Doorbreek de patstelling
Van goede bedoelingen naar effectief beleid voor groepen met een lage sociaal economische status
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
1
Inhoudsopgave Voorwoord
4
1. Inleiding
5
2. Onderzoeksopzet
12
2.1 Het onderwerp van het onderzoek 2.1.1 Betekenis van armoede en lage SES in de praktijk 2.1.2 Afbakening van het onderzoek 2.1.3 Invloed van het overheidsbeleid
12 12 13 15
2.2 Doelstelling
15
2.3 Onderzoeksfasen
17
3. Invloed van een lage SES op de verschillende domeinen: resultaten van eerder onderzoek
18
3.1 Voorlopige analyses 3.1.1 Voorlopige analyse domein criminaliteit 3.1.2 Voorlopige analyse domein onderwijs 3.1.3 Voorlopige analyse domein zorg 3.1.4 Relaties tussen de domeinen 3.1.5. Patstelling
18 18 20 22 23 24
4.
Empirische verkenningen van de invloed van een lage SES
25
op de domeinen criminaliteit, zorg en onderwijs
4.1 Empirische verkenning moeder en kind
25
4.2 Voorlopige analyse Moeder en kind 4.2.1 Invloed van een lage SES op de domeinen 4.2.2 Relaties tussen de domeinen 4.2.3 Patstelling
35 35 36 36
4.3 Empirische verkenning criminele jongeren
37
4.4 Voorlopige analyse criminele jongeren 4.3.1 Invloed van een lage SES op de domeinen 4.3.2 Relaties tussen de domeinen 4.3.3 Patstelling
45 46 46 47
5. Bevindingen en conclusies
48
5.1 Bevindingen en conclusies per domein 5.1.1 Beleidsaanbevelingen criminaliteit 5.1.2 Beleidsaanbevelingen onderwijs: 5.1.3 Beleidsaanbevelingen domein zorg
48 48 49 50
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
2
5.1.4 Conclusies probleemstelling
51
6. Noodzaak van ander beleid
53
6.1 Organisaties onder de loep 6.1.1 Organisatie in het domein criminaliteit 6.1.2 Organisaties in het domein onderwijs 6.1.3 Organisaties in het domein zorg
53 53 56 57
6.2 Hoe te komen tot ander beleid
58
6.3 Bouwstenen ander beleid 6.3.1 Belangrijke ingrediënten nieuw beleid
59 59
6.4 Besluit
63
Bijlagen Bijlage 1
Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein criminaliteit
64
Bijlage 2
Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein onderwijs
70
Bijlage 3
Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein zorg
78
Bijlage 4
Onderzoek 133 gezinnen met een lage SES
82
Bijlage 5
Gegevens van 66 jongeren en 48 gezinnen
86
Literatuurlijst
Doorbreek de patstelling
92
Barend Rombout
3
Voorwoord Voor u ligt een onderzoeksrapport over de invloed van een lage sociaal economische status op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg en over de soms productieve, maar helaas vaak ook desastreuze invloed daarop, van het vigerende overheidsbeleid. Groepen bewoners in de achterstandswijken hebben niet zelden te weinig sociaal en cultureel kapitaal en het ontbreekt hun daardoor aan vaardigheden om de overheid te bereiken. De overheid is kennelijk niet in staat om daar een passend antwoord op te vinden. Hierdoor is als het ware een ‘patstelling’ ontstaan, met grote negatieve consequenties, vooral voor de kinderen, die in deze achterstandswijken wonen. Ik heb dit onderzoeksrapport geschreven als ‘reflective practicioner’, als uitvoerder, die reflecteert op de eigen werkpraktijk . Onderdeel van mijn professionaliteit is een stijl van communiceren, waarin ik zaken met grote stelligheid beweer. Die stijl komt mij zeer van pas, in de praktijk van de achterstandswijken, daar is vaak geen plaats voor twijfel, of nuance. En ik gebruik die stijl ook binnen de gemeentelijke organisatie, waarin ik moet opereren en waar ‘doortastendheid’ en ‘zeker weten’ als instrumenten nodig zijn, om op te kunnen boxen tegen de soms zeer machtige bureaucratie. Tegelijkertijd besef ik natuurlijk wel, dat ik de wijsheid niet in pacht heb. Dat neemt niet weg, dat ik wel veel praktijkkennis heb verzameld, die ik met u wil delen, in een reflexief onderzoeksverslag en die een interessante confrontatie met de wetenschap mogelijk maakt. Misschien ontstaat tijdens het lezen bij u het idee, dat ik in mijn ééntje de hele wereld wil verbeteren. Ook daar ben ik evenwel realist genoeg; niet iedereen zal mijn betoog willen delen. Toch zorgt de overtuiging, dat we het allemaal veel beter kunnen doen als overheid voor de bewoners van de achterstandswijken, in het bijzonder voor de kinderen, voor de juiste motivatie om ‘gewoon’ door te gaan en nóóit op te geven. Er is nog veel wetenschappelijk onderzoek nodig, om echte doorbraken te krijgen bij de aanpak van de problemen in de achterstandswijken. Ik hoop dat dit onderzoek een aanzet zal vormen, voor ‘hernieuwde’ belangstelling van de wetenschap, voor de praktijken die schuilgaan achter papieren beleid en nieuwe, anders gerichte wetenschappelijke onderzoeken zal uitlokken. Ik wens u veel leesplezier. En mocht u zich verbazen, ergeren, boos maken, of het volledig met mij oneens zijn, dan vraag ik u zelf de nuance aan te brengen en deze met mij te delen. ‘If you want to travel fast, travel alone. If you want tot travel far, travel together’.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
4
Barend Rombout.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
5
1.
Inleiding
Paul is 17 jaar en woont met zijn moeder en zusje, in een klein bedompt flatje in een achterstandswijk in Rotterdam Zuid. In januari zit hij een aantal weken in jeugddetentie, vanwege voortdurend gewelddadig gedrag tegen zijn moeder en zusje en vernielingen in huis. Paul kent zijn vader eigenlijk vrijwel niet en zijn moeder kan hem niet opvoeden. Als zijn opa, die hij als vaderfiguur ziet, overlijdt als Paul 15 jaar is gaat het fout. Hij wil de rol van zijn vader (opa) overnemen en is daarbij gewelddadig naar zijn moeder en zusje, ook maakt hij veel kapot in huis tijdens zijn driftbuien. Hij heeft het verlies van zijn opa nooit verwerkt en hij gedraagt zich thuis steeds agressiever en depressiever. Paul heeft een opvliegend karakter en hij kan niet rustig over problemen praten. Hij is verslaafd aan softdrugs en heeft een verstoord dag- en nachtritme. Paul houdt zich niet aan afspraken en regels, hij spijbelt veel van school en hij lijkt steeds depressiever te worden. Paul is bovendien vermoedelijk licht verstandelijk gehandicapt (LVG). Hij volgt een opleiding voor monteur. Hij is niet gemotiveerd en hij gaat liever niet naar school. Ook zijn mentor geeft het signaal dat hij het niet goed doet op school. In de klas staart Paul voor zich uit, is snel dingen vergeten en is ongemotiveerd. Hij is vaak te laat, afwezig, of ziek. Dat het niet goed gaat met Paul in het voortgezet onderwijs komt waarschijnlijk ook omdat hij licht verstandelijk gehandicapt (LVG-er) is. In zijn vrije tijd heeft Paul, buiten zijn ‘vrienden’ waar hij op straat mee rondhangt, weinig sociale contacten. Hij heeft geen hobby’s en hij doet niet aan sport. Paul kan zijn problemen niet zelf oplossen en hij moet ‘behandeld’ worden voor zijn verslaving, agressie, depressie en bij het verwerken van het overlijden van opa. Helaas is er een wachtlijst bij de hulpverlening, zodat hij daar niet direct terecht kan. Zijn moeder is in eerste instantie uitermate negatief over de ‘hulpverlening’, maar ziet nu in dat Paul professionele hulp nodig heeft. De vraag is waarom het zo lang duurt voordat Paul de juiste hulp krijgt aangeboden. Op school en bij de hulpverlening is het namelijk al veel langer bekend dat Paul thuis agressief is. Zijn zusje wordt al vanaf haar 7e jaar regelmatig door hem in elkaar geslagen. Ook zijn drugsgebruik en het feit dat hij het overlijden van zijn opa niet kan verwerken is bij meerdere professionele instanties bekend. Zelfs de jeugddetentie, die hij ondergaat, resulteert niet in de noodzakelijke behandeling van Paul. Gesteld kan worden dat er óf niet, óf veel te laat wordt ingegrepen, waardoor de schade voor Paul, maar ook voor zijn moeder en zus alleen maar groter is geworden.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
6
Bij een basisschool in een achterstandswijk in Rotterdam Zuid wordt in mei Rafael, een stevig jongetje van 4 jaar, van school gestuurd, omdat hij door zijn gedrag niet te handhaven is in de groep. Andere ouders dreigen de directeur om hun kinderen van school te halen. Rafael snapt niets van het onderwijs en heeft driftbuien die wel een half uur aanhouden en hij bijt en slaat de andere kinderen. In oktober het jaar ervoor is het probleem al gesignaleerd en Rafael is vrijwel direct aangemeld bij de ‘hulpverlening’. Na het nodige casemanagement, is de kleuter doorverwezen naar een hulpverleningsinstantie die de cognitieve achterstanden van het kind in beeld brengt. Na een aantal maanden is door die organisatie geconstateerd, dat er bij de kleuter naast de cognitieve achterstanden vooral sprake is van gedragsachterstanden. Daarna is een andere hulpverleningsorganisatie ingeschakeld, die gespecialiseerd is in gedragsachterstanden. Na ruim 5 maanden komt van die instelling de conclusie dat de kleuter te jong is voor een betrouwbare diagnose. Rafael is ondertussen begin mei van school gestuurd, omdat de situatie in de klas onhoudbaar is. Na de vakantie staat de moeder weer met haar kind op de stoep bij de school, er is immers door de hulpverlening ‘niets’ geconstateerd bij haar zoon. Nu ruim anderhalf jaar na de eerste melding, is de kleuter eindelijk op een passende school geplaatst. De conclusie van de instelling is op z’n zachtst gezegd nogal merkwaardig, omdat op het moment van aanmelden de leeftijd van Rafael bekend is. De schade die ondertussen is opgelopen door de kleuter zelf, maar ook door zijn klasgenootjes is moeilijk te becijferen, maar zal vermoedelijk niet gering zijn. Ook lijkt het erop dat in het hulpverleningstraject onnodig veel geld is weggegooid. Een bijstandsmoeder woont met haar vijf kinderen in een kleine eengezinswoning in een achterstandswijk in Rotterdam Zuid. Haar oudste zoon van 10 jaar is zwaar lichamelijk en geestelijk gehandicapt. Het gezin komt in 2003 voor het eerst in beeld bij de hulpverlening na een voortdurende stroom klachten. Het huis is ernstig vervuild en de kinderen, er zijn er dan drie, komen zonder eten en met vuile kleren op school. Moeder kan de kinderen niet opvoeden en vader is alcoholist, die in eerste instantie zijn salaris en later, na zijn ontslag, zijn uitkering voor het grootste gedeelte opmaakt aan drank. Er zijn forse schulden en volgens de gezinscoach die met het gezin aan de slag gaat ‘zit de poep aan de muur’. In 2008 volgt een scheiding en een verhuizing. De buren accepteerden de stank en overlast niet langer. Er zijn dan inmiddels 4 gezinsvoogden, 8 gezinscoaches en 23 hulpverleningsinstellingen met het gezin aan de slag geweest. In mei 2008 betrekt de moeder met de vijf kinderen de eerder genoemde woning in Rotterdam Zuid. Er ligt geen vloerbedekking in de gang en op de slaapkamers en de meubeltjes en bedden zijn van minimale kwaliteit. De gehandicapte zoon moet beneden in de kamer slapen en is te groot en te zwaar om op te tillen. Een aangepast bed is er niet. Ook andere extra voorzieningen zijn er niet in de woning. Overdag verblijft de jongen in een zogenaamde dagopvang en ’s avonds en in het weekend zit hij thuis. Hij heeft al jaren een gezinsvoogd. Ook alle andere kinderen zijn onder toezicht gesteld en hebben een gezinsvoogd. Het huisje is bedompt en vies en er zijn twee konijnen, er
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
7
lopen vier katten en er zijn heel veel vliegen. De kleine achtertuin is één grote modderpoel, waar geen tegel of plantje te bekennen is. De jongste zoon vertoond overduidelijk tekenen van ADHD, hij schreeuwt, is erg druk, gooit met spullen en slaat zijn iets jongere zusje. De middelste zoon is opvallend stil en lijkt de hele situatie te negeren. Alleen met de twee dochters lijkt het goed te gaan. Geen van de kinderen doet aan sport en eigenlijk mogen ze van de moeder ook niet buiten spelen, die vindt dat te gevaarlijk. Naast de drie gezinsvoogden is er ook een gezinscoach in het gezin, die driemaal per week in het gezin komt. Ook komt er tweemaal per week gespecialiseerde thuiszorg, die de moeder moeten leren hoe het huishouden te doen. Moeder vindt het allemaal maar onzin. Ze vindt ook dat het allemaal niet veel helpt, er zijn nog steeds grote schulden, voor een deel veroorzaakt door haar man, er is vaak te weinig eten en een wasmachine is er ook niet. De kinderen komen nog steeds met vieze kleren op school en worden ook op hun nieuwe school gepest. De vraag is waarom deze situatie zo al jaren door kan gaan, met nauwelijks merkbaar resultaat en enorme schade voor de kinderen. Volgens de moeder bestaat de hulpverlening vooral uit praten. Gezien de situatie heeft dit gezin meer behoefte aan handelen. Zorgen voor een volle koelkast, zorgen dat het huis is ingericht, dat de tuin gebruikt kan worden. Zorgen dat er voor de gehandicapte zoon een menswaardige verblijfplaats is geregeld. Droevig is het om vast te moeten stellen dat er in zeven jaar enorm veel geld is weggegooid en dat de kinderen en de moeder er nauwelijks beter van zijn geworden. Dit is slechts een kleine greep uit de honderden treurige casussen, waar ik in mijn praktijk in Rotterdam mee aan de slag ben gegaan. De beschrijvingen zijn niet verzonnen, maar allemaal levensecht. En het is eerder regel dan uitzondering, dat ondanks alle goede bedoelingen en intensieve beleidsbemoeienis van allerlei overheidsinstanties, veel misgaat in de aanpak van deze problematiek. De problemen zijn groot en we krijgen er maar geen grip op!
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
8
Ondanks extra aandacht vanuit het rijk en de gemeenten worden er in de achterstandswijken1 te weinig duurzame resultaten geboekt. Uit een onderzoek van de Atlas Nederlandse gemeenten blijkt dat: ‘de inspanningen die woningcorporaties in het kader van leefbaarheid hebben ondernomen weinig effectief zijn geweest. De hypothese dat de investeringen van corporaties géén effect hebben gehad op het terugdringen van overlast, onveiligheid en verloedering in de buurt kon niet verworpen worden’.2 De wijkaanpak, nee gemakkelijk is het niet. Veel analyses geven aan hoe complex de situatie in de wijken en daarmee de wijkaanpak is. De weerbarstigheid is groot, de effecten zijn bescheiden. Treurig stemmen de woorden van Godfried Engbersen, wanneer hij terecht constateert; ‘dat al die wijkplannen van de afgelopen twintig jaar niet tot wezenlijke verbeteringen hebben geleid in de klassieke probleemwijken. Het is intrigerend om te zien, hoe partijen en organisaties over elkaar heen buitelen in de achterstandswijken. Regisseurs en coördinatoren in overvloed en van projectmanagement, via proces- naar programmamanagement zonder echte resultaten’.3 In de achterstandswijken is sprake van hoge werkeloosheid, lage citoscores,4 voortijdig schooluitval, criminaliteit, verloedering en overlast.5 Veel woningen verkeren in een slechte staat, er is veel armoede6 en het ontbreekt bewoners aan sociaal en cultureel kapitaal.7/8 Veel bewoners hebben gezondheidsproblemen,9 een lage sociaal economische status en de organisatiegraad onder de bewoners is laag.10 Een bijkomend gevolg van deze situatie in Rotterdam is dat steeds meer kinderen onder slechte omstandigheden opgroeien in de achterstandswijken. In Rotterdam leeft ruim 60 procent van de kinderen in een
1
Achterstandswijken; in veel grote steden van Nederland zijn woonwijken ontstaan, waar de woonomgeving slecht is. De huizen worden vaak matig onderhouden. Sommige huizen staan leeg. Het inkomen van de mensen die in de wijk wonen is laag. Er is sprake van veel criminaliteit en werkeloosheid. In deze wijken wonen gemiddeld veel (nieuwe) allochtonen. 2
Atlas Nederlandse gemeenten. G. Marlet, J. Poort, C. van Woerkens en K. S. Janssen
3
G. Engbersen socioloog Erasmus universiteit . In zes stappen van probleem- naar prachtwijk Ministerie van OCW 5 Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Rotterdam 4
6
Armoede; volgens www.woorden.org. is armoede: ‘het hebben van te weinig bestaansmiddelen om aan de wezenlijke menselijke levensbehoeften te voldoen. De meest wezenlijke levensbehoeften zijn onder andere voedsel, kleding en huisvesting.’ 7
Sociaal kapitaal; hulpbron, waarover een gemeenschap beschikt, waardoor burgers met elkaar verbonden worden en in staat worden gesteld hun gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren; hiertoe behoren sociale netwerken, normen, waarden en vertrouwen. Cultureel kapitaal; de som van iemands opleiding, cognitieve vaardigheden en culturele kennis. 8
Brink G. van den Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland GGD regio Rotterdam gezondheidsmonitor 10 J.Uitermarken en J.W. Duyvendak 2007 9
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
9
achterstandswijk.11 Landelijk gaat het in totaal om zo’n 595.000 kinderen12. In achterstandswijken is er vaker sprake van schoolverzuim, achterstandsleerlingen, jeugdcriminaliteit13 en kindermishandeling.14 Veel problemen in de achterstandswijken hebben een repeterend karakter, omdat door de verkokerde aanpak maar zelden de totale problematiek wordt aangepakt. Citaat van Prof. Dr. Pieter Winsemius: ‘Alle problemen in dit land worden in kokers opgelost’.15 Daarnaast ontbreekt het ‘lerend’ effect bij de aanpak. Bewoners worden soms wel geholpen, maar hen wordt niet geleerd hoe ze de problemen kunnen voorkomen. In Rotterdam lijken de problemen heftiger te zijn dan in de andere grote steden. Zo wonen er in Rotterdam twee keer zoveel mensen die rond de armoede grens leven, als bijvoorbeeld in Amsterdam.16 Uit een inkomensonderzoek in Rotterdam blijkt dat gemiddeld zo’n 28% van de kinderen leven in een huishouden rond het sociale minimum.17 Landelijk is dat slechts ca. 7%. In sommige buurten vooral in Rotterdam Zuid is het nog erger, daar staat de teller op 38%. De armste wijk van Rotterdam is de wijk Feyenoord. Niet alles is negatief en lokaal zijn er successen te benoemen. De invoering van bijvoorbeeld de ‘brede school’18 is vooral in de achterstandswijken succesvol. Ook zijn er soms onverwachte bijvangsten van beleid zoals bewoners die initiatief nemen, corporaties, scholen en welzijnsinstellingen die innovatieve allianties aangaan en ondernemers die de wijk herontdekken.19 Toch lijkt het erop dat het algemene beeld in de achterstandswijken niet veel verbeterd is de laatste jaren. Daarnaast zijn er bestuurders, beleidsmakers en uitvoeringsprofessionals die menen, dat de problemen in de achterstandswijken onoplosbaar zijn en die dus lijken te berusten in de huidige situatie. Dit laatste is onacceptabel. Als je kijkt naar de drie casussen en de impact daarvan op de mensen zelf, op de kinderen, maar ook op de omgeving, de school, de wijk en zelfs de stad, is het noodzakelijk te blijven zoeken naar oplossingen. In Rotterdam gaat het om duizenden gezinnen. Met dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan de oplossing van de problematiek. 11 12
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Rotterdam Jeugdfabriek B.V. Amsterdam
13
Jeugdcriminaliteit; jeugdcriminaliteit verwijst naar gedrag van jongeren tussen de 12 tot 18 jaar waarmee bepaalde - in wetboeken vastgelegde - normen worden overtreden en waarop een straf staat’. Het gaat hierbij om misdrijven en niet geringe vergrijpen. 14
Verwey-Jonker Instituut. ‘Kinderen in Tel’ Prof. Dr. Winsemius P. Nicis congres `Bouwstenen voor grote stedenbeleid (2010) 16 Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Rotterdam 17 Feitenkaart inkomensgegevens. Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Rotterdam 15
18
Brede school; de brede school is een samenwerkingsverband tussen partijen die zich bezighouden met opgroeiende kinderen. Doel van het samenwerkingsverband is de ontwikkelingskansen van de kinderen te vergroten. Een ander doel kan zijn een doorlopende, en op elkaar aansluitende opvang te bieden. 19
M. van Twist & W.J. Verheul. Bijvangsten van beleid.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
10
‘Reflective practioner’ Het onderzoek waarvan ik hier verslag doe, heb ik verricht als reflective practioner20 in Rotterdam. Ik werk een groot aantal jaren in Rotterdam. Eerst vijfentwintig jaar bij de politie en de laatste tien jaar bij de gemeente. In de functie bij de gemeente heb ik een specifieke integrale positie. Vanuit die positie heb ik jarenlang niet alleen zicht gehad op de problematiek in de achterstandswijken, vanuit de uitvoeringskant, maar ook vanuit de beleidskant. Door de integrale samenwerking met veel verschillende organisaties op beleids- en uitvoeringsniveau, heb ik ook inzicht gekregen in het functioneren van die organisaties in de achterstandswijken in Rotterdam. Ik heb de afgelopen jaren ook veel bewoners gesproken. Ik ben te gast geweest in hun huis en heb gezien onder welke omstandigheden deze mensen leven. Verder spreek ik in mijn functie veel wetenschappers en collega’s uit andere overheidsgremia. Door zeer regelmatig in een soort ‘sparringsgesprekken’ wetenschap en praktijk te koppelen, worden nieuwe rijkere inzichten verkregen. Mijn opdrachtgevers en ikzelf hechten veel waarde aan uitvoeringsintelligentie.21 In mijn huidige functie zijn beleid en uitvoering als het ware gekoppeld en in veel gevallen is er sprake van een omgekeerde ‘beleidscyclus’. De ‘ervaren inzichten’ in de uitvoering vormen de aanzet voor nieuw beleid. Ik herken mij vanuit die Rotterdamse werkpraktijk, voor een belangrijk deel in de conclusies uit het onderzoek van de Atlas van Nederlandse gemeenten. Daarnaast deel ik ook de constatering van Godfried Engbersen, dat de wijkplannen de afgelopen twintig jaar niet echt hebben geleid tot wezenlijke verbeteringen in de achterstandswijken. Ik zie dat bijna dagelijks terug in de praktijk. Aan de andere kant deel ik ook de bevindingen van veel onderzoekers, politici en beleidsmakers, die stellen dat de problemen in de achterstandswijken complex zijn en weerbarstig. Maar ik vind het niet genoeg om het daarbij te laten. Mijn professionaliteit bestaat eruit, om juist in die context verschil te maken. Vanuit een steeds indringender besef van die context, ben ik mij steeds meer gaan afvragen waarom mensen in achterstandswijken bepaald gedrag vertonen, terwijl dit vaak nadelig voor hen is. Bijvoorbeeld schreeuwen en schelden aan een balie van de Sociale Dienst of formulieren en brieven niet beantwoorden, waardoor ze regelmatig tegen sancties aanlopen. Waarom blijven mensen in een negatieve situatie wonen, in een slecht huis, met een 20
Reflective practioner; een ‘reflective practioner’ is iemand die opgezette tijden terugblikt om het werk wat ze doen. Ze proberen het werkproces te verbeteren en zijn niet gelukkig met de huidige situatie. Hij/zij probeert te leren van ervaringen en daar verbeteringen uit te filteren. Reflecteren; volgens de orde van organisatieadviseurs is reflecteren noodzakelijk. Reflectie is openstaan voor alle effecten van handelen en de uitgesproken wil om te professionaliseren. 21
Uitvoeringsintelligentie; de manier waarop intelligente en goed opgeleide uitvoerders het beleid ‘linksom of rechtsom’ weten om te zetten in ‘door het beleid bedoelde’ resultaten. En de manier waarop uitvoerders vanuit ervaren inzichten, veranderingen op alle niveaus binnen de private en de openbare sector teweeg brengen. Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
11
veel te hoge huur en waarom lukt ze het kennelijk maar niet, om te ontsnappen aan de ellende. Het lijkt alsof er een soort ‘patstelling’ 22 is ontstaan, tussen enerzijds groepen burgers die door het ontbreken van vaardigheden hun plichten jegens de overheid niet vervullen en hun rechten niet effectueren en anderzijds de overheid die deze groepen burgers maar niet naar behoren weet te ondersteunen en te bedienen. Wat er aan de hand is in de achterstandswijken lijken we wel te weten. Waarom dat zo is, daar weten we veel minder van. Hoe daarin verandering te brengen blijft vaak al helemaal een mysterie. Blijkbaar ontbreken goede analyses over de ‘hoe en waaromvraag’, waardoor duurzame oplossingen nog niet bereikt kunnen worden. Hier wil en denk ik te kunnen bijdragen met mijn werk en dit onderzoek.
22
Patstelling; stelling in het schaakspel waarin een van de partijen pat staat. Hier symbolisch gebruikt voor een situatie waarbij men geen mogelijkheid meer ziet tot een oplossing. Er zijn enerzijds groepen burgers met onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en onvoldoende vaardigheden om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij, waardoor ze onvoldoende gebruik maken van hun rechten en hun plichten niet (tijdig) vervullen. Anderzijds is er de overheid die vasthoudt aan strakke procedures en werkwijzen, waardoor ze de bedoelde groepen burgers niet naar behoren bedienen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
12
2. De onderzoeksopzet 2.1 Het onderwerp van het onderzoek Achterstandswijken kampen met grote problemen, zoals overlast, criminaliteit, geweld, verloedering, werkeloosheid en schooluitval. Armoede lijkt daarbij de kern van het probleem te zijn. Armoede lijkt onder andere een negatieve invloed te hebben op de domeinen23 criminaliteit, onderwijs en zorg. Ik onderzoek welke invloed een lage sociaal economische status (SES)24 heeft, op de verschillende domeinen. De begrippen armoede en SES komen niet helemaal met elkaar overeen. In het onderzoek gebruik ik het begrip SES, omdat het een beter afgebakend begrip is dat ook door andere onderzoekers wordt gebruikt. Verder onderzoek ik, of er sprake is van een zogenaamde ‘patstelling’, tussen groepen met een lage SES, bij wie het ontbreekt aan sociaal cultureel kapitaal en de overheid. Verder onderzoek ik wat de gevolgen daarvan zijn. Het onderzoek heeft, vanuit de schijnbare onoplosbaarheid van de problemen in de achterstandswijken, een grote maatschappelijke relevantie. Verder is het onderzoek relevant voor de uitvoeringspraktijk, beleidspraktijk en de wetenschap. Vanuit de politiek is er veel aandacht en ik werk in een ‘politieke omgeving’, dicht bij bestuurders. 2.1.1 De betekenis van armoede en lage SES in de praktijk De abstracte beschrijvingen van armoede en van SES dekken niet volledig de lading. Omdat armoede en SES en de gevolgen daarvan als een rode draad door het onderzoek lopen, beschrijf ik kort wat armoede en een lage SES betekenen voor gezinnen en kinderen in de praktijk van alle dag. Bijna alle gezinnen die kampen met armoede hebben schulden. De schulden zijn voor het grootste deel primaire schulden, zoals huur, gas, water en licht, zorgverzekering en schulden bij de overheid. Hierdoor is er veel stress in die gezinnen. Gemiddeld houden gezinnen met drie kinderen 35 tot 40 euro per week over voor de dagelijkse boodschappen. Door het lage inkomen zijn reizen en participatie bijna onmogelijk. De inrichting van de woning is schaars. Vaak worden niet alleen slaapkamers, maar ook bedden gedeeld, ook ontbreekt vaak de eettafel en is er alleen een bank. Regelmatig is de koelkast leeg. Wel is er vaak een TV, maar een computer, internet of een krant ontbreken. Voor kinderen betekend armoede: met een lege buik naar school, ongewassen kleren, oude schoenen, geen warme jas in de winter, 23
Domeinen; domeinen en leefvelden worden in de praktijk door elkaar gebruikt. En soms worden er iets andere termen gebruikt. De belangrijkste domeinen, die in het onderzoek onderscheiden worden zijn criminaliteit, onderwijs en zorg 242
Sociaal-economische status (SES); de positie van een individu, gezin of een gemeenschap op de welvaartsladder; indicatoren zijn inkomen en opleidingsniveau en daarmee samenhangende kenmerken zoals de buurt waarin iemand woont en de kwaliteit van de woning.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
13
nooit op vakantie, geen dagje naar de dierentuin, geen vriendjes die thuis komen spelen, geen lid kunnen zijn van een (sport)vereniging, geen lid van de bibliotheek en feitelijk gevangen zitten in de buurt en weinig mogelijkheden hebben, om je te ontwikkelen. 2.1.2 Afbakening van het onderzoek Beleidsgebied Rotterdam De eerste focus die wordt aangebracht in het onderzoek is het grondgebied van de stad Rotterdam. Opbrengsten van eerdere wetenschappelijke onderzoeken of beleidsonderzoeken over de invloed van een lage SES op de verschillende domeinen, die ik voor dit onderzoek gebruik, gaan in veel gevallen over een groter gebied. Toch probeer ik zoveel mogelijk op Rotterdam te focussen. Er is voor Rotterdam gekozen om een aantal redenen. Een belangrijke reden is, dat ik daar al ruim 30 jaar werkzaam ben en veel van de stad en zijn bewoners weet. Een tweede reden is dat Rotterdam veel bewoners heeft met een lage SES en een derde reden is dat Rotterdam een ‘rauwe’ stad is waar veel zaken ‘zichtbaar’ worden en dat is belangrijk voor het onderzoek. Achterstandswijken De verfijning die wordt aangebracht is, dat het onderzoek vooral gaat over de achterstandswijken in Rotterdam, in het bijzonder de wijken in Rotterdam Zuid. Voor de achterstandswijken als gebied is gekozen om een aantal redenen. De eerste reden is dat juist daar veel mensen wonen met een lage SES. Een tweede reden is dat ‘het’ juist daar gebeurt en de wijken dus veel data opleveren. De laatste reden is mijn bekendheid met die wijken en het feit, dat veel van de programma’s van Bureau Frontlijn van de gemeente Rotterdam nu in die wijken worden uitgevoerd. Specifieke doelgroepen van beleid Moeders met jonge kinderen en criminele jongeren In de achterstandswijken wordt hoofdzakelijk onderzoek gedaan naar twee doelgroepen, namelijk moeders met jonge kinderen en criminele jongeren. Ik gebruik voor dit onderzoek twee veldonderzoeken, waaruit ik van beide doelgroepen vijf casussen beschrijf die representatief mogen worden geacht voor de gevallen die ik in de praktijk tegenkom. Vanuit mijn dagelijkse praktijk ben ik goed bekend met beide doelgroepen. Ze leveren beide relevante data op voor het onderzoek, op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Van beide doelgroepen wordt de dagelijkse praktijk geschetst, hoe ze functioneren in een ingewikkelde maatschappij en welke barrières ze tegenkomen in de wereld van bestuur en beleid.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
14
Moeder en kind Criminele Jongeren
Achterstandswijk
Rotterdam
Beleidsdomeinen Ik heb ervoor gekozen om het onderzoek te beperken tot de volgende drie domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. De reden dat ik juist voor deze drie domeinen kies, is dat ze in veldonderzoeken naar gezinnen in achterstandswijken steeds pregnant naar voren komen. Een tweede reden is ‘zelfbeperking’. Het valt niet te ontkennen, dat er ook nog andere interessante domeinen onderzocht kunnen worden, maar dat gaat de reikwijdte van dit onderzoek ver te boven gaan. Criminaliteit Het domein criminaliteit wordt hoofdzakelijk onderzocht in relatie tot de doelgroep criminele jongeren en de achterstandswijken in Rotterdam Zuid, waarin veel van deze jongeren wonen. De leeftijdscategorie die onderzocht wordt is tussen de 10 en 24 jaar oud. Onderwijs Het domein onderwijs wordt hoofdzakelijk onderzocht in relatie tot de kinderen uit gezinnen met een lage SES, die wonen in de achterstandswijken in Rotterdam Zuid en de leeftijdscategorie die onderzocht wordt is tussen de 0 tot 18 jaar oud, met een nadruk op leeftijd 4 tot 12 jaar (basisonderwijs). Zorg Het domein zorg wordt hoofdzakelijk onderzocht in relatie tot gezinnen met een lage SES die in de achterstandswijken in Rotterdam Zuid wonen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
15
S
Criminaliteit
E
Onderwijs
S
Zorg Overheidsbeleid
2.1.3 Invloed van het overheidsbeleid Ik onderzoek ook de specifieke invloed die het overheidsbeleid heeft op groepen met een lage SES in relatie tot de genoemde domeinen. De overheid heeft een belangrijke rol in de aanpak van de problemen in de achterstandswijken. Van het overheidsbeleid wordt onderzoekt of er specifiek beleid is gevoerd op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg met betrekking tot doelgroepen met een lage SES, die wonen in de achterstandswijken in Rotterdam. Verder wordt onderzocht welke invloed het overheidsbeleid daarop heeft gehad.
