstaken van de eigen nijverheid werd prompt tot boosaardig en "rechts" verklaard. De stelselmatige afbraak van het onderwijssysteem is wellicht het meest sprekende voorbeeld. Onder het voorwendsel "gelijke kansen" werden alle eisen verlaagd en moesten alle vakken inhoudelijk "maatschappelijke relevantie" opleveren. Een aanzienlijk gemakkelijker systeem, waarbij alle vakken "leuk" moesten zijn werd ontworpen voor de brede massa's, maar dan wel onder gelijktijdige afschaffing van de bestaande hooggekwalificeerde opleidingen (zoals het
-7oorspronkelijke gymnasium) zodat ook de begaafden, voor wie dergelijke opleidingen ontworpen waren, gedwongen werden het nieuwe gedebiliseerde onderwijs te volgen. En omdat het allemaal nog "socialer" moet wordt dit systeem wellicht binnenkort vervangen door een gelijkgeschakelde "middenschool" met het nivo van het vroegere "Voortgezette Lager Onderwijs", en met een kopcursus voor die begaafden die op de middenschool niet reeds lang door ondervoeding de brui eraan gegeven hebben. Over het nivo van de huidige doctorandi en van de gemiddelde proefschriften doe ik maar liever het zwijgen toe. In dit vervlakte landschap is het maatschappelijk gevaarlijk om enige oorspronkelijkheid of begaafdheid te tonen: de spijker die boven de plank uitsteekt krijgt de klap met de moker, en in die gevallen waarin het niet lukt om begaafden onderuit te halen en ten val te brengen volgt uitstoting op een van vele manieren, en de schandpaal heet "rechts", "arrogant", "pedant", "asociaal" of woorden van gelijke strekking. Hoewel de grondwet "vrijheid van meningsuiting" garandeert kan men in Nederland bepaald niet alles zeggen, tenzij er een groepering bestaat namens welke men het zegt, en als men dat er niet bij zegt wordt men terstond bij een of andere groepering ingedeeld. Zodra dit is gebeurd is iedereen weer gerust, want dan weet men het verder wel. De aldus ingedeelde wordt dan verder alle andere meningen en opvattingen van de bewuste groepering toegeschreven, en als hij dat bestrijdt geldt hij als onoprecht. Men spreekt in Nederland niet tot mensen maar tot ideologieën. Wie met geen mogelijkheid kan worden ondergebracht wordt ten ene male gewantrouwd, omdat men hem niet kan thuisbrengen, en precies dat maakt het Nederlanders zo moeilijk om onafhankelijk en oorspronkelijk te denken. Hoewel de illusie van de "vrijheid van meningsuiting" hoog in het vaandel geschreven staat, kan men daardoor in dit land zeer bepaald niet alles zeggen. Want de vrijheid van meningsuiting kan niet gemeten worden aan de bestaande mogelijkheid zijn mond open te doen of de pen te voeren. Dat heeft zelfs niets met vrijheid te maken. De vrijheid van meningsuiting kan uitsluitend gemeten worden aan de consequenties die men eraan verbindt, en die liegen er niet om. De manieren waarop we elkaar in het gareel houden, zijn heel effectief en vallen in drie nivo's van radicaliteit. De eerste is hoon, minachting, belachelijk maken. Zodra iemand iets zegt dat niet goed in het gehoor ligt en tevens niet in een categorie is onder te brengen, zodat hij het vermoedelijk uit eigen koker haalt, wordt hij als "dom" aangezien, en wie dom is moet worden opgevoed, bekeerd en tot andere gedachten gebracht worden, wil hij er tenminste nog bij mogen horen. In elk geval moet ervoor gezorgd worden dat iedereen goed op de hoogte is hoe dom hij wel is, en de dreiging met uitstoting is voor eenieder die er kennis van neemt veelal voldoende afschrikking. Nagenoeg alle recensies hebben die strekking. De geestrijke grondregel die Voltaire tot uitdrukking bracht in zijn boutade: "Meneer, ik ben het op de meest volstrekte manier met U oneens, maar ik sta met mijn leven in voor Uw recht het te zeggen", is volstrekt vreemd aan de gemiddelde Nederlander, want hij is vóór of tégen, wie niet vóór is is tégen en andersom, en als je eenmaal tegen iets of iemand bent dan is alles erop en eraan verkeerd. Als ik zeg dat ik de autosnelweg een enorm praktische uitvinding vind, ook al heeft Hitler hem uitgevonden, loop ik terstond gevaar van nazisme te worden beschuldigd. Van het simpele historische feit dat concentratiekampen niet in Duitsland, doch in Zuid-Afrika zijn uitgevonden,
-8en wel tijdens de Boerenoorlog, door de Engelsen, mede op instigatie van "Lord" Baden Powell en "Sir" Winston Churchill, staat menigeen te kijken, en met het simpele statistische gegeven dat temidden van alle omringende landen die door de nazi's bezet werden, uit Nederland, het hoogste percentage joden werd vergast (60% tegen gemiddeld 20 %) weet niemand goed raad. Vandaar overigens de gigantische geschiedvervalsing die tot strekking heeft om aan het vaderland een glansrol toe te kennen en het collectieve slechte geweten te sussen. Wie zijn geschiedenis niet serieus neemt is ertoe veroordeeld deze te herhalen, want slechts uit geleefde, bewuste ervaring kan men lering trekken. Het tweede nivo is (veelal gespeelde) verontwaardiging, ergernis, veroordeling, afstraffing. Indien dat niet lukt door middel van de eerste aanvalsgolf de "domoor" tot "betere gedachten" te brengen of hem minstens monddood te maken, wordt hij niet langer als "dom" doch als "slecht" aangezien, en wie slecht is moet gestraft worden door een soort volksgericht. Men speelt veelal "gekwetstheid", men "stoot" zich aan de geuite gedachten en gevoelens (waarvan de grondwet uitdrukkelijk bepaalt dat men daarvoor niemands toestemming behoeft, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de geschreven wet) de "aanstootgever" wordt zonder vorm van proces schuldig verklaard, en dan mag opeens alles. Wie in deze positie zo onwijs is om te verschijnen in een TV-praatprogramma wordt in de rede gevallen, van allerlei beschuldigd, uit de zaal aangeschreeuwd, de mond gesnoerd en weggehoond, waarna dan vervolgens door de gesprekleider de voor de hand liggende conclusies worden getrokken: niet alleen "dom", maar ook "slecht". Het derde en laatste nivo is veelal een diagnose. Als ook de tweede golf geen effect heeft, dan is de geachte opponent niet alleen maar dom of slecht, hij moet dan toch beslist niet goed bij zijn hoofd zijn, en dus "gek" zijn. Wie gek is moet tegen zichzelf beschermd worden, want is ontslagen van verantwoordelijkheid, en dus moet ook de gemeenschap tegen hem beschermd worden. Het corporatieve collectieve denken staat geen dissidentie toe - zoals trouwens in alle landen en tijdperken dat geldt. In de middeleeuwen kwam men niet veel verder dan "dom" en "slecht". Wie zich niet tijdig "bekeerde" en zijn "dwalingen" herriep, belandde op de brandstapel, en de Heksenhamer levert tot op de dag van vandaag nog de handleiding hoe men ook aan uiterlijke gedragingen "ketters" kan herkennen. Sedert de zegeningen van de moderne psychiatrie over ons zijn neergedaald en vooral die abjecte vorm van psychiatrie die zo gemakkelijk misbruikt kan worden, hebben we ook een handleiding hoe men aan uiterlijke symptomen "gekken" kan herkennen. Want hoe vlekkeloos iemands gedrag ook is, zijn onbewuste persoon, en daar gaat het om, kan dan toch nog gevaarlijk gek zijn, en de "patiënt" zelf is per definitie de laatste die de diagnose kan tegenspreken, en dus is het altijd prijs. Sedert men de marxistische klok heeft horen luiden is iedereen doodsbenauwd om "rechts" gevonden te worden, en wringt men zich in alle bochten om maar "links" te lijken (zoals in de middeleeuwen iedereen doodsbang was "ongelovig" te zijn en zijn best deed "gelovig" te lijken). Dezelfde lieden die vroeger achter de blauwe vaandels van de Mariacongregatie rozenkransen liepen te bidden, lopen nu achter spandoeken leuzen te scanderen die via een megafoon worden voorgekauwd "Die Fahne hoch, die Reihen fest geschlossen". Niemand denkt meer, de groep "denkt" iets. Niemand schijnt te beseffen hoezeer dit de zeden van de Weimarreplubliek zijn, en waar deze massapsychosen uiteindelijk toe leidden. ("Wolt Ihr den totalen Krieg?" - massale bijval). Het is aantoonbaar allemaal zo "rechts" (in de oorspronkelijke zin van het woord) als
-9maar mogelijk is, alsof niemand beseft dat als je tweemaal linksaf slaat je achteruitloopt, en dat als je dat driemaal doet je naar rechts loopt, ongeacht wat je jezelf ook wijs maakt. Sedert men de klok van Marcuse en Adorno heeft horen luiden wordt de "alles-moet-andersshow" opgevoerd, want als het anders is, is het beter. Maar "anders" betekent dan niet "hetzelfde op een gewijzigde, verbeterde manier". De nonconformisten zijn even conformistisch als de conformisten, want waar de laatsten een plusteken achter zetten, zetten de eerste een minusteken achter. Een non-conformist is even afhankelijk van datgene waar hij zich tegen afzet als een conformist dat is van waar hij zich aan uitlevert. conformisme en non-conformisme zijn niet anders dan twee aan elkaar schijnbaar tegengestelde uitingsvormen van precies hetzelfde, namelijk van heteronomie, van de neiging zichzelf te definiëren in termen van iets buiten zich, uit vrees dom, slecht of gek te zijn als men oorspronkelijk denkt en handelt. Er is welhaast geen groter conformisme denkbaar dan bij extremistische groeperingen, die elkaar bij de geringste afwijking naar het leven staan (zoals bij de Baader-Meinhoff groepering, zoals bij de Sandinisten). Men ziet extremisme voor radicalisme aan terwijl het verschil niet groter kan zijn. Radicalisme verwijst naar de diepte, de bron, de grond van ons bestaan. Extremisme verwijst naar één kant van de penning die twee kanten heeft en leidt ertoe dat mensen alle dalen willen opvullen in de hoop bergen over te houden. Ik heb dan ook weinig hoop dat ook deze tekst kritisch gelezen wordt, men zal wel weer voor of tégen zijn. Wie er namelijk uit leest dat ik de hierboven beschreven massale conventie op mijn beurt "dom, slecht, of gek" noem, vergist zich gewoontegetrouw: ik doe aan die bezigheid niet mee. Mensen zijn namelijk volstrekt niet dom, slecht of gek. Mensen zijn alleen maar opgevoed. (Lees de vorige twee zinnen nog even over, er staat precies wat je leest). Ik weet ook wel dat er in de gemeenschap een klein percentage debielen is, maar die doet aan het bovenomschreven "grote gebeuren" niet mee. Ik weet ook wel dat er een zeker percentage criminelen is, maar ook zij zijn niet representatief voor het massale gebeuren. En ook weet ik maar al te goed dat soms mensen psychotisch kunnen worden, en er dan helemaal buiten staan. Ik heb het over mensen in het algemeen en die zijn bepaald niet dom, slecht of gek. Ze zijn alleen maar opgevoed en gehoorzaam aan hun opvoeding. Als ze al "burgerlijk ongehoorzaam" zeggen te zijn, dan zetten ze zich alleen maar nonconformistisch af, veilig gedekt door hun groepering. De enige "burgerlijke ongehoorzaamheid" die de moeite waard is ontsnapt aan hun aandacht en voor zover ze die in een ander tegenkomen bestrijden ze het nagenoeg automatisch en gedachteloos. Dat kan altijd heel gemakkelijk omdat wie werkelijk "burgerlijk ongehoorzaam" is en "geneest" van zijn opvoeding, de kleinst mogelijke minderheid wordt die maar denkbaar is, namelijk een enkeling die geleidelijk aan een beleefbaar vermoeden krijgt en aldus steeds duidelijker begint te beseffen wie hij is, en daar is moed voor nodig. Want per definitie staat hij dan tegenover een volstrekte meerderheid, die nu juist alles ervoor over heeft dat niet te beseffen en zich te definiëren in termen van opvattingen, groeperingen of welk referentiekader dan ook. Maar: wie men is kan niet bij meerderheid van stemmen bepaald worden, evenmin als welke werkelijkheid dan ook. Dat is minder antidemocratisch dan het de onkritische lezer lijkt: men kan immers ook niet bij meerderheid van stemmen bepalen hoeveel twee maal twee is, of wat het soortelijk gewicht van lood is. Democratie heeft derhalve niets te maken met de werkelijkheid zoals die in de ervaring gegeven is zo simpel is dat. Democratie heeft uitsluitend te maken met "verdelende rechtvaardigheid" op basis van de menselijke gelijkwaardigheid, maar niet met wat er verdeeld
-10moet of kan worden. In tijden van hongersnood schiet je met het "recht op voedsel" niet zoveel op, wel met "eerlijke verdeling" van het alsnog beschikbare voedsel. Evenzo is "recht op arbeid" of "recht op woonruimte" even denkbeeldig als bijvoorbeeld "recht op mooi weer" of "recht op gezondheid". Daar tegenover zijn "recht op ook een plaatsje in de zon" (als die er is) en "recht op aandeel in de gezondheidszorg" wel degelijk echte rechten, als mensen dat tenminste onderling afspreken. Rechtsregels zijn uitsluitend clausuleringen van een maatschappelijk (collectief) contract, niet meer. Vandaar dat alwie de "rechtsorde" wil afschaffen al dan niet onder het voorwendsel "anarchist" te zijn in feite het maatschappelijk contract van de verdelende rechtvaardigheid aan het afschaffen is. Anarchisme en dictatorschap zijn wederom twee schijnbaar tegengestelde verschijningsvormen van precies hetzelfde: het afschaffen van rechtsregels die de onderlinge gelijkwaardigheid van mensen tot hun recht doet komen, dus het instellen van de "wet van de wildernis". Dan leef ik althans nog liever in een land als Nederland, ondanks alle eigenaardigheden van dat land. Een van de meest kenmerkende verschijnselen van de typisch Nederlandse folklore is de versluierende wijze waarop de taal gebruikt wordt. Zodra iemand duidelijk is, zich uitdrukt in niet mis te verstane en voor geen tweeërlei uitleg vatbare termen, valt iedereen terstond over hem heen en eist opheldering. Zodra de geachte spreker zich dan geschrokken wederom hult in een nevel van wolligheid, is iedereen weer tevreden. De grondslag van dit verschijnsel is tweeërlei: enerzijds, aan de zijde van de enkeling, de vrees zich op een uitspraak vast te leggen die niet door een referentiegroep gedeeld wordt, en anderzijds, aan de zijde van het collectief de vrees geconfronteerd te worden met, geattendeerd te worden op, onbekende gegevens die de eigen zienswijze (of liever die van de eigen referentiegroep) dementeren. De eerste vrees is de "sociale vrees": dom slecht of gek bevonden te worden. De tweede vrees gaat dieper en is niet "sociaal", men vreest hier niet zozeer in botsing met medemensen te komen maar met de werkelijkheid zélf, en die kan men uiteraard moeilijk dom, slecht of gek noemen, men kan alleen gegevenheden uit de werkelijkheid loochenen teneinde zijn opvattingen óver de werkelijkheid te kunnen behouden met het gevoel "de waarheid" te bezitten. Om een voorbeeld te gebruiken: als men de ervaringswerkelijkheid als geheel "landschap" noemt, en de diverse meningen, opvattingen, zienswijzen, wereldbeschouwingen, kortom ideologieën daaromtrent "landkaarten", dan is het mogelijk iemand die een andere landkaart heeft met de eigen landkaart om de oren te slaan, desnoods alle medestanders met dezelfde landkaart in het geweer te roepen om een overmacht te hebben, de enkeling met de afwijkende landkaart achtereenvolgens als dom, slecht en gek uit te krijten, zolang men het maar bij landkaarten houdt en niet naar het landschap kijkt. Zolang men dus de eigen selectieve kijk op het landschap kan behouden blijft het bij een sociaal geschil tussen mensen en hun opvattingen óver het landschap. Mensen hechten, op overigens heel goede gronden, op innige manier aan hun landkaart, vandaar die kinderlijke neiging tot voortdurende bevestiging ervan: steeds zoeken naar hetgeen bevestigt, wegverklaren van hetgeen er niet mee klopt. De vrees voor de onmiskenbare ervaringswerkelijkheid in haar volle omvang is fundamenteel en radicaal: het is de vrees voor het onbekende, het nieuwe, het nog-nietgekende. Nu is het onbekende niets anders dan het vertrouwde waarvan men nog geen kennis genomen heeft, zoals ook een vreemdeling een goede vriend is waarmee men nog geen kennis gemaakt heeft, maar in deze xenofobie zit nu net de knoop.
-11Ongeacht hoe "links", "progressief", "revolutionair" men zich ook voordraagt (met de conformistische veiligheid van de referentiegroep achter de hand), de enige werkelijke progressie en evolutie blijft veilig buiten het gezichtsveld zolang het kan, en als het niet meer kan loopt het dun door de broek, en wringt men zich in alle bochten om het landschap van de ervaringswerkelijkheid zo te selecteren dat de landkaart van opvattingen en ideologieën wordt bevestigd. Juist zoeken naar al hetgeen daar niet mee klopt, teneinde steeds dichter door te dringen tot het landschap zelf, wordt vermeden zodat men er steeds fobischer voor wordt. Werkelijke "burgerlijke ongehoorzaamheid" heeft niets te maken met sociale stijl of welke vorm van "hoekse en kabeljauwse twisten" dan ook, al leiden die de aandacht vaardig af van waar het wezenlijk om gaat in dit leven. Ik besef mijn bestaan temidden van dit alles en dit besef is in feite mijn bestaan, want ik ben een product van dat hele sociale gebeuren waar ik tevens middenin sta. Toch ben ik meer dan dat "bestaan", en als zodanig wel "in" die wereld maar niet "van" die wereld. Ik ben van mijzelf, in allereerste instantie, ook al is dit het meest bestreden "grondrecht". Ik heb natuurlijk niets aan dat "grondrecht" als ik, me erop beroepende, tegen de muur gezet wordt en terechtgesteld, alleen omdat ik ervan uitga en dat ten gehore breng. Maar hoe dan ook: ik blijf toch ervaren wat ik ervaar, de moeilijkheid is ergens anders gelegen. Er bestaat in deze wereld een ruime traditie van discussie over zienswijzen, maar er bestaat eigenlijk nauwelijks een traditie om directe ervaringswerkelijkheid te verwoorden, de wijze van verwoording moet elk mens persoonlijk zelf verwerven, ik ook. Bij de verwoording maak ik natuurlijk gebruik van bestaande woorden, dat is onvermijdelijk, en al die woorden zijn "erfelijk belast" en meerduidig. Ik maak daarbij ook gebruik van reeds eerder verwoorde inzichten, die in sommige gevallen meer dan drieduizend jaren oud zijn, en veelal zozeer tot "dit verborgen weten" van de mensheid behoren dat er veilig plagiaat op te plegen is: ze behoren tot de mensheid. Toch gebruik ik de woorden uitsluitend in de betekenis die ik eraan geef, en moet derhalve elke interpretatie, welke dan ook, van tevoren uitsluiten. Ik schrijf niet van de werkelijkheid af (zoals gebruikelijk is) maar: naar de werkelijkheid toe. Evenals de uitspraak "ik ben van mijn zelf en van niemand anders", lijkt zoiets een wat eigenzinnige, autistische, solitaire bezigheid, maar ook al zeg ik "ik ben van mijn zelf", tevens zeg ik "mijn zelf is niet van mij". Daarmee bedoel ik dat ik niet de werkelijkheid schep, ik tref deze alleen aan, en daarin heb ik geen keuze. Wel heb ik de keuze mijn werkelijkheidservaring "voor zichzelf" te laten spreken, dan wel deze te filteren door me bij een of andere consensus aan te sluiten, zoals dat gebruikelijk is in deze wereld. Maar eenmaal gegeven dat ik het eerste "laat gebeuren" en aan het tweede voorbijga, dan heb ik verder weinig andere keuze dan te zien wat er komt. Ik schrijf dus zoals ik urineer, hoe gek dat ook klinkt. Ik voel me geleidelijk "vollopen" tot een moment waarop het er zo uitkomt als ik het loslaat, ontspannen en voldaan. Dat vollopen is een gevolg van een meditatieve grondhouding die iedereen wetend of onwetend bezit, en die iedereen van jongsaf aan heeft afgeleerd. Men kan deze alleen weer toelaten en dan is ze er weer. Ik schrijf dus in zekere zin meditatief, en in verse woorden. Zodra die verse woorden een eigen leven zouden gaan leiden, dan zou ik het allemaal weer opnieuw, maar dan in andere verse woorden, moeten schrijven, wil er staan wat er staat. Ik wijs elke vorm van analyse op voorhand af, want analyse doodt, en ik heb het over: leven.
-12Wie "meekijkt", kijkt niet alleen door mijn ogen mee, doch kijkt door mijn kijken heen, zodat ik "uit de weg" kan staan (op deze wijze wil ik met alle liefde en plezier "uit de weg geruimd" worden. Een dierbare vriendin die enkele stukjes doorlas gaf als reactie: "Het zijn eigenlijk een soort doorkijkjes", en dat was precies in de roos. Ik kan de lezer uiteraard niet de eigenaardigheden van mijn stijl besparen, dat moet men maar voor lief nemen. Als men een loep hanteert kan men twee dingen doen; er doorheen kijken of de loep zelf bekijken. Doet men het tweede, dan loopt men het eerste mis, en daar schrijf ik niet voor, want ik ben geen literator. Als een gebouw in brand staat en je vindt eindelijk het bordje "uitgang" dan ga je ook niet uitvoerig de artistieke vormgeving daarvan aan de orde stellen, want de ontwerper is geen beeldende kunstenaar. Als je pianoles neemt ga je ook niet de musicologische waarde van de vingeroefeningen beschouwen, want daar zijn ze niet voor. Duidelijker kan ik niet zijn. Ik kan uiteraard niemand verhinderen om zinnen uit hun verband te halen (en er staat bijna geen zin in die niet een totaal andere betekenis krijgt als hij uit zijn verband gehaald wordt), die aan elkaar te plakken en dan te pretenderen dat het dan nog over hetzelfde gaat. Ikzelf weet uiteraard het beste wat ik door middel van woorden tot uitdrukking wil brengen. Over de vorm is metacommunicatie mogelijk, over de inhoud niet, evenmin als dat bij de loep, het bordje "uitgang" en de vingeroefening het geval is. En wie wil toetsen of hij inderdaad leest wat er staat lever ik graag een ezelsbruggetje: als men al direct doorzag dat de zojuist genoemde vergelijkingen nu juist niet toevallig gekozen zijn, en dit niet eerst nu pas ziet, zal met de rest niet zoveel moeite hebben. Voor wie niet terstond begrijpt waar deze laatste zin op slaat heb ik wat dat betreft weinig hoop, Want duidelijker kan ik niet zijn. Dus bespaar me de: "diagnosen", ik ken ze zelf maar al te goed: ik ben zo "dom" dit alles te beseffen zo "slecht" om het ook nog leesbaar op papier, te zetten en wie zoiets willens en wetens doet moet wel stapel "gek", zijn, - zelfs in dit tolerante, vrijheidslievende, gastvrije, platte, vlakke gidsland, want wij weten het beter dan wie ter wereld ook, hoe het hoort, nietwaar?
-133. ZO ZIE JE MAAR. Geen enkele uitspraak is volstrekt waar, zelfs deze niet. In het westen hebben we op Wittgenstein moeten wachten voordat we hardop mochten zeggen dat uitspraken alleen maar uitspraken (en dus gedrag) zijn, en dat zelfs de uitspraak dat iets een "objectief feit" is, een uitspraak is. Daarenboven hebben we op Bateson moeten wachten tot we hardop mochten zeggen dat uitspraken niets anders zijn dan verbale symptomen van iemands systemische positionering: wie zegt dat het dak "hoog" is, positioneert zich kennelijk op de begane grond, en wie het dak "laag" noemt zal wel op de kerktoren staan of zoiets. Een tekst lezen van iemand die dit als vanzelfsprekend ervaart is een pure verrukking, maar de lawine aan literatuur geschreven door mensen die eventjes komen vertellen "hoe het is" is om te gillen. Er is niet eens een "het", laat staan dat het ook nog aan het "issen" zou zijn. Toen het opeens tot de mensheid doordrong dat de aarde geen platte pannenkoek was waaromheen de zon en alle sterren draaiden doch dat we op een wonderlijke manier tegen een bol met een luchtbel eromheen gekleefd zitten, die met een rotvaart rond de zon draait, die op zijn beurt ook weer met een rotvaart beweegt, schrokken de mensen zich een bult, want ze hadden gedacht op "vaste bodem" te staan. Hun hele wereld was opeens totaal veranderd. (Lees de vorige zin nog even, dan kun je lachen.) Mispoes, er was totaal niets veranderd aan de wereld, ze werden alleen gedwongen hun "manier van kijken", hun wereld-"beeld" te veranderen omdat hun vertrouwde referentiekader in duigen viel. Maar, ook al is de schijnbeweging van de zon een illusie, daarom bestáát die illusie nog wel en zien we 's morgens de zon opgaan en 's avonds ondergaan. Dus wat maakt het eigenlijk voor verschil? Welk antwoord op de vraag je ook geeft, het antwoord zegt uiteraard meer over jezelf (over hoe je je gepositioneerd ervaart) dan over de kosmos. Dus, ook al is de "objectieve werkelijkheid" een illusie, daarom bestaat die illusie nog wel en verschijnt onze primaire ontwaring ons in de gedaante van een "objectieve" wereld. Dus wat maakt het dan voor verschil? (Wat je zegt ben je zelf, doe dus maar gerust je mond open). En, ook al is de empirische persoonlijkheid van de mens een illusie, daarom bestaat die illusie nog wel, en verschijnt elke eenmalige persoon ons in de gedaante van een empirische persoonlijkheid met alle eigenaardigheden en hoedanigheden van dien. En, maakt het al verschil? Als je in een trein zit en door het raam naar een andere trein, die er pal naast staat, kijkt, dan constateer je soms met voldoening dat jouw trein zich in beweging heeft gezet, totdat je ontdekt dat de andere trein beweegt. Dus wat maakt het voor verschil? (Rustig maar, we komen er wel). En inderdaad, het gaat in laatste instantie om onze systemische positionering, en eigenlijk is dat: om wie we wézenlijk zijn en dat is geen kleinigheid. Hoe ouder ik word, des te meer ik bevangen word door een welhaast sprakeloze verbazing. Een deel is natuurlijk de bestendige verwondering dat de dingen gaan zoals ze gaan. Een ander deel is de verbazing, dat alles al duizenden jaren overduidelijk zegbaar en kenbaar is, en toch elke tijd weer opnieuw het wiel moet uitvinden, want het enige wat we uit de geschiedenis kunnen leren is, dat mensen uit de geschiedenis nagenoeg niets leren behalve "meer van hetzelfde" en daardoor voortdurend de kenmerken van het menselijk tekort blijven aanzien voor de remedie ertegen, zodat zelfs psychotherapie veelal precies de kwaal is die erdoor heet verholpen te worden. Als iemand alsmaar met een hamer op zijn duim slaat en verrekt van de pijn, is het amputeren van die duim natuurlijk ook een remedie, al ken ik een betere. Wel is het dan nodig, dat de hameraar toegankelijk is voor minstens een vermoeden dat zijn hamerhantering wel eens iets met zijn pijn te maken heeft, ook al lijkt dat extreem ver gezocht. Het meest pregnante deel
-14van mijn verbazing heeft te maken met de voortdurende valstrik van discussie als voorbehoedmiddel tegen contact, van verklaring als voorbehoedmiddel tegen verandering en van nominalisering als voorbehoedmiddel tegen de ervaring voor zichzelf te laten spreken, - vooral omdat hier bij uitstek de kwaal zelf wordt aangezien voor de remedie ertegen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat mensen hun contactstoornis "sublimeren" in een contactmethodiek, al verbaast het me soms wel uitermate dat ze dan ook nog verwachten dat ze daarmee contact denken te maken. Toch vind ik het uitermate redelijk dat mensen sterk worden beïnvloed door de consistentie van theorieën en ideologieën, die veelal een stevig cognitief bouwwerk vormen, en dan vragen: maar hoe zie je dan de kernbegrippen van die (verklarings)theorieën. Ik heb met het antwoord daarop in wezen weinig moeite, evenmin als ik met het opgaan en ondergaan van de zon ook maar enige moeite heb, ook al besef ik maar al te goed dat ikzelf in de carrousel zit. De enige moeite die ik daarbij heb is besloten in de vraag: "Hoe leg ik het aan Ptolemaios uit". Het is een beetje als in de anekdote van de moeder, die aan haar dochter vertelde dat kindjes in de baarmoeder groeien, totdat ze groot genoeg waren om tevoorschijn te komen, en toen de vraag kreeg voorgelegd: "Maar hoe haalt de ooievaar dat kindje dan uit die baarmoeder?" En mijn verbazing heeft dan ook te maken met het feit, dat professionele discussies veelal dezelfde allure hebben, omdat daarbij veelal "vergeten" wordt dat men weliswaar binnen eenzelfde paradigma zinnig van gedachten kan wisselen, maar niet over de paradigmatische grenzen heen. Paradigma's ontlenen hun zinnigheid alleen en uitsluitend aan hun bruikbaarheid en effectiviteit, en verder hebben ze geen betekenis, al ware dit maar omdat het niets anders zijn dan zienswijzen, gezichtspunten, ooghoeken, kortom: positioneringen. Nu valt het al moeilijk om aan een begane gronder uit te leggen dat het dak laag is vanuit een andere gezichtshoek, doch uitleggen dat het dak noch hoog noch laag "is" kan nauwelijks zinvol zijn, juist omdat er niets uit te leggen is: over paradigma's valt evenmin te discussiëren als bijvoorbeeld over definities. Je kunt dan alleen maar wijzen en zeggen: "Kijk dan toch, verdomme". Toen de eerste stoomboot over de Thames voer werd de hele British Academy of Science uitgenodigd om te komen kijken en wat ze te zien kregen sloeg in als een bom en was aanleiding tot heftige "wetenschappelijke" discussies. Aan het eind daarvan was de conclusie: "Dat ding werkt dan wel in de praktijk, maar werkt het ook in theorie?" Kennelijk was de paradigmatische oversprong te groot voor de heren die gewend waren aan de gedachte dat iets slechts mogelijk was als de "werking" ervan begrepen werd volgens geijkte methodieken. Wie ervan overtuigd is dat het opsteken van een kaars de uitslag van een examen gunstig beïnvloedt, blijft dit doen, ook ongeacht de uitkomsten. Een statistisch onderzoek waarbij voor een gerandomiseerde proefgroep kaarsen worden opgestoken en voor een controlegroep niet, waarna de uitkomsten worden vergeleken, klinkt in dit verband bijna als een heiligschennis. Maar het is nu eenmaal zo dat uitkomstenonderzoek tot de meest gevreesde en vermeden activiteiten behoort, en wel om uiterst goede redenen. 's Mensen referentiekader is hem dierbaarder dan zijn directe contact met de werkelijkheid. Hij zal derhalve eerder zijn referentiekader perfectioneren dan dit toetsen aan zintuiglijk waarneembare gegevenheden en dit principe heet: "Meer van hetzelfde". Dus als één kaars niet helpt steek je de volgende keer twee of drie kaarsen aan. Vandaar Einsteins uitspraak dat het verschil tussen de menselijke domheid en het heelal hierin gelegen is, dat het heelal vermoedelijk eindig is.
-15Als je eindelijk ontdekt dat de aarde geen platte pannenkoek maar een rondvliegende bol is, is het raadzaam er meteen maar een twééde ontdekking aan toe te voegen, namelijk dat dit eenvoudigweg altijd al het geval is geweest en er dus niets nieuws onder de zon is. Wat we ook ontdekken, er is nooit iets nieuws onder de zon, omdat we immers alleen maar iets kunnen ontdekken, dat er al van eeuwenher is. Het is een beetje zoals in de anekdote van de man aan wie het verschil tussen proza en poëzie werd uitgelegd en die toen tot de ontdekking kwam dat hij zijn leven lang al proza gesproken had. Het is natuurlijk schitterend als we eindelijk ontdekken in een bestendige systemische verhouding te staan met al-het-andere in het algemeen en met onze directe omgeving in het bijzonder, als we er dan ook maar meteen bij ontdekken, dat zulks reeds altijd het geval is geweest, zelfs reeds vanaf vóór onze geboorte, want het is ten enenmale onmogelijk niet in een bestendige systemische verhouding te verkeren. Wat we ook ter wereld ooit zullen ontdekken, we ontdekken eigenlijk steeds alleen maar beter en vollediger hoe onze menselijke positionering in elkaar zit en dat is belangrijk want daarvan hangt verder alles af, zowel in het algemeen (als gemeenschap van mensen) alsook in het bijzonder (als individu). Werkelijke groei, rijping, zelfactualisering, emancipatie of hoe men het ook noemt, is uiteindelijk niets anders dan de verheldering van het besef omtrent je systemische positionering, en daarvoor ben je uitsluitend zelf verantwoordelijk, want een ander kan dat niet voor je doen, hoogstens je erop attent maken. Als je op een goudmijn woont en dat niet beseft moet je misschien naar het andere eind van de wereld voor een paar korrels goud. Als je het wel beseft is er bepaald niets nieuws onder de zon, want die goudmijn was er toch al. Helder besef echter bespaart veel onrust, pijn en moeite, dat is alles, verder blijft alles bij het oude, want je "vrede des harten" is er al, je hoeft alleen maar te ontdekken hoe je kunt ophouden net te doen alsof het anders is. Voor de formulering dat deze wereld zich in de mens bewust van zichzelf geworden is, is veel te zeggen. Datgene echter waarvan de mens zich bewust werd, gaat dan natuurlijk aan de bewustwording verre vooraf. De verborgen dichotomie die in deze formulering verborgen zit (subject versus object) is dan ook in hoge mate suspect, want als (a) "de kosmos" (b) "zich bewust wordt" van (c) "zichzelf" dan wordt in de formulering een soort retroflectie aangeduid, waarin niet zozeer subject tegenover object staat en vice versa, maar waarin "subject - en object" (als holon) iets met zichzelf "doet". Het spanningsveld dat besef heet "ontwaakt" dan alleen maar geleidelijk aan, en als men het zo bekijkt is ook reeds "besef" een systemische aangelegenheid. Anders gezegd: Het tot ontwaring ontwakende besef is dan het uitgangspunt, het begin van alles, en alleen als je het daarna met je domme verstand analyseert kom je tot twee polen, met de een waar mee we ons identificeren ("subject") en met de ander waarmee we ons contra-identificeren ("object"). Als men in dat merkwaardige gedicht aan het begin van het Johannes evangelie de term "logos" met "besef" vertaalt komt er opeens zin in de onzin: "Besef is het oerbegin" enzovoort. En: "Uit besef komt alles voort waaraan bestaan wordt toegekend en niets van al dat werkelijk ontstaat is niet daaruit ontstaan" enz. Natuurlijk gaat dit de orthodoxie aanzienlijk te ver, terwijl het defaitisme wederom zal vragen: "En wat maakt het dan voor verschil?" want geen van beide kan nog open staan voor het boeiende en soms zelfs regelrecht adembenemende avontuur waar ik nog nooit een goede benaming voor gevonden heb, en dat ik daarom maar: "Het welbewust aangaan van een persoonlijke relatie met al-het-andere" zou kunnen noemen, een soort wederzijds vertrouwen: als ik de werkelijkheid geen geweld aandoe, doet de werkelijkheid ook mij geen geweld aan. Niet zozeer omdat de werkelijkheid daar zoveel beter van wordt, doch op
-16grond van welbegrepen eigenbelang. Liefhebben doe je niet ten behoeve van de ander, ook al klinkt dat erg nobel, je bent wel gek als je niet liefhebt, want het gaat om jezelf, en waarom zou je jezelf ook maar iets onnodig onthouden? Ook dit lijkt weer vervaarlijk op een dichotomie, ware het niet dat in dit avontuur het niet zo is dat ik iets met de werkelijkheid doe of andersom, het is de "grondverhouding" die functioneert en steeds weer nieuwe vormen aanneemt. Anders gezegd: er is niets nieuws onder de zon behalve de bestendige vernieuwing en die is al eeuwen en eeuwen oud. Verandering is per slot de enige constante. Elke fase daarin heeft zijn eigen eigenaardigheden en omdat kennelijk alle mensen ter wereld er precies hetzelfde voorstaan, levert dit ook nog een soort kengrond op in de ontmoeting met anderen, in hun veelal hoogst frustrerende pogingen om hun grondverhouding tot wat ze als werkelijkheid ervaren in overeenstemming te brengen met hun relatie tot medemensen. Twee typische bijzonderheden doen zich daarbij voor: elk individu zal dit op grond van zijn eenmaligheid telkens weer opnieuw op eigen deviezen voor elkaar moeten brengen, want een ander kan in dit opzicht niets voor hem doen (behalve hem erop attent maken), en: mensen kunnen wat dit betreft echter wel gemakkelijk op een dwaalspoor gebracht worden, omdat alles afhangt van precies de wijze waarop zo van aanvang af bejegend en behandeld zijn. Mensen komen wat dit betreft "blanco" ter wereld en worden door mensen opgevoed. Mensen komen ter wereld als naadloze eenheden, producten van een uiterst efficiënt evolutieproces, dat geen nutteloze of schadelijke producten of attributen toestaat. Mensen ontstaan niet op een andere planeet om daarna op aarde te worden neergeparachuteerd, ze zijn van aanvang af perfect uitgerust en aangepast aan hun omgeving, waarmee ze van aanvang af ononderbroken in een systemische verhouding staan. Maar mensen worden ook als extreme nestblijvers geboren, klein en onmachtig, en niet rechtstreeks aangesloten op de voedingsbodem. De weg naar de voedingsbodem is "omgelegd" via de "voedende ander". Een zo naadloos mogelijke verbinding met de voedingsbodem is een zaak van leven en dood, en dus wordt de verbinding met de voedende ander dat ook: het kind is op genade en ongenade daaraan overgeleverd. De voedende ander heeft de middelen tot overleving in handen, en dat is hetzelfde zeggen als: de voedende ander heeft de macht en kan derhalve eenzijdig voorwaarden stellen en doet dit hoe dan ook, wetend of onwetend. De voedende ander kan nu eenmaal niet beter met het kind omgaan dan hij met zichzelf omgaat, en de wijze waarop hij het kind behandelt (niet naar intentie, doch naar effect) is de wijze waarop het kind zich behandeld voelt. Het kind heeft geen vergelijkingsmogelijkheid en kan niet relativeren: zoals het zich behandeld voelt zo ook voelt het "wie hij is" in relatie tot de voedende ander. Omdat zijn overleven ermee gemoeid is gaat derhalve de relatie met de voedende ander, die daardoor per definitie tevens de opvoedende ander wordt, sterk overheersen boven zijn grondverhouding in het algemeen. Dit is volstrekt onvermijdelijk omdat het kind anders niet zou overleven, en daartoe heeft het kind nagenoeg alles over. Weliswaar ontwaakt in het kind de eigen primaire directe organismische werkelijkheidservaring (ontwaring) die hij niet "heeft", maar "is", de mate waarin hem wordt toegestaan van daaruit te leven en in overeenstemming daarmee te handelen, hangt van de voedende ander af. Deze nonverbale instructie, op grond u waarvan het kind leert op welke wijze het voor de voedende ander aanvaardbaar is, noemt men wel de "oerboodschap".
