Dood en leven herleeft Het verhaal achter de revival van Jane Jacobs
Naam: Studentnummer: Docent: Vak: Datum:
Anneleen van der Kolk 1854836 Koos Bosma Bachelorscriptie Kunstgeschiedenis 29 juni 2012
INHOUDSOPGAVE 1.1. De opkomst van de modernistische stedenbouw
6
1.2. En in Nederland?
7
1.3. De jaren ’60
9
2.1. Wie was Jane Jacobs?
11
2.2. Het bijzondere karakter van steden
11
2.3. De voorwaarden voor stedelijke diversiteit
12
2.4. Wat leidt tot verval, wat tot herstel?
13
2.5. Verschillende tactieken
14
2.6. Samenvatting
15
3. Hoe werd Death and Life ontvangen?
16
3.1. Amerikaanse receptie in de jaren ’60
17
3.2. De Nederlandse receptie in de jaren ’60
18
3.3. Receptie in de jaren ’70
21
4. Hoe wordt er nu over Death and Life gedacht?
23
4.1. De revival in Amerika
24
4.2. De revival in Nederland
25
5. Evaluatie revival Jane Jacobs
27
6. Conclusie
32
7. Bibliografie
34
8. Bijlage
36
8.1. Zef Hemel (27 april 2012)
37
8.2. Lodewijk Brunt (9 mei 2012)
43
8.3. Simon Franke (10 mei 2012)
54
8.4. Hans Weevers (11 mei 2012)
64
8.5. Ton Schaap (15 juni 2012)
72
8.6. Interview Jos Gadet (26 juni 2012)
87
INLEIDING
‘Een stad moet zo worden gebouwd dat ze de mensen veiligheid en tevens geluk biedt.’ - Aristoteles 1
1
Camillo Sitte, De stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen, Uitgeverij 010 (Rotterdam, 1991) 13. 2
Wat is een goede manier om een stad te bouwen? Het is een vraag waar men zich al eeuwen over buigt. Aristoteles hield zich er mee bezig en velen hebben hem sindsdien gevolgd. De antwoorden verschillen en worden gevormd door de tijd waarin ze gegeven zijn. In 1961 gaf Jane Jacobs haar antwoord in het boek Death and life of the Great American Cities. Volgens haar moesten steden levendig zijn om mensen zich veilig en gelukkig te laten voelen. Deze levendigheid kon door diversiteit worden gecreëerd. De afgelopen jaren is er in Nederland opnieuw belangstelling en waardering voor dit werk van Jane Jacobs. Het Architectuurcentrum Amsterdam organiseerde een filmavond met de titel: Urban Goddess. Jane Jacobs reconsidered.2 De Rotterdam-Maaskantprijs, een oeuvreprijs die wordt uitgereikt aan iemand die het debat over architectuur, landschapsinrichting of stedenbouw sterk gestimuleerd heeft, is dit jaar gewonnen door stadssocioloog Arnold Reijndorp, een navolger van Jane Jacobs.3 Stadsgeograaf Jos Gadet noemt Jacobs de stadsexegeet zonder weerga. 4 De uitgeverij Sun Trancity heeft in 2009 Death and life vertaald en daarbij een essaybundel uitgegeven over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs. Op de achterzijde wordt Death and life beschreven als het ‘misschien wel het meest invloedrijke boek in de geschiedenis van de stedenbouw en stadsplanning’. Deze hernieuwde belangstelling en waardering voor een boek dat ruim vijftig jaar geleden is verschenen verdient nader onderzoek. In deze scriptie zullen de volgende vragen daarom centraal staan: welke rol heeft Death and life in de Nederlandse stedenbouw gespeeld en wat zou de hedendaagse betekenis van de Nederlandse vertaling kunnen zijn? Om deze vragen te beantwoorden zal in het eerste hoofdstuk gekeken worden naar wat er in de stedenbouw gebeurde voor Jane Jacobs. Daarna zal de inhoud van Death and life beschreven worden. In het daarop volgende hoofdstuk zal de receptiegeschiedenis van het boek worden besproken. Recensies en essays in stedenbouwkundige vakbladen zullen moeten uitwijzen hoe Jacobs’ Death and life in Amerika en Nederland is ontvangen. Overzichtsboeken zullen helpen de Nederlandse stedenbouw in kaart te brengen en zo de eventuele invloed van Jacobs te destilleren. In het vierde hoofdstuk zal de hedendaagse receptie van Jacobs worden beschreven. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van interviews met verschillende Jane Jacobs-kenners, van de adjunct-directeur van de Dienst
2
http://www.arcam.nl/evenementen/archief_nl.html?-session=arcam:C0A801370ed2712380wwgt5F77AD (geraadpleegd op 4 juni 2012) 3
http://www.dearchitect.nl/nieuws/2012/03/21/arnold-reijndorp-winnaar-rotterdam-maaskantprijs-2012.html (geraadpleegd op 8 mei 2012) 4
Jos Gadet, Terug naar de stad. Geografisch portret van Amsterdam, Sun Trancity (Amsterdam, 2011) 10. 3
Ruimtelijke Ordening Amsterdam tot de uitgever van de Nederlandse vertaling van Death and life. In het laatste hoofdstuk zal de revival van Jacobs worden geëvalueerd. Bij verschillende hoofdstukken zal het boek All that is solid melts into air van de Amerikaanse filosoof Marshall Berman uit 1988 worden gebruikt. De titel verklaart grotendeels de inhoud van het boek: een beschrijving van de zoektocht naar houvast ten tijde van de vele omwentelingen die het modernisme met zich meebracht. Kunstenaars, filosofen, schrijvers en politici worden erbij betrokken. Dit boek zal worden gebruikt omdat het Jane Jacobs beschrijft als iemand die met haar aanval op de modernistische stedenbouw woorden gaf aan een veranderende tijdsgeest.
4
1. WAT GEBEURDE ER VOOR JANE JACOBS?
‘Een machthebber in een stad wil dus altijd de bevolking naar de periferie, de buitenwijken verdrijven en van het centrum liefst een grote holle ruimte maken met alleen handel en verkeer.’ 5 - Amsterdamse Provobeweging, 1966
5
Hans van der Cammen en Len de Klerk, Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot VINEX-wijk, (4e druk; Houten / Antwerpen 2010) 247. 5
1.1. De opkomst van de modernistische stedenbouw Zoals gezegd zijn velen Jane Jacobs voor gegaan in het beantwoorden van de vraag hoe steden gebouwd zouden moeten worden. In dit hoofdstuk zullen enkele antwoorden hierop worden beschreven. Deze ideeën hebben geleid tot de modernistische stedenbouw, de stroming die door Jacobs in Death and life wordt gehekeld. De Britse stedenbouwkundige Ebenezer Howard introduceerde aan het eind van de negentiende eeuw een rigoureus idee over stedenbouw. Hij maakte een model voor stedelijke uitbreiding op het platteland, de zogenaamde tuinstad. Buiten de stad zouden autonome en autarkische stadjes gebouwd moeten worden. Op deze manier wilde Howard een einde maken aan de onleefbare en onhygiënische steden in Londen, veroorzaakt door de snelle opkomst van de industriële revolutie. Hoewel Howard het plan niet gedetailleerd heeft uitgewerkt, heeft zijn idee veel navolging heeft gevonden. In Engeland, Zweden en Amerika zijn in de jaren ’30 en na de Tweede Wereldoorlog tuinsteden naar Howard’s ontwerp gebouwd. 6 Dit geloof in decentralisatie groeide. Men zocht de oplossing voor stedelijke problemen niet meer in de bestaande stad, maar geloofde dat het teniet doen ervan het beste was. Deze visie werd steeds populairder en mondde uiteindelijk uit in een volhardende anti-stedelijkheid, zowel in Amerika als in Europa. De Zwitser Le Corbusier was hierin op het Europese continent één van de meest radicale en invloedrijke architecten.7 In zijn ontwerp voor de ideale stad, la ville radieuse, woonden stedelingen in hoge flats en de grond was volledig beschikbaar voor restaurants, theaters en veel groen. Wonen, werken en recreatie werden gescheiden en de auto had een centrale plek. 8 Enerzijds was het een voortborduren op de tuinstad: Le Corbusier geloofde net als Howard in het opnieuw beginnen met een stad. Anderzijds zag Le Corbusier een nieuwe stad op het platteland als problematisch omdat de natuur daaronder zou bezwijken. Daarom ontwierp Le Corbusier een tussenweg: een groene tuinstad met een scheiding van functies maar niet in de natuur. Stedenbouwkundigen vonden het een extreem ontwerp, maar ontvingen het met open armen. De zogenaamd verticale tuinstad bood immers de mogelijkheid tot grote ingrepen: hoogbouw was geoorloofd, de auto kreeg een centrale plek en de hoeveelheid straten mocht teruggebracht worden. Een andere invloed op de opkomst van het modernisme betreft de City-BeautifulMovement, bedacht door de Amerikaanse architect Daniel Burnham. Hij wilde de hoogbouw in de
6
Jane Jacobs, Dood en leven in grote Amerikaanse steden (Amsterdam 2009) 40.
7
Jacobs, Dood en leven, 43.
8 Anthony
Flint, Wrestling with Moses. How Jane Jacobs took on New York’s Master Builder and Transformed the City, (New York 2009) 21. 6
binnenstad van Chicago vervangen door witte monumentale gebouwen in een renaissancestijl en begon daarmee tijdens de wereldtentoonstelling in Chicago, 1893. 9 Deze drie ontwerpen hebben veel gevolgen gehad. Er zijn tuinsteden gebouwd naar het model van Howard, het adagium licht, lucht en ruimte en de absolute functiescheiding van la ville radieuse werd na Le Corbusier regelmatig toegepast in stedelijke uitbreidingen en Amerikaanse steden bouwden een monumentaal centrum in navolging van Burnham. Een goede stad bouwen is een kwestie van goed plannen, zo leken modernistische stedenbouwkundigen te denken. De Amerikaanse stedenbouwkundige Robert Moses is daar een goed voorbeeld van. Tussen 1930 en 1960 hield hij zich intensief bezig met het vormgeven van de gebouwde omgeving in New York City en New York State. Het hedendaagse New York City, met haar lange avenues en streets en de enorme hoogbouw, is grotendeels onder zijn leiding tot stand gekomen.10 Het was een dominant figuur in de stad. Dat ging zelfs zover dat buitenlandse staatshoofden bij hem en niet bij de burgemeester op bezoek gingen.11 Begin jaren ’50 maakte Moses de Cross-Bronx Expressway mogelijk: een grote snelweg dwars door het hart van de Bronx waarvoor 60.000 mensen hun woning moesten verlaten. Deze ingreep paste in Moses’ geloof in steden vol snelwegen en torens. Deze opvatting heeft veel navolging gevonden en zodoende is Moses verantwoordelijk te houden voor de vorm van de grote Amerikaanse steden, zo schreef de New York Times in een artikel dat op de dag na Moses’ dood werd gepubliceerd. 12 Dat houdt in dat in veel steden op Moses’ manier is ingegrepen, in navolging van zijn woorden: ‘When you operate in an overbuilt metropolis, you have to hack your way with a meat ax.’ 13
1.2. En in Nederland? Het revolutionair anders plannen van steden in navolging van Howard en Le Corbusier begon in Nederland later dan in landen als Engeland en Amerika. Dit is te verklaren door de latere opkomst van de industriële revolutie en heersende twijfels over de toepasbaarheid van de tuinstad in Nederland. Men leek niet welwillend om afstand te doen van de stad. Fabrikanten wilden hun bedrijven niet verplaatsen naar het platteland en stedelingen leken niet bereid om lange afstanden af 9
Jane Jacobs, Dood en leven, 47.
10
Gene Callahan en Sanford Ikeda, ‘The career of Robert Moses. City planning as a microcosm of socialism’ in The
Indepedent Review, jrg. 9, nr. 2, (2004), 253. 11
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (09 mei 2012) 53.
12
http://www.nytimes.com/learning/general/onthisday/bday/1218.html
13
Marshall Berman, All that is solid melts into air. The experience of modernity, (herz. ed. 1982; New York 1981) 290. 7
te gaan leggen, van de tuinstad naar de ‘gewone stad’, om hun vermaak te verkrijgen. Nederlandse stedenbouwkundigen waren er niet van overtuigd dat de tuinstad de juiste oplossing was voor de stedelijke problemen en dat het zou voldoen aan de levende behoeften.14 Het bouwen van een complete tuinstad met al haar facetten was voor de Nederlanders klaarblijkelijk iets te veel van het goede. Er werden wel afgezwakte vormen van het tuinstadmodel gebouwd, zoals Vreewijk in Rotterdam en tuindorp Oostzaan in Amsterdam-Noord. Deze waren echter uit noodzaak geboren en niet zozeer uit een geloof in het ideaal van de tuinsteden. Grote steden moesten uitbreiden en het bouwen op goedkope grond, met armoedige materialen die te verhullen waren met de beschikbare natuur, was daarvoor een zeer aantrekkelijk middel. Latere stadsuitbreidingen zorgden ervoor dat deze dorpen en wijken tot onderdeel van de stad werden. Toen werd er ook meer aandacht besteed aan het toepassen van de gestelde eisen van een tuinstad, bijvoorbeeld de juiste ligging van de tuinen en de effecten van licht en schaduw. 15 De intenties mochten anders zijn, de modernistische stadsplanning is in Nederland wel degelijk zichtbaar. Een voorbeeld hiervan zijn de uitgangspunten voor de uitbreidingsplannen voor Amsterdam: veel groen, variatie in hoog- en laagbouw, scheiding van woon- en werkgebieden. Bovendien wordt dit plan gezien als de omslag van stedenbouw naar planologie. Stedenbouwkundigen gingen geloven in het idee dat het oplossen van stedelijke problemen een kwestie is van rationele en functionele planning. Het ontwerp van de westelijke tuinsteden in Amsterdam, wijken als Slotermeer en Geuzenveld, in de jaren vijftig laat een letterlijke toepassing van de tuinstadgedachte zien: veel groen, goed ontsloten en de belangrijkste collectieve gebouwen in het centrum van de wijk. In de Rotterdamse wederopbouwplannen lijken de navolgers van Howard, Le Corbusier en Burnham ook aanwezig te zijn. Het centrum kreeg de hoogste plaats in de rangorde van stedelijke voorzieningen.16 Bovendien werden de stedelijke functies geordend door wonen, werken en recreatie aparte gebieden te geven. Een eenvoudig stelsel van wegen moest voor ontsluiting zorgen. De tijd van wederopbouw mondde uit in de opvatting dat de wijken rondom stadscentra nuttigs waren voor cityexpanse, verkeerswegen en parkeergarages. De jaren zestig werden, net als in Amerika, een periode van protesten daartegen. In Nederland was de uitspraak van de Provo-beweging, geciteerd aan het begin
14
Van der Cammen en De Klerk, Ruimtelijke ordening, 104-106.
15
Ibidem, 111.
16
Ibidem, 182. 8
van dit hoofdstuk, daar het eerste voorbeeld van en Jacobs deed het in 1961 met het boek Death and life of Great American Cities.
1.3. De jaren ’60 Flower Power, provo’s en Dolle Mina: de jaren zestig waren roerige jaren. In Nederland werd de pil geïntroduceerd, er werd tegen de verzuiling gerebelleerd en dansen op muziek van The Beatles en The Rolling Stones werd razend populair. De hierdoor geïnitieerde veranderingen in normen, waarden en sociale structuren waren in Amerika eerder op gang gekomen. Dit kreeg vorm in gedichten van de Beat Generation en kunstwerken die tot de Pop-Art behoorden. Kunstenaars probeerden taboes rondom zaken als homoseksualiteit en drugs te doorbreken en keerden zich openlijk tegen de heersende politieke orde. In All that is solid melts into air wordt deze ontwikkeling in het modernisme ook beschreven. Berman stelt dat de dichters van de Beat Generation zich tegen de heersende machten in de stedenbouw keerden. Hij gelooft dat Allen Ginsberg onbewust de stedenbouwkundige Robert Moses voor ogen had toen hij in Howl de volgende regels dichtte: ‘What sphinx of cement and aluminium hacked open their skulls and ate up their brains and imagination?’ 17 !
Het lijkt niet verwonderlijk dat juist in de woelige context van de jaren zestig, waarin
heersende machten omvergeworpen werden, ook tegen de stedenbouwkundige aanpak van Moses verzet kwam. Toch vindt Berman dit een opvallende ontwikkeling. Hij stelt dat Moses’ grootschalige ingrijpen alleen mogelijk was omdat het voldeed aan de heersende waarden in het moderne New York van de jaren vijftig en zestig: vooruitgang, vernieuwing en hervorming.18 Uit geloof in die waarden vernietigde hij de stad. Het verzet van Jacobs ziet Berman dan ook, naast een veranderende visie op stedenbouw, als een ontwikkeling in het moderne denken.
17
Berman, All that is solid, 289-291.
18
Ibidem, 294-295. 9
2. WAT BEWEERDE JANE JACOBS IN DEATH AND LIFE?
‘Haar ideeën over diversiteit helpen je in het analyseren van de stad en vormen een lijstje die je gewoon in je hoofd moet hebben. Het zijn een soort wetmatigheden in de stedenbouwkunde en dat zal altijd zo blijven.’
19
- Planoloog Zef Hemel
19
Zie bijlage 8.1., Interview Zef Hemel (27 april 2012) 40. 10
2.1. Wie was Jane Jacobs? Vanuit Scranton, Pennsylvania verhuisde Jane Jacobs in 1934 naar New York met de droom door te breken in de journalistiek. Dit ging niet gemakkelijk. In lange perioden van werkloosheid maakte Jacobs eindeloze wandelingen door de stad. Haar fascinatie voor steden groeide en ze begon met het opschrijven van haar observaties. Deze stuurde ze naar allerlei bladen in de hoop op publicatie. Ondanks het feit dat ze geen opleiding in de stedenbouw had gevolgd werden haar stukjes opgemerkt en gewaardeerd. Aan het eind van de jaren vijftig kreeg Jacobs de opdracht om voor het stedenbouwkundige blad Architectural Forum een stuk te schrijven over de nieuwbouwprojecten in New York.20 Onder de titel Downtown is for people schreef ze dat de huidige stedelijke ontwikkelingen laten zien dat planners geen idee hebben van het gedrag van stedelingen: ‘These projects will not revitalize downtown; they will deaden it. They will be stable, symmetrical and orderly. They will be clean, impressive and monumental. They will have all the attributes of a wellkept, dignified cemetery.’ 21 De titel van het artikel en het citaat geven Jacobs’ visie in het kort weer. Ze was bezorgd om de toekomst van de steden en wijdde dit aan de orthodoxe stadsplanologie. Met de publicatie van dit artikel was de aanval op Robert Moses begonnen. Het bleek Jacobs’ doorbraak en ze breidde het uit tot Death and life of great American Cities. In de inleiding van het boek maakt Jacobs haar belangrijkste standpunt tegen deze orthodoxe planologie duidelijk. Planners moeten leren kijken naar de stad, haar complexe ordelijkheid proberen te doorgronden en op basis daarvan ontwerpen en bouwen. Zo werd de planologie toentertijd niet ingevuld. Een voorval in East Harlem laat dit mooi zien: Jacobs sprak een bewoonster van een net gerealiseerd woningbouwproject met in het midden een rechthoekig gazon. De omwonenden haatten het gazon. Wat bleek? De geliefde tabakszaak en krantenkiosk hadden voor dit stukje groen plaats hadden moeten maken. Niemand had de bewoners gevraagd naar wensen, behoeften en gewoonten.22 Dit moest stoppen, volgens Jacobs. Daarom doet ze met Death and life een poging om stedelijke structuren en behoeften van stedelingen inzichtelijk te maken.
2.2. Het bijzondere karakter van steden In het eerste deel wordt het bijzondere karakter van steden beschreven. Deze wordt voornamelijk gevormd door trottoirs, buurtparken en stadsbuurten. Trottoirs en buurtparken zijn de belangrijkste 20
Flint, Wrestling with Moses, 3-27.
21
Ibidem, 26-27.
22
Jacobs, Dood en Leven, 35-36. 11
openbare ruimtes en de stadsbuurt is voor inwoners de schaal waarin bijgedragen kan worden aan de stad. Deze drie onderdelen moeten geoptimaliseerd worden om de stad tot een prettige leefomgeving te maken waar veiligheid en levendigheid hoogtij vieren. Deze optimalisering moet leiden tot een scala aan bedrijfjes, winkeltjes en andere openbare gelegenheden in stadsbuurten die zorgen voor levendigheid: verschillende mensen begeven zich dan op verschillende tijdstippen over straat. Scholieren vertrekken naar school, moeders doen halverwege de ochtend de dagelijkse boodschappen, zakenmannen halen rond lunchtijd hun broodje en ‘s middags worden de kleuters van school gehaald. Jacobs noemt dit het trottoirballet. Het zorgt voor een intensief gebruik van de trottoirs en hierdoor wordt een natuurlijk toezicht gecreëerd: een veelgebruikte straat is een veilige straat door de aanwezigheid van vele ogen. 23 Dit gevoel van veiligheid wordt gestimuleerd door het vertrouwen dat gewekt wordt door een kletspraatje met de buurtbewoners bij de bushalte en bloemist. Dit is voornamelijk belangrijk voor een kwetsbare groep stedelingen: de kinderen. Hen beschermen is vrijwel onmogelijk geworden nu zij, door te smalle trottoirs waar niet gespeeld kan worden, gedwongen worden zich te vermaken op afgelegen plekken waar geen drukbezochte trottoirs langs lopen.24 Op die plekken kunnen pesterijen en vechtpartijen plaatsvinden zonder interventie van volwassenen. Een levendig karakter in de stad zorgt voor de benodigde veiligheid. en een prettige leefomgeving. Deze moet worden bewerkstelligd door diversiteit. Hiervoor zijn vier voorwaarden noodzakelijk. Deze worden beschreven in het tweede deel van Death and life.
2.3. De voorwaarden voor stedelijke diversiteit Allereerst moeten er primaire gebruiksfaciliteiten, bijvoorbeeld woningen en winkels, gemengd worden. Zo kan men ervoor zorgen dat er daadwerkelijk altijd mensen op straat zijn. Zakenmannen gaan ‘s ochtends vroeg naar kantoor, daarna komen de scholieren die richting school vertrekken, enzovoorts. Deze noodzaak is een regelrechte aanval op de modernistische planners, omdat zij geloven in een absolute scheiding van functies. De volgende noodzakelijke voorwaarde betreft het belang van korte woonblokken: er moet gelegenheid zijn om regelmatig een hoek om te slaan. Te lange woonblokken, zoals bekend uit New York, hebben als consequentie dat gebruikers van trottoirs slechts op één manier van A naar B kunnen. Dat betekent dat er minder toevalligheden plaats kunnen vinden. Mensen komen elkaar niet
23
Jacobs, Dood en Leven, 78-82.
24
Ibidem, 125. 12
plotseling tegen want iedereen heeft een vaste route. Om dezelfde reden zullen ook winkeltjes, restaurants en nieuwe bedrijfjes minder snel ontdekt worden. De derde voorwaarde is de aanwezigheid van oude gebouwen. Nieuwbouw is slechts betaalbaar voor winstmakende of goed gesubsidieerde bedrijven. Bedrijfjes als buurtkroegen, pandjesbazen, ateliers en galeries kunnen zich daarin niet staande houden. Dit soort initiatieven moet een buurt hebben omdat dit zorgt voor creativiteit. Een straatbuurt moet een mix zijn van nieuwe en oude gebouwen, zodat zowel grote supermarkten en musea als beginnende creatieve bedrijfjes zich hier kunnen vestigen. Op deze manier stimuleer je de diversiteit van het publiek dat een buurt bezoekt. De laatste noodzaak is de concentratie van stedelingen. Een hoge woningdichtheid zorgt voor de benodigde hoeveelheid mensen die de zo belangrijke levendigheid en veiligheid scheppen. De woningdichtheid wordt te hoog als er, om welke reden dan ook, standaardisering van de huizen ingezet moet worden om de hoeveelheid woningen neer te kunnen zetten. Met die standaardisatie zal de woningdichtheid de benodigde diversiteit niet stimuleren maar onderdrukken door eentonigheid. Deze aspecten van Death and life zijn algemeen bekend geraakt en zitten in het collectieve geheugen, zo blijkt uit de afgenomen interviews. De naam Jacobs roept associaties met levendigheid en de vier noodzakelijke voorwaarden voor diversiteit op. Jacobs’ manier van structuren observeren en principes formuleren wordt door iedereen zeer gewaardeerd en ook van betekenis gezien voor de huidige stedenbouw. Simon Franke wijst echter op het belang van de overige inhoud van Death and life. Daaraan meer bekendheid te geven blijkt één van de redenen voor de Nederlandse vertaling.
2.4. Wat leidt tot verval, wat tot herstel? In het derde deel van Dood en leven beschrijft Jacobs enkele stedelijke fenomenen die falen om vervolgens dieper in te gaan op de mogelijkheden tot herstel. Een zodanig fenomeen is de zelfvernietiging van diversiteit: een buurt verliest haar diversiteit als het ene succesvolle Italiaanse restaurant veelvuldig wordt gekopieerd. 25 Omdat slechts een klein publiek zo’n buurt vol Italiaanse restaurants op bepaalde momenten opzoekt zal de levendigheid verdwijnen. Het is de verantwoordelijkheid van stadsbesturen om dit tegen te gaan door andersoortige bedrijfjes en winkeltjes voorrang te geven.26
25
Jane Jacobs, Dood en leven, 319-325.
26
Ibidem, 319. 13
Een andere taak van het stadsbestuur betreft het gebied rondom massieve exclusieve gebruiksfaciliteiten aan, zoals campussen en parkeerterreinen. Deze zijn bestemd voor een bepaald publiek, overige stedelingen hebben er niets te zoeken. Hierdoor kan de omgeving van zo’n faciliteit een doods gebied worden, een zogenaamd grensvacuüm. Een stadsbestuur moet dit tegengaan door hier de generatoren van diversiteit zorgvuldig toe te passen. 27 Het resoluut saneren en herstructureren van achterbuurten is het derde falende fenomeen. 28 Stadsbesturen en planologen moeten vertrouwen hebben in het herstellend vermogen van deze buurten en daarom ook diversiteit aanbieden in zogenaamd chronische achterbuurten. Dan worden het geen saaie buurten en zullen de bewoners willen blijven en zelfs willen investeren in verbeteringen. Het stadsbestuur heeft een verantwoordelijkheid om stadsbuurten met de aangekaarte problemen financieel te helpen. Daarbij is geld voor geleidelijke verandering voornamelijk van belang omdat, zoals inmiddels duidelijk is geworden, Jane Jacobs weinig vertrouwen heeft in grootschalig ingrijpen. Men lijkt pas te willen investeren als de plannen tuinstedelijke trekken vertoont en dat moet een halt toegeroepen worden. 29
2.5. Verschillende tactieken In het laatste deel doet Jacobs een oproep om andere tactieken te gaan gebruiken dan de modernistische tactieken zoals grootschalig ingrijpen en de scheiding van gebruiksfaciliteiten. Deze zouden vervangen moeten worden door bijvoorbeeld het subsidiëren van sociale woningbouw door de overheid en het juist combineren van auto- en voetgangersverkeer. Ook moet een stad belang hechten aan de visuele orde. Daarbij komt Jacobs terug op het belang van straten. Als deze te lang zijn, wat in veel grote Amerikaanse steden het geval is, geven ze een gevoel van eindeloosheid. Dat is niet de bedoeling. Steden moeten diversiteit uitstralen en de heersende complexe orde begrijpelijk maken. Op die manier is een stad ‘een manifestatie van de vrijheid van talloze aantallen mensen om talloze plannen te maken en uit te voeren’.30 Een andere tactiek betreft nieuwbouwprojecten. Eén van de noodzakelijke voorwaarden voor diversiteit was het gebruik van oude gebouwen. In nieuwbouwprojecten is dat vaak onmogelijk, vandaar dat Jacobs enkele tactieken beschrijft om deze projecten te redden. Een voorbeeld hiervan 27
Jane Jacobs, Dood en leven, 353-354.
28
Ibidem, 355.
29
Ibidem, 398-399.
30
Ibidem, 506. 14
is het inroepen van de hulp van straatverkopers die karren gebruiken in plaats van panden. Op die manier wordt levendigheid gecreëerd die de levendigheid in een nieuwe buurt versneld kan laten opkomen. Tot slot gaat Jacobs in op bestuur en planning van districten. Grote steden moeten leren om te besturen door middel van bestuursdistricten op kleine schaal. Alleen op die manier krijgen stedelingen een eerlijke kans om mee te denken over de invulling van hun stad.
2.6. Samenvatting In Death and life komt voornamelijk naar voren dat Jacobs vindt dat steden levendig moeten zijn, dit zorgt namelijk voor een prettige en veilige leefomgeving voor de stedelingen. Dat moet het doel zijn bij het bouwen van steden. Levendigheid wordt gecreëerd door diversiteit, waarvoor vier voorwaarden noodzakelijk zijn: menging van primaire functies, korte woonblokken, het gebruik van oude en nieuwe gebouwen en een concentratie van stedelingen. Jacobs heeft deze uitgangspunten geformuleerd op basis van het observeren van bestaande stedelijke structuren. In Death and life heeft Jacobs door observatie de kracht van de stad laten zien, de noodzakelijke voorwaarden voor de benodigde diversiteit, de door het modernisme falende fenomenen en verschillende tactieken om de stad weer tot haar kern, een prettige en veilige leefomgeving, te laten verworden.
15
3. HOE WERD DEATH AND LIFE ONTVANGEN?
‘Jane Jacobs heeft nooit één splintertje invloed gehad in Nederland. Tot voor kort kende niemand haar en was er nog nooit iets van haar vertaald.’ 31 - Stadssocioloog Lodewijk Brunt
‘Je zou kunnen zeggen dat, sinds het oprukken van de kleinschaligen, Jane Jacobs al invloed uitoefende in Nederland. De suggestie dat de invloed van Jacobs pas dateert uit de tijd van de vertaling van dit boek, is mijns inziens onwaar.’ 32 - Politicus Hans Weevers 31
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 45.