2.2 Doelstelling Doelstelling van dit onderzoek is, om inzicht te krijgen in welke mate een lage sociaal economische status (SES) een negatieve maatschappelijke en economische impact heeft op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. En afgeleid daarvan, in hoeverre het gevoerde overheidsbeleid hierop van invloed is geweest. Verder onderzoek ik of er sprake is van een zogenaamde ‘patstelling’ tussen bepaalde groepen burgers en de overheid. Vooral in de achterstandswijken zijn er groepen burgers met onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en onvoldoende vaardigheden, om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij. Is de overheid in staat die groepen burgers naar behoren te bedienen? Of houdt de overheid vast aan strakke procedures en werkwijzen, waardoor deze burgers onvoldoende gebruik kunnen maken van hun rechten en hun plichten niet (tijdig) kunnen vervullen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
16
Probleemstelling De context van het onderzoek, het conceptueel kader en de focus van het onderzoek leiden tot de volgende probleemstelling: Welke gevolgen heeft een lage sociaal economische status voor de maatschappelijke domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg en wat is de invloed van het gevoerde beleid daarop? Is er sprake van een zogenaamde ‘patstelling’ tussen groepen burgers met een lage SES, onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en vaardigheden en de overheid?
Onderzoeksvragen 1. Wat is er in de wetenschappelijke literatuur en vanuit beleidsrapporten bekend over de invloed, die een lage SES heeft op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg? 2. Wat is terug te vinden in de praktijk over de invloed, die een lage SES heeft op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg? 3. Is er sprake van een ‘patstelling’ tussen bepaalde groepen burgers en de overheid? 4. Welke aanbevelingen voor beleid volgen uit de bevindingen van dit onderzoek?
Overheidsbeleid
Patstelling Invloed
Criminaliteit
Lage SES
Doorbreek de patstelling
Invloed van Lage SES
Onderwijs Zorg
Barend Rombout
17
2.3 Onderzoeksfasen Het onderzoek is uitgevoerd in vier fasen: 1e fase ‘Overzicht van opbrengsten uit eerder onderzoek’ In de eerste fase van het onderzoek breng ik in kaart wat er in de wetenschappelijke literatuur en beleidsrapporten is gepubliceerd, over de invloed van een lage SES op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Ik breng daarmee de huidige stand van zaken in beeld. Dat doe ik per domein. Eerst onderzoek ik het domein criminaliteit, vervolgens het domein onderwijs en daarna het domein zorg. Na alle deelonderzoeken geef ik een ‘voorlopige’ analyse van de bevindingen. Verder beschrijf ik nog of en hoe vanuit het ene domein de andere domeinen worden beïnvloed. Met andere woorden, komt er uit het onderzoek naar voren, dat er duidelijke verbanden zijn tussen de verschillende onderscheiden domeinen in relatie tot een lage SES. En ik beschrijf of uit de opbrengsten blijkt dat er sprake is van een patstelling tussen burgers en overheid. 2e fase ‘Empirische verkenningen’ In de tweede fase verricht ik een analyse op basis van veldonderzoek naar twee specifieke doelgroepen, namelijk moeders met jonge kinderen en criminele jongeren. Ik beschrijf vanuit die veldonderzoeken een aantal representatieve casussen. Deze casussen brengen op microniveau in beeld wat de invloed is van een lage SES, op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Per doelgroep geef ik een voorlopige analyse en ik beschrijf de verbanden tussen de domeinen. Verder beschrijf ik, of uit de veldonderzoeken en de representatieve casussen blijkt of er sprake is van een patstelling tussen burgers en overheid. 3e fase ‘Bevindingen en conclusies’ In de derde fase van het onderzoek voeg ik de kennis uit de opbrengsten van eerder onderzoek, de empirische verkenningen en de voorlopige analyses samen tot beleidsaanbevelingen voor de aanpak van gezinnen met een lage sociaal economische status in achterstandswijken als het gaat om de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Ik presenteer mijn bevindingen en conclusies en beantwoord zo de onderzoeksvragen. . 4e fase ‘Bouwstenen nieuw beleid’ Tot slot schets ik aan de hand van mijn onderzoeksbevindingen de noodzaak voor ander beleid en draag daarvoor ook concrete bouwstenen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
18
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
19
3. Invloed van een lage SES op de verschillende domeinen: resultaten van eerder onderzoek 3.1 Voorlopige analyses In dit hoofdstuk geef ik, aan de hand van de opbrengsten van eerder wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten over de invloed van een lage SES op de verschillende domeinen, per domein een ‘voorlopige’ analyse. Daarna beschrijf ik waar uit die opbrengsten naar voren komt dat er duidelijke verbanden en invloeden zijn tussen het betreffende domein en andere domeinen. En ik beschrijf of uit de opbrengsten naar voren komt dat er sprake is van een ‘patsteling tussen burger en overheid. 3.1.1 Voorlopige analyse domein criminaliteit25 Vanuit de opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten wordt inzichtelijk er een duidelijke relatie is tussen een lage SES en het domein criminaliteit.26 Jongeren uit gezinnen met een lage SES hebben meer emotionele- en gedragsproblemen27 en plegen vaker ernstige delicten.28 Ook is er een negatieve invloed op de buurt. Als er veel mensen zijn met een lage SES neemt het aantal criminelen fors toe.29 Het beleid rondom kinderen en jongeren met een lage SES lijkt te falen. Veel kinderen die later crimineel gedrag vertonen zijn al op jonge leeftijd bekend bij de jeugdzorg. Ook lijkt de jeugdzorg er maar niet in te slagen, grote aantallen kinderen te beschermen tegen verwaarlozing en geweld. Het gekozen beleid van ‘onder toezicht stellen’ en uithuisplaatsingen lijkt niet te werken en wordt gezien de grote verschillen tussen de provincies en stadsregio’s, met grote willekeur toegepast.30 Vanwege het grote risico voor psychische schade, is dit niet in het belang van het kind. Verder wachten teveel kinderen lang op adequate zorg en van teveel programma’s in de jeugdzorg is niet aangetoond dat ze werken.31 Dit falende beleid lijkt te zorgen voor een toename van de criminaliteit. Er zijn een aantal zorgwekkende ontwikkelingen bij de plegers van criminaliteit; Jongeren zijn inmiddels verantwoordelijk voor 40% van de criminaliteit en steeds vaker zijn het kinderen tussen de 7 en 12 jaar.32 Een ander zorgwekkend punt is de hoge recidive.33 In Rotterdam zit de helft van 25
Zie bijlage 1,voor een uitgebreidere beschrijving van de onderzoeken waarop deze analyse gebaseerd is. Garnefski & Diekstra 1993 27 Verhulst et al. 1997 28 Commissie Jeugd Oonderzoek 2003 ministerie VWS 29 Ref. Weatherburn, D. & Lind, B. (2001). Delinquent-prone comm. unities. Cambridge: Cambridge University 30 Antwoord minister Rouvoet op kamervragen december 2009 31 De Jeugdfabriek.‘Waarom niet’ onderzoek en advies op het gebied van jeugd 2009 32 WODC rapport jeugdcriminaliteit 2008 26
33
Algemene Recidive; volgens de WODC-Recidivemonitor alle nieuwe strafzaken naar aanleiding van een misdrijf, ongeacht de aard en ernst van de gepleegde delicten, behalve de zaken die eindigen in vrijspraak, een technisch sepot of een andere technische uitspraak.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
20
de jongeren na vrijlating binnen één jaar opnieuw vast voor ernstige recidive.34/35 Landelijk zit 85% binnen 5 jaar opnieuw vast. Het beleid in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) lijkt ernstig te falen.36 Jongeren moeten veel te lang wachten voor een verplicht behandelplan tot stand komt. Daarnaast zijn de meeste interventies ontwikkeld voor normaal begaafde jongeren, terwijl veel criminele jongeren een lager IQ hebben dan gemiddeld. Bijna 40 procent van deze jongeren is zwakbegaafd.37 Behalve het niet aansluiten van de programma’s op de doelgroep en de lange wachttijden, ontbreken ook evaluaties. Verder is het personeel in de JJI’s veelal te laag opgeleid. Een ander beleidsuitgangspunt dat negatief werkt is het zogenaamde groepsproces.38 Negatieve groepsprocessen, die hebben geleid tot crimineel gedrag, gaan door tijdens de detentie, terwijl uit onderzoek blijkt dat een individuele behandeling de kans op nieuwe misdrijven verkleint. De huidige behandeling van de zwaarste groep jeugdcriminelen die tussen de twee tot zes jaar worden behandeld is niet effectief, maar liefst 80 procent van deze jongeren pleegt opnieuw een ernstig misdrijf.39 Een gedwongen behandeling van jonge delinquenten en adequate forensische psychiatrische zorg kan bijdragen, aan het in de kiem smoren van een criminele loopbaan.40 Maar er is onvoldoende geld met als gevolg een bijna voorspelbare recidive. Ook het beleid, dat er op gericht is een ‘succesvolle’ terugkeer in de maatschappij mogelijk te maken faalt. Te vaak is er niets ‘geregeld’ en moet de jongere zelf voor inkomen en onderdak zorgen, iets waar de meeste jongeren niet toe in staat zijn.41 Gevolg is vaak een terugval in de criminaliteit. Er zijn een aantal kritische factoren te benoemen; de jeugdreclassering heeft een veel te hoge caseload42 en de samenwerking tussen de gemeenten, scholen en justitie is vaak niet optimaal. Daardoor kan de intensieve begeleiding, die nodig is in de beginfase niet worden geleverd. De verbeterde samenwerking via zogenaamde veiligheidshuizen, is nu vooral gericht op coördineren en regisseren en dat is ruim onvoldoende. Ontbreken opvoedvaardigheden Jongere lage SES en laag IQ Ontbreken goed onderwijs
Falend beleid jeugd zorg
Jongere crimineel
Falende Reclas sering
Recidive
Ernstige recidive; nieuwe, geldige justitiecontacten n.a.v. een misdrijf met een wettelijke strafdreiging van 4 jaar of meer. 34
Evaluatie Jeugdinterventieteam Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam Prof Bovenkerk Frank afscheidsrede Erasmus universiteit 36 Algemene Rekenkamer Detentie, behandeling en nazorg voor criminele jeugdigen oktober 2007 37 E. Mulder Erasmus MC onderzoek jeugdtbs 38 Henk Ferwerda Beke aanpak 39 E. Mulder Erasmus MC onderzoek jeugdtbs 40 GGZ Nederland 2008 41 Evaluatie Jeugdinterventieteam Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 42 Gegevens directie Jeugdreclassering Rotterdam 35
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
21
3.1.2 Voorlopige analyse domein onderwijs (bijlage 2) Uit de opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten over de invloed van een lage SES op het domein onderwijs blijkt het volgende; Investeren op jonge leeftijd geeft het hoogste rendement.43 Belangrijk is dat ook wordt geïnvesteerd in non-cognitieve vaardigheden als motivatie, zelfvertrouwen en discipline, omdat zo problemen, die voortkomen uit een gebrek daaraan, zoals tienerzwangerschap, voortijdig schoolverlaten en criminaliteit kunnen worden voorkomen.44/45 Ook is er het risico dat kinderen zich afzetten tegen de maatschappij en zich opsluiten in de eigen sociale kring.46 Verder is er ook vanuit het oogpunt van de vergrijzing de noodzaak om te investeren in jonge kinderen. En vanuit een economisch standpunt, is het de meest urgente prioriteit, om te investeren in de cognitieve capaciteiten van jongeren, wil Nederland een concurrerende positie houden in de nieuwe economie.47 Het huidige beleid speelt daar gezien de situaties in de achterstandswijken onvoldoende op in. Struikelblokken zoals armoede, onzekerheid en een gebrek aan kansen in kinderrijke gezinnen worden onvoldoende bestreden. Het beleid is er nu onvoldoende op gericht, om er voor te zorgen dat ‘hulpbronnen’ van kinderen in de basis goed genoeg zijn, voor het maximaliseren van onderwijskansen. Hierdoor zal er mogelijk een gebrek komen aan productieve capaciteiten.48 Het beleid rondom de Vroegtijdig Voorschoolse Educatie (VVE), lijkt te falen. Verschillende directeuren van basisscholen in de achterstandswijken klagen over het lage rendement.49 Achterstanden bij kinderen worden nauwelijks weggewerkt. Verder zijn er bij de VVE in iedere groep teveel kinderen met ernstige cognitieve, gedrags- en andere achterstanden.50 Ook de Onderwijsraad concludeert in een zeer recent rapport van 26 mei 2010, 51 dat bijna alle driejarigen gebruik maken van de kinderopvang of van de peuterspeelzaal, maar dat de kwaliteit van deze voorzieningen echter sterk varieert en in veel gevallen te wensen over laat. ‘Vooral bij de kinderopvang ontbreekt het in veel gevallen aan een pedagogisch programma en blijkt de kwaliteit eerder af- dan toe te nemen. Voor kinderen van werkende ouders met een lage SES is dit extra wrang, zij kunnen alleen terecht bij de kinderopvang, terwijl ze voorschoolse educatie en een pedagogisch programma het hardste nodig hebben. Ook in het basisonderwijs in de achterstandswijken zijn er per groep gemiddeld drie tot vijf kinderen met ernstige cognitieve, gedrags- en andere achterstanden, waardoor de leerresultaten van de hele groep negatief wordt beïnvloed.52 De hulpverlening komt zeer traag of zelfs niet op gang, waardoor sommige situaties jaren voortduren. Er is geen beleid om de hulpverlening adequater aan te sluiten 43
Bernicke & heckman 2007 J. Heckman 2007 45 H. Koot ontwikkelingspsycholoog 46 Cohen 2008 47 Anton Hemerijck en Ko Colijn het aanpassingsvermogen van de verzorgingsstaat 48 Anton Hemerijck en Ko Colijn het aanpassingsvermogen van de verzorgingsstaat 49 Programma basisscholen Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 50 Onderzoek Bureau Frontlijn bij zes basisscholen en 11 groepen peuterspeelzalen 51 Onderwijsraad 26 mei 2010 52 Onderzoek Bureau Frontlijn bij zes basisscholen en 11 groepen peuterspeelzalen. 44
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
22
en om de achterstanden weg te werken, met grote negatieve gevolgen voor de doelmatigheid van het onderwijs zoals lage CITO-scores, extra onderwijsjaren, minder kansen op een goede vervolgopleiding en minderkansen op een baan. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt ook, dat de doelmatigheid van het onderwijs een stuk lager is voor kinderen uit de lagere sociaaleconomische milieus, dan voor kinderen uit hogere milieus.53 In achterstandswijken zijn de cijfers rondom het voortgezet onderwijs dramatisch. Er zijn veel voortijdig schoolverlaters en veel jongeren halen geen startkwalificatie,54/55 waardoor de arbeidsmarkt voor hen vrijwel afgesloten is. Ook maken teveel leerlingen van allochtone afkomst een omweg naar het HBO. Het beleid rondom deze jongeren, wat in de kern zou moeten gaan om het wegwerken van achterstanden vanaf jonge leeftijd, lijkt volledig te falen. Dat is verder terug te zien bij de eindexamens, waar Rotterdamse eindexamenleerlingen aanmerkelijk zwakker scoren dan leerlingen in andere steden.56 In alle vier de grote steden scoren allochtone scholieren minder goed op hun eindexamen, maar in Rotterdam is het verschil tussen autochtone en allochtone scholieren opvallend groot, wat een verdere aanwijzing is voor falend beleid. Het beleid rondom schoolverlaters lijkt niet te werken in de grote steden. En het aantal blijft daar onverminderd hoog. Een groot probleem bij het huidige beleid is dat feitelijk een adequate aanpak ontbreekt.57 Tussen organisaties ontbreekt de communicatie en ouders of vriendenkring worden niet bij de oplossing betrokken, met een erg laag rendement tot gevolg. Dit brengt ook op andere domeinen hoge kosten met zich mee. Naast het feit dat onderwijs niet doelmatig is geweest, is de kans op een baan veel kleiner en zijn er hogere kosten voor criminaliteit en volksgezondheid. Een groter probleem is dat de geschiedenis zich lijkt te herhalen. Ook de kinderen van deze jongeren zullen lager geschoold zijn en weinig kansen hebben om via onderwijs door te groeien naar een hogere sociale status.58 Behalve de bijna voorspelbare ellende voor de doelgroep is er ook een voorspelbare hoge kostenpost.59 Een laatste belangrijke omissie in het onderwijs is dat het leerlingen nauwelijks worden voorbereid op het verkrijgen van een baan. Gevolg is dat vooral veel allochtone leerlingen, uiteindelijk toch géén baan op niveau vinden.60 Ondanks het inlopen van de achterstand, zijn er twee keer zoveel hoog opgeleide allochtonen werkeloos als hoogopgeleide autochtonen. Verder is er het probleem van de ‘stille’ werkeloosheid onder hoog opgeleide allochtone meisjes61 en de kans op radicalisering van hier geboren, 53
Bron: Mededeling EU Comm. sec 2006 1096 Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 2009 55 Wijkscan Carnisse Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 56 Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 2009 57 KKristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 Kristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 58 Bron: Mededeling EU Comm. sec 2006 1096 59 Erasmus Universiteit evaluatie Grote Stedenbeleid 2007 60 Raad voor Werk en Inkomen 2006 61 Onderzoek in Arnhem en Nijmegen 54
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
23
hoogopgeleide allochtone jongens.62 Ook hier blijkt nauwelijks beleid voor te zijn. Als er al beleid is, komt dat te laat en vanuit de verkeerde koker, namelijk veiligheid. 3.1.3 Voorlopige analyse domein zorg (bijlage3) Uit de opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten wordt inzichtelijk dat er een duidelijke relatie is tussen een lage SES en het domein zorg. Verder blijkt dat veel maatschappelijke problemen worden afgewenteld op de zorg. Problemen zoals armoede, werkeloosheid, eenzaamheid en een lage SES leiden vaak tot gezondheidsproblemen,63 maar de oplossingen liggen niet bij de zorg. Er wordt geen effectief beleid gevoerd om die afwenteling op de zorg tegen te gaan, met als gevolg veel extra kosten en zeer weinig resultaten. Bij groepen met een lage SES komt ernstig overgewicht, bijna 3 keer zo vaak voor.64 Vanaf 1980 tot 2003 is ook het aantal kinderen met ernstig overgewicht verdrievoudigd. Dit zijn verontrustende toenames gezien de langdurige medische zorg die nodig is en de daarmee samenhangende kosten. Preventief beleid werkt onvoldoende. Vooral groepen met een lage SES in de grote steden lijken nauwelijks beïnvloed te worden door preventief beleid. Verder blijkt dat een lage SES zorgt voor een kortere levensverwachting en het aantal jaren dat in goede gezondheid wordt doorgebracht is veel lager, als dat van mensen met een hogere SES. Dit wordt extra versterkt door een ongezonde leefstijl en ongunstige woon- en werkomstandigheden.65/66 Dit brengt hoge kosten met zich mee niet alleen in de zorg, maar ook door het grote verlies aan arbeidsjaren. Er lijkt hiervoor geen effectief integraal beleid te zijn. Verder blijkt dat veel jonge kinderen opgroeien in een ziekmakende omgeving, van armoede, slechte woningen en ouders die volstrekt onmachtig zijn, hun opvoedende taak uit te voeren. In plaats van dat het beleid de problemen bij de wortel aanpakt, worden veel van deze kinderen gemedicaliseerd. Zelfs dan beland een behoorlijk deel pas bij de jeugd Geestelijk Gezondheidszorg (jeugd GGZ) als ze zijn verwaarloosd, mishandeld of misbruik.67 Gevolg is een enorme- en onverklaarbare groei van het aantal kinderen en jongeren dat in behandeling is bij de jeugd-GGZ. Een verder gevolg van het beleid is dat ongeveer 100.000 kinderen wel bekend zijn bij de GGZ, maar geen adequate zorg krijgen.68 62
WODC (van Leeuwen 2005)
63
Gezondheid; de definitie die de Wereldgezondheidszorg van gezondheid geeft, luidt ‘gezondheid is volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn’. 64
Nationaal Kompas Volksgezondheid versie 3.21, 25 maart 2010 Nationaal Kompas Volksgezondheid versie 3.21, 25 maart 2010 66 GGD Rotterdam Rijnmond. & Programma Armoede Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam. 67 GGZ 2009 68 Algemene Rekenkamer oktober 2007 65
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
24
Uit onderzoek blijk verder dat er een grote toename is van het aantal mensen met een depressie.69 Uit het onderzoek blijkt verder, dat vooral mensen met een lage SES extra kwetsbaar zijn.70 Waar het beleid op andere terreinen, zoals uitkeringen en andere hulp, vaak ‘nee’ verkoopt en mogelijk geld bespaart, accepteren we dat er daardoor veel hogere kosten zijn voor de zorg. Ook is uit de verkenning inzichtelijk geworden dat veel jongeren met een lage SES extra kosten veroorzaken voor de zorg, deels door afwenteling op de zorg van maatschappelijke problemen, maar ook door een ongezonde leefstijl.71 Veel jongeren met een lage SES gebruiken meer alcohol of drugs en zijn vaker bij ongelukken betrokken. Ze nemen ook grotere risico’s dan anderen. Rond hun 32ste levensjaar beginnen ze daar de gezondheidsconsequenties van te merken. Het beleid heeft weinig grip op deze jongeren en is ook te weinig integraal voor echte resultaten. Gevolg is veel hogere maatschappelijke kosten. 3.1.4 Relaties tussen de onderscheiden domeinen Uit de opbrengsten van eerder onderzoek naar de verschillende domeinen wordt duidelijk, dat er meerdere, vooral negatief versterkende relaties zijn tussen de onderscheiden domeinen. Als de zorg rondom een kind faalt, is dit van invloed op het ontstaan van crimineel gedrag. Veel criminaliteit lijkt voort te komen uit verwaarlozing of mishandeling in de thuissituatie.72 Verder is er een negatieve verbinding tussen een lage opleiding en het ontstaan van criminaliteit, zwakke schoolresultaten correleren sterk met crimineel gedrag van jongeren. Voortijdige schoolverlaters hebben grotere gezondheidsrisico’s, hogere kans op werkloosheid en grotere kans op criminaliteit73. Ook blijkt dat er een negatieve verbinding is tussen het opleidingsniveau en een extra beroep op de zorg, bijvoorbeeld bij ontstaan van tienerzwangerschappen74 en depressies.
69
GGZ 2009 Schoemaker & De Ruiter, 2005 71 British Medical Journal 2003;326:834 72 Garnefski & Diekstra 1993 73 Kristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 74 Bernicke & heckman 2007 70
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
25
3.1.5. Patstelling Definitie; Er zijn enerzijds groepen burgers met weinig sociaal en cultureel kapitaal en weinig vaardigheden om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij, waardoor ze onvoldoende gebruik maken van hun rechten en hun plichten niet (tijdig) vervullen. Anderzijds is er de overheid die vasthoudt aan strakke procedures en werkwijzen, waardoor ze de bedoelde groepen burgers niet naar behoren bedienen. Uit de opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten wordt inzichtelijk, dat er sprake is van een patstelling tussen groepen burgers met een lage SES en de overheid. De patstelling komt naar voren in de verkokerde aanpakken en het slechte bereik door de overheid van de genoemde doelgroepen. Ook de onmacht van de jeugdzorg om kinderen te beschermen en ouders daarbij te betrekken en het feit dat de overheid er niet in slaagt om ouders met een lage SES goed bij het onderwijs te betrekken, zijn voorbeelden. In de zorg komt de patstelling ook significant naar voren door het volledig falen van preventief beleid met als gevolg obesitas, longproblemen en psychische problematiek. Het bestaan van de ‘patstelling’ wordt verder onderschreven door het onderzoek van Yerden; Allochtone ouders en kinderen maken nauwelijks gebruik van preventieve opvoedingsondersteuning, terwijl dezelfde groep oververtegenwoordigd is in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinstellingen.75
Lage SES
Overheidsbeleidsbeleid Patstelling
Negatieve beïnvloeding
Criminaliteit
75
Beperkte beïnvloeding
Onderwijs
Zorg
I. Yerden 'Schaamte en strategisch handelen’ 2010
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
26
4. Empirische verkenningen van de invloed van een lage SES op de domeinen criminaliteit, zorg en onderwijs Wat ik in dit hoofdstuk probeer te doen, is het aanbrengen van empirische precisie. Uit de literatuur kan abstract duidelijk worden wat de relatie is tussen een lage SES en de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. De vraag is: doet zich dat ook voor in de achterstandswijken in Rotterdam en wat is te leren vanuit empirisch onderzoek? Ik doe empirisch onderzoek naar twee doelgroepen namelijk moeders met jonge kinderen en criminele jongeren. Van een abstracte werkelijkheid naar echte gezinnen en echte jongeren. Vanuit de onderzoeken naar hoe de invloed van het overheidsbeleid feitelijk uitpakt, is de praktijk doorgronden. Daarbij wordt de tragiek zichtbaar, die schuil gaat achter de goede bedoelingen van de overheid. De beschreven casussen zijn onderdeel van- en ook representatief voor de praktijken die naar voren komen uit twee grotere veldonderzoeken: ‘Evaluatie 133 gezinnen armoedebestrijding Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam’ en ‘Evaluatie Jeugdinterventieteam Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam’ (bijlage 4 en 5). Alle gezinnen en jongeren, uit die onderzoeken, wonen in verschillende achterstandswijken in Rotterdam Zuid. Vaak is er sprake van ‘gebroken’ gezinnen. Bijna alle gezinnen kampen met een lage SES. Gezinnen en jongeren kampen vaak met schulden, waardoor hun te besteden inkomen verder daalt. Ook is er opvallend vaak sprake van huiselijk geweld. In de gezinnen en bij jongeren is er vaak hoge stress vanwege de situatie waarin de gezinnen verkeren. De relatie met de overheid en de hulpverlening is vaak ernstig verstoord.