-17De voedende ander is de sleutelfiguur die de "kraan" van de voedingsbodem hanteert, en staat als zodanig tussen het kind met zijn sterke overlevingsbehoefte en de voedingsbodem waar al het levensnoodzakelijke uit voortkomt. De naadloze aanhechting aan de voedingsbodem die vereist is, loopt via de sleutelfiguur, en doet een hechte binding met de sleutelfiguur ontstaan. De wijze echter waarop de sleutelfiguur deze binding hanteert is allesbepalend en "boetseert" de wijze waarop het kind zich verhouden gaat tot de empirische werkelijkheid. Dat dit basisgegeven zolang over het hoofd is gezien is nog wel begrijpelijk, doch als men overziet welke allesbepalende uitwerking het heeft voor de basispositionering van elk mensenkind zolang deze wordingsgeschiedenis met zijn vormende en misvormende werking niet doorschouwd wordt, omdat elk mensenkind geleidelijk vanzelf dit proces voortzet, dan lijkt het bijna alsof men ooggetuige is van een dramatisch en hachelijk gebeuren, en tevens er geen vinger naar uit kan steken. Want elk kind gaat zichzelf behandelen zoals het zich behandeld heeft gevoeld, ongeacht de intenties van de sleutelfiguur en gaat op zijn beurt weer anderen behandelen zoals het zichzelf behandelt. Ziehier het "karma" het rad van eeuwige herhaling, de pseudoheriditeit van het menselijke tekort, de estafette van generatie op generatie. Is het een wonder dat het meest felle en agressieve verzet bijna altijd tégen dit doorzicht gericht is? En toch: het gebeurt duidelijk zichtbaar voor je verwonderde ogen, als een schouwtoneel waarvan de personages niet eens beseffen dat het er is. En toch: in dit theater waarin alle lief en leed van mensen zich afspeelt, worden geen "rollen" gespeeld. De manier waarop mensen hun empirische persoonlijkheid impersoneren en zich zo restloos identificeren met allerlei subpersoonlijkheden, is niet zomaar toneelspel. Hun is geleerd, dat "hun leven ervan afhangt", en in elk geval hangt hun biosociale leven ervan af, omdat dit nu eenmaal per definitie de wijze is waarop ze geboren worden, opgroeien, hun weg zoeken, oud worden en sterven. Zelfs als de jaren leeg van leven zijn is hun leven vol van jaren, met alle wel en wee en dat wil zeggen: met hun hele chanteerbaarheid voor "wee" en onlust en hun hele verleidbaarheid voor "wel" en behaaglijkheid, zwevend tussen vrees voor de dood en verlangen dood te zijn: twee onmiskenbare symptomen dat er niet geleefd wordt. Enerzijds hun wederwaardigheden pijnlijk serieus nemend en anderzijds daarmee omgaand met een onzorgvuldigheid waar iedere redelijkheid bij zoek is. Door de oerboodschap: "Wees niet wie je bent doch wat ik je vertel dat je bent en vat dat op als wie je bent", hebben ze geleerd dat hun leven afhangt van de ontrouw aan zichzelf en het behagen van de machtige andere. In het sociale leven leiden mensen elkaar onophoudelijk af van wie ze in wezen zijn. Door de oerboodschap te gehoren dragen ze hun hoogst persoonlijke verantwoordelijkheid over en deze overdracht aan de sleutelfiguur gaat over naar alles wat in het verlengde daarvan staat: de referentie-groep en het referentiekader, mensbeschouwing en wereldbeeld, dat deel van de collectieve illusie die als volstrekte waarheid geldt, en die verdedigd moet worden, zonder dat aan de orde mag worden gesteld waar dat "heilige vuur" vandaan komt. Nu was weliswaar de grondverhouding tussen "het meest eigene" van de persoon en "al het andere" probleemloos en moeiteloos, hetgeen weleens wordt uitgedrukt als: met de wereld is niets mis, maar de mensen maken er een rotzooitje van. Dat neemt echter niet weg dat, juist op grond van de wijze waarop de "oerrelatie" tussen boreling en sleutelfiguur wordt gelegd, elk mensenkind levenslang voor het grote probleem staat: hoe kan ik volledig mezelf zijn en toch bij anderen horen, ofwel: hoe kan ik bij anderen horen en toch volledig mezelf zijn. In wezen
-18betekent dit: hoe kan ik de werkelijkheidservaring die ik ben als ik met mezelf alleen ben in overeenstemming brengen met en laten functioneren in mijn omgeving, met alle anderen in het algemeen en mijn meest nabijstaanden in het bijzonder, teneinde het met hen in wederkerigheid te delen. (Voor de "geleerden" onder ons, die dit niet begrijpen, kan ik hetzelfde beter zo uitdrukken: "Hoe kan ik mijn ontiek existentieel laten functioneren". Fijn, zo snappen de wijsgeren het ook weer). Van jongsaf leren we allemaal dit probleem sociaal aan te pakken (want de sleutelfiguur weet niet beter) in de vorm van geven en nemen, omgangsvormen, leven en laten leven, niet altijd je eigen zin doen en ook iets voor een ander overhebben en dergelijke. Want wat is de moeilijkheid hierbij? Om je meest eigen werkelijkheidsbesef, je zelfontwaring (of hoe dit ook heet) te laten functioneren zul je er dan toch in allereerste instantie onbelemmerd toegang toe en direct contact mee moeten hebben, ofwel: zul je toch minstens moeten "weten" wie je bent. (Dat "weten" is natuurlijk niet cognitief. Zodra je zou proberen te zeggen "wie je bent" heb je het al over iets anders.) Daar precies zit de moeilijkheid. Door de oerboodschap: "Ervaar niet wat je ervaart doch wat ik je vertel dat er te ervaren is en ervaar dat als je eigen ervaring", leert elk mensenkind zich te vereenzelvigen met wat hem verteld wordt wie hij, voor de ander, is. Hij leert "ik" te zeggen, omdat hij "jij" kan zeggen tegen de ander die ook al niet weet wie hij is. De "sociale" oplossing van het probleem is slechts een voortzetting ervan, want als je jezelf kwijt bent en alleen nog maar de impersonering bent van een empirische persoonlijkheid, wie zal dan in contact en communicatie treden met wie? Vandaar: intimiteit met anderen is slechts mogelijk naarmate je "intiem met jezelf" bent, naar de mate je je eigen "beste gezelschap" bent. Alles hangt af van wie je bent als je met jezelf alleen bent, en eigenlijk ben je dat altijd. Je "alleenheid" is je identiteit (en dat is iets wezenlijk anders dan "eenzaamheid" dat is niets anders dan een contactstoornis het niet, geleerd hebben hoe je met je "alleenheid" naar de "alleenheid" van de ander kunt gaan om dat met die ander te delen in wederkerigheid). Vandaar: de kern, de wortel, de bron van alle medemenselijkheid is gelegen in de omgang van de mens met zichzelf: men zal nooit beter, liefdevoller of intiemer met anderen om kunnen gaan dan men met zichzelf omgaat, want daarin is je basispositionering jegens het "grote geheel" en "al het andere" gelegen. Als je de wereld op zijn kop ziet kun er zeker van zijn, dat je zelf op je kop staat dus: zeg me wat je van de wereld, het leven, het bestaan vindt, en ik zal je zeggen hoe je met jezelf omgaat. De oerboodschap leert elk mensenkind zijn hoogst persoonlijke verantwoordelijkheid overdragen op de sleutelfiguur in ruil waarvoor deze laatste alles moet leveren, met inbegrip van des kinds "identiteit" en daar zit de kink in de kabel. Het kind levert zijn persoon in, in ruil voor een empirische persoonlijkheid, wordt zichzelf ontrouw (verloochent de eigen werkelijkheidsontwaring) teneinde trouw te kunnen zijn aan de sleutelfiguur, die de voorwaarden stelt. Deze basisoverdracht ligt letterlijk aan de "basis", zodat de sociale oplossing al op voorhand tot mislukken gedoemd is. Het mensenkind daagt zijn overdracht over op alle andere voedende en opvoedende machten van deze wereld" en tenslotte op een referentiegroep met een cognitief referentiekader, waarvoor hij in sommige gevallen zelfs bereid is te sterven. Het is een aandoenlijk gezicht hoe verknocht mensen soms zijn aan hun mensbeeld, wereldbeeld, theorie, filosofie, ideologie, methodiek, die voor hen "vader en moeder" betekent en waarmee voor hen de "hoogste waarden" zijn gemoeid. Wie "voor de waarheid sterft" sterft letterlijk en figuurlijk voor niets want, wordt er iets "meer waar" omdat iemand daarvoor denkt te sterven? Alle
-19referentiekaders zijn gebrekkige landkaarten terwijl het landschap zelf vrijelijk toegankelijk is voor eeniegelijk om het, (a) te ervaren, (b) te exploreren, en (c) te bereizen (experiëntieel, experimenteel, existentieel). Als mensen zichzelf dermate kwijt zijn, dat ze tevens de koers in hun leven kwijtraken, lijken ze drenkelingen, die opeens de zwemkunst verloren zijn geraakt, wandelaars die opeens hun landkaart verloren hebben. Dat is de kans van hun leven om eindelijk alle receptuur overboord te gooien en zelf te gaan leven (a) op grond van eigen persoonlijke ervaring, (b) door eigenhandig te gaan uitproberen en oefenen en (c) daar alle levensvreugde en levenskunst uit te verwerven. Helaas is de hulp die veelal geboden wordt een verlengstuk, een nieuwe versie, van de oerboodschap ("ik weet beter dan jij hoe je te leven hebt") waardoor de overdracht van verantwoordelijkheid juist wordt gecultiveerd en een nieuwe "landkaart" wordt geboden door mensen die hun eigen tegenoverdracht niet begrijpen en deze als menslievendheid beleven, zodat ze als "verbeterde sleutelfiguren" gaan optreden. Daardoor lijken ze "aan de goede kant van de streep" te staan dat, terwijl ze in feite de kern van de kwaal (de overdracht van verantwoordelijkheid) als een remedie ertegen aanbieden. Soms heb ik wel eens gedacht: "Hoe kunnen mensen die zo werken zichzelf 's avonds in de spiegel nog vriendelijk en liefdevol in de ogen kijken?" Totdat ik ook deze verbazing kwijt raakte. Er zijn maar uiterst weinig mensen die zichzelf in de spiegel kunnen aankijken, niet met de vervreemdende ogen van hun sleutelfiguren doch met een warm hart, en een liefdevol gemoed. En toch: de ogen die je in de spiegel ziet zijn de ogen waarmee je, in weerwil van alle methodische pretentie, kijkt naar de ander, die niet anders is dan: jijzelf in een andere gedaante. Dus: wat maakt het ook weer voor verschil? Driemaal raden.
-204: TWEEëRLEI EENSPORIGHEID. Het is in wezen een uiterst merkwaardig verschijnsel dat het meest voor de hand liggende onderscheid in 's mensen beleving kennelijk het allermoeilijkst is: het onderscheid tussen directe ervaring (ontwaring) enerzijds en alle andere vormen van indirecte ervaring. Toch is er een perfect doorzichtige reden voor dat dit onderscheid kennelijk zo moeilijk is, want alle mensenkinderen ter wereld hebben één bindende boodschap ontvangen van hun sleutelfiguren, een boodschap die niet minder dan overlevingswaarde had, dus waarmee de band (binding, verbondenheid) met de sleutelfiguur stond of viel. De boodschap luidt: "Zie en hoor niet wat je ziet en hoort maar zie en hoor wat ik je vertel dat er te zien en te horen is, en zie of hoor niet dat ik je deze boodschap geef". Deze boodschap die in gestalt "basisintroject" en in TA "basisinjunctie" wordt genoemd, zou nog kunnen worden vereenvoudigd tot: "Ervaar je ervaringen niet, doch ervaar wat ik je opleg te ervaren en ervaar niet dat je deze boodschap opgelegd wordt". Kennistheoretisch zou de vertaling ervan luiden: "Vat mijn lezing van de werkelijkheidservaring op als je eigen ervaring, met inbegrip van deze opdracht" of: "Vat de op deze wijze aan je opgelegde secundaire ervaring met inbegrip van deze opdracht, op als je eigen persoonlijke ervaring". Het mensenkind, voor zijn overleving en welzijn afhankelijk, ontvangt bij deze eerste relatiecontractlegging de basisvoorwaarde voor zijn relatie met de sleutelfiguur. Zoals de weg naar de voedingsbodem in fysiologische zin omgelegd is via de "voedende ander", de sleutelfiguur, wordt aldus de weg naar de directe werkelijkheidservaring in psychologische zin evenzeer omgelegd via de sleutelfiguur. Hier begint de "pseudoheriditeit" van belevingskwaliteiten, de "pseudoheriditeit" van gedragsmodaliteiten volgt weldra. De estafette wordt aldus voortgezet, het "karma", het rad van herhaling, draait verder in een volgende generatie: het kind gaat zichzelf behandelen zoals het zich behandeld voelt, en later zal het op zijn beurt weer anderen behandelen zoals het zichzelf behandelt. In wezen betekent de oerboodschap een verlegging van de principale toetsingsmaatstaf van "binnen" (de innerlijke locus van evaluatie) naar "buiten" (consensuele maatstaf), en dat heeft uiteraard verstrekkende gevolgen, omdat de primaire directe ervaring de enige bron is van de opbouw van de werkelijkheidszin, kennis van de wereld rondom en van zijn eigen roerselen daaromtrent. Dat de "voedende ander", die op deze wijze tevens de "opvoedende ander" wordt, bron en toetsingsgrond is om te bepalen wat "werkelijk" is en hoe dat te evalueren, zou alleen dan zonder bezwaar zijn, als de sleutelfiguur te allen tijde consistent zou zijn - en dat kan deze niet eens zijn, zelfs niet in het ideale geval. Zulks uiteraard in tegenstelling tot de primaire ervaring die per definitie consistent is. Hoe nuchter en belangeloos dit onderwerp ook besproken kan worden, tekenend is het, dat een dergelijke bespreking vaak aanleiding geeft tot emotioneel geladen tegenspraak. Ook dat is uitermate begrijpelijk: wie ook maar even overziet hoe radicaal (tot aan de wortel gaande) de oerboodschap is, en hoe onontkoombaar deze geldt voor elk en ieder mens, ontkomt niet aan een zekere geschoktheid, die zelfs bij grote vertrouwdheid met deze beschreven gang van zaken niet wegblijft. Het gaat hier immers om de bron en de wortel van onze algehele verhouding tot onszelf en al-het-andere. Alleen en uitsluitend de directe, primaire, preverbale, puur sensorische ervaring is eigen en werkelijk, al wat daarbij komt is hetgeen óver de ervaring, naar aanleiding daarvan als commentaar gegeven kan worden. Zelfs zodra de directe ervaring een naam krijgt en als verbale
-21aanduiding bewust wordt, is het al geen directe ervaring meer, maar inferentie, of nominalisering. Nominaliseringen bestaan alleen en uitsluitend in het denken, de cognitie, van mensen, het zijn pogingen om ervaringsverschijnselen zo digitaal mogelijk te coderen. In de directe ervaring bestaan alleen verschijnselen als diverse ervaringsvormen zonder aanduiding: ze zijn er of ze zijn er niet, en als ze er zijn, zijn ze precies wat ze zijn. Op het primaire nivo is er direct contact. Een stap verder is het contact al verbroken en bevindt men zich op metanivo en zelfs wat als "verschijnsel" wordt opgevat is een kwestie van definitie en dus van interpretatie, evenzoals de uitspraak dat iets een "feit" is een interpretatie is waarover men het al of niet eens kan worden uit oogmerken van nut. Elke discussie daarover is een schimmenspel. Met betrekking tot directe ervaring is geen twijfel of discussie mogelijk; geen twijfel omdat er geen of-of mogelijk is, geen discussie omdat er geen toetsingsgrond is: wat is, is; wat niet is, is niet; wat gebeurt, gebeurt; wat niet gebeurt, gebeurt niet. De term "werkelijkheidservaring" is dan ook een tautologie, want men ervaart iets of niet, en het is niet mogelijk te ervaren dat men iets niet ervaart. Zodra en indien men iets ervaart, is die ervaring (in welke vorm dan ook) werkelijk en dat is onontkoombaar. Wie zijn ervaring loochent, loochent zichzelf. Dit loochenen is alleen daardoor mogelijk omdat er meerdere nivo's zijn die ten opzichte van elkaar een metapositie hebben: men kan op één nivo ervaren en dit op een ander nivo loochenen, en dat levert de mogelijkheid op van metacongruente communicatie (in de wandeling "paradox" geheten). Erkent men op metanivo de primaire ervaring, dan zijn beide nivo's congruent, communiceert men totaal anders, dan zijn beide nivo's discongruent, communiceert men het omgekeerde (de reversal) dan ontstaat er metacongruente communicatie. Als alle nivo's zodanig zijn geordend dat er innerlijke overeenstemming is, dan functioneert het organisme congruent. Indien er ergens tussen twee nivo's een omkering zit, is het effect metacongruent (paradoxaal). Het is zelfs mogelijk dat men op het primaire nivo kan ervaren, op een tweede nivo loochenen, en op een derde nivo kan beseffen metacongruent te communiceren, waardoor men op een congruente wijze metacongruent kan zijn. Het kind dat de oerboodschap krijgt: "Ervaar je ervaring niet, doch vat mijn weergave daarvan op als je eigen ervaring", kan dus niet anders dan op primair nivo ervaren en op een tweede nivo loochenen (teneinde de weergave van buitenaf te substitueren), terwijl door de implicatie: "En ervaar niet dat ik je dit opdraag", het besef op een derde nivo ongedaan wordt gemaakt. Vandaar: de herbeleving (de ervaring, het besef) van de loochening is de eerste stap naar herstel van het (congruente) geheel, die de herbeleving van de geloochende ervaring als tweede stap mogelijk maakt. Het opnieuw ervaren van de (chronisch geworden) loochening is echter nu juist het pijnlijke scharnierpunt omdat dat tevens de herbeleving van de oerboodschap inhoudt, die de allereerste aanzet was tot het "vervreemden", het "onteigenen" van de meest eigen, hoogstpersoonlijke primaire directe ervaring, die men niet zozeer "heeft" maar "is". Het zichzelf toestaan van de ervaring van de loochening, waardoor men "zijn eigen vijand" geworden is, is daarom pijnlijk en schokkend, omdat dat tevens het besef inhoudt dat men de macht over de eigen werkelijkheidservaring uit handen gegeven heeft, en dat er dus geen enkel "alibi" meer over is: niemand kan zelfs die macht overnemen tenzij men die zelf uit handen geeft, en dus rest er slechts een onbegrensde persoonlijke verantwoordelijkheid voor alles, hoe dan ook, wat daarvan het gevolg was. Deze basale "overdracht van macht" over de eigen werkelijkheidservaring is de meest fundamentele "overdracht" (aan de oorspronkelijke
-22sleutelfiguur) die aan de basis ligt van alle andere vormen van "overdracht", welke dan ook. En alleen al de gedachte dat uitgerekend die mensen, die nu juist erop aangezien worden te hebben ingestaan voor onze menswording, nu juist degenen waren die ons beroofden van onze meest eigene werkelijkheidservaring is veelal dermate "ondraaglijk" en afschuwwekkend, dat de "totale oorlog" tegen dit inzicht maar al te begrijpelijk is. De algehele angst van verlating en annihilering resoneert dan mee, en het simpele besef, dat datgene waar men zulk een doodsangst voor heeft reeds lang gebeurd is, is wel het meest weerzinwekkende daarvan. Het lijkt dan of men, dit toestaande, alles wat men ooit gekregen en geleerd heeft, in één allesvernietigende klap kwijt raakt. Dat de ogenschijnlijke "vijand" nu juist de verborgen bondgenoot is op voorwaarde dat men hem als zodanig tegemoet treedt, is vanuit deze oerangst gezien wel het allerongelooflijkste wat maar kan bestaan, want men weet wel wat men "kwijt geraakt", maar niet wat men er voor in de plaats krijgt. De geruststelling dat men in wezen niets "kwijt raakt" en er alleen maar iets "bij krijgt" (en wel: het meest wezenlijke dat mogelijk is) klinkt dan uiteraard als een verraderlijke verleiding. Het wezenlijke kenmerk van helder besef is dat men ongehinderd toegang heeft tot, contact heeft met, alle nivo's die in de ervaringsverwerving meedoen. Helder besef (of men dit nu enigszins mysterieus als "wijsheid" of "verlichting" aanduidt of niet) is per slot niet anders dan helder onderscheid tussen de directe ontwaring op het basale nivo enerzijds, en alle andere nivo's (die ten opzichte van het basale nivo en ten opzichte van elkaar een meta-positie hebben) anderzijds. Of eenvoudig gezegd: het is het heldere en onmiskenbare onderscheid tussen waarnemen (in eigenlijke zin) en voorstellen. De oerboodschap heeft als resultaat dat elk mensenkind aanvankelijk geleerd heeft dat niet de eigen primaire ontwaring, doch dat aangeleerde cognitie overlevingswaarde bezit, want overleving is "toebehoren", "horen bij", binding met de sleutelfiguur die de middelen tot overleving verstrekt. Juist vanwege de overlevingswaarde wordt de loochening chronisch, hetgeen betekent dat elk mensenkind aanvankelijk leert zijn ervaringen "niet te ervaren", en in plaats daarvan de aangebrachte cognities als ervaring "te ervaren". Dat is de wortel van het oneigenlijke begrip "onbewuste", welke term niets anders aanduidt dan de geloochende laag van "niet-ervaren", want geloochende directe ervaring. Daartegenover staat dan de even oneigenlijke term "bewuste", waarmee dan alle nominaliseringen en cognities van de diverse andere nivo's wordt aangeduid, voor zover men daar onbelemmerde toegang toe heeft. Beide termen zijn overigens evenzeer nominaliseringen van de tweede orde: door over het "onbewuste" in begrippen te praten, wordt het "onbewuste" niet "bewust" want blijft men op het nivo van nominaliseringen en cognities. De directe ontwaring is en blijft ten ene male preverbaal, hetgeen de chroniciteit van het loochenen alleen maar bevordert. In de mate waarin men aldus heeft leren functioneren leeft men in een wereld van nominaliseringen en cognities, van woorden en voorstellingen en kent men de sensatie van het directe ontwaren niet meer. Men heeft dit aanvankelijk ten behoeve van de overlevingsbinding en later ten behoeve van de consensus, leren loochenen en juist de voortdurende loochening toont aan dat de primaire ontwaring niettemin blijft bestaan. De voortdurende loochening kenmerkt zich doordat men alle momenten waarop men er per ongeluk contact mee heeft terstond categoriseert in het cognitieve systeem, waardoor men steeds het nieuwe herleidt tot het "reeds bekende", oude, en aldus niet meer uit ervaring leert: de ervaring moet met het "reeds bekende" overeenstemmen, en niet andersom. De directe sensorische ontwaring als organismisch verschijnsel is nu eenmaal van een wezenlijk ander karakter dan alle andere nivo's, die op inferentie berusten. Wie daartoe niet in staat is, kent het verschil niet en "ervaart" alleen meta-
-23nivo's en wat van daaruit "onbewuste" genoemd wordt is niets anders dan de geloochende, en daardoor "niet meer ervaren" directe ervaring op het basale nivo waarvoor men fobisch is geworden. Vandaar dat men soms spreekt van de "fobische laag" die als afscheiding werkt tussen de "bekende" wereld van cognities en de basale laag van de directe sensorische ontwaring op organismisch nivo. Door het "primaat van het inferentiële stelsel" (oneigenlijk wel eens genaamd "secundaire nivo", in werkelijkheid zijn dat een hele reeks verschillende nivo's die ten opzichte van elkaar in een metapositie staan), wordt "leren uit ervaring" onmogelijk, en is alleen nog maar "vicarieus leren" (op informatie van buiten af en door navolging) mogelijk. Er is nog nauwelijks een "interne locus van evaluatie" als maatstaf. De maatstaf is extern: of iets werkelijk is toetst men niet meer aan de eigen primaire ontwaring (experiëntieel) maar aan consensus, overeenstemming, goedkeuring, toelating. De organismische tastbare directe ervaringswereld, voorzover daar nog flinters van ontwaard worden, wordt aan de consensus (de bekende wereld van opvattingen, overtuigingen, waaraan men zich voor de eigen instandhouding gebonden heeft, ofwel: waaraan men de oerbinding heeft "overgedragen") getoetst. Anders gezegd: men toetst de landkaart niet meer aan het landschap, doch men toetst het landschap aan de landkaart. Als er geen congruentie is, dan is niet de landkaart, doch het landschap ondeugdelijk. Ter verduidelijking een zeer partiële en in wezen nogal kreupele vergelijking. Een wandelaar met een onbelemmerd contact met het landschap ziet waar hij gaat, onderscheidt de tekens en bepaalt of wijzigt zijn koers, teneinde te komen waar hij wil. Hij kan desnoods het hele terrein verkennen op eigen gelegenheid, en de beste plekjes en routes zoeken. Hij handelt op eigen ervaring en leert daaruit. Een geblinddoekte wandelaar met een koptelefoon op heeft geen ervaringscontact met de omgeving, doch volgt de instructies die hij door de koptelefoon hoort. Hij verneemt hoe de omgeving eruit ziet, hoe mooi of lelijk deze is, welke de juiste weg is, wat mogelijk en onmogelijk is, of hij zijn doel al of niet bereikt. De gegeven instructie kan zelfs grotendeels op een recorder zijn ingeprogrammeerd en automatisch worden gegeven, zodat alleen incidenteel, als er even iets niet klopt, op aanvraag nadere instructies gegeven worden. Zolang de van buitenaf gegeven instructies bij benadering congruent (met het landschap) en (onderling) consistent zijn, is de wandelaar "zeker van zichzelf" vooral ook omdat de automatische geprogrammeerde instructies worden beleefd als eigen inzichten en beslissingen. Zodra er gebrek aan congruentie en/of consistentie optreedt, ontstaat twijfel, onzekerheid, verwarring, zelfs wanhoop. Hij loopt dan doelloos rond en verliest de "zin van zijn bestaan". Hoe vindt hij zijn oriëntatie terug? Twee mogelijkheden. De wandelaar kan uit de ondeugdelijkheid van de instructie concluderen dat hij betere instructie nodig heeft, en daarnaar op zoek gaan om zich te laten helpen. Die hulp bestaat dan in het inprogrammeren van een nieuwe instructie, die hem uiteraard even "blind en doof" laat, maar die minder verwarring oplevert, althans zolang er wat meer consistentie en congruentie is. Een nieuwe en betere instructie is en blijft natuurlijk evenzeer een "instructie" van buitenaf en is en blijft iets wezenlijk anders dan direct contact met het landschap, maar de wandelaar kan voorlopig verder, zolang het duurt. Eventueel volgt later een nieuwe herprogrammering van de instructie. Het is ook mogelijk dat de wandelaar na enkele teleurstellingen aan alle instructie gaat twijfelen en wanhopen, en tot de eindconclusie komt dat alle wandelen zinloos is. Een tweede mogelijkheid is dat de wandelaar uit de inconsistentie en de discongruentie van de instructie een heel andere conclusie trekt, namelijk dat instructie iets wezenlijks anders is dan direct contact met het landschap op eigen ervaring, en dan is het hek van de dam. Hij zal dan
-24blinddoek en koptelefoon willen afdoen (tegen alle dreigende waarschuwingen in dat hij dan alle instructie zal verliezen en helemaal verloren zal lopen) terwijl hij ze voorlopig voor alle zekerheid toch nog bij de hand houdt. Hij zal dan (om te beginnen) eens gaan kijken en luisteren (en aanvankelijk niet weten wat hij ziet en hoort en wat hem aldus overkomt), en vervolgens gaan experimenteren en oefenen (met klamme handen en knikkende knieën) om tenslotte de oude instructie te gaan toetsen aan de eigen directe ervaring teneinde te leren wat daarvan eventueel nog bruikbaar is. Hij zal daarbij sterk in zijn schoenen moeten staan want de meest klemmende instructie luidt "volg de instructie en herken het niet als instructie doch erken het als eigen waarneming en overtuiging!" En zodra hij bij zijn nieuwe adembenemende experimenten en oefeningen ook maar even struikelt, toetert het: "Zie je nu wel, dat komt ervan, zo ga je te gronde". Het is daarom heel goed mogelijk dat de wandelaar deze "burgerlijke ongehoorzaamheid" niet aandurft, maar gauw de koptelefoon en de blinddoek weer omdoet en berouwvol om nieuwe, instructies vraagt, want mensen zijn geen helden. Voor het vervolg: zie de vorige alinea. Het is echter ook mogelijk dat de wandelaar, met werkelijk moed der wanhoop, de conclusie trekt dat de instructeurs zelf evenzeer blinddoek en koptelefoon dragen, en in alle oprechtheid niet kunnen ervaren wat hij ervaart; hoezeer ze ook te goeder trouw zijn. Zodra hij dit bange vermoeden toetst aan zijn eigen, pas ontdekte, directe organismische ervaring, doet hij een ontdekking die hem op zijn grondvesten doet schudden: tot zijn ontzetting voelt hij zijn doodsangst veranderen in een verscheurend gevoel van verrukking en ontdekt: "Dit is onloochenbare directe ervaring die pure ongecultiveerde werkelijkheid is, en dat is wat er over het ervaren ervan gedacht en gezegd kan worden. Dit hier is mijn eigen private naakte bestaan, en dat is verhullend commentaar, vanaf een afstand gegeven door oprechte mensen met de beste bedoelingen, omdat zij hun commentaar opvatten als ervaren werkelijkheid. Dit is mijn léven, dat zijn ideeën, opvattingen, overtuigingen, ideologieën, die weliswaar onderling een redelijke consistentie vertonen en daaraan een zekere plausibiliteit ontlenen, maar die met mijn directe ervaringswerkelijkheid nul komma niks te maken hebben. Laat ik nu geen moeilijkheden gaan maken, en hen niets verwijten, laat ik hen vriendelijk bedanken voor datgene waar ik tot nog toe iets aan gehad heb, en iedere informatie of discussie vermijden, want die is definitief en principieel uitzichtloos". Definitief en principieel zinloos zelfs, en wel om twee redenen, die overigens direct voor de hand liggen. De eerste reden is dat mensen, die van totaal verschillende uitgangspunten uitgaan, alleen zinloos kunnen communiceren, juist en vooral als ze verschillende gegevens met dezelfde woorden aanduiden. Het verschil berust nu eenmaal niet op een verschil in inzicht met betrekking tot eenzelfde aangelegenheid, dat door redelijke gedachtenwisseling kan worden beslecht. Het verschil berust op een totaal verschillende werkelijkheidservaring en werkelijkheidsbesef. De tweede reden is dat discussie altijd en onveranderlijk een twistgesprek over nominaliseringen en de definities daarvan is, en geen uitwisseling van persoonlijke ervaring en persoonlijk besef. Dis-cussie is wezenlijk tegengesteld aan con-tact en het enige dat aan discussie ervaren kan worden is de grimmige verharding van cognitieve uitspraken. Een discussie is een soort twistgesprek over de vraag welke landkaart de beste is, die met rode wegen en blauwe rivieren of die met groene wegen en zwarte rivieren. Het delen van persoonlijke ervaringen zou een gezamenlijke reis door het landschap betekenen (wegen zijn noch rood noch groen, rivieren noch blauw noch zwart). Woorden hebben, in en op zichzelf, wezenlijk geen enkele betekenis, tenzij in het spraakgebruik van een of andere consensus en zolang er vrijheid
-25van meningsuiting is, kan iedereen beweren wat hij wil desnoods met eigenbedachte woorden. Het heeft ten ene male geen zin om alle cognitieve variantie tot één cognitief systeem te herleiden, en dat dan tot "werkelijkheid" te verklaren (evenmin als het zin heeft om alle "neurosen" tot één neurose te herleiden en die tot "gezondheid" te verklaren). Dit is de uiterste en diepste grond van het feit dat er twee onderscheiden benaderingen zijn, die elkaar principieel uitsluiten. De ene benadering noemt men wel het "sleutelrelatiemodel" en werkt met het verbeteren van de "instructie". Het grondbeginsel daarvan is: "Als de eenmaal verworven instructie niet blijkt te deugen, heb je betere instructie nodig". Oftewel: "Omdat je sleutelfiguren het niet goed deden, zal ik een betere sleutelfiguur voor je zijn". De basisoverdracht (van de persoonlijke eigenstandige zelfredzaamheid) blijft niet alleen bestaan, doch wordt zelfs gecultiveerd als voornaamste hefboom bij de vernieuwing van de instructie. De oerbinding wordt vervangen door een binding aan een cognitief systeem dat de directe ontwaring consistent overdekt. De andere benadering wordt wel eens de benadering met de drie e's genoemd (experiëntieel, experimenteel, existentieel). Het grondprincipe is: "Er bestaan geen instructeurs of sleutelfiguren, tenzij je die, wetend of onwetend als zodanig aanstelt, en als je dat doet, doe je dat, zoals alles, voor eigen rekening en verantwoording. Want ook in het geval dat je om welke reden dan ook plechtig afstand zou doen van je verantwoordelijkheid, dan zou je voor dat afstand doen evenzozeer verantwoordelijk zijn. Overdracht van verantwoordelijkheid kan alleen in schijn, het is zelfbedrog, en je bent dus op geen enkel moment ooit niet verantwoordelijk geweest voor je eigen ervaringswerkelijkheid en al wat daaruit volgde. Welnu, omdat je sleutelfiguren met de beste bedoelingen je een blijkbaar disfunctionele instructie meegaven, en omdat zelfs de meest perfecte instructie niets anders is dan door mensen bedachte instructie, krijg je van mij geen enkele instructie en weiger ik sleutelfiguur voor je te zijn, want dat heb je niet nodig. Er is iets veel beters voor je en dat ligt verschrikkelijk voor de hand, en direct voor het grijpen, en dat is er altijd geweest: je hoogst eigen persoonlijke directe ervaring. Je zult er in het begin nogal van schrikken, want als hetgeen je nu persoonlijk ervaart naar je zin, zou zijn, zou je niet tegenover me zitten. In elk geval lukt het niet deze directe bestaanservaring te loochenen, en dat is een felicitatie waard, ook al luidt je instructie kennelijk dat je dit maar beter niet moet ervaren. Hoe meer je die instructie wilt gehoorzamen, des te duidelijker ervaar je je ervaring, en dat kan ook niet anders dan zo. Alles wat je echt nodig hebt is er allang, het is er nooit niet geweest, en als je nu gewoon kijkt en luistert dan is het er allemaal helemaal". Een oude metafoor vertelt hetzelfde met andere woorden en hier volgt een parafrase ervan. Het verhaal zelf is in principe oeroud, en er zijn legio parafraseringen van. Er was eens een man die door zijn ouders een masker had opgezet gekregen dat heel strak om zijn hoofd was geknoopt, en waardoor hij nauwelijks kon zien, horen en ademen. Bovendien zat de stevige en ingewikkelde knoop zo strak dat deze, naarmate hij groter werd, steeds meer pijn ging doen. Nu kende hij zichzelf (in de spiegel) en kenden anderen hem niet anders dan met dat masker. Dus dat gaf weliswaar een vertrouwd gevoel, maar de pijn werd steeds feller. Tenslotte besloot hij zich van zijn pijn te laten verlossen. Hij bezocht een heelmeester, deze luisterde uitvoerig naar zijn verhaal en vroeg hem of hij zich herinnerde wanneer en hoe de knoop was gelegd. Vervolgens wees hij op de grootte en de
-26ingewikkeldheid van de knoop en vertelde welke de naam van de soort knoop was. Tenslotte zei hij dat de knoop zo ingewikkeld was dat het jaren duren zou alvorens de aard van de knoop ontleed, en de wijze waarop hij gelegd was doorgrond zou zijn. Bovendien zou ook dan nog niet vaststaan of de knoop in voldoende mate ontward zou kunnen worden, want de ervaring wees uit dat strakke en pijnlijke knopen alleen maar veranderd konden worden in alledaagse knopen. Toen de man een tweede heelmeester raadpleegde zei deze heel goed te begrijpen hoezeer de knoop knelde en hoezeer de man zich een pijnlijke uitzondering moest voelen. Maar dat kwam hoofdzakelijk omdat hij niet kon zien dat alle andere mensen ook een masker aangeknoopt hadden gekregen. Dat kun je ook moeilijk zien als je het niet wist, want al die maskers zien er zo levensecht uit. Maar, zo vervolgde de heelmeester, er bestaat de mogelijkheid om toe te treden tot een groep, samen met anderen die ook klaagden dat hun knoop zo strak zat en ook bang waren daar met anderen over te praten. In die groep konden alle deelnemers dan maandenlang uitvoerig aan elkaar vertellen hoe strak de knoop wel zat, wie de strakste knoop had, hoe ze dachten dat hij gelegd was, wat ze van elkaars maskers vonden, en welke persoon ze raadden dat achter het masker van allen - de heelmeester inbegrepen - schuilging. Eenieder zou dan levensecht ervaren niet de enige te zijn, want er zijn zeer veel verschillende manieren om in de knoop te zitten. Op den duur zouden allen dan de groep niet meer nodig hebben, omdat ze dan wel wisten dat alle mensen maskers aangeknoopt hadden gekregen en dat dat de moeite van het vermelden niet waard was. Integendeel, met hun knoopkennis zouden ze weten dat de meeste mensen niet eens wisten dat hun pijn van een knoop kwam. Ze zouden dan soms een knoop bij anderen ontdekken, en daar maar liever niet over praten, want dat geeft alleen maar problemen. En ze zouden in elk geval aan het eind weten dat achter elk masker een echt mens schuilgaat, al zouden ze die nooit kennen. Zo ging de man nog diverse heelmeesters langs totdat hij er een ontmoette die weliswaar naar zijn verhaal luisterde maar inmiddels scherp toezag waar de knoop zat, welke omvang hij had en hoe dik het koord was. Vervolgens sprak de heelmeester: "Voordat we verder praten heb ik een vraag: waaruit blijkt dat U van dat masker en van die knoop afwilt?" En voordat de man van zijn oprechte verontwaardiging bekomen was voegde de heelmeester eraan toe: "Ik kan je er eigenlijk niet bang genoeg voor maken, want je hebt nog nooit zonder masker en knoop rondgelopen, dus als je dat verandert, herken je jezelf niet eens meer in de spiegel, en anderen kunnen er ook knap van schrikken, vooral je sleutelfiguren". En voordat de man van zijn schrik bekomen was vervolgde de heelmeester: "Natuurlijk kun je dan voorlopig het masker met je hand vasthouden en er alleen op veilige plaatsen, om te beginnen hier, mee experimenteren en tenslotte is er altijd wel een nieuwe knoop te leggen als het je niet bevalt". "Maar wat zullen we nou krijgen?", riep de man, "Ik heb toch gezegd dat ik van die pijnlijke knoop afwil!" "Rustig aan", zei de heelmeester, "Weet je zeker dat je dat wilt. Hoe kun je willen wat je niet kent? Je vraagt om iets waarvan je niet eens weet wat het is!" De man dacht na en de heelmeester vervolgde: "Ga naar huis, overweeg dit grondig, en alleen als je dan nog wilt, kom dan terug, op eigen verantwoording. Je bent gewaarschuwd, dus als je de volgende keer toch komt neem ik aan dat je het aandurft". Na vele dagen nadenken kwam de man terug en de heelmeester zei: "Goed, houd nu op met naar mij te kijken, ga met je gezicht naar de werkelijkheid en met je knoop naar mij toe zitten". De man deed wat gevraagd werd. De heelmeester haalde een kapmes onder zijn stoel vandaan en hakte met een welgemikte klap de
-27knoop doormidden, waarop het masker afviel in de handen van de man. Deze viel zo ongeveer van zijn stoel van schrik en riep: "Grote goedheid". "Juist", zei de heelmeester, "Dat is de juiste benaming. Ik heb tot mijn spijt maar één werkelijkheid voor je, maar dat is toevallig wel de allerbeste die beschikbaar is, want er is er maar één". Na een uurtje experimenteren met masker op en masker af wees de heelmeester de man hoe en waar hij verder kon oefenen, en met welke tussenpozen hij zijn ervaringen kon komen bespreken. Toen de eerste heelmeester hiervan hoorde was hij buiten zichzelf van verontwaardiging over deze schandelijke manier van omgaan met een mens in nood, en hij dacht: "Je zult zien dat de man spoedig bij mij op de stoep staat en dan nog meer in de knoop zal zijn". De tweede heelmeester zei: "Nu wil ik hem niet meer in mijn groep, want stel je voor dat hij allemaal knopen doorhakt in plaats van daarover te praten". En beiden zeiden ze tot de man: "Is het niet verschrikkelijk om dat te moeten meemaken?" "Jawel", zei de man "nou en of het is gewoonweg adembenemend, het is niet te geloven, ik wist niet dat zoiets bestond, ik raak er niet op uitgekeken, het is te waar om mooi te zijn". Uiteraard verwierf de derde heelmeester zich een hoogst bedenkelijke reputatie, maar die merkte daar niet zoveel van want hij had het veel te druk met belangrijker zaken, zoals knopen doorhakken. En bij tussenpozen, als het moeilijk anders kon, nam hij een oud masker met een gemakkelijk zittend elastieken bandje eraan uit zijn la, want hij herinnerde zich nog heel goed de lessen van zijn eigen heelmeester die zei: "Wie knopen doorhakt moet oppassen dat hem bij gebrek aan masker niet het hoofd wordt afgehakt. Want weliswaar zijn maskers en knopen lastige euvels, ook al zijn ze te verhelpen, er is één ongeneeslijk kwaad: wie aan het geloochende komt loopt kans geloochend te worden. Deze kwaal is de kanker van de heelmeesters". Ik parafraseer het oude verhaal voor wat het waard is, en iedereen zal er wel zijn eigen verhaal uit lezen. Het is niet voor niets een verhaal uit een heel ver land en uit een heel verre tijd. Tijden veranderen en mensen veranderen navenant, elke tijd legt zijn eigen knopen en mensen vertellen elkaar verhalen. Lees dus maar gerust, er staat niet wat er staat. Er staat alleen maar wat je leest en iedereen leest precies het verhaal dat hij verdient.