32
Zie bijlage 8.4., Interview Hans Weevers (11 mei 2012) 65. 16
3.1. Amerikaanse receptie in de jaren ’60 In december 1962 verscheen een artikel van de architectuurcriticus Lewis Mumford onder de titel Mother Jacobs’ Home Remedies. Mumford zag Death and life als een beschrijving van de stad als organisatie ter voorkoming van criminaliteit. 33 Het boek is te waarderen, voornamelijk om Jacobs’ manier van observeren, maar moet ook bekritiseerd worden. Wat Jacobs stedelijke vitaliteit noemt, is in werkelijkheid overbevolking, doelloos materialisme, wanorde en congestie. Ze faalt in het correct problematiseren van grootstedelijke fenomenen als overbevolking en criminaliteit. De modernistische planners hebben het wél bij het juiste eind, zo zei Mumford, omdat zij zich realiseren dat deze problemen voorkomen kunnen worden door het opnieuw bouwen van de stad. 34 Death and life biedt een waardevol inzicht in de complexiteit van stedelijke activiteiten, maar het ‘gebruiken als oplossing voor de stedelijke problemen zou hetzelfde zijn een huismiddel gebruiken tegen kanker.’ 35 De socioloog Herbert Gans had eveneens oog voor zowel de bijzondere aanpak van Jacobs als de aanwezige gebreken. In 1968 verscheen zijn boek People & Plans. Essays on urban problems and solutions. Gans zag zichzelf als één van de weinige planners in Amerika met een sociologische achtergrond. Het genoemde boek was dan ook een poging om de sociologische aspecten van stedenbouw onder de aandacht te brengen bij planners.36 In People & Plans is een essay opgenomen waarin Gans uitweidt over Death and life. Hij is het daarin eens met Jacobs’ kritiek op de anti-stedelijke aanpak van de orthodoxe stadsplanning maar is kritisch op de door haar aangevoerde argumenten. Deze zijn volgens hem gebaseerd op drie aannames: mensen hebben behoefte aan diversiteit, diversiteit maakt een stad levendig en de planning van gebouwen en straten vormt het menselijk gedrag. De laatste aanname wordt door Gans echter een fysieke misvatting genoemd omdat daarmee de sociale, economische en culturele factoren die bijdragen aan levendigheid worden genegeerd. Bovendien lijkt Jacobs blind voor minder zichtbare soorten van vitaliteit.37 Een andere misvatting is Jacobs’ aanname dat iedereen levendigheid wil. Gans stelt dat deze behoefte alleen aanwezig is in arbeidersbuurten. Volgens hem wil de middenklasse geen levendigheid op straat, maar rust. Hun sociale interactie vindt niet plaats in de buurt, maar verspreid 33
Lewis Mumford, ‘Mother Jacobs’ Home Remedies’ in: The New Yorker, december 1962, 161-162.
34
Mumford, Mother Jacobs’ Home Remedies, 169-179.
35
Ibidem, 179.
36
Herbert J. Gans, People & Plans. Essays on urban problems and solutions, (New York 1968) vii.
37
Gans, People & Plans, 28. 17
over de hele stad. Daarom hebben ze ook een auto en snelwegen nodig.38 In Death and life worden de mogelijkheden van planners overschat: ze kunnen het menselijk gedrag slecht tot op bepaalde hoogte vormen. Bovendien mag Jacobs de middenklasse niet dwingen tot het overnemen van de gewoonten van arbeiders. Arbeidersbuurten zijn niet de oplossing voor stedelijke problemen zoals sloppenwijken, discriminatie en armoede. Door hun eenzijdigheid aan inwoners en behoeften kunnen ze niet model staan voor toekomstige planning. De critici toentertijd vonden Jacobs’ observerende aanpak waardevol maar de oplossingen slechts ten dele bruikbaar. Desondanks kreeg Jacobs veel fans. In de introductie van een pas verschenen biografie over Jane Jacobs beschrijft de auteur Anthony Flint een bijeenkomst, eind jaren vijftig, voor de buurtbewoners in Greenwich Village en Little Italy, buurten in Manhattan. De bijeenkomst was georganiseerd door ambtenaren om het voorstel van de Lower Manhattan Expressway te bespreken. Deze snelweg, een ontwerp van Robert Moses, zou het transport tussen New Jersey en Long Island efficiënter maken en moest daarvoor dwars door Greenwich en Little Italy aangelegd worden. Jacobs schreef zichzelf in als spreekster en voordat ze aan de beurt was scandeerde het publiek al haar naam. De bijeenkomst liep uit de hand, burgers liepen massaal het podium op en Jacobs werd gearresteerd. Na enkele uren mocht ze de gevangenis verlaten waar trouwe aanhangers stonden te wachten. 39 Met dit soort acties en protesten zorgde Jacobs dat, ondanks scherpe kritieken, het debat tussen grootschaligen en kleinschaligen in Amerika ontvlamde. De Expressway is er overigens nooit gekomen.
3.2. De Nederlandse receptie in de jaren ’60 Dit debat ontstond, hoewel enkele jaren later, ook in Nederland. Tot 1964 kwam de naam Jane Jacobs nog niet voor in de tijdschriften over architectuur en stedenbouw. Sterker nog, aartsvijand Le Corbusier kreeg nog volop aandacht en lovende recensies.40 Het wetenschappelijke tijdschrift Stedebouw en Volkshuisvesting lijkt de eerste te zijn die woorden wijdt aan Death and life. In september 1964 verscheen er een recensie en een uitvoerige analyse van Jacobs’ eerste boek, geschreven door ingenieur Paul Kessler. De benoemde positieve en negatieve punten vertonen overeenkomsten met die van Mumford en Gans: de stedelijkheid wordt eenzijdig benaderd, er zijn stedelingen die behoefte
38
Gans, People & Plans, 29-30.
39
Flint, Wrestling with Moses, xi-xiv.
40
J. van Dongen jr., ‘Le Corbusier 1918-1960’ in Katholiek Bouwblad, 28e jaargang1961 312-313. 18
hebben aan rust in plaats van drukte en levendigheid.41 Ook vroeg Kessler zich af of de voorwaarden voor levendigheid in Nederland wel aanwezig te zijn. Zo zou menging van oude en nieuwe gebouwen in buitenwijken lastig worden en bovendien was sociale menging al helemaal een issue vanwege de nog aanwezige verzuiling. 42 Toch wilde Kessler proberen om de belangrijkste beginselen van Jacobs uit het boek te destilleren omdat het treurig zou zijn als het weggezet zou worden als theoretisch werk. Er kon namelijk veel worden geleerd van de ‘organische manier van practisch denken’. Kessler benadrukte dat het begrip organisch al decennia eerder impliciet was geïntroduceerd door de bioloog Patrick Geddes en autodidact Lewis Mumford. Beiden critici en filosofen hielden zich bezig met stedenbouw en vormden daar invloedrijke ideeën over. In 1915 beschreef Geddes in Cities in Evolution uit 1915 de groei van grote steden en de overeenkomsten die dat vertoonde met de natuur en zijn geloof in het belang van sociologisch onderzoek voorafgaand aan het bouwen van steden en buurten. Lewis Mumford volgde Geddes’ standpunt in het boek Technics and Civilization, gepubliceerd in 1934. 43 Beiden geloofden dat steden opnieuw opgebouwd moeten worden in de natuur. Dat standpunt werd natuurlijk door Jacobs verworpen. Maar met haar geloof in organische steden leek Jacobs wel degelijk in de traditie van Geddes en Mumford te gaan staan. Dit geloof is belangrijk voor de Nederlandse stedenbouw, zo zei Kessler. Stedenbouwkundigen moesten gaan beseffen dat aansluiten bij het bestaande, zoals de natuur, beter en goedkoper was dan grootschalige ingrijpen. Hetzelfde gold voor het verkeer: het bestaande leven op straat mocht niet ten koste gaan van de opkomst van het gemotoriseerde verkeer.44 De recensie van Death and life eindigt met een herhaling van Jacobs’ oproep om de stad niet te laten versnipperen door de groeiende aandacht voor buitenwijken. Dat gevaar heerste wel door onder anderen de plannen voor de Bijlmermeer. 45 Ondanks deze aandacht voor Jacobs, waaruit blijkt dat haar standpunten bruikbaar kunnen zijn, lijkt de werkelijke invloed summier te blijven. Vanaf 1967 werden er in Stedebouw en Volkshuisvesting artikelen gepubliceerd die aansloten bij onderwerpen uit Death and life maar Jacobs bleef onbenoemd. Een voorbeeld hiervan is een artikel van ingenieur J.H. Mulder over
41
Paul Kessler, ‘De les van Mrs. Jacobs’ in Stedebouw en Volkshuisvesting, 45e jaargang 1964, 240-241.
42
Kessler, De les van Mrs. Jacobs, 241-242.
43
Ibidem, 248.
44
Ibidem, 247.
45
Ibidem, 254. 19
voorzieningen voor de jeugd in bestemmingsplannen. Mulder betreurde het dat de jeugd zijn speelterrein dichtbij huis is ontnomen door stadsuitbreiding en het toenemende verkeer. 46 In datzelfde jaar liet een ander tijdschrift voor het eerst expliciet Jacobs’ stemgeluid horen. In Wonen: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldenden Kunsten publiceert de stedenbouwkundige Ben Eerhart het artikel: ‘Wonen buiten de woning’. Eerhart bespreekt het groeiende besef dat wonen niet ophoudt bij het verlaten van de voordeur. Dit roept direct associaties op met Jane Jacobs en het domein tussen privé en publiek. Eerhart betoogt dat er te weinig aandacht is voor dat domein, terwijl het zeer belangrijk is voor de leefbaarheid van de stad. In het kader hiervan noemt hij Jane Jacobs als voorpleiter van de straat als belangrijkste openbare ruimte. Hierin is zij niet de enige; socioloog N.C. Schouten beschrijft hetzelfde in het in 1967 verschenen boek Het Woonmilieu en in 1963 stelt stedenbouwkundige Colin Büchanan in Traffic in Towns dat een menging van verkeer en voetganger positief kan zijn omdat het leidt tot meer contact.47 Bovendien, al noemt Eerhart dat niet, onderzocht de architect Aldo van Eyck eind jaren vijftig al het belang van overgangen tussen privaat en collectief domein.48 Eerhart concludeerde na deze verschillende overwegingen omtrent het wonen buiten de woning dat de straat een precair gebied is en dat men nog veel stappen moet ondernemen om de interactie tussen individu en gemeenschap op een goede manier vorm te geven.49 Hier zou Jacobs akkoord mee zijn gegaan en haar ideeën daaromtrent hadden geciteerd kunnen worden, maar het gebeurt niet. Pas een jaar later werd Jacobs weer geciteerd in Wonen TA/BK. Nu in een artikel over het winkelcentrum als stedenbouwkundig probleem. Criticus Rein Blijstra onderzocht het ontstaan van verschillende winkelcentra en besprak voor- en nadelen van de aangehaalde voorbeelden. Jane Jacobs wordt geciteerd als het gaat om de scheiding tussen verkeer en voetganger. Volgens haar is een absolute scheiding hiervan niet positief omdat het zou leiden tot een abstrahering van de voetganger tot ‘voetgangersverkeer’. Dit schreef ze overigens niet in Death and life maar in een in 1965 verschenen artikel: ‘Do not segregate pedestrians in the city’.50
46
J.H. Mulder, ‘Voorzieningen voor de jeugd in bestemmingsplannen’ in Stedebouw en Volkshuisvesting, 48e jaargang 1967, 75-79. 47
Ben Eerhart, ‘Wonen buiten de woning’ in Wonen TA/BK, jaargang 34 1967, 309-311.
48
http://architectuurgidsdelft.nl/?menuid=448
49
Ben Eerhart, Wonen buiten de woning, 312.
50
R. Blijstra, ‘Het winkelcentrum als stedebouwkundig probleem’ in: Wonen TA/BK, jaargang 36 1968, 315-321. 20
De onderwerpen waar Jane Jacobs zich mee bezig heeft gehouden, krijgen halverwege de jaren zestig voet aan de grond in Nederland. Het debat tussen grootschaligen en kleinschaligen krijgt vorm. Er zijn echter opvallend weinig expliciete verwijzingen naar Jacobs en haar werkelijke invloed lijkt dus beperkt. Simon Franke doet in het interview een poging om dit te verklaren. Nederlandse stedenbouwkundigen hadden een groot geloof in het plannen van steden. Het op zijn beloop laten van een wijk, zoals Jacobs voorschrijft, zat niet in het toenmalige stedenbouwkundige systeem.51 Dit wordt bevestigd door het interview met Jos Gadet. Volgens hem kreeg het grootschalige en functionalistische uitbreidingsplan van Amsterdam in de jaren vijftig zowel in binnen- als buitenland veel positieve aandacht. Waarom zouden stedenbouwkundigen dan naar Jacobs’ roep om kleinschaligheid luisteren? 52 Lodewijk Brunt gooit het echter op onwil. Nederland had toen nog een gesegregeerd karakter, de verzuiling was volgens hem toen nog niet verdwenen. Men wilde simpelweg niet gemengd wonen en leven.53 Wat de reden ook moge zijn, het ‘misschien wel meest invloedrijke boek’ is in de jaren ’60 weinig aangehaald in stedenbouwkundige vakbladen.
3.3. Receptie in de jaren ’70 In de jaren ’70 was dat niet anders. Wel zichtbaar was een omwenteling in het modernisme, dat aansloot bij de ideeën van Jacobs. Berman beschrijft het in All that is solid. De door Jacobs’ aangestuurde strijd tegen de grootschaligheid leek uit te groeien tot een collectief verzet tegen het modernisme. Dit impliceerde een groeiende afkeer tegen het bouwen zoals Robert Moses dat deed, maar ook bijvoorbeeld tegen de Vietnam-oorlog. Dit tekende het grillige verloop van het modernisme. Waar men in de jaren ’60 het verleden wilde afbreken om opnieuw te beginnen besefte men in de jaren ’70 dat dat niet mogelijk is. Daarom laat dat decennium zich beschrijven als een massale terugkeer naar de kleinschaligheid. Buurten en families kwamen centraal te staan en de geschiedenis werd een deel van de persoonlijke identiteit. 54 Zoals men in Amerika de beperkte mogelijkheden van het modernisme tegenkwam in de vorm van een oorlog in Vietnam, zo leek de Oliecrisis van 1973 datzelfde te bewerkstelligen voor Nederland. Ook hier leidde dat er toe dat in de jaren ’70 kleinschaligheid in stedenbouw steeds meer positieve aandacht krijgt. Een voorbeeld hiervan is een lovend artikel over de Pijp, een 51
Zie bijlage 8.3., Interview Simon Franke (10 mei 2012) 60.
52
Zie bijlage 8.6., Interview Jos Gadet (26 juni 2012) 89-90.
53
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 50.
54
Berman, All that is solid, 328-333. 21
negentiende-eeuwse wijk in Amsterdam. Daarin worden de grote mogelijkheden van de Pijp beschreven, mits stedenbouwkundigen aansloten op de bestaande structuur. Herstructureren zou bovendien economisch voordeliger zijn dan het slopen en opnieuw opbouwen. 55 Typisch een standpunt van Jacobs, hoewel ze wederom niet expliciet wordt genoemd. Haar protesten tegen de ruimte die het verkeer inneemt begonnen eveneens te klinken. In het artikel Auto’s of mensen werd het groeiende gevoel van onbehagen jegens het verkeer verwoordt: ‘Alle andere dingen die je buitenshuis zou moeten kunnen doen, lopen, praten, zitten, spelen, of wat dan ook, zijn door het massale optreden van de auto zo goed als onmogelijk geworden.’ 56 Waar de Nederlandse stadscentra in de jaren ’60 nog gezien werden als mogelijkheden tot het aanleggen verkeerswegen en parkeergarages, ging het in de jaren ’70 om het bewoon- en leefbaar maken van die centra.57 Het vraagteken bij de geïmpliceerde invloed van Jacobs hierop blijft echter staan. De discussies in de stedenbouwkundige vakbladen uit die tijd relateerden aan de onderwerpen die Jacobs in 1961 aansneed, zoals de plek van kinderen en auto’s in de stad. Haar naam werd echter zelden genoemd. Ook uit de interviews komt een controverse over Jane Jacobs en de jaren zeventig naar boven. Dat blijkt uit de citaten van Lodewijk Brunt en Hans Weevers. Brunt beweert dat Jacobs geen splintertje invloed heeft gehad, terwijl Weevers zegt dat zij sinds de jaren zeventig op de achtergrond aanwezig is geweest bij stedenbouwkundige discussies. De vraag waarom deze Jacobs anno 2012 wel expliciet in de schijnwerpers staat, blijft zodoende interessant. Er zal tot slot dan ook worden gekeken naar wat er vandaag in de stedenbouwkundige sector gevonden, verwacht en gehoopt wordt van Jane Jacobs.
55
Ruud Brouwers, ‘Er zit muziek in de Pijp’ in: Wonen - TA/BK jrg. 40, nr. 10 1973, 6-19.
56
Willem Overmars, ‘Auto’s of mensen. Wonen en parkeren in de Wilgenroosstraat’ in Wonen - TA/BK, jrg. 40, nr. 22 1973, 23. 57
Van der Cammen & De Klerk, Ruimtelijke Ordening, 233-244 22
4. HOE WORDT ER NU OVER DEATH AND LIFE GEDACHT?
‘The most important book ever written. Is it Jane Jacobs?’ Barack Obama, 2008 58 58
http://www.youtube.com/watch?v=--vlT1iGF0g (geraadpleegd op 8 juni 2012) 23
4.1. De revival in Amerika Zoals vaker is gebleken met trends in de stedenbouw, lijkt de revival rondom Jane Jacobs overgewaaid te zijn uit Amerika. Ook daar is er hernieuwde aandacht voor Jacobs en Death and life hoewel de precieze aanleiding onduidelijk is. Lodewijk Brunt denkt dat het te maken heeft met actuele ontwikkelingen rondom de wederopbouw van het World Trade Centre. De wens om een nog hogere toren te bouwen druist de tegen ideeën van Jacobs-aanhangers in.59 Zef Hemel vermoedt dat het te maken heeft met het stedenbouwkundige debat dat in Amerika is begonnen. Dit debat treedt in de voetsporen van beweringen van Al Gore en het protest tegen de verkwistende olieconsumptie. Het gebruik van Jane Jacobs in dit debat zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met haar dood in 2006. 60 Dat blijkt ook een publicatie van het Amerikaanse tijdschrift City & Community. Dit blad houdt zich bezig het empirisch onderzoek naar het stedelijk leven en wijdde naar aanleiding van Jacobs’ dood in april 2006 een nummer geheel aan haar: ‘Inasmuch as she has exercised so much influence over the way we think about - and act in - cities, it seemed appropriate to ask several notable scholars to write brief retrospectives about her. There are six such retrospective views provided here, and they furnish a glimpse into the many sides and strengths of Jane Jacobs.’ 61 De opvatting van Hemel over de rol van Jacobs in het huidige stedenbouwkundige debat in Amerika wordt bevestigd door een YouTube filmpje van een bijeenkomst op 31 augustus 2008 in Toledo, Ohio. Tussen Obama en een aanhanger vind het volgende gesprek plaats: Fan: ‘We talk about investing in America and rebuilding our economy. That won’t happen unless we rebuild our cities. (...) We need a friend in Washington who is willing to invest in cities, to again see cities as important. I know you are a reader and you asked for advice, so I’m holding the most important book ever written about rebuilding cities.’ Obama: ‘The most important book ever written. Is it Jane Jacobs?’ Fan: ‘It sure is. Can I give this to you? It is Death and life of Great American Cities, it is the most important book.’ Obama: ‘This is a great book.’ 62 Niet alleen Obama lijkt Jacobs’ ideeën weer te willen gebruiken. Volgens Franke wordt er momenteel weer van alles gepubliceerd over haar, artikelen, boeken over de receptiegeschiedenis en
59
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 47.
60
Zie bijlage 8.1., Interview Zef Hemel (27 april 2012) 42.
61
Hilary Silver, ‘A retrospective on Jane Jacobs’ in: City & Community, jrg. 5, no. 3 (2006) 211.
62
http://www.youtube.com/watch?v=--vlT1iGF0g (geraadpleegd op 8 juni 2012) 24
een biografie.63 Niet alleen in Amerika zingt de naam van Jacobs weer rond. In een documentaire van Tegenlicht, Terug naar de stad, wordt op zoek gegaan naar de invloed van grote bedrijven op de stad. Doug Saunders, een Brits-Candese journalist en auteur van Arrival City: The final migration and our next world, spreekt in deze documentaire over de taak van de overheid in immigratiebuurten. Volgens hem heeft de overheid onder andere de verantwoordelijk om buurtbedrijfjes te laten floreren. 64 Hier lijkt Jacobs te spreken, ook zij geloofde heilig in het belang van levendigheid door buurtbedrijfjes. Uit deze documentaire blijkt, net als uit het Youtube-filmpje van Obama, dat Jacobs een rol krijgt in oude en nieuwe stedenbouwkundige vraagstukken. In Nederland blijkt dat niet anders te zijn.
4.2. De revival in Nederland Ook Nederland kent momenteel economisch moeilijke tijden en houdt zich intensief bezig met milieukwesties. Het Amerikaanse debat over stedenbouw wordt hier lichtjes overgedaan in de vorm van een strijd tussen de zogenaamde Rotterdamse School, de Rem Koolhazen van vandaag, en de Amsterdamse School. De Rotterdamse modernisten zetten zich nog altijd af tegen de kleinschalige ideeën van Jane Jacobs en in Amsterdam is een bijna ronkende nostalgie naar het terughalen van die ideeën. 65 Dat impliceert dat de revival van Jacobs zich afspeelt in een klein kringetje van Amsterdammers. De verkoopcijfers van Dood en Leven beweren echter iets anders. Franke vertelt dat er 3000 exemplaren waren gedrukt en er nog zo’n 1000 tot 1250 zijn bijgedrukt. Dat is goed voor Nederlandse begrippen.66 Blijkbaar is er behoefte aan visie op stedenbouw zoals die van Jacobs. Volgens Franke heeft het te maken met het feit dat de stedenbouwkundige vraagstukken rond 2005 veranderd zijn. Sindsdien gaat het niet meer om stedelijke uitbreidingen maar ligt de focus op binnenstedelijke ontwikkelingen. Daarin zou een belangrijke rol van Jacobs weggelegd kunnen zijn, omdat zij zich bezighield met bestaande structuren. De uitgever ziet een groeiende belangstelling voor Jacobs bij gemeenten, hij wordt regelmatig uitgenodigd om een praatje over haar te houden. Blijkbaar zien ambtenaren mogelijkheden voor hun stad in Jacobs’ scholing. Dat lijkt ook opgemaakt te kunnen worden uit een saillante mededeling van Ton Schaap tijdens het
63
Zie bijlage 8.3., Interview Simon Franke (10 mei 2012) 61.
64
http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1248710 (uitgezonden op 16 april 2012)
65
Zie bijlage 8.1., Interview Zef Hemel (27 april 2012) 39.
66
Zie bijlage 8.3., Interview Simon Franke (10 mei 2012) 55. 25
interview: de Amsterdamse Dienst Ruimtelijke Ordening blijkt Dood en Leven cadeau gekregen te hebben in het kerstpakket. Jos Gadet ziet een andere ontwikkeling in Nederland als verklaring voor de revival. De industriële diensteneconomie heeft zich ontwikkeld tot een specifieke kenniseconomie waarin behoefte is aan interactie. In Amsterdam werd ontdekt dat deze interactie goed mogelijk was in deze negentiendeeeuwse stad, en er werd op zoek gegaan naar wie daar ook alweer over had geschreven. Zodoende is de revival van Jane Jacobs begonnen.67 Ook de overige geïnterviewden zien een revival van Jacobs’ Death and life, hoewel Hans Weevers, raadslid Amsterdam, beweert dat Jacobs nooit uit de stedenbouwkundige debatten is verdwenen. Het blijkt niet gemakkelijk de precieze oorzaak van deze revival in Nederland te achterhalen. Lodewijk Brunt is het met Zef Hemel eens: in Amerika wordt Jacobs weer betrokken in stedenbouwkundige debatten en dan kan Nederland niet achterblijven. 68 Zef Hemel vermoedt overigens ook een vleugje nostalgie in de revival. Uitgever Franke ontkent dat niet, maar het was voor hem niet de enige reden om het boek te vertalen. Ton Schaap ziet de revival als onderdeel van een golfbeweging, men heeft op een gegeven moment behoefte aan iets anders.69 Momenteel is dat blijkbaar de kleinschaligheid van Jane Jacobs. Franke kan slechts concluderen dat de schwung rondom Jacobs er goed in zit en dat een gunstige omstandigheid was voor het publiceren van de vertaling van Death and life. 70 Hoewel de precies oorzaak moeilijk te duiden is, blijkt de revival een feit.
67
Zie bijlage 8.6., Interview Jos Gadet (26 juni 2012) 93.
68
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 46.
69
Zie bijlage 8.5., Interview Ton Schaap (15 juni 2012) 75.
70
Zie bijlage 8.3., Interview Simon Franke (10 mei 2012) 60-61. 26
5. EVALUATIE REVIVAL JANE JACOBS
‘Dat is voor mij fascinerend. Iemand die in 1961 zo’n vooruitziende blik had.’71 - geograaf Jos Gadet
‘Een oude dame die dan de bureaucratie tot stilstand brengt. Daar zitten allemaal leuke dingen aan. Maar het is niet zo dat ik door haar bedacht dat ik straten moest gaan maken.’ 72 - planoloog Ton Schaap 71
Zie bijlage 8.6., Interview Jos Gadet (26 juni 2012) 97.
72
Zie bijlage 8.5., Interview Ton Schaap (15 juni 2012) 83. 27
De zoektocht naar de opkomst en betekenis van de revival rondom Jacobs en haar boek Death and life bleek een ware ontdekkingstocht, voornamelijk dankzij de gehouden interviews. Zo kwam ik tot de ontdekking dat het boek, ondanks de uitgesproken waardering van critici, enkele nuances verdient. Volgens Jacobs een direct verband tussen de stadsplanning van Moses en de ideeën van Howard, Le Corbusier en Burnham. Haar kritieken op de voorlopers van de modernistische stedenbouw moeten echter gerelativeerd worden. Howard had slechts een model getekend, met daarop steevast diagram only vermeld. Daarmee is hij is niet per se verantwoordelijk te houden voor de uitvoeringen van navolgers. De radicale ideeën achter de verticale tuinstad zijn niet alleen op het bordje van Le Corbusier te schuiven, het geloof in de absolute scheiding overheerst al sinds de negentiende eeuw. Een andere nuancering betreft de gehele stedenbouwkundige visie van Jacobs. Meerdere geïnterviewden menen dat niet iedereen heeft behoefte aan de levendige en diverse stad die door Jacobs zo mooi beschreven is. Een sprekend voorbeeld van is de in hoofdstuk 2 aangehaalde de passage over het straatballet. Deze term is één van de meest geciteerde termen uit Death and life. Overigens is dat een opvallende keuze want Jacobs geeft zelf toe dat ze dit ballet jachtiger heeft laten lijken dan dat het daadwerkelijk is.73 Deze nuance is echter zelden overgenomen door navolgers. Bovendien blijkt Jane Jacobs minder vernieuwend te zijn dan veelal wordt gepretendeerd. Anderen hadden zich ook al bezig gehouden met vraagstukken zoals organische stedenbouw en het parochiale domein. Niet alleen de ideeën van Jacobs blijken genuanceerd te moeten worden, dat geldt ook voor haar invloed op de Nederlandse stedenbouw. Alleen in de sociale wetenschappen en in de politiek is haar invloed in de jaren zeventig merkbaar geweest, zo blijkt uit de interviews met geograaf Gadet en raadslid Weevers. De overige geïnterviewden erkennen dat men in Nederland met andere dingen bezig was, zoals de Westelijke Tuinsteden en de Bijlmermeer en dat het einde van de modernistische stedenbouw niet in gang is gezet door Death and life van Jacobs. Dit blijkt ook uit de stedenbouwkundige vakbladen uit de jaren zestig en zeventig. Het volgende aspect dat genuanceerd moet worden is de rol die Jacobs anno 2012 zou kunnen spelen. De tijden zijn onomkeerbaar veranderd. Daarom is de door Hemel aangehaalde term nostalgie zeer op zijn plek. Het is namelijk ten zeerste de vraag in in hoeverre Jane-Jacobsvriendelijke buurten nog mogelijk zijn. Jacobs gelooft in een diversiteit aan bedrijfjes en winkeltjes, is dat in de huidige economische context met grote supermarkten zoals de Albert Heijn nog 73
Jane Jacobs, Dood en Leven, 78-82. 28
mogelijk? Kan er nog een straatballet gecomponeerd worden in een VINEX-wijk waar wonen de voornaamste functie is? Heeft de geïndividualiseerde samenleving nog behoefte aan kletspraatjes met buren? Spelen kinderen nog wel zoveel op straat? Daarnaast is uitgaan van het bestaande structuren een mooie invalshoek, maar onmogelijk bij uitbreidingswijken. En hoewel volgens Simon Franke de focus momenteel ligt op binnenstedelijke ontwikkelingen, is zeer recent de nieuwbouwijk IJ-burg ontworpen en gebouwd. Jos Gadet is van mening dat die wijk daadwerkelijk niets met Jane Jacobs te maken heeft. 74 De noodzaak van nuancering was één van de ontdekkingen, de tocht ging echter verder. Jacob’s Death and life en de revival ervan blijken aan vele stedenbouwkundige debatten te relateren. Het eerste debat betreft het gapende gat tussen sociale en ruimtelijke wetenschappen. Jacobs noemt dit niet expliciet maar beschrijft het belang van de straat en de trottoirs, het domein tussen privé en publiek. Daarbij vindt zij dat stedenbouwkundigen dit domein niet zomaar kapot mogen bulldozeren. 75 Het moet met zorg en aandacht ontworpen worden en aansluiten bij de dagelijkse behoeften van omwonenden. Kennis van menselijk gedrag is daarvoor vereist en daarom moeten sociale wetenschappen beter in de ruimtelijke wetenschappen, zoals bouwkunde, geïmplementeerd worden. Aangezien de disciplines vandaag nog steeds gescheiden beoefend worden, lijkt het er niet op dat Death and life in dit opzicht van invloed is geweest. Het bestaan van deze kloof wordt bevestigd door de interviews. Zo vindt Franke, net als Jacobs, dat ontwerpers kennis moeten hebben van sociologie en sociale geografie. Het blijkt zelfs één van de redenen waarom hij gekozen heeft voor het publiceren van een Nederlandse vertaling van Death and life. 76
Jos Gadet hoopt dat de vertaling inderdaad voor een toenadering tussen de
wetenschappen kan zorgen. De kloof concretiseert zich echter in het interview met planoloog Ton Schaap. Hij ziet sociologie als een studie van nakaarters, waar hij voor zijn ontwerpen niets aan heeft. Hij vindt dat stedenbouwkundigen de sociologie achter de stedenbouw al decennia zelf moeten uitzoeken. 77 De kloof bestaat dus tot op de dag van vandaag. Ondanks het feit dat Franke en Gadet toenadering bespeuren is het zodoende de vraag of de revival van Death and life daadwerkelijk de sociale en ruimtelijke wetenschappen zal verbinden. Tijdens de het zoeken naar de eventuele hedendaagse betekenis van Death and life kwamen nog andere stedenbouwkundige vraagstukken aan het licht. Zo blijkt Amsterdam verwikkeld te zijn 74
Zie bijlage 8.6., Interview Jos Gadet (26 juni 2012) 99.