4.1 Empirische verkenning moeder en kind Casus 1: Gezin vader, één jongen 13 jaar en drie meisjes 3, 4 en 15 jaar: Het gezin heeft een lage SES en woont in een kleine eengezinswoning in een achterstandswijk in Rotterdam Zuid. Moeder is tijdens een vakantie in de Dominicaanse Republiek aangehouden voor drugssmokkel. Er is nog geen vonnis uitgesproken over de moeder, maar waarschijnlijk krijgt ze minimaal 5 jaar gevangenisstraf. De vader heeft feitelijk nooit de vaderrol gespeeld en hij is niet in staat om een huishouden te runnen en kinderen op te voeden. Het wrange is dat de vader pas een half jaar terug is, in het gezin en wordt geconfronteerd met alle problemen, met de kinderen en de schulden van moeder. Hij is de natuurlijke vader van de oudste kinderen. Hij pakt zo goed en zo kwaad als het kan de zaak op, maar dat gaat niet goed. Er zijn forse schulden, er is onder andere een betalingsachterstand van 1100 euro bij de energiemaatschappij en die dreigen om de energievoorziening in de woning af te sluiten. Er is een regeling bij de energiemaatschappijen, dat in de Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
27
wintermaanden niet wordt afgesloten, maar doordat de moeder vastzit is er niet gereageerd op brieven en aanmaningen. Ook het waterleidingbedrijf dreigt met afsluiting vanwege schulden. Vader heeft een alleenstaande/inwonende uitkering van 640 euro per maand. Daarvan kan hij onmogelijk de huur en vaste lasten betalen. Het is veel te weinig om van te leven met vier kinderen en schulden betalen lukt al helemaal niet. Vader heeft veel moeite om alle 4 de kinderen te eten te geven. Hij heeft meestal niet meer dan 10 euro per week over, om eten van te kopen. Vader ontvangt geen toeslagen voor de huur, omdat moeder de officiële huurder is. Zij moet volgens de woningcorporatie eerst de huur opzeggen, voordat het huurcontract kan worden overgeschreven naar vader. De woningcorporatie had de huur in eerste instantie opgezegd en vader gesommeerd met de kinderen de woning te verlaten. Vader is buiten zijn schuld ontslagen, omdat zijn werkproject ophield. Zijn coach van het UWV, probeert om hem zo snel mogelijk toch weer aan een baan te helpen. Na een aantal maanden krijgt vader een uitkering op bijstandsniveau. Veel helpt dit niet want er zijn door moeder veel schulden gemaakt, en diverse schuldeisers dreigen met inbeslagname van o.a. de meubels. Vanwege de financiële problemen zijn de kinderen geen lid van een sport- of andere vereniging. Verder hebben ze geen vrienden en participeren ze ook niet in de buurt of met vrijwilligerswerk. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Moeder is aangehouden voor de smokkel van meer dan vijf kilo cocaïne. Haar wacht een lange straf in de Dominicaanse Republiek. De oudste zoon is aangehouden door de politie voor baldadigheid. Via bureau Halt heeft hij een aantal huiswerkopdrachten gehad. Risico voor de zoon is, dat hij het criminele pad opgaat als hij niet goed wordt begeleid en opgevoed. Onderwijs Financieel is het nu voor vader niet haalbaar om de jongste kinderen te laten overblijven op school. Regelmatig laat hij daarom zijn oudste dochter thuisblijven van school, als oppas voor de jongste kinderen, wanneer hij tijdelijk werk heeft via een uitzendbureau. Ook de zoon spijbelt regelmatig. De kans op crimineel gedrag stijgt aanzienlijk, nu hij zonder enig toezicht rondhangt in de achterstandswijk. Ook zijn er problemen met de leerplichtambtenaar. Vader moet nu voorkomen bij de kantonrechter vanwege het schoolverzuim van zijn zoon en dochter. Zorg Door de detentie van de moeder is er een gezinsvoogd van jeugdzorg in het gezin en er is een ‘Onder Toezicht Stelling’ (OTS), uitgesproken over alle kinderen. De gezinsvoogd biedt geen feitelijke hulp aan de vader, maar kijkt alleen of de situatie verbeterd. Als dat niet gebeurt, dan worden alle kinderen uit huis geplaatst. Vader wordt het af en toe allemaal teveel. Hij heeft voor de oudste kinderen een briefje neergelegd, waarin stond dat hij zelfmoord zou gaan plegen. Achteraf blijkt dat een schreeuw om hulp te zijn geweest en geen serieuze overweging, maar de kinderen waren wel geschrokken.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
28
Vanwege de grote schulden en andere problemen en vanwege het ontbreken van opvoedkundige kwaliteiten, wordt door Bureau Jeugdzorg besloten om de kinderen uit huis te plaatsen. De twee oudste kinderen gaan naar een tehuis en de twee jongste kinderen gaan naar een pleeggezin. Vooral de oudste dochter heeft hier veel moeite mee, omdat ze gescheiden wordt van haar kleine zusjes. Voor de kinderen zijn niet direct plaatsen beschikbaar, zodat ze eerst in een zogenaamde crisisplaats terecht komen. Niet te zeggen is hoelang die situatie gaat duren en dat is slecht, voor de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. Casus 2: gezin 1 moeder, 1 zoon 16 jaar, 3 dochters 9 jaar 12 en 14 jaar Het betreft een Turks gezin, waar de vader huiselijk geweld pleegde. Dit liep uiteindelijk uit op een scheiding. De vader is in het koophuis blijven wonen en de moeder is met de kinderen ‘gevlucht’ naar een woning, die op de nominatie staat gesloopt te worden. Allebei de woningen staan in een achterstandswijk. De vader heeft grote schulden veroorzaak o.a. bij een kredietmaatschappij van 40.000 euro en daarnaast zijn er nog 40 andere schuldeisers. De vader heeft voor de lening van 40.000 euro de handtekening van moeder vervalst, zodat zij nu voor de helft verantwoordelijk is voor deze schuld. Ook een deel van de andere schulden zijn door vader na de scheiding veroorzaakt. Moeder heeft een regeling bij de kredietbank Rotterdam en ze krijgt 400 euro leefgeld per maand. Een groot probleem is dat ze slecht Nederlands spreekt. Verder heeft zij zich de afgelopen jaren feitelijk alleen bezig gehouden met de opvoeding van de kinderen. Alle andere zaken werden door haar man gedaan. Ze weet nu niet hoe ze haar administratie bij moet houden en van welke voorzieningen ze gebruik kan maken. Een extra probleem is dat de vader nog steeds in het koophuis woont, terwijl dit feitelijk verkocht moet worden. Er zijn grote, betalingsachterstanden met de hypotheek. In het ‘sloophuis’ van de moeder zijn veel problemen met de elektriciteit, er zijn al twee waterkokers kapot gegaan en de TV doet raar. Volgens de woningcorporatie is de elektrische installatie gevaarlijk en moeder moet verhuizen naar weer een andere woning. Gevolg is dat moeder extra in de problemen is gekomen. De verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning kosten geld en de huur van de nieuwe woning is een stuk hoger. Via de Sociale Dienst krijgt mevrouw een verhuisvergoeding. Door de wisselingen van woning gaan er een aantal zaken fout bij de budgetteringsregeling van de Kredietbank. Zo wordt twee keer de huur en de energierekening betaald, waardoor moeder zonder inkomen zit. Het wordt teruggedraaid, maar moeder zit wel een maand zonder geld. Er blijven steeds zaken mis gaan tussen organisaties, waardoor moeder een aantal maanden later opnieuw geen inkomen heeft. Ook dit wordt rechtgetrokken. Een probleem bij de betwiste schuld van 40.000 euro is, dat die niet kan worden meegenomen in de schuldsaneringsregeling van de Kredietbank. Als dat wel wordt gedaan, erkend moeder feitelijk de schuld. Een probleem is wel dat als de schuld
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
29
haar achteraf door de rechter toch in de schoenen wordt geschoven, de schuldsaneringsregeling vervalt, omdat er dan een nieuwe schuld wordt gemaakt. Een ander probleem is haar schoonfamilie. Ze is bang voor hen en durft geen aangifte te doen. Ook is ze door de kinderen voor het blok gezet. Als zij de aangifte wegens fraude doorzet en hun vader krijgt straf, dan willen de kinderen niks meer met haar te maken hebben. Moeder weet nu niet meer wat ze moet doen en is daar heel emotioneel onder. Moeder doet geen aangifte. Een volgend probleem is dat ze bij de belastingdienst nog steeds als gehuwd bekend staat, terwijl ze al 3 jaar gescheiden is. Dit heeft mogelijke gevolgen voor haar inkomen. De participatiegraad van het gezin is laag, de kinderen zijn geen lid van een (sport)vereniging en er komen geen vriendjes over de vloer. Moeder doet nog helemaal niets aan sociale participatie. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Door het huiselijke geweld van de vader, heeft de moeder psychische trauma’s opgelopen. Dit geldt waarschijnlijk ook voor de kinderen. Ook heeft de fraude die de vader heeft gepleegd met de lening, grote consequenties, o.a. een slechte financiële situatie en veel onzekerheid. Moeder durft geen aangifte te doen vanwege het veiligheidsrisico dat ze loopt, door haar man en schoonfamilie. De vader heeft het gezin in het verleden ook ernstig bedreigd en geweld gebruikt. Onderwijs Een probleem is dat de moeder nauwelijks Nederlands spreekt en de kinderen niet kan ondersteunen bij het onderwijs. Ook duurt het lang voordat moeder kan beginnen met de opleiding Nederlandse taal. Voor de oudste dochter geldt dat ze waarschijnlijk een te lage schoolkeuze heeft gemaakt, door de geringe ondersteuning en de ellende met verhuizen. Door het geweld en de gedwongen verhuizingen hebben de kinderen slechtere schoolresultaten. Zorg Moeder heeft nooit geleerd om zelfstandig te functioneren, omdat haar man ‘alles’ regelde. Moeder heeft geen huisarts en geen tandarts. Toen zij in Turkije woonde is bij haar borstkanker geconstateerd. Moeder is in Nederland verschillende keren voor controle naar het ziekenhuis geweest. Toen weer een knobbeltje werd geconstateerd is ze geopereerd. Door de schulden, de verhuizingen, de lichamelijke problemen en de problemen met schoonfamilie en de kinderen heeft moeder nu ook psychische problemen gekregen. Ze heeft grote moeite om dingen te ondernemen en ze is vaak depressief. Ook heeft ze veel last van stemmingswisselingen. Haar schildklier werkt niet goed en ze moet daarvoor medicijnen nemen en regelmatig eten. Vanwege haar depressiviteit heeft ze al een tijdje geen medicijnen ingenomen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
30
Casus 3: Moeder vijf maanden zwanger 4 kinderen een zoon van 10 jaar en drie dochters van respectievelijk 3, 14 en 16 jaar. Moeder is naar Nederland gekomen met haar zoon en haar dochter van drie jaar. Haar twee dochters zijn op Curaçao gebleven bij familie. Ze had een relatie met de vader van haar driejarige dochtertje. Ze heeft ongeveer een jaar bij hem gewoond in Rotterdam en toen moest ze met haar kinderen vluchten vanwege huiselijk geweld, waarbij ook haar zoon betrokken was als slachtoffer. Een extra probleem is dat ze nauwelijks Nederlands spreekt en verstaat. Moeder ontvangt een uitkering via de Sociale Dienst van 520 euro per maand. In de eerste periode bedroeg de uitkering 300 euro per maand. Moeder woont nu al vijf maanden met haar kinderen in een nachtopvang van het Leger des Heils. De opvang staat in een achterstandswijk. Er is nauwelijks privacy. Moeder heeft een heel klein kamertje waar je eigenlijk alleen maar kan slapen. Verder is er een kantine en een soort dagverblijf. Haar zoon heeft grote moeite met de strenge regels in de opvang. Ook zijn er teveel moeders die allemaal in negatieve omstandigheden verkeren, dat is een slechte situatie voor een jongen van tien jaar. De betreffende opvang is een zogenaamde crisisopvang waar je maximaal zes maanden mag verblijven, daarna ben je verplicht om door te stromen naar een andere opvang. Aan moeder is een opvang in Gouda aangeboden, waar ze de komende tijd kan verblijven nu ze ruim zes maanden zwanger is. Moeder wil niet naar deze opvang toe omdat ze daarover negatieve verhalen heeft gehoord. Een tweede reden is dat ze alleen in Rotterdam contacten heeft opgebouwd en in Rotterdam zitten haar kinderen op school en op de peuterspeelzaal. Omdat moeder niet naar Gouda wil en zonder toestemming bij de opvang is weggegaan, is het traject bij het Leger des Heils per direct gestopt. Sowieso had moeder niet veel langer in die opvang kunnen blijven, omdat ze daar, na zeven maanden zwangerschap weg zou moeten. Moeder had zonder toestemming een weekend met haar kinderen bij een vriendin gelogeerd en mocht daarna niet meer terug naar de crisisopvang. Ze kan bij die vriendin ook niet lang blijven. Door het Leger des Heils is een melding bij het ‘Algemeen meldpunt kindermishandeling’ (AMK melding) gedaan, omdat moeder nu officieel nergens staat ingeschreven en volgens de registratiesystemen zwervende is met haar kinderen. Moeder heeft gemeld aan de Sociale Dienst en aan het Leger des Heils dat ze nu tijdelijk op het adres van de vriendin verblijft. Er zijn vijftien hulporganisaties al enige maanden zonder resultaat bezig, om regulier onderdak te vinden voor het gezin. Moeder staat, nu reguliere huisvesting niet lukt, op de wachtlijst voor een andere opvang van het Leger des Heils. De Sociale Dienst wil de uitkering van moeder stopzetten. Zij heeft zich niet aan de regels van de opvang gehouden en heeft nu geen vast adres. Moeder moet zich persoonlijk komen melden bij de medewerker van de Sociale Dienst, als ze dat niet doet wordt haar uitkering stopgezet. De medewerker van de Sociale Dienst zegt tijdens het gesprek, dat ze vindt dat moeder vanaf het begin onverantwoord heeft gehandeld, door bij de vader van haar kind te gaan wonen in Nederland. Ook vindt ze dat moeder aangifte had moeten doen van huiselijk
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
31
geweld. Als laatste vindt ze dat moeder haar zoon niet goed opvoed. Later moet moeder een zogenaamd rechtmatigheidsformulier invullen. Als moeder het formulier inlevert op de verkeerde locatie van de Sociale Dienst, wordt haar uitkering stopgezet, omdat de medewerker vindt dat moeder zich niet aan de regels houdt. Standpunt van de Sociale Dienst is dat moeder hier eigenlijk niet thuis hoorde, omdat ze naar Nederland kwam vanwege ‘economische redenen’. Moeder heeft door het stopzetten van de uitkering een aantal schulden opgebouwd, onder andere bij de zorgverzekering, bij de peuterspeelzaal en bij vriendinnen van ongeveer 1500 euro. Omdat de Sociale Dienst niet meewerkt, moet moeder de peuterspeelzaal zelf betalen. Het lukt moeder om een woning te vinden en ze laat zich inschrijven op dat adres. Ze meldt dit direct bij de Sociale Dienst. De medewerker staat erop, dat moeder zelf met het inschrijvingsbewijs en het huurcontract langskomt bij de locatie van de Sociale Dienst in het centrum van Rotterdam, waar moeder in het geheel de weg niet weet. Tot die tijd blijft de uitkering geblokkeerd. Dit geeft natuurlijk grote problemen met betrekking tot huurbetaling en de borg voor het huurcontract. Verder legt de medewerker van de Sociale Dienst aan moeder een zogenaamde maatregel op, omdat moeder zich niet heeft gehouden aan de inlichtingenplicht. Voor straf wordt een bepaald percentage van haar uitkering ingehouden. De medewerker wil geen voorschot geven voor de huur en de borg. Ze vindt dat moeder zelf geld had moeten reserveren van haar uitkering. Moeder moet verder aantonen dat ze langer dan 6 maanden in Nederland is, anders heeft ze geen recht op kinderbijslag. Om de grootste financiële problemen te overbruggen krijgt moeder een pakket van de voedselbank en zogenaamde ‘piekfijnbonnen’, waarmee tweedehands meubeltjes kunnen worden gekocht. Moeder krijgt de eerste maand in haar nieuwe woning, een uitkering van slechts 520 euro, omdat ze nog als dakloze staat geregistreerd. Wel heeft moeder na tussenkomst van een wethouder en een directeur van de Sociale Dienst een verhuisvergoeding gekregen. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Moeder en zoon zijn slachtoffer van huiselijk geweld. Zij mocht zich van haar relatie ook niet inschrijven op zijn woonadres, zodat ze later niet kon aantonen hoe lang ze al in Nederland was. Haar zoon van tien nam het voor haar op tijdens de ruzies en werd vervolgens ook in elkaar geslagen door haar relatie. Vanwege taalproblemen en gebrekkige hulpverlening is er geen aangifte gedaan. Onderwijs Met haar zoon ging het, vanwege het geweld en de problemen in de crisisopvang een periode niet goed op school, ook heeft hij nog moeite met Nederlands. Haar dochtertje is vanwege alle problemen een tijdje niet naar de peuterspeelzaal geweest. Voor haar taalontwikkeling is wel nodig, dat ze voorschoolse educatie krijgt. Moeder kan de kinderen niet ondersteunen bij het onderwijs, omdat ze zelf geen Nederlands spreekt.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
32
Zorg Het gezin heeft een groot beroep gedaan op de zorg. Het gezin heeft o.a. vijf maanden in de crisisopvang gewoond. Veel hulpverleners hebben zich met het gezin bemoeid, zonder veel resultaat. Doordat de zorg niet gericht is op eigen kracht en zelfstandigheid, blijven mensen onnodig lang in de zorg, met hoge kosten tot gevolg. Ook maken allerlei, soms zelf verzonnen regeltjes het onnodig moeilijk voor mensen. Met betrekking tot het huiselijk geweld, zijn niet de juiste procedures gevolgd en zijn de moeder en haar zoon niet goed geholpen. Behalve dat een dader van huiselijk geweld weer een volgend slachtoffer kan maken, hebben de moeder en haar zoon mogelijk ook trauma’s opgelopen die nu onbehandeld blijven. Casus 4: Moeder en twee kinderen een meisje van 2 jaar en een jongen van 5 jaar Moeder heeft een scheiding achter de rug van een man die huiselijk geweld pleegde. Ze is later met haar twee kinderen ingetrokken bij een nieuwe vriend en heeft met hem een samenlevingscontract afgesloten. Deze vriend heeft een koopwoning. Doordat hij zijn baan is kwijtgeraakt, kan hij de woning niet meer betalen. Er is nu 5 maanden achterstand op de hypotheek. Er is geen uitstel meer mogelijk, omdat er ook geen uitzicht is op extra inkomsten en de woning wordt geveild. De woning brengt erg weinig op en er zijn ook andere schulden, zodat ze beiden blijven zitten met een schuld van ongeveer 80.000 euro. De vriend heeft de woning veel te duur gekocht. Volgens het toenmalige taxatierapport was de woning veel meer waard. Nu de woning opnieuw getaxeerd werd voor de veilig kwam het bedrag 60.000 euro lager uit. Er is bijzondere bijstand aangevraagd bij de Sociale Dienst. Met het invullen en inleveren van de formulieren gaat het nodige fout. Ook is er een zogenaamde overbruggingsuitkering en woonkostentoeslag aangevraagd. Voor de schuld van 80.000 euro wordt een regeling aangevraagd bij de schuldhulpverlening. Het duurt erg lang voordat de Kredietbank aan de slag gaat, terwijl het toch om een redelijk eenvoudige casus gaat van één grote schuldeiser en maar een paar kleinere. Pas na vijf maanden zijn alle stukken in orde. Een bijkomend probleem is dat moeder en haar vriend erg slordig zijn en er veel stukken (tijdelijk) kwijtraken. Tijdens het proces naar schuldhulpverlening wil de vriend meerdere keren afhaken. Hij wil met drugshandel genoeg geld bij elkaar halen, om de schulden af te betalen. Het gezin leeft, naast familiecontacten, vrij geïsoleerd. Ze zijn geen lid van een vereniging.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
33
Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit De zaak met het huiselijke geweld is niet goed behandeld. Er is geen aangifte gedaan en moeder had wel veel letsel. De vriend is bij de aankoop van de woning waarschijnlijk opgelicht door de makelaar en taxateur. De woning was bij de taxatie voor de gedwongen verkoop aanmerkelijk minder waard. Op grond van de ‘valse’ taxatie is dus een veel te hoge hypotheek verstrekt, met de grote schuld als gevolg. Verder is er een behoorlijk risico, dat de vriend ‘opnieuw’ in de drugshandel gaat, als hij geen manier vindt om de schulden af te lossen. Dit zou voor de moeder en kinderen grote gevolgen hebben. Scholing: Moeder krijgt geen studiefinanciering meer. Het duurt lang voordat ze via de Sociale Dienst een leertraject kan volgen, dat aansluit op haar MBO-opleiding. Mogelijk kan ze via het leertraject ook een baan krijgen. Haar zoon heeft vanwege het huiselijk geweld en de hoge stress in het gezin, een slechte start gemaakt in het basisonderwijs. Zorg: Het gezin heeft geen tandarts, haar zoontje heeft kiespijn en moet naar de tandarts. De hulpverlening aan de moeder voor het huiselijke geweld is niet goed op gang gekomen. Ze heeft zich wel bij de hulpverlening en zelfs in het ziekenhuis gemeld. Nu heeft ze vaak last van zware hoofdpijnaanvallen en black-outs. Dat komt door de zware mishandelingen door haar ex-man. Hij heeft haar vaak hard op haar hoofd geslagen, waardoor na weer een geweldsuitbarsting haar gezicht voor de helft gevoelloos is geworden. Waarschijnlijk door alle stress wordt dit de laatste tijd erger. Hierdoor voelt de moeder zich vaak erg down en depressief. Ze is wel eens bij een dokter geweest en die verwees haar naar het ziekenhuis voor foto’s, maar dat durft ze niet te doen. Ze is bang dat ze black-outs krijgt, als ze alleen met de kinderen is en dat er daardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
34
Casus 5: Moeder twee dochters van 10 en 14 jaar en twee zoons van 3 en 6 jaar Moeder heeft het erg moeilijk met het verlies van haar man. Haar man is tijdens een vakantie in Curaçao overleden. Moeder zou naar Curaçao gaan, voor de begrafenis, maar dit kon niet doorgegaan. Haar schoonmoeder had plotseling besloten om de begrafenis eerder te doen, waardoor zij niet in staat was om te komen. Hierdoor was zij erg aangeslagen. De relatie met haar schoonouders is niet goed. Mevrouw heeft eerst tien jaar in Rotterdam gewoond, maar woonde de laatste vijf jaar in Den Haag. Zij wil absoluut niet meer terug naar Den Haag, omdat die stad en de woning teveel herinneringen bij haar oproepen. Zij wil een woning in Rotterdam, zodat zij het verlies van haar man kan verwerken. Ook de kinderen zijn erg verdrietig over het verlies van hun vader. Vooral de oudste dochter mist haar vader erg. Zij gaat al maanden niet naar school, terwijl ze wel leerplichtig is. In Rotterdam hebben de kinderen nog geen school. Moeder woont met kinderen bij oma in huis. Er heerst daar een treurige sfeer. De financiën zijn niet op orde. Moeder heeft sinds het overlijden van haar man geen inkomen en raakt daardoor steeds dieper in de schulden. Ze kan haar maandelijkse rekeningen niet betalen. Zij heeft nog steeds de woning in Den Haag waarvoor ze de huur moet betalen. Zij heeft nu twee maanden huurachterstand. Ze kan zich niet uitschrijven uit Den Haag, omdat je verplicht bent om een adres te hebben. Inschrijven bij haar moeder in Rotterdam kan niet, omdat die woning te klein is. Moeder wil absoluut niet terug en als ze zich nu uitschrijft in Den Haag is ze in feite dakloos. Een postadres is een optie, maar dat betekent dat ze niet in aanmerking komt voor de Rotterdamse voorzieningen. Het is noodzakelijk dat moeder een uitkering krijgt, zodat ze zelf woonruimte kan zoeken in Rotterdam. Deze uitkering moet aangevraagd worden in Den Haag. Moeder heeft altijd gewerkt maar kon dit niet meer aan, omdat haar man een tumor had en zij thuis voor hem wilde zorgen. Nu wil ze voorlopig nog niet werken, eerst wil ze alles een beetje op orde hebben en daarna is ze van plan om weer te gaan werken. Na enige maanden kan moeder tijdelijk goedkoop een woning huren in Rotterdam. Zij ontvangt nog steeds geen uitkering waardoor zij niks kan betalen. De huurschuld in Den Haag is opgelopen tot 1600 euro. Moeder komt met de kinderen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering, maar daar heeft ze de overlijdensakte van haar man voor nodig. Haar schoonmoeder wil haar hierbij niet helpen, maar haar broer in Curaçao gaat haar proberen te helpen. Zodra de overlijdensakte binnen is, kan zij de nabestaandenuitkering aanvragen. Moeder heeft dan geen bijstandsuitkering nodig en kan dan haar woning in Den Haag opzeggen. In de tussen liggende periode kan moeder bij de Sociale Dienst in Rotterdam een uitkering aanvragen, voor dak/thuislozen, zodat er in ieder geval een inkomen is. Moeder ontvangt al haar post nog steeds op het oude adres. Moeder is naar Den Haag gegaan om de post op te halen, het bezoek viel haar zwaar. Ze werd erg emotioneel, omdat de woning herinneringen bij haar oproept van haar man. Het beleid houdt geen rekening met emoties. Hierdoor zijn er veel zaken die mensen beperken in hun functioneren. Geen inkomen, geen
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
35
huisvesting en geen school, omdat je vanwege die emoties, in een andere stad wil wonen, waar je wel kan functioneren. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Geen relatie Onderwijs De oudste dochter is depressief door het overlijden van haar vader en gaat al maanden niet naar school. De andere kinderen hebben geen school in Rotterdam. Pas na maanden is één en ander geregeld en kunnen de kinderen, ook de oudste, weer naar school. De jongste gaat naar de peuterspeelzaal. Zorg Moeder heeft haar man, tijdens zijn (terminale) ziekte, verzorgd en heeft daarvoor haar baan opgezegd. Haar man wilde nog één keer naar Curaçao en is daar toen, toch nog onverwacht overleden. Moeder en de kinderen konden niet bij de begrafenis zijn, omdat ze in onmin leeft met haar schoonmoeder. Financieel en administratief kon het overlijden ook niet worden afgehandeld. Moeder wilde naar een andere stad en dat is een probleem tussen steden vanwege de eigen budgetten. Daardoor hadden moeder en de kinderen geen recht op hulp in Rotterdam. Ook hadden ze geen recht op inkomen of op een woning.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
36
4.2 Voorlopige analyse Moeder en kind Vanuit het veldonderzoek en vanuit de representatieve casussen ontstaat een rijker beeld, dan op basis van abstract omschreven wetenschappelijk onderzoek naar voren komt. Verhalen over echte gezinnen, over moeders en kinderen van vlees en bloed, laten zien hoe de praktijk van het beleid er uit ziet, maar ook hoe goede bedoelingen uitwerken in situaties die zich vooraf niet allemaal in die scherpte laten uitdenken of voorzien. Wat kunnen we als overheid leren uit deze ellendespiraal, waar het beleid tragisch misloopt, met alle consequenties van dien en wat zie ik zelf, vanuit mijn eigen ervaring; Alle gezinnen zijn gebroken gezinnen, wonen in een achterstandswijk en hebben een lage SES. Huiselijk geweld komt vaak voor en heeft een grote impact. Het beleid en de zorg rondom slachtoffers van huiselijk geweld lijkt te falen. In alle casussen is het overheidsbeleid versnipperd en weinig doelmatig. Of je hulp krijgt, lijkt sterk afhankelijk te zijn van de vaardigheden en motivatie van de moeders. Er lijken met betrekking tot overheidsbeleid weinig logische verbanden te bestaan tussen de domeinen criminaliteit, onderwijs, zorg en andere domeinen. Terwijl vanuit de positie van de gezinnen die domeinen juist sterk verbonden zijn en elkaar sterk negatief beïnvloeden. Zo lijkt er vanuit het domein onderwijs weinig aandacht te zijn voor kinderen, die door huiselijk geweld of andere oorzaken in de problemen komen. Ook lijken er vanuit het gevoerde beleid geen duidelijke doelen te worden gesteld, van wat men wil bereiken, zowel op individueel, als op maatschappelijk niveau. Ook blijkt dat het beleid te weinig specifiek gericht is op het bereiken van deze doelgroepen. Daardoor kunnen deze groepen ‘buiten beeld’ blijven en onvoldoende profiteren van een groot deel van de voorzieningen. Gevolg is dat mensen onnodig lang buitenspel staan en de ellende onnodig lang duurt, met veel schade voor betrokkenen, in het bijzonder de kinderen. Als er al beleid gevoerd wordt blijkt dit ‘uitsluitingsbeleid’ te zijn. Men is te kort in Rotterdam, of men komt vanuit de Antillen, of vanuit een andere stad en dan heeft men geen recht op bepaalde voorzieningen. 4.2.1 Invloed van een lage SES op de domeinen Criminaliteit Moeders en kinderen zijn vaak slachtoffer van huiselijk geweld. Ook zijn ze kwetsbaar voor andere vormen van criminaliteit, die in de relatiesfeer worden gepleegd. Opvallend is, dat op een enkele uitzondering na, moeders zelf niet crimineel zijn. Onderwijs In het onderwijs is vaker sprake van spijbelen en slechte schoolresultaten. Veel van de kinderen hebben problemen en dat zorgt voor slechte leerprestaties van hele klassen. Ook wisselen kinderen, onder andere door (gedwongen) verhuizingen, vaak van school met negatieve effecten voor de eigen leerprestaties. In teveel gevallen krijgen de kinderen geen Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
37
ondersteuning bij het onderwijs vanuit de thuissituatie. Te verwachten is, dat de gevolgen van de situaties voor de kinderen nog langer na-ijlen, waardoor ze uiteindelijk een te laag niveau halen. Zorg Veel moeders en kinderen hebben hulpverlening nodig om hun problemen op te kunnen lossen. Doordat de hulp versnippert en onvolledig wordt geboden, zijn er minimale effecten. Het beroep op de zorg blijft, omdat de problemen niet of slechts voor een klein deel worden opgelost. Er ontstaan ook steeds nieuwe problemen, omdat aan deze groep burgers niet wordt geleerd hoe ze moeten functioneren en hoe ze problemen kunnen voorkomen en oplossen. Gevolg van de hele situatie is, dat deze groep een zeer groot beslag op de zorg legt, wat hoge kosten met zich mee brengt. Ook is er vanwege de inadequate hulpverlening het risico van blijvende schade voor moeders en kinderen. 4.2.2 Relaties tussen de domeinen Vanuit het veldonderzoek en vanuit de representatieve casussen blijkt dat er meerdere, vooral elkaar negatief versterkende relaties zijn tussen de domeinen. Als de zorg rondom een gezin faalt, dan ontstaan er ook problemen in het onderwijs. Als slachtoffers van crimineel gedrag, zoals huiselijk geweld niet adequaat worden bijgestaan, ontstaan extra problemen bij het domein zorg. Ook als het onderwijs faalt wordt een extra beroep gedaan op de zorg. Zo zijn er veel negatieve verbindingen te ontdekken tussen de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. 4.2.3 Patstelling Vanuit het veldonderzoek en vanuit de representatieve casussen wordt inzichtelijk dat er sprake is van een patstelling tussen deze burgers en de overheid. De patstelling komt naar voren in de verkokerde aanpakken en de kennelijke onmacht van de overheid, om gezinnen te beschermen en ouders te ondersteunen bij het oplossen van problemen. Er zijn tussen deze burgers en de overheid zeer veel conflicten en misverstanden, die het bestaan van de ‘patstelling’ bevestigen. De wijze waarop de overheid deze burgers in een aantal situaties bejegend is onjuist en versterkt de problemen. Illustratief hiervoor is de wijze waarop veel Sociale Diensten hun spreekkamers inrichten. Met twee ingangen, vluchtwegen voor het personeel en een brede tafel met een hoge glasplaat in het midden, waar je niet om heen kunt lopen. De boodschap aan burgers is daarmee dat ze agressief en potentieel gevaarlijk zijn. De ruimte nodigt niet uit tot een goed gesprek over werk of het oplossen van problemen. Gelukkig breekt men in Rotterdam deze spreekkamers af.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
38
4.3 Empirische verkenning criminele jongeren Casus 1 Kees jongen 18 jaar Kees woont met zijn ouders, broers en zusje in een flatje in een achterstandswijk in Rotterdam Zuid. Kees deelt al op jonge leeftijd zijn slaapkamer met twee jongere broers. Thuis botst het tussen Kees en zijn ouders. Ook staan er nog diverse dagvaardingen, vanwege misdrijven open. Kees zal dus waarschijnlijk nog een gevangenisstraf moeten uitzitten. Al op heel jonge leeftijd komt Kees voortdurend met politie en justitie in aanraking, vooral vanwege vermogensdelicten, vernieling en geweld. Ook gebruikt hij al op jonge leeftijd drugs. Kees is toen hij klein was, erg verwend door zijn ouders en opa en oma, omdat hij het eerste (klein)kind was. Normen, waarden en grenzen zijn tijdens de opvoeding onvoldoende gesteld. Andere factoren die eraan hebben bijgedragen, dat Kees het criminele pad opgegaan is, zijn (criminele) vriendjes, een slechte buurt, middelengebruik, een laag IQ, een labiele gesteldheid en psychische problemen waar hij nooit voor behandeld is. Al op jonge leeftijd (13 jaar) zit Kees een straf uit in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Hij ervaart de detentie als zeer traumatisch. Zijn psychische problemen verergeren waarschijnlijk door de detentie. Kees heeft twee ‘gezichten’, de ene kant die graag alles wil doen voor een goede toekomst, sociaal wenselijk gedrag vertoont en absoluut niet meer met justitie in aanraking wil komen en de andere kant die opstandig is, niet wil meewerken, depressief en agressief is. Deze plotselinge stemmingswisselingen duiden op een psychisch trauma. Als het Kees even tegenzit, wordt hij depressief of agressief. Het risico dat Kees recidiveert, is zeer hoog, dat is vanuit het verleden gebleken. School en werk mislukken steeds, omdat hij zich niet aan afspraken kan houden. Gezien de psychische gesteldheid van Kees, is het zeer onwaarschijnlijk, dat hij zelf in staat is om zaken te regelen en uit de criminaliteit te blijven. Door zijn asociale en agressieve gedrag zijn steeds minder mensen bereid om hem te helpen. Kees is ook niet meer welkom bij zijn ouders, vanwege dat gedrag. Verder heeft hij geen werk en geen inkomen. Zijn stagevergoeding via het Jongerenloket is beëindigd. Kees doet niet aan sport, heeft geen hobby’s en geen vrienden, wel trekt Kees op met jongens uit achterstandswijk waarin hij woont. Vanwege zijn lage IQ en psychische problemen, heeft Kees intensieve begeleiding nodig om een dag- /nachtritme te krijgen. Als Kees niet (verplicht) wordt behandeld, dan loopt het fout met hem af. Hij is vanwege een slecht ontwikkeld geweten, zijn lage IQ, zijn beïnvloedbaarheid en zijn agressie een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Er is een groot risico, dat hij steeds dieper in het criminele circuit terecht komt, waar jongens zoals hij welkom zijn. Kees is vanwege een ‘oude zaak’ veroordeeld, voor een onvoorwaardelijke straf voor de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechter legt de intensieve begeleiding op als voorwaarde. Houdt Kees zich niet aan de afspraken, dan zal de Officier van Justitie de twee maanden gevangenisstraf ten uitvoer leggen. Omdat Kees zoals verwacht zich niet aan de afspraken houdt, wordt een zogenaamde ‘Rechterlijke Maatregel’ opgelegd. Kees wordt gedwongen opgenomen in Delta Psychiatrisch Centrum. De verwachting is Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
39
dat hij daar minimaal een half jaar behandeld zal moeten worden en mogelijk langer. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Kees pleegt vanaf jonge leeftijd voortdurend misdrijven, daarmee heeft hij een grote negatieve impact op de maatschappij en op zijn slachtoffers. Ook gebruikt hij steeds meer geweld. Door zijn lage IQ en psychische stoornis is hij onberekenbaar en het kan in de toekomst wel eens slecht aflopen met één van zijn slachtoffers. Verder legt hij door de voortdurende recidive, een groot beslag op het domein criminaliteit. Onderwijs Kees gaat niet naar school en hij heeft ook geen diploma en geen startkwalificatie. Het onderwijs is voor hem niet doelmatig geweest. Ook tijdens de basisschoolperiode heeft hij veel problemen veroorzaakt, voor zichzelf, maar ook voor zijn medeleerlingen. Zorg Kees is dakloos en hij heeft geen inkomen. Verder is psychische hulpverlening noodzakelijk om zijn agressie en depressieve buien onder controle te krijgen. Hij gebruikt ook drugs, vooral softdrugs. Ook heeft hij regelmatig lichamelijke klachten, vooral buikpijn, vermoedelijk veroorzaakt door stress. Feitelijk heeft het in zijn jeugd aan goede zorg en goede behandeling ontbroken, met alle gevolgen van dien.