-285. WIE IS ER BANG VAN DE FOBISCHE LAAG? Een van de meest opvallende kenmerken van de zogenaamde "loochening" ofwel "fobische laag", is dat deze je beschermt tegen wat goed voor je is, en wat je uiteindelijk het meeste verlangt. Dat lijkt alleen maar tegenstrijdig, omdat deze barrière niet "logisch" functioneert, doch organismisch. Het organisme zit niet "logisch" in elkaar, doch ontologisch: het is een kwestie van zijn en niet zijn, van overleven. De "fobische laag" ofwel de "barrière van loochening" is de meest fundamentele overlevingsstrategie, die ons van de "ondergang" (annihilering) gered heeft, of beter gezegd: waardoor het mensenkind zich uitgered heeft, en beschermt. Dat een soort "vestinggordel" de mens tegen ondergang beschermt is nogal begrijpelijk, maar dat deze de mens "beschermt" tegen datgene wat hij ten diepste verlangt (verlossing van de verscheurdheid, vervulling van zijn zinvolheid, wezenlijk tot zijn recht komen) lijkt tegenstrijdig, onlogisch, bijna ongelooflijk hoewel evident. Het is dan ook een van de meest misbegrepen aspecten van de menselijke persoonlijkheid. De ontstaanswijze echter van deze "gordel" maakt een en ander volstrekt doorzichtig. Door de oerboodschap: (a) "Ervaar niet wat je ervaart (want dan verlies je de binding met de sleutelfiguur die de middelen tot je overleving in handen heeft)" wordt de noodzaak van de loochening ingeluid. Het kind laat zich (noodgedwongen) ertoe brengen om krachten tegen zichzelf te gebruiken (energie te retroflecteren) teneinde "ongedaan" te maken wat het uiteraard wezenlijk niet ongedaan kán maken (de primaire, directe, sensorische, organismische werkelijkheidsontwaring), het kan alleen maar zijn (organismische) besef ervan loochenen, waardoor het "zijn ervaringen niet meer ervaart" (hetgeen alleen maar een metafoor is). Door de tweede component: (b) "Doch ervaar wat ik je vertel dat er te ervaren is (want in ruil daarvoor verstrek ik je de middelen tot overleving)", wordt het "gat" opgevuld dat door de loochening ontstaat. In plaats van elementen van het primaire basisnivo van ontwaring richt het kind zijn besef op het metanivo van "aanzegging" van wat het te ervaren heeft, waardoor de loochening versterkt en bestendigd wordt. Het plaatst het één (trouw aan de sleutelfiguur met diens referentiekader) vóór het ander (trouw aan zichzelf, want het "is" wezenlijk en principieel de eigen werkelijkheidservaring). Het één voor het andere substitueren is "pro-stitutio", met een technische term, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: het uitleveren van je persoon tegen beloning. Dit is ontogenetisch inderdaad de "oudste activiteit" van de mens. Door het derde ingrediënt van de oerboodschap (c) "en ervaar niet dat je deze boodschap (van buitenaf) wordt opgelegd, doch ervaar het als je eigen ervaring, beslissing, behoefte", wordt op hypnoïde wijze een posthypnoïde, retrograde amnesie aangebracht: de herinnering aan het "paradijs" van vóór de miskenning (oerboodschap) en dus van vóór de loochening (door het kind zèlf bij retroflectie voltrokken) blijft bestaan, doch de oerboodschap en het oerboodschappelijk element in alle verdere ideologiserende en indoctrinerende boodschappen verdwijnt uit het besef. Op het basale primaire nivo loochent het door op het metanivo te retroflecteren, en op het metametanivo loochent het de retroflectie, zodat het befaamde "latchkey-principle" ontstaat: als men werkelijk iets vergeten heeft, heeft men ook vergeten dat men iets vergeten heeft (en dat is de reversal van: het is niet mogelijk te ervaren dat men iets niet ervaart). Dit algehele proces noemt men ook: "skotomisering", zoals men, óók als men "weet" dat het netvlies een "blinde vlek" heeft, men toch geen "gat" in het gezichtsveld waarneemt, en dus niets mist. Maar: hoewel men "niets mist" blijft in de mens toch het knagende en zuigende verlangen naar eindelijk volledig tot
-29zijn recht komen, naar vervulling van zijn (oorspronkelijke) compleetheid. Door dit proces van skotomisering namelijk werd de verdeeldheid, de verscheurdheid ingeluid, het vage besef niet heel, compleet, volledig te zijn. Het organisme definieert (letterlijk én figuurlijk) zichzelf door middel van zijn permeabele begrenzing (boundarying) die ook "contactgrens" of "contactveld" wordt genoemd. Dit contactveld behoort zowel tot het organisme alsook tot de omgeving, als een soort gemeenschappelijke "huid". In beginsel is deze "natuurlijke" contactgrens de plek waar enerzijds het organisme ophoudt en de omgeving begint en anderzijds de omgeving ophoudt en het organisme begint. Deze grens is daarom "natuurlijk" omdat het zich begrenzen (door permeabele grenzen die open en dicht kunnen gaan) tot de meest wezenlijke functies van het organisme behoort. Overleven betekent: het verschil tussen zichzelf (als levend organisme) enerzijds, en anderzijds de omgeving (als voedingsbodem) in stand houden, en daarmee is het organisme per definitie voortdurend bezig, namelijk door assimilatie van het dienstige en eliminatie van het niet-dienstige. Daartoe dient het organisme te onderscheiden (discrimineren) tussen datgene uit de voedingsbodem dan passend voor assimilatie gemaakt kan worden, en datgene dat niet kan worden geassimileerd. De oerboodschap kan niet worden geassimileerd, omdat het wezensvreemd is aan het eigen wezen, de eigen ontwaring, en kan alleen maar als "onverteerbare brok" (corpus alienum) worden "geïntrojecteerd". Vandaar: retroflectie ligt aan de basis van de introjectie. Doordat echter het kind zijn primaire ontwaring aldus niet meer "mag" ("wil!") ervaren, ontstaat een tweede soort afgrenzing, die niet meer natuurlijk is: de barrière tussen het besefte metanivo van de oerboodschap (van wat hem opgedragen is te ervaren) enerzijds en het geloochende deel van de primaire ontwaring dat veelal "het onbewuste" wordt genoemd, omdat men niet beseft hoe die tweede barrière ontstaan is, en die eveneens als "natuurlijk" opvat. Deze opvatting is uiteraard een verlengstuk van de oerboodschap: "Beschouw alleen dat als bij je behorend wat je verteld wordt dat bij je hoort, en het andere als niet bij je behorend". Doordat het kind (tengevolge van de befaamde "estafette van het menselijk tekort") zichzelf gaat behandelen zoals het zich behandeld heeft gevoeld (en later anderen weer behandelt zoals het zichzelf behandelt) zet het eigenstandig de loochening, dus het onderhouden van de tweede onnatuurlijke (cultuurlijke) begrenzing, dus de miskenning van de eigen ontwaring voort. De miskenning (door de oerboodschap) is een chronische zelfmiskenning geworden en het kind "weet niet meer wie hij is", en laat zich dat derhalve door anderen vertellen: allereerst door de sleutelfiguur, later door "mensenkenners" die hem een "karakter" aanpraten, en als het misgaat door de psychopatholoog die vrij spel heeft met zijn "diagnose", want het mensenkind is dan zichzelf totaal of nagenoeg totaal kwijt. Elke "interpretatie", duiding" of "diagnose" is een professionele voortzetting van de oerboodschap: "Ik weet beter dan jijzelf wie jij bent, wat je bent, wat je denkt en voelt, en wat je nodig hebt!" De "patiënt" die allang contact verloren heeft met wie hij wezenlijk is (met zijn hoogst persoonlijke primaire werkelijkheidservaring) heeft geen been om op te staan: het tegenspreken van de diagnose is zijn "symptoom" geworden. Het kind identificeert zich (noodgedwongen) met datgene wat hem verteld wordt dat van hem is, en daarin schuilen drie ingrediënten, namelijk (a) primaire ontwaringen die de sleutelfiguur welgevallig zijn en dus niet geloochend behoeven te worden, (b) reversals van geloochende primaire ontwaringen (niet "stout" maar "lief") die het product zijn van de retroflectie, en (c) hoedanigheden die het volstrekt niet bezit, doch die het op wens van de sleutelfiguren
-30impersoneert, en deze zijn het product van de introjectie. Alleen het onder (a) genoemde is eigen. Het onder (b) genoemde is omkering of overcompensatie, het onder (c) genoemde is wezensvreemd, plicht, illusie, ideaal, rol, en kost nog extra energie. Deze schijngestalte, door "identificatie met de repressor" ontstaan, is dan de "empirische persoonlijkheid" ofwel "het ego", het is een louter sociale entiteit waarvan slechts een gering deel eigen is. Al het overige eigene dat geloochend is, valt voor het ingeëngde besef van het kind "buiten" de (kunstmatige) contactgrens en wordt daardoor onteigend en vervreemd (aliënatie), en wordt voor zover nog aangevoeld toegeschreven aan "boze krachten" binnen of buiten hemzelf: Of aan de "duistere driften van het onbewuste", of aan de "slechtheid van anderen", of aan de duivel, enzovoort (projectie). Ook het zogenaamde "onderbewuste" is een projectie: men schrijft hoedanigheden die wezenlijk eigen zijn toe aan een (niet bestaande) "kelderverdieping", ónder de "begane grond" van het "bewuste". Dit wiebelige gevoel gedreven te worden door "duistere driften" uit de "gewelven van het onbewuste" draagt nog des te meer bij tot het gevoel van verdeeldheid, verscheurdheid, gemis aan heelheid en vervulling. Toch blijft het geloochende bestaan en in beginsel aanspreekbaar door invloeden (gebeurtenissen en omstandigheden) uit de omgeving. Wil men zich tegen het geloochende beschermen, dan zal het mensenkind gebeurtenissen en omstandigheden vermijden die het geloochende aanspreken (of zelfs daartegen ten strijde trekken). Het mensenkind is fobisch geworden voor de geloochende primaire ontwaring, want loochening is wezenlijk: vermijding, en vermijding schept vrees, (en niet andersom!). De vrees is het product van de vermijding, en die vermijding (retroflectie) is het afgedwongen product van de miskennende oerboodschap: "Wees wie ik je zeg te zijn en vat dat op als wie je werkelijk bent". De "tweede contactgrens" ofwel de "onnatuurlijke grens" tussen "bewuste" persoonlijkheid en geloochende ontwaring heet daarom zeer terecht "fobische laag". Door het hypnoïde effect van de oerboodschap kan het mensenkind deze "verdedigingsgordel" niet meer ervaren als een overlevingsstrategie die in beginsel geen "vijand" doch "bondgenoot" is: ooit heeft deze je beschermd tegen de annihilatie van de miskenning: om nog iets van jezelf te redden moest deze verdeling worden aangelegd. De "gordel" heeft ooit je leven gered! Hij is in beginsel je meest betrouwbare vriend en verdient alle respect. Hij treedt "automatisch" in werking zolang je hem "vervreemdt" en "onteigent". Zodra je hem als de "eigenwerkzaamheid", als "verouderde zelfverdediging" accepteert (besef van loochening; verliest hij zijn "automatisme", dus door er persoonlijke verantwoordelijkheid voor te nemen, waardoor het derde deel (c) van de oerboodschap buiten werking wordt gesteld. Zodra je hem als bondgenoot aanspreekt is hij niet langer je vijand. De schijnbare vijand is nu eenmaal je verborgen bondgenoot. Toen dertig jaar na de oorlog een Japanse soldaat werd ontdekt ergens in de jungle, die nog steeds dacht dat de oorlog voortduurde, en toen men trachtte hem te zeggen dat de oorlog allang voorbij was, dacht de soldaat dat dit de krijgslist van de vijand was waar hij dertig jaar op gewacht had, en begon te schieten. Het kostte een enorme moeite om hem tenslotte de heilsboodschap te brengen (en lees nu goed!): "Je kunt nu tevoorschijn komen uit je loopgraaf, er wordt niet meer geschoten". Dit is de welhaast ongelooflijkste boodschap van deze wereld. Maar hoe brengen we die boodschap over aan de "persoon" die schuilgaat in het incognito (de loopgraaf, de verdedigingsgordel) van de "empirische persoonlijkheid". Ter adstructie van de moeilijkheid het hiernavolgende. Als men een levenlang iets bitter gemist heeft, en het dan uiteindelijk toch nog krijgt, hoe reageert een mens dan? De (domme) logica zou antwoorden: met blijdschap, opluchting, verrukking. Nogmaals: mensen zitten niet logisch, doch ontologisch in
-31elkaar. Als men eindelijk krijgt wat men bitter heeft gemist, welk gemis diep werd weggeborgen achter de loochening, dan reageert men niet met blijdschap, doch: met pijn, de pijn van het gemis van ál die jaren, de pijn van de loochening van dat gemis: de oerpijn van de oerboodschap. Daar zit het (nauwelijks verborgen) "geheim" van de schijnbare tegenstrijdigheid. Pas doorheen de pijn, aan de andere zijde daarvan, komt de vervulling, verrukking, de dankbaarheid. Maar omdat de fobische laag geen ("logisch") onderscheid maakt tussen pijn en pijn, weert hij ook datgene af wat vervulling brengt. Aanvankelijk verdedigde hij je tegen de pijn van niet tot je recht te komen, door zelfs het gemis daaraan te doen loochenen. Tenslotte verdedigt hij je tegen de pijn van wel tot je recht komen. Dat is de kern van de zaak. De fobische laag "verdedigde" je ten ene male tegen je volledige primaire besef, althans tegen dat overgrote deel ervan dat je overleving bedreigde, omdat het niet congruent was aan wat je verteld werd dat er zou behoren te zijn. Vandaar het felle verzet tegen vervulling (van je persoon) en verlossing (van de verdeeldheid). Mensen zijn nu eenmaal het meeste bang van hun hoogste heil. Vandaar ook dat wat "weerstand" heet niets anders is dan het disfunctionele sluiten van de contactgrens tegen dat wat is. Vandaar ook dat wat (inhoudelijk) "overdracht" heet niets anders is dan het disfunctionele openen van de contactgrens waardoor een willekeurige andere (die zo onnadenkend is zich daartoe te lenen omdat dat zijn behoeften lijkt te vervullen) de schijnbare "vervuller" wordt waarop de oerbehoefte tot vervulling wordt geprojecteerd, zodat alleen maar een "zoveelste versie" van de oerboodschap daaraan "helpt": "Tot je recht komen bestaat niet, het is een "neurotische" (infantiele) wens". Hiermee wordt de door de oerboodschap ingeleide loochening "officieel" bevestigd, bekrachtigd en geïnstitutionaliseerd. (Overigens: natuurlijk heeft het verlangen - naar vervulling een "infantiele" wortel, zoals alles aan de mens, en zelfs de hele mens een "infantiele" wortel heeft want we worden, weliswaar "heel" geboren, maar niet "eigenstandig" doch afhankelijk. Maar wat is er "neurotisch" aan de "infantiele" oorsprong van de mens? Het fundamentele vervullingsverlangen is in feite de waardigheid van de mens te weigeren met minder genoegen te nemen dan het onderste uit de kan. Want daartoe zijn me (kennelijk en van nature) geschapen. Alleen al de gedachte dat eeuwen evolutie een wezen gegenereerd zou hebben dat wezenlijk "in zichzelf verdeeld" en "zijn eigen vijand" is, is een absurditeit. Derhalve vraagt alle twijfel of aarzeling met betrekking tot 's mensen wezenlijke heelheid, zelfs de geringste, grondige (psychotherapeutische) doorwerking. Maar de fobische laag, die de oorsprong van die twijfel is, "verdedigt" je ten ene male tegen je volledige primaire besef, vandaar ook het felle verzet tegen de ontmythologisering zelf van die fobische laag, en tegen de "inzichten" die daaruit volgen. Er is wel een uitweg uit de schijngestalte, maar die loopt dwars doorheen de pijn van het jarenlange gemis, en tegen die pijn "verdedigt" de fobische laag je nu juist. Vandaar dat de zogenaamde "afweermechanismen" niet anders zijn dan de verdedigingsstrategieën van de fobische laag tegen de toenadering, die de vermijding op zou kunnen heffen: dit zijn de zelfverdedigingstactieken, de overlevingsstrategieën van de fobische laag die onmiddellijk worden geactiveerd als "gevaar" dreigt. Want de fobische laag onderscheidt niet meer tussen heil en onheil, tussen de dreigende "ondergang" van de oorspronkelijke oerboodschap en de naderende (genezende) pijn van ontwakend besef. Daar precies ligt het onderscheid tussen het "sleutelrelatiemodel" dat de oerinstructie (oerboodschap) en de sleutelfiguur door een betere wil vervangen ("meer van hetzelfde") enerzijds, en de "benadering met de drie e's" (experiëntieel, experimenteel en existentieel) die
-32zegt: "Er bestaan geen sleutelfiguren behalve als je ze zelf als zodanig in die hoedanigheid aanstelt en daaraan je verantwoordelijkheid overdraagt. Als kind had je geen schijn van kans, behalve door te kiezen voor die "overdracht", en daarna wist je niet beter meer. Je kunt nu tevoorschijn komen, er wordt niet meer (met oerboodschappen) geschoten. Er bestaan geen sleutelfiguren, en ze hebben nooit bestaan behalve als compensaties, tegemoetkomingen, complementair aan je vitale afhankelijkheid. De oorlog is nu voorbij. Er bestaan geen sleutelfiguren behalve in de verbeelding. Kijk maar: ook psychotherapeuten bestaan niet. De enige psychotherapie die die naam waard is, bestaat in de ontmythologisering van alle sleutelrelaties, met inbegrip van déze: de psychotherapie. Je bent het zelf. Je bent je eigen sleutel tot de werkelijkheid. Je bènt al jezelf, reeds een leven lang, en je zult nooit anders zijn, en het enige wat je optimaal kunt bereiken is: ophouden met net te doen alsof dat niet zo is. Ook het complement van de sleutelfiguur: je empirische persoonlijkheid, je schijngestalte, je "ego" bestaat niet, behalve in je verbeelding. Je bent het zelf, en je bent nooit anders dan dat geweest. En als je nu gewoon kijkt en luistert is het er allemaal helemaal. Welkom bij de club, kameraad, er bestaan alleen maar broertjes en zusjes en ze staan er allemaal precies hetzelfde voor. Dat is alles, en de rest is vrije keuze." De paniek van de fobische laag is het enig werkelijke conflict, het verzet tegen heelheid en vervulling, zoals het zichtbaar wordt in scholenstrijd en heilige oorlog is alleen maar het jammerlijke uiterlijke gevolg ervan. Conflictuologie is dan ook de leer van de diverse manieren waarop mensen hun eigen vijand geworden zijn en daaruit de weg kunnen terugvinden. Uiterlijke conflicten (tussen mensen) zijn banaliteiten, die onoplosbaar zijn, tenzij langs de weg van het beëindigen van 's mensen basisconflikt dat bij estafette wordt doorgegeven van generatie op generatie als gold het de hoogste wijsheid, met een grimmigheid een betere zaak waardig. De uiterlijke "vijand" zit binnenin, en is alleen maar de verborgen bondgenoot, die in stilte macht totdat je, als Jacob, die vocht om zijn bestemming en pas toen ontdekte mank te zijn, tenslotte de moed en het vertrouwen vindt om Ezau met ootmoed tegemoet te treden. Er is een verrassing voor je in petto.
-336. WAT HEET IK? Onder de vele nominaliseringen is er een die wel het meest verwarrend en misleidend is en dat is: "het ego", ofwel "het ik". Alleen al de aanduiding: "het" ik, is een taalkundig monstrum en een semantische contradictie. Als je de diverse teksten die over "het ik" handelen nauwkeurig bekijkt, lijkt het alsof het daarbij gaat om een "ding", een object met eigenschappen en hoedanigheden, dat nog onderling uitwisselbaar is ook. Taalkundig is "ik" een persoonlijk voornaamwoord, aanduidende wie de auteur is van een gebeuren ("action agent"). Indien iemand spreekt in de eerste persoon enkelvoud doet hij niets anders dan: verwijzen naar zichzelf als "auctor" en het woord "ik" heeft alleen betekenis in naadloze verbinding met de persoonsvorm van een werkwoord. Hierdoor wordt, en dat is de enige functie ervan, aangeduid dat niet iemand anders dan "ik" (b.v.) kiespijn heeft. Ikzèlf heb dan die kiespijn, en dat is iets anders dan zeggen "mijn ik heeft kiespijn". Bij een dergelijke constructie valt de nonsens meteen op, maar hoeveel diepzinnigheid wordt er niet gesuggereerd als iemand zegt: "mijn ik staat me dat niet toe", of: "Mijn ik zit me in de weg". (Uiteraard: in plaats van gewoon: "Ik verdom het" of: "Ik heb er geen zin in" te zeggen). Zeg ik: "Dat luik is zo klein dat ik er niet door kan", dan staat "ik" voor de afmetingen van mijn lichaam. Zeg ik: "Dat is te moeilijk, dat begrijp ik niet", dan staat "ik" voor mijn intelligentie. Maar, hoewel het woord in het dagelijkse gebruik dus ongeveer het midden houdt tussen een passe-partout en een kameleon, in geen geval betekent een en ander dat "mijn ik" niet door dat luik kan of dat "mijn ik" niet slim genoeg is om iets te snappen. Bij wederkerige werkwoorden (die retroflecties aanduiden) Wordt het nog koddiger "ik scheer mezelf" kan moeilijk "mijn ik scheert mijn zelf" betekenen, en bovendien staat hier "zelf" voor mijn lichaam, althans delen ervan. En: "ik schaam mezelf"? Voor zover dat betekent: "ik zeg foei tegen mezelf" zou het eerder "mijn zelf zegt foei tegen mijn ik" betekenen, zo het al iets betekent buiten het introject omtrent wat de "evaluerende ander" (dus uiteindelijk de sleutelfiguur) als commentaar zou geven. Het feit dat een jong kind pas laat "ik" gaat zeggen heeft aanzienlijk meer dan alleen taalkundige betekenis, want "het ik" wordt het kind nu eenmaal aangepraat en dat kan ook moeilijk anders. Het staat ten dienste van het metacommunicatieve onderscheid "wie doet wat met wie" als algemene vorm. In de westerse sanskrietderivaten zeggen we: "Ik geef Jan een boek" waar andere talen zeggen: "Ik beschenk Jan door middel van een boek". De naamvalsverdeling ligt dan alleen maar anders, en de enige overeenkomst is dat "ik" iemand anders ben dan Jan of wie dan ook en dat blijkt zo ook in die talen die niet "ik loop" zeggen maar "lopen ontspruit aan mij" (of "schenken gaat van hier uit jegens Jan met behulp van een boek"). De accusatief-naamval is in die talen een instrumentatief waardoor die talen vaak niet eenduidig te vertalen zijn. Het chinees maakt het nog bonter omdat daarin zelfs geen naamvallen bestaan, maar laten we het eenvoudig houden, en er alleen op wijzen dat dit de reden is dat westerse menskundeboeken vaak nauwelijks in oosterse talen te vertalen zijn, en het begrip "het ik" al helemaal niet. Vaak wordt het sanskriet "atman" met "heb ik" vertaald, en dan wordt het onbegrijpelijk omdat ons "ik", "ik" tegenover jij" betekent, terwijl "atman" "individueel ik tegenover het al (brahman)" betekent. Vandaar dat men in het oosten ook minder last van "ik" heeft, en toch vaak veel sneller ziet "wie er wat met wie doet, waartoe en hoe" want onze taal is extreem versluierend.
-34De directe primaire organismische ervaring (ontwaring) is niet "iets" dat ik "heb" maar ik ben dat ik besta niet anders dan zo. Ik "tref mezelf aldus aan", zelfs ongeacht of er ook nog een ander is daar iets mee van doen heeft (en die is er niet tenzij ik mijn ontwaring tot uitdrukking breng binnen gehoors-, en gezichtsafstand van een ander). Voor zover ik uit mijn sluimering ontwaak "ben ik mijn werkelijkheidservaring", en deze hele uitdrukking is een tautologie. Die talen die zouden zeggen "deze werkelijkheids-ervaring gaat van hier uit" zijn aanzienlijker functioneler, ook al omdat hierdoor het "holon" (de naadloze eenheid) niet virtueel verbroken wordt. Als we zeggen dat pasgeboren kinderen zo "echt" zijn, dus zo expressief, argeloos, zonder beleid, onvervalst e.d., dan zeggen we niets anders dan dat hun "persoon" tevens hun empirische persoonlijkheid is. Pas de oerboodschap: "ervaar niet wat je ervaart, maar ervaar wat ik je vertel dat er te ervaren is, en ervaar niet dat je dit wordt opgelegd, maar ervaar het opgelegde als je eigen ervaring" doorbreekt dit; en alle "egoformatie", alle verdeeldheid, gebrokenheid, verscheurdheid komt daaruit voort. En eigenlijk zou dit volstrekt geen kwaad kunnen als het uitsluitend uit sociaal oogmerk geschiedde. Want de empirische persoonlijkheid met al zijn subpersoonlijkheden (identificaten) is uitsluitend en alleen een sociale entiteit, en die is het die in hoofdzaak met "ik" wordt aangeduid. Het "wie doet er wat jegens wie" beginsel is bij uitstek een sociaal beginsel: omdat er anderen zijn ben ik er ook, omdat ik "jij" kan zeggen kan ik "ik" zeggen, en als ik daar al niet uit eigen beweging toe zou komen, zou ik ertoe worden gedwongen. Echter: dat er ook "jij's" zijn doet niets af van de volle en volledige ontwaring die ik ben, er is geen competitie, althans geen wezenlijke. Dat die er in de praktijk toch is komt omdat de oerboodschap met alle verdere consequenties ons een voorwaarde stelt die uiterst ingrijpend is, namelijk van bepaalde delen of aspecten voor onszelf "afstand" te doen (hetgeen in wezen niet eens kan en dus nooit lukt) in ruil voor binding, verbondenheid, bijhorigheid, veiligheid, geborgenheid of in welke gedaante onze overleving ook door ons beleefd wordt. Dat een relatie regels heeft is onontkoombaar. Deze regels clausuleren wat wel en niet tot de relatie behoort. Een relatie (=bestendige vorm van interactie) is evenals alle gedrag (=actie) een middel tot een doel, en dat doel heeft uiteraard te maken met wat je uit dit leven wilt (en pas op: het heeft dus allereerst te maken met wat je verteld is dat er uit het leven al of niet te willen en te krijgen is). Vandaar dat een relatie een bestendige onderhandeling is over de voorwaarden op grond waarvan er iets gemeenschappelijks kan worden gedaan, ofwel: op grond waarvan er hoe dan ook gemeenschappelijkheid kan bestaan. Want een relatie, welke dan ook, komt heel eenvoudig neer op: "Ik meen te merken dat je ongeveer dezelfde kant op wilt als ik, zullen we een stuk samen gaan, dat is veel gezelliger, en bovendien kunnen we elkaar onderweg helpen". Vandaar dat een relatie niet bestaat uit "naar elkaar kijken", maar uit "dezelfde richting uit kijken". Want zonder doelintegratie is een relatie onbestaanbaar (behalve in schijn). Ook de oerrelatie is aan regels gebonden die een clausulerende werking hebben en het is dus alleszins onvermijdelijk dat er voorwaarden geldend gemaakt worden. Er is echter één uiterst belangrijk facet in het geheel: de één (sleutelfiguur) beschikt over de middelen tot overleving van de ander (het kind) en dat is hetzelfde zeggen als: de een heeft macht en de ander is onmachtig. De sleutelfiguur is in de positie om de voorwaarden te stellen, want het kind wordt als "extreme nestblijver" geboren, en de weg tussen hem en de voedingsbodem loopt via de sleutelfiguur, die de "kraan" kan open- of dichtdraaien, en dat ook, wetend of onwetend, doet, zodra de navelstreng is afgeknapt. Nogmaals: niets van wat hier staat betekent dat de sleutelfiguur een schurk en het kind zijn slachtoffer is (wie dat eruit leest zou eens in zichzelf moeten kijken). Het hier beschrevene is ontogenetisch onvermijdelijk en historisch onmiskenbaar. Ook de weg naar de
-35sociale werkelijkheid loopt óver de sleutelfiguur, die allereerst de condities stelt, want het kind is niet in de positie die te stellen. (Doet hij het wel dan dreigt er een autist te ontstaan: onchanteerbaar, onverleidbaar, maar óók onbenaderbaar). In de oerboodschap wordt het kind de grondvoorwaarde gesteld die de relatie clausuleert, en wil het kind overleven zonder autistisch te worden, dan moet het wel omdat het niet anders kan. Het kan alleen die elementen uit zijn directe werkelijkheidservaring uit het gave holon "meenemen" naar zijn empirische persoonlijkheid die door de sleutelfiguur aanvaard en bevorderd worden en dat is één deel van zijn "ego". Van de niet aanvaarde en dus gereprimeerde elementen kan het alleen maar de omkering (reversal) toestaan ("suiker snoepen is kinderachtig" zegt het kind na ongeveer twintig tikken op de vingers, zo niet erger). Al datgene dat de sleutelrelatie in gevaar brengt verdwijnt naar de achtergrond van de ontwaring als dreiging en potentieel gevaar. Het is immers niet zozeer "slecht" iets "verkeerds" te doen, het eigenlijke "slechte" is: dat gewild of verlangd te hebben. Dit proces, dat (heel terecht) "socialisering" genoemd wordt, is echter ingrijpender dan alleen dat. Omdat een kind pas geleidelijk kan "begrijpen" dat alles zijn tijd, plaats en omstandigheid heeft, wil het zich aanpassen, worden de geboden en verboden absoluut gesteld, en niet gerelateerd aan de toevallige context van cultuur, stand en staat, leeftijdsfase, persoonlijke levensstijl en voorkeur van de sleutelfiguur. Zelfs de meest ideosyncratische preferenties en aversies van de sleutelfiguur verschijnen voor het kind als "kosmische wetten", omdat ook de sleutelfiguur veelal niet beter weet. Deze kan nu eenmaal het kind niet beter bejegenen dan het zichzelf doet, en het kind gaat zichzelf behandelen zoals het zich behandeld vóelt (zelfs ongeacht de intenties van de opvoeder). De opvatting (van Marx, Marcuse, Adorno, Illich e.a.) die de sleutelfiguur, en alle structuren die daarvan het verlengde zijn, gelijk stelt met "de repressor" is derhalve eenzijdig en tendentieus, revolterend en niet evoluerend. Verzet namelijk is de reversal van de uitlevering, vandaar dat non-conformisten zo sprekend op elkaar lijken, dat kerkvervolgers (Saulussen) zo sprekend lijken op godsdienststichters (Paulussen), en dat pacifisten hun doel soms denken te bereiken door straatrellen en winkelplunderingen. Kijk uit voor idealisten en straatpredikers: aan "heilig vuur" kun je alleen maar je vingers branden, zo het al niet uitloopt op nog rigoureuzere verbrandingen, als er nog iemand is die dit kan volgen. Wie de geschiedenis niet serieus neemt is nu eenmaal gedoemd haar te herhalen. Er is iets veel beters weggelegd voor wie wil, en niet te beroerd is in de eigen schaduw te kijken. Er is niets redelijks in te brengen tegen het socialiseringsproces, ook niet als dit tijdelijk door middel van strakke clausuleringen moet. Wie sonates wil spelen zal eerst vingeroefeningen moeten doen, ook al betekent dit nog niet dat vingeroefeningen het wezen van muziek vertegenwoordigen. Wie Homerus wil lezen zal jarenlang "stomme woordjes" moeten leren. Het zijn juist de regels die ons onze bewegingsvrijheid verschaffen, het zijn de clausuleringen die ons de intimiteit van relaties garanderen, ook al zie je dat niet aan de "buitenkant", want daar lijkt alles op elkaar: ook Rembrandt kliederde met verf. Naast een aspect van door de sleutelcultuur (referentiegroep) volledig aanvaarde ontwaring, naast een aspect van omkeringen (die in extreme gevallen zelfs tot ascetische perversies kunnen leiden) is er nog een derde aspect: dat van de toeschrijvingen. Sommige toeschrijvingen zijn min of meer rechtstreeks ("Jan heeft typisch opa's karakter") en andere via negatieve vergelijking ("als het mijn dochter was zou ik haar de benen breken"). Dat eerste aspect is veelal de bron van echt talent, omdat echt talent noch een omkering (reversal) noch een toeschrijving (attributie) kan zijn. Het tweede aspect geeft aanleiding tot alle valsheden die tot in extreme gevallen tot grote narigheid voeren (zoals het Jones-drama in Brits
-36Guyana) en tot valse karakters (alle mislukte seksuologen waren alleen maar nieuwsgierig hoe dat nu bij anderen precies zat, de succesvolle hebben talent). Het derde aspect is uiteraard diep neurotiserend en, op metacongruente wijze toegeëigend, zelfs psychotiserend. (Het extreem van het tweede aspect spreekt voor zichzelf. De slimmerds die nu denken dat ik hier het "ego" zit af te schaffen terwijl ik dit uiteraard alleen maar zou kunnen door middel van mijn "egofunctie" en die al doende bevestig, rekenen buiten de waard en hebben nog niet geleerd hun intelligentie op een intelligente manier te gebruiken. Er wordt niets "afgeschaft" of "buiten werking gesteld" door dit relaas, al was het maar dat zoiets niet collectief kan, doch enkel en alleen individueel en wat men dan "overhoudt" is geen "egoloos" wezen of zoiets. Het gaat hier om de betekenisrelevantie van het ego, van de empirische persoonlijkheid, met al zijn eigenaardigheden. Het gaat in wezen dus om hermeneusis (en dat "moeilijke" woord staat alleen maar voor "dingen in hun proportie zien zonder ze te reduceren tot iets anders", of zoiets). Daartoe een eigenlijk niet terzake doende uitweiding als vergelijking (die natuurlijk weer verschrikkelijk mank gaat, maar de mensen moeten toch iets overhouden om over te discussiëren). Neem het zogenaamde "superego" (een nominalisering van de verzameling introjecten). In het geval alle introjecten zouden zijn opgelost, zou je geen "leeg" superego overhouden (zoals je een lege blaas kunt overhouden), maar dan zou er gewoon géén "superego" meer over zijn. Nu zijn introjecten heel nuttige automatismen die we niet kunnen missen (b.v. de verkeersregels), ook al is het raadzaam ze allemaal op zijn tijd, "op te kotsen en te herkauwen" teneinde te bepalen wat ervan verkieslijk is en blijft, en wat niet. Die gedragsregels die mogen blijven kunnen dan tenslotte het beste maar zo snel mogelijk naar de "databank" gestuurd worden, want ik bestuur mijn auto liever met mijn ruggemerg dan met mijn cortex, dat is aanzienlijk veiliger. "Opkotsen" betekent zoiets als "wo Es war soll Ich sein". Assimileren en elimineren is dan zoiets als: "wo Ich war soll Es sein" (in hetzelfde jargon). Dat tweede is het essentiële, het neusje van de zalm, en dat wordt veelal over het hoofd gezien. Een goed functionerende "databank" (dat "Es" is een slordige naam voor je "ruggemerg") is uiterst efficiënt. Als alle ideaalstellingen zijn opgelost houden we dus niet een leeg "ideaalego" maar géén ideaalego" over, op geheel analoge wijze, wel duidelijk besefbare doeleinden en objectieven (en daar heb je "wat je uit dit leven wilt" in zijn zuiverste vorm, ontdaan van alle valse identificaten vanuit het derde aspect bovengenoemd, en dus ook ontdaan van hun dwingende karakter: "het zal wel blijken"). Nu is het aanzienlijk gemakkelijker om te zien waaruit de "oplossing" van die twee dwingelanden (waarvan de een "trekt" of "zuigt" en de ander "duwt" of "dringt") kan bestaan, maar hoe zit dat met dat "ego"? Door zich te identificeren met hun empirische persoonlijkheid weten mensen veelal (eufemisme!) niet meer "wie ze zijn". Er is ons nooit geleerd dat we alleen en uitsluitend "ikken" zijn omdat er "jij's" zijn, want de allereerste "jij" die ons uit onze "kosmische sluimer" wekte wist dat ook niet, en zag zich evenzeer aan voor iets anders dan wie hij was. Ook de sleutelfiguur had volstrekt niet in de gaten dat zijn "ik" uitsluitend voor sociaal gebruik diende, uitsluitend een sociale entiteit, een sociale conventie is, bestaande uit een serie onderling min of meer samenhangende subpersoonlijkheden, elk daarvan dienend voor bijzondere gelegenheden. (Alle guru's en heilsprofeten roepen "kijk naar mij en wees wie ik je vertel dat je bent en ervaar dat als
-37zodanig", in plaats van: "kijk naar wat je werkelijk ontwaart, naar wat wezenlijk tegenover je staat"). Voor de meeste mensen is dit een wat wonderlijke uitspraak, vandaar het hiernavolgende. Als ik auto rijd "ben" ik "automobilist", en dat is maar goed ook, want anders ben ik een gevaar in het verkeer. Zijn hele persoonlijkheid staat dan ten dienste van het autorijden. Als iemand wil oversteken en me ziet naderen zegt hij: "Pas op, daar komt een auto aan", hij zegt niet "kijk, daar nadert een uniek menselijk wezen, dat zich voortbeweegt op vier wielen". Ik "ben" voor hem "een auto". Mijn hele organisme staat in functie tot het zo vaardig mogelijk door het verkeer heen te komen om mijn bestemming te bereiken. Als ik aldaar een hotel binnen stap, een kamer neem, mijn koffer uitpak en op zoek ga naar de eetzaal, "ben" ik opeens "hotelgast" (waar is opeens die "automobilist" gebleven?). Ik gedraag me niet anders dan als hotelgast. Wie me daar ziet lopen zegt "daar loopt een hotelgast", en niet "daar loopt een uniek menselijk wezen dat tijdelijk zijn intrek in dit hotel genomen heeft". Zodra ik echter mijn rekening betaald heb, mijn sleutel ingeleverd heb en in mijn auto gestapt ben, "ben" ik opeens weer "automobilist" (waar is opeens die "hotelgast" gebleven?) Een subpersoonlijkheid is een equifinale bundel hoedanigheden die dermate voorgrond wordt dat ik er naar gedefinieerd wordt, door anderen èn door mijzelf. Zo zijn er meer of minder belangrijke subpersoonlijkheden (die van staatburger, die van vader, echtgenoot of werknemer) die allen tezamen mijn empirische persoonlijkheid vormen, waarvan de meeste vrijelijk kunnen wisselen. Zodra ik erin ga geloven verlies ik zicht op wie ik wezenlijk ben. Als ik ze indien gewenst niet honderd procent "ben" gaat er iets mis, want het zijn functionele sociale hoedanigheden die alleen dan functioneren als ik ze helemaal "ben" in samenspel met anderen die zich navenant (complementair) gedragen. In elke subpersoonlijkheid ben ik helemaal (met mijn persoon) aanwezig, zo niet dan loopt alles mis. Op het hockeyveld dient men geen tennisser te "zijn". Maar alwie gaat gelóven in een of meer van dergelijke subpersoonlijkheden is een lachwekkende karikatuur. Een koningin die tot onder de douche nog koninklijk staat te zijn, zal het niet lang volhouden hoe dan ook nog iemand te zijn. Elke persoonlijkheid waarin men naïvelijk is gaan geloven is een min of meer tragische en tevens komische karikatuur. (Vandaar het tragikomische van alle guru's en heilsprofeten). Wij ontmoeten elkaar in de persoonlijkheid die we geworden zijn doorheen alle vormende en misvormende leerprocessen die ons gekneed hebben tot "wie wij zijn" in de mensenwereld. Evenals het genotype ons uitsluitend verschijnt in de gedaante van een fenotype, zo ook verschijnt de persoon die elk mens is uitsluitend in de gedaante van een empirische persoonlijkheid, een ego, een "iemand" die echter zo vaak dermate vastgeklampt zit in zijn empirische persoonlijkheid dat hij niet meer weet wie hij is - afgezien van de hem in de loop der jaren toegeschreven subpersoonlijkheden waarmee hij zich relatief het meest heeft vereenzelvigd. Juist omdat hij zijn eigenstandige zelfredzaamheid (autonomie) nu juist op grond van de systemische wederkerigheid (reciprociteit) heeft verworven, en zijn systemische positionering op grond van (en naar de mate van) zijn autonomie, blijft het veelal een raadsel hoe die twee nu precies met elkaar samenhangen: wie is wie. Vandaar de valse tegenstelling tussen "egoïsme" en "altruïsme", tussen "zichzelf zijn" en "bij anderen horen". Enerzijds is het kind wel gedwongen om zichzelf te gaan behandelen zoals het zich behandeld voelt door de sleutelfiguur (ongeacht diens intentie) en anderzijds zal hij op zijn beurt anderen weer behandelen zoals hij zichzelf behandelt, en dit is de "estafette" van het menselijk tekort,
-38waardoor de basispositionering en de grondverhouding van generatie op generatie wordt doorgegeven. De precieze wijze waarop het individu met zichzelf omgaat is derhalve precies het aanknopingspunt, waar alles om draait. Noch op regressieve wijze iets aan het eigen vormende en misvormende leerproces veranderen, noch ook het progressieve zelfverbeteringsspel heeft enige kans van slagen: al wat een mens niet (meer) wil zijn is hij bij uitstek wel, en al wat hij (intentioneel) wil zijn is hij per definitie juist niet, omdat elke "ingreep" in he t groeiproces nu juist dit proces blokkeert en verwringt. Mensen veranderen nu eenmaal niet door anders te willen zijn dan ze zijn, omdat vrijheid niet is: zijn wie je wilt, doch: willen wie je bent. Zodra je in dit opzicht ook maar iets wilt bewijzen kun je er zeker van zijn dat het tegendeel het geval is. Een roos die uit vrees een paardebloem te zijn probeert een lelie te worden zou een potsierlijk gezicht opleveren: welnu, de "functie" van het ego is dienovereenkomstig: uit vrees een muis te zijn tracht het een leeuw uit te beelden (of omgekeerd). De sociale entiteit die de empirische persoonlijkheid is wordt aldus een kwestie van zijn of niet-zijn, een soort metafysische kwestie. Maar Shakespeare ten spijt is zijn of niet zijn volstrekt niet de hamvraag, doch zijn èn niet-zijn, ofwel: besef omtrent wie men is ten overstaan van al-het-andere dat men niet is, doch waarmee men in een bestendige systemische verhouding verkeert. Niemand kan daarmee beter omgaan dan hij met zichzelf omgaat, dan hij het eigen organismische werkelijkheidservaren leeft. Teruggaan naar de bron betekent: tegen de stroom in zwemmen. De sleutelfiguur had wel alle macht, doch geen enkel gezag om te bepalen wie wij zijn. De "machten van deze wereld" ontlenen hun macht aan onze basisoverdracht, maar leven kan een mens uitsluitend op eigen gezag (op eigen verantwoordelijkheid), en al het andere is begoocheling. Natuurlijk is het hier weergegevene object van veelal heftige bestrijding, dat kan moeilijk anders want het verwijst naar de manier waarop mensen hun eigen vijand hebben leren zijn. Soms is die bestrijding heel vernuftig zoals in het verhaal van de Engelse denker die met een vriend wandelde en aan het slot van een meditatieve ontboezeming zei: "Eigenlijk is dit alles alleen maar een allesomvattende illusie; we zien alleen ons eigen netvlies, we horen alleen ons eigen trommelvlies, we zijn ons onze eigen gevoelens gewaar, en projecteren die hele buitenwereld voor ons uit". Hierop trapte de vriend hem op een pijnlijke eksteroog waarop de spreker ineen kromp van de pijn en riep: "Wat doe je nou?!" "Ik wou even kijken of alles een illusie is" zei de vriend, die hierdoor het tegendeel meende te "bewijzen". Welnu: als iets kennelijk een illusie is, dan bestaat die illusie nog wel. Als helder besef de enigszins schokkende sensatie oplevert dat "het" ego niet alleen niet "bestaat", maar zelfs nooit "bestaan" heeft behalve in de verbeelding, dan bestaat die verbeelding nog wel. Een nachtmerrie waarin men door een panter verslonden wordt levert dezelfde gevoelens op als wanneer het daadwerkelijk gebeurt. Hoe verlost men de dromer van de panter? (Driemaal raden). Juist: door hem wakker te maken, en niet door te trachten de panter dood te schieten of iets dergelijks. Het ego is: ons maatschappelijke intermenselijke "belang", en dan heeft met overleven te maken, met de basisoverdracht waardoor we eindeloos intimideerbaar en chanteerbaar zijn en blijven, met andere woorden "gijzelaars" van de oerboodschap blijven. We overleven onze geboorte gemiddeld tweeënzeventig jaar, en dan als instandhouding en overleving werkelijk ons hoogste belang is, dan strijden we een van tevoren verloren strijd. De intimidatie van de oerboodschap zit er zo diep in dat we er zelfs de illusie van een "eeuwigdurend leven" als individu op na zouden kunnen houden (ik moet er niet aan denken), en inmiddels wordt de aandacht afgeleid (wordt het besef geloochend) van wie we werkelijk zijn. Dit hele relaas kan slechts worden verwoord op grond van het hebben van een ego, want communiceren is een sociale systemische
-39aangelegenheid. De directe organismische ontwaring is preverbaal en altijd hier-en-nu en dit-enzo, is nooit anders dan dat geweest en zal nooit anders zijn. Daar valt niets aan te communiceren want het is tevens de "plek" waar ik volstrekt alleen ben, en vanwaaruit ik met behoud van elke denkbare manoeuvreerruimte kan omgaan met al het andere. En omdat er geen enkele denkbare reden is om aan te nemen dat dit voor elk mens niet precies hetzelfde is (of hij dit nu wil beseffen of niet) is er geen wezenlijke tegenstelling in dit opzicht. Tegenstellingen kunnen alleen bestaan waar belangen in het spel zijn. Er valt echter niets te winnen en niets te verliezen en aan het eind eindigen we quitte. De kern van de zaak wordt waarschijnlijk het meest duidelijk door een simpele vergelijking. Van een gehospitaliseerde zegt men wel dat hij een "hospitalisatiesyndroom" of een "gestichtsartefact" vertoont, dat is: een typisch soort aanpassing aan het inrichtingsmilieu, die onmiddellijk faalt zodra het individu zich buiten de inrichting begeeft. Welnu: onze empirische persoonlijkheid is het "gestichtsartefact" waarmee we in ons referentiekader, in onze cultuur, passen. Vandaar de "cultuurschok" als mensen opeens in een andere cultuur terecht komen, ze voelen opeens niet meer "wie ze zijn" omdat hun identificaat, hun cultureel bepaalde empirische persoonlijkheid niet meer "geldig" is. Let eens op de veelgehoorde vraag waar dit allemaal toe dient, de vraag "maakt het eigenlijk enig verschil?" (Natuurlijk is er geen groter verschil denkbaar). Achter deze vraag schuilt een andere vraag: "Wat levert het op?" of: "Wat koop ik er voor?" (Niets, natuurlijk, want "opleveren" heeft iets met "belang" te maken). Daarachter zit veelal de vraag: "Waar maak je je zo druk om?" (Natuurlijk maak ik me volstrekt niet "druk" hierover, waartoe zou ik?). Al deze vragen berusten in de kern op de vraag: "Levert "het" iets op?" (Er is niet eens een "het", laat staan dat "het" iets oplevert). Mensen laten zich zonder bittere noodzaak niet zomaar naar zichzelf verwijzen, ze identificeren zich met het incognito van hun empirische persoonlijkheid, en daar is niets tegen, er is geen macht die hen noopt ook maar ooit iets anders te doen. Het is niet de cipier die de gevangene gevangen houdt, het is de gevangene die de cipier gevangen houdt. En toch: ik behoef alleen maar "automobilist" te zijn zodra en zolang ik auto rijdt, ik behoef alleen maar "hotelgast" te zijn zodra en zolang ik in een hotel logeer. Ik behoef alleen maar een empirische persoonlijkheid te zijn zodra en zolang ik in deze wereld van systemische verhoudingen verkeer, en alleen zo kan ik volledig in deze wereld zijn, zonder van die wereld te zijn. Ik ben niet van deze wereld, ik ben van mijzelf (van mijn "zelf") en alle denkbare pogingen om het tegendeel te bewijzen spreken zichzelf tegen. Het wezen van deze "dubbele relatie" is gelegen in het metacomplementaire karakter van de verhouding, die het mogelijk maakt elke denkbare systemische positionering in te nemen en tevens daarin waarlijk tegenwoordig te zijn. Elke empirische persoonlijkheid en elke subpersoonlijkheid is in beginsel even goed als functioneel, even slecht als disfunctioneel, en alles daartussenin, en daardoor wordt de mogelijkheid geschapen om elke denkbare "plaats" in te nemen in het geheel, zelfs onmerkbaar en onopvallend. Waartoe dan deze hele uiteenzetting? Heel simpel: om hem zo snel mogelijk over boord te gooien. Als je de brug bent overgegaan laadt je hem toch ook niet op je nek om hen mee te nemen, dus als je je "ego" bent overgestoken, waartoe de moeite van het meetorsen. Het "ego" is een "ezelsbrug", en als zodanig functioneel. Daarmee is alles gezegd, en kunnen we rustig overgaan op wezenlijker zaken, zoals gewoon leven, want het is later dan je denkt.