75
Een prachtige term, veelvuldig gebruikt door Lodewijk Brunt.
76
Zie bijlage 8.3, Interview Simon Franke (10 mei 2012) 59.
77
Zie bijlage 8.5., Interview Ton Schaap (15 juni 2012) 84. 29
in een metropolendebat. Wat moet men met de groeiende versmelting tussen Amsterdam, Schiphol, Almere en Haarlem? Zef Hemel houdt zich hier mee bezig. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zegt Dood en leven ‘leuk voor buurtjes’ is, maar dat hij er in de huidige, veel grotere, vraagstukken niet mee uit de voeten kan.78 Een derde vraagstuk betreft de veranderende economie. Uit het interview met Brunt blijkt dat buurtbedrijfjes in Amsterdam niet meer de rol van vroeger hebben. Er zijn nog maar weinig mensen die het aandurven om een duur pand te huren en bovendien kunnen eigenaars het zich nog maar zelden veroorloven om te wonen boven hun winkeltje. Dit betekent dat buurtbedrijfjes geen rol meer kunnen spelen in de levendigheid van wijken. Ketens als Albert Heijn en de Coffee Compagny lijken het te winnen van de kleine eenmanszaakjes. Dit wordt bevestigd door het interview met Hans Weevers. De binnenstad van Amsterdam kent nog allerlei kleine winkeltjes, ook omdat daar de mensen wonen die zich die kwaliteitsproducten kunnen veroorloven. En hoewel eenmanszaakjes misschien levendigheid zouden kunnen brengen in een wijk als de Bijlmer, ziet de gemeente Amsterdam het niet als haar taak om dat te faciliteren.79 Dit aspect raakt aan een ander probleem waar mijns inziens Dood en leven weinig aan kan veranderen: de heersende top-downstructuur in Nederland. Door het enorme vangnet van onze verzorgingsstaat zijn wij het verleerd om eigen initiatief te tonen. Volgens mij heeft Ann Goldstein, directeur van het Stedelijk Museum, het bij het rechte eind als zij beweert dat Nederlanders wel collectief bezit ervaren, zoals het Stedelijk, maar vervolgens geen collectieve verantwoordelijkheid voelen.80 Ton Schaap is hoopvol op dit punt. Hij heeft IJ-burg ontworpen en de IJ-burglaan is een enorme straat geworden waar een tram doorheen raast. Schaap ziet ook in dat dat geen gezellige straat is, maar gelooft dat de bewoners collectief moeten opstaan om daar verandering in te brengen.81 Jos Gadet is echter van mening dat dat een teken is dat Schaap de principes uit Dood en leven niet begrepen heeft. Uit het interview met Ton Schaap blijkt dat steden als Amsterdam voor een complexe opgave staan waar Jacobs geen rol in kan spelen. Hoe kan je een stad bijeen houden met enerzijds de kansrijke typen en anderzijds de arme sloebers die in armzalige flatjes wonen? 82 Deze opvatting wordt
78
Zie bijlage 8.1., Interview Zef Hemel (27 april 2012) 43.
79
Zie bijlage 8.4., Interview Hans Weevers (11 mei 2012), 53.
80
Marcel ten Hooven, ‘Het Van Abbe is geen Efteling’ in: De Groene Amsterdammer, jrg. 136, no. 9 (2012), 39.
81
Zie bijlage 8.5., Interview Ton Schaap (15 juni 2012) 77.
82
Ibidem, 85. 30
gedeeld door Lodewijk Brunt als hij zegt dat Death and life verouderd is omdat de bevolkingssamenstellingen, ook in Amsterdam, compleet zijn veranderd. 83 Uit de interviews komen allerlei verschillende speculaties over de oorzaak van de revival naar voren. Ook over de hedendaagse betekenis verschilt men van mening. Het aangevoerde bewijsmateriaal is echter voornamelijk gebaseerd op eigen ervaringen en meningen. Hierdoor lijkt de mythevorming rondom de revival en daarmee Jane Jacobs te overheersen. Door dit onderzoek naar de revival van Death and life heb ik de complexiteit van de stedenbouw leren kennen. Het vak kent vele aspecten, raakt aan verschillende disciplines en met elke ontwikkeling ontstaan nieuwe vragen. Mensen die de stad kunnen maken, zoals politici, planologen, sociologen en geografen, zijn het oneens over de antwoorden op de ontstane vragen. Juist daarom geloof ik niet dat Dood en leven in 2012 nog een bepalende rol kan spelen in de Nederlandse stedenbouw. Het lijkt mij echter wel van belang dat het kind niet met het badwater weggegooid wordt. Dood en leven is een toegankelijk boek. Het lezen ervan leidt in vele gevallen tot het opnieuw bekijken van de stad, waarbij het accent op de stedeling ligt. En hoe complex de stedenbouwkundige opgave ook wordt, daaraan moet worden vastgehouden.
83
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 48. 31
6. CONCLUSIE
‘Maar het is nu eenmaal niet meer zo. Das war einmal.’ 84 - Stadssocioloog Lodewijk Brunt
84
Zie bijlage 8.2., Interview Lodewijk Brunt (9 mei 2012) 48. 32
In 1961 publiceerde Jane Jacobs Death and life of great American cities als aanval op de modernistische stedenbouw. Zij zag de tuinstad van Ebenezer Howard, la ville radieuse van Le Corbusier en de City-Beautiful-Movement van Daniel Burnham als cruciale ideeën voor de antistedelijke aanpak van Robert Moses. Deze stedenbouwkundige was verantwoordelijk voor de grootschalige ingrepen in New York tussen 1930 en 1960 en zodoende aansprakelijk te houden voor de stedelijke structuur in veel grote Amerikaanse steden. Jacobs geloofde niet dat grootschaligheid zou leiden tot steden waarin inwoners zich prettig en veilig voelen. Om dat doel wel te bereiken moet er diversiteit in een stad zijn. Hiervoor zijn vier noodzakelijke voorwaarden: een menging van primaire gebruiksfuncties, het combineren van oude en nieuwe gebouwen, het gebruik van korte woonblokken en een concentratie van bewoners. Deze vier voorwaarden en de uitleg hiervan vormen het belangrijkste en bekendste onderdeel van Death and life. Jacobs’ verzet tegen de stedenbouw past in het tijdsbeeld. De jaren ’60 was een periode van protesten tegen het heersende orden modernisme, ook in de stedenbouw. Death and life werd het boegbeeld van het debat tussen grootschaligheid en kleinschaligheid. In Nederland is dit debat ook tot stand gekomen, maar de invloed van Jacobs hierop valt te betwijfelen. Jane Jacobs en Death and life worden zelden besproken in stedenbouwkundige tijdschriften uit de jaren zestig en zeventig, ook niet bij gerelateerde onderwerpen. In de jaren zeventig en tachtig kwam in Nederland de kleinschaligheid wel in zwang maar niet door traceerbaar toedoen van Jacobs. Er is bestaat wel veel mythevorming rondom haar invloed. In Amerika is momenteel weer een stedenbouwkundige debat gaande waarbij een revival van Jacobs en Death and life plaatsvindt. Dit is zes jaar later overgewaaid naar Nederland. De oorzaak van deze revival laat zich verklaren. Zo is er sprake van een vleugje nostalgie naar kleinschalige en gezellige buurten, het willen oplossen van de eeuwigdurende kloof tussen sociale en ruimtelijke wetenschappen en de terugkerende golfbewegingen in de stedenbouw. De dood van Jacobs’ in 2006 zal voor Amerika een grote rol gespeeld hebben, en dat zal ook zijn invloed hebben gehad op Nederland. Het begin en einde van deze revival is onduidelijk, maar de Nederlandse vertaling van Death and life valt er middenin. Dit roept vragen op over de hedendaagse betekenis van het boek voor Nederland. Voor de opzet van buurten zijn haar noodzakelijke voorwaarden voor diversiteit eventueel waardevol. Ook haar observerende aanpak wordt geapprecieerd. De veranderingen in stedenbouwkundige vraagstukken en de ontwikkelingen op sociaal en economische gebied maken echter duidelijk dat Jacobs’ Death and life niet meer letterlijk toepasbaar is. Daarom is het ten zeerste de vraag of de revival van invloed zal zijn op de toekomstige stedenbouw in Nederland.
33
7. BIBLIOGRAFIE Boeken - Berman, M., All that is solid melts into air. The experience of modernity (New York 1981) - Cammen H., van der & Klerk, L. de, Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot VINEX-wijk, (Houten / Antwerpen, 2010) - Anthony Flint, Wrestling with Moses. How Jane Jacobs took on New York’s Master Builder and Transformed the City (New York 2009) - Gadet, J. Terug naar de stad. Geografisch portret van Amsterdam (Amsterdam, 2011) - Gans, H.J., People & Plans. Essays on urban problems and solutions (New York 1968) - Jacobs, J., Dood en leven van grote Amerikaanse steden (Amsterdam 2009) - Sitte, C., De stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen (Rotterdam, 1991) Artikelen - Blijstra, R., ‘Het winkelcentrum als stedebouwkundig probleem’, Wonen TA/BK 36 (1970) 315-324. - Brouwers, R., ‘Er zit muziek in de Pijp’, Wonen - TA/BK 40 (1973) 6-19. - Callahan G., en Ikeda S., ‘The career of Robert Moses. City planning as a microcosm of socialism’ The Indepedent Review 9 (2004) 253-261. - Dongen jr., J. van, ‘Le Corbusier 1918-1960’, Katholiek Bouwblad 28 (1961) 312-313. - Eerhart, B., ‘Wonen buiten de woning’, Wonen TA/BK 34 (1967) 309-313. - Hooven, ten M., ‘Het Van Abbe is geen Efteling’ , De Groene Amsterdammer 136 (2012) 38-42. - Kessler, P., ‘De les van Mrs. Jacobs’,Stedebouw en Volkshuisvesting 45 (1964) 239-254. - Mulder, J.H., ‘Voorzieningen voor de jeugd in bestemmingsplannen’, Stedebouw en Volkshuisvesting 48 (1967) 71-82. - Mumford, L., ‘Mother Jacobs’ Home Remedies’ in The New Yorker (1962) 148-179. - Silver, H., ‘A retrospective on Jane Jacobs’, City & Community 5 (2006) 211. - Overmars, W., ‘Auto’s of mensen. Wonen en parkeren in de Wilgenroosstraat’ Wonen - TA/BK 40 (1973) 21-23. Websites - http://www.arcam.nl/evenementen/archief_nl.html?session=arcam:C0A801370ed2712380wwgt5F77AD 34
- http://www.dearchitect.nl/nieuws/2012/03/21/arnold-reijndorp-winnaar-rotterdammaaskantprijs-2012.html - http://www.youtube.com/watch?v=--vlT1iGF0g - http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1248710 - http://www.nytimes.com/learning/general/onthisday/bday/1218.html - http://www.pvdaamsterdam.nl/personen/hans-weevers/ - http://architectuurgidsdelft.nl/?menuid=448
Interviews - planoloog Zef Hemel (27 april 2012) - stadssocioloog Lodewijk Brunt (9 mei 2012) - uitgever Simon Franke (10 mei 2012) - politicus Hans Weevers (11 mei 2012) - planoloog Ton Schaap (15 juni 2012) - geograaf Jos Gadet (26 juni 2012)
Afbeelding titelpagina - http://www.routard.com/guide_carte/code_dest/new_york.htm
35
8. BIJLAGE
36
8.1. Zef Hemel (27 april 2012) Zef Hemel zit in de directie Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam. Hij functioneert voornamelijk op regionaal niveau en houdt zich bezig met de grote lijnen omtrent de toekomst van de stad: de IJverbinding, Schiphol, de omgang met de buurgemeenten. Ook de Dienst Ruimtelijke Ordening zich bezig met het duurzaam maken van de hoofdstad. Daarnaast heeft Zef Hemel als bijzonder hoogleraar aan de UvA de leeropdracht van burgermeester en wethouders om de ecologische voetafdruk van Amsterdam te verkleinen onder de conditie van economische groei ten tijde van de crisis. Dat sluit goed aan bij de duurzame opdracht die bij Dienst Ruimtelijke Ordening aanwezig is. In zijn dagelijks weblog haalt hij regelmatig Jane Jacobs aan.
U haalt regelmatig Jane Jacobs aan op uw weblog en dan voornamelijk haar boeken over economie. Mijn scriptie gaat echter voornamelijk over Death and life van Jane Jacobs ... Dat is jammer. Waarom? Dan blijf je steken in de tijd en daarmee doe je Jane Jacobs tekort. Het is begrijpelijk voor een architectuurhistoricus. Mijn stelling is echter dat haar interessante werk pas na Death and life is gekomen. Wat is dan het interessantste boek? Ik vind Systems of Survival het interessantste boek. Het boek gaat over de twee systemen die zorgen dat wij kunnen overleven, namelijk het private en het publieke systeem. Jane Jacobs beschrijft hoe ze zich tot elkaar verhouden. Haar meest fundamentele boek vind ik Nature of Economies: een schitterend socratisch gesprek. Voor mij is dat het belangrijkste boek omdat het gaat over economie en ecologie. Volgens Jacobs heeft het economische systeem dezelfde kenmerken als het ecologische systeem. Het boek is briljant, hoewel er ook geleerden zijn die het niet vernieuwend vonden. Daar heeft Jacobs haar hele leven mee te kampen gehad; ze is regelmatig weggezet als amateuristisch. En dat is absoluut onterecht. Wanneer heeft u Jane Jacobs voor het eerst gelezen? Ik weet het nog precies. Ik kocht Death and life in de Lodewijkpassage in Groningen, tijdens mijn studie in 1977. Niet lang daarna gingen we op veldexcursie in Brussel en daar heb ik het boek in één adem uitgelezen. Ik heb Jane Jacobs ook eens ontmoet, toen zij in 1984 Nederland aandeed op verzoek van de koningin. Hare majesteit had ingesteld dat ze ééns in de zoveel tijd een grote spreker uit wilde 37
nodigen in het Paleis op de Dam. In 1984 was Jane Jacobs uitgenodigd en ook honderd burgers. Ik was net afgestudeerd en natuurlijk veel te jong om uitgenodigd te worden, maar mijn toenmalige baas was had wel een uitnodiging gekregen. Deze was echter republikein en weigerde te gaan. Ik ging in zijn plaats en het was prachtig. Helaas ging het alleen over Death and life terwijl haar toen net verschenen boek Cities and the Wealth of Nations vele malen interessanter was. Dat is overigens fascinerend voor een historicus; dat men het in 1984 alleen over een boek uit 1961 wil hebben. Toen al. Heeft u een verklaring voor de revival van Jane Jacobs? Het is heel Amsterdams. In Rotterdam heb je dat niet, echt niet. Maar in het buitenland wel. Doug Saunders citeert letterlijk Jane Jacobs in een documentaire van Tegenlicht over de tegenwoordige stedenbouw. Dat klopt, maar binnen in Nederland is het een Amsterdams kringetje. In Amerika is het absoluut een issue. Daar is een revival van Jane Jacobs maar ook van Robert Moses. De tegenpolen van destijds beleven allebei een revival en het is een heerlijke confrontatie. We genieten gewoon van een herleving van die controverse van begin jaren ’60. Er zit ook een soort nostalgie achter. Er zijn dus tentoonstellingen over Jane Jacobs. Die zijn er gekomen naar aanleiding van haar dood in 2006. Dat was natuurlijk dé aanleiding om alles uit de kast te halen. Natuurlijk zit daar ook commercie achter: uitgevers die dat leuk vinden om te doen. In Nederland doen wij de rustig mee aan de herleefde controverse tussen Jane Jacobs en Robert Moses. De zogenaamde Rotterdamse School, de Rem Koolhazen van deze wereld, geniet er nog steeds van om zich af te zetten tegen Jane Jacobs. In New York spelen dit soort discussies zich binnen New York af, in Nederland gaat het altijd tussen Amsterdam en Rotterdam. In Rotterdam zitten de modernisten die nog altijd de behoefte voelen zich af te zetten tegen de romanticus Jane Jacobs. In Amsterdam is er juist een bijna ronkende nostalgie naar het terughalen van Jane Jacobs. Het lijkt inderdaad nostalgie te zijn. De stad is immers dusdanig veranderd dat je je kunt gaan afvragen in hoeverre Jane Jacobs nog bruikbaar is. Jane Jacobs’ ideeën zijn zeker nog bruikbaar. Maar sommige mensen nemen het zo letterlijk, ze maken een kerk van Jacobs. Dat moet je nooit doen. We zijn zoveel rijker, we weten zoveel meer, de tijd heeft niet stilgestaan. Maar tegelijkertijd is ze verbluffend. Als je het boek leest en weer denkt: verdorie, ja! Ik zal het mijn studenten weer aanraden om het toch te lezen. Er is sindsdien zoveel literatuur verschenen die al snel verouderd is geraakt. Dat kun je met het grootste gemak historiseren. Jane Jacobs moet je natuurlijk ook historiseren maar haar manier van denken blijf waanzinnig interessant en spannend. 38
Welke aspecten van haar denken kunnen voor Amsterdam gebruikt worden? Zoals ik in het begin al zei, ik vind haar abstractere werk interessanter dan Death and life. Maar de notie dat een te groot park een barrière voor de stad wordt, dat blijft een goede gedachte. Net als het belang van voldoende stoepen en goede hoeken. Als een buurt niet goed functioneert is het nog steeds interessant om op het stratenpatroon te letten. Deze regeltjes zorgen voor een harde leerschool. Kijk naar de IJburglaan in Amsterdam met de tramlijn over de gehele lengte. Die trams moeten beschermd worden en dat is gedaan met allemaal heggetjes. Dat is weliswaar mooier dan hekjes zoals in Amstelveen, maar er vrijwel nergens de mogelijkheid om over te steken. Dan weet je gewoon dat het gebied gescheiden zal blijven in twee werelden. Die straat zal nooit een Kinkerstraat worden met winkeltjes. Stom! En dat zei Jane Jacobs al. Haar ideeën over diversiteit helpen je in het analyseren van de stad en vormen een lijstje dat je gewoon in je hoofd moet hebben. Het zijn een soort wetmatigheden in de stedenbouwkunde en dat zal altijd zo blijven. Dat betekent niet dat een stad niet kan functioneren als er tegen gezondigd wordt. Een stad kan veel hebben, dus maak het niet heilig. Ik ben bang dat als je een stad helemaal Jane Jacobs-proof maakt, dat je dan een hele vervelende stad krijgt. Wat voor stad zouden we dan krijgen? Dat is een goede vraag, want die hebben we natuurlijk niet. Zou je dan dicht bij Utopia komen? Er zijn al filosofen die zich daarover uit hebben gelaten: het wordt heel vervelend als je dicht bij Utopia komt. Mensen worden dan vervelend en gaan uit pure balorigheid rotzooi schoppen. Dat is niet de bedoeling. Ik geef mijn stedenbouwkundigen wel eens de opdracht om een ranzige straat te ontwerpen. Dat willen ze dan niet; het idee dat alles perfect moet worden zit heel diep geworteld in de discipline van de stedenbouw. Maar uiteindelijk krijgen we natuurlijk wel te maken met een ranzige straat, steden worden niet perfect. Het is veel beter om er meer ontspannen in te zitten. Zoals Jane Jacobs al zei. Toch een goed inzicht van haar hè? Naast niet disciplinair was Jacobs natuurlijk ook nog ‘s een vrouw. Ja, daar heb ik nog weinig receptie over gezien. Terwijl, zeker in de jaren ’60, het zeer opvallend was dat een vrouw zich zo manifesteerde. Dat aspect speelt nog steeds hoor, dat weet ik zeker. De minachting voor het kleine, ongeschoolde vrouwtje. Werkt het ook de andere kant op? Enerzijds de minachting, anderzijds juist de bewondering vanwege het feit dat ze een vrouw was. 39
Ja, het heeft altijd twee kanten. Ik vind haar één van de meest intrigerende figuren. Ik heb haar nog aan de telefoon gehad toen ze Dark Age Ahead aan het schrijven was, dat in 2004 is uitgekomen. Ze vertelde dat ze helemaal van slag was na het lezen van Collapse van Jared Diamond. De bewustwording van het feit dat samenlevingen kunnen instorten stemde haar verdrietig. Dark Age Ahead is dan ook een treurige terugblik. Ik heb haar toen nog uitgenodigd om naar Amsterdam te komen, maar dat lukte haar niet meer. Ik ben echter niet van de Jane Jacobs-kerk. Wat denkt u over de uitgeverij achter Jane Jacobs? Simon Franke is natuurlijk een leuke, gekke uitgever. Hij doet alleen maar dingen die hij zelf leuk vindt. Waarschijnlijk is hij terechtgekomen in een circuit van believers van Jane Jacobs en vond het opmerkelijk dat het boek nog niet in het Nederlands was vertaald. Gert-Jan Hospers zat er ook dicht bij, ook zo’n enthousiaste jongen. Franke zal je daar vast zelf nog meer over vertellen. Ik ben zelf ook nog gepolst om een essay te schrijven voor de bundel maar heb er daarna niets meer van gehoord. Ik vond het geen goede bundel: een wat hoog believers-gehalte. En bovendien, wat ik je al eerder zei, het is allemaal dat eerste boekje terwijl daarna het goede werk kwam. Is het zonde dat dat nu niet zo groot gemaakt wordt? Ja, dat is weer zoiets typisch. Ze is in een hoek getrokken van een bepaald soort architecten en stedenbouwkundigen, die van het fijnmazige weefsel. Terwijl haar belangrijkste werk gaat over de belangrijke vragen rondom economie, ecologie en duurzaamheid. En daar zijn de mensen blind voor. Eigenlijk wordt Jane Jacobs te klein gehouden door deze herboren populariteit rondom Death and life. Ook dat boek moet in haar context geplaatst worden. Wat wil jij eigenlijk precies weten? Waar gaat het je om? Ik wil weten hoe de revival van Jane Jacobs tot stand is gekomen en in hoeverre het terecht is. Ze schreef Death and life in de jaren ’60, de tijd waarin vele machten omvergeworpen zijn. Die context is verdwenen. Dus, hoe en vanwaar de revival? Dat vraagstuk kun je op verschillende niveaus aanpakken. Allereerst natuurlijk op het niveau van personen: wie is verantwoordelijk voor die revival? Maar je kunt het ook op een iets hoger abstractieniveau zoeken, op het gebied van paradigmashifts. Jane Jacobs zat in de jaren ’60 echt in het begin van een paradigmashift, met de Vietnamoorlog en de clash die daarna komt en later overwaait naar Europa, in de jaren ’67 en ’68. Het stedenbouwkundige debat dat Jane Jacobs in Amerika begint, past in een veel grotere politieke
40
clash. En dan kun je parallellen trekken met het heden: issues als Afghanistan en de Golfoorlog zorgen wederom voor een paradigmashift in dit vakgebied. In Amerika is er weer een stedenbouwkundig debat gaande, minder heftig dan in de jaren ’60. Het lijkt een beetje op kousenvoeten te gaan, maar het gesprek is wel degelijk gaande. Dat gesprek richt zich, in de voetsporen van Al Gore, tegen de suburbs en de verkwistende olieconsumptie. Men wil weer terug naar de stad, de stedenbouw moet weer op orde komen. Daarbij worden de neoliberalen gehekeld, die gewoon door bouwen alsof hun neus bloedt. Dit issue is overgewaaid naar Europa en is hier verworden tot een lief aftreksel van dat stedenbouwkundig debat. Ook Obama kent Jane Jacobs, zag ik op een Youtube-filmpje. Obama heeft bij zijn aantreden een stedenprogramma opgesteld en zelfs een staatssecretaris voor steden aangesteld. Er was zelfs een heel groot investeringsprogramma voor steden geschreven. Democratisch Amerika had daar enorme hoop op gevestigd, zeker de democratische steden. Tot nu toe wordt het enorm teleurstellend gevonden. Want de verdeelsleutel lag bij de 50 staten en die stuurden hun geld naar de provinciesteden en niet naar de echte grote steden. Dus, Obama’s voornemens zijn allemaal verwaterd en dat wordt hem danig aangerekend. Er is dus ergens wel een hang naar investering in de steden. Dat is door Saskia Sassen aangezwengeld. Zij heeft duidelijk gemaakt dat in de benchmarks staat dat de Amerikaanse steden ten opzichte van de Europese steden zakken; Europese steden doen het gewoon veel beter. Daarbij wordt Jane Jacobs weer van stal gehaald, omdat de steden in Europa veel meer Jane Jacobs-proof zijn. Zodoende moeten Amerikaanse steden weer veel meer walk-andbicycle-cities worden. En daar gaan we weer: streetcorners en de hele rataplan. Dat is het gesprek dat er gaande is en dat is weer onder te brengen in een ander discours, het stedendiscours. Dat discours is misschien wel het belangrijkste dat er op dit moment speelt. In 2008 woonde ongeveer 50% van de bevolking in steden en dat is aan het stijgen naar 70 tot 80%. De metropolen komen op. Alle benchmarks van metropolen worden steeds belangrijker gevonden en zo wordt er gekeken welke metropool het het beste doet. En daar wordt Jane Jacobs weer bijgehaald: als je Jane Jacobs-proof bent, eindig je hoog in de benchmarks. De huidige context vertoont dus overeenkomsten met die van de jaren ’60. De steden zijn echter groter, maar blijkbaar blijft het idee bestaan dat je een goede stad hebt als je aan Jane Jacobs’ eisen voldoet. In het huidige stedendiscours wordt ze inderdaad zo ingezet. En de controverse bestaat ook nog steeds. Vorige week had ik kritiek op Rem Koolhaas tijdens een debat over stedenbouw in Moskou, 41
hij is buitengewoon anti Jane Jacobs, en vervolgens werd ik weggezet als een reactionair: jij bent zeker van Jane Jacobs? Deze controverse rondom Jane Jacobs blijft in het grotere metropolendebat. Dat grotere metropolendebat houdt in dat steden iets heel anders worden dan wat we tot nu toe kennen. En probeer Jane Jacobs maar ‘s toe te passen op een Chinese stad van 15 tot 20 miljoen. Precies. Jane Jacobs is heel goed voor de steden die we kennen, maar we zitten in een ontwikkeling waarbij dat soort steden niet meer terug zullen komen. Dus, waarom wordt ze nu nog van stal gehaald? Haar abstractere ideeën zijn buitengewoon nuttig voor het denken over steden in het algemeen, als het gaat om ecologie en duurzaamheid. Voor Death and life geldt dat niet meer. Dat is leuk voor de buurtjes, maar ik kan daar in Moskou echt niets meer mee.
42
8.2. Lodewijk Brunt (9 mei 2012) Lodewijk Brunt studeerde antropologie en heeft altijd al een grote belangstelling voor steden gehad. Toen hij in Nederland een stadssociologische traditie van de grond probeerde te krijgen, is hij in aanraking gekomen met Jane Jacobs. Tegenwoordig schrijft Lodewijk Brunt regelmatig recensies, hij heeft onder andere de essaybundel De levende stad. Over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs en Terug naar de stad van Jos Gadet gerecenseerd. Beide boeken hielden te wensen over, in zijn ogen.
[Lodewijk Brunt valt direct met de deur in huis.] Ik heb even wat voor je opgezocht, namelijk het allereerste stuk wat Jane Jacobs heeft geschreven. Het heet Downtown is for people en daar is haar boek uiteindelijk uit voortgekomen.