Casus 2 John jongen 15 jaar John is 15 jaar en woont thuis bij zijn moeder, de vriend van zijn moeder en zijn twee broertjes van 3 en 13 jaar oud. Zijn oudste broer Rafael woont sinds kort niet meer thuis, John heeft ruzie met Rafael en zij praten sinds de zomer van 2008 niet meer tegen elkaar. Hij woont in een keurig huis op een mooie plek in Rotterdam en John komt op financieel en materieel gebied niets tekort. Hij heeft een cluster-4 indicatie76 en volgt op dit moment geen schoolopleiding. Hij is sportief en voetbalt graag. Doordat hij zich niet aan afspraken kan houden en zich soms agressief gedraagt, is hij geroyeerd als lid van een voetbalvereniging. John wil een diploma en een baan, het liefst wil hij leren en werken tegelijk. Hij begrijpt dat hij eerst moet leren, om zich aan afspraken te houden en dat hij andere (sociale) vaardigheden onder de knie moet krijgen. Zijn criminele gedrag wordt waarschijnlijk mede veroorzaakt door een laag IQ, geen geschikt basisonderwijs (te hoog niveau), gebrekkige opvoeding, gebrekkig ontwikkelde persoonlijke vaardigheden, 76
Scholen voor kinderen met ernstige problemen in het gedrag, met ontwikkelingsproblemen en/of psychiatrische problemen. ZMOK, Pedologische Instituten (PI), LZK met psychiatrische problematiek.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
40
agressie, niet onderkende psychische problemen en een slechte verhouding met zijn vader en oudste broer. Zijn broers hebben wel een goed contact met hun vader, waardoor John zich steeds achtergesteld voelde en opstandig gedrag is gaan vertonen. Na een scheiding beschermt John zijn moeder zoveel hij kan. Hij voelt zich hier verantwoordelijk voor. John is zeer loyaal naar familie en vrienden. Hij komt regelmatig in de problemen als hij het op straat voor zijn vrienden opneemt. Door zijn onzekerheid, lage IQ en gebrekkig ontwikkelde vaardigheden is hij erg beïnvloedbaar. John heeft een fors postuur en hij is bijna 2 meter lang. Hij heeft op diverse scholen gezeten, maar dit ging steeds mis. Bij de meeste opleidingen is hij vanwege zijn gedrag en het niet nakomen van afspraken weggestuurd. Naar één school kan hij niet meer heengaan, omdat de buurt waarin die school staat onveilig is. Hij heeft ruzie met een groep jongens uit die buurt en bij één van de vechtpartijen, met deze groep jongens, is hij door een steekwond met een mes levensbedreigend gewond geraakt. Hij heeft zelfs enige dagen op de intensive care van een ziekenhuis gelegen. Door zijn schoolverzuim, heeft hij geen zinvolle dagbesteding. Hij hangt de hele dag buiten rond. Hij heeft een prominente positie in een jeugdbende, waarmee hij delicten pleegt en overlast geeft. De straatbende wordt door de politie verdacht van het plegen van (gewapende) overvallen. De invloed van de vrienden (jeugdbende) is zo groot, dat John zich niet gemakkelijk aan criminele activiteiten zal kunnen ontrekken. Het criminele gedrag van John uit zich verder door vechtpartijen, steekpartijen, vernieling, diefstal en heling. Ook thuis gedraagt hij zich slecht, door vechtpartijen met zijn broer en opstandige gedrag tegen zijn moeder. Recentelijk is hij thuis gearresteerd door een arrestatieteam van de politie. Hij wordt verdacht van een gewapende overval met zijn ‘vrienden’ op een winkelier. Het vooruitzicht is dat John voorlopig in jeugddetentie zit. Daarnaast heeft hij nog een eerder opgelegde voorwaardelijk straf openstaan, van acht maanden en hij moet nog voorkomen wegens schoolverzuim. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Doordat hij een prominente rol heeft in een jeugdbende, loopt hij gevaar door de vele vechtpartijen met andere groepen. Vanwege zijn forse postuur, zijn loyaliteit naar zijn vrienden en zijn agressie komt hij regelmatig in de problemen. Verder is hij samen met de jeugdbende een gevaar voor de samenleving, door het vele geweld, de vechtpartijen en de overvallen die hij pleegt. Onderwijs John moet naar school volgens de leerplichtwet, verder heeft hij geen diploma en geen startkwalificatie. Vanwege zijn lage IQ en gedrag heeft John een speciaal scholingstraject nodig en daar is geen plaats. Ook tijdens de basisschoolperiode, was John een moeilijke leerling. Hij had eigenlijk speciaal onderwijs moeten volgen. Door zijn lage IQ had hij veel aandacht nodig en hij verstoorde door zijn gedrag regelmatig de lessen. In de periode die hij in het voortgezet onderwijs heeft doorgebracht, vertoonde hij het
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
41
zelfde gedrag als op de basisschool, met als dieptepunt de steekpartij waarbij hij levensgevaarlijk gewond raakte. Zorg John heeft een laag IQ (70-80), daarom heeft hij een cluster-4 indicatie. Ook heeft hij psychische problemen. Hij heeft daarvoor hulp en behandeling nodig. Wat extra wrang is, dat zijn moeder enige jaren geleden het probleem wel aan zag komen. Zij heeft John aangemeld bij jeugdzorg. Sindsdien zijn een tiental stichtingen en organisaties bezig geweest met John en het gezin, zonder resultaat. Moeder zegt daarover: ‘Ik ben het vertrouwen kwijt in de hulpverlenende instanties. Ik heb mijn kind zelf aangemeld bij Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming, omdat ik zag dat hij de verkeerde kant op ging. Ik vroeg om hulp, maar ik heb dit nooit gekregen’. Wel is er een OTS uitgesproken over John (en zijn broertje). Het duurde, ondanks een uitdrukkelijke toezegging van de rechter, dat de gezinsvoogd binnen één week contact op zou nemen, uiteindelijk ruim twee maanden voordat de gezinsvoogd het eerste contact legde met het gezin. Maar er gaat meer mis, de medewerker van de jeugdreclassering gaat op vakantie precies op de dag dat John vrijkomt uit een eerdere detentie. Voor de terechtzitting, in verband met de overval, is door diverse instanties uitgebreid gerapporteerd aan de gezinsvoogd, van de Raad van de Kinderbescherming, over de problemen en de risico’s van John. Er werd door die instanties intensieve ‘gedwongen’ begeleiding geadviseerd, gezien het snelle afglijden van John. Later beek dat de kinderrechter in het geheel niet geïnformeerd was door de Raad van de Kinderbescherming. Het advies van de raad was slechts ambulante begeleiding. Daar de terechtzitting al geweest was, kon de rechter niets meer veranderen. Wel wordt nu alles op alles gezet om te komen tot een civielrechtelijke gedwongen behandeling, anders zijn de gevolgen niet te overzien. Casus 3: Wesley jongen 13 jaar Wesley is 13 jaar en de jongere broer van John. Hij woont thuis bij zijn moeder, de vriend van zijn moeder, een broer van 15 (John) en een broertje van 3 jaar oud. Wesley komt financieel en materieel niets tekort. Hij heeft op dit moment echter geen zinvolle dagbesteding. Hij heeft een havo/vmbo TL (theoretische leergang) niveau, maar gaat sinds februari niet naar school, omdat hij van school gestuurd is. Wesley houdt zich sinds kort bezig met criminele activiteiten. Hij heeft op drie verschillende middelbare scholen gezeten, maar dit ging keer op keer niet goed. Bij de eerste twee scholen moest hij weg wegens zijn onvoldoende prestaties, van zijn laatste school is hij weggestuurd, wegens bedreiging, beroving en afpersing van een groot aantal medeleerlingen. Het gedrag van Wesley blijkt behoorlijk ernstig te zijn. Er zouden zo’n 20 slachtoffers zijn, die geen aangifte durven te doen. Wesley zou vanuit huis (via internet) kinderen op school bedreigen. Moeder en Wesley ontkennen dit, maar moeder heeft wel de computer afgesloten voor Wesley. Ze vindt het niet goed, dat Wesley de hele dag achter de computer zit. Uit de diverse gesprekken met moeder blijkt dat Wesley bijna altijd alleen
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
42
thuis is. Moeder werkt vijf dagen per week en haar vriend ook. John, zijn broer, zit vast. Het jongere broertje van drie jaar is bij oma of op de crèche. De belangrijkste vraag is hoe voorkomen kan worden dat Wesley verder het criminele pad opgaat. Er zijn verschillende problemen, die opgelost moeten worden. Ten eerste moet Wesley zo snel mogelijk naar school. Ten tweede moet er een zinvolle vrijetijdsbesteding geregeld worden, zodat Wesley zich niet snel zal vervelen. Er is namelijk een groot risico, dat hij zich zal aansluiten bij de straatbende van zijn broer John. Wesley beoefent geen sport en hij heeft geen hobby. Hij is altijd thuis en zit vaak achter de computer. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Toen zijn broer John nog niet vast zat, kwamen de ‘vrienden’ vanuit de straatbende dagelijks bij hun in huis. Ook nu is het vermoeden dat de ‘vrienden’, die niet samen met John zijn opgepakt voor de overval, nog steeds over de vloer komen. Het gaat om gevaarlijke criminele jongens die bekend zijn bij politie en justitie. In het gezelschap van deze jongens bevindt Wesley zich in een gevaarlijke situatie, met een zeer grote kans op crimineel gedrag. Dit wordt versterkt doordat Wesley geen dagbesteding heeft en ouderlijk toezicht ontbreekt. Wesley kijkt erg op tegen zijn broer en waarschijnlijk ook tegen de vrienden. Ook dit is een belangrijke negatieve factor. Onderwijs Wesley heeft op de basisschool een klas overgeslagen, vanwege goede leerprestaties. De eerste klas in het voorgezet onderwijs is hij gestart op de HAVO. In korte tijd heeft hij drie scholen versleten en nu zit hij op het VMBO, ver beneden zijn niveau. Nadat kinderen klaagden over bedreiging en afpersing en nadat zijn broer John met een pistool op school was geweest, is hij van school gestuurd. Wesley zit al ruim zes maanden thuis, omdat geen enkele school hem wil aannemen. Zorg: Wesley is onlangs voor zijn eerste delict veroordeeld voor een taakstraf. Volgens Wesley en moeder zijn er geen problemen, behalve dat Wesley naar school moet. Volgens de lerares zou de opleiding te laag zijn voor Wesley z’n niveau, hierdoor zou hij zich vervelen. Volgens moeder ziet Wesley erg tegen John op, hij zou daarom zijn gedrag kopiëren. Wesley moet echt naar school, anders is het risico veel te groot dat hij zich aansluit bij de jeugdbende van John. Moeder kan doordat ze veel werkt, onvoldoende toezicht op hem houden. Wesley moet een vol dagprogramma hebben, waarbij hij onder toezicht staat van anderen, bijvoorbeeld school en sport. Door de OTS, die is uitgesproken over Wesley (en zijn broer), is een gezinsvoogd van de stichting Jeugdzorg, verantwoordelijk voor Wesley. Ook zou die gezinsvoogd voor een school moeten zorgen, hij is echter maanden niet in het gezin geweest. Er zijn 25 scholen gebeld, met steeds een negatief resultaat. Iedere keer werd de ‘oude school’ van Wesley gebeld en die gaven,
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
43
ondanks hun plicht, om voor een andere school te zorgen, steeds een zeer negatief advies. Gevolg is dat Wesley al meer dan een half jaar thuis zit. Casus 4: Mohammed, jongen 18 jaar Mohammed heeft bijna anderhalf jaar in detentie gezeten, onder andere voor een schietincident, vluchten met doorgeladen pistool en mishandeling van zijn broertje. Mohammed is een zorgmijder en daarom heeft de rechter géén maatregel voor jeugdreclassering opgelegd, omdat hij zich daar toch niet aan zou houden. Mohammed vindt het moeilijk om na zijn vrijlating uit de criminaliteit te blijven. Mohammed groeit op in een Iraaks vluchtelingen gezin. Het gezin heeft een lage SES en woont in een voormalige ROA woning77 in Rotterdam Zuid. Vader en moeder spreken heel gebrekkig Nederlands. In dit gezin zijn er weinig regels en geen structuur. Vader en moeder hebben geen overwicht op de kinderen. Het gaat al fout als Mohammed nog heel klein is. Hij doet wat hij zelf wil en houdt zich niet aan regels. Op de basisschool gaat het gedrag door en gaat het vaak fout met Mohammed. Er zijn veel problemen, hij zorgt voor veel overlast in de klas en hij steelt. Vader is zeer goedgelovig en daar maakt Mohammed behoorlijk misbruik van. Door de Raad voor de Kinderbescherming worden de ouders omschreven als ‘pedagogisch zeer zwak’. Ondanks het feit dat Mohammed en zijn broer vanaf het begin van de basisschool onder toezicht staan van de Raad voor de Kinderbescherming en er jarenlang een gezinsvoogd in het gezin is, is er heel weinig bereikt. Het is duidelijk dat vader en moeder de opvoeding van Mohammed niet aankunnen en de geboden hulp is ruim onvoldoende. Mohammed zorgt, samen met zijn broertje, voor veel overlast en criminaliteit in de buurt. Verder veroorzaken ze veel geluidsoverlast met scooters. Mohammed, sport niet en heeft alleen vrienden in het criminele circuit en hij gaat niet naar school, heeft geen werk en geen andere dagbesteding. Ook heeft hij geen diploma’s, geen startkwalificatie en geen enkele werkervaring. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Mohammed pleegt regelmatig ernstige misdrijven en gebruikt daarbij geweld, zelfs vuurwapengeweld. Dat heeft een grote impact op de buurt en op zijn slachtoffers. Verder loopt hij het risico dat er een wraakactie tegen hem wordt ondernomen, vanwege eerdere schietincidenten. Zelf geeft hij aan te willen stoppen met crimineel gedrag. De vraag is of dat wordt geaccepteerd, door zijn criminele ‘vrienden’. Kort na zijn vrijlating is Mohammed samen met een aantal vrienden opgepakt in Middelburg, tijdens een preventieve verkeercontrole. In de auto, werden twee doorgeladen vuurwapens aangetroffen, waarschijnlijk waren hij en zijn vrienden van plan een overval te plegen. Mohammed blijft ‘ernstige’ misdrijven plegen en weigert zorg en begeleiding. Voor een PIJ-maatregel (Jeugd TBS) is het gezien zijn leeftijd te 77
Regionale Opvang Asielzoekers
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
44
laat. De enige optie is TBS met dwangverpleging of civiele dwangverpleging via een rechterlijke machtiging. Onderwijs Mohammed heeft een laag IQ. Hij heeft veel verschillende opleidingen gevolgd, maar er geen één afgemaakt. Mohammed heeft een cluster-4 indicatie. In totaal is Mohammed negen maal van school gewisseld, allemaal scholen voortgezet onderwijs ZMOK (Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen). Uiteindelijk is hij zonder enig certificaat, diploma of startkwalificatie van school gekomen. Tijdens zijn detentie mocht Mohammed voor een intakegesprek naar een school. Daar liep hij gelijk weg en zijn begeleider deed niets. Mohammed was snel gevonden, maar gevolg was dat hij tot het einde van zijn detentie geen bijzonder verlof meer kreeg. Omdat hij zich daarna zeer opstandig gedroeg in de PJI en niet meer te handhaven was, werd hij overgeplaatst naar een andere PJI. Zorg Mohammed heeft vanaf zijn 6e (langdurig) tot zijn 18e een voogd gehad, van Bureau Jeugdzorg. Er zijn steeds verschillende voogden geweest en geen van hen heeft resultaten geboekt. Als Mohammed niet goed begeleid wordt, zal het verkeerd met hem aflopen. Vanwege zijn lage IQ en psychische gesteldheid is hij niet in staat om de gevolgen van zijn daden te zien, met alle consequenties van dien, voor zichzelf en voor zijn slachtoffers. Casus 5: Ali jongen 15 jaar Ali is het broertje van Mohammed. Ali heeft zes weken in detentie gezeten vanwege fietsendiefstallen. Ali groeit op in hetzelfde gezin als Mohammed met dezelfde problemen. Ook hij staat al langdurig onder toezicht van een gezinsvoogd. Ali is net als zijn broer al lang op het criminele pad. Hij heeft vastgezeten voor woninginbraak en is onlangs twee keer opgepakt voor fietsendiefstal, eerst in Gouda, toen in Vlaardingen. Het lijkt er op dat hij samenwerkt in een jeugdbende. Naar aanleiding van de detentie vraagt de gezinsvoogd een uithuisplaatsing aan, om een gespecialiseerde behandeling te kunnen starten. Omdat het nog lang kan duren, voordat er plaats is bij een instelling, moet er ook naar een school voor Ali gezocht worden. Een geschikte opleiding vinden voor Ali is moeilijk. Hij weet niet welke opleiding hij wil gaan volgen en heeft ook geen vooropleiding. Uiteindelijk kan Ali kiezen uit twee scholen. Een zogenaamde wijkschool, waar naast educatie, ook een bredere persoonlijke ontwikkeling centraal staat en een praktijkschool. Op de wijkschool zijn de docenten niet tevreden over Ali. Hij gaat om met de verkeerde jongens, is brutaal en ongemotiveerd. Dit is door de school met vader besproken, omdat men bang was, dat Ali weer snel zou recidiveren, helaas gebeurt dit kort daarna ook. Ali is in januari opgepakt wegens inbraak. Hij heeft daarvoor twee maanden vastgezeten. Na zijn detentie kon hij eindelijk bij de gesloten instelling terecht voor de gespecialiseerde behandeling. Na twee dagen loopt Ali daar al weg. Hij vindt dat hij niet goed behandeld werd. Hij klaagt bij zijn vader over de sancties die hij krijgt, zoals afzondering, zonder bed op de grond slapen en zelfs
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
45
geweld wanneer hij niet vrijwillig meewerkt met de behandeling. Vader gelooft Ali onvoorwaardelijk en wil niet meer dat Ali terug gaat. Uiteindelijk heeft vader de keuze, Ali gaat terug naar de PJI, of hij gaat terug naar de behandeling omdat dit een zogenaamde schorsende voorwaarde is. Ali is terug gekeerd naar de instelling voor de gespecialiseerde behandeling. Hij is echter niet van plan om zich in te zetten voor de behandeling. Hij is brutaal, bedreigt medewerkers, scheld die uit en hij slaat zelfs een medewerker. Na één week zet men de behandeling stop. Met ongemotiveerde cliënten werkt deze instelling niet. Het is heel zorgelijk dat Ali niet behandeld wordt, omdat zijn IQ erg laag is, hij geen geweten heeft ontwikkeld en steeds meer optrekt met een jeugdbende. Het risico is zeer groot dat de jeugdbende het werkterrein gaat verleggen, van fietsendiefstallen en woninginbraken naar steeds zwaardere criminaliteit. Zowel de gezinsvoogd, als de leerplichtambtenaar weten eigenlijk niet meer wat ze moeten doen. Alle betrokken instanties wijzen naar het lage IQ en de psychische onstabiliteit van Ali. Ali zorgt samen met zijn broer voor veel overlast en criminaliteit in de buurt. Ook veroorzaken ze veel geluidsoverlast met scooters. Ali heeft geen school, geen diploma’s en geen bijbaantje. Geld verdient hij met criminele activiteiten. Ali doet niet aan sport en heeft naar eigen zeggen geen hobby’s. Hij gaat alleen om met zijn ‘vrienden’ uit de jeugdbende. Relatie casus met de domeinen; Criminaliteit Ali pleegt voortduren misdrijven, waardoor er een grote negatieve impact is op de maatschappij. Doordat hij deel uitmaakt van een jeugdbende is er een groot risico dat hij steeds zwaardere misdrijven zal gaan plegen. Vanwege zijn lage IO en het ontbreken van een geweten, is hij goed ‘inzetbaar’ door de leiders in die jeugdbende. De kans op recidive is bij Ali bijzonder groot. Zonder behandeling zal hij steeds ernstigere misdrijven gaan plegen met alle gevolgen van dien, voor de maatschappij en voor zijn slachtoffers. Onderwijs Ali heeft zowel speciaal onderwijs als regulier basisonderwijs gevolgd. Ook heeft Ali een groot aantal middelbare scholen ‘versleten’. Hij heeft geen enkele opleiding afgemaakt, dat mislukte steeds door zijn lage IQ en zijn gedrag. Ali heeft een IQ van 67. Hij heeft geen diploma’s, geen certificaten en geen startkwalificatie. Zorg Ali heeft psychische hulp nodig. Er zijn veel risicofactoren voor Ali. Hij kan de gevolgen van zijn handelen niet overzien. Zijn ouders hebben zeer lage opvoedingscapaciteiten en geen gezag en ondanks een gezinsvoogd is zijn opvoeding totaal mislukt. Als er al zorg in het gezin kwam werd het resultaat door de vader ongedaan gemaakt, omdat hij zijn zoon onvoorwaardelijk gelooft. Ali heeft een slecht ontwikkeld geweten en is zeer beïnvloedbaar. Mogelijk heeft het verleden in Irak een negatieve invloed op het gedrag van Ali. Daarnaast kijkt Ali op tegen zijn broer Mohammed die niet bepaald voorbeeldgedrag vertoond.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
46
4.4 Voorlopige analyse criminele jongeren Ook vanuit dit veldonderzoek en vanuit de representatieve casussen ontstaat een rijker beeld, dan op basis van abstract omschreven wetenschappelijk onderzoek naar voren komt. Verhalen over echte jongeren en hun gezinnen, laten zien hoe de praktijk van het beleid er uit ziet, maar ook hoe ‘de goede bedoelingen’ van het beleid uitwerken. Wat kunnen we als overheid leren uit deze ellendespiraal die vaak op zeer jonge leeftijd begint, waar het beleid tragisch misloopt, met alle consequenties van dien. Wat is er te leren uit de mismatch die er kennelijk is tussen deze jongeren en de hulpverlening? Alle betrokken jongeren groeien op in een achterstandswijk. De wijk en ‘vrienden’ spelen in alle gevallen een grote rol bij de ontwikkeling van een criminele carrière of bij het ontstaan van verslaving. In bijna alle gevallen missen de ouders opvoedvaardigheden. Vaak gaat het ook om gebroken gezinnen waar de vader afwezig is. Ook de afwezigheid van een opvoeding en van ouderlijk gezag spelen een grote rol bij het ontstaan van een criminele carrière. Er wordt vanuit het beleid een te grote verantwoordelijkheid gelegd, bij de jongeren en bij hun ouders en die kunnen die verantwoordelijkheid niet aan. In bijna alle gevallen is er in het gezin sprake van een lage sociaal economische status op alle fronten. In sommige gezinnen is er wel voldoende inkomen, maar is het netwerk onvoldoende of er ontbreken vaardigheden. Ook kost het verwerven van een inkomen zoveel tijd, dat er voor de opvoeding te weinig tijd overblijft en kinderen vaak lang op straat rondhangen. Veel jongeren hebben een laag IQ, zijn LVG-er, of zwakbegaafd. In het voortgezet onderwijs mislukken bij deze jongeren alle opleidingen. Een belangrijke vraag die zich aandient in veel van deze casussen, is waarom deze jongeren, ondanks de vele contactmomenten met hulpverleners, jeugdzorg, politie, justitie en rechters, in het geheel niet, of pas in een zeer laat stadium ‘behandelt’ worden voor hun problemen. De hulpverlening aan deze jongeren lijkt volledig te falen. Dit geldt voor de jeugdzorg in het bijzonder, omdat veel jongeren al op vroege leeftijd daar bekend zijn en dan geen adequate behandeling krijgen, zelfs niet als er jarenlang een gezinsvoogd in het gezin aanwezig is. Ook de hulpverlening tijdens en na detentie lijkt te falen. Geen enkele jongere is beter geworden van zijn verblijf in een PJI. Een behandeling blijft tijdens de detentie, in teveel gevallen, achterwege en ook de jeugdreclassering lijkt te falen bij het uitvoeren van een behandelprogramma na detentie. Terwijl veel jongeren wel een behandeling nodig hebben, om te komen tot ander gedrag en de rechter die vaak ook heeft opgelegd. Ook het preventieve beleid rondom deze jongeren lijkt te falen. Zelfs als er duidelijke signalen zijn dat het opnieuw fout zal gaan met een jongere, volgt er vanuit het beleid geen adequate maatregel. In alle casussen is het overheidsbeleid versnipperd en weinig doelmatig, het lijkt sterk afhankelijk te zijn van de motivatie van jongeren en hun ouders, als die motivatie ontbreekt, gebeurt er niets. Er lijken met betrekking tot het overheidsbeleid geen logische verbanden te bestaan tussen de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Terwijl die vanuit de jongeren gezien juist Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
47
sterk verbonden zijn en elkaar sterk negatief beïnvloeden. Er lijken geen duidelijke doelen te zijn, van wat men met het beleid wil bereiken zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Dat een goed beleid ontbreekt, is nadelig voor veel jongeren in risicovolle omstandigheden en het is nadelig voor (toekomstige) slachtoffers en voor de maatschappij als geheel, ook vanwege de zeer hoge kosten, die criminaliteit met zich mee brengt. 4.4.1 Invloed van een lage SES op de domeinen Criminaliteit Veel van de jongeren uit het veldonderzoek plegen ernstige misdrijven. De maatschappelijke impact daarvan, op bijvoorbeeld slachtoffers en de omgeving van die slachtoffers is groot. Ook de economische impact is groot, bijvoorbeeld door de schade die door deze misdrijven ontstaat bij slachtoffers en door bijvoorbeeld medische kosten en het verlies van arbeidsproductiviteit. Verder zijn de kosten, van detentie en het gehele strafrechtelijke proces er om heen, zeer hoog. Onderwijs In het onderwijs mislukken veel van deze jongeren. Er is vaak sprake van spijbelen, overlast in de klas en slechte schoolresultaten. Ook wisselen jongeren heel vaak van school, met negatieve effecten voor de leerprestaties. Het gedrag van deze jongeren heeft ook negatieve effecten op de leerprestaties van de hele groep. In één geval was er zelfs sprake van bedreiging en afpersing van een groot aantal leerlingen. Thuis krijgen de jongeren in veel gevallen geen ondersteuning bij het onderwijs. Bijna alle jongeren zijn voortijdige schoolverlater, hebben geen diploma’s of certificaten en hebben geen startkwalificatie. De doelmatigheid van het onderwijs voor deze jongeren is gering, maar gedurende hun schoolperiode is ook de doelmatigheid van het onderwijs, voor hun medeleerlingen gedaald, door hun verstorende gedrag. Zorg Veel jongeren zijn langdurig ‘bekend’ in de zorg. Er worden voortdurend behandelplannen gemaakt, maar deze worden niet, of niet goed uitgevoerd. Verder is er vaak sprake van een individuele behandeling en geen gezinsbehandeling. Zo worden er bijzonder weinig resultaten geboekt en zelfs als er een gezinsvoogd in het gezin is, kunnen jongeren ontsporen. Er wordt door de jongeren en hun gezinnen wel een groot beslag gelegd op het domein zorg, wat hoge kosten met zich meebrengt. 4.4.2 Relaties tussen de domeinen Als de zorg rondom een kind faalt, is er een grotere kans op crimineel gedrag. Verder lijkt criminaliteit voort te komen uit verwaarlozing in de thuissituatie of het ontbreken van opvoedingsvaardigheden. Als het onderwijs faalt en er worden geen adequate stappen ondernomen, dan is er een groter beroep op de zorg en een grotere kans op crimineel gedrag. Zo zijn
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
48
er bij het veldonderzoek criminele jongeren, veel negatieve verbindingen te ontdekken tussen de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. 4.4.3 Patstelling Vanuit het veldonderzoek en vanuit de representatieve casussen wordt inzichtelijk, dat er sprake is van een patstelling tussen deze jongeren, hun ouders en de overheid. De patstelling komt naar voren in de verkokerde aanpakken en de kennelijke onmacht van de overheid en hulpverlening om jongeren uit gezinnen met een lage SES, goed te laten functioneren en te beschermen tegen negatieve invloeden van de buurt. Ook is de overheid niet in staat de ouders van deze jongeren voldoende te ondersteunen bij de opvoeding en het opgroeien van die jongeren. Er zijn tussen deze jongeren, hun ouders en de overheid zeer veel conflicten en misverstanden, die het bestaan van de ‘patstelling’ bevestigen.