-40leerling: kunt u mij het leven onderwijzen? meester: kun jij van mij het leven leren? leerling: kunt u mij onderwijzen hoe van u te leren? meester: kun jij mij onderwijzen hoe jou te onderwijzen? (sufiparabel) 7. VAN AANGEZICHT TOT AANGEZICHT Lang voordat Japan door de Amerikanen werd "bevrijd" en door de molen van de westerse civilisatie werd gedraaid was Japan nog Japan. Elk jaar werd toen nog aan de universiteit een Kyoto een dankdag gehouden. Alle werkzaamheden en colleges stonden op die dag stil en de duizenden hoogleraren en studenten kwamen bijeen. Op die dag stond niet de mens in het middelpunt. In een plechtige academische zitting, omlijst door zang en dans werd dan hulde en eerherstel betoond aan de ontelbare planten en dieren die in de laboratoria dagelijks werden opgeofferd aan wetenschappelijk onderzoek. Sedert de zegeningen van de westerse beschaving over Japan zijn nedergedaald is deze dankdag afgeschaft. Sedert Teilhard de Chardin kennen we het naar hem genoemde principe: als een meer gedifferentieerde en meer geïntegreerde bestaansvorm kennelijk uit een minder gedifferentieerde en geïntegreerde bestaansvorm voortspruit, dan moet die "hogere" vorm reeds als ingrediënt op een of andere manier in die "lagere" vorm aanwezig zijn, want anders kan die hogere vorm niet uit die lagere ontstaan. Dat wil zeggen: Als de levenloze kosmos kennelijk uit zich leven doet ontstaan, dan kan het niet anders dan dat "leven" op een of andere wijze als principe (als "arche") in die levenloze stof aanwezig is. En als de mens voortspruit uit de planten- en dierenwereld via een eeuwenlang proces van evolutie waarin talloze levensvormen worden "uitgeprobeerd", dan moet datgene dat de mens tot mens maakt in enigerlei vorm reeds aanwezig zijn in - planten en dieren. Het "beginsel van Teilhard" zegt: Het humane sluimert reeds in het biotische, het biotische sluimert reeds in het kosmische en de kosmische natuur is alomtegenwoordig. Aan deze kosmische natuur ontworstelt de mens zijn bestaan met gissen en missen, met vallen en opstaan, zo goed en zo kwaad als hij het kan, en hij kan het slechts met moeite, met inzet van energie, en in zekere zin is hij mank want onvolmaakt temidden van de onmetelijke kosmische tegenwoordigheid. Toen Jacob tot helder besef van zijn worsteling gekomen was klonk het in hem: "Wees ootmoedig, want de plaats waar je staat is heilig: Ge zijt te gast in de woning van het grote geheel, die de toegangspoort is tot uw voleinding en vervulling". Sedert de zegeningen van de westerse beschaving over deze oeroude spiritualiteit zijn nedergedaald, wordt deze tekst anders vertaald en verstaan. Toen de westerlingen met een massale overmacht de indianen dwongen land aan hen te verkopen, stuitten ze op een volkomen onbegrip. Er is een redevoering overgeleverd van een der laatste indianen hoofdlieden met als voornaamste strekking: "Maar hoe denkt ge dan de aarde die U gebaard heeft te bezitten, hoe kunt ge land kopen of verkopen, ge kunt toch ook niet de wind bezitten of het water van de rivier. Hoe denkt ge de natuur aan U te onderwerpen zonder te bedenken wat ge de natuur terug zult geven voor wat ze U geschonken heeft". Sedert de zegeningen van de westerse cultuur over de prairie zijn nedergedaald kopen en verkopen indianen hun land, hun bezit en zichzelf. Ik weet wel dat het wat ongewoon is om het voor onze neefjes en nichtjes de planten en de dieren op te nemen in een betoog dat over mensen tot mensen spreekt. Ik ben nog net niet zo gek
-41als mijn naamgever Francesco uit Assisië die op een goed moment het woord richtte tot de vissen en de vogels, maar soms ontkom ik niet aan de diagnose dat de man ten prooi was gevallen aan de gekste gekte ter wereld en gewoon heilig was (wat dat ook moge zijn, zover is de psychopathologie nog niet ontwikkeld). Maar wel snap ik Jacob en Shinto en soms heb ik de neiging naar Washington te vliegen en vanaf het bordes van het Witte Huis, als Kennedy te roepen: "Ich bin ein Indianer". Ik begrijp overigens ook de hilariteit van mijn collega's die mij dagelijks druk doende zien met de wijze waarop mensen zich tot hun leven verhouden, en dan merken dat planten soms heel raar op mij reageren. De ene keer begint een onnozele klimplant onder mijn handen te bloeien alsof hij knettergek is en de andere keer gaat een plant onder mijn goede zorgen zomaar dood zonder dat ik ook maar een idee heb wat ik nou weer gedaan heb. Soms zet het me aan het denken over: hoe zou ik dan toch met mijn eigen vegetatieve systeem omgaan, maar zolang dat niet protesteert zal het er wel mee door kunnen. Maar ja, planten hebben ook zo'n heel anderssoortige empirische persoonlijkheid, en dieren snap ik nu eenmaal beter. Het wezenlijke onderscheid tussen het natuurlijke mensbeeld en wereldbeeld en de cultuurlijk hoog (!) ontwikkelde levens- en wereldbeschouwingen is hierin gelegen dat in de eerstgenoemde visie geen tegenstelling tussen natuur en cultuur, tussen stof en "geest" tussen soma en psyche wordt gecultiveerd en dus ook niet tussen natuur en iets anders wat dan "bovennatuur" wordt genoemd. Dat levert dan ook een totaal andere spiritualiteit op, die niet naar hoge idealen en verre paradijzen verwijst, maar naar het leven van alledag. De typische vertekening van het tijdsperspectief (het "eigenlijke" moet nog komen, en wat is, is voorlopig, voorbereiding, wachtkamer) ontbreekt dan ook totaal. Het voornaamste ethos luidt: "Dit hier en nu is echte en eigenlijke levenstijd". Veelal wordt op een nogal hooghartige wijze neergekeken op deze arme dwalende lieden, omdat hun wordt toegeschreven dat ze dus geen oog hebben voor het "eeuwigheidsperspectief" en er armzalige "aardse" en "materialistische" denkbeelden op na houden. Natuurlijk is het heel goed mogelijk blind en doof in deze wereld rond te lopen met de neus in de lucht en zich hoog verheven te achten boven die arme heidenen (om zich dan gepast te verbazen over Auschwitz), totdat we uiteindelijk onze omgeving in een woestijn veranderd hebben. Het is echter ook mogelijk te zien en te beleven dat er maar één werkelijkheid is, en dat die vlak om onze huid zit hier en nu waarmee we in een bestendige kringloopverhouding staan en dat we onze werkelijke beschaving op metafore wijze tot uitdrukking brengen in de wijze waarop we daarmee omgaan, in de voortdurende stroom van alle gebeuren: al het voorbijgaande is slechts een metafoor, een gelijkenis, omtrent wie we werkelijk zijn, ondanks alle pretentie. Shinto verkondigt geen leefregels of geloofsartikelen, omdat de grondhouding van respectvolle omgang met de natuur ("natura" betekent letterlijk: "zij die ons baart") zo vanzelfsprekend en voor de hand liggend is. Toch kan men uit de non-verbale grondhouding naar westerse trant, enkele grondregels afleiden, door het impliciete expliciet te maken. Een daarvan is, als men de werkelijke implicatie ervan laat doordringen, uiterst fundamenteel: "Het is van het grootste belang iemands kind te zijn". Soms drukt men het ook anders uit: "We geven hun leven zelf ongezien door als schakel in een keten", waarbij het empirische alledaagse leven als metafoor wordt opgevat voor wat in puur wezenlijke zin "leven" genoemd wordt, dat zelf niet meer in woorden kan worden uitgedrukt. Of zoals Laotse zijn visie opent met de woorden: "Tao zegbaar niet tao", ofwel: "Het verwoordbare levensbeginsel is niet het levensbeginsel zelf". Zodra je het zou willen gaan uitzeggen heb je het al over iets anders, want ook alle taal is metafoor. Het leven kan alleen maar geleefd worden en niet verteld. Wel zijn er hulpmiddelen, hulpvoorstellingen,
-42waarmee we het kunnen benaderen, niet bereiken en een daarvan is: "Het is van het hoogste belang iemands kind te zijn". En dat wil eigenlijk zeggen: alles hangt af van hoe je gepositioneerd bent, van je besef van herkomst, van je ontwaring van de herkomst van je besef. Als ik weet wil hebben omtrent wie ik ben zal ik nooit contact moeten verliezen met hoe ik werd, hoe mijn grondverhouding zich ontplooit en vernieuwt. Door de oerboodschap verwierf ik me een empirische persoonlijkheid met alle eigenaardigheden die de afdruk van de wording daarvan dragen, doch dit bepaalt niet wie ik wezenlijk ben ten overstaan van al-het-andere in het huis van het grote geheel dat tevens de weg naar mijn voleinding is. Het leven in eigenlijke zin, als grondverhouding tussen het meest eigene en al het andere, werd ongezien aan mij doorgegeven, ongeacht de wijze waarop ik tot deze empirische persoonlijkheid geboetseerd ben. Uit deze grondverhouding, die wezenlijk onaantastbaar is, kan ik "tevoorschijn" treden en in contact en communicatie treden met anderen die er precies hetzelfde voorstaan, of ze dit nu willen weten of niet. In het Westen hebben we op Teilhard moeten wachten voordat we hardop mochten zeggen, dat datzelfde leven in een andere vormgeving al in dieren en planten, en zelfs in de kosmische orde aanwezig is. In het Westen noemt men dit arrogant: "natuurverering", en buigt men zich liever voor de projecties van de eigen hersenspinsels die men zich dan "ergens" buiten de door de natuurwetenschap tot een ruimtelijk-mechanische macroprocessor gereduceerde wereld denkt. Dat men ook respectvol in de ander de eigen wezenlijke natuur kan begroeten, en zelfs ook in het dier, de plant en de kosmos, lijkt dan alleen maar een ongevaarlijke vorm van krankzinnigheid. Een befaamde koan luidt getransponeerd: "Heeft een koe buddhanatuur?" met als antwoord "boeh". (voor de "denkers" onder mijn lezers: het antwoord slaat op het betrekkingsaspect, niet op de inhoud van de vraag). Ja, er zit zin in de onzin, want de onzin is daarvan alleen maar een metafoor (lees niet te snel, dit is een sleutelzin). In het westen hebben we niet eens een goed woord voor "tao", of "buddhanatuur" of "wezenlijke kern" of "datgene wat leven tot leven maakt; ook al komt de term "grondverhouding" of "grondregel" er dicht bij. Het is ten enenmale niet mogelijk beter met "het andere" om te gaan dan we met "het eigene" omgaan, en het is dan ook merkwaardig gesteld met cultuurmensen die op deze wijze omgaan met hun meest getrouwe en betrouwbare partner, de Werkelijkheid, de natuur, met "dat wat van nature is", want deze omgangsvorm is een onmiskenbare metafoor voor het slagveld dat ze "van binnen" zijn. Wie meer contact heeft met zijn ideeën en voorstellingen omtrent hoe de werkelijkheid is (ideologieën, wereldbeschouwingen) dan met zijn directe werkelijkheidservaring (de gebeurende werkelijkheid vlak voor zijn neus) en daarnaar handelt, zal dus ook op deze wijze zijn medemens tegemoet treden, meer als te hanteren object dan als te ontmoeten subject, die zijn eigen primaire directe organismische ontwaring heeft, als eigenstandige bron van ervaren en responderen. Als het manipuleren van de ander voor eigen doeleinden niet lukt, omdat de ander blijk geeft van een eigenstandige visie op het gebeuren, als hij niet als object doch als subject blijkt te responderen, kan dat zelfs als "gestoordheid" (dom, slecht of gek) worden gediagnostiseerd. Daarom is het alleen maar raadzaam en heilzaam om met zorgvuldigheid om te gaan met de hoogst eigen werkelijkheidservaring en die te reserveren voor de intimiteit van de persoonlijke relatie. Daarom is ook een tekst als deze niet risicoloos en is over het algemeen een zeker "incognito" , noodzakelijk. Mensen schrikken soms enorm als ze in contact gebracht worden, niet met hun cognities doch met hun nimmer echt verloren gegane mogelijkheden tot directe ontwaring: hun hele fobische laag springt dan in staat van oorlog, alsof
-43hun leven ermee gemoeid is (welnu, dat is ook wel zo, maar op een andere manier dan ze denken). En als er dan toch een incognito nodig is, wat ligt dan meer voor de hand om daartoe een dankbaar gebruik te maken van de eenmaal ontstane en zeer vertrouwde empirische persoonlijkheid, die in wezen uitermate kneedbaar en wendbaar is, mits men de zorgvuldigheid in acht neemt onder alle omstandigheden uit ervaring te leren. Want het is nu juist dat experiëntiële leerproces dat de empirische persoonlijkheid nagenoeg onbeperkt inpasbaar maakt, mits men er geen karikatuur van maakt door al te strak aan eenmaal ontstane hebbelijkheden en eigenaardigheden te hechten. Metacomplementariteit maakt ook een welhaast onbeperkte goedgeluimde zelfspot mogelijk, ook al is die soms sociaal niet ongevaarlijk, omdat mensen dan vaak denken, dat je met hen spot, of met "hoge Waarden": Wie niet weet wie hij is voelt zich bijna altijd "niet serieus genomen". Het is ook precies die wendbaarheid die, gegeven het natuurlijke groeiproces, soepele overgangen van de ene levensfase naar de andere mogelijk maakt, en die het bovenal mogelijk maakt tenslotte het tijdelijke in leen gekregen geschenk weer af te staan. Het wezen van deze tweevoudige positionering is gelegen in het metacomplementaire karakter ervan: enerzijds een welhaast volkomen impersonering mogelijk makende van elke denkbare subpersoonlijkheid, teneinde die zo functioneel mogelijk te doen zijn (als je eet, eet dan en als je slaapt, slaap dan) en tevens anderzijds van "binnenuit" (en dat is alleen maar een ruimtelijke metafoor, er is natuurlijk geen "binnen" en geen "buiten") met een zekere goedmoedige humor (want volmaaktheid is er niet bij, de mens is een feilbaar wezen) al dat doen en laten met helder besef gadeslaande en bijsturende. Want hoe dan ook: de empirische persoonlijkheid met al zijn voorkeuren en afkeuren, al zijn meer of minder functionele gewoonten en eigenaardigheden, is doorheen het hele proces van vorming en misvorming ontstaan op grond van bekrachtiging, ontkrachting en repressie. Hoe je het ook keert of wend: een bekrachtiging blijft een bekrachtiging, en we blijven even verleidbaar en chanteerbaar en vatbaar voor de banale beloningen die deze wereld biedt aan degenen die het zouteloze sociale spel van ambitie, populariteit en macht meespelen. Het maakt echter met een groot verschil als je in één oogopslag een bekrachtiging als zodanig beseft, een afdreiging als zodanig ontwaart, en voortdurend helder ziet dat, zodra iemand zijn mond open doet en het moord tot je richt, hij dit doet om iets in je te bereiken, - het is immers niet anders. Het verschil is gelegen in de keuzevrijheid die erdoor wordt mogelijk gemaakt, waardoor men niet als een bekrachtigingsmachine bespeeld kan worden, doch alle manoeuvreerruimte ter beschikking houdt om te responderen op een wijze die past bij wat men uit dit leven wil. Als men steeds één alternatief heeft bevindt men zich in een impasse, twee alternatieven leveren een dilemma op, vanaf drie alternatieven begint de keuzevrijheid, en het derde alternatief is de mogelijkheid tot onderhandelen. Onderhandelen is een zorgvuldig wederkerig onderzoek naar de voorwaarden waaronder er iets mogelijk, wenselijk, noodzakelijk of ongunstig is. Als onderhandelen wordt uitgesloten vindt er geweldpleging plaats. Een van de meest misleidende aspecten van het sociale contact is het onberekenbare aspect van 's mensen keuzevrijheid, op grond waarvan een mens op elk willekeurig moment kan besluiten totaal van koers te veranderen en zich heel anders te gedragen dan verwacht zou kunnen worden. Mensen zijn ten enenmale niet betrouwbaar (zoals een computer dat alleen maar kan zijn), want ze zijn vrij in hun beslissingen. Dat ze desondanks niet gewantrouwd behoeven te worden schuilt in de mogelijkheid tot onderhandeling, op grond waarvan wederkerigheid kan ontstaan. Mensen
-44behoeven alleen maar niet erop aangezien te worden te zijn wat ze niet zijn: juist op grond van hun keuzevrijheid zijn ze niet betrouwbaar en het heeft weinig zin dat van hen te eisen of te verwachten. Lichtgelovigheid en wantrouwigheid komen altijd tegelijkertijd in één persoon voor, het zijn twee aan elkaar tegengestelde verschijningsvormen van één en dezelfde contactstoornis. Dat mensen niet betrouwbaar zijn betekent nog niet dat ze daarom onbetrouwbaar zijn, ze zijn alleen maar vrij. En zelfs een eenmaal gesloten overeenkomst bevat altijd twee impliciete clausules: (a) Elke overeenkomst is wijzigbaar en (b) elke overeenkomst is opzegbaar. Contactuele vaardigheden, relationele vaardigheden zijn uiteindelijk niets anders dan de vaardigheid om op grond daarvan bestendig te onderhandelen, impliciet èn expliciet, teneinde met enig ander mens, op welk belangrijk of onbelangrijk gebied ook, tot "doelintegratie" te komen, tot "belangenvereniging". Een relatie is zelf nooit doel-in-zich, doch middel tot een gemeenschappelijk doel, het is: dezelfde richting opwerken, dezelfde of overeenkomstige doeleinden nastreven, hoe oppervlakkig of intiem ook. Een tweede verraderlijke valstrik zijn de zogenaamde "waarden" (waarheid, goedheid, schoonheid) in hun conventionele vorm. Het is ten enenmale een misleidende afleidingsmanoeuvre om je af te vragen of, indien iemand iets zegt, het waar is of niet. Spreken, communiceren, is op de allereerste plaats sociaal gedrag, en gedrag is altijd een middel tot een doel, waarbij de doelstelling de zin uitmaakt van het middel. Als iemand het woord tot je richt is de vraag of het waar is of niet een misleidende contactverbrekende manoeuvre. De enig zinnige vraag is: "Wat heeft hij ermee voor, wat wil hij ermee bereiken, wat streeft hij na"?, want dat is de functie van alle (communicatieve) gedrag. Pas op grond daarvan kan men zinnig en helder responderen, zonder het contact te verbreken, door in het achterhoofd te gaan zitten puzzelen over wat de ander gezegd heeft. Zodra je alle gedrag benadert vanuit de ooghoek van de middeldoel-verhouding, wordt veelal terstond duidelijk wie er wat me: wie doet, waartoe en hoe en valt de beslissing hoe men met de propositie van de ander omgaat heel gemakkelijk. Geheel analoog is het gesteld met het (moreel of "ethisch") goede. Uitsluitend zolang je niet precies weet wat je aan het doen bent is het geraden om je strikt aan bekende morele regels te houden, want daar zijn die regels voor. Ze staan ten dienste van de mens, en niet andersom (ook al luidt het introject anders). Elke levensfase, ja zelfs elke ervaring, is nieuw en onbekend, en vraagt exploratie en experimentatie. Alleen voor dingen en gebeurtenissen die vaststaan en regelmatig terugkeren zijn regels te ontwerpen, niet voor het leven zelf dat zich steeds vernieuwt en ons steeds verrast (als het leven niet zo verloopt betekent dit dat je je leven versmald en verengd hebt tot een dode sleur met een "spoorboekje", dus dat er niet geleefd wordt). Als je weet wie je bent kun je onder nagenoeg alle omstandigheden de vraag beantwoorden: "Ben ik iemand die dit soort dingen doet?" Zo ja: niet denken maar doen. Zo nee: niet denken en niet doen. Daartussen ligt het gebied van: nu nog niet, nu niet meer, onder deze of gene omstandigheden wel (of niet), ja indien, nee tenzij, enzovoort. Dat is het gebied waar je nog "aan het worden" bent, waar je nog je grenzen aan het bepalen bent. Als je weet wie je bent is ook de vraag te beantwoorden: "Handel ik jegens de ander zoals ik behandeld zou willen worden als ik in dezelfde of overeenkomstige omstandigheden zou verkeren?. Zo ja: niet denken maar doen. Zo nee: niet denken en niet doen, enz. De eerste vraag is een functie van je autonomie, de andere is een functie van je reciprociteit, en beide hangen samen. Ze staan los van introjecten, regelloos en soepel zich voegend naar bevind van zaken. Natuurlijk blijven we gevoelig voor een appèl op onze introjecten. In het sociale verkeer wordt voortdurend getracht om, in het verlengde daarvan, macht uit te oefenen over onze introjecten, die nu eenmaal ontstaan zijn op grond van chantage
-45en verleiding, afdreiging en omkoping. Zo worden we wetend of onwetend in het gareel "gehouden", oninteger gehouden. Het grappige is, dat als men integer handelt, men veel geruislozer in harmonie leeft met het meest eigene (autonomie) en met de gemeenschap (reciprociteit), al zal men zich voortdurend moeten losmaken uit onintegere verhoudingen, die goedkope waardering als beloning bieden voor je heteronome beïnvloedbaarheid. Integriteit is nu eenmaal dun gezaaid in deze wereld. Het is nu eenmaal onontkoombaar zo, dat elk mensenkind door middel van de oerboodschap, dus door middel van "als liefde vermomd geweld", want door middel van het stellen van eenzijdige relatievoorwaarden, tot (sociaal) gedrag gebracht is. Elk mens staat nu eenmaal voor de onaflatende vraag: hoe breng ik de ander tot gedrag, dat ook aan mijn behoeften voldoet. De "estafette van het menselijke tekort", waardoor mensen zichzelf leren behandelen zoals ze zich behandeld hebben gevoeld, en anderen leren behandelen zoals ze zichzelf behandelen, laat veelal aan mensen geen andere keus: ze hebben nimmer ervaren dat er ook maar iets gedaan werd om hunnentwil, tenzij ze over des anders introjecten minstens enige macht hadden. Het uiterste optimum, waartoe ze kunnen komen, is dan een "voor wat hoort wat" relatie, die dan als surrogaat voor wederkerigheid dient. Als regel echter zullen ze trachten de beschikking te krijgen over iets dat een ander behoeft (en aandacht, waardering, sympathie is dan het meest voor de hand liggende als "belofte" van beloning) als "ruilmiddel". De regel: "Wiens brood men eet wiens woord men spreekt" is dan omgekeerd: "Als je mijn woord niet spreekt, onthoud ik je brood". Tot integere onderhandelingsproposities kan men langs deze weg niet komen, omdat onderhandelen altijd is: Onderhandelen zonder voorwaarden vooraf. Dit is de chantageuse weg. De andere weg is die van de verleiding: Het verzoek dat in stilte een bevel is, en dat bij niet inwilliging tot teleurstelling en wrok leidt. Een echt verzoek is: de ander de vrijheid schenken iets te doen wat aan je behoeften tegemoetkomt: het "nee" heb je al, het "ja" kun je wellicht krijgen, en dus kun je bij weigering nooit "armer" worden dan je bent, hoogstens "rijker" bij inwilliging. Dat betekent, dat je alleen maar jezelf kunt teleurstellen, door bij een verzoek "nee" uit te sluiten en het "ja" te eisen en dus de ander zijn vrijheid potentieel te ontnemen. Over een verzoek is altijd te onderhandelen, met voorshands onbesliste uitkomst, en teleurstellingen zijn alleen maar het product van onterechte verwachtingen, zoals wanhoop het product is van onrealistische hoop. Vandaar dat veruit de meeste mensen voortdurend in stilte bezig zijn met het bedenken van strategieën; "Hoe krijg ik dit en dat gedaan". De strategie berust dan veelal op: "Hoe kan ik om a vragen, zonder dat iemand merkt dat ik hoop dat daar b in verpakt zit, en dat het me daarom te doen is". Wie nu denkt dat ik mijn medemensen allerlei "rotstreken" zit aan te wrijven, rekent weer buiten de waard: het zijn volstrekt geen "rotstreken", het is veelal de enige manier die mensen geleerd hebben om hoe dan ook iets gedaan te krijgen. Wie vanuit een metacomplementaire positionering dit voor zijn ogen ziet gebeuren en op zich af laat komen, ziet moeiteloos in één oogopslag hoe de ander geleerd heeft om te gaan daarmee, hoe zijn leerproces zich voltrokken heeft. En zelfs in het geval dat iemand ècht een "rotstreek" uithaalt, dan nog is het mogelijk te bedenken, dat hij reeds honderden keren diezelfde "rotstreek" jegens zichzelf, en dat reeds duizenden malen tevoren diezelfde "rotstreek" jegens hem is uitgehaald door mensen waar hij van afhankelijk was. Dan is het welhaast niet meer mogelijk om boos te worden of zich beledigd te voelen, omdat men het dan eerder met die ander te doen heeft: hij beschadigt in wezen zichzelf, en veel meer dan hij enig ander mens zou kunnen beschadigen. Dat is de kern van 's
-46mensen "karinatische predikament", hun zelfherhaling, hun tredmolen, hun gevangenschap in de "estafette". Want onverschillig welke mens men ook ontmoet: Hij is ooit verwekt en geboren, heeft allerlei moeilijke dingen moeten leren, is kleuter, schoolkind en puber geweest met alles van dien, hij moet nog een heel leven door, zal ooit oud worden en dan sterven. Het is daarmee dat je te maken hebt. In zijn volstrekte uniciteit heeft elke mens een onbeperkte zeldzaamheidswaarde, en binnen die begrenzing vindt al zijn lief en leed plaats. Tegelijkertijd vinden dezelfde en overeenkomstige dingen plaats in miljoenen andere mensen van alle eeuwen, in de gemeenschap waarmee en in de geschiedenis waarin hij verzonken is. Wetend of onwetend is elk mensenkind met precies hetzelfde bezig, zij het elk op een geheel eigen en totaal verschillende manier, en alles, dus ook dat, gaat voorbij. Over vijf miljard jaar zal onze zon, die thans op de helft van haar leeftijd is, een "rode reus" worden, alle planeten verzwelgen en daarna uitdoven tot een "zwart gat". Dan zal de hele mensengeschiedenis zijn voltooid en voleindigd, hoe dan ook. En dan? Waartoe dan dit alles? Als het om onze "eeuwigheid" zou gaan vechten we een op voorhand verloren gevecht. Om wat gaat het dan, of liever, om wie gaat het dan? Ergens in Japan staat een Shinto-tempel. Als je daar naar binnen wilt moet je eerst vele trappen beklimmen, omzoomd door allerlei metafore en allegorische beeldhouwwerken, die allen de stadia van het mensenleven uitbeelden. Dan is er een doolhofachtig stelsel van gangen en zalen, alle vol van afbeeldingen van plantaardige en dierlijke figuren, in een keten van ontstaan en vergaan. In het centrum is het "heilige der heiligen", en als je daarin gaat dien je je van je schoeisel te ontdoen en het hoofd te ontbloten. Je wordt omringd door vage geluiden, vocaal en instrumentaal. En als je toestemming hebt gekregen om het laatste gordijn door te gaan sta je oog in oog met het grootste en huiveringwekkendste mysterie van dit leven. Je staat dan oog in oog met datgene waar het om gaat van aangezicht tot aangezicht - en je kijkt dan in: een levensgrote spiegel.