Toen schreef ze nog voor de krant? Ze was meer een veredelde redactie-secretaresse dan dat ze echt voor de krant schreef. Maar ene Whyte, een journalist, kreeg in de jaren ’50 van een bekend Amerikaans magazine de opdracht om een special over stedenbouw te maken. In die tijd begonnen steden leeg te lopen en de suburbanisatie nam steeds meer toe. Deze Whyte heeft toen Jane Jacobs gevraagd om een stuk te schrijven omdat zij betrokken was bij acties tegen Robert Moses in New York. Jacobs had nog nooit iets geschreven, maar op basis van haar gepubliceerde stuk kreeg ze vervolgens een beurs van The Rockefeller Foundation om het uit te werken tot een boek. Dat boek werd Death and life en was dus onder andere gericht tegen Rockefeller. Hoe ironisch. Maar het is een heel interessant boek omdat het zo’n mooi tijdsbeeld geeft van wat er toentertijd speelde. Ik denk dat je het boek en Jane Jacobs heel erg in de context van de tijd moet zien. Mijn scriptie zal inderdaad niet alleen gaan over de revival van Jane Jacobs, maar ook over de vraag in hoeverre Jane Jacobs een antwoord kan geven op hedendaagse problemen in de Nederlandse stedenbouw. Daarbij zal ik de context van de jaren ’60 vergelijken met die van 2012. Ik denk namelijk dat de context nogal veranderd is. Ja, nogal ja. Maar er is aan de andere kant ook wel weer aanleiding voor zo’n revival, in verband met de aanleg van Vinex-wijken en het renoveren van stedelijke centra. Als je kijkt naar wat er daar gebouwd wordt lijkt het alsof er al die tijd helemaal niets is geleerd. Jane Jacobs heeft hier overigens nooit een rol gespeeld, die revival komt een beetje uit de lucht vallen. Dat architecten zoals Koolhaas nu ineens zeggen dat ze geïnspireerd zijn door Jane Jacobs, daar kan ik alleen maar om lachen, het slaat natuurlijk helemaal nergens op. Ze heeft nooit één 43
splintertje invloed gehad in Nederland. Tot voor kort kende niemand haar en was er nog nooit iets van haar vertaald. Ze is hier wel ‘s uitgenodigd door prins Claus, vreemd genoeg. Ze heeft toen een lezing gehouden, naar aanleiding van haar boek over de economie van steden. In Amerika en Canada was ze toen natuurlijk allang een grand old lady, maar in Nederland heeft ze naar mijn smaak nooit enige invloed gehad. Hoe bent u zelf in aanraking gekomen met Jane Jacobs? Van origine ben ik antropoloog en ik heb altijd veel belangstelling gehad voor steden. In de tijd dat ik studeerde was de antropologie sterk aan het veranderen en er kwam iets op als urban antropology. Ik heb toen samen met Frank Bovenkerk geprobeerd een stadssociologische traditie van de grond te krijgen. Daarvoor heb ik veel in Amerika rondgekeken en dan stuit je heel gauw op Jacobs’ naam, bijvoorbeeld in het boekje The exploding Metropolis van Whyte. In de professionele literatuur van de stadssociologie is heel veel te doen gewest over de Chicago School. Daar speelt zone in transition een hele belangrijke rol; het zakencentrum breidt zich uit en daaromheen ligt een zone die eigenlijk in de overgang is. Greenwich Village, de wijk in New York waar Jane Jacobs woonde, stond ook om het punt om in het kader hiervan afgebroken te worden. Als je dus literatuur zoekt over het karakter van die zone in transition dan kom je Jacobs onvermijdelijk tegen. Er is ook een hele discussie over urban villages, en ook daar kom je haar tegen. Maar ze is dus geen voorbeeld geworden voor Nederland? Nee, omdat het hele stadsonderzoek in Nederland tot op heden heel sterk planologisch en sociaalgeografisch is gekleurd. Jacobs stelde zichzelf vragen als: hoe functioneert zo’n buurtje? Hoe gaan mensen met elkaar om? Die vragen worden in Nederland niet gesteld. Is dat een gemis geweest in de jaren zestig en zeventig? Ja, ik denk dat het een enorm gemis is geweest. Omdat je met die inzichten in lokale verhoudingen toch ideeën zou moeten krijgen over hoe je een wijk moet opzetten. Bij het bekijken van nieuwe buurten, Vinex-wijken of nieuwe stadscentra, krijg je nu vaak de indruk dat het allemaal achter de tekentafel tot stand is gekomen. Ik vraag me dan af of die mensen wel eens op straat komen? Lopen ze wel eens in die buurten? Aan welke buurten denkt u dan? Er zijn allerlei voorbeelden te bedenken. Wat vooral heel vaak zichtbaar is, is dat niet is nagedacht over het parochiale domein. In de vakliteratuur wordt de stad vaak onderverdeeld in het publieke domein, het privé-domein en dat wat er tussen ligt wordt het parochiale domein genoemd. Dat laatste domein is ontzettend belangrijk voor de vraag of mensen zich thuis voelen in een bepaalde 44
stad. Mijn eigen buurt wordt een dorp genoemd. Zodra ik de deur dichtsla, en dus buiten mijn privédomein stap, herken ik toch ontzettend veel mensen. Ik ken winkeliers bij naam en toenaam. Mijn buurt is mijn leefwereld en daarvoor is het parochiale domein zeer belangrijk. In nieuwbouwwijken zie je vaak dat er geen rekening is gehouden met zo’n tussendomein. Er zijn geen voortuintjes, geen portiekjes; als je de deur uitstapt, sta je meteen in een anonieme straat. Ik was toevallig vorige week in ‘s Hertogenbosch, ik maak voor een tijdschrift een serie over steden, en daar is een hele nieuwe wijk achter het station gebouwd. Daar vindt je tal van architectonische hoogstandjes waar architecten allemaal prijzen voor hebben gekregen, maar als je door die wijk loopt voel je je onzeker: mag ik hier wel lopen? Je verwacht dat er slagbomen staan omdat er niet iets is van een parochiaal domein. Er wordt alleen maar gewoond en mensen kijken je dus vreemd aan als je er wat rondslentert en wat foto’s maakt. Dit ligt overigens niet aan ‘s Hertogenbosch, want in de binnenstad is er heel veel levendigheid en gezelligheid. Het contrast is heel groot. Aan de IJ-oevers is dat ook heel sterk, met de IJ-boulevard en de Piet Heinkade. In IJ-burg heb je wel een soort binnenhoven maar daar durf je eigenlijk niet naar binnen... terwijl ik veel durf hoor! Maar je voelt dat je een privé-sfeer betreedt. In de wijk van Carel Weeber in de Bijlmer, de Vensterpolder, is dat ook zo. Heel indrukwekkend allemaal, maar ik kan me voorstellen dat mensen zich daar ontzettend unheimisch voelen. Deze problematiek laat Jane Jacobs heel goed zien, en daarom is de titel van haar eerste stuk zo goed: downtown is for people! Ik heb de indruk dat stedenbouwers, projectontwikkelaars en architecten voor het geld bouwen, of voor het aanzien. Ik krijg niet het idee dat ze er van doordrongen zijn dat er daar ook mensen prettig moeten kunnen wonen. Ik denk dat als je ergens woont, dat je dan daar ook wortels wil hebben: dat je je veilig en bekend voelt met je omgeving. Daar is die parochiale sfeer cruciaal voor en ik heb de indruk dat dat heel slecht begrepen wordt. Nog steeds? Ja. Als ik dat bundeltje van SUN over Jane Jacobs neem en dan lees dat de één nog meer beïnvloed is geweest door Jane Jacobs dan de ander, dan kan ik alleen maar schamper lachen. Noem eens één voorbeeld waar Jane Jacobs een inspiratiebron is geweest? Ik zou het niet weten, echt niet. Hoe komen ze er dan bij? Ja, er is een revival van Jane Jacobs aan de gang in Amerika en dan kunnen wij natuurlijk niet achter blijven. Tot twee jaar geleden is er nooit iets van haar vertaald, totdat er in Amerika weer boeken over haar uitkwamen. Daar heeft het ook heel erg iets te maken met actuele ontwikkelingen. 45
Er moet natuurlijk iets nieuws komen voor het World Trade Centre en dat geeft een hele strijd. Het is natuurlijk nu het symbool van het kwade, maar voordat die vliegtuigen zich daar inboorden hadden meer mensen de aanvechting om er bommen om onder te leggen. Omdat heel downtown Manhattan kapot is gebulldozerd om die afschuwelijk torens daar neer te zetten. De nieuwe toren wordt nog hoger. Ja. Stedenhaters winnen altijd hoor! De strijd tussen Robert-Moses-aanhangers en Jane-Jacobs-aanhangers is nog steeds gaande? Ja, absoluut. En dat neemt Nederland dan over? Ik denk niet dat er iemand in Nederland is die beseft wat een bloed, zweet en tranen zijn vergoten in die strijd. Grote delen van New York zijn echt totaal kapot gebulldozerd, echt op een ongelooflijke manier. Er zijn snelwegen dwars door de stad gelegd, totale vernietiging van de stad. In Nederland is dat natuurlijk ook gebeurd. Toen Den Uyl wethouder van Economische Zaken was zag hij het ook voor zich: grachten gedempt en snelwegen dwars door de binnenstad. De Wibautstraat zou een vierbaansweg richting het Centraal Station worden en de hele Nieuwmarktbuurt zou verdwijnen. Dat idee leeft, denk ik, nog steeds bij stedenbouwkundigen en beleidsmedewerkers: het idee van de scheiding van functies. Alles keurig ordenen, dat overheerst nog steeds. We weten onderhand toch wel dat niet werkt? Dat zou je denken, maar niemand zegt dat toch ooit? Ik lees en hoor het nooit. Elke stad in Nederland doet hetzelfde. Het centrum van de stad moet dichter bij de stad getrokken worden met grote winkels en veel kantoren. Je ziet het overal en je wil er niet dood aangetroffen worden. Het is verschrikkelijk. Is zo’n vertaling dan misschien een roep om verbetering daarin? Ik denk dat dat boek nauwelijks aandacht heeft gekregen, ik vermoed dat het een jaar later in Ramsj gelegen heeft. Wie gaat dat nu kopen? Iemand die geïnteresseerd is, heeft dat boek natuurlijk allang in de oorspronkelijke tekst gelezen. Voor wie wordt het in vredesnaam vertaald? Ik vind het raadselachtig. Er staat ook een stuk in over Jane Jacobs en de Westelijke Tuinsteden. Hoe durf je het op te schrijven? Al die stroken en die flats, het is opeens allemaal in de geest van Jane Jacobs. Ze hebben geen idee. Je hoort het wel, ik ben er heel negatief over. Niet echt wetenschappelijk verantwoord. Dat negatieve vind ik juist interessant, omdat ik dat niet veel tegen kom. Er is wel eerder kritiek op haar gekomen, met name in Amerika. Ze is heel erg tijdgebonden. Ze heeft historisch een fantastische rol gespeeld; ze is eigenlijk een één-vrouw-guerrillabeweging 46
gestart. Ze heeft het opgenomen tegen de maffia en is ook navenant met de dood bedreigd. Ik vind het echt een geweldig en moedig wijf, niets op aan te merken. Maar de buurtjes die ze beschrijft bestaan niet meer als zodanig en je moet er niet op een nostalgische manier naar terug verlangen. In die zin is ze toch verouderd: de bevolkingssamenstelling is totaal veranderd. Toen zij schreef woonde ik in de Jordaan en dat was zo’n buurt waarin een goede parochiale sfeer was. Mijn buurman beoefende een ambacht en werkte twee straten verderop in een kelder. De andere buurman was taxichauffeur en had zijn taxi voor de deur staan. De buurvrouw werkte aan de overkant in De Kleine Winst. Er waren allemaal winkeltjes en bedrijfjes, mensen werkten en woonden daar. Ik studeerde, ging overdag naar college en kwam ‘s avonds weer terug. Op mooie zomerdagen zat de hele buurt buiten. Kinderen werden gemeenschappelijk opgevoed. De man van de onderbuurvrouw was inbreker en zat daarvoor in gevangenis en die kinderen moesten af en toe een beetje geholpen worden. Iedereen wist heel veel van elkaar. Dat soort buurtjes bestaan niet meer. De winkeliers in de buurt waar ik nu woon, die wonen niet in die buurt. Ze komen allemaal van buiten. Nu wonen er allemaal rijke mensen, het is ineens hip met allemaal mensen van radio en tv. Maar mensen hebben verder niks meer met de buurt te maken. Als u praat over de vervolgen tijden van de Jordaan, dan zou ik dat wel weer terug willen. Ja, maar de economie is ook totaal veranderd. In de Derde Wereldsteden kom je nog wel dat soort buurten tegen. Maar mijn buurt is een eenzijdig geworden, veel yuppen. Het is ook kosmopolitisch, mensen wonen daar omdat ze dan dicht bij Schiphol zitten. Hoogleraren, mensen uit de politiek en het onderwijs, dat soort mensen wonen er nu. Die zijn misschien nostalgisch, want ze praten heel graag over hoe het vroeger was. Maar het nu eenmaal niet meer zo. Das war einmal. Dat komt ook door economische verandering. Ja, precies. Dan lijkt het een beetje gek om een boek uit de jaren ’60, die verdwenen buurten beschrijft, te publiceren. Maar je kunt natuurlijk nieuwe stadswijken zodanig bouwen en zo concipiëren dat je de vroegere buurten weer benadert. Houd rekening met het feit dat er winkeltjes moeten komen, bijvoorbeeld. Je ziet in Vinex-wijken wel eens een poging om een bedrijfje aan huis te beginnen, een schoonheidssalon of fysiotherapie. Maar zo’n wijk is daar niet op gebouwd. De juiste infrastructuur is niet aanwezig. Ik weet ook niet of het economisch gezien haalbaar is, ik kan me voorstellen dat projectontwikkelaars het niet aandurven vanwege angst voor leegstand. Dat zie je op IJ-burg, daar staat heel veel leeg wat oorspronkelijk als winkelruimte was bedoeld. Winkeliers durfden het niet aan. Ze worden natuurlijk ook vaak weggeconcurreerd door Albert 47
Heijn. De Albert Heijn heeft in stadsbesturen een ontzettend grote bek en eist dat er in de wijde omgeving geen andere winkel met levensmiddelen wordt neergezet. En dat gebeurt dan ook niet. Op deze manier wordt een monopolie gecreëerd en durven allerlei ondernemers van kleine winkeltjes de concurrentie niet aan. Het is natuurlijk ook een ontzettend ingewikkelde aangelegenheid. Ik heb veel in Derde Wereldsteden rondgelopen en daar wordt veel meer op straat geleefd. Wonen en werken gebeurd daar op straat, dat zorgt voor veel levendigheid. Dat was ook zo in de tijd van Jane Jacobs. Door privatisering is die scheiding van functies hier ver doorgevoerd en dat kun je niet meer veranderen. Maar ik ben het met je eens, ik word ook weemoedig als ik terug denk aan die goede tijd in de Jordaan. Is het dan zo dat Jane Jacobs zou kunnen helpen als de omstandigheden niet te zeer waren veranderd? Ja, ze is natuurlijk een bron van inspiratie. Ze schrijft goed, aanstekelijk en verstandig. Ze laat goed zien dat mooie gebouwen niet per se leiden tot een prettige leefomgeving en dat het ontzettend prettig kan zijn om in een stad te wonen. De mogelijkheden die een stad te bieden heeft worden tentoongespreid: contact met een zeer uiteenlopende soorten mensen. Heterogeniteit is natuurlijk één van haar belangrijkste punten. Vervolgens zijn de Vinex-wijken en nieuwe uitbreidingen hier in Nederland bijna allemaal ontzettend homogeen. Men mikt op een bepaald publiek door de huren op een bepaald niveau te leggen; jij komt daar niet in en ik wil er niet in. Maar de mensen die een prettig leven willen leiden, contact met de buren willen onderhouden en ‘s avonds ook nog wel eens iets willen doen, die komen niet in die buurten. Je zou veel meer dan nu kunnen streven naar een menging van bevolkingsgroepen. Is er een Europese stad die het wel goed aanpakt? Berlijn is een sterk voorbeeld. In Kreuzberg merk je het direct, maar ook in de nette buitenwijken zijn bijna op iedere straathoek winkeltjes, cafeetjes en restaurantjes te vinden. Hetzelfde geldt voor Wenen, hoewel je dat niet direct zou zeggen bij zo’n keurig burgerlijke stad. Maar ook daar is veel meer horeca in de woonbuurten aanwezig, veel meer dan hier. Rome ken ik vrij goed, en dat is feest. Halleluja, dat is feest. Dat komt ook omdat het stadsbestuur het van belang vindt om die kleine ambachtsbedrijfjes in stand te houden. Hier in Amsterdam moeten die kleine neringen enorme hoge huren opbrengen. In Rome is de middenstand veel krachtiger vertegenwoordigd. Denk jij dat er middenstanders in de gemeenteraad zitten? Ik denk het niet. Daar zitten toch de mensen die denken dat het om ideologieën en duurzaamheid gaat en niemand heeft oog voor het dagelijks leven. In Rome is dat sterker aanwezig. 48
Rome heeft ook het voordeel dat het een oude stad is, met pleintjes en straatjes. Dat is sowieso Jacobs-proof. Maar Berlijn doet het ook goed. Bovendien is het ook niet alleen in de oude binnenstad van Rome, je ziet het ook in de buitenwijken. Men leeft daar op straat, loopt even naar de overkant voor een kopje koffie in het barretje. In die Vinex-wijken moet je een Porsche hebben om binnen het uur de eerste winkel te bereiken, dus een koffiebarretje kun je daar mooi vergeten. Ook in de buitenwijken zijn allemaal eenmansbedrijfjes te vinden, er zijn mensen die dat leuk vinden. Eigen ondernemerschap wordt in Nederland ook niet echt gestimuleerd hè? Alles is tegen je. Je moet honderd diploma’s hebben, ontzetten lang studeren en allerlei bankgaranties krijgen. Voor starters is Nederland echt een verschrikkelijk land. Maar komt die levendigheid in Rome door de buurt of door de mensen die er wonen? Zo’n buurt ontstaat omdat de mensen daar een bepaalde levensstijl hebben. Je kunt het op een geconcentreerde schaal zien op het Waterlooplein. Daar loopt zo’n mevrouw met een kar rond om de marktkooplieden koffie te brengen. Als die mannen even iemand hebben om ze af te lossen dan gaan ze zelf even naar het café. Vervolgens zijn ze in een paar stappen weer op hun werk. Als je werkplaatsjes hebt, en winkeltjes, dan vindt er veel meer uitwisseling plaats. In Nederland lijkt dat toch meer gescheiden te moeten zijn. Daarom is Le Corbusier nog steeds je van het. De architectenopleiding in Delft is vol van Le Corbusier of neo-Corbusier. Dat heeft toch iets met een Nederlandse volksaard te maken: je moet je rotzooi opruimen, dit hoort hier en dat hoort daar. Nederland is natuurlijk in allerlei opzichten een ontzettend gesegregeerd land. Al heel lang. De verzuiling leidde er toe: socialisten daar, gereformeerden daar, katholieken daar. Niet gemengd wonen en leven. Is Amsterdam daarin nog een uitzondering? Nee, toen Amsterdam ten prooi viel aan epidemieën in de negentiende eeuw was al duidelijk dat bijvoorbeeld de cholera heel sterk voorkwam in de Jordaan in de Jodenbuurt. In de grachtengordel niet. Toen was er dus ook in Amsterdam al een enorme segregatie. De grachtengordel was natuurlijk sowieso aangelegd voor de rijke koopmannen. Het zit blijkbaar muurvast in onze cultuur. Ja, ik denk dat het heel erg is. We doen ook dingen op vaste tijden, zoals maandag wasdag en woensdag gehaktdag. Het leven verdelen in compartimenten, dat is heel sterk in Nederland. Daarom is Le Corbusier ook zo populair, omdat het overeenkomt met hoe wij denken en voelen. Zo’n Jane Jacobs is veel te rommelig en zorgt niet voor overzicht. Toch is er nu een groepje dat wel denkt dat Jane Jacobs hulp kan bieden. 49
Ik zie dat groepje niet. Bijvoorbeeld in de Dienst Ruimtelijke Ordening zitten wel een paar mafketels die dol zijn op Jane Jacobs. Jos Gadet is er ééntje. Maar dat zijn niet de mensen die de ontwerpen maken. Ontwerpers, zoals Ton Schaap, zien er niets in, die willen grootschalige projecten. Zoals IJ-burg, dat wordt door Ton gezien als volwassen architectuur. Jane Jacobs vindt hij kleuterpraat. Het is een aardige man hoor, maar hij vindt het echt helemaal niets. Gaat het planners dan om het maken van mooie dingen? Ontwerpers en architecten wel, ja. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de Stopera, ontworpen door Willem Holzbauer en Cees Dam. Wat heeft dat gebouw met de rest van de stad te maken? Er is geen enkele poging gedaan om die gebouwen, hoe imposant ze ook zijn, te integreren met de rest van de stad. Dat zie je ook gebeuren in Vinex-wijken, daar zijn dan ineens hele straten met woningen in de vorm van een vuurtoren. Origineel en prachtig, maar wat heeft dat met de rest van de stad te maken? Het ligt niet eens op Texel of Schiermonnikoog maar in Breda! Dan noemen ze zo’n wijk wel de Waddenwijk, maar het slaat natuurlijk helemaal nergens op. Een plan van de tekentafel dat treurig wordt als het gerealiseerd is. Dat is het, je wordt er heel treurig van. Het is kleurrijk maar er zal natuurlijk nooit iets ontstaan. Worden sociologen en antropologen nooit gevraagd om mee te denken? Jawel, te hooi en te gras. Een heel beroemd architectenbureau, Architekten Cie, had een afdeling Research and Development, zoals dat tegenwoordig in bedrijfstermen heet. Daar zaten filosofen en economen bij en ook een promovendus antropologie van mij. Dat bureau deed veel onderzoek voordat er een plan werd gemaakt en organiseerde groepsgesprekken in de buurt. Dat is natuurlijk oppervlakkig maar er werd ten minste iets gedaan. Dat gebeurde bij andere architectenbureaus ook wel. Nu niet meer, er is geen geld meer voor. Alles ligt stil en architecten zitten met de handen in het haar. Research And Development is dan het eerste wat eruit vliegt, want dat onderzoek wordt niet als essentieel gezien. Maar er zijn dus wel architecten die het idee hebben dat sociale wetenschappers en kunsthistorici van belang zijn. Lang geleden heb ik daar eens gesprekken over gehad met Sjoerd Soeters, ik vind hem één van de beste architecten van Nederland en hij had steeds iets van: voor wie bouw ik nu eigenlijk? En die architecten zijn bovendien allemaal technisch opgeleid, Sjoerd ontwierp automodellen. Die achtergrond is ook te zien in de inrichting van de Nederlandse huizen, allemaal zo stereotype. Dat mensen lief en leed delen in hun huis, trouwen, liefde bedrijven en kinderen krijgen, dat is toch een gedachte die erg ver van hun bed staat. Het is allemaal gebouwd op het gezin met een vader, een moeder, twee kinderen. Een jongetje en een meisje, komt dat even goed uit. Dus het huis heeft twee kinderkamers en een studeerkamer voor meneer, voor als ‘ie zijn werk mee naar huis neemt. Er is 50
ook nog een garage voor meneer en een masterbedroom. Mevrouw krijgt tegenwoordig ook wat aangesmeerd: een oprijlaan waar ze haar winkelwagentje kan parkeren. By the way, Vinex-wijken zijn allemaal zo verschrikkelijk vrouwonvriendelijk. Er wordt totaal geen rekening gehouden met vrouwen die hebben gestudeerd en die wat kunnen. Waarom is daar geen werkgelegenheid? Waarom is er daar niets te doen? Waarom zijn er geen mogelijkheden om iets te beginnen, desnoods collectief? Mogelijkheden om én voor de kinderen te zorgen én te werken? Ja, daar zijn nu geen faciliteiten voor. Daar wordt niet aan gedacht bij het ontwerpen. Ik zag laatst een documentaire over Bogota. Daar worden de huizen gesubsidieerd maar slechts voor de helft afgebouwd. Het casco wordt gebouwd en daarna moeten de mensen kiezen: een bad of een geiser, een keuken of een eetkamer? Je kunt niet allebei kiezen. Op die manier worden er wel leefbare huizen gebouwd en kunnen de mensen al naar gelang de stijging van hun inkomen het huis zelf verder invullen. Ik vond dat ontzettend slim, want in de niet ingevulde delen kunnen vrouwen een bedrijfje beginnen. Dat gebeurde daar ook. In India zie je heel veel dat vrouwen iets doen waar ze toch al goed in zijn, bijvoorbeeld de catering. Er moet toch gekookt worden en het extra gekookte eten wordt verkocht. Of vrouwen verbouwden samen peper en deelden dan de opbrengst. In die steden is daar rekening gehouden met collectiviteit. Dat had je in Glasgow vroeger ook, achter de huizen waren gemeenschappelijke wasruimtes. In Nederland is het toch allemaal geïndividualiseerd. Heeft het ook nog iets te maken met onze sterke vorm van verzorgingsstaat? Dat speelt natuurlijk ook een belangrijke rol. Maar dat is niet typisch voor Nederland alleen, de welvaartsstaat is overal. Stedenbouw kent ongelooflijk veel aspecten hè? Ja, de hele wereld komt erbij ter sprake. Vertel eens wat jij precies aan het doen bent? Ik schrijf dus mijn bachelorscriptie over de revival van Jane Jacobs en in hoeverre haar opvattingen nog uitkomst kunnen bieden voor onze Nederlandse stedenbouw. Is de context te zeer veranderd, of is ze misschien te laat uit het slop getrokken? Te laat, veel te laat. Dus, ik wil de contexten met elkaar vergelijken en voor de hedendaagse context wil ik allerlei mensen interviewen. Ook Simon Franke, de bedenker van de vertaling. Ik zou er graag achter komen wat zo’n uitgeverij nu wil. Geld verdienen. 51
Maar zou er niet meer achter zitten? Van zo’n vertaling kun je nog denken, och ja, waarom niet? Beter laat dan nooit. Maar ik heb die bundel besproken, die over de ontvangst van Jane Jacobs in Nederland, ik kon er helemaal niets mee. Daarom wilde ik u ook spreken. U lijkt de enige te zijn die de vreugde rondom Jacobs een beetje tempert. En terecht. Goed hè? Het is wel een beetje dubbel, want ik ben wel een groot fan van haar. Ik vind haar een geweldig wijf. Misschien is dat het juist. Een geweldig wijf dat tekort wordt gedaan nu ze overal met de haren bij gesleept wordt. Ja, want waarom wordt dat gedaan? Tegenwoordig schijnt het zo te zijn, in bepaalde kringen, dat als je Jane Jacobs roept iedereen in de houding gaat staan. Ik verzeker je dat tot voor kort echt niemand van Jane Jacobs had gehoord. Dat zijn dezelfde mensen die nu ontzettend hoog van de toren blazen. Ik ben echt stomverbaasd. Ik probeer trouwens ook een beetje te ontdekken wat de wereld van de stedenbouw eigenlijk is. Ja, leuk van je. Leuk dat je er zoveel werk van maakt. Het is ook strategisch van je, omdat Jane Jacobs zo’n duidelijk geluid heeft laten horen in een bepaalde periode. Ze was echt een roepende in de woestijn. Heeft het ook nog iets te maken met de rebellie van de jaren ’60? Ook. Het was tegen de heersende macht. Maar ze had daar een hele goede inhoudelijke reden voor. Heb je die Amerikaanse biografieën ook gelezen? Dat is wel echt de moeite waard. Wat je vooral ten nutte voor je scriptie kan gebruiken is dat dat laat zien hoe allesomvattend die plannen van Moses waren. En hoe onwaarschijnlijk machtig die man was. De buitenlandse staatshoofden gingen niet naar de burgermeester, ze gingen naar Moses. Hij was god op aarde en kreeg alles voor elkaar. Dat hele Radiocity vlakbij Greenwich Village, geweldige buurt, is helemaal verdwenen. Hij was voornemens een snelweg over Washington Square aan te leggen. Nota bene! Jane Jacobs was natuurlijk niet de enige die protesteerde, maar zij liet duidelijk merken dat de maat vol was. Er zijn recent ook weer één of twee boeken verschenen, ik denk dat daar die publicaties van SUN op geïnspireerd zijn. Veel zaken in Nederland komen gewoon van over de oceaan. Maar één biografie ging specifiek over haar gevecht met Moses: Wrestling with Moses van Flint. Dat is echt een indrukwekkend boek. Dan wordt duidelijk dat Jacobs zich in haar eentje tegen een tsunami keerde. Het feit dat Jacobs zich keerde tegen dingen die eigenlijk niet meer gestopt konden 52
worden, zoals hier in Amsterdam met de Noord-Zuidlijn, dringt heel goed door bij het lezen van Flint. Ik zie jou het nog wel eens doen, maar ik zou het niet durven. Misschien komt het er nog wel eens van. Maar die strijd tussen Robert Moses en Jane Jacobs is eigenlijk nog steeds gaande? Ja, het is nog steeds niet doorgedrongen dat steden voor de mensen zijn: downtown is for the people. Iedere keer als ik weer zo’n stad bezoek, van Arnhem tot Alkmaar, en het station uitloop denk ik weer: dit is toch voor mensen bedoeld? Dan zie je allemaal van die imponerende kantoren met van die spiegelramen. Hou toch op, het is allemaal verschrikkelijk. Je voelt je zo klein en je krijgt het idee dat je er niet hoort. Terwijl de stad van iedereen is! Dus we hebben wel weer een Jane Jacobs nodig? Dat zou ik wel denken, ja. Maar die vertaling is het niet? Nee, het boek is toch te tijdgebonden. Wat zij beschrijft is te specifiek. Je kunt er veel inspiratie aan ontlenen maar de tijden zijn economisch te zeer veranderd. Hoe jammer het ook is, je kunt het niet meer terugdraaien. We hebben een Jane Jacobs nodig voor in het huidige tijdsgewricht.
53
8.3. Simon Franke (10 mei 2012) Simon Franke is de oprichter van Trancity, een uitgeverij op het gebied van de stad en de stedelijke samenleving. Bij Trancity worden boeken, tijdschriften en multimedia ontwikkeld. Ook houdt Franke zich bezig met het ontwikkelen van leergangen, debatten en andere bijeenkomsten. Simon Franke is initiatiefnemer van de vertaling van Death and life of Great American Cities van Jane Jacobs en samensteller van de bijbehorende essay De levende stad. De hedendaagse betekenis van Jane Jacobs. Beide boeken verschenen in 2009.