Bij ouders Ontbreken opvoedvaardighedenen
Achterstandswijk
Kind
Ontbreken netwerk
criminalitei t
Jongere
Falende jeugdzor g
Doorbreek de patstelling
Falend onderwij s
Falende JJI’s
Ernstig e recidive
recidive
Falende nazorg
Barend Rombout
49
5. Bevindingen en conclusies In dit hoofdstuk voeg ik de kennis die voortkomt uit de opbrengsten van eerder onderzoek, mijn eigen empirische verkenningen en de voorlopige analyses, samen tot beleidsaanbevelingen met betrekking tot de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Verder trek ik conclusies in het licht van de probleemstelling waarmee dit onderzoek begon. En ik beantwoord daarmee de onderzoeksvragen.
5.1 Bevindingen en conclusies per domein 5.1.1 Beleidsaanbevelingen criminaliteit De criminaliteit onder jongeren kan sterk dalen, als we er in slagen het aantal gezinnen waar kinderen worden verwaarloosd of mishandeld, sterk te verminderen. Aangezien verwaarlozing en mishandeling in sterke mate, in verband staan met een lage SES en armoede, zou armoedebestrijding voorrang moeten hebben. Een verbetering zal echter pas optreden als ook de meest kwetsbare gezinnen worden bereikt. Dit zijn vooral gezinnen waar de ouder langdurig werkloos is en waar ook veel sociale stress is door het ontbreken van een ondersteunende partner, door depressiviteit en sociaal isolement. Er is dus meer nodig. De ouders van deze gezinnen moeten werk kunnen vinden, zonder dat de kwaliteit van de zorg voor de kinderen erop achteruit gaat. Werkende ouders moeten kun kinderen in betaalbare en kwaliteit biedende kinderopvangcentra kunnen onderbrengen en niet werkende alleenstaande moeders moeten kunnen rekenen op stipt betaalde alimentatie. Verder kan de criminaliteit gevoelig dalen als we door andere- en veel adequatere maatregelen recidive weten te voorkomen. Belangrijk daarbij is de individuele behandeling van de jongeren en het betrekken en ondersteunen van de ouders. Negatieve groepsprocessen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. De behandeling dient aangepast te zijn aan het IQ van de jongere en als er sprake is van een psychische stoornis, dient die snel en adequaat behandeld te worden. Een beter evenwicht in de kosten en de baten kan drempels voor organisaties wegnemen om met ‘criminele’ jongeren aan de slag te gaan. Ook is het van belang dat de overheid maatregelen neemt, om concentratie van de armste gezinnen in bepaalde wijken tegen te gaan. Concentratie leidt tot verdere uitsluiting, lage voorzieningenniveaus, criminaliteit en andere ellende. Verder moet het overheidsbeleid zorgen voor logische verbanden tussen de domeinen criminaliteit, onderwijs, zorg en andere domeinen, omdat deze domeinen elkaar sterk negatief beïnvloeden. Ook is van belang dat vanuit het beleid duidelijke doelen worden gesteld, van wat men wil bereiken, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Een laatste belangrijke
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
50
bevinding is, dat er een grote verbetering kan plaatsvinden, als wordt geïnvesteerd in jonge kinderen. Dat wordt steeds urgenter, omdat jongeren nu al verantwoordelijk zijn voor 40 procent van de criminaliteit en de daders steeds jonger worden en buiten de werking van het strafrecht vallen. Verder kan een zogenaamde totaalaanpak78 voor betere resultaten zorgen. Ouders worden nu door het beleid systematisch buitenspel gezet en kunnen zo geen bijdrage leveren. 5.1.2 Beleidsaanbevelingen onderwijs De resultaten in het onderwijs kunnen sterk stijgen, als meer - en gericht op groepen met een lage SES - wordt geïnvesteerd in de basis van het onderwijs. Een belangrijke verbetering kan worden bereikt, door het intensief aanbieden van Nederlandse taal bij ouders en kinderen. Ouders vroegtijdig betrekken bij de taal, kan zorgen voor een betere start voor het kind met een grotere woordenschat in de basis. Ook ondersteuning bij de opvoeding kan er voor zorgen dat kinderen zonder achterstanden naar het basisonderwijs kunnen. Allochtone ouders en kinderen maken nauwelijks gebruik van preventieve opvoedingsondersteuning, terwijl dezelfde groep veel startproblemen kent in het onderwijs en oververtegenwoordigd is in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinstellingen.79 Citaat Yerden: ‘De boodschap aan de ouders moet zijn: Opvoeden is belangrijk voor de toekomst van je kinderen, hoe kun je daar als ouder beter in worden?’ Opvoedingsondersteuning voor allochtone ouders werkt het beste via school. Door ook meer te investeren in de kwantiteit en kwaliteit van de voorschoolse educatie bij jonge kinderen, in de achterstandswijken, kunnen die een betere aansluiting vinden bij het basisonderwijs. Door eerder te beginnen met het basisonderwijs, met een pedagogisch aanbod voor alle driejarigen, gekoppeld aan een herziening van de kleuterperiode kan de voorschoolse ontwikkeling van alle jonge kinderen, worden gestimuleerd aldus een advies van de Onderwijsraad. Verder stelt de raad voor om alle driejarigen, vijf ochtenden, te laten spelen en leren in een ‘pedagogisch rijke’ omgeving, onder verantwoordelijkheid van de basisschool en onder leiding van ‘goed opgeleid’ personeel.80 Juist deze maatregel zal met grote voortvarendheid moeten worden toegepast in de achterstandswijken. Belangrijk voor het kind is ook dat er een zogenaamde doorlopende leerlijn is tussen de voorschoolse educatie en het basisonderwijs. Vooral kinderen in achterstandswijken hebben extra behoefte aan structuur en duidelijkheid, omdat dat thuis vaak ontbreekt. Onderwijsprogramma’s sluiten via een doorlopende leerlijn beter op elkaar aan. De onderwijsresultaten kunnen drastisch stijgen als we er in slagen om de drie tot vijf kinderen per klas, met cognitieve-, gedrags- en andere achterstanden, wel adequaat en vroegtijdig te helpen. Hierbij moeten de ouders worden betrokken en ondersteund. De aansluiting op de hulpverlening moet sterk worden verbeterd en de onnodig 78
Totaalaanpak; een aanpak waarbij alle gezinsleden worden betrokken en waar op alle leefvelden de problemen worden aangepakt. 79 80
I. Yerden 2010 ‘Schaamte en strategisch handelen’. Onderwijsraad 26 mei 2010
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
51
lange wachttijden bij de professionele hulpverleningsorganisaties, die nu gemiddeld één jaar bedragen moeten sterk worden bekort. De overige kinderen uit die klassen krijgen daardoor ook beter onderwijs, omdat de onderwijzer dan niet al zijn aandacht kwijt is aan de kinderen met problemen. Verder zal gedurende de hele periode van de basisschool, moeten worden geïnvesteerd in ouders en kinderen, zodat de kinderen taal- en andere achterstanden kunnen wegwerken en beter de overgang kunnen maken naar het voortgezet onderwijs. Een direct gevolg van beter beleid is dat er meer intelligente kinderen, zonder omweg naar het HBO gaan. Ouders met een lage SES in de achterstandswijken moeten ook bij het voortgezet onderwijs betrokken worden. Zo kan schooluitval worden voorkomen, omdat thuis een goede basis is gelegd en ouders hun kind blijven stimuleren. Ook kunnen zo voor kinderen later de kansen op een baan toenemen. Bij de ouders ligt een belangrijke sleutel, die nu onvoldoende benut wordt. Verder dient er in het onderwijs meer aandacht te zijn voor het verwerven van een baan. De vaardigheden die daarvoor nodig zijn moeten op alle niveaus, zoals MBO, HBO en universiteit worden aangeleerd. De doelmatigheid van het onderwijs en de kansen op een baan, voor groepen met een lage SES, kunnen hierdoor sterk toenemen. Door het ontbreken van sociaal en cultureel kapitaal81 in de thuissituatie en doordat de leerling geen goed netwerk heeft, gaat het nu vaak fout. 5.1.3 Beleidsaanbevelingen domein zorg Door vroegtijdig te investeren in de gezondheid van jonge kinderen met een lage SES, kunnen veel problemen, zoals longproblemen, obesitas en GGZ problematiek worden voorkomen. Dan mag het natuurlijk niet langer, bijna volledig afhankelijk zijn van de capaciteiten van de ouders, of een kind de juiste verzorging en tijdig de juiste zorg krijgt en dat is nu wel het geval. Bij tijdige zorg zullen gezondheidsproblemen niet escaleren en voor een groot deel opdrogen. Daarbij is het belangrijk dat ‘volmaakt gezonde kinderen niet langer opgroeien in een ziekmakende omgeving’. De resultaten in de zorg kunnen sterk worden verbeterd, als ook de (mede)oorzaken van psychische problemen, zoals armoede, verwaarlozing, geweld en het ontbreken van opvoedvaardigheden bij ouders, van kinderen met een lage SES, bij de bronen vroegtijdig worden aangepakt. Veel minder kinderen, dan nu het geval is, zullen psychische schade oplopen en in de zorg terecht komen. Samenwerking met- en ondersteuning van de ouders, zijn daarbij onontbeerlijke ingrediënten. Vanuit de zorgsector vindt men zelf ook, dat de geringe invloed van ouders en kinderen, op de zorgverlening en de voortdurende bemoeienis van de overheid met de instellingen en hun beleid ervoor zorgen, dat het voorgenomen beleid niet goed kan worden uitgevoerd.82 Preventie op jonge leeftijd is nog beter. Uit de ervaringen in de praktijk blijkt, dat individuele aandacht, bestrijding van armoede en het 81 82
Brink G. van den Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland Beleidsevaluatie van het programma 'Alle kansen voor alle kinderen’ van het ministerie Jeugd en Gezin.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
52
aanleren van opvoedvaardigheden aan ouders, ervoor zorgen dat problemen niet escaleren. Het overgrote deel van de jonge kinderen met problemen, is afdoende geholpen met juiste aandacht en ondersteuning van de ouders. Zo’n kind doet geen, of slechts kort een beroep op de zorg. Een voorwaarde is wel, dat er direct een actie volgt als er een probleem ontstaat. Dan blijven grotere problemen vaak uit en is er een behoorlijke kans dat een kind ‘normaal’ opgroeit.83 Ook de zorgsector zelf ziet overkoepelende thema’s zoals vroegsignalering en preventie, als prioriteit voor effectieve hulpverlening.84 Een groot probleem is de langdurige slechte gezondheid, van groepen met een lage SES en de daarmee gepaard gaande medische kosten en het verlies aan arbeidsjaren. Dit gegeven rechtvaardigt een stevige heroverweging van beleid en inzet van middelen. Adequate maatregelen op het gebied van armoedebestrijding, wonen, participatie en werk kunnen depressies bij veel mensen met een lage SES voorkomen. Het is dus beter om te investeren in maatregelen, waarbij mensen hun maatschappelijke positie kunnen verbeteren, dan te blijven investeren in medicijnen en zorgbehandelingen. Eerst zullen extra investeringen gedaan moeten worden op andere domeinen, voordat de zorg daarvan profiteert. Pas als de algemene leefsituatie van groepen met een lage SES verbetert, dan zal de vraag naar zorg automatisch afnemen en daarmee de kosten. Bij het bestrijden van obesitas en longaandoeningen zijn ouders onmisbaar. Een behoorlijk aandeel bij het ontstaan van deze ziekten ligt immers in (ongezond) gedrag. Ouders kunnen verstandiger wonen, meer bewegen en buitenspelen met de kinderen. Ook goede voeding kan veel voorkomen. 5.1.4 Conclusies probleemstelling Het eerste deel van de probleemstelling die ten grondslag heeft gelegen aan dit onderzoek luidde als volgt: Welke gevolgen heeft een lage sociaal economische status voor de maatschappelijke domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg en wat is de invloed van het gevoerde beleid daarop? Mijn onderzoeksbevindingen leiden de volgende conclusie: Opbrengsten van eerder wetenschappelijk en beleidsgericht onderzoek en eigen empirische verkenningen maken duidelijk, dat een lage sociaal economische status grote negatieve gevolgen heeft voor de problematiek van door mij onderzochte doelgroepen op de, domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Verder blijkt, dat onvoldoende bekend is wat precies de invloed is van het overheidsbeleid dat wordt gevoerd. Er daarbij vanuit gaande dat de overheid goede bedoelingen heeft en beleid niet met opzet laat falen. Het 83
84
Programma’s basisscholen en armoedebestrijding Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam Beleidsevaluatie van het programma 'Alle kansen voor alle kinderen’ van het ministerie Jeugd en Gezin.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
53
gevoerde beleid, blijkt in veel gevallen echter negatief uit te pakken, door de verkokering en de onmacht om problemen aan te pakken en op te lossen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
54
Het tweede gedeelte van de probleemstelling die ten grondslag heeft gelegen aan dit onderzoek luidde als volgt: Is er sprake van een zogenaamde ‘patstelling’ tussen groepen burgers met een lage SES, onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en vaardigheden, en de overheid? De bevindingen uit mijn onderzoek leiden de volgende conclusie: Opbrengsten van eerder wetenschappelijk onderzoek en beleidsrapporten en eigen empirische verkenningen tonen aan, dat er in veel gevallen sprake is van een patstelling tussen groepen burgers met een lage SES en de overheid. Zowel overheid als burgers lijken onmachtig om dat probleem op te lossen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
55
6. Noodzaak van ander beleid In dit hoofdstuk neem ik organisaties onder de loep, die verantwoordelijk zijn voor het gevoerde beleid op de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg. Om in alle scherpte de onvoorziene en ongewenste effecten van het beleid bloot te leggen en te adresseren laat ik soms de nuance weg, maar in grote lijnen is het beeld dat ik schets getrouw aan hetgeen ik terugzie in mijn eigen werkpraktijk. Vervolgens beschrijf ik de noodzaak om tot ander beleid te komen voor groepen burgers met een lage SES, die wonen in de achterstandswijken in Rotterdam, maar ook elders. Tenslotte reik ik een aantal bouwstenen aan, voor nieuw beleid gericht op deze groepen burgers.
6.1 Organisaties onder de loep 6.1.1 Organisatie in het domein criminaliteit Uit dit onderzoek blijkt, dat er wel degelijk een heel negatieve beïnvloeding is van groepen met een lage SES, op het domein criminaliteit. Als je dan vervolgens kijkt naar het acteren van de politie, zie je iets raars. De manier waarop de politie omgaat met criminaliteit is namelijk in feite niet veel veranderd, ten opzichte van de wijze waarop ze dat in de jaren zeventig deden: afwachten tot een misdrijf gepleegd wordt en vervolgens ‘boeven vangen’. Dat lijkt een ‘doodlopende weg’ te zijn. Wel zijn er in de geschiedenis van de politie veranderingen, maar ze gaan te langzaam en vaak blijft het bij mooie beleidsvoornemens en verschuiven van poppetjes. Kort door de bocht is de geschiedenis van de politie als volgt samen te vatten;85 Rond 1848 ging het vooral om opsporing, vanaf 1900 werd ook handhaving belangrijk. Pas in de jaren zestig kwam er ander denken, van ‘politie als zwaard van de overheid’, naar ‘functioneel gezag’, berustend op instemming en aanvaardig. In 1977 verscheen het rapport ‘Politie in verandering’. Het stuurt op de vermaatschappelijking van de politie en de politie krijgt ook meer de verbindende rol tussen de staat en de straat. Er komt een fijnmazige geografische structuur (verschuiven van poppetjes). Door de informatisering en globalisering is ook deze structuur achterhaald.
85
P. van Os Legitimiteit van politie door historie bepaald
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
56
Het blijft lang stil, maar in 2008 verschijnt een rapport over politieleiderschap.86 In dit rapport staat waar de politieorganisatie nu staat en waar de organisatie naar toe moet; Van Gericht op binnen Systemen, procedures, regels Beleidslogica Sturen op telbare output Gericht op de eigen organisatie
Naar Gericht op buiten Vakmanschap, bezieling, waarden Praktijklogica Sturen op zinvolle bijdrage Gericht op groter geheel
Natuurlijk zijn dit prachtige beleidsvoornemens. De ‘van kant’ van het schema laat zien, dat er inderdaad weinig verandert is ten opzichte van de jaren ‘70 en van de ‘naar kant’ van het schema komt bitterweinig terecht als je naar de huidige praktijk kijkt. De politieorganisatie acteert nauwelijks op het feit, dat door factoren als armoede, achterstanden en een lage SES de instroom, vooral van jongeren in de criminaliteit wel heel groot blijft. En dan kan het niet anders dan klem lopen. De politie richt zich dus nog niet, zoals is voorgenomen op het grotere geheel. Recent komt in het NOS journaal87 één van de hoofdcommissarissen om 4000 man extra personeel vragen. Die moeten erbij want het proces rond criminaliteit is helemaal vastgelopen. Er worden jaarlijks zo’n 1,2 miljoen aangiften opgenomen. Met 700.000 daarvan doet de politie helemaal niets, omdat het kleine vergrijpen zijn. Met de rest is het veel ernstiger. Er blijven namelijk ook 150.000 aangiften op de plank liggen van ernstige misdrijven, waar zelfs een zogenaamde ‘opsporingsindicatie bij zit’. De zaken die blijven liggen gaan om geweldszaken, overvallen, zedenzaken en inbraken. Maar het is nog erger, als je bedenkt dat de aangiftebereidheid rond 28 procent schommelt, met negatieve uitschieters voor seksuele misdrijven slechts 7,3 procent en geweld slechts 14 procent, waardoor het totaal aantal misdrijven feitelijk bijna 4 keer zo hoog is. 88Verder worden slechts één op de vijf ‘bekende’ criminele organisaties aangepakt.89 Als je van de 1,2 miljoen aangiften er met 850.000 niets doet, behalve administratief verwerken, kan men de politieorganisatie niet betichten van praktijklogica. Ook hier is nog een lange weg te gaan. Je kunt stellen dat de politie een volledig vastgelopen organisatie is, die vanaf 1970 nauwelijks met haar tijd is meegegroeid en het wordt schaamteloos op de landelijke TV tentoongespreid. De maatschappelijke impact van dit probleem, is zeer groot. Vooral door het feit dat criminele organisaties, die verantwoordelijk zijn voor ernstige misdrijven en de ondermijning van de rechtstaat, niet worden aangepakt, ebt het vertrouwen in de rechtstaat steeds verder weg. Tweederde van de Nederlanders is het oneens met de manier waarop de politie de criminaliteit 86
L. Kuijs en K. Buijnink Politieleiderschap de herontdekking van een waardevol ambt. NOS journaal 02-06-2010 Stoffel Heusman lid raad van hoofdcommisarissen 88 CBS 2008 Veiligheidsmonitor Rijk 89 Info politie 02-06-2010 87
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
57
aanpakt.90 Verder heeft nog maar 61 procent vertrouwen in de politie. Dat criminele organisaties juist gebruik maken van groepen met een lage SES is bekend. Bijvoorbeeld bij hypotheekfraude of bij drugssmokkel is er altijd wel een gewillig slachtoffer te vinden, die denkt op die manier ‘in één klap van de schulden af te zijn’. Wat de gevolgen daarvan zijn voor gezinnen, heeft u kunnen lezen in één van de casussen. Als je dan ook nog ziet hoe de politieorganisatie wordt gemanaged, dan begrijp je er helemaal niets meer van. Begin van deze eeuw werden drie denkfouten doorgevoerd. De eerste was dat het personeelstekort werd opgelost met een ‘lapmaatregel’. Dienders in opleiding kwamen al na drie maanden op straat en moesten dan wel iedere keer drie maanden terug. Snel rekenen leert, dat je dan ongeveer de helft van de mensen die aan hun politieopleiding beginnen, ook direct op straat in kan zetten. Het klopt dat je meer mensen hebt, maar of je echt iets hebt aan iemand in je organisatie, die iedere drie maanden weer weg is, is de vraag. Verder is de kwaliteit van die (half opgeleide) dienders natuurlijk stukken lager en daar zat ook niemand op te wachten. Ook hier wint de beleidslogica het van de praktijklogica. De tweede denkfout is de processenscheiding. Dit lijkt vanuit beleidsoogpunt een logische stap. Maar dat is niet zo. Veel dienders en rechercheurs doen geen ervaring meer op, want ervaren, breed opgeleide collega’s die zijn nu zo’n beetje met pensioen. En belangrijker door die processenscheiding neemt men wel 700.000 aangiften op, waar men niets mee doet, maar zedenzaken en geweldszaken blijven liggen, omdat in die behandelunit het proces vol zit en de ervaring in andere units ontbreekt om zaken over te kunnen nemen. Ondanks goede beleidsvoornemens winnen hier, systemen, procedures en regels het overduidelijk van vakmanschap, bezieling en waarden. De laatste denkfout is de bureaucratisering van de organisatie. Iedere agent moet tien bekeuringen schrijven voor dit feit en tien voor dat feit. Of de achterstandswijk daar nu zo blij van wordt? En het is ook zo knap, dat je van tevoren allemaal kunt bedenken welke misdrijven en overtredingen gepleegd worden. Onzin dus. Naast het vele papierwerk, wat het politievak nu eenmaal met zich meebrengt, moeten agenten ook nog een administratie bijhouden, van wat ze precies (per uur) allemaal hebben gedaan. Al die zinloze administratie en verantwoording gaat ten koste van het politiewerk. Er wordt nog steeds heel strak gestuurd op een telbare output in plaats van op zinvolle bijdragen, want dat laatste laten zich niet beschrijven in een urenstaat. De rellen in Hoek van Holland en een reeks van eerdere incidenten, waarbij de politie faalde, zoals de ‘Schiedammerpark moord’ en het doodmartelen van een man in Spijkenisse, doen de organisatie geen goed. Verder doet het feit dat de laatste maanden voortdurend in het nieuws is, dat de politietop aan elkaar hoge salarissen en grote bonussen toekent, zelfs ver boven de ‘Balkenende norm’, alle vertrouwen in de organisatie verdwijnen. De politie en in het bijzonder de politietop, heeft de ‘maatschappelijke’ aansluiting duidelijk gemist, waar ik eerst nog sprak van een ‘doodlopende weg’, kom ik aan het eind van dit betoog meer op de term ‘verdwaalde organisatie’. Natuurlijk is de politie niet als enige verantwoordelijk voor de gang van zaken. Maar er zijn drie belangrijke beleidsaanbevelingen: Ten eerste stop bijvoorbeeld eens met het opnemen van die 700.000 aangiften, waar toch niets mee gebeurt, 90
A. Ettema TNS Nipo Staat van het Recht
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
58
dat bespaart minimaal 1000 man, die nu onzinnig werk doen. Ten tweede stop met die overbodige bureaucratie die gebruikt wordt om uitvoeders te controleren. En ten derde stop met alleen maar ouderwets ‘boeven vangen’ en zoek met partners naar mogelijkheden, om de instroom van vooral jeugdige criminelen uit groepen met een lage SES te stoppen, anders blijft het letterlijk dweilen met de kraan open. 6.1.2 Organisaties in het domein onderwijs Uit dit onderzoek blijkt, dat er wel degelijk een heel negatieve beïnvloeding is van groepen met een lage SES, op het domein onderwijs. Als je ook in dit domein kijkt wat de actoren doen, om de problemen met betrekking tot onderwijs duurzaam op te lossen wordt je niet vrolijk. Vaak wordt er zelfs geen specifiek beleid gevoerd door het ministerie, de gemeente of de scholen. De eerste maatregel, die achterstanden weg zou moeten werken bij kinderen in de achterstandswijken, was de invoering van de ‘voorschoolse educatie’. Daarvan is ondertussen duidelijk, dat er wel heel veel kinderen naar toegaan, maar dat het rendement bijzonder laag is.91 Ook is er onvoldoende nagedacht over de negatieve impact, die de voortdurende stroom ‘probleemkindertjes’ heeft op het geheel van het onderwijs in de achterstandswijken. Algemene achterstanden die er toch al zijn bij veel kinderen, worden hierdoor versterkt. Ook hier blijft men net als in het domein criminaliteit ‘dweilen met de kraan open’. Een belangrijke denkfout is dat ouders ‘buitenspel’ worden gezet, terwijl juist de invloed van de ouders het verschil kan maken. Dit niet indammen van de stroom, zorgt tot in het voortgezet onderwijs, voor problemen en een lage doelmatigheid. Zou men eerder investeren in ouders en ‘probleemkindertjes’ eerder adequaat helpen, dan heeft dit niet alleen positieve effecten in het basisonderwijs, ook in voortgezet onderwijs kan dan bijvoorbeeld voortijdige schooluitval met alle gevolgen van dien beter worden bestreden, omdat eerder in de thuissituatie is geïnvesteerd en daar een ‘leervriendelijke’ omgeving is gecreëerd. Niet investeren is dus een dure denkfout. Ook kan men het onderwijs verwijten dat ze volledig op hun eigen eilandje zitten. De overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs, wordt nauwelijks begeleid, feitelijk is daar niemand van. En ook de overgang van het VMBO naar het MBO, wordt niet begeleid en zelfs niet gestimuleerd. Dat is echter een cruciale overgang, want aan alleen een VMBO diploma heeft men niets, kansen op de arbeidsmarkt zijn daarmee nihil, met alle gevolgen van werkeloosheid en kansen op criminaliteit van dien. Het lijkt wel of het onderwijs bezig is met kinderen een kunstje te leren in plaats van te beseffen dat ze cruciale rol hebben in het leven van het opgroeiende kind. Er lijkt weinig besef te zijn dat juist het onderwijs in staat is, om kinderen te laten ontsnappen uit de lage sociale kring en een basis te bieden voor een goede toekomst. Behalve het belang van de kinderen is er natuurlijk een groot maatschappelijk belang, om werkeloosheid en criminaliteit te voorkomen. Dat het onderwijs zich die rol niet aanmeet blijkt ook uit het feit, dat ze niet de moeite nemen om een 91
Directeuren basisonderwijs Rotterdam 2009
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
59
leerling, vlak voordat hij zijn diploma haalt te leren hoe je een baan kan krijgen en wat je daarvoor moet doen. Ook hier is het onderwijs natuurlijk niet alleen verantwoordelijk. Belangrijke beleidsaanbevelingen zijn: Ten eerste zoek intensief samen met partners en ouders naar oplossingen voor de voortdurende stroom ‘probleemkindertjes’. Ten tweede zet het onderwijs in als middel om de maatschappelijke positie van kinderen uit lage SES groepen sterk te verbeteren, in het belang van die kinderen en de maatschappij als geheel. 6.1.3 Organisaties in het domein zorg Uit dit onderzoek blijkt, dat er wel degelijk een heel negatieve beïnvloeding is van groepen met een lage SES, op het domein zorg. Net als in de domeinen criminaliteit en onderwijs, wordt vanuit het domein zorg veel te weinig gedaan, om de algehele gezondheidstoestand van mensen in de achterstandswijken te verbeteren. En ook hier loopt het vervolgens overal klem. Zo worden in Nederland 120.000 kinderen níet geholpen die GGZ-zorg nodig hebben. Ook stijgen depressie, obesitas en longaandoeningen de pan uit in de achterstandswijken. Met alle gevolgen en kosten in de toekomst van dien. Hoewel de oorzaak van medische problemen vaak in andere domeinen ligt en wordt afgewenteld op de zorg, kan je diezelfde zorg wel verwijten dat ze daar nauwelijks iets aan doen. Zo blijft ook in de zorg de toestroom van problemen onverminderd groot. De GGD’s en de centra voor Jeugd en gezin kun je verwijten, dat ze vooral regisseren en coördineren. Of mensen in achterstandswijken écht geholpen worden, daar is nauwelijks zicht op. En ook in de zorg maakt men de denkfout om ouders buitenspel te zetten. Als het gaat om bestrijding van obesitas bij kinderen in de achterstandswijken, dan wordt wel de school ingeschakeld en komen er via projectgelden wel extra sportdocenten, maar ouders erbij betrekken en bijvoorbeeld leren om gezond te koken, dat gebeurt maar zelden, terwijl daar veel winst te boeken is. En kijken naar de sociaal economische positie en of ouders wel voldoende middelen hebben om gezond eten te kopen, dat is helemaal een brug te ver. Ook bij de aanpak van longziekten, waar heel veel kindertjes in achterstandswijken last van hebben is de inzet vanuit de zorg gering. En ook daar wordt de echte oorzaak, namelijk een zeer slecht binnenklimaat in woningen en scholen en onvoldoende buitenspelen niet aangepakt. Als de zorg, niet bij andere organisaties aan gaat dringen op een beter beleid en daarover niet andere organisaties gaat adviseren, dan blijft de stroom van mensen met depressie veroorzaakt door armoede en ellende, en kinderen met obesitas, longaandoeningen en GGZ problematiek, onverminderd groot. Waar bij ouders behoefte is aan nabijheid van de overheid, om de problemen te kunnen op lossen of zelfs voorkomen, wordt afstand gecreëerd. De zorg is natuurlijk niet alleen verantwoordelijk. Belangrijke beleidsaanbevelingen zijn: Ten eerste neem meer maatregelen om de woonen leefsituatie van achterstandsgroepen te verbeteren. Ten tweede neem maatregelen, om bijvoorbeeld de opvoedvaardigheden van ouders met een lage SES te verbeteren. Ten derde betrek ouders veel nadrukkelijker bij de gezondheid van de kinderen anders wordt ‘de rekening’ onbetaalbaar.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
60
6.2 Hoe te komen tot ander beleid ´In Rotterdam zijn 100.000 laaggeletterden. Toch gaat bijna alle communicatie vanuit de overheid en de hulpverlening per brief, formulier of via het internet. Als laaggeletterden, als gevolg daarvan, hun plicht niet nakomen, door het niet, te laat of verkeerd inleveren of invullen van formulieren, dan…… krijgen ze straf. Opschorten of inhouden van uitkeringen, terugvorderen van toeslagen enz. En als ze géén gebruik maken van de voorzieningen waar ze recht op hebben, dan….... doen we vanuit de overheid niets.´ Zo blijft alles in de achterstandswijken eindeloos misgaan tenzij….. Tenzij we er als overheid en hulpverlening in slagen, om de patstelling te doorbreken door ervoor te zorgen, dat groepen burgers met een lage SES, onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en onvoldoende vaardigheden, wél kunnen functioneren in onze ingewikkelde maatschappij, wél hun plichten op tijd vervullen en wél hun rechten kunnen effectueren en gebruik kunnen maken van voorzieningen. Let wel, mijn ervaring is dat 95% van de burgers wél van goede wil is en wil meedoen met de maatschappij. De verantwoordelijkheid voor het doorbreken van de patstelling ligt echter wel bij de overheid. Het beleid en de uitvoering moeten worden aangepast. Belangrijke vraag is hoe doen we dat? Hoe zorgen we dat de ‘goede bedoelingen’ van de overheid worden omgezet in effectief beleid, met positieve effecten voor groepen burgers met een lage SES en daarmee voor de maatschappij als geheel? Vanuit het onderzoek, vanuit beleidsaanbevelingen uit hoofdstuk 5 en vanuit de bovenstaande kritische blik op het functioneren van organisaties wordt duidelijk, dat het ‘reguliere’ beleid, vanuit de gebruikelijke kokers, daarvoor onvoldoende mogelijkheden biedt. Er is rigoureus ander beleid en een andere uitvoering van beleid nodig, met andere ingrediënten. Verder is noodzakelijk om te investeren in de uitvoering en te bouwen aan ‘uitvoeringsintelligentie92’. Dat kan, door hoog opgeleide mensen in de uitvoering te laten werken en door de daar al aanwezige kennis te mobiliseren en te gebruiken als bouwstenen voor nieuw beleid. Er is veel consensus over het feit, dat het onderwijs de manier is om mensen te laten stijgen op de sociale ladder. Het nieuwe beleid moet er daarom voor zorgen dat ‘hulpbronnen’ van kinderen in de basis goed genoeg zijn, voor het maximaliseren van onderwijskansen. Het is daarom ook van vitaal belang
92
Uitvoeringsintelligentie; is de manier waarop intelligente en goed opgeleide uitvoerders het beleid ‘linksom of rechtsom’ weten om te zetten in ‘door het beleid bedoelde’ resultaten. En de manier waarop uitvoerders vanuit ervaren inzichten, veranderingen op alle niveaus binnen de private en de openbare sector teweeg brengen. Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
61
om publieke uitgaven te herijken in het licht van investeringen in sociaal kapitaal met een herkenbare individuele en maatschappelijke meerwaarde. Het gaat daarbij om publieke uitgaven met betrekking tot het totale onderwijspakket voor groepen met een lage SES. Maar het gaat daarbij ook om praktische zaken, wat is het nut van een werkende moeder die geen tijd heeft om haar kind op te voeden en te ondersteunen, als het kind daardoor mislukt in het onderwijs? Wordt het geen tijd voor een andere prioritering? Het (onderwijs) beleid moet voor deze kinderen voorkomen, dat de geschiedenis zich blijft herhalen. Er moet dus veel meer geïnvesteerd worden in kinderen in de achterstandswijken, zodat die profiteren van goed onderwijs, om zo door te kunnen groeien naar een hogere sociale status. Als de negatieve cirkel, van generatie op generatie een lage SES, doorbroken kan worden, levert dit grote besparingen op, vooral op middellange en lange termijn en een prettig leefklimaat. Er zijn ook bredere maatschappelijke belangen om te investeren in jonge kinderen. Bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van de vergrijzing of vanuit een economisch standpunt, is het zeer urgent, om te investeren in de cognitieve capaciteiten van jongeren, wil Nederland een concurrerende positie houden in de nieuwe economie. Ook moet voorkomen worden, dat er een gebrek komt aan productieve capaciteiten. Het investeren in jonge kinderen kan vorm gegeven worden door struikelblokken zoals armoede, onzekerheid en een gebrek aan kansen in kinderrijke gezinnen te bestrijden. Dit sluit aan op de doelstellingen uit andere beleidsvelden bijvoorbeeld economie.