-478. LEREN EN LATEN LEREN De ervaring leert ons voortdurend en onomstotelijk dat mensen uit de ervaring nauwelijks iets leren. Ze vertonen een relatief gelijkblijvend herkenbaar stelsel van gedragingen met een relatief geringe variatiebreedte, dat veelal als "karakteristiek" wordt opgevat, waaraan we na een korte poos vrij snel wennen om het daarna dan ook van hen te verwachten. Als onze verwachting (voorspelling min of meer klopt hebben we veelal het gevoel de betrokken persoon te "kennen". En dit zelfs in die mate dat, als de betrokken persoon zich opeens heel anders gedraagt, we ons verwonderen of zelfs denken of zeggen: "Hij is vandaag niet zichzelf". Hieruit blijkt dat we het "zelf" (het "eigene") van de persoon veelal gelijkstellen met het karakteristieke stelsel van gedragingen, dat we veelal zijn "persoonlijkheid" of "karakter" noemen, en waaraan we vroeg of laat zo gewend raken dat we dan ook verwachten dat dit stelsel ook relatief gelijk blijft. Een persoon die zich onder gelijkblijvende omstandigheden telkens zeer , verschillend gedraagt ervaren we als "onvertrouwd" of zelfs "onbetrouwbaar", waardoor mensen onderling ook een merkbare druk op elkaar uitoefenen om niet af te wijken van het gebruikelijke en vertrouwde gedragspatroon. Wat we dan ook gewoonlijk "persoonlijkheid" of "karakter" noemen is daardoor sterk idiosyncratisch van aard. (Een "idiosyncrasie" is een stereotiepe gedragsverloop dat onder vergelijkbare omstandigheden op bijna identieke wijze met geringe variaties afloopt.) Toch is de variantie (de hoeveelheid vrijheidsgraden waarin variatie kan voorkomen) van het menselijke gedrag schier onbeperkt. Het leven is een machtige en voortdurende stroom vol afwisselende gebeurtenissen, die slechts één kant op stroomt. Mensen "worden" voortdurend en glijden onophoudelijk van de ene levenssituatie of levensfase in een andere. De gebeurende werkelijkheid biedt uiterst menigvuldige en zeer verschillende tot actie en deelname uitnodigende situaties en het menselijke organisme beschikt over schier oneindige mogelijkheden daarop te responderen. Toch geven mensen er nauwelijks blijk van dat dit zo is en leveren ze meer een karikatuur daarvan dan dat ze hun rijkdom aan creatieve mogelijkheden tot uitdrukking brengen. Hun leerproces komt veelal tot uitdrukking in een (idiosyncratisch) vastgelopen resultaat daarvan ("karakter", "persoonlijkheid") waarvan het meest indrukwekkende aspect een voortdurende zelfherhaling is, dan wel, in die gevallen waarin omstandigheden hen "uit hun gewone (idiosyncratische) doen" gehaald hebben, een nogal paniekerige aandoende activiteit tot herstel van de "status quo", zodat hun gebruikelijke (idiosyncratische) stelsel van gedragingen en belevingen wederom volgens program "als een wekker afloopt". Het meest opvallende aspect daarvan is: "Steeds meer van hetzelfde", zelfs als "datzelfde" tot geen enkel resultaat leidt, en alsof niet de zin, het doel, het te bewerkstelligen resultaat het gedrag stuurt, maar uitsluitend de herkenbaarheid van de vertrouwde manieren van doen. Het leerproces, bekrachtigd door de hervinding van het vertrouwde en herkenbare van het gedrag, bestaat dan ook in hoofdzaak hierin, dat men aldus steeds vaardiger wordt "steeds hetzelfde" te doen en te ervaren onder alle denkbare omstandigheden, en alle omstandigheden waar men geen vertrouwd gedragspatroon bij heeft te vermijden. Het voornaamste product hiervan is een steeds toenemende "routine", alsof het ritueel, het "methodische aspect" hoofdzaak is, en niet datgene waartoe het gedrag zou kunnen leiden. Het simpele en vaststaande feit echter dat ze ooit hun "karakter", hun typische "persoonlijkheid" (dat is: hun stelsel van gedragspatronen waaraan we hen al van een afstand kunnen herkennen) hebben verworven, betekent dat ze in elk geval ooit uit de ervaring hebben geleerd, want ze zijn
-48in elk geval niet met een idiosyncratisch gedragsverloop geboren, ook al liggen de mogelijkheden en begrenzingen daarvan erfelijk vast. Welke typische idiosyncrasieën bij selectie uit die schier oneindige rijkdom gekozen worden levenslang stereotiep te worden, wordt later bepaald op grond van leerprocessen. (Zoals bijvoorbeeld het vermogen te spreken en taal te verwerven erfelijk vast ligt; dat echter de ene mens Kanton-chinees en de andere plat Maastrichts leert spreken is een kwestie van leerproces; en ook al leert hij levenslang geen andere taal erbij, het feit dat hij enige taal spreekt toont aan dát hij in elk geval ooit van zijn erfelijk vermogen taal te verwerven heeft gebruik gemaakt om het ook inderdaad te leren.) Het idiosyncratische karakter van 's mensen gedragspatronen wordt dus niet verklaard door aan te nemen dat dit erfelijk vastligt. Wel andersom: elk en ieder werkelijk voorkomend gedragspatroon, in enig mens aanwezig, toont een aspect van wat er zoal in de erfelijke rijkdom van de mens aanwezig is. Dat uitgerekend dit bepaalde patroon zich als idiosyncrasie "vestigde" verwijst naar het ondergane leerproces, waarbij deze ene variant kennelijk een overmaat aan bekrachtiging opleverde vergeleken bij alle andere varianten op hetzelfde gebied. Zoals men zich uit een gips afgietsel een voorstelling kan vormen van de gietvorm verwijzen gedragspatronen naar leerprocessen. De gietvorm verklaart de "vorming" van het afgietsel, niet het "materiaal" waarin het is afgegoten. Het leerproces verklaart wat men wel noemt: "De vorming en misvorming van de menselijke persoon tot persoonlijkheid". Zoals reeds gezegd: hoe idiosyncratisch het menselijk gedrag ook blijkt te zijn, onomstotelijk toont dit aan dat de betrokken persoon in elk geval ooit uit ervaring heeft geleerd. Ooit hebben bepaalde "stelsels van responsen" tot gewenst effect geleid waardoor ze bekrachtigd werden, ooit heeft het betrokken individu zich daarmee onder bepaalde omstandigheden leren redden. Zelfs het meest bizarre of inadequate gedrag is ooit tot stand gekomen doordat het onder toenmalige gegeven omstandigheden de best mogelijke oplossing leverde, teneinde een ongunstige toestand in een gunstiger te veranderen. Zonder dat is immers geen leerproces mogelijk, want "gedrag" is het middel waarmee een individu "ingrijpt" op de omgeving en die verandert. Slechts indien een bepaald gedrag op consistente wijze een bepaald gewenst effect oplevert, wordt dit gedrag als "vaardigheid" (als standaard procedure) in het gedragsrepertoire opgenomen, dan wel daaruit juist geëlimineerd indien het de situatie nu juist in minder gunstige zin beïnvloedt op even consistente wijze. Hoe sterker en consistenter het (gunstige of ongunstige) effect, des te dieper en definitiever het in het repertoire wordt "ingeëtst" of als optie wordt uitgebannen. Zo vormt zich het repertoire, waarin voor elke herkenbare situatie in beginsel een veelheid van responsen kan zijn opgeslagen, als het ware "in voorraad", al naar gelang het gewenste effect. Zo kan het repertoire zich dan ook in beginsel levenslang uitbreiden en verfijnen, omdat steeds nieuwe en onbekende situaties het leerproces in beginsel gaande houden en voor reeds bekende situaties betere responsen gevonden kunnen worden. Dank zij een uiterst plastisch zenuwstelsel van een hoog "operant nivo" zijn de mogelijkheden in dit opzicht voor het menselijk individu schier onbeperkt. Opvallend is echter dat het repertoire van mensen dermate beperkt is dat het lijkt alsof op een gegeven moment in hun leven "de klok van Rome twaalf sloeg" en de toestand vanaf dat moment in één stand is blijven staan, waardoor slechts één gedragspatroon per bekende situatie met geringe variatiebreedte overbleef, en nieuwe onbekende situaties verder uit de weg worden gegaan. Zowel het toenaderingsgedrag is sterk "gekalibreerd" (dit is: beweegt zich tussen enge
-49variantiegrenzen) alsook het vermijdingsgedrag (de afkeer nieuw gedrag of nieuwe varianten van ooit geleerd gedrag te leren) heeft een opvallende karakteristiek. Terwijl nieuwe situaties alleen maar verruimend kunnen zijn voor het gedragsrepertoire worden ze vermeden, en waar dit niet kan met enige paniek "herleid tot" bekende situaties (en dus in feite ontkend) en waar dat niet kan ervaren als "crisissituaties" of onheil. Ook "mentale situaties" die nieuw en onbekend zijn (de confrontatie met een ander opvatting, mening of visie dan men zelf heeft) ondergaan dit procédé: ze worden óf tot "niets nieuws" herleid, óf als bedreigend bestreden. Hierdoor wordt het menselijke organisme, ontworpen als "terreinvoertuig" gereduceerd tot "railvoertuig" en verliest daardoor zijn vrijheidsgraden (zijn bewegingsvrijheid en dus zijn groei). Hoe hoger het scholingsnivo, des te frequenter men dit "kokerdenken" kan aantreffen: de eenmaal vertrouwd geworden "manieren van doen" bepalen het gedrag ongeacht de uitkomst, waardoor een "methode-specifieke" omgang met de steeds veranderende gebeurende werkelijkheid ontstaat. Het uiteraard meest karakteristieke voorbeeld hiervan is de "traumapatiënt" (zoals dat enigszins oneerbiedig genoemd wordt), die het wonderbaarlijke kunststuk heeft volbracht in één keer "volleerd" te worden, door één (krachtige en ingrijpende) ervaring "alles omtrent iets" te leren, dit onder enigszins vergelijkbare omstandigheden precies zo te blijven ervaren en daarop precies zó te blijven responderen. De man die nooit van liften een probleem maakte en plots op vrijdagavond in een lift tussen twee verdiepingen blijft steken omdat de stroom uitvalt zodat ook de alarmbel niet meer werkt, een heel weekend eenzaam opgesloten blijft voordat hij op maandagochtend ontdekt wordt, en daarna panisch respondeert op liften en al wat daar maar enigszins op lijkt, is een voorbeeld hiervan. Zoals ook de man die als jongetje door moeder of tante werd verleid tot seksuele knuffelarijen en als opgroeiend man niet meer tot een erectie kan komen, hoewel hij het oorspronkelijke gebeuren heeft geskotomiseerd (= tot een "blinde vlek" heeft gemaakt, tot iets waar hij tijdens de probleemexploratie opeens van zegt: "Grote hemel, daar valt me opeens iets in wat ik al meer dan tien jaar vergeten was"). En de man die als schooljongen wegens kleine handicaps (stotteren, hazelip, een drankzuchtige vader, e.d.) zodanig met spot gefolterd is dat hij als man gezelschappen, vergaderingen en recepties vermijdt en steeds weer de spottende blikken uit de schoolklas ziet als hij meer dan één persoon tegelijk moet aanspreken. Het meisje dat van moeder te horen kreeg dat nette meisjes zich met "zulke dingen" niet inlaten met als afschrikwekkende voorbeelden verzonnen gruwels over meisjes die "zulke dingen" wel interessant vinden en die als vrouw vaginistisch is tot haar stomme verbazing. Het meisje dat bij haar eerste vrijerij te horen kreeg er niet veel van terecht te brengen, als vrouw aldoor moet denken niet in staat te zijn haar man te geven wat hij nodig heeft en zelfs bij benadering niet kan snappen wat hij in haar ziet (en natuurlijk anorgastisch is, althans bij het vrijen). De vrouw die alleen genade vond in de ogen van vader als ze goede punten haalde, prompt haar huiswerk deed in plaats van zich met "banaliteiten" op te houden, een studieuze blauwkous werd die zich zo onaantrekkelijk mogelijk kleedt en kapt, zich op de dansvloer "belachelijk" vindt en het voortdurend en frenetiek "evengoed zo niet beter weet" dan haar mannelijke collega's. De voorbeelden zijn werkelijk overvloedig en uit voorraad leverbaar. Nu worden trauma's (in de opinie van bijna iedereen, ook in die van de meeste "deskundigen") opgevat als incidenten die anderen zijn overkomen, en bovenstaande verhalen geven daar veelal alle aanleiding toe. Maar hoe zit het met de eigen "persoonlijke voorkeur", de eigen "hekel" aan bepaalde dingen, de stelselmatige vermijding van bepaalde, soms heftig verlangde, ervaringen, het koesteren van "gevestigde meningen", het "opzien tegen" bepaalde gebeurtenissen en verrichtingen? Hoe zit het met "persoonlijke levensovertuigingen" en "verantwoorde opvattingen"? Deze vallen, volgens dezelfde opinie daar zeer beslist niet onder, want daarvoor
-50heeft eeniegelijk een uiterst redelijke en invulbare "verklaring" (rationalisering) voor evenals een proefpersoon die op posthypnotische instructie opeens bijvoorbeeld het raam gaat openzetten, niet wetend dat dat tevoren nadrukkelijk is opgedragen, daarvoor desgevraagd een uiterst redelijke en invulbare "verklaring" kan opgeven. (Dat komt omdat, zoals altijd, de behoefte vooraf gaat en de redelijke verklaring voor de vervulling daarvan altijd daarna bedacht wordt, want zo "werkt" de menselijke motivatie) Vraag: hoe komt het dat de meeste zeden en gewoonten van mensen, hun opvattingen en werkwijzen, zo opvallend veel overeenkomst vertonen met het gedrag van "traumapatiënten" en van "posthypnotische proefpersonen"? Hoe komt het dat, ten overstaan van de menigvuldige creatieve rijkdom aan mogelijkheden, mensen zichzelf eindeloos herhalen (steeds weer "meer van hetzelfde" vertonen) en hun idiosyncratische opvattingen en activiteiten als de enig mogelijke bij uitsluiting van alle andere ervaren (sterk "gekalibreerd" blijken te zijn). Het ligt voor de hand dat deze idiosyncrasieën ooit ontstaan zijn als de best mogelijke respons onder de toenmalig gegeven omstandigheden, maar dat verklaart niet waarom als het ware "de klok van Rome twaalf sloeg" en het daarna levenslang precies zo bleef (met kleine variaties) ook al veranderden situaties en omstandigheden, ook al gleden ze ooit van de ene levensfase en levensstaat in de andere, en ook al werden ze overspoeld met gebeurtenissen ("ervaringen") die welhaast totaal verschillen van de oorspronkelijke. De vergelijking dringt zich op met de Japanse soldaat die dertig jaar na de oorlog in een loopgraaf werd ontdekt, die "niet beter wist" dan dat de oorlog nog steeds voortduurde en die alle pogingen om hun tegengestelde informatie te verstrekken opvatte als een "vijandelijke krijgslist". Weliswaar was zijn schuilplaats tot een folterkerker geworden, zelfs het denkbeeld van een alternatief was hem schier onmogelijk zijn overlevingsstrategie had het van de werkelijkheid overgenomen, ook al werd hem tegengestelde "ervaring" opgedrongen: hij dreigde zijn "bevrijders" neer te schieten. Er is een oud verhaal uit mijn studententijd over een experiment in een Amerikaans gedragsleer laboratorium uit de school van Skinner, waarbij men de overeenkomsten en verschillen wilde onderzoeken tussen ratten en mensen met betrekking tot probleemoplossend gedrag. Een doolhof op mensenmaat werd opgesteld, volkomen identiek met de rattendoolhof die men vaak gebruikte. Waar de ratten bij de juiste oplossing als bekrachtiging altijd een lekker hapje kregen, kregen de proefpersonen (studenten) een klein geldbedrag per goede oplossing. Om een lang verhaal kort te maken: het verschil was uiterst gering en nauwelijks significant. Een verschil was dat de mensen zich lieten misleiden door allerlei fantasieën en rationaliseringen ("als dit zus is moet dat zo zijn") en daardoor gemakkelijk op een dwaalspoor raakten, terwijl de ratten zuiver sensorisch met gissen en missen hun weg zochten, en daarbij "domme" fouten maakten waar de mensen "intelligente" fouten maakten. Het overweldigende en hoogst significante verschil trad echter daarna bij toeval op, toen men na het experiment ging "ontleren door ontkrachtiging", dus door de bekrachtiger (de "beloning") achterwege te laten. De ratten stopten prompt na enkele malen heen en weer gelopen te zijn, lieten de doolhof de doolhof en gingen over op hun gebruikelijke activiteiten. De menselijke proefpersonen echter begonnen koortsachtig te zoeken en zichzelf te herhalen, allerlei theorieën en hypothesen te bouwen, ze "lieten het niet op zich zitten" en bleven steeds "meer van hetzelfde" doen. Ze wilden per sé weten aan welke "truc" ze werden blootgesteld en "moesten en zouden" achterhalen waardoor toch ditmaal telkens het (niet bestaande) geldbedrag verstopt was in de doolhof.
-51Tenslotte moesten de onderzoekers noodgedwongen de proef (met enig geweld) stopzetten en ontdekten tot hun verbazing nauwelijks geloofd te worden toen ze de opzet van de proef aan de proefpersonen mededeelden: de proefpersonen dachten "gespaard" te worden, en dat de proefleiders hun voortdurende mislukkingen wilde vergoelijken teneinde hun medewerking niet te verliezen. Er waren er die opnieuw de doolhof inliepen om "meer van hetzelfde" te doen teneinde te achterhalen wat er "werkelijk" aan de hand was en daarmee de proefleiders te "ontmaskeren", Het werd zelfs achteraf de onderzoekers nogal kwalijk genomen hun proefpersonen "bedrogen" te hebben, niet door van bekrachtiging op ontkrachtiging over te schakelen zonder dat (zoals in dit soort proeven overigens gebruikelijk) aan te kondigen, maar door de proefpersonen aan het eind van het experiment "niet openlijk te zeggen" wat ze verkeerd gedaan hadden en waar de (niet bestaande) beloning nu precies verstopt was geweest, Ecce homo. Laten we van hieruit onze aandacht eens verplaatsen naar meer alledaagse gebeurtenissen, zoals de manier waarop mensen soms werkelijk eindeloos met elkaar discussiëren zonder ooit elkaar te overtuigen en de manieren waarop mensen eindeloos op steeds dezelfde wijze proberen de wereld te verbeteren, zonder dat die wereld er ook maar één spat beter op wordt. De manieren ook waarop ze in relaties soms eindeloos elkaar steeds dezelfde verwijten blijven maken, zonder dat dit ooit tot resultaat heeft dat ze er iets anders voor in de plaats krijgen. Het aantal voorbeelden is in beginsel eindeloos, zodat de vraag voor de hand ligt: is nu de "traumapatiënt" uitzondering of regel? Is "posthypnotisch" gedrag nu uitzondering of regel? En als we nu onze aandacht wederom verplaatsen naar onze eigen vertrouwde gedragspatronen, opvattingen en overtuigingen (en nu wordt het pas boeiend, vrienden), is het "klok-van-Rome-effect" nu uitzondering of regel? Welnu: hier scheiden zich onherroepelijk de geesten, en wel om een in beginsel uiterst simpele reden die verderop ter sprake zal worden gebracht. In het kort komt het hier op neer dat zelfs de schitterendste laboratoriumproef of de meest indrukwekkende "klinische ervaring" (omtrent anderen) nu eenmaal nooit dermate overtuigt als directe persoonlijke ervaring aan den lijve - en ervaring is altijd positief, dat wil zeggen: men kan niet ervaren iets niet te ervaren (net zoals het bestaan van de "blinde vlek" op het netvlies geen "gat" in het gezichtsveld oplevert: men ziet niet dat men iets niet ziet). Dat wil zeggen dat skotomisering (het niet ervaren van ervaring) de meest grondige verminking van het leerproces oplevert en dat dus alles afhangt van de wijze waarop we daarmee omgaan. Verstandelijk inzicht helpt hier niet veel en zelfs de beste cognitieve theorie over "verdringing" brengt ons alleen maar van de wal in de sloot, omdat zelfs de meest onomstotelijke redenering en het onmiskenbaarste experiment waarmee het bestaan van de "blinde vlek" wordt aangetoond, deze nog niet binnen ons werkelijke gezichtsveld brengt. Anders gezegd: ook al "weten" we met zekerheid dat die "blinde vlek" er is, toch zien ("ervaren") we op die plek niets, en zien we zelfs niet dát we iets niet zien. Redeneren en experimenteren is een digitale aangelegenheid waarmee men onder andere kan aantonen dat "iets er niet is". Persoonlijke ervaring is echter niet digitaal maar analoog van aard: als we iets niet ervaren dan ervaren we niet "iets niet te ervaren". Wie dit te moeilijk vindt stoppe maar met lezen, want al het hiernavolgende bouwt hierop voort, teneinde iets beters te bieden dan de gebruikelijke nogal misleidende theorie over "verdringing" waarin men aangelegenheden die wezenlijk analoog zijn op digitale manier alleen maar tot innerlijke tegenspraak brengt, Want "weten" heeft er niets mee te maken, het is een "ander orgaan" dan "ervaren" (of liever: "ontwaren").
-52Zoals gezegd: hier scheiden zich de geesten en dat kan ook moeilijk anders. Een eerste groep zal de vraagstelling van de eerste alinea's niet alleen ontkennend beantwoorden, maar zelfs verontwaardigd van de hand wijzen, omdat het accepteren van die vraagstelling hun totale mensbeeld en wereldbeeld aantast (en dat doet het ook). Een tweede groep zal getroffen door het "laboratoriumverhaal" en wellicht gesteund door "klinische observatie", de analogie met het normale alledaagse menselijke gedrag (ook van zichzelf) in enigerlei mate zien, de vraagstelling minstens verstandelijk accepteren en hem onder voorbehoud bevestigend beantwoorden (in afwachting van verder onderzoek), en wellicht geneigd zijn met de eerste groep erover in discussie te gaan (die nergens toe leidt). De eerste groep heeft zojuist opgehouden te lezen, of leest alleen maar snel door om in de tekst argumenten te vinden om deze te kunnen verwerpen, want er is voor hen geen andere keuze. De tweede groep zal enigszins geïntrigeerd door de dwingende analogie, afhankelijk van de eigen nieuwsgierigheid die al of niet gewekt is, er meer van willen weten, en tenslotte het "probleem" als "onoplosbaar" terzijde laten zonder het als "probleem" te verloochenen. Er is nog een derde groep, en deze zal noch de vraagstelling verwerpen noch het probleem trachten op te lossen, doch zien dat er in wezen geen "probleem" is. De eerste groep kunnen we rustig achterlaten omdat die zich (door skotomisering) als gesprekspartner uitschakelt. Vanuit de tweede positie is het alleen maar mogelijk de vraagstelling via inferentie (langs indirecte, inductieve weg, door experiment en redenering) te benaderen. Het is alleen maar uit een oogpunt van hoffelijkheid en zorgvuldigheid dat ik de lezer hierop attent maak, want de lezer die dit relaas glimlachend leest en zoiets denkt als: "eens even kijken hoe hij er in slaagt om analoge taken digitaal te beschrijven", heeft noch de eerste noch de tweede positie. De eerste groep zal hij correct en hoffelijk bejegenen zonder onnodige discussie. De tweede groep zal hij geneigd zijn te zeggen: "Redeneer niet zo, als je kijkt wijst alles zich vanzelf!". En van deze alinea zal hij het metacommunicatieve effect meteen doorzien en denken: "Toe, leg het er niet zo dik bovenop, straks maak je nog mensen boos, dus spaar je de moeite". Waar zit het hem nu in? De (paradoxale) barrière is nu juist gelegen in de aard van ons leerproces zelf (zoals ook indien iemand iets uit deze tekst leert, dit eveneens onderworpen is aan de wetmatigheden van het leerproces; daar zit het wat ongewone van deze tekst in). Het "vormende en misvormende" leerproces dat we allen zonder uitzondering hebben doorgemaakt kwam nu eenmaal niet tot stand als een "vrijblijvende vrijetijdsbesteding" of als een luxe "toevoegsel" aan ons bestaan. Wij hebben onze ervaring niet leren ordenen en selecteren als een sport of hobby, omdat het zo interessant was en we toch niets anders te doen hadden. Het leerproces-des-levens heeft niets meer en niets minder dan overlevingswaarde gehad, en de ordeningsstrategieën die we ontwikkelden waren onder de toenmalige gegeven omstandigheden niets minder dan overlevingsstrategieën. De afzonderlijke daadwerkelijke leermomenten waren in wezen "incidenten", onderbrekingen van de moeiteloze gang van zaken, die om een respons, een "ingreep" vroegen. Anders gezegd: de leermomenten waren incidenten die het respondente (spontane, argeloze, vanzelfsprekende) responsrepertoire "in gebreke stelden", zodat "nieuw gedrag" nodig was om het incident te kunnen tegemoet treden, ertegen opgewassen te zijn, het "aan te kunnen". De zelfredzaamheid (coping capacity) schoot even tekort, en bij het vinden van "nieuw gedrag" werden de grenzen daarvan verlegd: een nieuw onderdeel werd aan het responsrepertoire toegevoegd: óf een vaardigheid ermee om te gaan (toenadering) óf het uit de weg te gaan (vermijding). Het "lukken"
-53van een van beide levert resultaat op en werkt derhalve bevestigend en bekrachtigend, zodat hij een later overeenkomstig incident ook dienovereenkomstig zal worden gerespondeerd. Bij voldoende consistentie van bekrachtiging vestigt zich de vaardigheid als vast patroon, en herhaalt zich in alle omstandigheden die (voor het individu althans:) overeenkomstig zijn, zelfs als veel andere aspecten van die omstandigheden heel verschillend zijn, en succes soms uitblijft. De nieuwe vaardigheid wordt "repertoirestuk" en is als gedrag meer methodespecifiek dan effectspecifiek geworden. Om dit in zijn volledigheid te kunnen doorzien moet hieraan worden toegevoegd dat niet de "objectieve" gang van zaken bij het leerproces bepalend is, doch uitsluitend de manier waarop de gang van zaken, bezien vanuit het individu (vanuit de "centrische positie"), eruit ziet. Daartoe even een stukje kennistheorie: de zogenaamde "objectieve werkelijkheid" is een louter cognitieve abstractie van de subjectieve ervaring, waaruit echter het "subjectieve" van de "ervaring" is weggeabstraheerd. Een "objectieve werkelijkheid", die (per definitie:) onafhankelijk is van subjectieve ervaring, kan nu eenmaal (per definitie:) niet ervaren worden, en is dan ook feitelijk nooit werkelijk ervaren door enig ervarend wezen. De "objectieve werkelijkheid" is dan ook louter een cognitieve constructie, een abstractie "van" de subjectieve ervaring, maar niet "vanuit" de subjectieve ervaring. Zelfs al zou er zoiets als "objectieve werkelijkheid" bestaan, ook dan nog zouden we daarvan eenvoudigweg geen "weet" van hebben, omdat nu eenmaal alle "weten" op "ervaren" berust, omdat immers alle "weet hebben van iets" voortkomt uit het tevoren "hebben ervaren van dat iets". Althans indien dit zogenaamde "weet hebben" niet louter fantasie, verbeelding, "speculatie vanuit het ongerijmde" is. "Objectieve werkelijkheid" is derhalve een puur cognitief denkproduct zonder begronding in de ervaring. Sedert het ontstaan van de "Kritische Kennistheorie" (Kant c.s.) staat hiermee alle "metafysica" te kijk als wijsgerige sprookjeswereld, die meer zegt over de wijze waarop 's mensen verbeelding met de mens op de loop kan gaan, dan over de gebeurende werkelijkheid zelf, waarover al deze speculaties voorgeven te spreken. Nu geldt dit uiteraard niet alleen voor zoiets omvattends als het wijsgerig denken (dat zich sedert Kant nagenoeg uitsluitend bezig houdt met de vraag: "Hoe" weten we wat we "weten"), het geldt natuurlijk evenzeer voor de wijze waarop elk mensenkind in zijn ontwikkeling zich een beeld vormt omtrent hoe de wereld en het leven in elkaar zit. Elk opgroeiend mens moet zich wel een beeld vormen van de werkelijkheid, want hoe zou hij zich anders kunnen oriënteren in de warwinkel van gebeurtenissen en situaties die op hem afkomen. In deze zin heeft zo elk mens zijn eigen private "metafysica", en de wijsgerige metafysica is dan ook niets anders dan precies datzelfde, zij het op uiterst hoog nivo van intelligentie, en nagenoeg alle gegevens ter wereld daarbij in aanmerking nemen. Zowel "in het groot" alsook bij de vorming van een wereldbeeld van elk afzonderlijk mens is niet de "objectieve" gang van zaken bepalend, doch uitsluitend dat wat door het betrokken subject ervaren wordt, alsmede hoe het door het betrokken individu ervaren wordt. (Dit is zo triviaal en vanzelfsprekend dat er veelal overheen gelezen wordt, zonder dat de fundamentele betekenis ervan verstaan wordt). Dat wil niets minder zeggen dan dat elk en ieder wereldbeeld, elke opvatting welke dan ook en van wie dan ook, onverschillig of het een naïeve particuliere opvatting van één persoon is dan wel een wereldbeschouwing van een grote groepering, altijd op volkomen legitieme manier is opgebouwd uit de "grondstof" van subjectieve ervaring, - want er bestaat nu eenmaal geen andere "grondstof". Wat we gewoonlijk de "objectieve" gang van zaken noemen is in feite geen
-54"van menselijke ervaring onafhankelijke" gang van zaken, maar iets geheel anders, namelijk: de gang van zaken bezien vanuit een "excentrische positie", dus: de gang van zaken zoals niet door het betrokken individu ervaren, maar zoals door een "waarnemer terzijde". Hoe echter de gang van zaken er ook uitziet voor een waarnemer die een groter overzicht heeft, het betrokken individu kan alleen maar leren uit de wijze waarop hijzelf de gang van zaken vanuit de "centrische positie" subjectief ervaart, in het directe contact tussen hemzelf en het gebeuren. Nu kan het betrokken subject, die vanuit de centrische positie de gang van zaken subjectief ervaart, informatie ontvangen van de waarnemer die "van terzijde", vanuit de excentrische positie meer overzicht heeft, en aldus, op gezag van de waarnemer, een correctie aanbrengen op zijn subjectieve ervaring. Als hij dit doet, doet hij dit cognitief (met zijn denken) en ideatief (met zijn voorstellingsvermogen) want zijn directe subjectieve ervaring blijft niettemin gelijk. Zo kunnen we ons best voorstellen dat het oortje van een kopje voor degene, die tegenover ons zit, links aan het kopje zit, we blijven niettemin van ons uit het oortje rechts zien. Zoals we de werkelijkheid sensorisch ervaren, is die werkelijkheid voor ons tegenwoordig en dat heet de "presentie", ofwel de "presentatie", van de werkelijkheid. Zoals we ons kunnen voorstellen dat die werkelijkheid er buiten onze directe ervaring uitziet noemt men de "representatie" van de werkelijkheid, ofwel iemands "representationeel systeem". Dit representationeel systeem (wereldbeeld, levensopvatting) ontstaat slechts zeer gedeeltelijk uit abstractie en generalisatie vanuit de persoonlijke ervaring, het ontstaat grotendeels uit "informatie van derden", door beïnvloeding vanuit de excentrische positie die we zelf niet bezitten, door het zogenaamde "ideatieve leerproces". Deze beïnvloeding dient evenzeer gedurende een poos consistent te zijn wil ze effect hebben, en als dit dan het geval is "slaat de klok van Rome twaalf" en kan afwijkende informatie, zelfs afwijkende directe ervaring, daar niets meer aan veranderen. Vandaar dat er legio mensen zijn die na Dachau en Auschwitz nog steeds menen te weten dat het menselijke leven onder de hoede staat van een Zorgende Vader in de Hemel, terwijl dagelijks mensen onder de meest gruwelijke omstandigheden ten dode gekweld worden in deze wereld en dat terwijl het Boek Job al duizend jaren klare taal hierover sprak. Keren wij nu terug naar het doolhofexperiment, wat leren we eruit? De proefpersonen leerden uit eigen ervaring vanuit de centrische positie met grote evidentie. De proefleiders zagen het geheel vanuit een excentrische positie. Wij (lezer en schrijver) zien het experiment van "nog verder terzijde" en zien hoever het inzicht van de proefpersonen verwijderd is van de door de proefleiders georganiseerde gang van zaken. De proefpersonen zelf echter konden niet anders handelen en denken dan op grond van de wijze waarop zij, vanuit de centrische positie, het ervoeren. Dat is alles en het heeft geen enkele zin of betekenis om te betogen dat de proefpersonen een "objectieve", en dus juiste opvatting, hebben of andersom. Beide groepen handelden en dachten elk vanuit hun persoonlijke centrische positie die voor de andere groep excentrisch was en derhalve niet ervaren kan worden. Het leerproces van de proefpersonen was door de voortreffelijke proefopstelling zo degelijk en consistent dat ze informatie vanuit de voor hen excentrische positie niet meer konden accepteren zonder hun persoonlijke ervaring te loochenen. Liever namen ze aan dat ze hetgeen ze geleerd hadden nog beter hadden moeten doen en daarin gefaald hadden, dan dat ze konden accepteren dat er iets heel anders aan de hand was. "Meer van hetzelfde", dus nog meer en beter zoals ze geleerd hadden, had voor hen een aanzienlijke hogere prioriteit dan: "Stoppen met wat ze deden, en iets anders (iets nieuws) ervoor in de plaats leren doen". En wat wij (lezer en schrijver) van
-55nog verder opzij uit dit alles kunnen leren is hoezeer het eerstgenoemde leerproces (meer van hetzelfde) een doodlopend leerproces is, en hoezeer het tweede leerproces, tegen de waarschijnlijkheid in, veruit de hoogste overlevingswaarde heeft, omdat het niet op vermijding, doch op toenadering gebaseerd is. Er is nog een tweede verhaal uit mijn studententijd over een experiment uit de school van Kohler, waarin men de dynamiek van het vermijdingsgedrag wilde onderzoeken. In een hoge koepelvormige kooi kon bovenin door een luik een grote tros bananen als een kroonluchter worden opgehangen. Daaronder stond een stevige trapladder aan de bodem verankerd. Tien mensapen werden in de kooi gehuisvest en wat deze niet wisten was dat de tralies van de kooi buizen bevatten met sproeiers. Toen de meest intelligente aap "begreep" hoe hij aan de bananen zou kunnen komen begon hij de ladder op te klimmen en prompt werden alle apen met harde stralen koud water bespoten. Grote consternatie ontstond en allen vluchtten naar de zijkanten. Zodra de slimme aap de trap losliet stopte het water. Het duurde enige tijd voordat de pienterste apen "begrepen" dat de weg naar boven was geblokkeerd, en toen ontstond tot verrassing van de proefleiders opeens iets heel anders. Toen een minder slimme aan, verleid door de tros heerlijke bananen, aanstalten maakte de trap te willen gaan beklimmen, stortten de andere apen zich op hem en gaven hem een stevig pak slaag: een soort non-verbaal ideatief leerproces begon, dat ook enige tijd duurde, waarbij diverse hardleerse apen die naar de trap lonkten, stevig door de anderen werden aangepakt. Tenslotte ontstond er een normaal apengedrag waarbij de tros bananen volkomen werd genegeerd en waarbij het leek alsof er een onzichtbare "heksenkring" rond de trap getrokken was waar niemand overheen ging. Zo er één zich even vergiste dan reageerde de hele groep met dreiggedrag. Toen haalden de proefleiders de pienterste aap uit de groep en vervingen hem door een "verse" aap, die prompt de trap op wilde en prompt een pak slaag kreeg, tot ook hij de trap ging vermijden en de bananen ging negeren. Toen werd een tweede aap vervangen, en hetzelfde vond plaats. Om een lang verhaal kort te maken: toen tenslotte alle apen vervangen waren, en geen van de apen in de kooi ooit water had zien spuiten, werd de toestand gestabiliseerd met het "taboe" incluis: telkens wanneer een rondhuppelende aap te dicht bij de trap dreigde te komen ontstond dreiggedrag en de zondaar kroop schuldbewust in zijn schulp. Ook hier lukte het "ontleren" (door de waterleiding uit te schakelen en steeds lekkerder bananen op te hangen) volstrekt niet. Tenslotte werd de proef maar stopgezet. Ik kan nu moeilijk zeggen: "ecce homo", maar elke lezer die de analogie ziet zal het minstens denken. De consequenties van wat hier te lezen is zijn uiterst brisant en ik zal ze dan ook niet allemaal trekken, ik wil nog een paar lezers overhouden. In het vorenstaande heb ik het doolhofexperiment geanalyseerd en herleid tot het daaruit voortspruitende leerproces. Naar analogie(:) daarvan kan eenieder ook dit laatste experiment analyseren teneinde zijn lering eruit te trekken. Hoe komt het nu dat zowel de menselijke proefpersonen uit het eerste experiment alsook de apen uit het tweede experiment aanvankelijk zo gretig leerden, en in tweede instantie zo hardnekkig hardleers bleken? De ervaring wijst uit dat mensen (en dieren) aanvankelijk vlot en vaardig uit hun centrische subjectieve ervaring, èn cognitief-ideatief vanuit excentrische informatie, een karakteristiek gedragsrepertoire opbouwen, dat daarna dermate doel-in-zich blijkt te worden dat nagenoeg elk leerproces, dat niet in het verlengde van het oorspronkelijke staat, strikt wordt afgewezen. Zo blijkt het dat mensen, na een bepaald stadium, uit hun ervaringen nagenoeg niets meer leren, behalve een steeds grotere bereidheid en vaardigheid "steeds meer van hetzelfde" te
-56doen, onder nagenoeg alle gevarieerde omstandigheden. Dit nu is alleen mogelijk als ze, als het ware, "hun ervaringen niet ervaren" of "hun belevingen niet beleven". Dat wil zeggen: alleen doordat mensen (na een bepaald stadium) hun ervaringsveld door stelselmatige skotomisering uiterst selectief organiseren op basis van eenmaal aangeleerd reponsrepertoire, is dit mogelijk. En het naar buiten toe in het oog springende effect daarvan is dat aldus stelselmatig alle ervaring, die hen zou nopen te stoppen met wat ze doen en iets anders daarvoor in de plaats te doen, zodanig wordt gemanipuleerd dat het geen aanleiding geeft tot een voortgezet leerproces, tenzij dit in het verlengde van het reeds aanwezige responsrepertoire ligt. Het bestaande repertoire wordt tot elke prijs gehandhaafd, waardoor alle gedrag "methodespecifiek" wordt, zelfs als het nergens meer toe leidt. Ecce homo: de ervaring leert ons onomstotelijk dat mensen uit ervaring nauwelijks iets nieuws leren, en zo mogelijk liever volstrekt niets willen leren. De ervaring leert ons echter nog meer, namelijk: dat alle informatie die niet strookt met het eenmaal ingeëtste patroon van gedragingen en daarbijbehorende opvattingen prompt zal worden geskotomiseerd tot behoud van dat patroon. En: dat veelal de dragers van nieuwe informatie (de boodschappers) op dezelfde wijze worden bejegend als de informatie die ze brengen (de boodschap), en gevaar lopen het lot te ondergaan van de verse aap die, onbeïnvloed door het collectieve taboe, op oorspronkelijke en onafhankelijke wijze uit ervaring lering wilde trekken. Vandaar dat nieuwe ervaring en nieuwe informatie altijd met wantrouwen en vijandigheid ontvangen worden, zodat de mate van vrijheid van meningsuiting niet zozeer kan worden afgemeten aan de toelating daarvan, doch juist aan de consequenties die eraan worden verbonden. De groep van lezers die ik hierboven als "eerste groep" heb aangeduid kan zich herkennen aan haar gevoel van boosheid en morele verontwaardiging. De "tweede groep" kan zich herkennen aan haar enigszins verbaasde nieuwsgierigheid, en haar neiging om te denken: "En hoe zit het nu bij mijn eigen leerproces". De "derde groep" zal zich enigszins, bezorgd voelen en denken: "kijk in 's hemelsnaam uit en druk je vooral gematigd uit. Wat heeft het voor zin woede op te wekken, je hebt nu eenmaal in deze gemeenschap te leven." Welnu: de eerste groep zal niet alleen zichzelf maar ook anderen nooit kunnen toestaan uit (verse) ervaring lering te trekken, en zal nooit toestaan dat anderen met kop en schouders boven hen uitgroeien. Indien ze al invloed op anderen hebben dan zullen ze deze zelfs onvermijdelijk tot hun eigen wijze van omgaan met ervaring brengen, en eenieder bij wie dit niet lukt als "afwijkend" typeren. De tweede groep zal analogerwijze anderen deelgenoot maken van de eigen onderzoekingslust, maar toch ook minstens moeite hebben anderen boven zichzelf te laten uitgroeien. De derde groep zal anderen naar hun eigen ervaringsmogelijkheden verwijzen en dus van zich af wijzen. Deze tekst is geschreven vanuit deze derde positie, die geen "hoger" of "lager" erkent en die, indien er al onderscheid wordt gemaakt, hoogstens onderscheid maakt tussen mensen die hun eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun leerproces, en mensen die liever "op gezag" (van de consensus) leren. Zo er van deze tekst ook maar enige lering uitgaat is die ten hoogste geschikt om mensen uit de tweede groep in de gelegenheid te stellen de "derde positie" te ontdekken. Wie vanuit die derde positie leest, zal hoogstens herkennend lezen of met enige humor nagaan hoe deze tekst ermee omgaat, alsmede zich enige zorg om de schrijver maken. Ik voeg deze laatste opmerkingen toe uit hoffelijkheid voor de lezer, zodat hij weet waar hij aan toe is, en zeker niet als een soort middel om een andere manier van leren te bewerkstelligen. Dit laatste zou uiteraard niet eens mogelijk zijn, want niemand kan zich aan de eigen haren optillen.