Ik ben bezig met een onderzoek naar de revival van Jane Jacobs en de vraag in hoeverre de ideeën van Jacobs een uitkomst kunnen bieden voor de huidige stedenbouw in Nederland. Daarvoor ben ik bezig met een vergelijking tussen de context van de jaren ’60 en de hedendaagse context. In het kader van deze vergelijking neem ik interviews af, omdat de hedendaagse context natuurlijk zelden in boeken wordt beschreven. Allereerst zou ik graag willen weten hoe je in aanraking bent gekomen met Jane Jacobs? Het boek bestaat al zo’n vijftig jaar in het collectieve geheugen. Je vindt het altijd terug op literatuurlijsten of in de noten. Meestal gaat het dan om de vier generatoren van diversiteit. Daarna gaat men weer over tot de orde van de dag. Toen ik wegging bij NAI-uitgevers ging ik nadenken over wat ik precies wilde doen met stedelijke vernieuwing en stedelijke ontwikkeling. Toen moest ik het boek toch maar eens gaan lezen. Ik had het net als vele anderen wel in de kast staan, maar nog nooit gelezen. Het is ook weer niet een boek dat je in één ruk uitleest, vind ik tenminste. Het is soms een beetje langdradig. Bovendien gaat het over veel verschillende onderwerpen, veel meer dan die vier principes van diversiteit. Ik vond het uiteindelijk een veel interessanter boek dan ik had gedacht en het sloot goed aan bij de boeken en de programma’s die ik wilde gaan maken. En als uitgever ga je dan toch denken of je er iets mee zou kunnen doen, ik wist natuurlijk dat het nooit vertaald was. En het boek was dan wel vijftig jaar geleden verschenen maar ik had toch het idee dat het zou moeten kunnen. We wilden het vertalen en dan ook inbedden in de hedendaagse discussie, vandaar het bundeltje dat ook is verschenen. Uiteindelijk is het dus toch nog op een juist moment vertaald, ook omdat er voor mijn idee een zekere omslag in de stedenbouw was toentertijd, zo rond 2005. De omslag van Vinex-wijk naar bestaande stad. In 2005 kwam de herstructurering van de naoorlogse wijken zeer nadrukkelijk in beeld, het werk werd verplaatst van de stedelijke uitbreidingen naar de binnenstedelijke ontwikkelingen. En we zijn klaar met de Vinex, de focus ligt nu op binnenstedelijke ontwikkelingen. De hele vakwereld ziet zich geconfronteerd met de problemen die dat met zich 54
meebrengt, het maakt natuurlijk nogal wat verschil of je in een ruimte bezig bent met bestaande sociale structuren of dat je in weiland aan het bouwen bent. In dat kader kun je Jane Jacobs ook zien. Niet alleen als het verhaal van diversiteit, maar ook als een boek dat gaat over de bestaande context: hoe ga je daar mee om? Hoe waardeer je die? Bij Jacobs is alles vanuit het bestaande geredeneerd en daar kunnen we nu van leren. Haar boek is nooit uit beeld geweest, mensen wisten altijd wel dat het bestond. Er waren ook altijd wel mensen die er gebruik van maakten, maar nog niet eerder zo manifest. Dat is pas sinds een jaar of vijf. Dat heeft mijns inziens dus te maken met deze verandering van de opgave. Ook met het feit dat binnenstedelijk bouwen natuurlijk niet echt bouwen is; het is stukjes stad maken waarin fysieke infrastructuur, stedenbouw, architectuur, sociale en maatschappelijke voorzieningen bij elkaar komen. Daar gaat Dood en Leven natuurlijk echt over. Het gaat niet over architectuur, dat lijkt ze haast onzin te vinden. Het gaat veel meer over de systemen. En over hoe die systemen werken. Je kunt zeggen dat Jacobs organische stedenbouw al benoemde voordat de term in zwang kwam. Ook de juiste omgang met de stedelijke complexiteit wordt erg goed beschreven. Zo zegt zij bijvoorbeeld dat je moet kijken naar wat er is en dat kun je uitbouwen en groter maken. Je moet dus niet je algemene beleid implementeren in allerlei wijken. Ook heeft die complexiteit een eigen dynamiek en die moet je z’n gang laten gaan, volgens Jacobs. Dat zijn hele actuele zaken vind ik, en met mij de meerderheid van de mensen die zich bezighouden met stedelijke vernieuwingen. Daar hebben we jarenlang niet zo’n behoefte aan gehad omdat we niet bezig waren met die binnenstedelijke ontwikkelingen. Dat Jacobs weer in beeld is, heeft vast te maken met het verschuiven van die opgave. Bij het bouwen van nieuwbouwwijken in de jaren ’90 werd er niet nagedacht over structuren? Nee, absoluut niet. Hoe kan dat? Omdat het ging om het bouwen van woningen, zoveel mogelijk. Hier en daar een winkelcentrum, wat groen toevoegen. Maar er is toen niet nagedacht over hoe je sociale structuren aanbrengt in een stad. Stedenbouw was een ruimtelijke discipline: een bepaalde hoeveelheid woningen moest op een aantal vierkante meter komen en per zoveel woningen een kinderdagverblijf, een supermarkt, et cetera. Maar Jane Jacobs was wel aanwezig, zeg je?
55
Het stond in Delft wel op de literatuurlijst, volgens mij. Maar ik heb niet het idee dat het gelezen werd. Het sloeg toentertijd gewoon nog helemaal niet aan? En dat lag natuurlijk ook wel een beetje aan haar, want ze was zeer negatief over buitenwijken. In haar belevenis moesten die wijken vooral landelijk blijven of zo snel mogelijk echt stedelijk worden. Maar daar kun je natuurlijk niets mee als de opgave gaat over naoorlogse uitbreidingswijken of Vinex-wijken. De vraag die we dan ook in het bundeltje hebben gesteld, is hoe je haar denkbeelden kunt gebruiken als je ze niet letterlijk kunt nemen. Dus haar opvattingen proberen toe te passen in de buitenwijken. Zonder haar letterlijk te nemen. Want als je in Amsterdam Nieuw-West bent, gaat het je niet lukken om de hoek om te gaan, hoe belangrijk Jacobs dat ook vindt. Het lijkt er op dat men de gemaakte fouten in uitbreidingswijken probeert recht te breiden met Jane Jacobs? Ja, met vallen en opstaan. Er blijven altijd mensen roepen dat het nooit iets gaat worden, bijvoorbeeld met Amsterdam Nieuw-West. Er zijn geen plinten, er is geen gesloten bouwblok, er is geen contact en er zijn geen trottoirs. Het zijn grasvelden met flats. Maar de Burgermeester de Vlugtlaan begint toch echt op een stadsstraat te lijken met een gemengd programma. Als er een bestaande situatie is, dan moet je ook uitgaan van de werkelijkheid van die bestaande situatie, dat zegt Jacobs ook. Haak aan op wat er al is. Dat is een heel belangrijk en actueel punt, ook in Nieuw West. Een paar jaar geleden heb ik het boek Atlas van de Westelijke Tuinsteden gemaakt, waarin die bestaande situatie onderzocht wordt. Daaruit blijkt dat we ons beeld van Nieuw-West niet overeenkomt met de werkelijkheid: het is geen homogene wijk zonder voorzieningen. Vroeger woonden daar inderdaad alleen blanke middenklassers, maar dat is niet meer zo. Het is van belang om van die werkelijke situatie uit te gaan en die dan ook zichtbaar te maken. Als je dat doet, dan pas je inderdaad de principes van Jane Jacobs toe, ook in de naoorlogse stadswijken. Dat zijn dingen die we nu echt aan het leren zijn en de laatste jaren gaan de discussies daar ook heel erg over. Ook over Terug naar de stad van Jos Gadet, een ander boekje dat ik laatst gemaakt heb, is een heftig debat ontstaan. Jos werkt bij Dienst Ruimtelijke Ordening, is daar ook gezaghebbend en zegt dat het nooit meer iets met Nieuw-West wordt. Hij zegt het niet letterlijk maar je kunt het wel zo opvatten. Hetzelfde geldt volgens Jos voor Almere. Volgens Dienst Ruimtelijke Ordening is verdichting de enige oplossing voor de Westelijke Tuinsteden en Almere. Maar verdichting ligt natuurlijk heel gevoelig. Want wie moet dat goed gaan vinden? Wie moet daar willen wonen? Wat 56
vinden de bewoners er van? Je kunt ook uitgaan van de bestaande situatie en dat uitbouwen. De Westelijke Tuinsteden zullen nooit de Pijp worden, maar dat is ook niet de enige vorm van stedelijkheid. Dat kan nu ook niet meer. Precies. Je kunt niet alle tuinsteden platslaan en daar vervolgens negentiende-eeuwse wijken bouwen. Zo werkt de wereld niet meer. De verdichting neemt sowieso op allerlei manieren toe, binnen de ring van Amsterdam komen er per jaar 10.000 inwoners bij. Vroeger verlieten stellen met kinderen de stad en nu blijven ze. Dienst Ruimtelijke Ordening zegt dat als die druk op de woningmarkt zo groot is, dat je het dan moet laten uitdijen naar Nieuw-West en de Bijlmer en de milieus daar zo aanpassen dat ze voldoen aan de wensen van mensen die het liefst in de Pijp zouden willen wonen. Ik ben het daar niet mee eens, de stedelijke structuur achter de ring is echt heel anders. Jane Jacobs schrijft toch wel erg vanuit haar eigen perspectief. Haar perspectief is Greenwich Village dat natuurlijk eigenlijk de Jordaan van Manhattan is. Toentertijd was dat in Amerika ook al een punt van kritiek: ze lijkt weinig oog te hebben voor andere soorten stad. En ook in die wijken moet uitgegaan worden van de bestaande positie en krachten. Maar het zou prettig zijn als elke buurt als Greenwich Village zou kunnen zijn. Dat vind ik een moeilijk punt. Er wordt immers gezegd dat de gezinnen die in Almere wonen heel tevreden zijn. Dat ze daar liever wonen dan in de Pijp. Dat zal ook wel zo zijn, je kunt immers daar immers twee keer zoveel vierkante meter krijgen voor hetzelfde geld en het is een stuk rustiger. Ze zullen waarschijnlijk Amsterdam Zuid ook leuk vinden, maar dat is geen reële optie. Ik weet gewoon niet hoe waarheidsgetrouw die waarheid is. Denkt u dat ontwerpers van bijvoorbeeld Almere rekening houden met Jane Jacobs? Niet echt. Is dat een probleem? Ja. Het verhaal van Jacobs is er één voor mensen die een verantwoordelijkheid hebben voor de integratie van ruimtelijke en sociale zaken. In debatten daarover treden geen stedenbouwers en architecten op, een aantal positieve uitzonderingen daargelaten uiteraard. Het zijn mensen uit de sociaal-geografische of stadssociologische hoek die iets met Jacobs doen. Of mensen die een agenda van volkshuisvesting hebben. Die zijn ook wel geïnteresseerd in architectuur, maar toch veel meer in het programma dat daaraan vooraf gaat. Ik ben in dit opzicht nogal kritisch op architectuur en stedenbouw.
57
Ik merk het ook in programma’s die ik organiseer, momenteel ben ik bezig met Stedenbouw als veranderkracht. Het is de bedoeling dat we daarmee aangeven dat de stedenbouw zichzelf een te eng terrein heeft gegeven van puur ruimtelijke vormgeving. Stedenbouw zou een positie in het totale proces moeten hebben. Het hoeft geen regisseur van het proces te worden, maar de klacht van de stedenbouwers dat ze gemarginaliseerd zijn hebben ze wel aan zichzelf te danken. Het is ook gek dat ik, als student architectuurgeschiedenis, geen enkel sociologisch vak aangeboden krijg. Dat vind ik ook vreemd. De architectuur zit bij de kunsten ingeschoven, met alle respect. En daar ontstaat dat gat toch ook? Als er in het onderwijs niet interdisciplinair naar de stedenbouw wordt gekeken? Ja, zo werkt dat. Jij doet dan architectuurgeschiedenis, dus jij wordt ook niet opgeleid tot ontwerper. Maar in Delft en Eindhoven is het niet veel anders, eerlijk gezegd. Van Delft vind ik wel heel sterk dat ze echt conceptueel leren denken, dus ze kunnen wel op meerdere borden tegelijk schaken. Toch is het in een erg ruimtelijk verhaal. Ik heb daarover wel eens een discussie gehad met Han Meijer, hoogleraar stedenbouw in Delft, en die vindt het programma achter stedelijke structuren wel interessant en belangrijk maar geen taak voor de stedenbouw. Maar als de stedenbouwer dat niet doet dan heeft hij ook geen positie meer. Er is geen enkel stedenbouwkundig plan dat uitgevoerd wordt zoals het tien jaar oorspronkelijk bedacht was. Dat bestaat niet meer. Dus als je als stedenbouwkundige niet inschuift in dat proces en geen vaardigheden ontwikkelt in de sociale wetenschappen, dan ben je inderdaad gemarginaliseerd. Dan luistert niemand naar je. Is de vertaling dan ook een roep om verandering in dat opzicht? Ja, absoluut. Dat geldt ook voor de programma’s die ik organiseer, zoals Stedenbouw als veranderkracht. We hebben ook geld gekregen van het Stimuleringsfonds voor Architectuur, om aandacht te vragen voor het publieke domein. Dan gaat het niet over bankjes, lantaarnpalen en stoeptegels, maar over hoe mensen met elkaar omgaan, hoe ze elkaar ontmoeten. Hoe definieer je een ruimte op een dusdanige manier dat er interactiemilieus ontstaan? Hoe faciliteer je ontmoetingen? Het is, mijns inziens, wel aan de stedenbouwkundigen om iets met die zogenaamde tussenschaal te doen. Dat betekent dat ze binnen hun opleiding ook sociale wetenschappen zouden moeten krijgen. En Jane Jacobs heeft het niet over opleidingen, maar Dood en leven is natuurlijk wel een pleidooi voor die benadering. Er zijn natuurlijk wel stedenbouwkundigen die het belang van sociale wetenschappen in zien en weten dat ze veel vaardiger kunnen opereren als ze de juiste voorwaarden kunnen stellen voor een goed plan. Maar veel ontwerpers hebben toch de neiging om te beginnen 58
met het ontwerp en dat is echt de verkeerde volgorde. En in die zin maakt het verhaal van Jacobs toch wel heel duidelijk waarom dat de verkeerde volgorde is. Maar heb je dan ook een verklaring waarom Nederlandse ontwerpers blind lijken te zijn voor het belang van sociale wetenschappen in hun ontwerpen? Nederland is natuurlijk een planningsland en de ruimtelijke kwaliteit van onze planning is altijd heel hoog geweest. We hebben daarom lang vastgehouden aan het idee dat je het land van bovenaf kunt plannen en dat het dan goed komt. In landen waar de kwaliteit minder is en de regelgeving zwakker, daar wordt meer gerommeld en dat heeft ook positieve effecten. Dat ‘we zien wel waar we uitkomen’ zit niet in ons systeem. Dat begint nu wel te verschuiven omdat men toch begint in te zien dat ons planningsdenken haar grenzen heeft bereikt. Sowieso in economische opzicht. Als iedereen barst van het geld dat kan iedereen gewoon lekker doorplannen en uitvoeren. Dat is nu niet meer zo. Heb je ook enig idee welke mensen die boek kopen en lezen? Heel veel mensen uit de stedelijke sector, ook stedenbouwers en architecten. Maar toch vooral veel mensen van corporaties en lokale overheden. Mensen op beleidsniveau die met stedelijke vernieuwing bezig zijn. Bij de presentatie van Dood en leven en De levende stad hadden we ook een studiedag in het NAI georganiseerd en daar zijn 180 mensen op afgekomen. Dat is veel, zeker als je bedenkt dat men €200,- moest betalen. Het was een gemixt gezelschap, er zaten ook ontwerpers bij. Maar ik denk het boek voornamelijk is geland bij lokale overheden en corporaties, plekken waar stedenbouwkundige discussies op beleidsniveau gevoerd worden. Het boek is goed aangeslagen, want het is nog herdrukt ook. We hadden zo’n 3000 exemplaren gedrukt, wat op zichzelf al pittig is voor Nederland, en we hebben er nog 1000 of 1250 bijgemaakt. Er zijn er nu nog een paar honderd en dat is echt goed. Dat bundeltje is ook goed ontvangen en wordt nu ook gebruikt in het onderwijs, onder andere bij de opleiding voor urban affairs in Brede. Dat vind ik heel leuk. Maar dat is dus weer in de hoek van de sociale geografie en stedelijke ontwikkeling en niet in de ontwerpwereld. De boeken zijn absoluut goed geland. Misschien is het wel zo dat die twee boeken en de publiciteit eromheen wel effect hebben gehad op die revival. Want die is er inderdaad. Zef Hemel dacht dat de revival misschien was overgewaaid uit Amerika. Na haar dood in 2006 kwam er weer extra aandacht voor haar en ook de strijd tussen aanhangers van Robert Moses en Jane Jacobs laait af en toe weer stevig op.
59
Het is altijd moeilijk om te zeggen wat nu het begin en het einde van dat soort dingen is. Als het boekje op het verkeerde moment was vertaald, dan was het gewoon doodgevallen. Anderzijds, als de schwung er goed in zit dan wordt dat versterkt door de publicatie van dat boek. Ja, die schwung zit er goed in. Jane Jacobs lijkt overal te zijn. Ja, dat klopt. Ook in Amerika verschijnt er weer van alles, artikelen, boeken over de receptiegeschiedenis en een biografie. Ik ben zelf al een aantal keer gevraagd door gemeentes om een praatje te houden over Jane Jacobs. Dat is opvallend hè? Die ambtenaren zijn dus wel met Jacobs bezig, hoewel ze het boek slechts mondjesmaat hebben gelezen. Laatst was ik in Utrecht en daar liet ik allerlei foto’s van plekken in Utrecht zien die niet echt Jane Jacobs-proof waren, zoals dichtgeschilderde plinten. Dat is leuk want dat roept altijd enorme discussie op; ga je daar als ambtenaar over of niet? Als je wilt kun je daar natuurlijk best wel invloed op uitoefenen. Ik geef dan altijd het voorbeeld van een supermarkt in Arnhem. De buurtbewoners en het stadsdeel wilden heel graag een supermarkt maar geen dichte plinten. Omdat de winkel op een cruciaal punt zou komen en het enige gezichtsbepalende gebouw van het plein zou worden, was openheid erg belangrijk. Dus toen is de gemeente in gesprek gegaan met de eigenaar van het supermarktketen en dat is prachtig opgelost: doorzichtige rekken, de kantine van het personeel zit aan de voorkant, de verlichting zorgt ervoor dat het ‘s nachts niet alsnog dood valt, enzovoorts. Dus het is mogelijk en dat is wel heel erg Jacobs’ scholing in de praktijk. Ambtenaren vinden het leuk om het daar over te hebben, merk ik op dat soort bijeenkomsten. Is Jacobs’ scholing ook nog van nut in het metropolendebat wat gaande lijkt te zijn? Dat heeft Zef vast verteld. Ik geloof echt niet zo in dat metropolendebat. Er is natuurlijk een enorme economische band tussen allerlei steden in de Randstad en ook veel uitwisseling. De treinverbinding van Haarlem naar Amsterdam is bijna een metro, in de spits kan je elke tien minuten in een bomvolle trein stappen. Almere bestaat toch bij de gratie van Amsterdam, net als Zaandam. Maar het zal ruimtelijk nooit één stad worden, de kernen blijven bestaan. De oude stadskern van Haarlem zal aantrekkelijk blijven en die stedelijkheid eromheen ook. Het landelijk gebied zal wel verder dichtslibben of verworden tot een soort stadsparken in plaats van weilanden. Maar één grote metropool? Nee, daar geloof ik niet in. Ook omdat je het niet zou willen. Misschien. Maar mijns inziens zullen de verbindingen die gelegd worden toch van de ene stadskern naar de andere gaan. En in die stadskernen is Jacobs natuurlijk aanwezig en ook in mijn eigen woonwijk. Er zijn nog gesloten bouwblokken en de Zeilweg hier vlakbij is echt een stadsstraat. 60
Daar zie je ook winkel terugkeren die verdwenen waren. Ik woon al 25 jaar in deze wijk en toen ik hier kwam was er een bakker, een slager, een groenteman, een wasserij, een drogist. Alles. Ik heb alles zien verdwijnen en ik zie het nu terugkomen. Ook omdat deze wijk zo kapitaalkrachtig is. Economisch zijn de steden natuurlijk ook sterk veranderd. De eenmanszaakjes die Jacobs zo belangrijk vindt voor de diversiteit kunnen eigenlijk niet meer uit, in onze context. In een wijk als deze kom je toch een heel eind. Maar er wordt inderdaad geroepen dat men straks in de centra van de steden kan shoppen en buiten de centra, goed bereikbaar met de auto, ga je de grote supermarkten krijgen. Net als in Frankrijk. Ja, dat gaan wij ook meer en meer krijgen. Mensen gaan nu al heel graag naar Amstelveen om boodschappen te doen omdat je daar goed kunt parkeren. Bovendien wordt er natuurlijk in toenemende mate via internet gewinkeld. Dus, winkels hebben steeds minder bestaansrecht. Op deze manier krijgen we wel weer te maken met een scheiding tussen wonen, werken en vermaak. Dat risico bestaat. Maar waar winkels verdwijnen, ontstaat wel een nieuw soort dienstverlening. Je ziet bijvoorbeeld de reparatiewinkel terugkomen, naaiateliers zijn weer aanwezig in het straatbeeld. 25 jaar geleden was er in Haarleem één naaiatelier, Het Gouden Schaartje zal het wel geheten hebben, en nu zijn er alweer drie. Dienstverlening kun je niet op internet regelen, dus dat komt terug. Zeker als het economisch iets minder gaat, beginnen mensen toch na te denken over zolen, hakken, knopen, ritsen in plaats van weggooien. Hoe zijn eigenlijk de auteurs van de essaybundel gekozen? Ik heb dat bundeltje samen geschreven met Gert-Jan Hospers. Hij is een echte fan en heeft veel over haar geschreven. Omdat hij in de economische hoek zit, hij is momenteel bijzonder hoogleraar in citybranding op de Radboud Universiteit. Samen hebben we gekeken naar welke aspecten we actueel vonden en waar we iets mee wilden? Dan kom je bij een aantal namen uit, veelal toch uit je eigen netwerk. Bij andere aspecten, zoals Jacobs’ boek over die twee systeemwerelden, hebben we echt mensen gezocht. Ik vond het heel belangrijk om ook iets te zeggen over de naoorlogse stadswijken, daar hebben we echt werk van gemaakt. Dat geldt ook voor het denken in stad als complexiteit en het goed kijken naar de stad zonder vooropgezette meningen en ideeën. Dan ga je nadenken; wie heeft daar verstand van? Maar eerlijk gezegd, de helft van de auteurs kende ik al. Koos Bosma vermoedde een tikkeltje nostalgie? Laat ik het zo zeggen: het is er niet helemaal vrij van. Ik ben nuchter genoeg om in te zien dat er een romantisch ideaal in zit. Jacobs was zelfs verrukt over levendigheid midden in de nacht, als om 61
drie uur ‘s nachts het café uit ging. In die tijd schreef een recensent al dat niet iedereen op die vorm van diversiteit zat te wachten, er zijn ook mensen die om half zeven weer op moeten. Dat idealiseren zal ik niet ontkennen, noch dat vleugje nostalgie naar een dorpse samenleving in de stad. Aan de andere kant doe je Jacobs tekort door te zeggen dat het een vergeten tijd is uit de jaren ’60. Dan heb je het boek ook niet goed gelezen. Ze heeft bijvoorbeeld ook een hoofdstuk geschreven over wat we nu lawinekapitaal noemen, als je ergens teveel geld in stopt bestaat het risico dat je dwars door allerlei bestaande structuren heen walst. Dat hebben we de afgelopen tien tot vijftien jaar gezien in allerlei binnenstedelijke herstructureringen, er was teveel geld. Dus het opnieuw aandacht vragen voor het verhaal van complexiteit, de organische groei, het goed kijken naar de buurt, het starten bij het specifieke en niet bij het generieke, dat vind ik absoluut geen nostalgie. Dat is hoogst actueel. Ik zie het wel voor me, Koos houdt natuurlijk helemaal niet van het romantische verhaal. Hij is vooral benieuwd naar het waarom achter de revival van Jane Jacobs. Zijn er niet interessantere boeken om te vertalen? Als uitgever moet je de vertaling van een boek ook kunnen verkopen. Ik kijk niet alleen of een boek interessant is, maar ook of er publiek voor is. Er zijn zeker boeken die ook hoogst interessant zouden zijn voor de stedenbouw. Maar die zijn, om allerlei redenen, ingewikkelder of ze zullen geen publiek vinden. Het boek van Camillo Sitte is ook pas laat vertaald. Het kan mijns inziens ook wel, maar het moet dan wel een soort van eeuwigheidswaarde hebben. Je kunt het boek van Jacobs als een handleiding voor de stedenbouw zien. Je kunt het ook zien als een cultuurmonument. Het is een onderdeel van een manier van denken over de stad. Het boek mag, mijns inziens, best een plek hebben in de geschiedenis omdat het ook op een belangrijk historisch moment verscheen. Dat soort boeken zitten vaak ergens in het geheugen van de mensen, die zijn geïnteresseerd en zijn dus een potentiële koper. Dat zijn ook mensen die het niet direct als een handleiding voor hun eigen vak zouden zien. Ik lees ook boeken waar ik niets mee kan maar die wel leuk zijn om te lezen, recentelijk nog over Wenen rond de vorig eeuwwisseling. Het is cultuurgeschiedenis en Jacobs is daar ook een beetje onderdeel van. Is het niet zo dat de mensen die haar willen lezen, haar toch al wel gelezen hebben? Dat is de bekende afweging, zeker als het boek al vijftig jaar bestaat. Maar het is dus niet waar. Het is ook onwaar dat Nederlanders in het algemeen ook engels lezen, dat geldt zeker voor de wat omvangrijkere studieboeken. Als een werknemer bij een corporatie 500 pagina’s Jacobs moet lezen, in het Engels of in het Nederlands, dan leest ‘ie het heus in het Nederlands. 62
Was dit het belangrijkste boek van Jacobs om te vertalen? Daar kan je over discussiëren. Veel mensen vinden Economy of Cities een belangrijker boek omdat het theoretisch een steviger fundament geeft en ook nog zeer relevant en actueel is. Maar Death and life is een cultuurmonument, ook omdat het bij verschijnen zoveel teweeg heeft gebracht in Amerika. De cultuurhistorische betekenis van Death and life is groter, maar Economy of Cities is misschien wel belangrijker. Daar heb je een punt. Maar omdat Economy of Cities een moeilijker boek is, is het publiek dat het zalen lezen ook beperkter zijn. En dat beperkte publiek is misschien juist weer wel geneigd om het in de oorspronkelijke taal te lezen. Juist een toegankelijker boek kan door een vertaling nog toegankelijker worden, omdat het in potentie een groter publiek zal kennen. Maar Economy of Cities heeft misschien meer een echt antwoord op hoe we naar een stad moet kijken. Ik heb natuurlijk andere overwegingen. Kan ik het verkopen? Heeft het zin om het op de markt te brengen? Red ik het financieel? We hebben er wel over nagedacht om, na het succes van Dood en leven, ook Economy of Cities weer op de markt te brengen. Daar hebben we uiteindelijk niet gedaan. Ook omdat we voor de vertaling van Death and life een subsidie hadden gekregen en het Stimuleringsfonds vond het één keer leuk om Jacobs opnieuw te lanceren, maar niet nog een keer. Dan had ik het zelf moeten betalen. En als het boek een roep om verandering in de stedenbouwkundige planning is, dan moet het wel een goed toegankelijk boek zijn. Economy of Cities is niet het boek waar een gemiddelde corporatiemedewerker iets aan heeft voor zijn dagelijkse praktijk. Aan Dood en leven heeft hij wel iets.