6.3 Bouwstenen ander beleid Het huidige beleid, heeft de afgelopen twintig jaar géén antwoord kunnen vinden op de problematiek van groepen burgers met een lage SES. Het moet dus anders, maar hoe? Welke bouwstenen zijn nodig om tot ander beleid te komen? En wat houdt dat andere beleid dan allemaal in? Niemand zit immers te wachten op grootschalige reorganisaties en samenvoegingen, want te vaak levert dat, door intern organisatiegeneuzel, voor burgers alleen negatieve resultaten op. Er zijn geen pasklare antwoorden, wel is duidelijk dat er fors geïnvesteerd moet worden in uitvoeringsintelligentie. Hieronder reik ik een aantal ingrediënten aan die het nieuwe beleid minimaal moet bevatten om effectief te zijn.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
62
6.3.1 Belangrijke ingrediënten nieuw beleid Communicatie met de doelgroep De patstelling kan doorbroken worden door op een andere manier met de doelgroep te communiceren. Als schriftelijk communiceren niet lukt dan is communicatie in persoon de oplossing. Een voorbeeld is nieuw beleid van de Sociale Dienst in Rotterdam. Waar bij deze dienst, eerder een niet goed, of tijdig ingevuld ‘rechtmatigheidsformulier’ onherroepelijk leidde tot opschorten, of zelfs stoppen van de uitkering, is dat nu niet meer het geval. Er zijn door de Sociale Dienst twee beleidsstappen gedaan. Het formulier is sterk vereenvoudigd én het niet goed invullen van het formulier, leidt tot persoonlijk contact tussen klantmanager en klant. Zo zijn er in de bedrijfsvoering van meerdere gemeentelijke organisaties, woningcorporaties, de belastingdienst en zelfs energiemaatschappijen, min of meer eenvoudige maatregelen te bedenken, waardoor klanten niet meer gestraft worden voor het ‘laaggeletterd’ zijn. Bejegening van de doelgroep Veel mensen uit de doelgroep kampen met een laag zelfbeeld. Het steeds weer falen van de communicatie met de overheid, versterkt dit beeld. Men voelt zich dom of minderwaardig. Vooral in de uitvoering vraagt dit om speciale communicatievaardigheden, waarbij men mensen het gevoel geeft volwaardig lid te zijn van de maatschappij. Het beleid moet dus gericht zijn op emancipatie, leren en coachen, in plaatst van op hulp verlenen, waarbij mensen over het algemeen een passieve rol hebben. Bereik doelgroep Om te komen tot een effectief bereik van de doelgroep moeten er nog een aantal (organisatie) culturele barrières worden geslecht. Stromingen binnen de overheid en hulpverlening, die zeggen dat nabijheid, ondersteunen, coachen en leren belangrijke ingrediënten zijn voor effectief beleid, staan lijnrecht tegenover stromingen, die wijzen op eigen verantwoordelijkheid en eigen keuzevrijheid van burgers om te leven in een achterstandspositie. Bij deze laatste stroming, heerst een grote terughoudendheid om preventief of zelfs proactief in te grijpen. U zult begrijpen na het lezen van dit onderzoek, dat ik niet tot die laatste stroming behoor, daar ik van mening ben, dat begrippen als eigen verantwoordelijkheid en keuze vrijheid, worden verward, met begrippen als ontbreken van vaardigheden en ontbreken van informatie. Daarnaast dienen we het verdrag van de rechten van het kind te respecteren, waarbij de zogenaamde keuze van de ouders wel eens haaks kan staan op de belangen van het kind. In dat geval is het verdrag leidend en kan proactief en preventief worden ingegrepen.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
63
Toch zorgt die laatste stroming, naast het ontbreken van uitvoeringsintelligentie, naast de patstelling en naast het feit dat we als overheid en hulpverlening ‘verleerd’ zijn hoe we de doelgroep moeten bejegenen, wel voor zeer grote obstakels voor effectief beleid. Zorgvuldigheid en het respecteren van grondrechten, zijn naast uitvoeringsintelligentie essentiële ingrediënten voor een effectief bereik van de doelgroep. Maar binnen die grenzen moét de doelgroep proactief en preventief worden bereikt, omdat niet langer te tolereren is, dat kinderen opgroeien in een ziekmakende omgeving, zonder kansen op een ‘normaal’ bestaan, terwijl we dat als overheid weten en niets doen. Investeren in jonge kinderen én hun ouders Investering in jonge kinderen uit de doelgroep, kan door een systematisch, methodisch onderbouwd, integraal systeem te bouwen, waarbij kinderen voortdurend worden ondersteund bij hun ontwikkeling. Het systeem en het beleid moeten vooral gericht zijn op preventie en vroegtijdig ingrijpen, zonder wachtlijsten en met directe intelligente actie. Het consultatiebureau (opkomst 98%) en de basisschool zijn goede vindplaatsen. Het dienstenpakket van het consultatiebureau moet dan wel sterk worden uitgebreid. Het is van belang tijdens het proces, een goede samenwerking aan te gaan met de ouders. Investeren in jonge kinderen heeft weinig rendement als niet gelijktijdig wordt geïnvesteerd in de ouders. Taalvaardigheid, opvoedingsondersteuning, maar ook zorgen voor een goede benutting van de voorzieningen door de ouders zijn daarbij ingrediënten. Investeren in onderwijs De investering in het onderwijs zou een aantal speerpunten moeten hebben. De eerste is, dat kinderen zo vroeg mogelijk naar school gaan en dan direct samen met de ouders starten met het wegwerken van achterstanden, waarbij ouders indien nodig ondersteund worden. Andere speerpunten moeten gericht zijn op de zogenaamde ‘transities’ voor een kind. Bijvoorbeeld van kleuter naar groep 3, nu moet een kind gaan presteren met lezen, schrijven en rekenen, dan in groep 6, bij de start van de pubertijd (voor jongens is dit later), vervolgens groep 8 de overgang naar het voortgezet onderwijs en als laatste rond het 16e levensjaar de overgang van VMBO naar MBO of van HAVO VWO naar HBO of universiteit. Door tijdens deze transities kinderen en hun ouders te ondersteunen, kan de doelmatigheid van het onderwijs sterk worden verbeterd. Verantwoordelijkheid andere organisaties Voor het maximaliseren van de onderwijskansen van kinderen met een lage SES kunnen niet alleen de domeinen onderwijs en zorg verantwoordelijk zijn. Ook andere organisaties, zoals de Sociale Dienst, woningcorporaties,
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
64
energiemaatschappijen, zorgverzekeraars en de belastingdienst kunnen daaraan een bijdrage leveren. Ten eerste door hun reguliere proces zo aan te passen, dat ze de onderwijskansen voor een kind niet verstoren, ten tweede door extra inspanningen. Voor het reguliere proces betekent dat, geen opschorting of stoppen van uitkeringen, geen gedwongen huisuitzettingen, geen afsluiten van energie en niet onnodig toekennen van toeslagen en die vervolgens terug eisen, als het er kinderen bij betrokken zijn. Verder zijn er via extra inspanningen tal van maatregelen te bedenken die het onderwijs ondersteunen. Veilige buitenruimten, goed binnenklimaat op scholen, aanbieden van stageplaatsen en bijvoorbeeld vanuit de belastingdienst mensen via voorlichting en coaching ‘belastingproof’ maken, dat wil zeggen tijdig vervullen van plichten en een juist gebruik van toeslagen Totaalaanpak Bij interventies in gezinnen uit de doelgroep is het noodzakelijk om altijd het hele gezin bij de oplossing te betrekken, een zogenaamde ‘totaalaanpak’, waarbij alle gezinsleden zijn betrokken en waar op alle leefgebieden de problemen worden aangepakt en opgelost. Financiële bescherming Door het ontbreken van vaardigheden komen mensen met een lage SES vaak in financiële problemen. De wettelijke bescherming is gering. Incassobureaus kunnen hun gang gaan en soms extreme bedragen vragen. Regelmatig worden deze incassobureaus ook ingeschakeld door woningcorporaties, energiemaatschappijen en zorgverzekeraars en die zouden beter moeten weten. Ook zijn er teveel bedrijven die onmaatschappelijk ondernemen, door kredieten te verstrekken of op afbetaling goederen te leveren aan mensen die totaal niet kredietwaardig zijn. Gevolg is schulden, lege koelkasten en veel ellende voor kinderen. Hier ligt ook een overheidstaak. Mensen kunnen door wetgeving beschermd worden, tegen incassobureaus en bedrijven die leningen verstrekken of goederen leveren, aan niet kredietwaardige mensen. Er is ook een noodzaak gezien de grote maatschappelijk gevolgen die er zijn. Eén gemeentelijke uitvoeringsorganisatie verantwoordelijk Het is belangrijk dat één organisatie verantwoordelijk is, voor het hele proces rond het investeren in kinderen en hun ouders in de achterstandswijken. Het is ook belangrijk dat, dit een overheidsorganisatie is om te voorkomen, dat organisatiebelangen vooropstaan en niet de belangen van burgers. Verder is het belangrijk, dat het een organisatie is, die ook zelf uitvoert met hoogopgeleide uitvoerders en die voortdurend toetst of beleidsdoelstellingen worden behaald. Op die manier kan door de overheid ook de kwaliteit worden vastgesteld, die door andere organisaties geleverd moet worden.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
65
Bij grootschalige, ingewikkelde en taaie problematiek moet de overheid afstappen van de rol van aanbesteder, door zelf direct verantwoordelijk te zijn en door naast anderen ook zelf uit te voeren. Verder is het belangrijk, dat de politieke leiders zich publiekelijk committeren aan de resultaten en opstappen, mochten die resultaten onverhoopt niet worden gehaald. Wat is nieuw? Wat is nieuw aan dit beleidsadvies? Investeren in kinderen, ouders betrekken bij de aanpak, integraal duurzaam beleid en totaal aanpakken, dat doen we toch al lang. Daar zijn toch al die netwerken, casemanagers en ketenregisseurs voor? Dat klopt, veel doen we al. Maar vaak zeer versnippert in tijd en plaats en met te weinig massa. Een systematisch, methodisch duurzaam beleid, waarbij kinderen en hun ouders als individu, een groot aantal jaren worden gevolgd en ondersteund op meerdere domeinen, dat is er nog niet. Ook is er vaak zeer weinig aandacht voor communicatie, bejegening en bereik van de doelgroep en daar is veel winst te halen. Ook het nadrukkelijke advies om te investeren in de kwaliteit van de uitvoerders en in uitvoeringsintelligentie is nieuw. De standaardreactie bij problemen is toch vaak het inhuren van een organisatie- of adviesbureau en niet het inhuren van excellente uitvoerders, terwijl die vaak beter tot de kern van het probleem kunnen doordringen. In Rotterdam heeft een college van B&W enige jaren geleden zijn lot verbonden aan het veiliger maken van de stad. Het zou goed zijn als het huidige college van B & W, zijn lot verbindt aan investeren in achterstandsgroepen, in het bijzonder in kinderen en het maximaliseren van onderwijskansen. Politieke druk zorgt voor urgentie en bewustwording. Iedereen ‘loopt net een stapje harder’ en dat is nodig om het verschil te maken. Een ‘meetlat’ voor succes is er al, namelijk de citoscore, zodat geen ingewikkelde indexen nodig zijn.
6.4 Besluit Als afsluiting van dit onderzoeksverslag past weer bescheidenheid en realisme. Ik realiseer me, dat ik met dit onderzoek slechts een beperkte bijdrage heb geleverd om te komen tot ander beleid. Ik realiseer me ook, dat ik stellig ben geweest in mijn uitspraken en soms op tenen heb gestaan. Dat heb ik gedaan vanuit de intentie te komen tot beter beleid en een betere uitvoering. Vanuit de innerlijke overtuiging, dat we als overheid veel beter kunnen presteren. Hoewel de wereld niet maakbaar is, kunnen bij goed beleid en uitvoering de problemen in de achterstandswijken sterk verminderen. Het blijft onacceptabel dat kinderen van vier jaar oud, in die wijken feitelijk al verloren zijn. Dus blijft het ook de moeite waard, de strijd aan te gaan om dat te veranderen. Ik besef dat nog veel meer excellente uitvoering, gekoppeld aan excellent wetenschappelijk onderzoek, nodig is, voor echte veranderingen. Ik nodig iedereen uit om mee uit te voeren en mee te denken. Barend Rombout. Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
66
Bijlagen Bijlage 1 Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein criminaliteit Ik heb onderzocht wat er in de wetenschappelijke literatuur en beleidsrapporten is gepubliceerd over de invloed van een lage SES op het domein criminaliteit en wat de invloed is van het overheidsbeleid daarop. Ik beperk me daarbij zoveel mogelijk tot wetenschappelijke onderzoeken en beleidsrapporten over criminele jongeren (uit de achterstandswijken in Rotterdam). Ik heb het onderzoek opgedeeld in vier deelonderzoeken, namelijk algemeen, detentie, behandeling en terugkeer in de maatschappij. Algemeen Jongeren uit gezinnen met een lage SES hebben meer emotionele- en gedragsproblemen.93 Veel van deze jongeren gebruiken geweld, plegen vandalisme en andere vormen van criminaliteit.94 Vooral jongeren die ernstige delicten plegen komen relatief vaak uit gezinnen met een lage SES.95 Volgens onderzoeksbureau Beke, is de meerderheid van de harde kern criminele jongeren werkeloos, heeft een lage opleiding en een lage SES. Veel wetenschappers hebben eerder vastgesteld, dat vooral jongeren met een lage SES relatief vaak in aanraking met criminaliteit. Veel van deze jongeren zijn al op jonge leeftijd bekend bij de jeugdzorg, omdat de jongere als kind te kampen had met problemen, of omdat in het gezin waarin hij opgroeide problemen waren. Allochtone ouders en kinderen maken nauwelijks gebruik van preventieve opvoedingsondersteuning, terwijl dezelfde groep oververtegenwoordigd is in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinstellingen.96. Volgens Yerden moet de boodschap zijn: Opvoeden is belangrijk voor de toekomst van je kinderen, hoe kun je daar als ouder beter in worden? Volgens een zeer uitgebreid Amerikaans onderzoek heeft de SES van bewoners een grote impact op de buurt. Als de SES in een buurt zo daalt dat er 1000 arme gezinnen bij komen, dan zullen er 141 jonge criminelen bij komen. Als in die 1000 arme gezinnen de kinderen verwaarloosd of mishandeld worden, dan zullen er in die buurt er 256 jonge criminelen bij komen.97 Hoewel dit onderzoek niet helemaal te vergelijken is met de Nederlandse situatie, is er ook hier een duidelijke relatie tussen een lage SES, armoede en criminaliteit.
93
Verhulst et al. 1997 Garnefski & Diekstra 1993 95 Commissie Jeugd Oonderzoek 2003 ministerie VWS 96 Yerden 'Schaamte en strategisch handelen’ 2010 97 Ref. Weatherburn, D. & Lind, B. (2001). Delinquent-prone comm. unities. Cambridge: Cambridge University 94
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
67
Door ‘de Jeugdfabriek B.V. in Amsterdam,’98 zijn gegevens verzameld over de ‘staat’ van de jeugdzorg in Nederland. De gegevens geven de aantallen kinderen weer, die op enigerlei wijze afhankelijk zijn van jeugdzorg en beschrijven het falen van de zorg rondom een kind. Dit lijkt van invloed te zijn op het ontstaan van crimineel gedrag: • In Nederland worden er per jaar worden 100.000 tot 150.000 kinderen lichamelijk, geestelijk of seksueel mishandeld. • In Nederland zijn er per dag zijn er 200 meldingen bij de AMK’s. (Algemeen Meldpunt Kindermishandeling). • Het aantal Onder Toezicht Stellingen (OTS), neem enorm toe in 2000 waren er ongeveer 21.000 in 2009 40.000. • Het aantal uithuisplaatsingen neemt ook sterk toe in 2003 betrof het ongeveer 31.000 kinderen in 2008 waren het er 51.000. • Anno 2010 wachten 3300 kinderen jaarlijks langer dan 9 weken op adequate zorg. • Van slechts 5 % van de programma’s in de jeugdzorg is wetenschappelijk aangetoond dat ze werken. Van 95 % van de programma’s is dus niet aangetoond dat ze werken en een aantal programma’s is zelfs bewezen ineffectief. • Van gezinsinterventies, één van de programma’s die wel lijken te werken, bestaan veel verschillende varianten. In één kliniek zelfs 25. Iedere psychiater heeft z’n eigen programma. • Recidive onder jongeren is extreem hoog wel tot 85 procent.99 In de Rotterdamse situatie kunnen deze cijfers aan de landelijke data worden toegevoegd: • Teveel (50 procent) Rotterdamse jongeren (jongens) komen in aanraking met de politie.100 • In Rotterdam Zuid wonen 80.000 jongeren voornamelijk in achterstandswijken. • In Rotterdam wonen 60.000 tot 80.000 kinderen in een gezin dat rond moet komen op bijstandsniveau. Jongeren zijn inmiddels verantwoordelijk voor 40 procent van de gepleegde misdrijven. Verder daalt de leeftijd waarop jongeren misdrijven plegen. Steeds vaker zijn het kinderen tussen de 7 en 12 jaar die niet onder de werking van het Strafrecht vallen.101 Dit is problematisch, omdat er geen sancties mogelijk zijn en het aantal interventies beperkt is.
98
www.dejeugdfabriek.nl cijfers jeugdinterventieteam 100 Prof Bovenkerk Frank afscheidsrede Erasmusuniversiteit 101 WODC rapport jeugdcriminaliteit 2008 99
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
68
Lage SES en detentie De kwaliteit van de jeugdgevangenissen lijkt ver onder de maat te zijn. Gevangenissen jeugd falen, dat concludeert de Algemene Rekenkamer in haar onderzoek ‘Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen’.102 Volgens dit onderzoek, slagen jeugdgevangenissen er nauwelijks in, om de gedetineerde jongeren te begeleiden, te heropvoeden en nazorg te bieden. Voor de 250.000 euro die het rijk per persoon per jaar uitgeeft, leveren jeugdgevangenissen een ‘mager en kostbaar resultaat’. Verder betwijfelt de Rekenkamer ten zeerste of de aangekondigde verbeteringen zullen helpen. Volgens de rekenkamer laat de effectiviteit van de inrichtingen sterk te wensen over. Van de helft van de jongeren is niet bekend, hoe het na vrijlating met ze gaat en of zij überhaupt nazorg hebben gehad. Tweederde van wie dat wel bekend is, heeft binnen een half jaar opnieuw een delict gepleegd of heeft andere problemen. In Rotterdam zit de helft van de jongeren na vrijlating, binnen één jaar opnieuw vast voor ernstige recidive. Landelijk zit 85 procent binnen 5 jaar opnieuw vast. Jeugdinrichtingen staan al langer bloot aan scherpe kritiek. In oktober 2008 concludeerden inspectiediensten, dat in zes van de veertien jeugdgevangenissen sprake is van een ‘ernstig risico’ op een onveilig klimaat voor jongeren en het personeel. Het personeel is ook te laag opgeleid. In diezelfde periode pleitten medewerkers van de inrichtingen al voor sluiting van jeugdgevangenissen, omdat ze slecht werk leverden. Ook de Tweede kamer ‘bemoeit’ zich er mee. Volgens kamerleden falen jeugdinrichtingen op alle fronten. Daar zijn jongeren de dupe van. Kamerleden noemen de conclusies van de Algemene Rekenkamer ‘schokkend’ en ‘onacceptabel’. In een reactie schrijft de staatssecretaris, dat zij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overneemt. Het reglement Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) biedt weinig mogelijkheden. Voor veel zaken moet de directeur toestemming vragen aan het ministerie. De ‘normale’ dagbesteding voor gedetineerde jongeren bestaat uit verplicht onderwijs, maar dat wordt meestal maar op één niveau gegeven. Pas de laatste drie maanden van de detentie, is onder allerlei strenge voorwaarden een extern scholingsprogramma mogelijk, maar bijna niemand komt daarvoor in aanmerking. Het doel van het reglement Justitiële Jeugdinrichtingen is, om jongeren te beschermen tegen macht en willekeur. In de praktijk werkt het echter zeer belemmerend bij de ontwikkeling van de jongeren. Een beleidsuitgangspunt, wat mogelijk ook negatief werkt, is het zogenaamde groepsproces in JJI’s. Jongeren hebben recht op gezelschap, dus kiest men in de JJI’s voor groepsprocessen. Er is een zogenaamde huiskamergroep, er zijn groepssessies en groepstherapieën. Veel van de jongere zijn echter in de fout gegaan vanwege ‘verkeerde’ groepsprocessen, waarbij ze samen met anderen criminele feiten hebben gepleegd. Zeer weinig jongeren bedenken en plegen als individu misdrijven, maar liefst 75 procent van de gepleegde misdrijven wordt door jongeren in groepsverband gepleegd.103 De negatieve groepsprocessen kunnen gewoon door gaan in de JJI’s. Daarbij is de caselaod voor de begeleiders te hoog en het 102 103
Algemene Rekenkamer oktober 2007 Henk Ferwerda Beke aanpak
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
69
opleidingsniveau te laag.104 Ook veel begeleiders hebben last van foute groepsprocessen, zoals intimidatie en bedreigingen. Lage SES en behandeling Jongeren moeten gemiddeld twee jaar wachten, voordat een (verplicht) behandelplan tot stand komt, dat concludeert de Algemene Rekenkamer in haar onderzoek ‘Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen’.105 Als er wel plannen zijn, schiet de evaluatie daarvan tekort. Door ziekteverzuim door- en verloop onder het personeel, is onduidelijk of de jongeren wel ‘volgens de eigen pedagogische uitgangspunten voor heropvoeding’ van de instelling worden behandeld. Een ander beleid kan zorgen voor een ‘individueel’ behandelplan, maar dat moet dan wel sneller gemaakt worden, anders is de jongere al lang weer vrij. Een individueel plan van aanpak kan de juiste ingrediënten bevatten voor een geslaagde terugkeer in de maatschappij. Nog een pleidooi voor individuele behandeling wordt gehouden door psycholoog Eva Mulder, die 19 mei 2010 is gepromoveerd aan het Erasmus MC in Rotterdam. Ze werkt als behandelaar bij de Waag, een centrum voor ambulante forensische psychiatrie. Minderjarige criminelen worden, volgens haar te veel over één kam geschoren in justitiële jeugdinrichtingen. Als de behandeling meer wordt afgestemd op bepaalde risicofactoren, verkleint dat de kans op nieuwe misdrijven. Dat blijkt uit het eerste grootschalige Nederlandse onderzoek naar de zwaarste groep jeugdcriminelen: 1.179 jongeren die zijn veroordeeld tot een zogeheten ‘pijmaatregel’ (‘jeugd-tbs’). Hierin worden de delinquenten twee tot zes jaar behandeld, met de bedoeling de kans op recidive terug te dringen. Toch pleegt maar liefst 80 procent van deze jongeren opnieuw een ernstig misdrijf. ‘Over deze jongeren wordt al jaren geschreven in de media, maar wetenschappelijk is er weinig over bekend’, stelt Mulder. ‘Daarom is het belangrijk dat de hele groep nu in kaart is gebracht.’ Uit haar onderzoek blijkt dat de kans op recidive het grootst is voor minderjarigen die ernstige geweldsmisdrijven combineren met vermogensdelicten. ‘Deze jongeren bouwen als het ware een criminele carrière op. Ze hebben een specifieke, intensieve behandeling nodig, vooral als ze uit een probleemgezin komen. Van de onderzochte jongeren is 39 procent zwakbegaafd. Veel anderen hebben een IQ dat lager is dan gemiddeld. ‘Helaas zijn de meeste interventies in justitiële jeugdinrichtingen ontwikkeld voor normaal begaafde jongeren. Veel therapieën zijn verbaal, maar dat is te hoog gegrepen. Bij deze jongeren moet je meer werken met plaatjes, herhaling en leren door doen’. Veel minderjarige delinquenten hebben een psychische stoornis. ‘Jammer genoeg is er in Nederland een chronisch tekort aan kinder- en jeugdpsychiaters die zijn gespecialiseerd in daderbehandeling. Daar moet echt in geïnvesteerd worden’, vindt Mulder. Een gedwongen behandeling van jonge delinquenten en adequate, tijdige forensische psychiatrische zorg, kan bijdragen aan het in de kiem smoren van een criminele loopbaan.106 Maar op dit moment 104
Algemene Rekenkamer oktober 2007 Algemene Rekenkamer oktober 2007 106 GGZ Nederland 2008 105
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
70
stagneert de hulp voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Sinds 2008 kunnen rechters via een gedragsbeïnvloedende maatregel een ambulante therapie opleggen. GGZ -instellingen hebben de expertise in huis, maar krijgen de exploitatie niet rond, omdat er onvoldoende geld beschikbaar komt. Rechters trekken aan de bel omdat de hulp niet opgang komt. Doordat de jongere niet behandeld wordt is er bijna sprake van voorspelbare recidive. Lage SES terugkeer in de maatschappij Als de jongere vrijkomt vanuit detentie is in teveel gevallen niets geregeld, om die terugkeer in de maatschappij mogelijk te maken. De jongere moet zelf voor inkomen en onderdak zorgen. De samenwerking tussen de gemeenten, scholen en justitie is vaak niet optimaal. Gevolg is vaak een terugval in de criminaliteit. De jeugdreclassering die de jongere volgens de wet ‘hulp en steun’ moet verlenen heeft een hoge caseload van gemiddeld wel zo’n 22 jongeren per hulpverlener.107 Verder blijkt, dat ongeveer 60 procent van de tijd van de jeugdreclassering opgaat aan bureaucratie, waardoor er weinig tijd overblijft voor de begeleiding van een individuele jongere. In de tijd die overblijft, moet met de jongere worden gesproken, een plan worden gemaakt en noodzakelijke contacten met partners worden gelegd. Het beleid gaat er vanuit, dat jongeren zelf voldoende vaardigheden hebben en met geringe steun kunnen terugkeren in de maatschappij. In de praktijk blijkt dit niet zo te zijn. Veel jongeren die uit detentie komen blijken in bureaucratische zin vrijwel ‘hulpeloos’ te zijn.108 De ‘hulp en steun’, die volgens de wet aan de jongere moet worden geboden wordt onvoldoende gegeven. In veel (grotere) gemeenten probeert men door de oprichting van ‘Veiligheidshuizen’ verbetering in de situatie te brengen. Jongeren, maar ook volwassen exgedetineerden uit lage SES groepen, ontbreekt het vaak aan voldoende vaardigheden, om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij. Er is intensieve begeleiding nodig, zeker in de beginfase.109 Als daar geen capaciteit voor is, zal de ex-gedetineerde snel terugvallen in het oude gedrag. Het beleid van veiligheidshuizen is nu vooral gericht op coördineren en regisseren en niet op begeleiden. Als de jongere in detentie verblijft, onderzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de thuissituatie. Vraag daarbij is of de jongere veilig kan terugkeren in die thuissituatie. Als de thuissituatie als onvoldoende wordt beoordeeld, wordt de jongere ‘uit huis geplaatst’. Geen enkel kind kan zich echter goed ontwikkelen zonder liefde, leiding en zonder een hechtings- en opvoedingsrelatie. Deze kan alleen ontstaan, als de primaire verzorger adequaat ingaat op de behoeften van dit specifieke kind. De eerste personen met wie een kind een dergelijke relatie aan kan gaan, zijn de ouders.110 Het is in het belang van het kind, om eerst ambulante hulpverlening toe te passen en pas als laatste redmiddel ‘uithuisplaatsing’, vanwege het grote risico voor psychische schade bij het 107
Gegevens directie Jeugdreclassering Rotterdam Evaluatie Jeugdinterventieteam Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 109 Evaluatie Jeugdinterventieteam Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 110 Peter van den Bergh & Tony Weterings universiteit van Leiden 2008 108
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
71
kind. Het aantal uithuisplaatsingen neemt echter drastisch toe en er zijn grote verschillen tussen de provincies en stadsregio’s.111 In 2000 waren er 21.000 onder toezichtstellingen (OTS), nu in 2010 zijn het er 40.000. In 2003 betrof het aantal uithuisplaatsingen 31.000 kinderen in 2008 waren het 51.000 kinderen.112 Een groot probleem bij de uitvoering van programma’s voor jongeren met een lage SES lijken de kosten te zijn. In het bijzonder de verdeling van de kosten. Niet zelden draait de ene partij, bijvoorbeeld de gemeente op voor de extra kosten, terwijl de baten van een beter beleid bij een andere partij, bijvoorbeeld justitie liggen. Via allerlei projectsubsidies probeert het ministerie van justitie de gemeenten wel in beweging te krijgen, zonder veel resultaat.