-57Er valt nu eenmaal niets te zoeken en niets te vinden. Men kan hoogstens toelaten gevonden te worden, doch dat vooronderstelt precies die toevertrouwing die ons het grondigst is afgeleerd. Het vraagt om de toevertrouwing en overgave die het grondigst misbruikt is door onze sleutelfiguren. Het is precies in dit opzicht dat wij het diepst geschonden zijn. Wie verdwaald is doet alsof hij niet weet waar hij is, hoewel hij dat precies weet: hij kan het ongehinderd om zich heen zien. Hij dwaalt alleen maar omdat hij het verband is kwijtgeraakt tussen waar hij ervaart te zijn en het grote geheel, een verband dat alleen maar op landkaarten bestaat. Wie zijn heil van de ogenschijnlijke beloning afhankelijk maakt roept het kille stortbad van verlatenheid en wanhoop over zich af, hoewel hij kan beseffen dat er geen beloning in de doolhof is verstopt. Dan lost de doolhof op in het niets omdat het dolen ophoudt. Dwalen is menselijk en dat is de helft van de waarheid. De andere helft is: mens zijn is zich het dolen zozeer eigen maken dat het besef doorbreekt van eeuwigheid tot eeuwigheid nooit elders te zijn: het besef zelfs niet eens gevonden te hoeven worden, omdat men nimmer verloren was: het levende besef dat verlorenheid en verlossing beide niet bestaan en zelfs nooit bestaan hebben, behalve in de geleerde nachtmerrie van het geschonden kind.
-589. GEVONDEN VONDELING In ons deel van de wereld overleven mensen hun geboorte gemiddeld tweeënzeventig jaar, vrouwen iets langer dan mannen. Alles hangt af van de wijze waarop de tijd tussen geboorte en dood wordt doorgebracht, wil "het leven" niet als een geestdodend televisieprogramma zijn, met wachten tot er wat beters komt, en doffe onvoldaanheid aan het eind. Vandaar dat er een markt is voor de nogal moralistische aanbeveling dat "het leven" niet alleen een gave, maar ook een "opgave" is: iets wat van buiten komt en iets wat van binnen uit er tegenovergesteld kan worden, omdat zonder dat "eigen aandeel" het "geschenk des levens" maar een naargeestige aangelegenheid wordt. De kern van waarheid daarin is natuurlijk gelegen in de onmiskenbare omstandigheid dat elk mens zo het een en ander aantreft dat schijnbaar "van buitenaf" op hem afkomt en hem niet met rust laat en dat hij leert interpreteren als "buitenwereld". Het gekke is dat zijn "lichaam" daar eigenlijk ook bij hoort en zelfs die gemoedsbewegingen en denkprocessen waar hij zich van bewust kan zijn. Want alles wat we kunnen waarnemen, denken, voelen, kortom wat door ons kan worden ontwaard en ervaren lijkt "buiten" ons, en is dus "object". Het ontwarende "subject" (het "eigene" ten overstaan van al dat "andere") kan alles wat zich maar voordoet ervaren, behalve zichzelf. Dat is overigens zo bijzonder niet, want ook het oog kan alles wat zichtbaar is zien behalve zichzelf, de tong kan alles proeven behalve zichzelf, tanden kunnen alles kauwen behalve zichzelf, de wijsvinger kan alles aanwijzen behalve zichzelf, probeer het maar. Zo ook het ervarende subject in ons: wat het ook ervaart, niet "zichzelf", alleen gaat hier de analogie niet helemaal op, want in tegenstelling tot oog, tong, tand en wijsvinger (die op indirecte wijze toch kunnen worden gezien, geproefd, gekauwd of aangewezen) kan het subject dat de mens ten diepste is noch direct (door zichzelf) noch indirect (langs een omweg) worden ontwaard of ervaren. Waar oog, tand, tong en vinger ondubbelzinnig "objecten" zijn (onderscheiden eenheden, gestalten, zijn uit het amalgama dat we als "buitenwereld" ervaren), is het subject dat bij uitstek niet. Het totale somatische stelsel, opgebouwd uit voedingstoffen en het totale empirische subject, opgebouwd uit leerprocessen, compleet met alle repercussies daarvan op de levende èn levenloze omgeving, kortom het algehele psychosomatische èn psychosociale stelsel dat de mens in deze wereld is, is "object" dat ervaren kan worden (door anderen) en dat zichzelf kan ervaren. Het ervarende subject zèlf echter is en blijft subject en wordt nooit of te nimmer "object". Er komt nogal wat op ons af vanaf onze geboorte, en dat kunnen we "levenslot" of "menselijke conditie" of "predicament" noemen, het onvermijdelijke dat we zelf niet produceren of ontwerpen (althans zolang we het als "het andere", als "object" beleven) en waarmee we alleen maar op zeer verschillende wijzen kunnen omgaan. Omdat we dat niet zelf bepalen noemen we dat "het op ons afkomende leven" dat ons altijd moeite en pijn zal kosten. Op een hoger nivo van abstractie heet dat dan "de werkelijkheid des levens" en dat is dan de "gave" uit de eerder geciteerde moralistische aansporing. Omdat we zonder iets te doen niet zouden overleven (in elk geval moeten we ons de moeite nemen om te ademen en te eten) zijn we al voordat we dat beseffen met ons "aandeel" bezig, of we willen of niet (natuurlijk willen we dat, al zijn we ons daarvan aanvankelijk niet bewust, en ook al beseffen legioenen van mensen dat zelfs levenslang niet). Dat ons aandeel, onze wijze van omgaan met "het andere" zo vaak het karakter heeft van "ik moet wel" (hoewel er natuurlijk helemaal niets hoeft) en een beperkte hoeveelheid kansen
-59lijkt te omvatten (hoewel die in beginsel nagenoeg onbeperkt zijn) is natuurlijk een gevolg van de oerboodschap, die ons maar weinig te kiezen overliet. Maar diezelfde "werkelijkheid des levens" is in feite een uiterst trouwe bondgenoot, die ons alleen maar een spiegel voorhoudt om ons te laten ervaren hoe ons aandeel er uitziet. Als ik keurig over een weg rijd komt de boom niet uit de berm voor mijn auto staan, maar als ik op die boom af rijdt gaat hij ook niet voor me opzij. Op deze wijze kan ik leren hoe ik een deuk in mijn spatbord kan rijden en geloof me: succes verzekerd. Tenzij ik natuurlijk, uit voorgaande ervaring wijs geworden, dat leerproces niet meer nodig heb en voorkom dat ik tegen die boom rijd. Dat is het enige voordeel van het menselijke verstand dat een domme computer is waaruit alleen maar, al of niet op afroep, uitkomt wat er tevoren, wetend èn onwetend, ingestopt is en dus nooit ofte nimmer iets nieuws oplevert, maar wel een uiterst nuttig voorbehoedmiddel tegen stommiteiten is: het leert ons wat niet te doen, en niet wat wèl te doen, althans als de oorspronkelijke leerprocessen niet eenzijdig selectief waren zodat ze verkeerd gegeneraliseerd worden, hetgeen overigens door de oerboodschap toch onherroepelijk gebeurt. Elk "trauma" is een eenzijdig, selectief leerproces waardoor disfunctionele vermijdingen ontstaan, en de oerboodschap zèlf is het meest fundamentele trauma dat de mens ondergaat. In plaats van een hartelijke persoonlijke verhouding aan te gaan met onze trouwste bondgenoot, de werkelijkheid des levens, leren we eenzijdig selecteren, en dus: vermijden. We leren niet alleen disfunctionele aangelegenheden, die onze overleving en ons welzijn zouden kunnen schaden, vermijden, maar alles wat ons als disfunctioneel is aangeleerd door onze sleutelfiguren. Het empirische mensenkind is van nature een "overlevingsorgaan" dat in beginsel toenadert en uit ervaring leert wat toe te naderen en wat te vermijden, in argeloze spontaniteit en in de concrete omgeving waar het zich bevindt. De toevallige levende en levenloze omgeving waar het bij zijn geboorte te vondeling wordt gelegd (om wellicht zelfs nooit gevonden te worden als wie het ten diepste is, doch gevormd en misvormd te worden tot wie hij verondersteld wordt te zijn) is daarbij de "buitenwereld" waaraan hij te leren heeft uit ervaring, die hij te overleven heeft. Dat kan slechts op één manier: na te streven wat leven en welzijn bevordert en te vermijden wat leven en welzijn bedreigt. Maar de weg naar zijn betrouwbaarste, want volkomen consistente, bondgenoot is omgelegd en loopt via de onbetrouwbare, want niet-consistente en hoogst selectieve, sleutelfiguur. Binnen bepaalde grenzen zal het willoos meegeven en zijn lesje leren, want zijn argeloze spontaniteit is nog re-actief, en nog niet onderbouwd door de opzettelijkheid van welbewust streven, willen, plannen, ondernemen. En voor het zover is zijn de kunstmatige grenzen van de fobische laag al gelegd tussen de enge grenzen die erkenning afscheiden van ontkenning en miskenning. Elk disfunctioneel beleven of gedrag van de latere volwassene, alle klachten, symptomen en problemen, zijn oorspronkelijk uiterst functionele overlevingsstrategieën, waarmee het jonge kind leven en welzijn heeft gered, en zelfs achter de zwartste klacht, het bitterste symptoom en het pijnlijkste probleem schuilt een functionele intentie die daar altijd uit tevoorschijn gehaald kan worden. In die volgorde, (klacht naar symptoom naar probleem) kunnen ze in elkaar worden herleid, en tenslotte in taak, keuze, alternatief. Want een probleem is een taak die niet is uitgevoerd, is een keuze die niet werd gemaakt, is een functionele mogelijkheid die niet werd waargenomen, doch vermeden en wel op heel goede gronden. Ooit was immers het disfunctionele handelen een levensreddende operatie, ooit spiegelde de omgeving er leven en welzijn of althans het verminderen van dreiging op terug. Elke afwijking
-60van het aldus ontstane responsrepertoire leverde ooit het tegenovergestelde: dreigende ondergang in de vorm van als liefdesverlies beleefd verlies van support. Hoe directer de aansluiting op de werkelijkheid des levens werd, dus hoe minder invloedrijk de voorkeuren en maatstaven van de sleutelfiguur werden, des te minder het aldus in keuze beperkte responsrepertoire voldoet. Alles wat nieuw, onvertrouwd, onbekend is wordt vermeden, plotselinge gebeurtenissen en verrassingen wekken in allereerste instantie alarm of paniek, ook als ze "van binnen", dus uit het organisme komen. Andere mensen reageren anders dan de oorspronkelijke sleutelfiguren, en zelfs als de overgang geleidelijk is, houdt het leerproces dat niet bij, omdat de oudste inprentingen het karakter van "waarden", (dat wil zeggen: maatstaven, organismische voorkeuren die opgeslagen liggen) hebben, waaraan alles afgemeten wordt. De "belofte" van de oerboodschap komt niet uit, en in plaats van die te demystificeren, is de inductieve werking ervan zo sterk, dat het mensenkind teruggrijpt op de oerpatronen van afkeer, schuld, schaamte en angst en concludeert dat hij niet voldoende in praktijk brengt wat hem geleerd is. Hierdoor zal hij "meer van hetzelfde" gaan doen, waardoor hij de aard van zijn onvrede aanziet voor en hanteert als een remedie ertegen, zodat het effect van een "rondzingende versterker" intreedt, een vicieuze cirkel van pogen en falen. De "normale" resttoestand (de "diffuus neurotische" levensstijl) bestaat dan uit het zich specialiseren in die vaardigheidskeuzen die het relatief nog het beste doen, zodat door deze verdere beperking de "karakteristieke persoonlijkheid" ontstaat, waaraan we een mens herkennen, op grond waarvan we soms zeggen: "Dat is net iets voor hem", of: "Dat is niets voor haar, zo is ze niet". Daarnaast zijn er dan de mensen (de "specifiek neurotische" levensstijl) die in de vicieuze cirkel van steeds sterkere intrapunitiviteit blijven steken, en in "problemen" vastlopen, "symptomen" ontwikkelen of in gedemoraliseerde "klachten" terechtkomen. Degenen waarbij de ontkenning (psychopathisering) of de miskenning (psychotisering) overheerst laat ik hier terzijde, omdat deze diep vertekenende leerprocessen buiten het bestek van dit relaas vallen, zoals ook de specifiek geneurotiseerden. Met "normale" mensen heb ik hier mijn handen al overvol, omdat "normaliteit" de meest verbreide disfunctie is. Wat van "buiten" op ons af komt is "gegeven" en dat kost ons moeite en pijn, want lieve koekjes worden er niet gebakken. We zullen eigenstandig en zelfredzaam moeten zijn om te overleven, teneinde ook nog te kunnen leven, want dat is iets héél anders. Wie alleen maar overleeft ervaart het leven als een opgedrongen taak, een ongevraagde opgave, een last. En omdat de oerboodschap ons "achterstevoren" in het leven gezet heeft, vraagt menigeen dan: "Waarom?", alsof er voorafgaande redenen of oorzaken zijn zodat is wat is. Nu bezitten we in ons ervaren ook voorstellingen omtrent wat vooraf ging (reminiscenties), maar dat zijn uiteraard generalisaties en interpretaties vanuit het heden, op grond waarvan we geneigd zijn actuele ervaringen om te interpreteren, en prognoses over wat komen gaat (anticipaties) maken, Als deze "databank" nu alleen als het reeds besproken "voorbehoedmiddel tegen stommiteiten" werkte, dan zou dat schitterend zijn. Maar: in deze zelfde "databank" liggen ook generalisaties van onze selectieve leerprocessen opgeslagen, die onze zelfredzaamheid inperken, die onze keuzemogelijkheden beperken. De "databank" is ook de opslagplaats van alle trauma's (met de oerboodschap voorop. Daar kunnen we veelal pas aankomen als de specifiekere trauma's zijn herleid tot intensieve leerprocessen) die al onze disfunctionele vermijdingsresponsen in werking houden (met voorop
-61de oervermijding: de toevertrouwing aan wie we ten diepste zelf zijn). Maar toch hangt alles af van de wijze waarop we de tijd tussen geboorte en dood doorbrengen, dus van de wijze waarop we omgaan met onze trouwe kameraad: de werkelijkheid des levens, die op consistente wijze daarop respondeert, en ons een spiegel voorhoudt. Ons "eigen" aandeel plus het totaal van alle responsen daarop van "buitenaf", vormen tesamen het totaalgebeuren dat we "ons leven" noemen. Dat totaalgebeuren gaat uiteraard vooraf aan ons ontwaren en ervaren ervan (in "objectieve" zin) hoewel van oorsprong er alleen het ontwaringscontinuum was (de stroom van directe, primaire, individuele ervaring) dat in tweeërlei verband werd opgenomen onder de druk van de oerboodschap: wat aan het "andere" werd toegeschreven werd "buitenwereld", wat aan het "eigene" werd toegeschreven werd "binnenwereld", totdat bij nadere doorwerking (reflectie) ook die "binnenwereld" (hoewel scherp onderscheiden van de "buitenwereld") toch ook voorwerp van beschouwing werd. In zekere zin zijn er twéé subject-object onderscheidingen. Op de eerste plaats is de persoonlijke beleving "subjectief" in de zin van: persoonlijk, individueel, niet algemeen geldig voor het collectief, terwijl dat algemeen geldende, collectieve, consensuele gegeven dan als "objectief" wordt gewaarmerkt. Op de tweede plaats: ook de persoonlijke beleving is feitelijk en bestaat echt, hoewel er maar één getuige is en kan object van reflectie zijn, zodat alleen het reflecterende "ervarende subject" als subjectief over blijft waartegenover tweeërlei "object" staat: deels gebonden aan het individu ("binnenwereld") deels conform het collectief ("buitenwereld"). Het "ervarende subject" in ons is de metapositionele "stille getuige" die de wijze waarneemt waarop de binnenwereld (het eigene) en de buitenwereld (het ander) met elkaar omgaan, hetgeen overigens precies het menselijke leerproces mogelijk maakt voor zover dat het vegetatiefanimale leerproces overschrijdt. Dat leerproces heeft als virtuele uiteindelijke uitkomst een zodanig omgaan van de twee reeksen met elkaar (een zodanig functioneren van het organisme) dat optimaal wordt voldaan aan de behoeften, dus aan de overleving, aan leven en welzijn van het individu. Dat is echter slechts dan mogelijk als wordt voldaan aan de reële mogelijkheden van de buitenwereld (de context) zodat die optimaal onbedreigend is en blijkt, alsmede aan de behoeftehuishouding van de binnenwereld (de innerlijke ecologie) zodat het evenwicht intact blijft. Omdat het leven één groot leerproces is (leven is in wezen: leren) wordt de optimale uitkomst nooit bereikt, hoewel dit in elke levensfase wel dicht te benaderen is. Zou nu het mensenkind van jongs af aan rechtstreeks op de consistente "werkelijkheid des levens" zijn aangesloten, en zou het natuurlijke leerproces in geleidelijke opklimmende graden van moeilijkheid verlopen, dan zou elk mens tot een levenskunstenaar opgroeien. Dat dit echter niet mogelijk is blijkt wel uit het feit dat mensen uit elkaar ontstaan en dat het jonge kind gedurende lange tijd de "werkelijkheid" leert kennen via de allerminst consistente sleutelfiguur: in plaats van het "landschap" te verkennen en te ontmoeten leert het noodgedwongen een "landkaart" overnemen die door de sleutelfiguur is ontworpen, en die wordt aangezien voor het landschap zelf. Vandaar dat men, zodra iemands "levensvisie" (de ingebouwde waarden en maatstaven) ten volle heeft leren kennen, men feilloos de karakteristiek van zijn leerproces kan aflezen (en andersom), want het eerstgenoemde is een naadloze functie van het tweede. Nu is "levenskunst" een wat poëtische term voor iets erg nuchters: de kunst zich dermate functioneel te verhouden tot de "innerlijke" èn "uiterlijke" werkelijkheid des levens, dat optimaal aan levensbehoeften (potentialiteiten) wordt voldaan. Het is de moeiteloze vaardigheid waarmee de "innerlijke" werkelijkheid (psychosomatisch) omgaat met de "uiterlijke" werkelijkheid (psychosociaal), zodat groei en bloei mogelijk is ten behoeve van leven en welzijn en ter
-62vermijding van schade en onwelzijn, al naar de mate van het redelijk haalbare en met inachtneming van de "gebruiksaanwijzing". Want de gebeurende werkelijkheid des levens is weerbarstig, luistert niet naar eigenmachtige wensen, doch gaat met ons om op precies dezelfde wijze waarop wij concreet-pragmatisch met haar omgaan. De gebruiksaanwijzing daarvan kan slechts door elk individueel mens telkens weer opnieuw worden achterhaald op grond van experimentatie (gissen en missen), op grond van eigen persoonlijke ervaring (experiëntieel). Elk en ieder mens is op dit leerproces-des-levens volkomen berekend en - het daarmee bezig zijn is het leven zèlf (existentieel), dat slechts op één manier geleerd kan worden, zoals ook fietsen of schaatsen slechts op één manier geleerd kan worden, namelijk: aldoende. Er bestaat geen "vooroefening" in vitro, het leven zelf is ongemerkt haar eigen "oefening" en als dat zo is kan men dat dan maar beter "opmerken", oftewel: bestendig beseffen. Want evenmin als er een "generale repetitie vooraf" mogelijk is, is er een "corrigerend overdoen achteraf" mogelijk, anders gezegd: het is het empirische subject niet mogelijk niet in een onaflatende systemische verhouding te staan met al-het-andere: Nog anders gezegd: leven is intrinsiek ten diepste: leren, groeien, hoe dan ook. Omdat overleven in de richting van leven en welzijn de meest fundamentele behoefte is die ten grondslag ligt aan alle andere meer specifieke behoeften die daarvan slechts verbijzonderingen zijn, ligt aan welk gedrag dan ook, hoe disfunctioneel dat aan de buitenkant ook lijkt, een positieve intentionalisering ten grondslag. Mensen graviteren naar hun grootste voorkeur van het moment en wat hen "stuurt" zijn verwachtingen omtrent de uitkomst van gedrag en die uitkomst op zich is de evidentie (de "feed-back") omtrent de functionaliteit van het gedrag en dát uitsluitend. Niet de "intentie" doch de "uitkomst" van elk gedrag is bepalend voor de functionaliteit, dus: gij zult uw gedrag niet bepalen naar uw intentie doch naar de uitkomst, het resultaat, de consequentie, het effect waarmee de werkelijkheid des levens erop respondeert. Er bestaan dus geen "fouten" (het begrip "fout" is een louter introject) doch alleen effecten die parameter ("feed-back") zijn voor de functionaliteit. Gaat iets "goed" (omdat aan onze verwachting wordt voldaan), dan merken we dat nauwelijks op en leren we niets, althans niets nieuws. Pas als het "fout" gaat (dus anders dan we verwachtten) kunnen we leren en dat is: aan de hand van uitkomsten gedrag bijstellen en dus zijn gissen, missen, bijstellen en bijsturen" geen symptoom van disfunctionaliteit (zoals het introject ons voorspiegelt) doch nu juist het kenmerk bij uitstek van functionaliteit. Wat we echter op grond van onze socialisering (het aanleren van een "landkaart" in plaats van het experimenteren met het "landschap") hebben moeten leren (op grond van niet onze eigen doch andermans verwachtingen) is: onze "fouten" verbergen (voor anderen en vervolgens voor onszelf) omdat niet de natuurlijke parameter doch de reactie van de sleutelfiguur op ons gedrag de "feed-back" leverde, met alle oneigenlijkheid en inconsistentie van dien. Maar uit wat we voor onszelf verbergen (loochenen) leren we niets omtrent de gebeurende werkelijkheid des levens (het landschap) en alles omtrent de maatstaven van de sleutelfiguur (de landkaart) die daardoor "normen" worden: geboden en verboden. Een "norm" is een persoonlijke "waarde" (voorkeur) van de éne persoon die wordt opgelegd aan de ándere persoon, en dus kan het verschil tussen "normen" en "waarden" niet groter zijn: een "norm" is louter een sociale entiteit die uitsluitend geldigheid verkrijgt op grond van "macht". De fundamentele grondwaarde (leven en welzijn door functionele verhouding tussen empirisch subject en al-het-andere dat is zoals het is) wordt aldus vervangen door sociale normen die daarvoor in de plaats komen. Kwamen ze er
-63alleen bij, in de vorm van medemenselijke deelname aan de omringende cultuur (= manieren van doen) dan zouden waarden onaangetast blijven. Het oerboodschappelijke leerproces echter vervangt waarden door normen, natuur door cultuur, landschap door landkaart, en denatureert aldus het organismische leerproces, dat zich nagenoeg uitsluitend op de "landkaart" richt en nagenoeg niet meer op het "landschap" des levens. Mensenkinderen leren van hun sleutelfiguren simuleren (hoe goed ze zich aan de landkaart houden) èn dissimuleren (dat dit ten koste van groei en bloei gaat). Ze leren aldus hoe niet meer te leren uit eigen ervaringsomgang met hun innigste partner (de werkelijkheid des levens) doch uit ervaringsomgang met degene die aldus tussen hemzelf en de werkelijkheid des levens is gaan staan; niet als aanvulling en verrijking, doch als plaatsbekleder van diezelfde werkelijkheid des levens. Dus niet als verbijzonderde, cultureel bepaalde, toevallige, heuristische folklore temidden van de zovele andere mogelijke, doch als de enig mogelijke wijze van doen en denken en voelen en willen. Er komt niet iets bij, er gaat iets af en wat erbij komt, wordt in de plaats gesteld van wat weggemutileerd wordt. Mensenkinderen bezitten nu eenmaal niet uitsluitend het vegetatiefanimale (psychosomatische) leerproces, doch ook het humaan-culturele (psychosociale) leerproces, dat zijn hoogste troef kan zijn zolang het niet ontwortelend en vervreemdend werkt, doordat het tweede in de plaats komt van het eerste. Nu is uiteraard ook de "sociale en cultuurlijke werkelijkheid" een gegevenheid (niets is voor de mens natuurlijker dan het cultuurlijke) doch om daarvan en daaruit op natuurlijke wijze te leren heeft het mensenkind precies die "afstand", die metapositie, nodig die hem door de oerboodschap ontnomen wordt, en waardoor hij weliswaar ten volle "in" de (natuurlijk-cultuurlijke) wereld is, doch niet "van" die wereld is. Het oertrauma van de oerboodschap (dat ten grondslag ligt aan alle verdere mogelijke trauma's: het wekken van verwachting en het bewerkstelligen van het tegendeel daarvan) is gelegen in de (nooit volledig gelukkende vernietiging van 's mensen metapositie (het meest "menselijke" dat bestaat) doordat het kind op grond van machtsuitoefening (het manipuleren van de middelen tot overleving) ertoe wordt gebracht zijn grootste goed (zijn metapositionele verantwoordelijkheid) over te dragen op de sleutelfiguur en via hem op verdere referentiekaders en referentiegroepen en het leren op eigen ontwaren en ervaren te verloochenen. Aldus leert het kind het niet-leren: het "ontleert" het leren en leert het "ontleren". Het leert het leven af, want levenskunst is ten enenmale de bestendige vaardigheid om onder àlle omstandigheden uit zelf ervaren wederwaardigheden te leren. De cultuur die de hoogste waarde zou kunnen verwerkelijken die de mens bezit, perverteert op deze wijze tot mensvijandige onwaarde. Want "vicarieus leren" (naar voorbeelden, op informatie, na aansporing, e.d) behoeft uiteraard niet strijdig te zijn met natuurlijke groei en bloei. Andermans bestendige leerproces, andermans worsteling tot zelfverwerkelijking, kan gerede aanleiding zijn om een anders misgelopen leerproces toch nog aan te gaan of alsnog ten goede te keren. Het is zelfs zo dat hoe moeitelozer men de eigen ervaring van een wederwaardigheid tot zijn recht laat komen, des te meer men gewild of ongewild instigatie "van buitenaf" (van anderen) zal aangrijpen, niet op grond van de "manier waarop" doch op grond van de uitkomsten, dat wil zeggen: zonder voorop gezette opvattingen omtrent de "gebruiksaanwijzingen des levens", doch aan de hand van de uitkomsten van de diverse wijzen van omgang van het empirische subject met de directe omgeving in het bijzonder en met al-het-andere in het algemeen. Elke vorm van "methodespecifiek" in plaats van "uitkomstspecifiek" handelen fnuikt het natuurlijke leerproces: als de uitkomst niet functioneel
-64is, is er immers slechts één alternatief en dat is; de werkwijze, het handelen bijsturen, want de uitkomsten zijn slechts op deze wijze te variëren. De "gebruiksaanwijzing des levens" wijst zichzelf, doch uitsluitend indien men geen vooropgestelde opvattingen daaromtrent bezit, want niet de "landkaart" doch het "landschap" is bepalend. Wie het natuurlijke leren-uit-ervaring (ook in sociaal opzicht) heeft ontleerd mist ten ene male de soepele vindingrijkheid en trefzekerheid die nodig is om zich te vergewissen hoe het leven geleefd kan worden in contextueel en ecologisch opzicht (tot welzijn). Anders gezegd: wie het leren ontleerd heeft mist precies de eigenstandige zelfredzaamheid (in betrekkelijk gewone omstandigheden) ofwel het probleemoplossend vermogen (in noodgevallen). Standaardoplossingen bestaan er niet behalve in routine aangelegenheden, en wie dus streeft naar standaard levensvormen maakt van het leven een routineaangelegenheid, is gedoemd tot zelfherhaling, ongeacht omstandigheden, levensfase, situatie, levenspartners waarmee men te doen heeft. Dan mist men precies de "situationele functionaliteit" die alleen en uitsluitend op basis van een soepel toegankelijke metapositie mogelijk is en is men volstrekt afhankelijk van het ófwel constant blijven van de omstandigheden, ófwel de mate van tolerantie van ander ("begrip") waarmee ze compenseren, inschikkelijk zijn, en dus contact en intimiteit vermijden: de bron van alle "onverklaarbare" problemen en noden in contact, communicatie en relatie, en de daarop stoelende schijnbaar "intrapsychische" problemen, symptomen en klachten. Het is precies daarom dat het meest fundamentele levensvijandelijke kwaad voortspruit uit de (collectief-oerboodschappelijke) opvatting als zou er een "objectieve werkelijkheid" bestaan waarover men bindende en geldige uitspraken zou kunnen doen, waaraan mensen gehoor zouden moeten geven (ideologische landkaarten) ten detrimente van hun innige intieme persoonlijke verhouding tot de ervaren werkelijkheid des levens (het ervaarbare landschap) dat hun meest natuurlijke partner en bondgenoot is. Op grond van een dergelijke disfunctionele opvatting voren mensen collectieven: om zich bij "gelijkgezinden" aan te sluiten en zich af te zetten tegen "andersdenkenden" die in naam van de "goede zaak" ofwel behoren te worden bekeerd, ofwel moeten worden uitgeschakeld. Elke tot levensovertuiging gedegenereerde ideologie die zich meester maakt van de middelen tot overleving en aldus collectief de oerboodschap voortzet, is ten diepste levensvijandig en mensvijandig, ongeacht op welke wijze een dergelijke "landkaart" het landschap des levens wil overdekken, vervangen, ontkrachten en onbruikbaar maken, ongeacht of ze op politieke, maatschappelijke, chauvinistische of godsdienstige rationaliseringen berust. Maar tevens behoort dit verschijnsel op zo wezenlijke wijze tot onze cultuur dat, zolang de oerboodschap niet werkelijke gedemystificeerd wordt, er in elk tijdperk trieste stoeten mensen voorbij zullen marcheren op weg naar hun liquidatie als "onmensen", hoe bruut of hoe subtiel ook. Elke hoop in dit opzicht is ijdel, tenzij de kleinst mogelijke minderheid, de enkeling op allesoverheersende wijze leert beseffen dat het kwaad niet "daarbuiten" ligt, doch "hierbinnen": het kwaad dat middels oerboodschap en estafette-effect door ons heen werkt zolang het geloochend wordt. Elke andersgerichte hoop, vooral collectief beladen, is wezenlijk destructief, tenzij de enkeling met de helderheid van een blikseminslag beseft dat mensen in deze wereld niets te verwachten hebben, behalve van zichzelf en elkaar. Want elk mens afzonderlijk staat er precies hetzelfde voor in dit leven, dat een veelvormige viering van het bestaan kan zijn, doch tot nog toe een disfunctionele competitieve machtsstrijd om de allesbepalende landkaart is. De wanhoop van de diffuus neurotische levensvorm berust op niets anders dan op verkeerd gerichte hoop die door de oerboodschap wordt gewekt bij terzijdeschuiving van alle andere mogelijkheden: de overdracht
-65van de unieke hoogstpersoonlijke verantwoordelijkheid die metacomplementair is. Door verloochening van zijn metapositie (van wie hij ten diepste is) kan het mensenkind zich slechts identificeren. met dat toevallige "empirische subject", dat als "exemplaar uit een soort" beleefd wordt (in plaats van als een waardig incognito) en de "soort" is het toevallige collectief waar men willens-nillens toe behoort. Maar de vernietiging van de hoogste troef: 's mensen metapositie, gelukt niet restloos en volledig. Enerzijds is dit de bron van de onvrede, het rusteloze verlangen naar heil en heelheid, hoe cynisch soms ook afgewezen, anderzijds schuilt hier de enige kans voor de mens tot besef van wie hij ten diepste is. Hij kan weliswaar niet vrijuit en openbaar leven naar wie hij ten diepste is, hij kan dat leren beleven, en beseffen dat dat wonderlijke en dierbare empirische subject een "lege huls" is tenzij hij het wezenlijk bewoont en beheert: Een louter sociale entiteit, samengesteld uit leerprocessen waarin zijn cultuurlijke oeromgeving zich weerspiegelt, en die hij meer hééft dan is. Want het mensenkind bestaat onmiskenbaar en werkelijk als een psychosomatisch- psychosociaal empirisch subject, dat ontstaat uit het grote geheel, opgroeit en vervalt, en tenslotte weer in het grote geheel wordt opgenomen zoals een afzonderlijke golf uit de oceaan opspringt, zich ontrolt, en er weer in opgaat, en eigenlijk geldt dit voor elk wezen ter wereld. De mens echter is het enige wezen dat, althans in potentie, dit kan beseffen met een helderheid die alles overstijgt: hij bestáát als empirische verschijningsvorm van hetgeen die verschijningsvorm verre overstijgt. Hij ís ten diepste het ontwarende subject dat die verschijningsvorm voorafgaat en overstijgt, zoals de oceaan de golf voorafgaat en overstijgt. Als zodanig - als ontwarend subject - is het mensenkind niet empirisch, want zelf geen "object van ontwaring", want zelfs tot het helderst mogelijke besef ontwaakt, ontwaart het álles, behalve "zichzelf": Er is uitsluitend het continuüm van de stroom van het ontwaren: Het is niet mogelijk "tegen het licht in" te kijken, maar "met het licht mee" de wereld der verschijnselen in. Maar, als je met het licht mee kijkt valt je schaduw voor je, zodat je die niet meer over het hoofd kunt zien: de schaduw van oerboodschap en estafette, de geschondenheid als mensenkind, met alle rouw en ootmoed vandien, en dat niet alleen maar. Want juist door het contrast wordt het besef gewekt: het trauma is het kostbaarste geschenk, in de pijnlijkste verpakking, dat ons ooit werd aangereikt; op voorwaarde dat we dat geschenk ten volle "uitpakken", "afpellen": de helende pijn van het herstel van het geheel, waarbij de woekerende schil van cognitie en ideologie losstaat van de stroom van het ontwaren, de "boom des levens" (en - en) opbloeit, waarin ontwaren en ontwaard worden naadloos in elkaar samenvallen als "getuige die ziet en hoort gezien en gehoord te zijn" in een onaflatend hier-en-nu, hoe dan ook. Als dit een autistische toestand lijkt is dat een nog laatste stuiptrekking van het of-of beginsel van de oerboodschap ("niet wat jij ervaart maar wat ik je zeg.."), dus zeg maar wat je wilt: geen enkele uitspraak is "waar" (zelfs deze niet). Het leven kan niet verteld worden, het kan alleen geleefd worden, en dat gaat aan woorden verre vooraf. Dit hele relaas is een schimmig egobepaald uitscheidingsproduct, en slechts de metapositionele strekking ervan geldt, hetgeen slechts metafore betekenis kan hebben, waarop je kunt responderen, of niet. Zo niet dan draait het eeuwige rad van de zelfherhaling alsmaar door. Dat neemt niet weg dat het mensenkind niet alleen maar tegenover de niet-menselijke voedingsbodem van al-het-andere staat, in tegendeel zelfs. Als eenheid van beleven en expressie kan hij respons ervaren waarin hij zijn eigen pelgrimstocht herkent: hetzelfde in een andere vormgeving, en ten diepste: zichzelf in een andere gedaante, hoe onmiskenbaar of vertekend dan ook. Want wie is opgehouden zijn eigen vijand te
-66zijn, is niemands vijand meer en kan in de ander onderscheiden wat ervaringsverwoording is en wat oerboodschap is. Wie zichzelf zijn geschondenheid vergeven heeft, kan de ander zijn anderszijn vergeven. In veruit de meeste gevallen vereist een dergelijke ontmoeting de sociale vaardigheid de empirische persoonlijkheid in zijn waarde te laten zoals men die aantreft. Daar waar alle consensuele conventie wegvalt want overstegen wordt (dus blijft bestaan doch als niet bepalend naar de achtergrond "verschuift") is het alsof de spiegel, die de werkelijkheid ons voorhoudt in alle onpartijdigheid en belangeloosheid, niet meer passief is doch initiatief neemt en onze verantwoording beantwoordt. De bedremmelde verlegenheid die daarmee gepaard gaat is een restant van de ongewoonte en de oerboodschap. Intimiteit is de gedeelde toestand waarin met geen mogelijkheid bepaald zou kunnen worden wat te doen, waartoe of hoe, waarin geen norm meer functioneert en uitsluitend waarde bloeit: wat is is, wat niet is is niet, dat ten volle en niets anders dan dat: wie men ten diepste is geldt en de grenzen van het mogelijke vallen samen met wat zich verwerkelijkt. Ik schrijf dit slechts eenmaal neer en dat niet nog eens, want ik hoef mezelf niet onnodig pijn te doen door ontkenning en miskenning uit te lokken, want waar geen vraag is, is geen aanbod, en ik heb geen zin in zinloze discussie over opvattingen die de plaats moet innemen van uitwisseling van ervaring. Daarvoor is het leven veel te kort en ik heb liever niets dan dat. Ik ken de oerboodschap al ten volle, en ik hoef haar niet meer, ook op mijn gezag hoeft niemand iets aan te nemen: ik wijs alleen maar in een bepaalde richting omdat ik niemand zijn beste kansen misgun. Er is geen schaarste doch overvloed, tast rustig toe. Het mensenkind kan uitsluitend het eigen leven leven en de eigen dood sterven, op eigen verantwoordelijkheid en in volle vrijheid, doch dat is niet restloos alles, want er schuilt een wonderlijk mysterie achter de perversie die oerboodschap heet, een perspectief dat alle denkbare cultuurlijke inperking in zijn tegendeel kan doen verkeren. Het mensenkind is volstrekt alleen in zijn identiteit, doch deelt dat lot met miljoenen anderen veraf, waaronder enkelen nabij, en die zijn ontmoetbaar nabij in wederkerigheid. Elk mens is wetend of onwetend bezig met in wezen precies hetzelfde, hoewel elk op zijn eigen en dus totaal verschillende wijze. In elk en ieder mens weerspiegelt zich de "werkelijkheid des levens" in eindeloze variantie: elk ander mens is in allereerste instantie een "totaal-andere", een vreemdeling, dat is: een reisgenoot waarmee men nog geen kennis heeft gemaakt. Alles hangt af van de wijze waarop men de tijd tussen geboorte en dood doorbrengt, en waarom zou men hem niet tezamen doorbrengen, elk op eigen kracht.