63
8.4. Hans Weevers (11 mei 2012) Hans Weevers is raadslid in Amsterdam en woordvoerder Bouwen & Wonen en Wonen & Wijken. Hij heeft van 1996 tot 2008 de PvdA vertegenwoordigd als raadslid, lid van het dagelijks bestuur en stadsdeelvoorzitter in stadsdeel Oud-West. Momenteel werkt hij als adviseur bij de Nederlandse Woonbond.85
Ik heb het idee dat er een revival bezig is rondom Jane Jacobs en haar boek Death and life. Ik ben aan het onderzoeken hoe dat komt en in hoeverre het vernieuwende handreikingen doet voor de Nederlandse stedenbouw. Van jou zou ik graag willen weten welke rol Jane Jacobs eventueel speelt, en gespeeld heeft, op het politieke niveau van de stedenbouw. Voor mijn visie op het geheel werp ik eerst een korte terugblik in de geschiedenis. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstaan de arbeiderswijken. Mensen wonen dicht op elkaar en zodoende ontstaan er ook ziektes en epidemieën. Daar volgen weer wetten op, zoals het kinderwetje van Van Houten en van groot belang is voornamelijk de Woningwet van 1901. In dat verhaal is Le Corbusier een belangrijke naam, de man achter La Ville Radieuse en initiatiefnemer van het CIAM. Hij geloofde in het openbreken van steden en het bouwen van hoge torens in het groen. Het adagium was: lucht, licht en groen. Zijn denken heeft invloed uitgeoefend op Van Eesteren, een belangrijke stedenbouwkundige in Nederland, zo rond de jaren ’30. Hij heeft de uitbreidingsplannen voor Amsterdam ontworpen, en toen kreeg je de tuinsteden en de Bijlmermeer. Daarin was rekening gehouden met het geloof in licht, lucht en groen. In de Verenigde Staten is dat ook de trend geweest en dat ging gepaard met grote verkeersdoorbraken. Dat kennen we in Amsterdam ook, bijvoorbeeld als we kijken naar de Wibautstraat en de Weesperstraat. Eind jaren ’70 kwam een kentering in het denken over stedenbouw, er begon een discussie tussen de grootschaligen en de kleinschaligen, tot in de PvdA-fractie aan toe. De grootschaligen zien graag grote wegen in de stad, ruimte voor bedrijven en grootschalige sloop. Kleinschaligen willen juist terug naar de behapbare schaal van de stad, zoals het in de grachtengordel zichtbaar is. De discussie over de metro is typisch een debat geweest tussen deze grootschaligen en kleinschaligen. Je zou kunnen zeggen dat sinds het oprukken van de kleinschaligen, Jane Jacobs al invloed uitoefende in Nederland. De suggestie dat de invloed van Jacobs pas dateert uit de tijd van de vertaling van dit boek, is mijns inziens onwaar. Zo’n Jos Gadet had Jane Jacobs ook een jaar of dertig terug gelezen, zo staat in Terug naar de stad. Ik vind het opvallender dat het boek niet eerder vertaald is dan dat er nu sprake zou zijn van een revival. 85
http://www.pvdaamsterdam.nl/personen/hans-weevers/ (geraadpleegd op 11 mei 2012) 64
Als je zegt dat het debat tussen grootschaligen en kleinschaligen ook plaatsvond in de PvdAfractie, weet je dan ook of de naam van Jacobs daadwerkelijk is gevallen? In alle eerlijkheid, dat weet ik niet. Ik vraag me af of iedereen het boek had gelezen. Wat dan gebeurt is dat er via een aantal mensen die zich wel verdiept hebben in het één en ander, ongetwijfeld onder invloed van de mensen die in Delft gestudeerd hebben want daar neemt dit soort denken natuurlijk altijd een hoge vlucht, de ideeën van Jane Jacobs toch gelanceerd worden in zo’n discussie. Dus die discussie rondom grootschaligheid en kleinschaligheid is ontstaan door de kennis van Jane Jacobs? Sterker nog, toen ik als bestuurslid in Oud-West werkte, zag ik dat deze buurt heel populair werd en dat het een typisch voorbeeld was van een stadsdeel waar rijk en arm door elkaar woont. Ook mensen met veel geld wilde liever in het levendige Oud-West wonen dan in een aangeharkte Van Eeghenstraat. Opvallend was dat mijn collega’s in andere stadsdelen vervolgens ook wilden gaan inbreiden om die levendigheid te creëren. Ik vond dat ze daarvoor moesten oppassen want je kunt je afvragen of je een gebied wel kunt kopiëren. Niet elk stadsdeel heeft dezelfde voorwaarden, zo ligt niet elk stadsdeel zo dicht bij het centrum als Oud-West. Bovendien kan het best zo zijn dat, ondanks het geloof in de principes van Jane Jacobs, een gebouw met veel groen eromheen een bepaalde waarde heeft voor veel mensen. De stad is dan dichtbij en toch woon je rustig. Wat waren precies de taken als portefeuillehouder in Oud-West? Ik was daar portefeuillehouder Wonen en wij dachten na over hoe we Oud-West verder konden ontwikkelen. Het aardige is dan dat er, ondanks de invloed van Jane Jacobs, altijd weer mensen langskwamen die me adviseerden om van de Cremerbuurt een gezinsbuurt te maken en van de Da Costabuurt een buurt voor alleenstaanden. Dat moet je absoluut niet doen, je kunt niet achter je bureau bepalen wie waar gaat wonen. Je moet kijken wat er in een buurt, in een stadsdeel en in de stad daadwerkelijk gebeurt en misschien kun je er dan de scherpe randjes van af halen. Op een gegeven moment werd Oud-West een armere wijk, veel mensen trokken weg naar Almere en Purmerend en de studenten en de allochtonen bleven over. Dan hebben we het over de jaren ’70, begin jaren ’80. Daarna is moment gekomen dat mensen de stad weer zijn gaan herwaarderen en zodoende minder weggetrokken zijn. Mensen begonnen het toch weer prettig te vinden als bepaalde faciliteiten, zoals restaurants en theaters, in de buurt waren. Dan kan je als portefeuillehouder proberen om die faciliteiten te stimuleren en bovendien zorgvuldig na te denken over wat voor huizen er moeten komen. Eerst wilden we van al die pijpenlaatjes, van die smalle, lange huizen, slopen maar we hebben ze behouden omdat ze zorgen voor kleinschaligheid. De woningen die we 65
daar eigenlijk wilden neerzetten hadden een blinde plint, en dat zorgt voor een onveilig gevoel als je er langs moet lopen. Die pijpenlaatjes zorgen juist voor reuring en ogen op straat. Dat zegt Jane Jacobs ook. Ja, wat zegt zij ook alweer precies? Combinatie van oude en nieuwe gebouwen, veel functies, verdichting, et cetera. De kritiek is natuurlijk wel geweest dat zij de stad soms overromantiseerde, want hoe leuk is het nu als je ‘s nachts moet slapen terwijl de pizzeria om 2 uur uit gaat? In Oud-West was het plan om De Hallen in te richten als cultureel centrum, met een bibliotheek, bioscopen, café’s en een poppodium. De 50-plussers waren tegen en deze groep is oververtegenwoordigd in Oud-West. Het is er dan ook niet gekomen, dat centrum. Dat is eigenlijk de wet van de remmende voorsprong. Oud-West had een voorsprong en was de levendige buurt, maar uit een soort van conservatieve behoudzucht is er niet vernieuwd. En op een gegeven moment ben je een wijk van 50-plussers geworden en is het dus erg moeilijk om nog diversiteit en levendigheid te scheppen. Hoe wordt zo’n beslissing omtrent De Hallen genomen? De Hallen was een tramremise en die remise verhuisde naar buiten de stad. Dat gebouw kwam dus vrij en kwam voor een symbolisch bedrag in de handen van het stadsdeel. Het stadsdeel mag dan bepalen wat er gebeurt en vaak wil een raad dan alle functies die Oud-West nog niet heeft in zo’n locatie proppen. Dat betekent dat ze woningbouw in De Hallen wilden, net als voorzieningen voor gehandicapten, studentenwoningen, enzovoorts. Maar er wordt eindeloos over gepraat en beslissingen worden niet genomen. Inmiddels zijn de plannen zo vertraagd, het is ondertussen ook nog gekraakt geweest, en als we niet oppassen dondert de hele boel van ellende naar beneden. We hebben in Amsterdam ook een discussie gehad over de zogenaamde rafelranden, de gebieden waar mensen gingen kraken. Rondom kraakpanden ontstaat een eigen wereld van wonen, werken en cultuur. Dat is erg leuk. Die panden zijn helaas verdwenen omdat alles werd overgenomen door mensen die daar woningen gingen ontwikkelen. De woningmarkt was zo agressief, men kon veel geld verdienen en heeft er zodoende voor gezorgd dat die rafelranden zijn verdwenen. En daarmee ook de eigen cultuur en de eigen inbreng die die gebieden hadden. Met De Hallen moet je dus ook oppassen, want dat is wel een top-down-benadering. Dat is natuurlijk precies mijn volgende vraag. Je zegt dat Jacobs altijd aanwezig is geweest in de Nederlandse stedenbouw maar dat staat in contradictie met deze manier van plannen. Jacobs zegt immers dat een bestuur moet zorgen dat een stad zichzelf op een diverse en levendige manier kan ontwikkelen. Hoe zit dan in deze plannen? En hoe werkt dat in de naoorlogse stadsuitbreidingen? 66
In de naoorlogse plannen is Le Corbusier sterk aanwezig, vooral in de tuinsteden en de Bijlmermeer. In Noord heb je ook een aantal wijken die daar op lijken, Buikslotermeer bijvoorbeeld. Dat is de periode tot aan 1970, 1980. In de jaren ’70 is er nog grootschalig gesloopt bij Kattenburg en in de Kinkerbuurt. Dat doen we nu nooit meer. Sinds de jaren ’80 is behoud en herstel de kreet. We begonnen ook met inbreiden en verdichten. Hoe ziet een stadsbestuur haar eigen taken in de stadsplanning? Hoe neemt een bestuur verantwoordelijkheid voor zo’n situatie met De Hallen of problemen in de Bijlmer? Toen Oud-West net werd opgericht, in 1990, toen zat ik in de PvdA-fractie en gingen we af en toe op fractieweekenden. Daar ontwikkelden we onze visie op het stadsdeel. Er ontstond dan de neiging om op zo’n weekend te gaan bepalen wie er in Oud-West mochten gaan wonen en ik vond dat ongelooflijk. Je kunt natuurlijk wel je bevolkingssamenstelling deels bepalen; als je alleen studentenwoningen bouwt dan komen er geen gezinnen te wonen. Ik vind het frappant dat een bestuur, ondanks de uitgangspunten die men deelt op basis van Jane Jacobs, toch neigt naar een totale planning van de stad. Het begint natuurlijk legitiem; je bouwt gezinswoningen in een buurt met veel alleenstaanden om het wat minder eenzijdig te maken. Maar je moet niet doorschieten en willen bepalen wie er gaat wonen en wie niet. Maar het is een dunne lijn. Bovendien heeft Amsterdam natuurlijk een rijke ervaring als het gaat om plannen. We hebben net weer een structuurvisie tot 2040 gemaakt. Die visie is redelijk beschrijvend, maar voorziet wel in nieuwe woningen. We moeten bijbouwen want we komen tekort, zeker over een periode van 30 jaar. Maar je moet met zo’n structuurvisie weer oppassen. Zef Hemel bijvoorbeeld, die kan heel leuk praten over de toekomst van de stad, cadeautjes voor de stad, et cetera. Dan lichten er kleurtjes op in gebieden rond Amsterdam en dan mag de gemeenteraad beslissen wat er komt. Ik kan me dan voorstellen dat de neiging groot is om iets verder te gaan dan wat Jane Jacobs goed zou keuren. Ze is niet heilig, maar ik denk dat je als overheid terughoudend moet zijn in het bepalen van wat er gebeurt. Op basis van wat er leeft in de samenleving mag je best besluitvorming plegen, maar je mag niet in je bestuurskamer gaan bepalen welk karakter je een wijk mee wilt geven. Dat vind ik idioot. In dat opzicht is Jane Jacobs altijd weer een les: kijken naar wat er aan de hand is. Als ik kijk naar Vinex-wijken, lijkt het erop dat het belangrijker was dat architecten creatief konden zijn dan dat men er op uit is geweest prettige woningen neer te zetten. Hoe kan dat? Vergis je niet, er sneuvelen ook wel eens plannen omdat ze niet betaalbaar zijn. Het plan van Van Niftrik is daar een voorbeeld van. Het gebeurt vaak dat een architect een bepaald idee voor een wijk heeft en dat de opdrachtgever dat niet kan betalen. Dan krijg je het proces van aanpassen. Ook de 67
tuinsteden zijn een aangepaste versie van het plan van Van Eesteren, volgens mij. Die Vinex-wijken zijn geboren uit een grote bouwopgave, waarbij veel woningen zo economisch mogelijk neergezet moesten worden. Daarbij gaat vaak veel publieke ruimte verloren. En nu is de huizenmarkt ingestort en krijgen we de huizen aan de straatstenen niet meer kwijt. Dus, de schuld van onprettige woningen en ruimten ligt niet alleen bij de stedenbouwkundigen en architecten, dat zou iets te makkelijk gesteld zijn. Omdat dat economische aspect ook aanwezig is. Ja, precies. Van Niftrik had een plan en vervolgens maakt een ambtenaar veel eenvoudiger plannen. Dan krijg je dus de Eerste, Tweede en Derde Oosterparkstraat, en dat zijn heel lang straten geweest die men maar smal en eng vond. Dat was echt een compromis. De Pijp is hartstikke leuk, maar heeft hele enge straten. Het is natuurlijk wel leuk als er af en toe een plein is. of wat water zoals in OudWest. Ik vraag me af of de Pijp altijd zo leuk blijft als die nu is. Het blijven oude woningen en op een gegeven moment gaat de wal het schip keren. Het is natuurlijk een beetje problematisch dat Jane Jacobs geen principes heeft aangedragen voor het bouwen van nieuwe wijken, terwijl jullie natuurlijk wel eens voor die opgave staan. Ja, je kunt niet blijven inbreiden. Dat wordt heel ingewikkeld. Jane Jacobs heeft sinds de jaren ’80 veel invloed gehad, zeker bij het ontwikkelen van wijken. In de jaren ’70 dachten we dat de binnenstad dood zou zijn, iedereen trok weg. Toen ik in het bestuur zat in Oud-West leek het alsof elke straat in de steigers stond, er werd zo ontzettend veel opgeknapt. Daar is Jane Jacobs van grote invloed geweest, juist bij het opknappen en herwaarden van oude panden en de hernieuwde belangstelling voor het combineren van functies en voorzieningen om levendigheid te scheppen. In mijn beleving heeft dat het denken over de stadsvernieuwingen de afgelopen tientallen jaren bepaald. Is Jane Jacobs in 2012 ook nog zo belangrijk, in de context van uitbreidingswijken, miljoenensteden en het metropolendebat? Dat is lastig te beantwoorden. Ik denk wel dat je Jane Jacobs kunt gebruiken bij uitbreidingswijken, alleen al omdat zij een straat gedefinieerd heeft. Ik zie zelden een geslaagde nieuwbouwwijken. Dat kan zijn omdat we dat oude en smoezelige veel leuker vinden, maar zou het niet helpen als een nieuwbouwwijk wordt ontworpen rondom een plein met functies? Op zo’n plein staat tegenwoordig vaak een Albert Heijn, die de levendigheid niet echt bevordert omdat het de aanwezigheid van eenmanszaakjes de kop indrukt. Nee hoor, dat geloof ik niet. De Haarlemmerstraat barst van de kleine winkeltjes. Maar is het daar voor iedereen betaalbaar? 68
Als kleine winkelier moet je je eigen markt bepalen door de kwaliteit van je producten en je dienstverlening. Ik ga naar een stomerij waar ik de man goed ken, of ik ga naar een bakker waarmee ik een praatje kan maken. Albert Heijn heeft wel het voordeel van de grootschaligheid en dus de lage prijzen, maar verder is het een klote-winkel. Maar niet iedereen kan het zich veroorloven om de kleine winkeliers op te zoeken. Ik niet, met mijn studiefinanciering en bijbaantje. Volgens mij is het voor die kleine winkeliers erg moeilijk om het hoofd boven water te houden: de huren zijn hoog en je moet ook een publiek hebben dat je kwaliteitsproducten kan betalen. Maar je gaat waarschijnlijk ook naar het café. Ja. Daar geef je ook wel eens meer uit dan eigenlijk kan met je studenteninkomen. Zo’n café is kleinschalig, daarom ga je er heen. Je gaat niet naar een café dat 400, 500 meter is omdat het bier daar vijftig cent is. Je gaat ook naar een winkel waar ze tweedehands kleren verkopen. Dat komt omdat zo’n café en die winkel dus zoeken naar kleinschaligheid. Tegen Albert Heijn kun je niet op, dus je moet niet als kleine winkelier proberen de melkprijs te beconcurreren. Maar wellicht dat je voor je brood toch liever naar een bepaalde bakker gaat. Koop je je brood bij Albert Heijn? Ja. Okee. Ik denk niet dat iedereen dat doet. Je hebt tegenwoordig het Vlaamsch Broodhuys in Amsterdam, ken je dat? Ja. Dan kun je zeggen dat dat te duur is, maar het loopt als een tierelier. Omdat ze meer aandacht besteden aan de kwaliteit van het brood. Als Albert Heijn niet voortdurend nadenkt over de milieuvriendelijkheid van de producten zullen de mensen uiteindelijk toch iets meer gaan betalen voor de milieuvriendelijkheid van de eco-markt. Ook in de Bijlmer? Het Vlaamsch Broodhuys in de Westelijke Tuinsteden? Je hebt gelijk, het heeft ook deels met het inkomen te maken. Maar kennelijk voor jou niet helemaal, want je zoekt ook een cafeetje op. In de Westelijke Tuinsteden zitten ook van die koffiezaken waar je achter je laptop kunt zitten en voor twee euro een macchiato kan bestellen. Winkeliers moeten daar op inspringen. Albert Heijn zal blijven en dat is prima. Zij bieden tegen lage prijzen de basale dingen aan, maar et gaat er om wat je dan daarnaast hebt. Probeert een stadsbestuur dat ook te bewerkstelligen, bijvoorbeeld in Zuid-Oost? Een Albert Heijn en mogelijkheden tot kleinere initiatieven? 69
Ik heb de Albert Heijn wel eens gesproken, want zij willen steeds grotere winkels. De bevolking wil dat niet, want dan worden andere zaakjes weggeconcurreerd. Mijns inziens zijn dat achterhoedegevechten want je verliest toch van de Albert Heijn. Het gaat er ook niet om dat je de Albert Heijn weghaalt, je moet proberen te faciliteren dat ook andere winkels zich daar kunnen vestigen. Maar dat kun je als overheid niet regelen. Nee? Ik kan het faciliteren, maar winkeliers moeten er zelf instappen. We hebben daar wel eens moeite voor gedaan en in de Kinkerstraat Gary’s Muffins binnengehaald. Omdat het voor levendigheid zorgt. Maar ik kan als overheid geen ondernemer worden. Ik kan alleen maar proberen te faciliteren, maar men moet zelf inspringen. Hoe wordt het dan gefaciliteerd? Dat er in de stedenbouwkundige opzet rekening mee wordt gehouden. Maar ik ben een tegenstander van het verbieden van Albert Heijn. Maar in uitbreidingswijken gaat het voornamelijk om wonen, daar zijn weinig mogelijkheden om bijvoorbeeld een koffiezaak te starten. Wie durft nu in een lange woonstraat een winkeltje te beginnen? Heldere vraag. Ik vind dus ook dat uitbreidingsplannen rondom een pleintje moeten beginnen. Daar moet het groen zijn, er kan een herdenkingsmonument staan en het liefst een aangrenzend gemeentehuis. Verder wat winkels en een bibliotheek, zoiets. Voor mijn part staat er een Albert Heijn, maar ook iets spannenders zoals een café of restaurant. Als je kijkt naar de Grote Markt in Almere, hoe kun je het verknallen? Om dat te voorkomen, en dat is wat tegenstrijdig, moet je toch een beetje plannen wat er gaat komen. Ik voel me unheimisch als ik in Almere van het station naar de Grote Markt loop en dat heb ik in Amsterdam zelden. Maar het is dus wel de taak van de overheid om dat unheimische gevoel zoveel mogelijk te voorkomen in een stad? En dat moet dus planmatig gebeuren? Goed dat je dat zegt. De scheidslijn tussen het corrigerende en het planmatige is heel dun. Daarom is het ook goed dat er een nieuwe Jane Jacobs opstaat, want de neiging om in de fout van het planmatige te vallen is soms dus groot. Het is terecht wat je nu aankaart: waar begint het planmatige en waar eindigt het? Met name in nieuwe wijken blijft dat ingewikkeld omdat je niet kunt aansluiten bij een huidige praktijk. De fout van het plannen ligt dus op de loer. En de revival van Jane Jacobs is dus goed voor de bewustwording daarvan.
70
Als jij en ik twee keer met Zef Hemel praten, kunnen we hem duidelijk maken dat hij erg top-down bezig is, met zijn metropool en toestanden. Maar hij zegt ook wel dat Jane Jacobs goed is voor buurten, maar men kan er niets meer mee in miljoenensteden zoals Moskou. Gelul. Echt onzin. Daar geloof ik niets van. Jij en ik kunnen in Moskou zo een aantal wijken uitzoeken waarbij we minimaal een aantal uitgangspunten van Jane Jacobs op toe kunnen passen. Misschien bedoelt Zef Hemel meer dat het stedelijk vraagstuk dusdanig is veranderd en dat Jacobs geen toegevoegde waarde meer heeft in huidige discussie omtrent stedenbouw. Als wij over de gang lopen, besef ik me dat dit gebouw toch een beetje vreemd is, zeker als je er voor het eerst bent. Ik ben dit gebouw gewend en zodoende is het voor mij kleinschalig geworden. Als mens, als bewoner en gebruiker zoek je naar kleinschaligheid en overzichtelijkheid. Als ik me ergens verloren voel vanwege blinde plinten of omdat het groen zo groot is dat ik niet weet wie er achter die boom staat, dan voel ik mij unheimisch. Dat vraagstuk zal altijd blijven bestaan. Ook het plein in nieuwe uitbreidingswijken moet weer levendigheid hebben en dat geldt ook voor Moskou. Bij nieuwe wijken is het lastiger, maar de uitgangspunten over de straat, de stoep, de controle, de levendigheid en de veiligheid blijven. Zijn de Vinex-wijken een erfenis van Le Corbusier? Nee, dat vind ik te sterk. De Vinex-wijken zijn niet gebouwd zoals zijn plannen voor Parijs; alles platgooien en van die vreselijk naar binnen gekeerde toestanden. In de jaren ’60 had Jo Coenen wel dergelijk plannen, de grachtengordel zou platgegooid worden en grote straten met flats en groen zouden daarvoor in de plaats komen. Maar de Vinex-wijken als erfenis van Le Corbusier vind ik te makkelijk. Misschien is er wel te weinig nagedacht, en als er in de toekomst plannen worden gemaakt hoop en bid ik dat er voldoende rekening wordt gehouden met de geleerde lessen. Ik ben er niet volledig van overtuigd dat het gebeurt. Dat heeft deels ook weer te maken met geld en met het vertrouwen tot voor kort in de woningmarkt. Jane Jacobs is niet heilig, helemaal niet. We moeten wel blijven nadenken over de meerwaarde van haar ideeën, net als dat we de meerwaarde van Le Corbusier moeten blijven onthouden: licht, lucht en groen. Zonder haar heilig te verklaren, moeten we haar manier van denken gebruiken en daar lering uit trekken. Hoppa.
71
8.5. Ton Schaap (15 juni 2012) Ton Schaap is stedenbouwkundige in dienst van Amsterdam. Hij studeerde in 1982 af aan de Academie van Bouwkunsten in Amsterdam en is sindsdien werkzaam bij de Dienst Ruimtelijke Ordening in diezelfde stad. Vooral bekend zijn zijn ontwerpen voor het Oostelijk Havengebied en IJ-burg. Sinds 2004 is hij stadsstedenbouwer van Enschede.
Mijn scriptie gaat over Jane Jacobs en de revival die zich nu rondom haar en Dood en leven afspeelt. Ik ben voornamelijk aan het onderzoeken of zij nu daadwerkelijk invloed heeft gehad op de Nederlandse stedenbouw. Om die vraag te beantwoorden interview ik ook allerlei mensen die iets te maken hebben met stedenbouw. Mijn eerste vraag is altijd wanneer iemand met Jane Jacobs in aanraking is gekomen Ik ben alleen in aanraking gekomen met de titel. Nooit met het boek. Ik heb dat eigenlijk nog steeds niet helemaal gelezen. eigenlijk alleen de titel. En nooit het boek. Nee, ik heb het eigenlijk nog steeds niet helemaal gelezen. Heeft u het wel in uw boekenkast? Ja, ik heb het nu in het Nederlands. We hebben het zelfs cadeau gekregen in het kerstpakket. Ik had natuurlijk een Engelse versie staan die ik nog eens zou gelezen als ik er de tijd voor had. Maar zelfs zonder dat je het boek gelezen hebt, heeft Jane Jacob een imago. Dat komt ook door haar heroïsche gevecht met Robert Moses en de andere verkeerstypes. Ik heb overigens ook zo’n dikke pil over Robert Moses staan. Dus de naam van Jacobs zingt als het ware rond in de kringen van de stedenbouw? Haar naam, ja. Meer niet. Ten minste, bij mij niet, ik kan niet voor iedereen spreken. Nu is dat boek in het Nederlands vertaald en velen hebben het gekocht. Wij hebben het zelfs gekregen. Laatst was ik iets aan het schrijven over Robert Moses en toen vond ik dat ik ook zijn opponent moest noemen. Toen ben ik in Death and life gedoken en stuitte ik op die mooie passage over de stoep. Wat er allemaal in 24 uur op een straat gebeurt. In het boek staan ook een hoop dingen die melig zijn geformuleerd en die korter hadden gekund. Maar dat straatballet is een hele mooie scène. Dat zit nu in mijn hoofd en dat gaat er ook niet meer uit. De thema’s die Jacobs aansnijdt in haar boek, zijn vragen waar wij ook ons ook mee bezighouden. Hoe dicht moet een stad zijn? Hoe krijg je een stad 24 uur per dag levendig? In de stad moet je het gevoel hebben dat je in de bewoonde wereld bent. Dat men denkt: hier heerst de beschaving. Dat is waar het om draait. Sinds de teloorgang van de modernistische stedenbouw, in de Bijlmermeer, hebben we dat hier in Amsterdam boven aan de agenda staan. Dat is dus al 30 jaar. Op die ontwikkeling heeft Jane geen invloed gehad, dat is 72
gewoon zo gekomen. Ik beweer altijd dat de Nieuwmarkt-rellen het omslagpunt zijn geweest. De bewoners van de stad zijn toen in opstand gekomen, het was genoeg met al die wegen. Zo gebeurde het in New York ook. De stedelingen wilden stoppen met al dat asfalt. De stedeling kwam voor zichzelf op en volgens u heeft Jane Jacobs daar niets mee te maken gehad? Nee. Het was voor ons veel moeilijker om los te komen van de modernistische stedenbouw dan om in Jane Jacobs op te gaan. Dat ging eigenlijk vanzelf, omdat ze gelijk heeft. Zo simpel is het. Wat bedoelt u als u zegt dat het voor Nederland moeilijk was om van de modernistische stedenbouw af te komen? In Nederland zijn de stedenbouwkundigen en planologen opgevoed met excursies naar Scandinavië en de New Towns in Engeland. Deze Dienst Ruimtelijke Ordening heeft het modernisme in de stedenbouw zo’n beetje uitgevonden. Het Algemeen Uitbreidingsplan was één van de mooiste monumenten van de modernistische stedenbouw en dat is hier bedacht. De laatste mensen die daar aan hebben gewerkt zijn nog maar 10 jaar met pensioen. Toen ik hier begon had ik ook heftige discussies met collega’s die nog helemaal in de modernistische stedenbouw geloofden. Die keken bijvoorbeeld heel kritisch naar wat er allemaal gebeurde op het KNSM-eiland; dat is toch slechte bezonning? Het verkeer is toch niet goed geregeld? Waar loopt de buslijn? Daar kan toch nooit een tram in gemaakt worden? Daar hadden ze ook wel gelijk in. Maar ik ben simpelweg van een andere generatie, ben min of meer toevallig in deze sector terecht gekomen en vond al die straten eigenlijk prachtig. Ook de sombere, saaie exemplaren vind ik nog altijd leuker dan de stedenbouw in Amsterdam-West. Ik woonde toen zelf in de Bijlmer en daar kon je aan den lijve zien wat die modernistische stedenbouw opleverde: een heroïsche schaal en verder niets. Ik dacht toen: we gaan gewoon weer straten maken. U heeft ook in IJ-burg gewerkt, toch? IJ-burg is eigenlijk mijn plan, het haveneiland in ieder geval. Samen met Van Dongen en Claus, maar die waren er al in vastgelopen. Toen ik er bij kwam, is het plan dat nu gemaakt is geboren. Ik beschouw het als mijn plan en het is echt een stratenplan. Kent u de principes van Jane Jacobs? Vast niet allemaal. De principes van het combineren van oude met nieuw gebouwen, concentratie van stedelingen? Ja, die staan allemaal in de buurt van de tekst over het straatballet. Dat van die verdichting is wel een interessant principe. Ik heb wel eens geprobeerd uit te rekenen wat ze nu precies bedoelt, 73
hoeveel woningen per hectare moet je nu maken? Al rekenend kwamen we uit op 400 woningen per hectare. Dat wordt in Nederland helemaal nergens gemaakt. In Amsterdam komen we heel soms bij de 200 woningen. Dat is de helft! We kunnen hier eigenlijk helemaal niet voldoen aan haar principes. Iedereen is voor het gebruik van oude gebouwen, maar daar heb je in IJ-burg natuurlijk geen bal aan. Dat is immers nieuw land. Wat vindt u dan van de revival rondom Jacobs? Het zijn golfbewegingen. Het is wel grappig, er zijn mensen die eerst in het ene geloofden en nu ineens in het andere. Kees Christiaanse is daar een leuk voorbeeld van. Hij heeft net een boekje geschreven over Rotterdam en daarin wordt ook Jane bejubeld. Maar de start van Kees’ carrière was bij OMA van Rem Koolhaas. Dat is wel het tegenovergestelde. Ja, dat is echt iets heel anders. Bij OMA was Christiaanse heel goed, zijn naam was bekend. Het was een jongen die daar flink aan de weg timmerde en nu is hij helemaal into Jane. Daar moet ik altijd een beetje om grinniken. Ik weet niet wat ik met zulke bekeerlingen moet. Wat denkt u dan van een uitgever die zegt: ‘dit is misschien wel het meest invloedrijke boek in de stedenbouw’? Ik zou dat ook doen als uitgever. Gewoon om te verkopen? Ja. Ik ben momenteel de brieven van Gerard Reve aan zijn uitgever aan het lezen. Dat is één grote plannenmakerij voor flapteksten. De ene keer wilden ze het heel vet gaan aanzetten en de andere keer juist beschaafd en bescheiden omdat het bij de diepte van boek zou lijken te passen. Daar schreven ze eindeloos brieven over. Daar moet je niet teveel waarde aan hechten. Een ander probleem dat ik tegenkomen tijdens dit onderzoek is de kloof tussen de ruimtelijke en de sociale wetenschap. Eén van de redenen waarom Jacobs de modernisten hekelde is omdat zij geen rekening hielden met de mensen die in die projecten moesten gaan wonen. Ik denk inderdaad dat er een diepe kloof is tussen alpha’s en bèta’s. Bèta’s willen gewoon iets maken. Hoe mooier en origineler je het maakt, hoe vernieuwend de techniek is, hoe efficiënt, licht en sterk het ontwerp is, dat is de fascinatie voor bèta’s. Voor hen is Rotterdam dus eigenlijk de ideale stad terwijl voor alpha’s Amsterdam het ideaal is. Alpha’s zijn meer gericht op andere mensen; een stad is een decor. Lul er dus niet te lang over, het moet gezellig en efficiënt zijn en het moet goed werken. Verder kan het ze niet schelen. Alpha’s zitten in de kroeg en bèta’s staan er voor en denken: is dit mooi of is het niet mooi? Dat is een verschil. En Amsterdam is natuurlijk een stad van alpha’s. Alles zit hier: alle media, alle kranten, alle reclame, de juristerij, al die advocaten. 74
Allemaal alpha. Dat tekent ook het klimaat in Amsterdam en heeft dus uiteindelijk ook invloed op de stedenbouw in Amsterdam. In Rotterdam zijn ze nog steeds bezig met het bouwen van grote, betonnen klonten, waar het beneden waait. Wat is uw achtergrond eigenlijk? Alpha of bèta? Ik ben eigenlijk een alpha. Ik ben in Twente geboren, aan één van de mooie straatjes van Almelo. Daar ben ik naar school gegaan, HBS-A. Ik kon helemaal geen wiskunde. Toen wilde ik architect of stedenbouwkundige worden en daarvoor moest ik eerst naar de HTS. Daar heb ik eerst de bouwkundige technieken geleerd. Hoe detailleer je een kozijn? Hoe teken je een trap uit? Hoe fundeer je een huis? Een dakkapel was nog het moeilijkst. Allemaal erg leuk werk. Ik vond de sfeer op de school ook heel prettig. Iedereen wilde gewoon iets maken en als je het goed kon maken, kreeg je een 9. Daarna ben ik naar de Academie van Bouwkunst gegaan en daar krijg je weer te horen dat de techniek eigenlijk ondergeschikt is. Dat was in Delft? Nee, het was de Academie van Bouwkunst hier in Amsterdam. Ik ben direct aan het werk gegaan en ‘s avonds ging ik dan naar de academie. Ik woonde inmiddels in Deventer. Die stad is wel van invloed geweest. Historische steden hebben natuurlijk gewoon straten. Ik kwam van een buitenwijk van Assen, dat wens je echt je vijanden niet toe. En toen ik in zo’n oud gerestaureerd stukje van Deventer terecht kwam, dacht ik dat ik in de hemel terecht gekomen was. Alles was op loopafstand en binnen vijf minuten fietste je naar de IJssel. Super. Het was wel een heel klein stadje, na twee jaar kende ik iedereen. Toen was Amsterdam wel leuk want dat was een echte stad. Hoe paste u die kennis van straten, door Almelo en Deventer, toe in ontwerpen? Door me te realiseren dat als je teveel openbare ruimte maakt, dan is die openbare ruimte te leeg. In Deventer woonde ik in een straat waar altijd wel iemand liep, fietste of zijn auto parkeerde. Het was geen Kalverstraat maar wel een straat waar je voelt dat je in de bewoonde wereld bent. Ik woonde toen alleen en dan is dat gevoel nog belangrijker. In Assen woonde ik in zo’n flat, speciaal voor starters. Dat was gewoon verschrikkelijk. Ik moest toen voor mijn studie naar Groningen en dat was altijd een enorme opluchting. Eindelijk de bewoonde wereld. Het is essentieel dat je mensen ziet én dat je je van mensen terug kunt trekken. Bij Hertzberger dacht ik wel eens dat hij wilde dat we 24 uur per dag aan het ontmoeten waren, dat wil natuurlijk niemand. Maar hij had wel het hart op de goede plek en zocht naar het juiste. Toen ik hier in Amsterdam kwam wonen, toen kwam er dat parallelstraatje bij de Haarlemmerstraat. Eén van de eerste pogingen in Nederland om een nieuwe straat te maken. Dat was me allemaal een
75
beetje te. Teveel gezelligheid, teveel plantenbakken en gezellige hoekjes. Maar dat was wel in de goede richting gezocht. Dus, ik dacht, daar moet het heen. Maar laatst ben ik naar Blijburg gegaan met de tram en rondom het eindpunt van tram 26 ligt wel een enorm grote straat. Die is inderdaad nog niet bepaald gezellig. Je kunt maar heel weinig oversteken. Daar heb je een belangrijk punt te pakken. Daar grijpt de verkeerstechniek is, er moet immers een behoorlijke hoeveelheid auto’s door heen omdat het nu eenmaal de hoofdstraat is. Dan komt er ook een tram die snel moet rijden want er is afgesproken dat die binnen een kwartier op het Centraal Station moet zijn. Omdat dat ding zo hard mogelijk moet rijden, schuiven de veiligheidsdeskundigen aan tafel. Dan zit je zomaar met tien man aan tafel. Die verplichten je om die hekken neer te zetten en het enige wat wij kunnen doen is er een heg van maken en het hek daarin verstoppen. Dat zijn dus de voorwaarden van zo’n ontwerp. Ja, je bent natuurlijk geen eigen baas. Je hebt met heel veel mensen te dealen. Dat is ook goed. Maar hier gaan we nog wel iets aan doen, we gaan die oversteekjes nog wel maken. Hoe dan? De stad is van de burger, niet van de verkeersdeskundige, niet van de GVB en niet van de stedenbouwkundige. Wat er in IJ-burg moet gebeuren is dat de bewoners die macht gaan gebruiken zoals bij de Nieuwmarkt. Ze moeten tegen de politie zeggen: jullie gaan het nu regelen. Maar dat moet allemaal nog op gang komen. IJ-burg is nog een nieuwbouwwijk met te weinig onderlinge verbanden. Men weet elkaar nog niet voldoende te vinden. In Amsterdam is dat heel makkelijk. Bij die ruzie over de passage onder het Rijksmuseum komen hooguit honderd man te pas. Die bellen even met elkaar: ben je voor of ben je tegen? Als je voor bent, dan ben ik je vriendje of je vijand. Daar speelt de krant ook een rol in. Voor het Parool is IJburg een soort Bijlmer. Ze schrijven erover alsof ze in Nigeria een Afrikaanse kolonie bekijken. Dan gaat zo’n journalist drie weken in IJ-burg wonen en schrijft er dan elke dag een berichtje over. Elke ochtend loopt die wijk natuurlijk leeg, want er wonen allemaal mensen die gewoon moeten werken voor hun brood en ‘s avonds loopt het weer vol. Dan gaat die man overdag in zijn eentje door die wijk lopen en zegt: goh, wat is het hier leeg. Ja, dat is het niveau van het Parool. Het is natuurlijk wel intrigerend. Die doorsteekjes zouden voor een soort samenhorigheid in de buurt zorgen, waardoor de bewoners de macht kunnen gaan gebruiken. Maar dat moet nu anders ontstaan. 76
Ja, die moet anders ontstaan omdat er een tegenstander is. Over dat soort banden heeft Jane het ook, hoewel zij ze misschien wel iets romantiseert. Ze woonde waarschijnlijk precies in een goed stukje. Greenwich Village. Precies. Nu niet meer te betalen. Maar precies zo’n stukje met bewoners die sociaal zijn. Allemaal alpha’s. Amsterdammers. Dat zijn mensen die weten dat ze het samen moeten rooien en niet denken: ik ga in mijn huisje zitten en buiten is het regen. Die samenhorigheid is in de Bijlmer nooit ontstaan. Ik heb daar 10 jaar gewoond, ik kan dat goed bekijken. We hadden wel clubjes waarin we vergaderden over hoe het nu verder moest met de Bijlmer. Ik ben lid van de Partij van de Arbeid en die hadden een werkgroepje Toekomst Bijlmermeer. Met die mensen ben ik nog steeds bevriend en woonden toentertijd overal in de Bijlmer. Tijdens onze brainstorms zag je al dat het eigenlijk helemaal mis ging. De meest wilde plannen kwamen tevoorschijn, maar er gebeurde gewoon niks. Het was te theoretisch, te afstandelijk. De problemen waren ook te groot voor gewone mensen. We hadden eigenlijk een miljard nodig, in plaats van de honderdduizend waarmee je bijvoorbeeld die oversteekjes in IJ-burg kan bouwen. Maar die verhoogde wegen en de parkeergarages waar je door binnenkwam in de Bijlmer waren met dat bedrag niet te verbeteren. Je moest door een gore, betonnen, slecht onderhouden parkeergarage voordat je bij je voordeur was. Hoe verzin je het? Dat waren geen dingen die met kleine maatregelen op te lossen waren. Laatst was ik in het kader van mijn stage bij Open Monumentendag in de Bijlmer. We willen daar graag monumenten openstellen voor aanstaande Open Monumentendag. Toen sprak ik met een bewoner van de Bijlmer, en hij zei dat de bewoners geen problemen zien, in bijvoorbeeld feestjes en barbecues op straat maar dat de politie dat problematisch vindt. Nou, als de barbecues het probleem waren geweest. Wat zijn volgens u dan de grote problemen? Er zijn te weinig mensen die er willen wonen. We hebben nu nieuwe buurtjes gemaakt, bijvoorbeeld laagbouwbuurten in de K-buurt. Die huizen worden gewoon onvoldoende snel gekocht terwijl de prijs-kwaliteitsverhouding voor Amsterdamse begrippen geweldig is. 2000 euro per meter, ik geloof dat het op Overhoeks 4000 is. Dan verwacht je dat die huizen in één weekend wegvliegen omdat er zogenaamd woningnood is. Er is alleen nood aan woningen binnen de Singelgracht en binnen de ring. Buiten de ring is ruimte zat. Simon Franke, de uitgever, vertelde mij dat er...