111 112
Antwoord minister Rouvoet op kamervragen december 2009 Jeugdfabriek Amsterdam 2009
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
72
Bijlage 2 Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein onderwijs Ook bij het domein onderwijs heb ik onderzocht wat er in de wetenschappelijke literatuur en beleidsrapporten is gepubliceerd over de invloed van een lage SES op het domein onderwijs en wat de invloed is van het overheidsbeleid daarop. Ik heb me daarbij zoveel mogelijk beperkt tot wetenschappelijke onderzoeken en beleidsrapporten over onderwijs (in de achterstandswijken in Rotterdam). Ik heb het onderzoek opgedeeld in zes deelonderzoeken, namelijk algemeen, doelmatigheid en kosten, basisonderwijs, voortgezet onderwijs, voortijdig schoolverlaters en periode na het onderwijs. Algemeen De kans op mislukking op school is groter bij jongeren uit arme gezinnen. Zij komen minder goed voorbereid op school: hun woordenschat is gering, ze hadden als kleuter geen passend speelgoed, dat hun motorische en intellectuele ontwikkeling stimuleerde, ze hebben hun ouders nooit zien lezen en ze hebben niet geleerd stil te zitten om rustig een taak af te maken.113 Dit gevoel van te mislukken kan worden versterkt door stigmatisering vanwege de leerkrachten of vanwege leerlingen die wel succesvol zijn. Uiteindelijk gaan deze kinderen meer en meer optrekken met lotgenoten en ze creëren hun eigen sociaal systeem, waarin de gangbare normen en waarden worden verworpen. Deze theorie wordt bevestigd door het onderzoek van Cohen. Kinderen uit achterstandswijken doen het minder goed op school en zwakke schoolresultaten correleren sterk met crimineel gedrag van jongeren. In het onderwijs wordt veel geld verspild, doordat de doelmatigheid vooral voor groepen met een lage SES te laag is. Bovendien leggen deze groepen een extra claim op het onderwijs, doordat er meer onderwijsjaren nodig zijn, voor het bereiken van hetzelfde niveau, als groepen met een hogere SES. Verder lijkt er sprake van een patstelling tussen ouders van leerlingen van ‘witte’ scholen en ouders van leerlingen van ‘zwarte’ scholen. Ouders van de ‘witte’ scholen staan op het standpunt dat veel slecht presterende leerlingen het algemene niveau naar beneden halen, terwijl veel leerlingen van een hoog niveau het algemene niveau juist verbeteren. Veel van deze ouders mijden ‘zwarte’ scholen. Veel beleidsmakers zijn echter groot voorstander van gemengde scholen; ‘als we witte en zwarte leerlingen mengen is het probleem opgelost´. In Nijmegen is dat zelfs recent verplicht opgelegd aan scholen om een percentage ‘zwarte’ leerlingen aan te nemen op een ‘witte’ school.114 Feitelijk gaat het niet om wit of zwart, maar om de sociaal economische status van de ouders en om het opleidingsniveau van de ouders. Door het ministerie van onderwijs zijn de criteria van 113 114
Cohen 2008 Paulle B. Van kleur naar klasse desegregatie in het onderwijs.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
73
‘laagopgeleid’ naar beneden bijgesteld. Als je twee jaar VMBO hebt gedaan, zelfs zonder diploma, dan val je niet meer in de categorie ‘laag opgeleid’ en dan krijgen de scholen geen extra geld om een leerling te begeleiden. Rotterdam heeft het probleem dat ongeveer 50 procent van de bewoners laag opgeleid is en 52 procent van allochtone afkomst is. Lage SES en doelmatigheid en kosten Door econoom en Nobelprijswinnaar James Heckman is onderzoek verricht, naar de doelmatigheid van het onderwijs. Zijn algemene conclusie is, dat onderwijs op jonge leeftijd het hoogste ROI (return on investment) geeft. Verder meent hij dat problemen als tienerzwangerschap, voortijdig schoolverlaten en criminaliteit voortkomen uit een gebrek aan non-cognitieve vaardigheden als motivatie, zelfvertrouwen en discipline.115 Ontwikkelingspsycholoog Hans Koot deelt die mening. Het alleen aanleren van cognitieve vaardigheden bij kinderen is onvoldoende. Art Rolnick van de Amerikaanse centrale bank heeft becijferd dat iedere dollar die wordt geïnvesteerd in het kleuteronderwijs zich 16 keer terugverdiend. Hij baseerde zich op een onderzoek naar 123 kinderen die drie decennia zijn gevolgd. Daar Rolnick twijfels had over de juistheid van zijn berekening, heeft hij James Heckman gevraagd die berekening te controleren. Door Heckman werd de uitkomst bevestigd. Ook in de ‘Miljoenennota’ wordt bevestigd, dat het hoogste rendement te behalen is bij investeringen in de basis van het onderwijs. Er wordt nu al veel geïnvesteerd in onderwijs. In 2009 zijn de kosten per leerling als volgt; in het primair onderwijs, 5.500 euro, in het voortgezet onderwijs 7.251 euro, in het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 6.541 euro, in hoger beroepsonderwijs 5.900 euro en in het wetenschappelijk onderwijs 5.900 euro. Een uitstap van de achterstandswijk naar de Europese context; in het rapport ‘Het aanpassingsvermogen van de verzorgingsstaat in de éénentwintigste eeuw’116, wordt de noodzaak om te investeren in kinderen, vanuit een ander gezichtspunt belicht, namelijk vanuit Europa’s ‘low fertility’ evenwicht. Volgens de rapporteurs wordt dit mede veroorzaakt door uitgestelde gezinsvorming, en moeilijkheden van moeders om zorg en werk te combineren. Maar het probleem wordt ook versterkt, door een erosie in capaciteiten van gezinnen, of onwil van die gezinnen om de volledige kosten van kinderen op zich te nemen. Als Europa concurrerend wil zijn in de nieuwe economie (knowledge based society), is de meest urgente prioriteit, om te investeren in de cognitieve capaciteiten van jongeren. Maar dit is niet genoeg. Armoede, onzekerheid, gebrek aan kansen in kinderrijke gezinnen zijn een belangrijk struikelblok voor de ontwikkeling van kinderen en hun toekomstige productieve capaciteiten. Beleid moet er op gericht zijn, dat ‘hulpbronnen’ van kinderen in de basis goed genoeg zijn, voor het maximaliseren van onderwijskansen. Het is van vitaal belang om publieke uitgaven te herijken in het licht van investeringen in sociaal kapitaal met een herkenbare individuele en maatschappelijke meerwaarde. 115 116
J. Heckman 2007 Anton Hemerijck en Ko Colijn het aanpassingsvermogen van de verzorginsstaat
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
74
Lage SES en basisonderwijs Verschillende directeuren van basisscholen in de zogenaamde achterstandswijken, klagen over het lage rendement van de Vroegtijdig Voorschoolse Educatie (VVE).117 Een programma bedoeld om heel jonge kinderen (vanaf 2,5 jaar) in achterstandsposities beter voor te bereiden op het basisonderwijs. Eén van de schooldirecteuren zegt letterlijk: ‘Vijfentachtig procent van de kleuters zijn naar een VVE-programma geweest. Ik zie geen verschil met de kleuters die niet naar de voorschool zijn geweest’. Bij onderzoek bij 11 peuterspeelzalen in een achterstandswijk in Rotterdam blijkt dat er per groep gemiddeld tussen de vier en vijf kinderen zijn met ernstige cognitieve, gedrags- en andere achterstanden.118 Deze kinderen bezorgen de leidsters zoveel werk, dat er van voorschoolse educatie weinig terecht komt. In het beleid wordt dit probleem niet onderkend, omdat vooral wordt gefocust op de aantallen kinderen in de programma’s (85%) en niet op het rendement van de educatie. Het beleid en de financiën komen uit veel verschillende kokers; ministerie van OCW, de gemeente, deelgemeente, bestuur basisschool en stichting peuterspeelzalen, waardoor het meten van effecten moeilijk is. Ook de Onderwijsraad concludeert in een zeer recent rapport van 26 mei 2010119 citaat: ‘dat bijna alle driejarigen gebruik maken van de kinderopvang of van de peuterspeelzaal, maar dat de kwaliteit van deze voorzieningen echter sterk varieert en in veel gevallen te wensen over laat. ‘Peuterspeelzalen lopen leeg, met uitzondering van die voorzieningen die vroegtijdige- en voorschoolse educatie aanbieden voor achterstandskinderen. Tegelijkertijd is de deelname aan kinderopvang sterk gestegen. Bij de kinderopvang ontbreekt het in veel gevallen echter aan een pedagogisch programma, bovendien blijkt de kwaliteit eerder af- dan toe te nemen’. Een mogelijke oorzaak van de verschuiving van peuterspeelzaal naar kinderdagverblijf is, het feit dat arbeid moeilijker te combineren is met de openingstijden van een peuterspeelzaal. Kinderen van werkende ouders met een lage SES worden extra gedupeerd. Zij kunnen niet naar de peuterspeelzaal, waardoor ze in het geheel geen voorschoolse educatie krijgen. Door het gebrek aan kwaliteit in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen speelt er nog een ander probleem, namelijk dat er in veel gevallen geen adequate aansluiting is op de hulpverlening, voor die peuters die specialistische zorg nodig hebben. Daardoor worden die in veel gevallen niet, of pas in een laat stadium geholpen. Hierdoor ontstaan niet alleen achterstanden bij het betreffende kind maar ook bij klasgenoten. Ook in het basisonderwijs in de achterstandswijken zijn er per groep gemiddeld drie tot vijf kinderen met ernstige cognitieve- en andere achterstanden.120 Dat lijkt logisch, omdat er tijdens de VVE fase geen adequate actie is ondernomen, zijn de problemen niet opgelost en vaak verergerd.121 In een behoorlijk aantal gevallen blijkt er een directe (mede)oorzaak te liggen in de thuissituatie, door 117
Programma basisscholen Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam Onderzoek Bureau Frontlijn bij zes basisscholen en 11 groepen peuterspeelzalen. 119 Onderwijsraad 26 mei 2010 120 Directeuren basisonderwijs Rotterdam 2009 121 Onderzoek Bureau Frontlijn bij zes basisscholen en 11 groepen peuterspeelzalen. 118
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
75
armoede, stress, taalproblemen en niet het niet (kunnen) opvoeden van de kinderen. Eén directeur van een basisschool wist ons zelfs te melden, dat meer dan de helft van alle kinderen van zijn school kampen met ernstige cognitieve, gedrags- en andere achterstanden. Het beleid is er op gericht om het kind beter te laten functioneren, de thuissituatie blijft helaas vaak buiten beeld bij een oplossing. Als Bureau Jeugdzorg of het AMK (Algemeen Meldpunt Kindermishandeling) worden ingeschakeld, dan worden vaak lange procedures gevolgd. Hiervan ondervinden het betreffende kind en zijn klasgenoten veel nadeel van. Deze gang van zaken komt de doelmatigheid van het onderwijs niet ten goede. De leerresultaten van de groep waarin kinderen met achterstanden zitten wordt negatief beïnvloed, met als gevolg lage CITO-scores, extra onderwijsjaren, minder kansen op een goede vervolgopleiding en minderkansen op een goede baan voor alle uit die groep kinderen. Niet zelden ‘sleept’ een probleemkind zich voort van peuterspeelzaal tot groep acht van het basisonderwijs.122 Uit onderzoek blijkt verder, dat de doelmatigheid van het onderwijs een stuk lager is voor kinderen uit de lagere sociaaleconomische milieus, dan voor kinderen uit hogere milieus. Voor de eerste groep zijn er veel zogenaamd ‘doodlopende’ trajecten.123 Er zijn meerdere bedreigingen voor de doelmatigheid van het onderwijs voor groepen met een lage SES. Binnen deze groepen is vaker sprake van schulden. Uit een veldonderzoek naar 133 gezinnen in Rotterdam blijkt, dat er bij 82% van de gezinnen sprake is van schulden en dat de gemiddelde schuld ruim 6000 euro bedraagt. Het inkomen, wat besteedt kan worden aan ‘boodschappen’ bedraagt gemiddeld 35 euro per week voor een moeder met drie kinderen. Verder blijkt dat de schulden in alle gevallen de primaire lasten betreffen zoals ziektekostenverzekering, nutsvoorzieningen en huur.124 Vanwege huurschulden zijn er gedwongen verhuizingen. Voor kinderen in het onderwijs betekent deze gedwongen verhuizing onder stressvolle omstandigheden, veelal dat ze een jaar blijven zitten. Schulden en een laag besteedbaar inkomen beïnvloeden de doelmatigheid van het onderwijs sterk in negatieve zin. Ook is er grotere kans op uitsluiting, omdat kinderen bijvoorbeeld niet met schoolreisje kunnen, of met andere activiteiten mee kunnen doen die geld kosten.125 Daarnaast zijn er veel extra kosten voor het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen (OCW). Deze kosten variëren van 5500 euro tot 6750 euro per kind per jaar. Totaal lopen bijvoorbeeld bij een gedwongen verhuizing de kosten voor het ministerie al snel op tot 16.500 euro. Dat er ‘onverklaarbaar’ veel verhuisd wordt door burgers met een lage SES, blijkt uit het feit dat veel kinderen gedurende de leerweg van school gaan. Bij één basisschool is het wel een heel groot probleem. Daar starten 125 kleuters met de opleiding, in groep acht zijn er slechts 25 leerlingen over van de oorspronkelijke groep.126 Ook bij andere scholen in de achterstandswijken zijn de verhuizingen van kinderen een probleem. Van de acht scholen die meedoen aan het programma is er slechts bij één school weinig verloop in het leerlingenbestand. Zogenaamde zij-instromers vullen de klassen weer 122
Onderzoek Bureau Frontlijn bij drie basisscholen en 11 groepen peuterspeelzalen. Bron: Mededeling EU Comm. sec 2006 1096 124 Evaluatie 133 gezinnen Armoedebestrijding Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 125 A.Roest, A.M. Lokhorst en C. Vrooman CPB ‘Sociale uitsluiting bij kinderen’ 126 Programma basisscholen Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 123
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
76
gedeeltelijk aan, wat een extra aanslag is op de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel zijn de verhuizingen in de achterstandswijken te verklaren, doordat er veel zogenaamde huisjesmelkers zijn, die zich niet houden aan de Woningwet en huurbescherming. Bij een huurachterstand wordt men door de huisjesmelker of diens handlangers al snel hardhandig uit huis geplaatst. In Carnisse een achterstandswijk in Rotterdam Zuid, verlaat gemiddeld 57% van de kinderen de basisschool, om later weer als ‘zij-instromer’ op te duiken bij een andere school in Rotterdam Zuid.127 Lage SES en voortgezet onderwijs In de wijk Carnisse verlaten 26% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs voortijdig de school en 34% heeft geen zogenaamde startkwalificatie.128 Een ander probleem bij de doelmatigheid van het onderwijs, voor allochtone groepen met een lage SES, wordt veroorzaakt doordat meer dan 50 procent van deze leerlingen, het hoger beroepsonderwijs bereikt via een omweg.129 Adviezen vanuit het basisonderwijs en (niet weggewerkte) taal- en andere achterstanden zijn de oorzaak van een te lage schoolkeuze. Gevolg is veel kosten door extra leerjaren (1 tot 3) en daarnaast neemt de leerling ook later deel aan het arbeidsproces. Een ander gevolg van de niet weggewerkte taal- en andere achterstanden is, dat Rotterdamse (niet-westerse) allochtone leerlingen laag scoren. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2009), zijn Rotterdamse eindexamenleerlingen zwakker dan in andere steden. Rotterdamse havisten slagen minder vaak dan de gemiddelde havo-scholier in Nederland. Ook het slagingspercentage van vwo’ers in Rotterdam ligt lager dan het landelijke gemiddelde. Het verschil wordt bepaald door het aantal niet-westerse allochtone leerlingen in Rotterdam, zegt het CBS. In alle vier de grote steden scoren allochtone scholieren minder goed op hun eindexamen, maar in Rotterdam is het verschil tussen autochtone en allochtone scholieren opvallend groot. Dat verschil geldt vooral bij HAVO en VWO en in mindere mate voor het VMBO. Van de allochtone HAVO-scholieren in Rotterdam slaagde vorig jaar 67 procent, voor het VWO was dat 71 procent. Van de autochtone HAVO-scholieren slaagde 89 procent, bij de VWO’ers lag dat op 92 procent. In 2008 slaagde landelijk 87 procent van de havoscholieren, in Rotterdam was dat gemiddeld 80 procent. Dat is overigens ook nog lager dan het percentage van de provincie Groningen (83 procent), dat van alle provincies het laagst scoort.
127
Centrum voor Onderzoek en Statistiek Rotterdam Wijkscan Carnisse Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam 129 Instituut migratie en etnische studies Amsterdam 2009 128
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
77
Lage SES en voortijdig schoolverlaters Er is vooral in de grote steden veel sprake van voortijdige schoolverlaters. Hoewel er landelijk goede vorderingen zijn gemaakt met het terugdringen van dit probleem, zijn er in de grote steden weinig effecten. Deze voortijdige schoolverlaters brengen veel extra kosten met zich mee. Zo is het onderwijs niet doelmatig geweest, de kans op een baan wordt veel kleiner, er is een grotere kans op criminaliteit en er zijn hogere kosten voor volksgezondheid. Een onderzoek in de Verenigde Staten wijst uit, dat een voortijdige schoolverlater gedurende zijn leven de ‘staat’ ongeveer 500.000 dollar kost. In Nederland zijn die kosten voor voortijdige schoolverlaters waarschijnlijk hoger, omdat de kosten van uitkeringen, criminaliteit en volksgezondheid veel hoger liggen dan in de Verenigde Staten. Volgens een Engels onderzoek levert het 665 miljoen pond op, als 1 procent méér leerlingen met een diploma van school komen. In Nederland zullen de baten lager zijn dan in Engeland, vanwege de geringere aantallen leerlingen, maar waarschijnlijk zijn de baten wel de moeite waard, omdat zowel de kosten als de baten jaarlijks repeteren. Ieder jaar kunnen we de Arena in Amsterdam vullen met voortijdige schoolverlaters. Groot probleem bij de aanpak is dat men te laat begint, de school en de gemeente communiceren niet goed over de leerling, hierdoor kan de leerling soms maanden niet naar school gaan, voordat actie ondernomen wordt om de leerling weer naar school te krijgen. Verder behandelt men de jongere als individu en betrekt men bijvoorbeeld niet de ouders of vriendenkring bij de oplossing. Uit onderzoek blijkt dat voortijdige schoolverlaters zich bevinden in een vicieuze cirkel.130 Diverse onderzoeken rond voortijdig schoolverlaten geven aan, dat leerlingen die zonder startkwalificatie schoolverlaten een grote kans hebben om in een vicieuze cirkel terecht te komen. Zo hebben ze bijvoorbeeld grotere gezondheidsrisico’s, hogere kans op werkloosheid en lager geschoolde kinderen. Uit het onderzoek blijkt dat vooral motivatie een cruciaal element is in de beslissing om de school voortijdig te verlaten. Daarnaast spelen andere elementen een rol zoals positieve of negatieve beïnvloeding vanuit de klas of de thuissituatie. Als men kijkt naar het voortijdig schoolverlaten in internationaal perspectief131, ziet men dat het anno 2010 hoog op de politieke agenda staat. Dit komt onder andere door de Lissabon doelstellingen (EU) van maart 2000, waarin vijf streefpunten voor het jaar 2010 gesteld zijn: • Stijging van het aantal bèta-/technisch afgestudeerden in de EU; • Stijging van het aantal gediplomeerden in het hoger secundair onderwijs in de EU; • Vermindering van het aantal vijftienjarigen in de EU die slecht kunnen lezen; • Een stijging van het aantal volwassenen dat deelneemt aan leeractiviteiten in de EU; • Vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters in de EU. Ook in Nederland staat voortijdig schoolverlaten hoog op de politieke agenda.132 Nederland heeft besloten dat in 2012 het aantal schoolverlaters 130
Kristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 Kristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 132 Kristof De Witte, econoom Institute for Evidence Based Education Research 2010 131
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
78
gehalveerd moet zijn. Uit landelijke cijfers van 2010 blijkt dat deze doelstelling in zicht komt, hoewel de grote steden sterk achterblijven. Het beleid van OCW is wel, dat er in de huidige situatie te veel verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt en er te weinig zicht is op regioverschillen. Bij een vergelijking van de situatie in Amsterdam en Rotterdam, bleek dat het verschil in schooluitval ook te maken heeft met de verschillen in bevolkingskarakteristieken. Bij onderzoek naar voortijdig schoolverlaten, is het belangrijk om terug te kijken naar het verleden van de jongeren. Ervaringen in het verleden en slechte voorbeelden, zoals ouders die zelf geen opleiding afgemaakt hebben, kunnen tot uiting komen in daadwerkelijk schoolverlaten. De leerlingen dragen hun geschiedenis met zich mee. Het eerste jaar van de middelbare school is cruciaal, omdat het kan fungeren als nieuwe start voor de leerlingen. Concepten als mentoring en coaching zijn goed bruikbaar, omdat ze persoonlijk zijn. Slechte ervaringen kunnen zo gewist worden. Maar er is geen garantie, dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Lage SES en periode na onderwijs Het onderwijs bereid leerlingen te weinig voor op het verkrijgen van een baan. Zelfs in het HBO- en universitair onderwijs is daar weinig aandacht voor. Gevolg is dat vooral veel allochtone leerlingen, uiteindelijk toch géén baan op niveau vinden. De onderwijsinstelling rekent dit niet tot haar taak en in de thuissituatie is er kennelijk onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal,133 om wel een baan op het niveau van de opleiding te kunnen verwerven. Hoewel allochtonen de achterstand inlopen, zijn er twee keer zoveel hoog opgeleide allochtonen werkeloos als hoogopgeleide autochtonen.134 Verder blijkt dat er sprake is van veel ‘stille’ werkeloosheid onder hoog opgeleide allochtone meisjes.135 Ook blijkt dat vooral hier geboren, hoogopgeleide allochtone jongens radicaliseren. Oorzaak is de belemmeringen die zij ervaren vanwege hun afkomst. De goede opleiding schept hoge verwachtingen en leidt, als geen geschikte baan wordt gevonden, tot grote frustraties en kans op radicalisering.136 Voor lager opgeleiden leerlingen is er een andere bedreiging, namelijk de snelle afname van banen voor laagopgeleiden in de EU, van 32% in 2004 naar 15% in 2010. Die ontwikkeling van de arbeidsmarkt houdt een behoorlijk risico in voor een nog grotere mismatch van het onderwijs op de arbeidsmarkt. In Rotterdam, waar relatief veel banen zijn in het lage segment van de arbeidsmarkt, zal dat een extra negatieve weerslag hebben. Dat betekent voor veel leerlingen, die nu een lagere opleiding volgen, weinig kans op een baan en weinig kans op ontsnappen uit de lage sociale kring waarin ze verkeren.137 De negatieve spiraal, waarin groepen aan de onderkant zicht bevinden, de schijnbare onmogelijkheid om via onderwijs en arbeid door te groeien naar een hogere SES en de kennelijk geringe invloed van het beleid om daarin verandering te 133
Brink G. van den Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland Raad voor Werk en Inkomen 2006 135 Onderzoek in Arnhem en Nijmegen 136 WODC (van Leeuwen 2005) 137 Bron: Mededeling EU Comm. sec 2006 1096 134
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
79
brengen, wordt bevestigd in een wetenschappelijk rapport met betrekking tot de effecten van het ‘Grote Steden Beleid’ door de Erasmus Universiteit. In het rapport staat onder andere deze conclusie: ‘De afstand tussen middengroepen en groepen aan de sociale onderkant is groter geworden door twee oorzaken. De middengroepen profiteren van de economische groei en gaan vooruit. De achterstandsgroepen profiteren in het geheel niet en gaan zelfs achteruit.138
138
Erasmus Universiteit evaluatie Grote Stedenbeleid 2007
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
80
Bijlage 3 Onderzoek naar de invloed van een lage SES op het domein zorg Als laatste heb ik bij het domein zorg onderzocht wat er in de wetenschappelijke literatuur en beleidsrapporten is gepubliceerd over de invloed van een lage SES op het domein zorg en wat de invloed is van het overheidsbeleid daarop. Ik beperk me daarbij zoveel mogelijk tot wetenschappelijke onderzoeken en beleidsrapporten over zorg (in de achterstandswijken in Rotterdam). Ik heb de verkenning opgedeeld in vier deelverkenningen, namelijk algemeen, kinderen, jongeren en volwassenen. Algemeen Veel maatschappelijke problemen lijken afgewenteld te worden op de zorg, terwijl er feitelijk andere factoren zijn, dan gezondheidsproblemen.139 Problemen zoals armoede, werkeloosheid, eenzaamheid en het ontbreken van sociaal en cultureel kapitaal140 en een lage SES leiden vaak tot gezondheidsproblemen. Er zijn grote gezondheidsverschillen tussen groepen met een lage SES en groepen met een hogere SES. Een lage SES is gerelateerd aan een gemiddeld kortere levensverwachting van mannen met 6,9 jaar en vrouwen 5,7 jaar. Bij het aantal jaren dat in goede gezondheid wordt doorgebracht zijn de verschillen nog groter; lager opgeleide mannen en vrouwen leven respectievelijk 18,8 en 16,4 jaar minder in als goed ervaren gezondheid, dan hoger opgeleide mannen en vrouwen. Ook op de leefstijlfactoren scoren lage SES groepen ongunstiger; ze roken meer, eten minder groente en fruit en bewegen minder. Bovendien zijn de woon- en werkomstandigheden van lage SES groepen vaker ongunstig. Ook lopen lage SES groepen op verschillende gezondheidsterreinen, bijvoorbeeld overgewicht, depressie en sociaal isolement, een groter gezondheidsrisico dan mensen met een hoger inkomen.141 Dit brengt hoge kosten met zich, mede door het grote verlies aan arbeidsjaren. Wereldwijd is overgewicht een explosief groeiend probleem is. Ook in Nederland stijgt het aantal mensen, zowel volwassenen als kinderen, dat te zwaar is snel. Onder mensen met een lage SES komt ernstig overgewicht vaker voor. Bij groepen met een lage SES heeft 18,4% ernstig overgewicht, terwijl bij groepen met een hoge SES dat slechts 6,5%. is.