-6710. VAN BROERTJES EN ZUSJES Er bestaat een oude parabel over een roshi (een Zen-meester) die in alle rust ergens in afzondering zijn leven leefde, en op zeker moment werd lastig gevallen door een jongeman die vastbesloten was zijn leerling te worden. Ik laat nu het overigens komische verhaal terzijde hoe de jongeman het telkens weer voor elkaar kreeg om tot de roshi door te dringen om er weer uitgegooid te worden, totdat de roshi ten einde raad zei: "Nou goed, ga zitten, en vertel me eens wat ik voor je kan doen". "Meester", zei de jongeman, "wilt U mij helpen mijn geest op orde te brengen". De roshi nam een schoteltje, hield het de jongeman voor en zei: "Wil je dan even je geest op dit schoteltje leggen, dan zal ik eens kijken wat ik voor je kan doen". "Wat?", zei de jongeman, "hoe kan ik mijn geest nou op een schoteltje leggen?". De roshi glimlachte en zei: "Nou, die geest van jou is gelukkig nog niet zo heel erg in de war". Met een schok ging de nominalisering in rook op en besefte de jongeman wat hij aan het doen was. Hij zei: "Maar wat nu?". De roshi vervolgde zijn bezigheden, de jongeman keek wat er te doen was en handelde navenant. Vanaf dat moment was de roshi leermeester, en de jongeman leerling. Soms komt het goedwillende tweetal wat onwennig binnen, en als ze eenmaal zitten vraag ik hen: "Wat kan ik voor U doen?". In een of andere vorm zegt een van beiden: "Wilt U ons helpen onze relatie op orde te brengen"? In een of andere vorm houd ik ze dan een schoteltje voor en zeg: "Wilt U dan Uw relatie even op dit schoteltje leggen, dan zal ik eens kijken wat ik voor U kan doen", want hoe eerder de twee in eigen ervaring ontdekken dat een "relatie" louter een nominalisering is, des te eerder ontdekken ze organismisch (en niet cognitief) dat het niet om drie entiteiten gaat (de een, de ander, en de "relatie" tussen beiden), doch om twéé, en dat de relatie alleen maar in hun verbeelding bestaat. Het is de "wijze waarop" ze met elkaar omgaan als gebeuren, dat nooit niet gebeurt als het gebeurt en nooit wel gebeurt als het niet gebeurt. Anders gezegd: het is het "hoe" van het met elkaar omgaan en dat staat en valt met het "waartoe". Aan wie dit niet duidelijk is kan ik dan alleen maar zeggen: "Beste mensen, u vergist zich. U dènkt ten onrechte een relatie probleem te hebben. Daarvoor moet U in allereerste instantie minstens een relatie hèbben". Nu gaat het uiteraard niet aan argeloze goedwillende mensen met dit soort mededelingen lastig te vallen, want waar geen vraag is is geen aanbod, en ongevraagde boodschappen wekken alleen maar irritatie. Het bovenstaande heeft dan ook geen betrekking op mensen met een bloeiende verhouding tot al-het-andere ("geest") of tot een ander mens ("relatie"), net zomin als je aan een vaardige fietser behoeft uit te leggen hoe hij zich in evenwicht houdt (namelijk door als hij naar rechts "omvalt" niet naar links doch juist naar rechts te sturen, dus door zich het symptoom voor te schrijven) want dat doet hij al meesterlijk en vanzelfsprekend. Mensen die alsmaar een "goede relatie" willen, gaan al met elkaar om, alleen op een manier waarop er nu juist geen relatie ontstaat, want alles hangt van dat "hoe" af. Een functionele relatie is in wezen niets anders dan tot elkaar zeggen: "Ik meen te merken dat je zo ongeveer dezelfde richting opgaat als ik, zullen we samen gaan?" Dat betekent dat een functionerende relatie een finale overeenkomst is die staat en valt met doelintegratie, en daar zit het geheim van de smid. Dat geldt voor een relatie die zich beperkt tot één schaakspel, die bestaat uit een kampeertocht van enkele weken, een schoolloopbaan van zes jaar, of uit trouwen, kinderen krijgen en samen oud worden. Deze verschillen hebben betrekking op de inhoud ervan, op de doeleinden die door de relatie gediend moeten worden.
-68Het zoeken en tasten naar de juiste middelen (omgangsvormen) die daartoe strekken is in wezen het levende relatieproces, evenzoals het bijstellen, nader preciseren of wijzigen van (aspecten van) doelstellingen daartoe behoort, want ook crisissen behoren tot het relatieproces, het zijn stagneringen of stroomversnellingen waardoor het relatiecontract aan herziening toe blijkt te zijn. Alles hangt daarbij af van de beide relatiepartners, want een relatie is geen koe die in de hemel graast en op aarde gemolken wordt. Beide partners zijn van nature toegerust tot het leggen en onderhouden van relaties, ook al doet bij uitstek in dit opzicht het vormende en misvormende leerproces des levens zijn werk. Want het mensenkind staat van aanvang af in relatie en van de kwaliteit van de modellerende oerrelatie hangt alles af. Wie zou zijn opgegroeid in relatienetwerken waarin men als regel verkeerd heeft met mensen die op functionele wijze hun relaties legden, onderhielden en beëindigden, weet veelal niet beter of het gaat zo en handelt navenant, maar zulke mensen zijn dun gezaaid. Mensen-kinderen hebben veelal overvloedig ervaren hoe het niet moet, en nagenoeg niet hoe het wel kan, en het rad van eeuwige zelfherhaling doet ook hier zijn werk. Het is ten ene male hoe dan ook niet mogelijk om niet in een bestendige verhouding te verkeren met al-het-andere in het algemeen, en met medemensen in het bijzonder; in dit opzicht is er geen keuze, wel ten aanzien van het "hoe" daarvan. Juist op het gebied van het "hoe" spelen zich de leerprocessen af, vanaf de oerboodschap als model. Men is al diep in allerlei verhoudingen verwikkeld lang voordat men ook maar op het idee komt zich daarop te bezinnen. Men zou niet weten waar men daarbij zou moeten beginnen, dermate mystificerend is nu eenmaal de oerboodschap, ten opzichte waarvan men als regel geen metapositie bezit, omdat juist deze door de oerboodschap buiten spel gezet wordt. De oerboodschap is bij uitstek een aanslag op het besef van eigenheid in verhouding tot de ander, in een bestendige onderhandeling waarin elk van beide de eigenstandige positionering bezit en aangeeft. Een relatie is niet statisch doch een voortgaand (proces van ontwikkeling óf ten goede (tot groei en bloei van beide) óf ten kwade (tot stagnering van beide in een reeds vooraf bestaande status quo). Wat dit betreft bestaat er géén middenweg, al ligt een dergelijke opmerking niet zo goed in het gehoor. Een functionerende relatie is een bestendige onderhandeling, zonder voorwaarden vooraf, met betrekking tot de voorwaarden op grond van wier vervulling er iets gemeenschappelijks kan bestaan. Het is een voortdurend wederkerig zorgvuldig onderzoek naar de voorwaarden op grond waarvan bepaald kan worden wat wenselijk en onwenselijk, wat noodzakelijk en overbodig is. Een relatie is nooit doel op zich, doch middel tot een gemeenschappelijk doel, zodat een relatie niet los staat van de persoonlijke doeleinden (zingeving) van elk van beide partners. Zoals gedrag (actie) uitsluitend een middel is en zijn zin ontleent aan de mate waarin het behoeften vervult, zo ook is relatie (trans-actie) een middel dat zijn zin ontleent aan precies hetzelfde, en het gaat bij beide primair om de langst-mogelijke termijn doeleinden, dus om de vraag: "Wat wilt U uit dit leven"? Het is bij uitstek deze vraag die bij mensen soms verbazing opwekt en dat is precies de maat waarin ze hun metapositie kwijt zijn. Wie het doel wil zal de daartoe strekkende (daaraan congruente) middelen moeten hanteren, doch dit zegt niets aan mensen die denken dat er nauwelijks een "doel" bestaat en dat er ten aanzien van "middelen" nauwelijks keuze is. Door de oerboodschap heeft het mensenkind zich willoos leren onderwerpen aan de overmacht van de sleutelfiguur, en zo leert het ook met zichzelf omgaan zodat het zich uitgeleverd waant aan enerzijds blinde behoeften van binnenuit en anderzijds dwingende omstandigheden van
-69buitenaf. Zo leert het ook met anderen omgaan: wil het mensenkind niet onderworpen zijn dan zal het moeten heersen, wil het geen knecht zijn dan moet het de baas worden: machtsstrijd. Er is slechts keuze tussen de ene of de andere complementariteit bij uitsluiting van symmetrie die de "as" is van de systemische balans. Tot hartelijke belangengemeenschap (doelintegratie) kan men aldus niet geraken, wel tot compromissen, en het is tekenend dat mensen vaak het verschil tussen deze beide niet eens kennen. Een mens kan ten ene male niet anders zijn dan zoals hij op dat moment is, en dus is het onzinnig dat van hem te verlangen, want het enige wat hij dan zou kunnen doen is: net doen alsof hij anders is. Dat betekent dan dat de ander op grond van overmacht zijn uiterlijke aanpassingsgedrag dissocieert van wie hij in werkelijkheid ervaart te zijn, schijnbaar omwille van de ander en in werkelijkheid als beste van twee kwaden, dus dan "voor wat hoort wat", ruilhandel, en dat is in elk geval aanzienlijk beter dan moord en doodslag. Het minste dat de onderworpene (zich onderwerpende) kan verwachten is dat zijn op bestelling geleverde gedrag iets oplevert dat zonder dit niet verkregen kan worden. Dit is een kenmerkende variant op het sleutelrelatiemodel en uiteraard even destructief voor wat betreft 's mensen integriteit, omdat het de oerboodschap herhaalt en het estafette-effect versterkt. Als de eis niet van één mens doch van een groep komt, is de druk alleen groter, verder maakt het weinig verschil. Een "psychotherapie" in deze stijl, en met name een "groepspsychotherapie" van deze soort, met een "groepscultuur" of "groepsnorm" leert alleen maar hoe zich te handhaven in oninteger gezelschap: wenselijk gedrag op bestelling leveren en zichzèlf er zo ver mogelijk buiten houden: overleven in plaats van leven, een nieuwe "landkaart" in plaats van de oude, die al in de plaats kwam van het landschap. Alle misvorming berust op het primaat van een collectieve norm bij ontstentenis van persoonlijke authenticiteit. Het mensenkind kan weliswaar uitsluitend op eigen kracht groeien en bloeien, doch uitsluitend ten overstaan van een (menselijke) omgeving die dit bevordert en bekrachtigt, dus in de directe intieme ontmoeting met authentieke mensen, want mensen hebben mensen nodig om menselijkheid te actualiseren, om ook in hun empirische persoonlijkheid de mens te zijn die ze ten diepste zèlf zijn. Het mensenkind staat al vanaf het prilste begin in een al of niet functionele verhouding, en niet pas vanaf het moment dat hij zich daarvan bewust wordt. Zodra hij zich daarvan (vagelijk) bewust wordt zijn er al zoveel beslissingen genomen die hij wellicht nooit genomen zou hebben als hij daarin een keuze had gehad, en die dan reeds vastliggen en niet voor wijziging vatbaar zijn. Dat is weliswaar het allerlaatste dat nodig zou zijn, doch de zelfherhaling suggereert dat de "schakelaar" ergens in een ver verleden ligt, zodat dit een "valse start" lijkt, die men niet meer kan "over doen", zodat ook de "prognose" weinig rooskleurig lijkt. Als men daarbij bedenkt dat reminiscenties niets anders zijn dan gegeneraliseerde reconstructies vanuit het hier en nu, en dat anticipaties wederom daaruit afgeleid zijn, dan is het vanzelfsprekend dat mensen zich voelen als "gevangen tussen twee tangen", bij gebrek aan metapositie in het hier en nu. Het doet denken aan de metafoor van de jonge vis die naar een oude wijze vis zwom en vroeg: "Wilt U mij uitleggen wat "water" is?" (Ik hoop dat de oude wijze vis een schoteltje bij de hand had). Mensen bevinden zich in een verhoudingsnetwerk als vissen in het water. Daarin is geen keuze, wel met betrekking tot het "hoe" daarvan, en dat is weer volstrekt afhankelijk van het "waartoe". Mensen doen altijd precies wat ze zelf willen en nooit wat jij wilt, zelfs in het geval dat een ander iets doet dat aan je behoeften voldoet, dan doet die ander dat omdat hij dat wil en niet omdat jij het wilt. Je bent de steller van jouw daden, en nooit die van andermans daad. Er is geen organismische doorgaande verbinding tussen jouw voorkeur en het handelen van anderen. Omdat
-70mensen elkaar nodig hebben ontstaat aldus het bestendige probleem: Hoe breng ik de ander tot een gedrag dat aan mijn behoefte tegemoet komt. Dat probleem is de kern van alle contact en communicatie, van alle relatie. Indien een ander precies doet wat je wilt zijn er niet meer dan drie mogelijkheden, en de eerste daarvan is: (1) dat het puur toeval is, en dat iemand toevallig en ongeweten iets doet wat jij wilt dat hij doet. Dat heeft dus terzake van de gestelde vraag geen betekenis, zij het dat zich het verschijnsel voordoet dat hoe vrijer men mensen in dit opzicht laat, dit soort toevalstreffers vaak in frequentie toeneemt. De tweede mogelijkheid is tweeledig en ligt op het terrein van onintegere transacties. De ene vorm daarvan is: (2a) de ander doet op eigen initiatief wat we willen om ons welgevallig te zijn, om later de rekening te presenteren. Dit is het verplichtingen scheppende gedrag van alle opofferende weldoeners die in het verborgene veeleisende tirannen zijn, en zelfs soms zo ver kunnen gaan dat ze zichzelf ostentatief wegcijferen: als "liefde" vermomde schuldinducerende, possessiviteit die onbeantwoord prompt omslaat in haat en rancune (het leerproces is uiteraard gemakkelijk af te lezen). De andere vorm (2b) is: de ander doet op ons initiatief iets voor ons doordat we impliciet of expliciet een positieve tegenprestatie het vooruitzicht stellen (verleiding), of doordat we bij weigering een negatieve tegenprestatie in petto houden (chantage) op welke grove of subtiele manier ook. In de eerste vorm tracht de ander macht over onze introjecten te krijgen, in de tweede vorm andersom (en let wederom op het ervan ten grondslag liggende leerproces). Welnu, de openlijke, nuchtere vorm van deze tweede mogelijkheid is het afdwingen van een compromis (geven en nemen, voor wat hoort wat) en dat is veelal het optimum dat mensen, tot in de "intiemste" situaties toe kunnen bereiken: geen van beide partijen komt wezenlijk tot zijn recht. Dit laatste is een steriele replica van de oerrelatie zij het met dit verschil dat het een "patstelling" is, terwijl de oerrelatie een "matstelling" is, omdat het kind de absolute macht van de sleutelfiguur ondergaat. Weliswaar hoeft in de situatie, waarin de een de middelen tot overleving in handen heeft, de ander niet noodzakelijk de macht over eigen gedrag uit handen te geven, al kan de prijs voor integriteit in een dergelijk geval erg hoog zijn. Dat de een dwingt, dreigt, chanteert, verleidt, omkoopt is ten volle zijn vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat de ander zich laat dwingen, verleiden, chanteren is echter ten volle diens vrijheid en verantwoordelijkheid, ook al zijn mensen geen helden, en wijzen ze gewoonlijk de verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag toe aan de ander. Alle alibi's zijn echter even geldig, ze zijn allen ten ene male ongeldig, want eeniegelijk is restloos voor het eigen gedrag verantwoordelijk (en dat heeft daarom nog niets met "schuld" te maken want die berust op normen en heeft niets met waarden te maken: niemand is schuldig en iedereen is verantwoordelijk). Zodra het integrale besef doorbreekt van restloze verantwoordelijkheid (de steller van eigen daden te zijn en de verwekker van de gevolgen daarvan) ongeacht of men dit besefte of niet, zelfs ongeacht omstandigheden van machtsongelijkheid, herstelt zich de metapositie op grond waarvan men ook de verantwoordelijkheid op zich neemt voor datgene dat noodzakelijk en onvermijdelijk leek: voor het gehoor geven aan de oerboodschap en alle consequenties vandien, ja zelfs voor het feit dat men ongevraagd verwekt en geboren is. Dit nu is zo onbegrijpelijk ver verwijderd van de algemeen geldende consensuele ideologie dat het in zijn volstrekte vanzelfsprekendheid niet meer uit te leggen is, zodat wie de quantumsprong niet maakt, dat het summum van ongerijmdheid moet vinden. Daarom uitsluitend voor de goede verstaander: door de oerboodschap te gehoren en ontrouw te worden aan wie men ten diepste is ten behoeve van identificatie met de sleutelfiguur, worden niet alleen diens geboden en verboden introject, hij wordt zèlf tot introject. De geïnternaliseerde sleutelfiguur, in constant conflict met de nooit
-71definitief geloochende werkelijkheidsontwaring, is precies de wijze waarop het mensenkind zichzelf aandoet wat het zich door de uiterlijke sleutelfiguur heeft laten aandoen, en waarop het ook anderen, aan wie hij zijn geïnternaliseerde sleutelfiguur overdraagt, wederom datzelfde aandoet. Uitsluitend vanuit de hernomen metapositie die men van oorsprong ten diepste is kan men de verhouding met de geïnternaliseerde sleutelfiguur (die alle verbinding met "het andere" en "de anderen" bepaalt) hernemen en herzien, en dat is een uiterst intieme bezigheid, op voet van volstrekte gelijkwaardigheid (en vergeleken daarbij valt elke mogelijke verzoening met de uitwendige sleutelfiguur als nauwelijks relevant in het niet). Wie een dergelijk proces in een ander begeleidt kan slechts aan de kant van het eens geschonden doch hervonden kind staan, vanuit de eigen metacomplementaire positionering: zijn authentieke ontwarende subject dat hij ten diepste is. Alwie in de valstrik van de complementariteit valt, verstrikt zich in de positie van neo-sleutelfiguur, en het heeft weinig zin daar een aparte status voor te bedenken zoals "tegenoverdracht", want het is ordinaire overdracht die géén reactie op de cliënt is, doch meegebrachte en tevoren reeds hongerig uitgestraalde behoefte is aan het uitageren van de eigen identificatie met de eigen sleutelfiguur. Het is de overdracht van de cliënt die een reactie is op hoe de als "therapeut" vermomde medecliënt optreedt en die juist daardoor mogelijk wordt. In een dergelijke "therapie" gebruikt de "therapeut" de cliënt om zijn eigen oerrelatie steeds weer te herhalen en te bestendigen, alsmede in de cliënt voort te planten. In het geval van een stevig disfunctionerende cliënt en een redelijk functionerende therapeut is dat in elk geval beter dan helemaal niets, al blijft het een exploitatieve relatie die geen autonome eigenstandige soevereiniteit oplevert. Het is ten ene male niet mogelijk niet in een bestendige systemische verhouding te staan, waarin energie en informatie wordt uitgewisseld en die derhalve leerproces is, en alles staat en valt met de machtsverhoudingen. De gulden regel: "Bejegen een ander altijd zoals je zelf bejegend zou willen worden als je in precies dezelfde positionering als die ander zou verkeren", is de enig mogelijke grondslag voor het tot hun recht laten komen van mensen. Zonder deze waarborg van zorgvuldigheid ontstaat er onmiddellijk een "systemische onbalans" waarbij de een "meer subject" en de ander "meer object" is en door de ingebouwde complementaire escalatie tendeert zoiets asymptotisch naar een homeostatische verhouding waarin de een subject is en de ander object, en dan is daaraan nog nauwelijks iets te veranderen. Indien men dit niet wil zal men te allen tijde zijn "ingangspositionering" dienen te beseffen, want contactuele vaardigheid berust op helder besef van positioneringen en alle contactstoornissen berusten op het tegendeel. Een mens is even autonoom als hij wederkerig is, en wel om een heel simpele reden: hij schept als zelforganiserend wezen zijn autonomie door op functionele wijze (contextueel) een goed gebruik te maken van de systemische wederkerigheid en hij maakt wederkerige kringlopen mede mogelijk op grond van zijn eigenstandige zelfredzaamheid en (ecologisch) ten behoeve daarvan. Elke willekeurig aangebrachte interpunctie verstoort de naadloze eenheid (het "holon") van het leven dat zichzelf homeostatisch in stand houdt en zich heterostatisch transformeert (leert en groeit). Systemische wederkerigheid is uitsluitend mogelijk indien men ook de autonome zelfomschrijving van de ander ervaarbaar (verbaal en non-verbaal) erkent en honoreert, waardoor men moeiteloos een van beide complementaire als ook de symmetrische positionering inneemt al naar gelang nodig. De verantwoordelijke vrijheid van de ander is dan geen bedreiging, maar levert de enig mogelijke veiligheid en intimiteit. Integriteit is zijn eigen beloning, het is geen "eigenschap" die men al of niet zou kunnen verwerven of bezitten, doch een kenmerk van de
-72verhoudingswijze die in de uitkomst blijkt of niet en die meer een uitkomst is van wie men is dan van wat men doet of laat. Teneinde de ander te bejegenen zoals men zelf bejegend zou willen worden als men die ander zou zijn, vergt echter de mogelijkheid zich in die ander te verplaatsen, en dat vergt de erkenning dat die ander ten diepste jij zelf bent in de gedaante van een ander groei- en leerproces, in een andere empirische persoonlijkheid, en als zodanig de totaal andere. Contact en relatie berust op de honorering van dat existentiële verschil, tegen de achtergrond van de ontologische identiteit die de enige (niet inhoudelijke) "voorwaarde vooraf" op betrekkingsnivo is: behoud van elks metaposite. Een functionele relatie staat niet haaks op het autonome groeiproces van de partners, doch in het verlengde daarvan, waardoor men weliswaar elkaar nodig besluit te hebben, doch waardoor men noch afhankelijk, noch onafhankelijk wordt, en dat ligt wederom zover buiten het gehoor dat dit in al zijn vanzelfsprekendheid niet verder meer uit te leggen valt. Een functionele relatie is een bestendige onderhandeling over de voorwaarden, die vervuld zouden moeten worden, wil er iets gemeenschappelijks ontstaan, en dus een zorgvuldig wederkerig onderzoek daarnaar zonder voorwaarden vooraf behalve de betrekkingsvoorwaarde van de onderlinge gelijkwaardigheid. Het is een constructieve worsteling tot behoud van waarden (zingeving) en schepping van intimiteit. Uitsluitend met iemand die dezelfde bestemming heeft kan men een gemeenschappelijke route overeenkomen, want het doel bepaalt het middel en niet andersom en de langst-mogelijke termijn doeleinden bepalen de tussengelegen doeleinden. Zo ontstaan de clausules van het relatiecontract veelal meer non-verbaal dan expliciet met als systemische grondclausule dat het contract te allen tijde kan worden gewijzigd en zelfs opgezegd, als bij verdere exploratie de doelintegratie te loor gaat. Een crisis in dit opzicht levert ófwel een constructief gevecht op met aan het eind twee winnaars na een worsteling tot behoud van waarden en herstel van intimiteit, ófwel een destructief gevecht met twee verliezers aan het eind, want wie het pleit wint verliest de ander hoe dan ook. De derde mogelijkheid een ander te brengen tot gedrag dat de eigen behoeften en doeleinden dient is derhalve (3): onderhandelen op voet van existentiële gelijkwaardigheid, waarbij macht geen rol speelt, elk der partners vrijelijk zijn voorwaarden inbrengt en desnodig de "portefeuillekwestie" stelt. Geen mens kan echter beter met een ander omgaan dat hij met zichzelf omgaat. Geen mens kan vanuit een vrije en verantwoordelijke metapositie de verhouding tussen het eigene en het andere medebepalen als hij die metapositie niet heeft bevochten en ontworsteld in zichzelf: in de verhouding tussen het geschonden kind en de geïnternaliseerde sleutelfiguur. Uitsluitend het herstel van de systemische positionering van elk van beide, het herstel van de systemische verhouding tussen beide, dat is: uitsluitend de innerlijke constructieve worsteling tot behoud van beider waarden en tot herstel van de intimiteit tussen beide, heft de innerlijke verscheurdheid en verdeeldheid op, die ten grondslag ligt aan alle uiterlijke tussenmenselijke verdeeldheid en verscheurdheid. Doorheen de diepe rouw om de holocaust van de eigen wording en verwording kan de verantwoordelijke volwassene in ons het kind begroeten en erkennen als de eigen wezenlijke natuur, en kan het vrije kind de volwassene begroeten en erkennen als de eigen verworven cultuur. Het trauma vervliegt en beide gaan in elkaar op. Eerlang dierbaar geworden illusies waar men zich aan vastklampte om nog het gevoel te kunnen houden iemand te zijn en ergens bij te horen, lossen op in het niet. Er is alleen een allesomvattend totaalgebeuren waarvan men ten diepste slechts getuige is, zonder begin of einde
-73en altijd hier en nu, noch goed noch kwaad, waaraan men reeds lang is toevertrouwd. Liefhebben is vertrouwensvol laten zijn wat is: zonder in de weg te gaan staan door voorwaarden te stellen. De reversal daarvan is (niet: haat, doch) angst, de ogenschijnlijke verlorenheid die doet spartelen en naar strohalmen grijpen. (Haat is de omkering van onintegere possesiviteit, het is de teleurstelling van de bedrogen bedrieger). Liefdevolle toevertrouwing schuilt aan gene zijde van de existentiële angst. Daaronder zit organismische woede, daaronder zit rouw, de diepe rouw om het van oorsprong ongeschonden kind dat omwille van zijn overleving zijn onschuld verloor en zichzelf verloochende. Het is deze fundamentele rouw die alle verweer slecht, het ogenschijnlijk onaanvaardbare aanvaardbaar doet zijn, en het ongestoorde contact met de ontwaringsstroom herstelt: wat is is, wat niet is is niet. En alle mensenkinderen staan er wetend en onwetend precies hetzelfde voor, alle verschil in dit opzicht is louter zinsbegoocheling en hersenspinsel, alle hiërarchie is ten diepste ideologie: er bestaan alleen maar broertjes en zusjes, kinderen van één herkomst en met één voorland. Het is dan wel onmogelijk met miljarden mensen relaties te onderhouden. Het is echter uitsluitend nodig hen te erkennen in hun menselijke levenslot hoe dan ook. En is altijd in vrijheid en verantwoordelijkheid te onderhandelen tot behoud van waarden en ter schepping van intimiteit, al zou dat slechts met één enkel ander mens geschieden. En slechts dan, als intimiteit in volle omvang het contactveld bepaalt, lost ook de metapositie zich daarin op als voorafschaduwing van de uiteindelijke definitieve oplossing die ooit komt, zoals een golf terugzinkt en opgaat in de oceaan. Want geen relatie hoe intiem ook kan de grondverhouding ooit vervangen, want ook al besef en ervaar ik dat ikzelf de primaire directe ontwaring opneem in een dubbel verband van "eigen" en "ander", de illusie blijft bestaan, zoals ik ook die schijnbeweging van de zon blijf waarnemen ofschoon ik besef met de aarde rond te wentelen. Wat ik doe en wat mij gebeurt is spiegel en spiegelbeeld, klankbord en weerklanken. Wat gebeurt gebeurt, wat niet gebeurt gebeurt niet. Zelfs als ik mijzelf niet meer kwel is dat geheel niet altijd pijnloos, want de naweeën van de oerboodschap werken lang na. Ik ben ten diepste van niemand behalve van mijzelf, maar mijn zelf is niet van mij. Ik ben ten diepste een minnaar die is aangezocht en tijd speelt daarin geen rol. Alle metaforen ter wereld, alle mythen, legenden, sprookjes, archetypen wijzen slechts in één richting en handelen over de pelgrimstocht van de mens naar de grond (de bron) van zijn bestaan. Zolang de illusie, de nawerking van oerboodschap en estafette-effect nog doorwerkt is ook de grondverhouding een worsteling tot behoud van waarden en herstel van intimiteit. Maar zoals in elke verhouding wordt het worstelen minder en minder naarmate men zich eraan toevertrouwt dat de wezenlijke betrekkingsvoorwaarde vooraf al ontologisch is vervuld: onmiskenbaar te bestaan als wie men ten diepste is. We hoeven slechts te aanvaarden aanvaard te zijn met een onvoorwaardelijkheid die onverwoestbaar is en over te gaan op de orde van de dag.
-7411. HET GROTE GEBEUREN Het is een aandoenlijk gezicht te ervaren hoezeer mensen verknocht zijn aan hun referentiekader en referentiegroep, aan hun mensbeeld en wereldbeschouwing, aan hun politieke partij of hun kerkgenootschap, aan hun maatschappijsysteem of hun psychotherapieschool. Hun referentiekader met bijbehorende referentiegroep moet voor hen immers vader en moeder tegelijk zijn en vertegenwoordigt dan ook alle geopteerde waarden die tevens normen zijn waaraan de gehele werkelijkheid des levens getoetst wordt (in plaats van andersom). Het is de "goede zaak" waar men zich aan toewijdt, zich voor inzet, soms tot in het absurde. Het zou een ontroerend gezicht zijn ware het niet dat deze sleutelfiguuroverdracht tevens de positonering levert op grond waarvan mensen bereid zijn tot indeling van de mensheid in "goed" en "kwaad" met alle morele verontwaardiging vandien, die de rechtvaardiging oplevert voor de aansluiting met "gelijkgezinden" en de bestrijding van "andersdenkenden", welke complementariteit van tijd tot tijd escaleert tot alle onheil die maar denkbaar is: van "heilige" oorlog tot en met holocaust. Het is ten ene male niet mogelijk de kern aan te wijzen en daardoor de spil te verwijderen uit dit rampzalige en onafwendbare mechanisme dat ten grondslag ligt aan alle zinloze broederstrijd, zonder alle destructieve krachten aan te spreken die er in mensen leven, en daarom is de demystificatie van het sleutelrelatiemodel niet zonder risico in deze wereld. Men spreekt dan de destructieve kracht aan van de geïnternaliseerde sleutelfiguur, alsook de destructieve rancune van het geschonden kind dat om erkenning smeekt en al dit gebundelde geweld is niet alleen de bron van alle innerlijke verdeeldheid en verscheurdheid in mensen, doch tevens van alle uiterlijke maatschappelijke partisanenschap dat in machtsblokken denkt, alle haat en nijd, alle slagvelden en vernietigingskampen ter wereld. Zo binnen, zo buiten: de oeroverdracht van de eigen vrijheid (tot het auteurschap van het eigen leven) op de oorspronkelijke sleutelfiguur, draagt zich ten ene male snel over op alle volgende machtsfiguren en uiteindelijk op de aangehangen ideologie: de referentiegroep met het bindende referentiekader. Men kan dit natuurlijk de "projectie" noemen van de innerlijke onvrede op de uiterlijke maatschappelijke wereld, doch dat verklaart niets en draagt niet bij tot verheldering, omdat een dergelijke gegeneraliseerde nominalisering alleen maar het persoonlijke individuele aspect ervan weg-verklaart en er de persoonlijke verantwoordelijkheid aan onttrekt. Elke mechanistische theorie over het menselijke functioneren en disfunctioneren staat ten dienste van de bestendige zelfherhaling en levert het alibi daartoe omdat daardoor het menselijke handelen wordt herleid tot "blinde" krachten binnen de mens ("onbewuste" dus oncontroleerbare "driften") of van buitenaf (omstandigheden, voorgeschiedenis, e.d.). Zelfs als deze "blinde krachten" al werkelijk zouden bestaan dan nog hangt daarvan niets af. Alles hangt af van hoe de mens omgaat daarmee en daar zit het geheim van de smid. Geen enkel alibi, voorwendsel of argument vrijwaart een mens voor het feit dat hij de steller is van zijn daden, de verwekker van alle consequenties daarvan, en dus daaruit op eigen ervaring leren kan. Het wezenlijke scharnierpunt ligt niet in "blinde krachten" doch in het eigen aandeel van de mens en dát is het verschil dat alle verschil maakt, hoe slecht dat ook in het gehoor ligt. De bron van alle onvrede en de wortel van alle kwaad is gelegen in de innerlijke verdeeldheid van de mens, de uiterst pijnlijke verhouding tussen het geschonden kind in hem dat zich verschuilt achter de fobische laag en de geïnternaliseerde sleutelfiguur. In en op zichzelf zijn beide geen "machten te kwade": alles in de mens berust ten diepste op een positieve
-75intentionalisering. Het geschonden kind herbergt alle warmte en tederheid, alle vreugde en verrukking omwille van het bestaan als zodanig, de vrije speelruimte, de vindingrijkheid van het scheppende vermogen, de viering van het leven omwille van zichzelf. De sleutelfiguur vertegenwoordigt alle grenzen en beperkingen die naar intentie het vrije krachtenspel willen beschermen en behoeden totdat het vrije en uitbundige kind door ervaring wijs geworden zijn eigen mogelijkheden èn beperkingen heeft leren kennen en inachtnemen, dat wil zeggen: totdat de metapositie als zelfregulerende instantie wakker wordt, en als "stille getuige", schouwende en oriënterende, de bakens onderkent en de koers uitzet, zonder resignatie en zonder eigenmachtigheid. Want niet alleen de mogelijkheden van het eigen aandeel, ook de beperkingen en begrenzingen van al-het-andere, zijn in beginsel consistent en betrouwbaar, vertonen een herkenbaarheid en een berekenbaarheid, die op grond van ervaring beleefd, verkend en dus beleefd kan worden met de "gebeurende werkelijkheid des levens" als maatstaf: wat is is, wat niet is is niet, wat gebeurt gebeurt, wat niet gebeurt gebeurt niet; de grondregel is tevens "gebruiksaanwijzing": wat nodig is, is mogelijk want werkelijk, wat onmogelijk is, is per definitie ook niet nodig. Wat mogelijk is blijkt in de directe ervaring en is, gebeurt. Dat het kind zijn directe primaire ontwaring derhalve opneemt in dubbel verband (het "eigene" dat uit "mijzelf" ontspruit, en het "andere" dat "van buiten" lijkt te komen) constitueert in beginsel slechts het vage eerste besef te bestaan (er te zijn) èn niet "alles" te zijn, er is méér. Vanuit het ontwaringscontinuum worden sommige ervaringen aan het "eigene" toegeschreven omdat het die ter eigen beschikking heeft (de eigen organismische gewaarwordingen die "psychosomatisch" zijn in de latere identificatie, en waartegen het "ik" leert zeggen) te ener zijde, en worden andere ervaringen (die komen en gaan en geleidelijk "herkend" worden) aan het "andere" toegeschreven (dat van "buiten" de eigen organismische ervaringen komt, vanuit het "niet-ik" dat respondeert en in de latere identificatie als "psychosociaal", in de nog latere dissociatie als "harde werkelijkheid" genominaliseerd wordt) ter andere zijde. De eigenmachtige autonomie wordt ingeperkt doordat "het andere", de "buitenwereld", ook de voedingsbodem is die net doet overleven, zonder welke het niet blijft bestaan: behoeften zijn tekorten die van buitenaf door uitwisseling van energie worden vereffend op de "contactgrens" tussen beide. Hiermee is tevens het verband (die verbondenheid) gegeven: de kathexis (aanhechting) van het "eigene" met het "andere", die zowel het "verschil" als de "overbrugging" daarvan inhoudt, en wel tussen het "eigene" als subject en het "andere" als gegeneraliseerd object, met overleving als doel. De eigenstandige autonomie (homeostasis) is dus uitsluitend mogelijk in verbondenheid met de voedingsbodem, in de uitwisseling van energie, waardoor ten principale naast de autonome zelfregulering tevens de factor wederkerigheid (heterostasis) is gegeven, als middenterm tussen eigenmachtige onafhankelijke autonomie en overweldigende afhankelijke heteronomie, zodat een in beginsel geïntegreerd organisme-omgeving-veld gegeven is waarin de participanten in beginsel harmonisch op elkaar zijn aangesloten. De "opname in tweeërlei verband" van de primaire ontwaringsstroom kan uiteraard uitsluitend omschreven worden vanuit de metapositie die weliswaar ten volle "deel heeft aan", doch geen "deel is van" het aldus functionerende organisme-omgeving-veld, en hier wordt het meest wezenlijke onderscheid zichtbaar dat mogelijk is. Vanuit de schouwende metapositie bezien is het algehele organisme-omgeving-veld "object" als totaalgebeuren des levens waarin "doen" en "gedaan worden" naadloos op elkaar aansluiten, en wat hier op slechts cognitieve wijze "metapositie" genoemd wordt is niets anders dan de "bewustheid", het "weet hebben" ervan, oftewel het volledige besef dat niet "objectief
-76bestaat" doch als "subjectiviteit als zodanig" functioneert, waarin de gebeurende werkelijkheid des levens zich bewust wordt, als één van alle, oneindig vele, mogelijkheden waarin dat wat is zich van zichzelf bewust wordt, en dit is minder mysterieus dan het klinkt: de taal is beperkt en gebrekkig. Het ontwarende en beseffende subject dat louter als metapositie functioneert is de "stille getuige" die nooit tot "object" gemaakt kan worden door welke denkbare bewerking ook en die het "en toch" vertegenwoordigt dat altijd aan iedere machtsgreep ontsnapt, dat nooit "inhoud" kan zijn doch altijd "betrekkingsaspect" blijft, kern, centrum, grond, focus, of hoe men het ook met onvolkomen termen op metafore wijze aanduidt. Over wie de mens ten diepste is kan nimmer in cognitieve termen doch slechts op metafore wijze gesproken worden, het is niet tastbaar, zegbaar, aanwijsbaar ("objectiveerbaar") omdat het "het aftastende, uitzeggende, wijzende" zèlf is, dat alles kan beseffen behalve zichzelf. Het mensenkind dat van oorsprong de onverdeelde stroom van ontwaring is die wordt opgenomen in tweeërlei verband ("eigen" en "ander") leert onderscheiden tussen twee polen (organisme en omgeving) die op elkaar zijn aangesloten en elkaar aanvullen door uitwisseling van energie. Essentieel is hier het besef dat dit onderscheid en "tegenstelling" is. Er is bondgenootschap en geen vijandschap. Er is innige intimiteit van nature. Er is consistentie en congruentie in het proces, zolang het contactveld ononderbroken en integer is. Maar naast het "natuurlijke" proces treedt het "cultuurlijke" proces in: de integriteit van het contactveld wordt doorbroken, de "weg" tussen "eigen" en "ander" ontstaat doordat de sleutelfiguur zich tussen organisme en omgeving indringt en opstelt, en wel: als "plaatsbekleder" als vertegenwoordiger van het "andere", de omgeving, de voedingsbodem. Omdat het kind zichzelf nog niet in leven kan houden vanaf de geboorte, die op al een breuk in de naadloze (respondente) aanhechting is, zou deze omstandigheid zijn hoogste troef zijn indien de sleutelfiguur even consistent en congruent zou handelen als vóór de geboorte, de specifieke eigenheid van het kind en zijn behoefte metterdaad (operant) zou erkennen en bij groeiende zelfredzaamheid zichzelf geleidelijk weer zou uitschakelen. Door de volledige erkenning van het kind als de in beginsel autonome, onafhankelijke "ander" zou de sleutelfiguur dan zowel de omgeving, alsook het kind "vertegenwoordigen" en terugtreden als de "tegenwoordigheid" van het kind zich geleidelijk manifesteren gaat vanuit de eigen metapositie die "verantwoordelijkheid" in intrinsieke zin is: autonome - wederkerige zelfredzaamheid in naadloze verbondenheid: waarlijke tegenwoordigheid, algehele compleetheid. Maar de sleutelfiguur "vertegenwoordigt" slechts de omgeving, werpt zich op als plaatsbekleder van de "buitenwereld" en dat niet vanuit zijn eigen naadloze verbondenheid met het "landschap des levens" doch op grond van de door hem tevoren verworven "cognitieve landkaart" die inconsistent en mogelijk discongruent is, doch wel referentiekader. De sleutelfiguur erkent slechts in het kind wat met dat referentiekader overeenkomt, ontkent wat daarmee niet overeenkomt, en schrijft aan het kind toe wat daarmee overeen zou moeten komen: miskenning. Van hieruit is de algehele ontwikkelingsleer en conflictuologie, de wording en verwording van de menselijke persoon, op eenduidige - consistente manier te beschrijven en dat zou hier aanzienlijk te ver voeren, want het gaat hier om een doorkijk, om de centrale rode draad die door de veelheid van mogelijke verschijnselen loopt.