77
Zijn zusje Rita zat bij ons clubje. Dat is een bewonderenswaardige vrouw, ze woont nu in de laagbouwbuurt in Gaasperdam. Al die echte Bijlmerbewoners, die dus in die flats woonden, druppelden op een gegeven moment weg. Ik ben naar de binnenstad gegaan en veel verhuisden naar Gaasperdam of nieuwe laagbouwbuurten. Die Rita was hoofd van een HEMA, manager zal het nu wel heten en wat je over haar werk hoorde was ongelooflijk. Ze vervangt in haar eentje tien sociaal werkers. Ongelooflijk, waar zij allemaal mee te maken had. Ik had bewondering voor haar. Ook zij heeft eieren voor haar geld gekozen. Ze kon die flat niet meer aan. Zo’n lift waar iemand in pist die dan stinkt. Ik woonde in zo’n toren aan de Karspeldreef en daar werden op een gegeven moment liften in gehangen. Essentieel, want naar de twintigste verdieping kun je echt niet lopen. Twee nieuwe liften er in, sneller en mooier. Op dag tien van die nieuwe liften is er iemand met zijn pony in die lift gegaan. Dat beest is in paniek geraakt en heeft de hele boel aan gort geschopt. Dat kan je wel zeggen, leuke barbecues op straat, maar het is toch een moment waarop je besluit ooit te verhuizen uit die buurt. Woont u altijd op plekken waar u werkt? U woont nu toch in het Oostelijk Havengebied? Nee, het is heel simpel. Als je in Amsterdam wil wonen, dan wil je natuurlijk allemaal aan de Keizersgracht wonen. Lodewijk Brunt wil dan aan de Prinsengracht wonen omdat ie die leuker vindt, mag ook. De Keizersgracht is deftiger. Daar wil je dus wonen en dat kan je niet betalen. Wat dan wel? Dan kom je eigenlijk altijd aan die IJ-oevers uit. Want zoveel bèta ben ik wel, ik houd niet van die houten vloertjes en die scheefgezakte muurtjes. Dat je er tegen aanklopt dat je het gevoel hebt dat je al bij de buren zit. De Pijp wordt het niet. Nee, daar word ik echt helemaal crazy van. Dat je alles hoort en constant denkt dat het eigenlijk het punt van instorten staat. Dat is dan heel veel geld waard, maar daar komt een eind aan hoor. Dus, ik ben dan op zoek naar een stevig huis met een betonnen vloer. Liefst ook nog iets waar je je auto kwijt kan, althans, de auto van mijn wederhelft. Die heeft die auto nodig en dat ding moet dus ergens staan. Toen we begonnen woonde ik nog in de Bijlmer en hij in de Antoniebreestraat, zo’n artiestenwoning. Hij is muzikant. Dan moest ie ‘s avonds een kwartier rijden om zijn auto kwijt te raken. Als je dan tot een uur of elf ‘s avonds een schnabbel hebt gehad of je hebt ergens een koor gedirigeerd en je moet nog een kwartier met die auto leuren. Dat wilden we allemaal niet. Het zijn dus allemaal praktische overwegingen die ons in het Oostelijk Havengebied gebracht hebben. En ik woon daar met heel veel plezier en ben er voorlopig nog niet weg.
78
Die auto is inderdaad een belangrijk punt. Jacobs was tegen die verkeersdoorbraken maar anno 2012 is de auto gewoon niet meer weg te denken uit de stad. Nee, die gaat ook niet weg. Ik woon al bijna 30 jaar hier en het wegwerken van de auto, zowel de stilstaande als de rijdende, is het belangrijkste en moeilijkste ding. Je ziet dat we op die IJ-burglaan een grens hebben bereikt. Toen we met het Oostelijk Havengebied begonnen moesten we natuurlijk iets met die IJ-boulevard. Er moest een vierbaansweg doorheen en we wilden geen nieuwe Wibautstraat. Dat spreekt niet tot de verbeelding. Uiteindelijk is er die tunnel gekomen. Eind jaren ’80 wilden we geen straat met vier rijden auto’s in Amsterdam. In Barceloa en Parijs heb je dat wel. In Buenos Aries heb je straten met wel twaalf rijen auto’s. De voorbeelden zijn er wel. Maar als je in Amsterdam naar Wibautstraat kijkt, zijn de zijstraten het leukst. Hopelijk gaan we nu meemaken dat dat verandert. De stoep van die straat is in ieder geval al enorm geworden. Stoep is enorm geworden er komt nog een bomenrij in. En nu gaan we kijken wat er gebeurt. Er komt hoogbouw, toch? Ja. Het wordt allemaal wat steviger en de dichtheid zal toenemen. We doen ons best, maar we moeten afwachten. Het zou leuk zijn als de Wibautstraat inderdaad de hoofdstraat van Oost werd, maar zover is het nog niet. Nee, nu steekt iedereen vlug die kleine straatjes in. Dat klopt. Ik weet niet of het te maken heeft met het feit dat wij in Nederland natuurlijk eigenlijk allemaal provincialen zijn. Ik weet niet waar jij vandaan komt? Harderwijk. Nou, ik uit Almelo, doe nog eens een duit in het zakje. Voor ons in de Eerste Oosterparkstraat al een hele fijne, stedelijke straat. Als je net terug komt van een vakantie in Parijs of Berlijn, dan is Amsterdam ineens heel klein. Het is allemaal relatief. Ik kan het niet verklaren of uitleggen. Kijk, een ander boek heeft wél echt invloed op me gehad: ‘De straat. Vorm van samenleven’ (AvdK: tentoonstelling Van Abbemuseum, 1972) . Dat is ook al van 40 jaar geleden. De maker van die tentoonstelling had al heel snel door dat we met die modernistische stedenbouw nergens uit zouden komen. Hij zette toen al de tegenbeweging in. De straat is niet alleen een ding, het is een vorm van samenleven. Een hele grappige, stadse vorm. Je komt uit je voordeur en je bent op straat. Je moet dan natuurlijk wel een voordeur hebben aan de straat en niet uitkomen in één of andere lifthal waar de hond van de buren net gepoept heeft. Je komt uit je voordeur, je bent op straat en daarmee direct in de stad. Daarom zijn er allerlei voorwaarden verbonden aan de straat: niet te breed, niet te druk,
79
niet te donker en zeker ook niet te licht. Er moet geparkeerd kunnen worden, maar niet teveel. En elke stedeling moet er zijn eigen gevoel bij hebben. De bebouwing moet ook niet te hoog zijn. Eigenlijk zijn de Amsterdamse straten met hun vier lagen ideaal. Zo’n straatje is 15 meter breed en dus kan je van de bovenste woonlaag nog naar de mensen op straat kijken. 20 meter is de maximale afstand waarop je mensen nog herkent. Dat soort cijfers en afmetingen zijn belangrijk en in Amsterdam is dat min of meer toevallig goed gekomen. Want de straat die het karakter van Amsterdam kenmerkt is de 19e-eeuwse straat, zoals in de Pijp en oud-Oost en oud-West. Dat zijn allemaal straatjes van 15 bij 15 zodat de zon nog onder 45 graden kon binnenkomen. Dat stond gewoon in de bouwverordening. Voor liften was Amsterdam te arm. Dus eigenlijk is onze stad gemaakt door zuiver pragmatische overwegingen, voornamelijk efficiency. Dat blijkt nu een heel prettige vorm van samenleven te zijn. Het is dus omgekeerd. Van zuiver pragmatisch naar het strakke, planmatige en grootschalige van het modernisme. Dat modernistische is in de jaren ’30 gekomen, toen de kunsten kantelde. Men was klaar met de negentiende eeuw en wilde wat anders. Dat is normaal, dat gebeurt altijd. Ook aan de huidige periode komt een eind. Toentertijd heeft de hoofdafdeling Stadsontwikkeling met Van Eesteren aan het hoofd het Algemeen Uitbreidingsplan gemaakt. Dat was echt een plan in de geest van het modernisme. Er is een discussie mogelijk over de vraag of Van Eesteren altijd al open bouwblokken wilde. Ik denk eigenlijk van wel. Dat open bouwblok was in Duitsland uitgevonden, daar begint altijd alles iets eerder dan hier. Dat was de strokenbouw. Het gesloten bouwblok werd beschouwd als iets onhygiënisch en inefficiënt als bouwvorm. Tegelijkertijd met deze overwegingen omtrent stedenbouw kwam er in de kunst de stroming van het Bauhaus, De Stijl en Mondriaan. Dan komen die twee dingen samen en gaat het ineens heel hard. Een ideologie was geboren, die totaal dominant werd en zodoende kregen we Amsterdam-West. Op zichzelf een hele mooie wijk, je kunt niet zeggen dat het niets waard is. We zullen ons best ervoor moeten doen om het mooie te behouden. Die wijken zullen natuurlijk op een gegeven moment weer populair worden. Het is voor studenten al prima om in Bos en Lommer te wonen. Dat schuift gewoon op. Zo is het. Gelooft u ook, zoals Franke en Brunt, dat het hele planmatige in de Nederlandse aard zit? Daar geloof ik wel in, maar daar is ook een praktische noodzaak voor: als we hier niet pompen, dan verzuipen we. Dat is geen geestelijke inspiratie van boven, dat komt omdat we in het moeras zijn gaan wonen. Daar wordt je ook voor gestraft. Je moet dus samenwerken, dijken bouwen, bruggen, sluizen, noem het maar op. We denken dus altijd heel erg na. Het is nu natuurlijk zo dat als je in 80
West-Nederland iets bouwen, dat er dat iets anders afgebroken moet worden. Er is geen wildernis meer. Dat hebben we ook in het Oostelijk Havengebied gedaan; nadenken over wat de aangetroffen oude troep. Wat kunnen we hergebruiken? Heel rationeel allemaal. Daarom vind ik het zo grappig wat er nu met het Filmmuseum Eye gebeurt. Dat is natuurlijk een totaal nutteloos gebouw en een enorme hit. Omdat we eindelijk een keer ontsnappen aan onze eigen zuinigheid en efficieny-denken en pragmatiek. Dat is even één keer helemaal weg, want er staat een schitterend ding met niets er in. Er worden alleen films vertoond. Dat is prettig omdat het anti-Nederlands is, we worden even uit onszelf opgetild. Heel interessant en bijna toeval dat zoiets dan lukt. Want? Anders sneuvelt zoiets. Dan is er één of andere bijdehante financiële figuur op het stadhuis die zegt: wat? 36 miljoen? Wat zit er eigenlijk in? Wat op zich een terechte vraag is. Dat zeg jij. Maar ik denk dat je af en toe heel erg behoefte hebt aan nutteloosheid en overbodigheid. Anders wordt het heel vervelend. Zo’n Filmmuseum is leuk en dat we dan Oostenrijkers nodig hebben om het te doen is ook leuk. We hebben het katholieke flink uit ons systeem geramd, maar dat is wel iets waar je af en toe behoefte aan hebt. Dat is ook het leuke van Gerard Reve, die altijd maar over dat Roomse zit te zemelen en te ouwehoeren. Dat komt omdat hij met het communistische is grootgebracht en dat komt natuurlijk op een gegeven moment je neus uit. Terugkomend op mijn onderwerp: Jacobs heeft hier allemaal geen invloed op gehad en het loslaten van het modernisme was gewoon een logische ontwikkeling in de stedenbouw. Ja, voor mij geldt dat zeker. Het was een leuke naam, Jane Jacobs. Is nog steeds een leuke naam, een soort chimpansee. En een vrouw in de jaren ’60 spreekt sowieso tot de verbeelding. Ja, dat spreekt allemaal tot de verbeelding. Een oude dame die dan de bureaucratie tot stilstand brengt. Daar zitten allemaal leuke dingen aan. Maar het is niet zo dat ik door haar bedacht dat ik straten moest gaan maken. Ik ben eigenlijk door Amsterdam bekeerd. Misschien wel door Almelo en Deventer. Anders wel door Almelo en Deventer, inderdaad. Dat lijkt wel te kloppen met wat ik tot nu toe heb gevonden. Jacobs komt ook maar zelden terug in stedenbouwkundige tijdschriften. Ze hoort ook bij de wereld van de alpha’s hè? Dan is het voor bèta’s sowieso onduidelijk wat ze er mee moeten. De sociologen en sociaal-geografen vinden het wel interessant. 81
Omdat ze hun gelijk bevestigd zien en zeggen dat dat de invloed van Jane is. Helemaal niet, er is geen invloed van Jane. Er moest gewoon iets anders komen na het modernisme want de Bijlmer bleek niet de toekomst te zijn. Dat was wel duidelijk. Zou het wel goed zijn als er mee kennis van sociologie en sociale geografie bij de bèta’s zou komen? Ik twijfel daar behoorlijk aan. Aan de Academie in Amsterdam ging ik stedenbouw doen. In stedenbouwkundigen zit altijd wel iets maatschappelijks, meer dan in architecten. Architecten zijn meer met zichzelf te ontplooien: hoe gekker en opvallender, hoe beter. Dat is bij stedenbouwers niet, die zijn bezig met de samenleving en stad als geheel. Tijdens mijn studie aan de Academie heb ik een studie-clubje gevormd en we zijn ons toen gaan informeren bij de zachte kant van de wetenschap: de sociologen. We hadden een paar avondjes georganiseerd met geleerde heren die dikke boeken geschreven hadden. Wij wilden van hen horen hoe we moesten ontwerpen, dan zouden we het zo doen. Wij vonden het leuk om iets te maken en als zij ons zouden vertellen hoe de samenleving in elkaar zat, dan zou dat enorm helpen. Maar ze kwamen er helemaal niet uit. Er kwam helemaal niks, we werden er gek van. Er verscheen ook een boekje over Rotterdam: De binnenstadbeleving en Rotterdam. De hele modernistische binnenstad werd tot op de bodem afgekraakt door een hooggeleerde heer. Ik heb het gelezen en ik dacht: wat is dit voor gelul, want hoe moet je het dan doen? We hadden niets aan die sociologen en omgevingspsychologen Omdat er geen eenduidig antwoord is. Er is geen antwoord, er zijn alleen maar vragen. Ja, als iets uiteindelijk klaar is en je gaat er door heen lopen, en dan zeggen: ik heb nu hier dit gevoel, en daar heb ik dat gevoel. Ja, dat is toch gewoon oude-wijven-praat. Mijn studieclubje bedacht toen toen dat we het zelf uit moesten vinden. We zijn op zoek gegaan naar een opgave want we wilden wel echt ontwerpen. We zijn begonnen aan een verdubbeling van het dorpje Voorhout, bij Leiden. Dat stond in de Derde Nota of iets dergelijks. Dat was een concrete opgave en daar gingen we een plan voor maken. We hebben behoorlijk zitten tekenen, schetsen en praten. Op zoek naar het antwoord op de vraag: hoe moet je een stad maken? Het was eigenlijk maar een dorp, maar het moest toch al met al 30.000 of 40.000 inwoners hebben. Dat was gewoon heel leerzaam. Je gaat op zoek naar aanknopingspunten en wat de vorm bepaalt. Maar we hadden dus niets aan die sociologen gehad, nul komma nul. Het is misschien wel goed dat je de studenten Jane Jacobs laat lezen, want het is onderhoudend en het gaat ergens over. Er staan hele mooie passages in. Met Lodewijk heb ik natuurlijk ook wel discussies gehad. Die vind veel ontwerpen niks, zoals de Oostelijke Handelskade. Wat moet ik ermee? 82
Het is natuurlijk makkelijk om uit te spreken dat je iets niet mooi of goed vindt. Het is totaal gratuit. Het wordt bovendien bepaald door je stemming, of je lekker geslapen hebt en of de koffie goed is gevallen. Daar kunnen wij niks mee. Wij moeten het uit ons zelf trekken en je moet goed om je heen kijken. Ik denk dat dat het belangrijkste is: veel reizen. En bij dat reizen heel goed nadenken. Niet alleen iets mooi vinden, maar ook kijken naar hoe het is gemaakt. Hoe dik is het, hoe hoog is het, waar zijn de auto’s gebleven? Niet alleen naar het prettige gevoel luisteren maar ook ontdekken hoe het in elkaar zit. Dat is veel beter dan sociologische verkenningen. Sociologen hobbelen altijd achter de werkelijkheid aan, het is allemaal nakaarten. Sociologie is het vak van de nakaarters. En als u zegt dat reizen zo belangrijk is, wat is dan een voorbeeldstad? Onze oriëntatie wisselt natuurlijk. In de tijd van de Bijlmer en de Westelijke Tuinsteden gingen de ambtenaren van stadsontwikkeling en de stedenbouwkundigen naar Scandinavië, Hamburg en Berlijn. Toen ik hier kwam werken was plotsklaps Zuid-Europa in trek. Ik denk dat Barcelona de meeste invloed heeft gehad in de afgelopen decennia. Barcelona is ook een linksige stad en niet al te rijk. Wij zijn eigenlijk niet de hoofdstad, maar dat is Den Haag. In Spanje stroomt het belastinggeld allemaal naar Madrid. Barcelona moet zichzelf redden en dat geldt voor ons ook een beetje. We zijn op een gegeven moment met een man of 20 daar naar toe geweest om de kunst in de openbare ruimte te bekijken. Nadat Franco daar het land uit was gejaagd kwam er een heleboel energie vrij en iedereen had er zin in. Het tegenovergestelde van ons huidige tijdperk. Dat voelde je aan alles. We waren in gezelschap van een kunstclub en zij gingen de Sikkens-prijs uitreiken aan meneer Bohigas (AvdK: Oriol Bohigas, supervisor bij de reconstructie en stadsontwikkeling van Barcelona). Ed Taverne ging die prijs uitreiken en daarna ‘s avonds pas om 10 uur eten en doorzuipen tot een uur of 1. ‘s Morgens om 7 uur weer op. We hadden het gevoel dat het in die stad allemaal aan het gebeuren was. Het was heel wat anders dan die ingeslapen zooi in Amsterdam. Dat was erg leerzaam en een heel belangrijke excursie. Achteraf waren de kunstwerken waar je het heftigste op reageerde het meest indrukwekkende. Er was een plein waar een muur dwars op gebouwd was, door Richard Serra. Ik was daar woedend over, welke imbeciel deed zoiets? En nu nog zit dat kunstwerk in mijn hoofd en als ik iets hoor over Serra, dan ga ik altijd even kijken. Dat is het effect van reizen en excursies. Dat is heel erg leuk. Kopenhagen is voor Amsterdam natuurlijk een soort zusterstad. Zij komen hier kijken en wij gaan bij hen kijken. Ze hebben net zoveel fietsers als wij. De bevolking vertoont overeenkomsten. Hoewel, zij zijn allemaal blond, het is allemaal wat saaier. Het is misschien ook wel mooier, het is een hele mooie stad. Het ligt direct aan zee, met stranden in de stad. Echt ongelooflijk. 83
Hamburg vinden we iets te Duits en iets te serieus, Londen en Parijs zijn te groot, Brussel is te lelijk. Barcelona gaf een soort zuidelijke injectie. Het is ook niet raar dat op KNSM-eiland dat dat pleintje het Barcelona-plein heet. Daar heb ik me echt niet mee bemoeid. Dat doet zo’n straatnamencommissie en dat zit dan blijkbaar in de lucht. Heel grappig. Nu weten we niet meer wat er moet gebeuren met Amsterdam. Toen ik hier kwam was deze stad absoluut geen succes, het liep leeg. Nu is het booming en weten we niet wat we met het succes moeten. Kunnen we het volhouden? Kunnen we het helpen? Die uitrol van de stad, een vrij idiote term trouwens, is dat mogelijk? Kunnen we de binnenstad uitrollen? Kan je de stad één geheel houden met al die kansrijke typen uit Harderwijk en Almelo versus de arme sloebers die in de armzalige flatjes wonen? Dat is de opgave. En Zef Hemel heeft ook nog de metropool-gedachte. Ja, klopt. Van Almere tot Haarlem werkt als één geheel, het is één ding. Ik denk dat Zef dat wel goed geconcludeerd heeft, met de Noordelijke en de Zuidelijke Randstad als aparte systemen. Het is net als New York waar de metropool tot 30 kilometer buiten de stad loopt. De invloed van Amsterdam is natuurlijk sowieso tot daar. Tot aan de duinen en tot achter in Almere. Die mensen werken allemaal hier. Ik geloof dat hier 400.000 arbeidersplaatsen zijn. Voor 800.000 inwoners is dat heel royaal. Vandaar al die files. Dus, Jane Jacobs blijft interessant voor de buurten maar niet voor de nieuwe stedenbouwkundige vraagstukken? Dat zijn ook vraagstukken waar zij toen al helemaal geen oog voor had. Want wat die Robert Moses gedaan heeft was absoluut noodzakelijk. Misschien is hij doorgeslagen, maar wat hij voor New York gedaan heeft is echt van veel grotere betekenis dan wat Jane Jacobs gedaan heeft. Zij heeft één straat tegengehouden, hij heeft er honderd gemaakt. Voor mij is Robert Moses de held. Maar voor de Cross-Bronx-Expressway moesten 60.000 mensen hun huis verlaten. Dat is nogal heftig. Hij zal wel doorgedraafd zijn. Als iets succesvol is, gaat het vaak te ver. Dat wil ik direct aannemen. Maar hij heeft die straat van Jacobs mogelijk gemaakt. Daar zaten al die leuke winkeltjes en hippe koffietentjes, omdat al die mensen uit die duffe buitenwijken daar kwamen om te werken en ‘s middags te lunchen. Daar kon Jane op meeliften. Net als dat de mensen in de Pijp nu meeliften op de armzaligheid van Amsterdam-West en de totale niksigheid van Zuid-Oostlob. Daar is niets, dus alles moet hier naar toe. Het ligt lekker centraal. Ik heb op Duivelseiland gewoond, dan kon je op zondagochtend lopend naar het Stedelijk Museum. Beter wordt het niet. Maar dat museum is voor heel Nederland en dat zit dan toevallig daar. Dat je daarop meelift is je van harte gegund, maar ga nu niet denken dat je dat in Zuid-Oost ook kan 84
maken. Er is één Stedelijk en er blijft maar één Stedelijk. Hetzelfde geldt voor het Concertgebouw. Daar kan je de mooiste muziek van de wereld horen. En daaromheen wordt van alles gecreëerd. De enige plek waar je ‘s avonds na elven nog een biefstuk kan bestellen zit aan de Van Baerlestraat. Eén restaurantje is dat! Jane Jacobs had dan profijt van het feit dat haar buurt al die winkeltjes nog had. Ja. Robert Moses heeft dat forensisme gefaciliteerd, met autowegen. Hij heeft die stranden gemaakt zodat ze in het weekend ergens heen konden. Hij heeft de cityvorming en de suburbanisatie mogelijk gemaakt. Geholpen eigenlijk. Het zal natuurlijk in de tijd, je kunt nooit iets zelfs maken. Maar Jane moet daar niet over zeuren, denk ik. Het is goed dat ze haar straatje gered heeft. Je kunt je natuurlijk afvragen of de auto voor de stad wel de oplossing is. Massatransport per auto is bijna niet met een aantrekkelijke stad te verenigen. Er zijn altijd zones waar die auto’s rijden waar de stedelingen last hebben van de herrie, de stank en de onveiligheid. Daarom ben ik nog altijd trots op de Piet-Heintunnel. Die auto moet getemd worden in de stad, dat had Moses niet door. Dat is een blinde vlek geweest die Jacobs aan het licht heeft gebracht. En zij sloeg door naar de andere kant. Zij dacht toen vervolgens dat je een hele stad kunt maken die er als de Pijp uit ziet. Zo werkt het niet. Er moet dus nog steeds een middenweg gevonden worden. Wij zoeken daar heftig naar. Voor IJ-burg wilde de gemeenteraad niet teveel auto’s, want dat hoort niet bij Amsterdam. De parkeernorm niet te hoog, de wegen niet te breed en de tram heeft voorrang. Amsterdam probeert zo haar eigen stadsmodel uit te rollen. Dat is grappig, want dat is een soort middenweg tussen teveel en geen auto’s. Geen auto’s kan ook niet. Misschien moeten we op zoek naar een model waar het woon-werkverkeer, de grote boosdoener, per openbaar vervoer kan en dat je de auto hebt voor de luxe: winkeltripjes in het weekend, de kinderen naar paardrijles, noem het allemaal maar op. Dat kan met de auto en is dan gespreid. Bij ons wordt altijd alles gedimensioneerd op de grote verkeersstromen tijdens spitsuur. Maar dat moeten we niet als het belangrijkste uitgangspunt zien, want dat kunnen we ook sturen. We kunnen de automobilisten pesten en kijken of het woon-werkverkeer op de fiets of in de tram kunnen krijgen. Dan krijg je ook spreiding van auto’s. Ja, gespreide bewegingen. Op zondag naar de IKEA of naar het pretpark. En niet alleen om 7 uur ‘s ochtends of 6 uur ‘s avonds. 85
Precies. Want nu regende het vanochtend en dan staat er uit de Piet Heintunnel een file. Op een normale dag loopt het gewoon door. Maar dat is natuurlijk een heel vervelend begin van je dag: in de auto met die ruitenwissers voor je neus. Dan denk je: mijn god, waarom leef ik?