139
Definitie Wereldgezondheidszorg van gezondheid; ‘gezondheid is volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn’ 140 Brink G. van den Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland 141 Nationaal Kompas Volksgezondheid versie 3.21, 25 maart 2010 Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
81
Lage SES, domein zorg en kinderen De nieuwste cijfers over de toename van overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) bij kinderen zijn verontrustend. In 1980 had 1 op de 15 kinderen van 4 tot 14 jaar overgewicht, in 1997 was dit al 1 op de 8 à 9 kinderen. In de zes jaar daarna is dit verder toegenomen tot 1 op de 5 kinderen. Veel kinderen in de achterstandswijken in Rotterdam kampen met long- en andere gezondheidsproblemen. Ouders hebben een ongezonde leefstijl en de woningen zijn ongezond. Te weinig ventileren, te weinig buiten spelen en te weinig sporten zijn oorzaken van het probleem.142 Niet zelden worden in gezinnen, al zogenaamde ‘babypuffertjes’ gebruikt in verband met astma. Veel jonge kinderen belanden in zorgnetwerken en worden gemedicaliseerd, terwijl de problemen van het kind eerder toe te schrijven zijn aan armoede, slechte woningen en aan ouders die onvoldoende opvoedingsvaardigheden hebben. Als een kind jarenlang wordt blootgesteld aan een verkeerde opvoeding en aan armoede, dan is de kans groot, dat zo’n kind zo beschadigd raakt, dat uiteindelijk alleen professionele zorg een oplossing kan bieden. Ook binnen de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) is er aandacht voor dit fenomeen gezien het volgende citaat: ‘Er zijn ook volmaakt gezond geboren kinderen die opgroeien in een ziekmakende omgeving. Hun ouders zijn verslaafd of volstrekt onmachtig in hun opvoedende taak. Deze kinderen belanden pas bij de jeugd-GGZ als ze zijn verwaarloosd, mishandeld of misbruikt’.143 Voor een deel zijn dit zijn de kinderen die wonen in de achterstandswijken in Rotterdam. Veel van de ouders in die wijken kampen met een lage SES en armoede. Daarnaast ontbreekt het aan sociaal en cultureel kapitaal en opvoedvaardigheden. Natuurlijk zijn er ook kinderen zijn, die niet vanwege armoede of het ontbreken van opvoedingsvaardigheden gezondheidsproblemen hebben. Maar de groep kinderen die opgroeit in een ‘ziekmakende’ omgeving in de achterstandswijken in Rotterdam is groot. Nog een aanwijzing voor deze afwenteling van andere maatschappelijke problemen op de ‘zorg’ is de enorme- en onverklaarbare groei van het aantal kinderen en jongeren dat in behandeling is bij de jeugd Geestelijk Gezondheidszorg (jeugd GGZ). Het aantal groeide van ongeveer 80.000 kinderen in 2003 naar zo’n 110.000 kinderen in 2006 en groeit verder. Anno 2010 is de schatting dat het inmiddels om zo’n 150.000 tot 200.000 kinderen gaat. De jeugd GGZ kan er nu ‘slechts’ 120.000 behandelen, dus tussen de 30.000 en 80.000 kinderen krijgen geen zorg. Volgens de laatste metingen (2010) is het aantal zelfs nog hoger en ontvangt de helft van de kinderen met psychische problemen geen GGZ hulp. Volgens deze laatste meting is het aantal kinderen met psychische problemen in zeven jaar verdrievoudigd. Volgens de GGZ Nederland kan vroegtijdig ingrijpen erger voorkomen. Veelvoorkomende oorzaken van ernstige problemen bij kinderen en jeugdigen zijn seksueel misbruik of mishandeling, verwaarlozing of pesten, eetstoornissen, ouders met psychische problemen, suïcidaliteit en ernstige trauma’s. Worden kinderen niet tijdig behandeld - en dat is de huidige situatie waar ruim 100.000 kinderen geen of geen tijdige GGZ-hulp krijgen - dan verergert 142 143
GGD Rotterdam Rijnmond. & Programma Armoede Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam. GGZ 2009
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
82
dikwijls de problematiek, met de nodige kosten tot gevolg. Volgens GGZ Nederland is een manier, om de vraag terug te dringen en onnodige medicalisering tegen te gaan, om kinderen met minder ernstige psychische stoornissen, zoveel mogelijk in de eerste lijn te helpen, via preventie en vroegtijdige interventies. Lage SES, domein zorg en jongeren Ook veel jongeren met een lage SES veroorzaken extra kosten voor de zorg, deels ook omdat ook bij hen andere maatschappelijke problemen op de zorg worden afgewenteld, maar ook door een ongezonde leefstijl, waar zij en de maatschappij later de rekening van gepresenteerd krijgen. In het British Medical Journal 144 stond een artikel over de relatie tussen asociaal gedrag en gezondheid. Een groep jongeren in de samenleving, die ook voor veel maatschappelijke overlast zorgt, blijkt een hoger alcoholgebruik te vertonen, meer drugs te gebruiken, vaker met justitie in aanraking te komen en ook zeer regelmatig bij ongelukken betrokken te zijn. Het lijkt te gaan om een groep van voornamelijk gezonde jongens, die rond hun achttiende meer risico’s nemen dan anderen. In een asociale leefstijl vinden ze positieve waardering van leeftijdgenoten. Rond hun 32ste levensjaar beginnen ze daar de gezondheidsconsequenties van te merken. Het fenomeen is interessant omdat een dergelijk probleem precies op het snijvlak ligt van ‘gezondheid’ en gebruikelijk gedrag. Jongeren – en met name jongens – nemen meer risico’s en proberen van alles uit. Daar zijn ze jong voor. Groepsgedrag zorgt voor druk om je aan te passen aan wat de anderen uit de groep doen. Wanneer ze uit bepaalde sociale milieus komen is hun wereldbeeld niet altijd positief. Ze hebben minder dan anderen het gevoel dat ze het wel zullen redden. Geen werk kunnen vinden, kan ook het behoren tot zo’n groep belangrijker maken. Jongeren willen bij een groep behoren en hoor je niet tot de groep die werkt, dan heb je in elk geval je vrienden met wie je kattenkwaad uithaalt, samen iets drinkt en aan wie je, je normen toetst. Dat kan uiteraard gevolgen hebben voor je gezondheid, want de kans om verslaafd te raken aan drugs of alcohol is aanzienlijk groter. Maar moet de gezondheidszorg dat nu oplossen? Of is het meer een maatschappelijke uitdaging? Moet het schoolsysteem beter aansluiten op de uitdagingen van bepaalde jongens en meisjes? Zouden er meer mogelijkheden moeten komen om ouders te helpen betere ouders te zijn? Hoewel er geen wetenschappelijk onderzoek is gedaan in Nederland, zien we dit soort jongeren en het daarbij behorende gedrag ook in de achterstandswijken in Rotterdam. Lage SES domein zorg en volwassenen Door te weinig sociaal en cultureel kapitaal145 worden mensen in de achterstandswijken geconfronteerd met armoede en een uitzichtloze situatie. Deze situatie bevordert in een behoorlijk aantal gevallen de kans op een depressie. Waar op andere terreinen, zoals uitkeringen en andere hulp, vaak 144 145
British Medical Journal 2003;326:834 Brink G. van den Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
83
geen hulp wordt geboden en mogelijk geld wordt bespaard, komt de rekening in veel gevallen - dan overigens vele malen hoger - terecht bij de zorg.146 Volgens GGZ Nederland veroorzaken psychische problemen een grote economische last. Zo zorgt alleen depressie jaarlijks al voor € 660 miljoen aan zorgkosten en voor € 953 miljoen aan kosten door productieverlies, arbeidsverzuim en arbeidsongeschiktheid. In 2003 leed naar schatting 6,3% van de inwoners van Nederland van 13 jaar en ouder aan depressie, in totaal waren dat 856.000 mensen. Uitgaande van de demografische ontwikkelingen zal het absolute aantal nieuwe gevallen van depressieve stoornissen met 4% stijgen. Zorggebruik bij depressie neemt veel sterker toe. Het aantal mensen met depressie in behandeling, is de laatste tien jaar sterk toegenomen. Zo is het aantal bij de huisarts bekende patiënten met depressie tussen 1994 tot 2004 ongeveer verdubbeld. Daarnaast steeg het aantal voorschriften voor antidepressiva van 2,9 miljoen in 1997 tot 5,5 miljoen in 2004. In de tweede helft van 2004 haalden in totaal 760.000 mensen in Nederland antidepressiva bij hun apotheek.147 Depressie komt tweemaal zo veel voor bij vrouwen als bij mannen. Bij jongeren tussen 13 en 17 jaar komt depressie driemaal zo veel voor bij meisjes als bij jongens. Zorgpunt daarbij is de meisjes met een moslimachtergrond, die blijven vaak erg lang uit beeld bij de hulpverlening, waardoor hun ziektebeeld verergert. Van alle inwoners van Nederland van 13 jaar en ouder leed in 2003 4,3% van de mannen, en 8,2 % van de vrouwen aan depressie. In totaal zijn dat 290.000 mannen en 567.000 vrouwen, ouder dan 13 jaar.148 De gezamenlijke maatschappelijke kosten van depressie bij 18 tot 65 jarigen bedraagt volgens een lage schatting 1,3 miljard Euro per jaar. Nieuwe gevallen van mensen met depressie van 18 tot 65 jaar zijn verantwoordelijk voor 47 procent van deze jaarlijkse kosten. Er blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen een lage SES en het krijgen van een depressie, er is namelijk een overmaat aan depressie onder: • Laagopgeleiden, 7,9 procent van deze groep heeft een depressie. • Mensen zonder betaalde baan, bijvoorbeeld personen in de WAO, WW of de bijstand en fulltime huisvrouwen, met een lage SES. • Marokkaanse volwassenen.149 • Werkenden met een tijdelijke aanstelling. • Inwoners van grote steden. • Mensen die weinig sociale steun krijgen, zoals alleenstaanden en gescheiden mensen, vooral mannen. • Gedetineerden en vluchtelingen in opvangcentra.
146
GGD Rotterdam Rijnmond. & Programma Armoede Bureau Frontlijn gemeente Rotterdam. Stichting Farmaceutische kengetallen 148 Schoemaker & De Ruiter, 2005 149 De Graaf et al 2005 147
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
84
Bijlage 4 Onderzoek 133 gezinnen met een lage SES Hieronder zijn de kenmerken beschreven van de groep gezinnen, die bij het ‘achter de voordeur programma’, van Bureau Frontlijn van de Gemeente Rotterdam, zijn aangetroffen in de deelgemeenten Charlois en IJsselmonde. De bevindingen uit dit veldonderzoek over de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg, zijn in rode tekst weergegeven. Dit veldonderzoek heeft een aantal kenmerken opgeleverd, die illustratief zijn voor de situatie waarin de gezinnen zich bevinden. Voor onderstaande meting is gebruik gemaakt van harde kerngegevens uit de intakeverslagen van de 133 gezinnen. Deze cijfers zijn gecombineerd met de uitkomsten van een gestandaardiseerde vragenlijst aan 8 medewerkers uit het (vaste) projectteam over onderstaande indicatoren. Zij hebben antwoord gegeven op de vragen, op basis van beschikbare rapportage over begeleiding en afronding van de besproken gezinnen. Gegevens van 133 gezinnen opgesplitst naar leefveld Algemene gegevens Alleenstaande ouders Gemiddelde leeftijd moeder en/of vader Aantal kinderen (18-) Gemiddeld aantal kinderen per gezin
WERK & INKOMEN Gemiddeld inkomen (exclusief kinderbijslag-korting en huurtoeslag)* Inkomenssituatie: Werk Inkomenssituatie: Uitkering Inkomenssituatie: Studiefinanciering Verstoord contact met de klantmanager Administratie niet in orde Gezinnen met schulden * Waarvan schulden bij ziektekostenverzekering/energie/huur (primaire lasten) * Gemiddeld schuld * Aantal jaren dat gezin in schulden leeft * Problemen met de Belastingdienst Gezin maakt onvoldoende gebruik van financiële voorzieningen (vb: toeslagen belastingdienst, bijzondere bijstand) Stress vanwege de financiële situatie GEZONDHEID & HULPVERLENING Gespecialiseerde hulpverlening actief
Doorbreek de patstelling
69 32 jaar 327 2,5
78%
Aantal (totaal: 133 gezinnen)
Percentage
1013 euro
-
30 93 10 81 128 109
22% 71% 7% 61% 96% 82%
109
100%
6.018 euro ca. 5 jaar 74 113
56% 85%
128
96%
23
17%
Barend Rombout
85
(maatschappelijk werk, gezinscoach, voogd, SMW, MEE etc.) Gespecialiseerde hulpverlening actief geweest Aanvullende (gespecialiseerde) hulpverlening vereist Ouder(s) zijn tevreden over hulpverlening (actief of inactief) Gezondheidsproblemen binnen het gezin (lichamelijke klachten en/of psychische aandoeningen) WONEN Acute herhuisvestingsvraag Herhuisvestingsvraag (niet acuut) Problemen met leefbaarheid woning (veiligheid: bv. stopcontacten en open bedrading, inrichting niet compleet, onderhoud huis noodzakelijk) Problemen met schoonmaak en routine in het huishouden SCHOLING Analfabetisme en onvoldoende capaciteiten om brieven en formulieren te lezen én te begrijpen Inburgering of taalles ouder(s) nodig Verstoord contact met (basis)school ouders weten de naam van leraren niet, weten niet of kinderen huiswerk hebben, of hebben conflict met school Ouder(s) geven aan hulp te willen krijgen bij huiswerkondersteuning van hun kinderen Kinderen krijgen extra ondersteuning vanuit school (logopedie, bijzonder onderwijs e.d.) SOCIALE PARTICIPATIE & OPVOEDING Opvoedingsproblemen (gespecialiseerde hulp nodig) Opvoedingsadvies gewenst Rotterdampas aanwezig bij aanvang begeleiding Er worden Gezinsactiviteiten ondernomen Gezin maakt actief gebruik van de bibliotheek Door ouders wordt aan kinderen voorgelezen Kinderen zijn lid van sport- hobbyclub
Doorbreek de patstelling
72
54%
48
36%
16
12%
105
79%
8 109 129
6% 82% 97%
82
62%
69
52%
44 65
33% 49%
53
40%
21
16%
36
27%
86
65%
8
6%
36 11
27% 8%
25
19%
12
9%
Barend Rombout
86
VEILIGHEID Er is sprake van kindermishandeling en/of verwaarlozing Er is sprake van huiselijk geweld Er is prake van huiselijk geweld in het verleden
5
4%
8 32
6% 24%
Conclusies Uitkering en schulden en stress Opvallend is dat een groot gedeelte van de doelgroep een uitkering heeft (71%). Veel gezinnen hebben financiële problemen, 82% heeft schulden of achterstanden. De schulden bestaan bij alle gezinnen voor het grootste deel uit achterstanden in ‘primaire lasten’ zoals gas/water/licht, huur en ziektekosten. Bij 96% van de gezinnen is sprake van stress, mede ontstaan door de slechte financiële situatie. Gezondheidsklachten Opvallend is ook dat bij een groot gedeelte van de gezinnen (79%) één of meer gezinsleden gezondheidsklachten hebben. Bij kinderen is er, vooral in Pendrecht vaak sprake van astma. De woningen zijn vochtig en beschimmeld. Naast ‘fijnstof’ uit de omgeving (snelweg) is de situatie in de woning van invloed op de ontwikkeling van astmatische klachten. Ook veel ouders geven aan ‘te sukkelen met hun gezondheid’. Het gaat dan vaak om pijnklachten (buikpijn, rugpijn e.d.). Het vermoeden is dat deze klachten samenhangen met de stressvolle situatie binnen het gezin. Wantrouwen en ontevredenheid hulpverlening Ouders zijn vaak (in 88% van de gevallen) ontevreden over de geboden hulpverlening. In veel gevallen zijn ze met hun problemen naar het algemeen maatschappelijk werk geweest, maar daar niet geholpen. Veel gezinnen zijn wantrouwig in de richting van de ‘jeugdzorg’. Een veel genoemd argument is de angst dat de kinderen worden ‘weggehaald’ door jeugdzorg. Wantrouwen overheid Wantrouwen tegen overheid is op grote schaal aanwezig bij de doelgroep. Op verschillende fronten zijn er verstoorde contacten met allerlei functionarissen. Voorbeelden hiervan zijn verstoorde contacten met klantmanager Sociale Dienst (61%), met de contactpersoon van de schuldhulpverlening (KBR), met de leraren van de (basis)school (49%) en tenslotte met de hulpverlening (88%). Contactmomenten overheid Waar een modaal gezin hooguit 2 keer per jaar een contactmoment heeft met de Belastingdienst, hebben gezinnen uit deze doelgroep er gemiddeld 15. Vooral als je niet beschikt over bureaucratische vaardigheden en je de overheid niet vertrouwd, is de kans op miscommunicatie groot. Dit maakt deze groep burgers extra kwetsbaar.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
87
Etnische achtergrond Qua etnische achtergrond van de gezinnen zijn er 3 grote groepen: Nederlandse, Antilliaanse en Dominicaanse gezinnen. Iets minder grote groepen worden gevormd door Marokkaanse, Somalische en Hindoestaanse gezinnen. Ontbreken van inzicht in de eigen situatie In onderstaande tabel is weergeven wat het inzicht van de ouder(s) is, in hun situatie, en wat door medewerkers werd geconstateerd als hulpvraag. In de meeste gevallen (83%) gaan de medewerkers met meer dan één actiepunt per leefgebied aan de slag.
Hulpvraag geconstateerd door PB Hulpvraag geconstateerd door ouder(s) - dus actief neergelegd door ouder(s) tijdens intake.
Doorbreek de patstelling
Op 1-2 leefgebieden 3%
Op 3-4 Op alle leefgebieden leefgebieden 14% 83%
59%
29%
12%
Barend Rombout
88
Bijlage 5 Gegevens van 66 jongeren en 48 gezinnen Hieronder zijn de kenmerken beschreven van 66 jongeren en 48 gezinnen, van een programma gericht op het voorkomen van recidive bij criminele jongeren, van Bureau Frontlijn van de Gemeente Rotterdam. De jongeren en gezinnen wonen verspreid over de stad in achterstandswijken. Het merendeel woont in Rotterdam Zuid. De bevindingen uit dit veldonderzoek over de domeinen criminaliteit, onderwijs en zorg, zijn in rode tekst weergegeven. Dit veldonderzoek heeft een aantal kenmerken opgeleverd die illustratief zijn voor de situatie waarin de jongeren en hun gezinnen zich bevinden. Voor onderstaande meting is gebruik gemaakt van harde kerngegevens uit de intakeverslagen en gegevens uit de dossiers van 66 jongeren en 48 gezinnen. Ruim 70 procent van de gezinnen is begeleid. De reden dat de overige gezinnen niet begeleid zijn is divers. Een aantal gezinnen werd al begeleid door een gezinsvoogd of gezinscoach, in een aantal gezinnen was begeleiding niet nodig en in één geval wilden ouders geen begeleiding. Met alle ouders is wel gesproken tijdens een huisbezoek en alle ouders zijn wel betrokken bij de begeleiding van hun kind. Gegevens van 47 gezinnen en 66 jongeren opgesplitst naar leefveld Algemene gegevens Aantal Jongeren begeleid Aantal gezinnen begeleid Gemiddeld aantal kinderen per gezin Alleenstaande ouders Gemiddelde leeftijd moeder en/of vader Gemiddelde leeftijd jongeren ETNICITEIT Nederlands Antilliaans Surinaams Marokkaans Turks Irakees Zairees Kaapverdiaan Libanees Joegoslaaf WERK & INKOMEN Armoede Ja Inkomenssituatie: Werk
Doorbreek de patstelling
Jongeren of Ouders 66 48 3,1 14 45,1 19,4
Percentage
Jongeren 3 6 14 33 1 3 1 1 2 2 Aantal Jongeren
Percentage 4,5% 9,0% 21,2% 50,0% 1,5% 4,5% 1,5% 1,5% 3,0% 3,0% Percentage Percentage
22
33,3%
Ouders
Percentage
Ouders
Ouders
Ouders 23 23
Percentage 48,9% 48,9%
Barend Rombout
89
Inkomenssituatie: Uitkering Inkomenssituatie: Onbekend Administratie op orde Administratie niet van toepassing (in verband met leeftijd) of onbekend (wanneer ouders bijvoorbeeld niet in beeld zijn) Schulden/boetes
6 0 19 11
9,1% 0% 28,6% 16,7%
19 6 24 8
40,4% 12,8% 51,1% 17,0%
35
53,1%
15
31,9%
GEZONDHEID & HULPVERLENING Gespecialiseerde hulpverlening actief (maatschappelijk werk, gezinscoach, voogd, SMW, MEE etc.) Gespecialiseerde hulpverlening actief geweest Aanvullende (gespecialiseerde) hulpverlening vereist Ouders zijn tevreden over hulpverlening (actief of inactief) Tevredenheid is niet van toepassing Bekend op jonge leeftijd bij hulpverlenende instanties
Ouders 24
Percentage 51,1%
27 27
57,4% 57,4%
26
55,3%
5 12
10,6% 25,5%
Gezondheidsproblemen binnen het gezin Lichamelijke gezondheidsklachten Psychische gezondheidsklachten Drugs gerelateerde problematiek Licht Verstandelijke Beperking
58 8 20 15 15
100% 13,8% 34,5% 25,9% 25,9%
Gezin 1 44 13
Percentage 2,12% 93,6% 27,7%
4 5 2 2 2
30,8% 38,4% 15,4% 15,4% 4,3%
WONEN Acute huisvestingsvraag Geen huisvestingsvraag Problemen met huisvesting (een gezin kan meerder problemen hebben op het gebied van huisvesting) Problemen met leefruimte Problemen met woningbouwcorporatie Problemen met Eneco (afsluiting) Problemen met onvoldoende inboedel Problemen met huisvesting onbekend Thuiswonende jongeren Begeleid wonende jongeren Jongeren in crisisopvang Jongeren in detentie Samenwonende jongeren Op zichzelf wonende jongeren
Jongeren 9 48
46 5 1 7 2 5
69,7 7,6% 1,5% 10,6 3,0% 7,6%
SCHOLING Gaat naar school Voortgezet onderwijs
Jongeren 21 Jongeren
Percentage 31,8% Percentage
Doorbreek de patstelling
Percentage 13,6% 72,7%
Barend Rombout
90
Voortijdige schoolverlaters (geen vmbo diploma) Voortgezet onderwijs Praktijkschool niet afgerond VMBO Basis niet afgerond VMBO Kader niet afgerond VMBO Gemengd niet afgerond VMBO Theoretisch niet afgerond HAVO niet afgerond VWO niet afgerond
32 Jongeren 11 5 9 0 4 2 1
48,5% Percentage 16,7% 7,6% 13,6% 0,0% 6,1% 3,0% 1,5%
Praktijkschool Afgerond VMBO Basis afgerond VMBO Kader afgerond VMBO Gemengd afgerond VMBO Theoretisch afgerond HAVO afgerond VWO afgerond
3 0 9 3 5 1 0
4,5% 0,0% 13,6% 4,5% 7,6% 1,5% 0,0%
Praktijkschool actief VMBO Basis actief VMBO Kader actief VMBO Gemengd actief VMBO Theoretisch actief HAVO actief VWO actief Middelbaar beroepsonderwijs of hoger Wijkschool actief
2 0 1 0 2 0 0 Jongeren 3
3,0% 0,0% 1,5% 0,0% 3,0% 0,0% 0,0% Percentage 4,5%
AKA afgebroken AKA actief AKA Behaald
8 3 1
12,1% 4,5% 1,5%
MBO niveau 2 + afgebroken MBO niveau 2 + actief MBO niveau 2 + behaald
8 8 1
12,1% 9,1% 1,5%
HBO afgebroken HBO actief HBO behaald
1 0 0
1,5% 0,0% 0,0%
Nooit een vervolgopleiding begonnen (na de middelbare school) Geen startkwalificatie Wel startkwalificatie Behalen startkwalificatie niet mogelijk wegens LVG of psychische problematiek Nog actief bezig met behalen van startkwalificatie Gestopt met school SOCIALE PARTICIPATIE & OPVOEDING
9
13,6%
58 5 22
87,9% 7,6% 33,3%
18
27,3%
18 Jongeren
27,3% Percentage
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
91
Opvoedproblemen Onbekend
47 2
71,2% 3,0%
Lage opvoedcapaciteiten Onbekend
41 2
62,1% 3,0%
Gespecialiseerde hulp nodig Onbekend
28 2
42,4% 3,0%
Opvoedingsadvies gewenst Onbekend VEILIGHEID Sprake van kindermishandeling en/of verwaarlozing Sprake van huiselijk geweld Agressiviteit , snel agressief of agressieve delicten gepleegd Geregeld politie/justitie contacten Jongere heeft in detentie gezeten
50 2 Jongeren 0
75.8% 3,0% Percentage 0,0
2 29
3,0% 43,9%
28 34
42,4% 51,5%
SOORT DELICT
Jongeren
Percentage
Jongeren
Geweld
17
22,9%
17
Percentag e 22,9%
Diefstal Wapenbezit Inbraak Fraude Joyriding Drugs Belediging Bedreiging Vernieling Gijzeling Onbekend MANIER VAN AANMELDEN DOSA regisseurs Directie Veilig (nazorg) School Zelfmelder Anders (bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of advocaat)
5 1 9 4 1 1 1 2 2 2 2 Jongeren 35 14 1 10 6
6,7% 1,3% 12,2% 5,4% 1,3% 1,3% 1,3% 2,6% 2,6% 2,6% 2,6% Percentage 53% 21,2% 1,5% 15,2% 9,1%
5 1 9 4 1 1 1 2 2 2 2
6,7% 1,3% 12,2% 5,4% 1,3% 1,3% 1,3% 2,6% 2,6% 2,6% 2,6%
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
92
Toelichting bij dossieronderzoek Algemene gegevens Het Jeugdinterventieteam heeft de afgelopen 20 maanden 66 jongeren begeleid, afkomstig uit 57 verschillende gezinnen. Er zijn dus in een aantal gevallen meerdere jongeren begeleid uit hetzelfde gezin. Vaak is de begeleiding begonnen, gericht op een jongere. Na de interventies van het Jeugdinterventieteam binnen een gezin is gebleken dat broertjes of zusjes behoefte hadden aan dezelfde begeleiding. Het aantal eenoudergezinnen ligt relatief laag (29,9%). Het grootste deel van de begeleide gezinnen heeft twee ouders. Etniciteit Van de jongeren is 50 procent van Marokkaanse afkomst. Vanuit het project ‘Intensief Casemanagement Marokkanen’ zijn twintig Marokkanen begeleid in deelgemeente IJsselmonde. Dit verklaart voor een deel het hoge percentage Marokkaanse jongeren. Werk & Inkomen Bij 48,9 procent van de gezinnen is er sprake van armoede. Bij het vaststellen van armoede bij de gezinnen, is uitgegaan van de volgende definitie: ‘het niet kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften’. Verder is opvallend dat 66 procent van de jongeren geen werk heeft. Zorg In 51,1 procent van de gezinnen is er gespecialiseerde hulpverlening actief. In een kwart van de gezinnen hebben de jongeren als kind gespecialiseerde hulpverlening gehad. Wonen Maar liefst 69,7 procent van de jongeren is woonachtig in het ouderlijk huis, Van de 47 gezinnen hebben er 14 problemen op het gebied van huisvesting. Scholing Uit het onderzoek is gebleken dat 21 van de 66 jongeren naar school gaan. 57 jongeren zijn niet in het bezit van een startkwalificatie. Dit heeft oorzaken, zoals voortijdig schoolverlaten, of het ontbreken van de voldoende capaciteiten om een opleiding op mbo niveau twee af te kunnen ronden. Sociale participatie & Opvoeding Uit het onderzoek is gebleken dat de ouders van 47 jongeren problemen hebben ervaren bij de opvoeding van hun kind. In 62,1 procent worden de opvoedproblemen mede veroorzaakt door de lage opvoedcapaciteiten van de ouders.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
93
Veiligheid Van de jongeren die in aanraking zijn gekomen met de politie, hebben er 34 in detentie gezeten. Natuurlijk kan van de overige jongeren niet worden gesteld, dat ze geen delict hebben gepleegd. Voor de begeleiding is dat onbelangrijk en vanuit Bureau Frontlijn wordt daar niet naar gevraagd. Manier van aanmelden Het grootste deel van de groep jongeren is aangemeld door DOSAregisseurs en afkomstig uit de deelgemeente IJsselmonde. In het kader van ‘Intensief Casemanagement Marokkanen’ uit die deelgemeente zijn 20 jongeren begeleid.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
94
Literatuurlijst Algemene Rekenkamer ‘Detentie, behandeling en nazorg voor criminele jeugdigen’ oktober 2007. G. van den Brink ‘Culturele contrasten – het verhaal van migranten in Nederland’. J.W. Duyvendak en J. Uitermark, 'Citizen participation in a mediated age: Neighbourhood Governance in the Netherlands' 2007. G. Engbersen ‘In zes stappen van probleem- naar prachtwijk’. Anton Hemerijck en Ko Colijn ‘Het aanpassingsvermogen van de verzorginsstaat’. De Jeugdfabriek B.V. ‘Waarom niet’ onderzoek en advies op het gebied van jeugd en alle daaraan gerelateerde maatschappelijke vragen 2009. L. Kuijs en K. Buijnink ‘Politieleiderschap de herontdekking van een waardevol ambt’. G. Marlet, J. Poort, C. van Woerkens en K. S. Janssen ‘Atlas Nederlandse gemeenten 2009 en 2010’. P. van Os ‘Legitimiteit van de politie door historie bepaald’. B. Paulle, Van kleur naar klasse: desegregatie in het onderwijs. ‘Anxiety and Intimidation in the Bronx and the Bijlmer’ 2005. A. Roest, A.M. Lokhorst en C. Vrooman ‘Sociale uitsluiting bij kinderen’. Verwey-Jonker Instituut. ‘Kinderen in Tel’. Ref. Weatherburn, D. & Lind, B.. ‘Delinquent-prone communities’ Cambridge: Cambridge University 2001. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum ministerie van justitie ‘Monitor Jeugdcriminaliteit 2008-2011’. I. Yerden ‘Schaamte en strategisch handelen’. Erasmus Universiteit ‘evaluatie Grote Stedenbeleid 2007’.
Doorbreek de patstelling
Barend Rombout
95