-77Doordat de sleutelfiguur de middelen tot overleving tot zijn beschikking heeft (de macht heeft) en als zodanig de "objectieve buitenwereld" vertegenwoordigt, wordt het kind gedwongen het eigen organisme, de "subjectieve binnenwereld" te vertegenwoordigen: het belangeloze onderscheid wordt aldus tot tegenstelling van belangen. De eigenstandige metapositie van waaruit het kind mede de voorwaarden van de relatie genereert ("commentaar op de verhouding" zou kunnen geven) wordt aldus buiten effect gebracht en buiten werking gesteld. Tegenover de absolute macht van de sleutelfiguur als plaatsbekleder van de "objectieve werkelijkheid" ontstaat de volstrekte onmacht van het kind als "subjectieve belevingswereld". Waar volledig besef was ontstaat "bewustzijn" en dat noemt men gewoonlijk het "ontwaken van het kind". Het ontstaan echter van de empirische persoonlijkheid (ego) waarmee het kind zich noodgedwongen leert identificeren betekent de teloorgang van wie hij ten diepste is ten behoeve van het wankele identificaat: het mensenkind "vergeet" wie hij ten diepste is en "sluimert in". Het wordt ontrouw aan zichzelf (en dus aan het grote geheel) ten behoefte van getrouwe aanhechting aan de sleutelfiguur en diens toevallige referentiekader. Het ego, de empirische persoonlijkheid, is een louter identificaat, een louter sociale entiteit. Het houdt de impliciete belofte in van heil, welzijn, zin en vervulling, doch het is een belofte die de sleutelfiguur niet zal kunnen houden omdat hij slechts een referentiekader (landkaart) vertegenwoordigt en niet de volle werkelijkheid des levens (landschap) als zodanig. Er valt dus niets te vervullen op deze wijze omdat integrale volheid oftewel vervulling aan dit alles ontologisch voorafgaat en juist daardoor existentieel wordt ongedaan gemaakt, zodat het kind, in navolging van de sleutelfiguur, de karakteristiek van de vervreemdende onvervuldheid als remedie ertegen gaat aanzien, totdat dit streven zelfbekrachtigend (karma, zelfherhaling, vicieuze cirkel, "rondzingende versterker") is geworden. Omdat dit ten ene male tot mislukking gedoemd is, zal het mensenkind "steeds meer van het zelfde" blijven doen op een van vele manieren, steeds vermoedend het alsmaar "nog niet goed genoeg" te doen, en dit aan zichzelf wijten. Dat is enerzijds juist en anderzijds niet juist. Het is existentieel-conflictuologisch juist, voor zover dit het eigen (reactieve) aandeel betreft: het mensenkind houdt de vervreemding, de onvervuldheid, de verdeeldheid en verscheurdheid in stand, door zich op grond van introjecten geweld te blijven aandoen: het behandelt zichzèlf zoals het zich behandeld heeft gevoeld en behandelt zijn omgeving wederom zoals het zichzelf behandelt. Het is dit "estafette-effect", met als locus en kern de wijze waarop het individu "met zichzelf omgaat" in zijn verdeeldheid, dat tevens het enige aangrijpingspunt is voor herstel van integriteit, reïntegratie van capaciteiten, groei en bloei, vrijheid en verantwoordelijkheid. Het wezenlijke daarin is het herstel van besef, van metapositie, de erkenning van het geschonden kind, de demystificatie van het sleutelrelatie-proces, de oerboodschap, de estafette. Maar dat betekent tevens het einde van de illusie, de ineenstorting van mensbeeld en wereldbeeld, de onttroning van het eigen empirische subject als centrum van alle gebeuren. Dat kan niet zonder angst, woede en rouw. Het zelfverwijt (schuldgevoel, schaamte, zelfdiskwalificatie) is echter ontologisch niet juist en berust op onbesef omtrent de doorgemaakte catastrofe van het sleutelrelatie-proces dat ten diepste het enige trauma is waarop alle andere traumatische ervaringen berusten. Zelfs in de volstrekte macht-onmacht-verhouding heeft het mensenkind in elke fase en onder alle omstandigheden alles gedaan wat het kon om zijn integriteit te behoeden en te bewaren, al kon het niet anders dan zich uitleveren doordat de "zetel" van zijn vrijheid en verantwoordelijkheid,
-78de metapositie, werd uitgeschakeld, en aldus werd vervangen, in eerste instantie door het referentiekader van de sleutelfiguur, en in tweede instantie door de geïnternaliseerde sleutelfiguur (zijnde het totaal van introjecten waardoor het zich met dat referentiekader heeft vereenzelvigd) die de "ambassadeur" werd van de sleutelfiguur in de eigen persoonlijkheid, het "paard van Troje" in de eigen binnenwereld. Door deze dubbele identificatie, enerzijds (experiëntieel) met de eigen aldus gegenereerde empirische persoonlijkheid als vertegenwoordiger van het "eigen", en anderzijds (cognitief) met de referentiekaders als landkaart van de door de sleutelfiguur vertegenwoordigde buitenwereld, weet het mensenkind helemaal niet meer "wie hij nu eigenlijk is", omdat het onderscheid tot tegenstelling is verworden, tot verdeeldheid en verscheurdheid in het eigen "binnenste". De eigenheid dient zich nog uitsluitend aan in de vorm van verlangen, hunkering, neigingen, behoeften, het onherkende heimwee naar vervulling. Omdat echter "niets helpt" ondanks "meer van hetzelfde", is er ook de neiging het eigene nog volstrekter uit te leveren aan referentiekaders en weg te cijferen, en alle ascese is daar de onbegrepen consequentie van, want asceten houden in alle geval niet op te eten en te ademen, en beoefenen dus een uiterst extreem en geraffineerd doch vruchteloos hedonisme: het doel blijft persoonlijke uiteindelijke vervulling, desnoods ten koste van algehele opoffering van hun empirische subject en met de illusie dat daardoor ook alle anderen verlost zouden worden. Het extreem hiervan is de in afzondering levende kluizenaar. De perversie hiervan is de wervende gemeenschap van "ware gelovigen" die door aantal macht verwerft, zolang ze minderheid is de positionering van het miskende geschonden kind inneemt en onbeperkte tolerantie afsmeekt en eist, en zodra ze meerderheid is haar ware gezicht laat zien door de positionering van de repressieve, schendende sleutelfiguur te kiezen om alles aan zich te onderwerpen: het als "heilsleer" vermomde onheil. Het "andere" in de binnenwereld, de geïnternaliseerde sleutelfiguur, is in wezen een cognitieve grootheid die zich uitdrukt in een wereldopvatting en een mensbeeld met alle geboden en verboden vandien (het "superego" van de psychoanalyse, de "ouder" van de transactionele analyse, de "irrationele selftalk" van de rationele therapie, de "topdog" van gestalt, de "zedenleer" van kerkgenootschappen, de "partijlijn" van maatschappelijke stromingen). Het is de voortzetting van de sleutelrelatie met andere middelen, waardoor de neiging ontstaat zich daarmee zoveel als mogelijk te vereenzelvigen, zich aan te sluiten bij gelijkgezinden (om eindelijk erkend te worden en tot zijn recht te komen) als "onderdaan" en "partizaan" en deel te hebben aan de macht die de werkelijkheid des levens naar eigen beeld en gelijkenis moet omvormen tot een "heilstaat", een "nieuwe wereldorde". Het extreme hiervan is de bevlogen "wereldverbeterende" ontwerper van maatschappijsystemen en revolutionaire hervormingen. De perversie ervan is de wereldveroverende dictator. Als beide perversies in één hand zijn is de ellende natuurlijk niet te overzien, - maar toch behoort dit alles wezenlijk tot onze cultuur, voor zover deze zich heeft losgemaakt en vervreemd van de menselijke natuur en zich daartegen keert. Alle uiterlijke maatschappelijke verdeeldheid en verscheurdheid is echter secundair bijverschijnsel van de enige essentiële, want ontologische, verdeeldheid: het basisconflict binnen in de mens waardoor hij in allereerste instantie existentieel zijn eigen vijand is geworden: de tegenstelling tussen het geschonden kind en de geïnternaliseerde sleutelfiguur. Dáár ligt het enige effectieve aangrijpingspunt voor het herstel van heelheid (heil) en dat kan ten ene male niet collectief, doch slechts individueel. Uitsluitend de "kleinst mogelijke minderheid", het individu, kan geraken tot herstel van besef, van persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid, door zich in
-79te keren tot zichzelf onder begeleiding van een gids die de weg kent omdat hij hem zelf bewandelt en daardoor kan weten waar de pelgrim ten diepste mee bezig is, al kan deze dat hoogstens vermoeden en niet ervaren. Want de kern van het euvel, van het "menselijke tekort", is nu juist gelegen in het feit dat de pelgrim zijn metapostie is kwijtgeraakt, zijn eigenlijke identiteit, degene die hij ten diepste waarlijk is buiten alle referentiekaders om, in alle eenmaligheid en onherhaalbaarheid, en daardoor leeft in de verscheurdheid van de geïnternaliseerde sleutelfiguur (die hij met alle geweld "moet" zijn) en het geschonden kind (die hij met alle geweld "niet mag" zijn). Van hieruit is alle procesbegeleiding, zowel de oneigenlijke die werkt vanuit een "verbeterd sleutelrelatiemodel", alsook de eigenlijke die vanuit de metapositie werkt, restloos eenduidig consistent te beschrijven en dat zou hier aanzienlijk te ver voeren. Ik vervolg hier alleen de "rode draad" die door alles heen loopt en die in het voorafgaande eigenlijk al is doorlopen, vanuit de pelgrim die ik ten diepste ben. Rest nog een aanduiding vanuit de gids, die tevens op het scherp van de snede het onderscheid aanduidt tussen alle "voortzetting van het sleutelrelatieproces met andere middelen" die in het verlengde staat van alle vervreemding enerzijds, en anderzijds "de weg terug", en die is onafhankelijk van welk referentiekader (vooropgezet mensbeeld, ideologie) dan ook. Slechts één "ding" is nodig. Slechts één voorwaarde dient vervuld, en dat is de waarlijke tegenwoordigheid van een gids die zich metacomplementair kan verhouden tot zichzelf en al-het-andere, die de metapostie leeft en dat volhoudt totdat de pelgrim de eigen metapositie heeft herontdekt, hernomen, herwonnen, of hoe men het ook wil noemen. Dat is een veeleisende voorwaarde, en een uiterst bedrieglijke: de pelgrim kan niet onderscheiden of de gids aan die voorwaarde voldoet. Hij kan dat slechts vermoeden en hij verwart dat onmiddellijk met elke "verbeterde sleutelfiguur". Zodra zich een geraffineerd-geoefende impersonering van een complementaire sleutelpositie voordoet, zal hij deze vergissing maken en het doet er niet toe vanuit welk referentiekader deze werkt. Dat betekent onmiskenbaar dat het onderscheid tussen een èchte procesbegeleiding en het sleutelrelatiemodel nooit berust op het ene referentiekader (therapietheorie) of het andere en dat is weer het geheim van de smid. Het onderscheid is gelegen tussen enerzijds de metacomplementaire positionering die zich noch met de geïnternaliseerde sleutelfiguur, noch met het geschonden kind identificeert, en anderzijds een van vele complementaire positioneringen vanuit de eigen geïnternaliseerde sleutelfiguur van de pseudo-"gids", die aldus zijn "oerscene", zijn eigen sleutelrelatieproces, herhaalt met de pelgrim als impersonering van het eigen geschonden kind. Twee opmerkingen: op de allereerste plaats levert dit voor de valse "gids" een bestendige herhaling van steeds meer van hetzelfde op, zodat aldus diens referentiekader steeds steviger "bevestigd" wordt in de overtuiging dat "meer of beter niet mogelijk is". Op de tweede plaats is dit, in het geval van een redelijk evenwichtige en gewetensvolle therapeut en een cliënt in nood, ontegenzeggelijk aanzienlijk beter dan helemaal niets. Dus niets wat hier betoogd wordt diene te worden uitgelegd als een filippica tegen hardwerkende en rechtschapen psychotherapeuten van deze soort, zulks in weerwil van de onontkoombare strekking van dit relaas: er is wel degelijk "iets meer en beters" mogelijk en dat is zelfs iets totaal verschillends. Vanuit de gevangenschap in het sleutelrelatiemodel is dat echter hoogstens te vermoeden doch niet te beleven en te erkennen: de scheidslijn loopt niet tussen juiste en onjuiste referentiekaders, levensopvattingen, therapiescholen, doch tussen enerzijds al deze sacrale en/of profane levensbeschouwingen, met al hun inhoudelijke antwoorden op niet gestelde vragen, en anderzijds het besef van metapositie, het weet hebben omtrent wie men ten diepste is en waar het in dit leven in eerste en laatste
-80instantie om te doen is en dat is geen inhoudelijke aangelegenheid doch een betrekkingsaangelegenheid, die volledig afhangt van een klaarhelder besef van positionering. Het is derhalve een kwestie van verhoudingen, of om precies te zijn, het gaat daarbij om 's mensen grondverhouding tot al-het-andere (levenskunst) als uitgangspunt en om 's mensen grondhouding, zijn waarlijke tegenwoordigheid, zijn fundamentele vrijheid tot wie hij is, zijn restloze verantwoordelijkheid voor wie hij is, in onaflatend besef. Dat is iets heel anders dan "vrijheid ván iets" of "ter verantwoording staan voor iets", ook al gaat deze "weg terug" over de bevrijding van de geïnternaliseerde sleutelfiguur door het nemen van verantwoording voor de eigen ontrouw aan zichzelf. Want ook al is de sleutelfiguur wetend en onwetend verantwoordelijk voor wat hij deed, de mens is niettemin zèlf verantwoordelijk voor wat hij wetend en onwetend zich liet aandoen en daar schuilt de poortloze poort naar zijn vrijheid tot zichzelf, Een "menskundige theorie" hierover zal nooit ofte nimmer worden opgesteld, tenzij als eenzijdig en misleidend referentiekader, omdat elk en ieder mens op unieke wijze wezenlijk en uitsluitend zichzèlf is en pas als sociaal bijverschijnsel "exemplaar uit een soort". Ten opzichte van waar het in dit leven ten diepste om gaat, is elk mens het "eniggeboren kind" van het grote geheel en de "enige erfgenaam" van zijn vervulling en voleinding. Dat ligt uiteraard in alle vanzelfsprekendheid zo ver buiten het gehoor dat daaraan niets meer uit te leggen is. Voor de goede verstaander zij nog het volgende eraan toegevoegd, De gids behoeft in eindeloze variaties slechts metacomplementair te responderen, dus vanuit de integriteit van zijn metapositie, waardoor in steeds toenemende mate de pelgrimstocht van de ander naar zijn oorsprong en bestemming, zijn herkomst en voorland mogelijk wordt, fasegewijs, soms in sprongen en terugvalmomenten. Het besef welk geweld hij tegen zichzelf heeft leren gebruiken is de felste pijn die bestaat en tevens de helende pijn van de rouw om het geschonden kind dat weer aangesproken wordt. Zowel het slachtoffer alsook de geïnternaliseerde kwelgeest keren terug naar de plaats van het trauma en alles hangt af van wat zich daar afspeelt voor de ogen van de metapositie als derde, totdat de echte mens opstaat, de regie op zich neemt om die nooit meer uit handen te geven, zodat het geschonden kind en de geïnternaliseerde sleutelfiguur in elkaar oplossen en als zodanig hun illusoire bestaan beëindigen. Het leven zal altijd pijn en moeite kosten en daarop is het mensenkind volkomen berekend in eigenstandige wederkerige zelfredzaamheid zodra de onnodige zelfkwelling eindigt. De rest is toegift en ook dat gaat voorbij, want alleen wat voorbijgaat heeft waarde, betekenis, zin. Welke waarde zou dat wat altijd blijft en nooit voorbijgaat kunnen hebben, want waarde is een functie van de schaarste van de eenmaligheid. Het is de voorbijgaande eenmaligheid die de hoogste waarde is van elk en ieder mensenkind, voortspruitend uit het grote geheel en wederom daarin opgaande als in één beweging. Een "eeuwig leven" als een onveranderlijke en nimmer eindigende status quo, dat zou waarlijk de hel zijn, de volstrekte onwaarde, de uiterste zinloosheid. Het is de ideologische projectie van de overlevingsnood van de empirische persoonlijkheid, die een begin en een einde kent, het organisme dat sterft omdat het ooit verwekt en geboren is. Diegene die het mensenkind ten diepste is, de schouwende metapositie is zonder begin of einde, is niet sterfelijk want nooit geboren. In de voortplanting wordt het leven zelf ongezien doorgegeven in de gedaante van mensenkinderen, die met hun allen het existentiële incognito zijn waarin het grote geheel, "dat-wat-ten-diepste-is", schuilgaat en die elk afzonderlijk daarvan op eenmalige wijze, wetend èn onwetend, de getuigen zijn. Onwetend als "geworpene in
-81het bestaan" en "onderworpene aan het ondoorgrondelijke levenslot". Beseffend als getuige, die ziet en hoort gehoord en gezien te zijn, dit en zo, hier en nu. Men kan niet "zichzelf worden", want men is dat al een leven lang en men zal nooit anders dan dat zijn. Men kan ten hoogste leren hoe men kan ophouden net te doen alsof dat niet zo is. Er is geen "weg tot het zelf". Wie dat zoekt loopt tegen een zelfopgeroepen blinde muur, want wie naar het "zelf" streeft loopt er juist van weg. Er is niets te bereiken, te winnen of te verliezen, niets te zoeken of te vinden, men kan alleen maar toestaan gevonden te worden door te leren uit de weg te gaan staan. Het verschrikkelijke dat men vreest is allang gebeurd en het blijft gebeuren zolang men er zich tegen verzet. De vrede des harten die men hoopt is er allang zodra men ophoudt ernaar te streven. Er valt niets te aanvaarden of te verwerpen, en men is slechts uitgeleverd zolang men zich niet toevertrouwt aan degene die men ten diepste is en daardoor aan het grote geheel, dat innerlijk zich manifesteert als schouwend, en dat zich in al-het-andere caleidoscopisch manifesteert als schouwspel, spiegel en spiegelbeeld, klankbord en weerklank. Er is geen missie te vervullen in deze wereld omdat, hoe integer de intentie ook zou zijn, de valstrik van het sleutelrelatiemodel terstond wijd openstaat. Dat is het tragikomische lot van alle heilsprofeten, wereldhervormers, profane en sacrale heilsleren en utopieën, die alle beginnen met verlokkende heilsbeloften en eindigen in destructief onheil. Wie geen lering trekt uit zijn levenservaring is gedoemd tot altijddurende zelfherhaling. Wie geen lering trekt uit de geschiedenis is gedoemd deze te herhalen. Wat we uit de geschiedenis bij uitstek kunnen leren is dat mensen uit hun persoonlijke en collectieve geschiedenis nauwelijks iets leren en zelfs liever helemaal niets willen leren. Er is dus geen enkele reden voor pessimisme of optimisme. Er is alle reden voor waakzaam realisme: noch een profane "heilstaat" noch een sacraal "koninkrijk gods op aarde" is mogelijk, tenzij het sleutelrelatiemodel zou ophouden te bestaan, hetgeen ten ene male ondenkbaar is, omdat het wezenlijk tot de menselijke conditie behoort. Wat wezenlijk niet kan hebben we echter per definitie niet nodig: de vervulling en voleinding van het menselijke is de mens zèlf, dat is: de kleinst mogelijke minderheid, het onbesefte incognito van het grote geheel, dat zolang het zich vereenzelvigt met dat incognito zal lijden aan zijn leven. De bron van dat lijden is de oerboodschap en het daarop stoelende estafette-effect van zelfherhaling in onbesef. De weg terug is het ontluikende besef van metapositie en dat is slechts op één manier tot ontwaken te brengen. Dan stopt het lijden van niet-willen wat wel is en wel-willen wat niet is, de onnodige zelfkwelling van het geschonden kind. De rest is stilte, diepte, leegte, het adembenemende (tremendum) mysterie (fascinosum) van het ledige niets, tegen de achtergrond waarvan het volle vergankelijke vuurwerk van de verschijnselenwereld zich aftekent als volledig signalement van het grote geheel. Alwie zich glimlachend daaraan toevertrouwt en onbezwaard door zijns levensdagen gaat, wandelt de glimlach tegemoet van zijn uiteindelijke geliefde.
-8212. HET OOG VAN DE NAALD Voor wie de onvermijdelijkheid doorziet van het feit dat mensen hun geïnternaliseerde sleutelfiguur overal en in iedereen tegenkomen, is het niet verwonderlijk dat mensen ook de grond van hun bestaan als een persoon zien, als een oneindig uitvergrote sleutelfiguur, met absolute macht, die eenzijdig voorwaarden stelt, met zijn of niet zijn als sanctie, exploitatief, rancuneus, punitief en possessief, tot eigen meerdere eer en glorie. Nu zou het in beginsel helemaal nog niet zo gek zijn de diepste grond van ons bestaan als een persoon voor te stellen, want dat zou wel eens de meest schitterende metafoor kunnen opleveren die hoe dan ook mogelijk is. Jammer is het dan ook dat mensen tegelijk met hun geïnternaliseerde sleutelfiguur ook diens inconsistente en onredelijke streken daaraan toeschrijven en dat dan weer als voorwendsel hanteren elkaar even onheus te bejegenen, vooral als dat dan aanleiding geeft tot het stichten van allerlei genootschappen die elkaar dan natuurlijk en onvermijdelijk per definitie gaan bekeren of liquideren. De geschiedenis liegt er niet om en die meldt veelal alleen maar het opportune topje van de ijsberg. Juist dit maakt de mensheid tot de gruwelijkste en meest destructieve diersoort die bestaat. Natuurlijk (van nature) heeft de mens weet omtrent de grond van zijn bestaan, vandaar dat er door de eeuwen heen al die heilsleren en heilsleertjes opdoken die elkaar dan weer op detailkwesties naar de keel vlogen omdat elk zijn uil een valk waande en dat tot de enig ware leer verhieven tot eigen meerdere eer en glorie. Als het niet zo tragisch was zou het lachwekkend zijn, want waar de oerboodschap ten diepste als liefde vermomde geweldpleging is, moeten we ons niet verbazen dat mensen vaak geweldpleging als uitdrukking van een liefdesleer hanteren. In elke spiegelende tuinbol weerspiegelt zich de hele omgeving. In elk mens weerspiegelt zich het ganse heelal naar eigen aard, Zodra mensen ook maar in het geringste de neiging vertonen dat te uniformeren, is de volgende holocaust nabij. En we hebben die neiging, de ayatollah's voorop, in naam van de liefde dood en verderf zaaiend waar dat maar kan, of uiterste tolerantie eisend als we zelf in de knel komen. Nergens werkt het mensvijandelijke kwaad meer door mensen heen als waar men het heil in pacht denkt te hebben. Het vage weet hebben omtrent de grond van ons bestaan wordt wel eens aan wijsheidsboeken en heilsgeschriften toegeschreven, hoewel het uiteraard precies andersom is. Als de mens niet in zichzelf dat vage weten ontwaarde met de daarbijbehorende hunkering naar vervulling, zouden dat soort geschriften niet eens als zodanig worden opgemerkt. Bovendien moet men de inhoud ervan uiterst selectief bekijken, want ook de gewijde en geïnspireerde schrijver had sleutelfiguren. Als ik lees: "Ik mag opgaan tot goddelijke hoogten, tot een god die mijn nieuwkomerschap tot een feest maakt", dan juicht alles in me. Lees ik: "Verneder mijn vijanden en maak hen tot voetbank zodat ik ze vertrappen kan", dan denk ik: hou maar op, zo is het voorlopig wel weer genoeg. Soms staan deze regels pal achter elkaar, rijp en groen, heil en onheil dooreengeweven. Is het een wonder dat zelfs de meest destructieve figuur de meest gewijde tekst voor zijn doeleinden kan gebruiken? Zoals Shakespeare al zei: "Even the devil can quote scripture for his purpose". Dan lees ik opeens: "Gij zijt toch in ons midden, god, uw heilige naam is over ons afgeroepen", (en ik versta: gij zijt toch de kern van wie ik ten diepste ben, zodat ik geroepen ben tot de heelheid die we ten diepste zijt) en ik vraag me dan af waarom de muren niet dreunen en de aarde niet trilt.
-83Nee, ik ga niet in de jij vorm schrijven want hoe ik dat doe gaat eigenlijk niemand aan en intimiteit vraagt om behoeding en beschutting. Ik ga iets heel anders doen dat meer gepast is hoewel het over hetzelfde gaat. Ik had tijdens een procestraining de opdracht me eens te bezinnen en op papier te zetten wat ik nog zou willen meemaken en waarom, voordat ik zou sterven en wel zo, dat ik daarna in vrede zou kunnen gaan. Toen ik door de gebruikelijke eerste reactie ("wat een onzin") heen was viel me opeens een oude wensdroom in die voor mij terstond een uitdrukking werd voor iets heel wezenlijks: eenmaal alleen te staan op Kaap Noord, Waarom? Als ik daar zou staan met mijn gezicht naar het Noorden zou ik de hele geschiedenis, de hele beschaving achter me hebben met voor me de ijszee: ik zou dan staan op de volstrekte grens tussen kosmos en chaos, de plek waar de chaos (waar de wereld nog vol van leegte is) overgaat in de kosmos, als ware ik getuige van de schepping, de grens tussen niets en alles, Ik schreef dit in pakkende woorden op en meldde me bij de trainer die me opdroeg het ten overstaan van de groep voor te lezen. Toen ik uitgesproken was bleef het een ogenblik hoorbaar stil totdat de trainer zei: "Sluit je ogen en ga nu en hier naar jouw eigen Kaap Noord". Nu wordt het even moeilijk want hoe beschrijf ik nu wat er gebeurde: een soort innerlijke uitsplitsing met aan de ene kant alle orde en verworvenheid, al wat ik geworden was en aan de andere kant, ja, wat? De ongevormde diepte, leegte, stilte en duisternis, van waaruit alles bestaan en aanschijn krijgt èn waarin alles weer vergaat, als een soort inademing en uitademing. Opeens dacht ik: "En de adem ging over de diepten" (zoals er letterlijk staat) en toen ik mijn ogen weer open deed en de geboeide blikken van alle anderen zag zei ik zoiets van: "allemachtig, ik besta echt". Enfin, een ander was aan de beurt zodat ik me rustig in een hoekje terug kon trekken zonder veel van al het volgende mee te beleven. Leven is een ademtocht tussen zijn en niet zijn. Alles is mogelijk en niets hoeft, het gaat allemaal voorbij en dan is het er echt geweest, dat wist alle water van de zee niet uit en eigenlijk doet ook dat niet eens ter zake. Als ik met mijn litteraire begaafdheid hier al met mijn mond vol tanden sta, hoe moet dan een gewoon mens hierover praten? Dus nogmaals: is het een wonder dat de verscheurde en verdeelde mens, die zijn metapositie kwijt is geraakt, heen en weer geslingerd wordt tussen de destructieve hoogmoed van zijn geïnternaliseerde sleutelfiguur en de vernederde nietigheid van zijn kind, tussen het kille nihilisme van het atheïsme en de bange onderworpenheid die het ergste vreest en het ondenkbare hoopt, hoewel dit vaak verstopt wordt achter een rationeel agnosticisme. Indien runderen zich een god zouden denken, zo zei Xenophanes al meer dan tweeduizend jaar geleden, dan zou god hoeven en horens hebben en van tijd tot tijd "boeh" roepen. Het is inderdaad maar al te begrijpelijk dat mensen zich achter het grote geheel een persoon denken die alle trekken heeft van de empirische persoonlijkheid waarmee ze zichzelf identificeren, want wat hebben ze anders dan dat om te projecteren. Hun hele jeugd lang hebben ze tevergeefs gewacht op waar ze het allermeest naar hunkerden: dat de sleutelfiguur waaraan ze waren uitgeleverd eindelijk even liefdevol werd als - hij suggereerde te zijn en als ze zelf hoopten dat hij was, zodat ze eindelijk "iemands kind" zouden zijn met hart en ziel en ze aanvaard zouden zijn zoals ze in argeloze oprechtheid ten diepste waren, zodat uiteindelijk alles goed zou komen. De kernvraag: hoe moet ik doen om eindelijk aanvaard te worden zoals ik werkelijk ben, overheerst hun hele leven en verpest al hun relaties, omdat het onvermogen om te aanvaarden dat ze allang aanvaard zijn hen ertoe brengt al hun relatiepartners te overvragen en daardoor te veranderen in hun oorspronkelijke sleutelfiguur. Vandaar dat men wel eens zegt dat mensen poffertjes zijn die, eenmaal gevormd, alle pannen in poffertjespannen willen veranderen.
-84-
Niet alleen is de empirische persoonlijkheid louter een sociale entiteit, een illusie die mensen zichzelf en elkaar opdringen met alle geweld dat daarvoor nodig is. Ze drukken niet alleen zichzelf en elkaar een masker op, doch doen ditzelfde ook in het groot en drukken de grond van hun bestaan een tot in het oneindige vergroot masker op dat alle trekken heeft van een gegeneraliseerde geïnternaliseerde sleutelfiguur. Hun hele jeugd hebben ze zich afgevraagd: wat deugt er toch niet in me zodat mijn ouders geen volmaakte ideale ouders zijn en hoewel dit geleidelijk aan gerelativeerd wordt met betrekking tot de ouder wordende ouders, blijft dat knagende gevoel bestaan: wat deugt er niet aan me, wat doe ik toch verkeerd, hoe moet ik dan toch zijn? Uiteraard is het precies deze vraagstelling die het zicht ontneemt op wie men ten diepste is, want wie niet wil zijn wie hij is en wil zijn wie hij niet is, is daardoor vastgepend op zijn zelfdiskwalifikatie, zijn verlorenheid, zijn "onverlostheid". Mensen veranderen wel, maar nu juist niet door anders te willen zijn dan ze zijn, want het betere is de perversie van het goede, en het goede is de perversie van het werkelijk bestaande, gewoon voorhandene. De ogenschijnlijke vijand is de verborgen bondgenoot: slechts de restloze toevertrouwing aan je ogenschijnlijke onaanvaardbaarheid doet de zinsbegoocheling in het niets oplossen en verlost je van het absurde schijndilemma. Zolang echter de kernvraag: "Wat te doen om te deugen", blijft bestaan is het maar al te begrijpelijk dat allerlei heilsleren en heilsleertjes macht kunnen krijgen over 's mensen basisretroflectie en basisintroject: door middel van schuldinductie. Want wie in de positie is om mensen zich schuldig te doen voelen is tevens in de positie hen te vertellen wat te doen teneinde die "schuld" te delgen en dat is wel de meest verstrekkende vorm van de oerboodschap, die zelfs tijd en ruimte te boven gaat en een absoluut karakter krijgt. De wereld wil nu eenmaal bedrogen worden en ze wordt wat dit betreft overvloedig op haar wenken bediend met een ruim assortiment. Door de "hemel" buiten dit leven te plaatsen, wordt dit leven tot een hel. In een dergelijk wereldbeeld passen geen blijmoedige mensen die beseffen wie ze ten diepste zijn en daarvan zo nu en dan blijk geven. Is het een wonder dat totnogtoe alle mensen die op eigen gezag en ervaring blijmoedig getuigden van de grond van hun bestaan, van oorsprong en bestemming, van vervulling en bezieling, terstond verketterd worden door de representanten van officiële heilsleren. Wat zouden ze anders moeten aanvangen met een man als Meester Eckhart die zei: "God moet wel mijn diepste zelf zijn, mijn diepste zelf moet wel god zijn en wel zo restloos dat god en zelf één zijn en in dit zozijn onaflatend één werk verrichten; maar in alle gevallen waarin zelf en god niet samenvallen tot één, kan ons zelf niet met god samenwerken noch een en dezelfde zijn". Voor wie niets anders dan zijn toevallige empirische persoonlijkheid heeft om zich ermee te identificeren, is dit niet eens te volgen, laat staan te verstaan: het is waanzinnige wartaal. Mensen die een bijna-dood-ervaring navertellen stuiten ook altijd op afweer, spot, ontsteltenis, zelfs zo dat mensen die daarvan aan hun vertrouwden vertellen soms op grond daarvan zodanig werden bejegend dat ze in een psychiatrische inrichting moesten worden opgenomen. Wat zal ik vertellen, van wonderlijk licht en een poort of tunnel en verrukkelijke muziek? Niets van dit alles. Of liever: van alles en nog wat; klanken, kleuren, gevoelssensaties, het wegvallen van alle sensorische projecties zoals tijd en ruimte, een opgaan in een allesverenigende overgave, zo totaal dat er niets meer overbleef dan dat. Plus een dagend weten dat het niet door zou gaan en dat ik terug moest. Welnu: Beter worden is aanzienlijk storender dan doodgaan. Het is zelfs een beetje mishandeld worden: opeens is er weer tijd, dag en nacht, beperkende ruimte. Opeens zijn
-85er weer die anderen met hun aandacht waar ik op moest reageren om hen niet te verontrusten, want zij waren veel ongeruster dan ik. Dan opeens het besef: verdomme ik ben ziek en niet zo'n klein beetje, als ik toch blijf leven, dan maar helemaal en niet als invalide. Hoe zou dit aflopen? (nou, het is prima afgelopen, daar niet van). Wat kan ik getuigen? Het prachtigste is tot het allerlaatste bewaard, er is een geweldige verrassing voor je in petto en er is geen haast bij, want het komt hoe dan ook. Totale toevertrouwing, alle andere sensaties zijn bijzaak en nauwelijks ter zake doende, hoogstens voor mezelf. En, heb ik god gezien? Laat me niet lachen, oen. Subject is geen object. Wat is, geldt. De rest is blabla Toen eens tijdens een workshop aan Alan Watts werd gevraagd: vertel me eens, Alan, wat is god? Antwoordde deze zichtbaar geschokt: beste vriend, god is geen "wat". Mag ik hieraan toevoegen: beste vriend, ook jij bent geen "wat". Je bent ten diepste een "wie" en dat vragende voornaamwoord staat voor alle vragen die je je stelt, Je bènt die vraag en het antwoord ligt in de vraag besloten en niet daarbuiten. Je bent een koningskind in het incognito van een bedelaar, ga rustig door met bedelen want dat verandert er niets aan, hoe dan ook. Je bent een prins van den bloede in de gedaante van een kwakende kikker. Ga rustig door met kwaken, al kraam je de grootste onzin uit, er valt niets aan ongedaan te maken. Wie waarlijk worstelt om zijn integriteit, zijn heelheid, zijn vervulling, ontdekt naakt te zijn, gehandicapt, ontdekt een empirisch subject te zijn en te blijven totdat de dood erop volgt. Toen Jakob dit ontdekte zei hij: "Dit is het huis van god en de poort naar mijn bestemming" en al blazen we de hele verschijnselenwereld op, er is geen wrikken aan: we kunnen wat dat betreft geen kwaad, wat we ook doen. En hoe absurd het ook moge klinken: zelfs Auschwitz is het huis van god en de poort naar de bestemming. En daar zitten we dan met ons allen in dit empirische bestaan. Alleen binnen deze verschijnselenwereld hebben we met elkaar te maken en waarom zouden we dat dan niet op een aangename manier doen? Ook al is deze hele wereld één grote speeltuin, daarom kunnen we ons nog wel bezeren door van de wip te vallen of een schommel tegen ons hoofd te krijgen. We kunnen natuurlijk elkaar naar het leven staan om de vraag wie er met wie op de draaimolen mag. Alan Watts zegt ergens dat er twee absolute spelregels zijn, namelijk: (l) het leven is een spel, (2) men dient het te spelen alsof het geen spel maar ernst is. Ik voeg eraan toe (3) men dient bij alle ernst nooit te vergeten dat het slechts een tijdelijk tijdverdrijf is en dat bovenal geldt: ook dit gaat voorbij. Zolang ik mij van de taal moet bedienen is al mijn spreken en schrijven allerbelabberdst prutswerk. Daarbuiten vallen besef en beseft worden naadloos samen. Zolang ik me door de verschijnselenwereld een "spiegel" laat voorhouden, zie ik het krakkemikkige doen en laten van mijn empirisch subject, maar als ik, daarvan ontbloot, sta voor een "metaspiegel" zonder vlek of rimpel: wie dacht je dan dat daarin te "zien" zou zijn? Ik kan je precies vertellen waar het voorwerp ligt dat je kwijt bent - en dat je al dagenlang wanhopig gezocht hebt: het ligt precies op de plaats waar je volstrekt zeker weet dat het niet ligt. Want als je daarvan niet overtuigd was dan had je daar allang gekeken. Anders gezegd: het verschrikkelijke dat te vrezen is, is allang gebeurd en het uiteindelijke dat te hopen is, kan zonder meer toegeëigend worden. Wie dus zegt: "Daar trap ik niet in", trapt er juist in, dat is eigenlijk alles, en het zij zo. Het gaat hier niet over de "heilstaat" van de wereldverbeteraars, want de vorm, de inhoud heeft er niets mee te maken. Het gaat ook niet om de ondergangsfantasie van de defaitisten: ik ben niet te goed om kanker te krijgen of mezelf in mijn auto te pletter te rijden en levend te verbranden aan de rand van een snelweg. Ik ben ook niet te goed om ellendig te kreperen in mijn eigen vuil in een slecht verpleegtehuis. Wat er ook gebeurt, niets van dit alles kan mij, of enig ander mens, van zijn uiteindelijke voleinding en vervulling afhouden. De taal is nog het meest geschikt om mensen schuld in te prenten en vrees aan te jagen teneinde macht over hem uit te oefenen en als dan
-86tenslotte de ban breekt "hat man es nicht gewusst". Hoezeer het me ook spijt: als iemand je misleidt en misbruikt is dat zijn verantwoordelijkheid, doch als jij je laat misleiden en misbruiken (voor welke "goede zaak" ook) is dat je eigen hoogst persoonlijke verantwoordelijkheid. Het leven kan niet verteld, alleen geleefd worden en alle gepraat achteraf is geschiedvervalsing die verhindert dat je eruit leert, en zo begint de kringloop weer opnieuw. Een oudere collega heeft lang geleden een boekje geschreven over de ontwikkeling en opvoeding van kleuters. Toen ik de titel aantrof in een prospectus trof me die als een blikseminslag. Het zal ongetwijfeld een voortreffelijk boekje zijn, toch zal ik het nooit lezen, omdat ik door de inhoud niet wil worden afgeleid van de titel. Het is me daarbij als met het leven zelf in deze verschijnselenwereld: naar inhoud een malle mystificatie die tevens diep tragisch is. De tragiek is het onbesef waardoor mensen een halszaak maken van allerlei bijzaken en daarbij aan zichzelf en elkaar voorbij gaan tot in de intiemste situaties toe. Waardoor ze zichzelf niet liefhebben, hoe zouden ze dan ooit enig ander mens lief kunnen hebben? Anders gezegd: hoe zouden ze zich hoe dan ook ooit liefgehad voelen? Dit heeft waarschijnlijk niets met het zoëven genoemde boekje te maken, hoewel ik ook daar niet zo zeker van ben. De titel van het boekje luidt: Spelend Voor Gods Aangezicht. Doe je mee speelkameraad?