86
8.6. Interview Jos Gadet (26 juni 2012) Jos Gadet is stadsgeograaf van Amsterdam en werkt bij de Dienst Ruimtelijke Ordening. Recentelijk schreef hij ‘à la Jane Jacobs’ de ontwikkeling van verschillende buurten in Amsterdam in het boek Terug naar de stad.
Ik schrijf mijn scriptie over Jane Jacobs en de revival rondom Death and life. Eigenlijk bevraag ik haar invloed en haar hedendaagse betekenis. Ik ben aan het kijken of ik haar invloed terug kan vinden. Okee, dat is interessant. Mijn eerste vraag is altijd hoe je zelf in aanraking gekomen bent gekomen met Jane Jacobs? Ik was student geografie en ik las voor het bijvak economische geografie Jacobs’ boek ‘Economies of cities’. Daarin werd de economie van de stad uitgelegd. Dat vond ik sowieso heel interessant, vooral haar toegankelijke schrijfwijze. Dat vond ik geweldig. Dus toen ik ging afstuderen vroeg ik, lui als ik was, of ik dat boek mocht lezen voor mijn afstudeerexamen. Dat mocht niet van mijn toenmalige hoogleraar, dan moest ik Death and life of great American cities lezen. Dat heb ik gedaan en dat was zo niet nog mooier. Dat heeft een enorme indruk op me gemaakt. Ik vond het geweldig en heb het boek onderhand tig keer gelezen. Zo ben ik met haar in aanraking gekomen. Vooral door haar schrijfstijl waarmee ingewikkelde problematiek toch begrijpelijk werd. Het was eigenlijk een heel gemakkelijk boek over een hele moeilijke thematiek. Dat beïnvloedt me nog steeds. Voordat je denkt dat ik alleen iets van Jane Jacobs weet, ik heb daarnaast ook heel veel andere boeken gelezen. Maar zij is degene die mij voor het vak warm heeft gemaakt. Ik begreep wat mijn vak was, de stad inlopen en je steeds afvragen waarom je ziet wat je ziet. En als je het niet begrijpt, op zoek gaan naar de antwoorden. Dat was een nieuwe manier van geografie, voor mij althans. Ik heb heel veel rapporten en theoretische stukken gelezen, net als iedereen, maar dat het gaat om de toepassing van die kennis op straatniveau. Dat doe ik tot op de dag van vandaag. Werd het boek aangeboden op je studie? Nee. Mijn hoogleraar bood het aan omdat ik met ‘economies of cities’ aankwam, het stond niet op de lijst. Was Jacobs toen populair? Het was een revelatie, heel veel mensen hebben het gelezen en gebruikt. Het wrange is dat je het heel weinig ziet uitgevoerd. Vooral binnen de geografie en de sociologie werd het boek omarmd, terwijl er in de stedenbouw een soort aversie tegen was. Dat zag je in New York natuurlijk ook, Robert Moses noemde haar een verschrikkelijk wijf. In de stedenbouwkundige wereld vond men 87
het flauwekul en onwetenschappelijk. Het is natuurlijk wel wetenschappelijk maar niet de geijkte wetenschap van statistieken en analyse. Dus, het kwam niet uit en het wrong. Het bleef dus bij de sociale wetenschappen hangen? Ja, vooral in de stedenbouwkunde is het problematisch. Er zijn wel mensen die het gelezen hebben, en er zijn ook mensen die zeggen dat ze haar gebruikt hebben. Maar dan is het weer net niet goed genoeg gedaan. Kijk, Zuid-Oost is een Le Corbusier-achtige uitbreidingsgebied uit de jaren zeventig. Dat werkt natuurlijk voor geen meter, dat voorspelde Jacobs al. Maar dat is niet doorgedrongen, want ZuidOost is na haar boek gebouwd. Daarna kwam de Amsterdamse Poort, een winkelcentrum waar ook gewoond werd. Dat was al interessant: werken en wonen naast elkaar. Dat was zoals Jane Jacobs het graag zag. Uiteindelijk blijkt het heel moeilijk te werken, maar dat had weer andere oorzaken. Die Jacobs overigens ook al aangekaart had. Dus, er zijn wel plekjes in onze stad die met de gedachte van Jacobs ontwikkeld zijn, maar nooit helemaal. Terwijl Jane Jacobs zelf zei, toen ze de stad bezocht had, dat Amsterdam het bewijs was dat haar theorie klopte. Dat ging waarschijnlijk vooral over de binnenstad en niet over Zuid-Oost. Niet over Zuid-Oost, nee. Maar het is wel frappant. Lodewijk Brunt zegt namelijk dat niemand haar naam kende, dat komt allemaal nu pas. Dat is onzin. Ik ben in ’78 gaan studeren en toen kende iedereen Jane Jacobs. Het was zelfs al voorbij, het stond niet meer op de lijst. Sociologische artikelen refereerden echter nog wel degelijk naar haar. Dus, ik denk dat dat onzin is. Hoe komt het dan dat de Nederlandse stedenbouw niet aan Jacobs wilde? Allereerst omdat stedenbouw een heel ander metier is, het is moeilijk voor stedenbouwkundige om sociologische literatuur te lezen. Jane Jacobs werd ook niet onderwezen, nog steeds niet. Dat is jammer, omdat je mijns inziens Jacobs moet lezen om te weten hoe de stedelijke samenleving eruitziet. Ten tweede omdat we erg beroemd waren om onze stedenbouw. Van Eesteren ontwierp het Algemeen Uitbreidingsplan. En als plan al, toen was het nog niet gebouwd, was dat één van de eerste grootschalige toepassingen van de gedachte van Le Corbusier. Dat vond men geweldig. Tot op de dag van vandaag komen er Japanners die wijken van het AUP bekijken. Nog steeds is het één van de belangrijkste en indrukwekkendste stedenbouwkundige plannen die ooit gemaakt zijn. Dus, we waren beroemd. Die stedenbouwkundigen hadden werk, vooral omdat het AUP na de oorlog tot 88
uitvoering is gebracht. De mensen die toen in de stad woonden, woonden niet lekker. Er was troep, er was veel vernietigd. Ineens kregen ze grotere woningen met grote groene gebieden en prachtige speeltuinen, een feest! Het plan zag er mooi uit en de bewoners waren tevreden. Dat succes gaf zo’n boost, daar teren stedenbouwkundigen tot op de dag vandaag op. Ik was afgelopen vrijdag op een boekpresentatie op de TU Delft, en ook daar werd nog gezegd dat het AUP de Amsterdamse stedenbouw ten goede veranderd had. Daar hadden we van geleerd en dat moeten we weer opnieuw doen. Dat Jane Jacobs het functionalisme niets vond, werd afgedaan als flauwekul want het was enorm succesvol in Amsterdam. Men wist toen hier niet dat Amerika alweer een generatie verder was. Dat had men gewoon niet door, het boek werd aan de kant geschoven. Maar nu is de economie veranderd, we zijn veranderd van een industriële naar een diensteconomie. We zitten nu in een specifieke kenniseconomie en die heeft behoefte aan interactie. Je hebt pas iets aan je kennis als je dat kunt delen, dan kunnen er nieuwe ideeën ontstaan. Interactie is eigenlijk de belangrijkste productiefactor. Interactie vindt plaats in de stad, daar zijn veel en verschillende mensen. Dat zie je in grote steden zoals New York en Londen sinds de jaren zeventig. Amsterdam heeft, ondanks de crisis, een groeiende economie en dat heeft daarmee te maken. Toen ging men dus denken hoe dat mogelijk was in Amsterdam en ontdekte men dat de negentiende-eeuwse stad die interactie toelaat. Zo kwamen we weer op Jane Jacobs. Het boek werd zodoende vertaald en dat was een groot succes. Hier binnen de Dienst begint het ook op te vallen. Nu is de vraag natuurlijk: kunnen we zoiets ook maken? Je hebt het over een veranderde economie. Betekent dat niet ook dat wat Jane Jacobs voor ogen had, met kleine winkeltjes en bedrijfjes, niet meer mogelijk is? Hoezo? Omdat een gemeente liever een Albert Heijn heeft dan een klein broodzaakje. Ik heb nog een boek geschreven, Terug naar de stad, en één hoofdstuk wijd ik aan dit onderwerp. Iedereen roept dat die winkels naar de verdoemenis gaan. Het NRC schreef vrijdag nog dat de binnenstad leegbloedde. Dat klopt. Maar niet in Amsterdam, niet in Utrecht, niet in Haarlem. Daar zie je juist dat de winkels wel veranderen, er komen allerlei kleine winkeltjes. Zoals allerlei specifieke broodzaakjes. Dat kan in Amsterdam omdat er veel verschillende mensen wonen. Albert Heijn is een ingewikkeld verhaal, want ze hebben veel macht. In de stadsplanning, bijvoorbeeld in IJ-burg, heeft Albert Heijn bepaald dat ze daar wel willen zitten maar dat er dan geen andere winkeltjes kunnen komen. Dus vanuit de planning wordt het een beetje tegengewerkt. Maar in onze bestemmingsplannen worden alle mogelijkheden opengelaten voor kleine winkeltjes. Het hoeft niet allemaal klein te zijn, als het maar niet allemaal groot is. 89
Nog een ander probleem met Jane Jacobs is het vraagstuk met nieuwbouwwijken. Brengen kleine winkeltjes in Zuid-Oost ook de benodigde levendigheid? Hele goede vraag. Die vraag wordt vaak gesteld. Jij zegt het probleem van Jane Jacobs. Het probleem van Jane Jacobs? Zij zei dat je dat soort wijken nooit moet bouwen. Ze zijn wel gebouwd en vervolgens roepen mensen dat Jacobs geen antwoord geeft op de vraag hoe je daarmee om moet gaan. Ze hadden volgens Jacobs nooit gebouwd moeten worden! Dat is een hele belangrijke opgave binnen onze dienst: deze wijken liggen er nu eenmaal, hoe gaan we de problemen die daar zijn oplossen? We zien aan de vierkante meterprijzen, dat de waardering van die buurt ontzettend hard achteruit holt; eigenlijk wil niemand er wonen. Ik chargeer natuurlijk. Maar de prijzen binnen de ring zijn gigantisch hoog en dat betekent dat veel mensen daar willen wonen. Buiten de ring is de prijs laag. Studenten zoals jij willen niet buiten de ring wonen, vinden ze niets aan. Al ze er wonen, willen ze zo snel mogelijk binnen de ring gaan wonen. Voor afgestudeerden geldt precies hetzelfde. Afgestudeerden in Groningen en Maastricht koersen ook direct na het behalen van hun diploma naar Amsterdam, zo blijkt uit de cijfers. Amsterdam is de enige stad waar veel 18- en 23-jarigen op afkomen en ook de 25- en 30-jarigen. In alle andere steden zie je juist een dip als het gaat om die laatste categorie, in Amsterdam zie je dat het stijgt. Groningen is de grootste leverancier van die afgestudeerden. Het is leuk om daar te studeren, maar zodra dat klaar is willen de studenten naar Amsterdam komen. Omdat hier werk is én omdat de kans op werk veel groter is. Dit lijkt een propagandaverhaal voor Amsterdam, maar ik kan het ondersteunen met cijfers. Dus óf buiten de ring wonen moet veel aantrekkelijker worden óf er moet een enorme verdichting binnen de ring komen. Allebei. Jacobs zag veel heil in verdichting. Tot op zekere hoogte. Ze heeft daar ook allerlei voorwaarden aan verbonden. Bijvoorbeeld bouwen tot zes hoog, want dan blijven de ogen op straat. Ook een heel mooi begrip, dat horen we hier elke dag wel vier of vijf keer roepen: ogen op straat. Heeft Jacobs bedacht. Zes hoog kan nog net, ouders hebben dan nog controle op de straat. Tegenwoordig gaat het om grondontsloten woningen, dat er vanuit de woning direct contact is met de straat. Dat betekent bijvoorbeeld dat er geen galerijen moeten zijn. Daar denken we nu veel over na. Binnen de ring is het voornamelijk vier hoog, maar in verschillende gebieden in Amsterdam kan dat best zes hoog worden. Aan de grachten natuurlijk niet, maar op andere gebieden gebeurt het inmiddels.
90
En buiten de ring moeten we het leuker maken, hoe gaan we dat doen? Er zijn opvattingen over, bijvoorbeeld die van de stadsstraat. De Overtoom is daar een goed voorbeeld van, leuke straat die bij de ring, bij het Surinameplein, ophoudt. Je kunt proberen om het leuke, die winkeltjes, van die straat door te trekken naar buiten de ring. Daar heb je wel straatwanden voor nodig en woningen waar ook mensen willen wonen. Dus je moet het zo leuk mogelijk maken om mensen buiten die ring te krijgen, op zo’n manier dat er nog wel contact is met de Overtoom. Zo is er een aantal straten in Amsterdam waarbij dat zou kunnen. Stadsstraten zo invullen dat het niet meer opvalt dat je buiten de ring bent. Juist. Het probleem is namelijk dat het leuke deel van de stad, dat gemengde met woonblokken, straten en voorzieningen, stopt op het punt waar die naoorlogse gebieden beginnen. Daar zorgt de functiescheiding van het AUP voor een heel ander type stad. Nog erger is dat daar tussenin een hele strook niemandsland is. Daar is de ring overheen gegooid. Maar het echte probleem is het gigantische verschil in verschijningsvormen van stad. Laten we het de Jane-Jacobsstad en de antistad van Le Corbusier noemen. Dat zijn onze huidige ontwerp-problemen. En daar kan Jane Jacobs een antwoord op geven? Dat heeft ze gedaan en dat hebben we in de structuurvisie ook genoemd. Dat wil niet zeggen dat je alle straten zo kunt maken. Het gaat over mensen en zij beslissen zelf wel wat ze doen. Je kunt het stukje bij beetje veranderen, daarbij moet je altijd beginnen bij waar het het gemakkelijkste is. En dan breidt je dat uit. Dat is veel interessanter dan zeggen dat we nog 150.000 woningen in Almere gaan bouwen. We weten inmiddels dat niemand daar wil wonen. Almere is afgeschreven? Nog niet officieel. Maar in een aantal publicaties komt het wel naar voren. Bijvoorbeeld in het proefschrift De aantrekkelijke stad van Gerard Marlet wordt onomwonden gezegd dat Almere een planologische blunder is. Wij zien dat de trek van de stad naar Almere minder wordt en dat bovendien voornamelijk lage inkomensgroepen naar Almere trekken. Hoge inkomensgroepen of starters met veel cultuurkapitaal, mensen zoals jij, gaan niet naar Almere. Misschien naar Utrecht, misschien naar Haarlem, maar zeker niet naar Almere. Utrecht en Haarlem floreren vanwege Amsterdam. Dus als ik niet binnen de ring van Amsterdam kan wonen, dan ga ik naar Utrecht of naar Haarlem. Als dat niet lukt, dan ga ik misschien naar Maastricht, liever nog naar Berlijn. Dat zien we ook. Sommigen gaan naar Londen, dat zijn de heel kapitaalkrachtigen. Interessant zeg. Verschrikkelijk interessant en ook belangrijk. We moeten ons realiseren dat als we niets doen de talenten die het zich kunnen veroorloven naar het buitenland vertrekken. Die gaan echt niet naar 91
Purmerend. Zelfs al zouden ze het willen, daar zijn de banen niet. We zijn veranderd van een industriële diensteneconomie naar een kenniseconomie, en dat betekent dat de banen in en rond de steden zitten. Je zegt dus dat de lagere inkomensgroepen naar Almere vertrekken. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat Amsterdam een elitaire stad wordt waar je alleen kunt wonen als je kapitaalkrachtig bent. Daar moeten we voor oppassen. Je moet een stad blijven waar iedereen kan wonen die er wil wonen. Studenten hebben geen cent te makken, maar die moet je wel huisvesten. Creatieve kunstenaars hebben geen cent te makken, die heb je wel in je stad nodig. Je moet dus wel zorgen dat die prijzen dalen, dat gebeurt door meer leuke stad aan te bieden. Zoals dat is gebeurd met Bos en Lommer. In de jaren negentig wilde daar niemand heen en nu is het top. Het maakt niet meer uit of het een slechte woning is, mensen zijn gewillig dat zelf op te knappen. Als er om de hoek maar leuke dingen gebeuren. Er moeten horecagelegenheden zijn waar je je laptop open kunt slaan, waar je mensen kunt ontmoeten, waar interactie is. Dat kan ook een park zijn. Dat kun je niet in ZuidOost doen, want dat is veel te ver weg. Mensen moeten een uurtje hier zijn en over anderhalf uur weer daar, en in de tussentijd moeten er gelegenheden zijn om te ontmoeten en te werken. Dat heb ik geleerd van Theo van Gogh, zijn zoontje zat bij mijn dochter in de klas. We stonden vaak samen te wachten en hij vertelde dat hij tijdens het ontwikkelen van een film de hele dag de stad doorfietste. Op de ene locatie had hij een afspraak met een scenarioschrijver, een uur later ergens anders een ontmoeting met de decorbouwer, de afstanden daartussen moeten dus niet echt groot zijn. Bovendien moet het leuk zijn om het te fietsen. Ik werd me daar toen bewust van, en toen bleek dat allerlei mensen daar al goede ideeën over hadden. Dat is heel snel gegaan. Maar ik blijf het lastig vinden. Er moeten ook mensen zijn die geen behoefte hebben aan dat soort stedelijkheid. Waar gaan die mensen wonen? Je stelt goede vragen. Maar ik heb ze vaker gehoord, dus ik heb er ook een antwoord op. Mensen die niet stedelijk willen wonen, horen dus eigenlijk niet in de stad. Op het moment dat er gentrification plaatsvindt, blijkt dat 25% tot 75% van de oorspronkelijke bewoners de gelegenheid te baat neemt om naar Purmerend of Almere te verhuizen. Daar krijgen ze dan geld voor, en dat vinden ze geweldig. Maar er zijn ook arme mensen die de stad niet uit willen. Die moet je ook behouden. In de Westelijke Tuinsteden zit heel veel talent, ook bij de etnische minderheden natuurlijk. Wat wij moeten doen is dat talent ontdekken, ontwikkelen en het de kans geven. Je krijgt natuurlijk meer kansen als er betere scholen komen. Betere scholen komen er als er iets meer kapitaalkrachtigen of ontwikkelde mensen komen. Dat zie je ook gebeuren. In de negentiende92
eeuwse gordel verbeterden slechte scholen binnen een paar jaar, daar is maar weinig voor nodig. Etnische ondernemers fleuren op als er iets meer kapitaalkracht komt. Want jij en je vrienden vinden het heerlijk om Turks brood of Marokkaanse olijven te kopen. Je ziet dat dat gebeurd is in de Pijp. De winkeliers zien dat het goed gaat, maken hun winkels schoon en stallen het wat mooier uit. Ze blijven hetzelfde doen, ze verdienen meer en vinden het leuk. Maar ik ga niet met auto naar Geuzenveld, dat is veel te ver en het is niet leuk. Geuzenveld is een beetje treurig. Precies. Om terug te komen op jouw angst voor verdringing: dat lost zich vanzelf op. Een deel van de mensen vertrekt omdat ze genoeg hebben van de stedelijkheid en de achterblijvers verbeteren hun omgeving waardoor hun kansen ook toenemen. De kinderen kunnen naar een goede school, de etnische ondernemer aan de overkant doet het goed. Jouw zoontje kan daar dan weer stage lopen. Dit is allemaal beeldvorming natuurlijk, maar zo kan het wel werken. En om op jouw onderwerp terug te komen: dit schrijft Jane Jacobs letterlijk. Zij zegt al dat uiteindelijk de oorspronkelijke bewoners baat hebben bij dit soort ingrepen. Misschien niet de eerste generatie, in elk geval de tweede. Meestal werkt het veel sneller. Een collega van me is bevriend met de directeur van Kemna Casting. Voor series als Shouf Shouf Habibi komen de figuranten en een aantal van de spelers uit de buurt van dat castingbureau. Die gaan de straat op, ze kijken en pikken er een aantal mensen uit. Die jongens en meisjes zijn net zo getalenteerd als in Geuzenveld, maar daar zit Kemna niet. Dus die zien het niet. Zo simpel werkt het. Ik blijf het toch lastig vinden. De Pijp is mijns inziens gewoon een yuppenbuurt geworden. Wat is een yuppen-buurt? Als ik op vrijdagavond op het Gerard Douplein sta, dan zie ik voornamelijk dertigers in de kroeg. Ze verdienen goed geld en willen in de binnenstad van Amsterdam wonen. Misschien zit ik in de verkeerde kroeg, maar ik zie weinig mensen met lage inkomsten. Waar zijn de mensen die bijvoorbeeld wel eens bij de Voedselbank aan moeten kloppen? Daar is een aantal opmerkingen over. Ten eerste zitten er nog wel degelijk voedselbankmensen in die buurt. Ten tweede zijn er inderdaad de kroegen waar alleen yuppen komen, om de hoek zijn er echter ook nog andere cafés. En ten derde heb je in de Pijp gelukkig nog steeds sociale woningbouw. Daar heeft in 25 jaar nog minder dan 25% verandering van inkomen plaats gevonden. Maar dat is blijkbaar genoeg geweest om jou het beeld te geven dat het een yuppenbuurt is. Terwijl als je naar de statistieken kijkt, wonen er niet alleen yuppen.
93
Je hebt echter wel een punt, want de panden rondom het Sarphatipark en in de Frans Halsstraat kunnen alleen betaald worden door rijkeren. Je moet als overheid goed in de gaten houden dat het die kant niet opgaat, door te blijven zorgen dat minsten 30% van de woningvoorraad in die sociale sector blijft. Vervolgens zie je ook dat er een natuurlijk proces aan de gang is: het aantal hoogopgeleiden in de stad, zowel absoluut als relatief, neemt toe. Het aantal arbeiders neemt simpelweg af. Het opleidingsniveau in Nederland stijgt gigantisch. Vooral in de steden, daar trekken die hoogopgeleiden naar toe. Het is dus niet alleen negatief, het is ook positief. Als je deze dingen allemaal optelt, aftrekt en vermenigvuldigt, dan blijkt het zo erg allemaal niet te zijn. Dat is een persoonlijke opvatting, natuurlijk. Maar ik wil ook dat mijn dochter, ongeveer van jouw leeftijd, kan wonen waar ze wil wonen. Daar moeten wij zorg voor dragen en het staat ook in de structuurvisie: zorgen dat iedereen die in de stad wil wonen, er kan wonen. Het is niet aan ons om de zaak aan de hoogst biedende te geven. Wij zien die hoge prijzen vooral als een indicatie dat de vraag naar dat type milieus ontzettend hoog is. Een ander probleem is, volgens mij, dat stedelingen vooral zelf moeten zorgen voor levendigheid op straat. Maar dat we in Nederland erg gewend zijn aan de top-downstructuur en dus vinden dat de gemeente voor die stedelijkheid moet zorgen. Het nadeel voor ons is dat we in een stad leven waarin dingen anders gebeuren dan in de rest van Nederland. Maar we hebben gezien dat die structuurveranderingen in de Pijp en in het Westerpark bottom-up zijn begonnen. De binnenstad van Amsterdam is altijd aantrekkelijk geweest. Toen is de suburbanisatie gekomen, de economie had de stad heel even niet meer nodig. De benodigde gebouwen voor massaproductie lagen buiten de stad, arbeiders trokken daarnaar toe en de binnensteden liepen zodoende leeg. Studenten en migranten bleven echter in de stad wonen. Dus de Pijp veranderde in de jaren zeventig naar een wijk vol studenten en etnische groeperingen, met de daarbijbehorende voorzieningen: etnische winkels, woongelegenheid en café’s voor studenten. Een man is toen Karels Café begonnen in de Frans Halsstraat, daar zat toen nog niets. Belangrijk punt is dat het pand er geschikt voor was, iets wat problematisch is in de Westelijke Tuinsteden. Daar is het allemaal gepland, alles is hetzelfde en er zijn teveel blinde plinten. Maar in die negentiende-eeuwse panden zijn allemaal mogelijkheden. Dus die man heeft dat pand een beetje opgeknapt en is Karels Café begonnen. Die studenten stroomden meteen toe, het was het eerste café buiten de Singelgracht. Binnen no-time werd die Frans Halsstraat aantrekkelijk, er kwamen meer café’s, het ging leven. Vervolgens was de wethouder enthousiast en wilde er bomen planten om het aantrekkelijker te maken. De gemeente ging de panden aanschrijven: bewoners moesten de panden onderhouden. Als
94
ze dat niet deden, zou de gemeente het doen en moest de bewoner betalen. Dat gebeurde. Binnen vijftien jaar waren de Frans Halsstraat en de nabijgelegen straten hotspot. Vanuit eigen initiatief. Precies. En toen had de gemeente door dat ze moesten stoppen met de grootschalige sloop van dat soort wijken. Er zat blijkbaar brood in. Dus de gemeente volgt de initiatieven wel. Dat zegt Jacobs ook; als overheid loop je altijd achter de feiten aan, maar je moet wel je ogen open houden. Als je vanachter je bureau gaat plannen, zoals bij het AUP, dan loopt het uiteindelijk mis. Er zijn veel bottom-up initiatieven. In Amsterdam is er soms ontzettend veel groen, dat heeft de overheid niet gedaan. Mensen investeren zelf in hun geveltuintjes, met een prachtige bank. Sommige particulieren doen het ook. In de Kinkerstraat zitten hele lelijke puien, maar daarachter hele mooie. Er zijn ondernemers die investeren in het weghalen van die rotzooi, zodat de straat mooier wordt. Soms stimuleert de overheid: als een ondernemer die puien weg haalt, dan betaalt de overheid de helft. Dat is een mooie samenwerking. Inderdaad, en het gebeurt allemaal. Maar hoe moet het dan in de Westelijke Tuinsteden of in Zuid-Oost waar helemaal geen gebouwen zijn om zulke dingen te beginnen? Dat is heel moeilijk. Voor Zuid-Oost zie ik erg weinig mogelijkheden. Voor Nieuw-West is het van belang dat de straten van de Jane-Jacobsstad doorgetrokken worden. Nieuwbouw, dat kan niet anders. Maar dat is ook helemaal niet erg. In die nieuwbouw moeten we er dan wel voor zorgen dat er mogelijkheden zijn in de plinten. Top-down kunnen er dus bottom-up-initiatieven worden gefaciliteerd of niet. In de meest recente structuurvisie is ook opgenomen wat je nu zegt; we proberen die stedelijkgeoriënteerde activiteiten te accommoderen en niet te frustreren. Daar willen we ook wel geld in stoppen, want we weten dat we dat over tien of vijftien jaar terug zullen zien. En daarvoor is Jacobs dus nog steeds bruikbaar? Ja. Het staat er allemaal in. Alles wat ik nu aan je vertel, staat allemaal in haar boek. Dat is voor mij fascinerend. Iemand die in 1961 zo’n vooruitziende blik had. Kan die revival er ook voor zorgen dat de ruimtelijke wetenschappen Jacobs gaan waarderen en haar principes gaan toepassen? Die beginnen het nu ook te zien. Die zien dat niemand wil investeren in die AUP-gebieden. De overheid probeert dat nog een beetje, maar daar is ook geen geld meer. Het is heel moeilijk om daar iets te doen, we kunnen alleen proberen om vanuit die successtad linken te leggen. Dat is mijn 95
mening, daar is niet iedereen het over eens. Maar als ik Jane Jacobs getrouw blijf, dan vertel ik dit verhaal. Ook als ik in de stad loop, vertel ik dit verhaal. Langzaam beginnen steeds meer mensen te zien dat de magneet van de Jane Jacobsstad zich in de huidige kenniseconomie laat gelden. De fout is dat elke stad dat gaat denken. Zij zegt zelf dat haar principes niet toepasbaar zijn in te kleine steden. Precies. Terwijl Simon Franke zegt dat er allerlei gemeenten zijn die hem uitnodigen om een praatje te houden over Jane Jacobs. Dan hoop ik maar dat hij ook zegt dat het niet overal toepasbaar is. Ik weet niet of je het boek ‘Triumph of the city’ van Edward Glaeser gelezen hebt? Hij is een moderne econoom en bouwt, naar eigen zeggen, voort op Jane Jacobs en spitst het toe op de huidige economische tijd. Hij zegt ook dat het om een beperkt aantal steden gaat. De eerdergenoemde Marlet zegt dat dat ook geldt voor Nederland. Die krimpregio’s hebben daar alles mee te maken. Vodafone zat in een prachtig gebouw in Maastricht maar hebben hun hoofdkantoor naar Amsterdam verplaatst omdat daar het menselijk kapitaal zit. Zou Rotterdam ook iets met Jacobs kunnen of moeten? In elk geval moeten, om te begrijpen hoe zo’n stad werkt. Maar Rotterdam heeft twee fundamentele problemen. Allereerst omdat het ontstaan is vanuit de havenactiviteiten en daardoor vrij monofunctioneel is geworden. Heel anders dan in Amsterdam, waar het in 1400 al erg divers was en gericht op kunst en cultuur. De bevolkingsopbouw is dan ook heel verschillend; het aantal relatieve en absolute hoogopgeleiden is in de hoofdstad vele malen hoger en die heb je nodig voor de creativiteit en het onderhouden van voorzieningen. Het tweede belangrijke probleem is het bombardement op Rotterdam. Daar is de fijnmazige structuur van de binnenstad verwoest en toen hebben ze de fout gemaakt, achteraf geredeneerd, om het AUP na te bouwen met functiescheiding en een central business district. Terwijl München, ook gebombardeerd, steen voor steen de oude stad heeft herbouwd. En dat is nu een bloeiende metropool en Rotterdam is kommer en kwel. Niet alles heeft te maken met ruimtelijke structuur, maar het heeft er wel degelijk iets mee te maken. Geloof je net als Jacobs dat stedelijke structuren het gedrag van de mens beïnvloeden? Natuurlijk. Het zou gek als onze omgeving ons niet beïnvloedt. Elke centimeter beïnvloedt ons. Als je een verschrikkelijke omgeving hebt, dan wordt je ook een verschrikkelijk mens. Om nog even terug te komen op de invloed van Jacobs. Ik heb bijvoorbeeld het blad Wonen TA/BK er op na geslagen, maar daar is haar naam weinig terug te vinden. Maar dat zijn natuurlijk allemaal bladen voor architecten en stedenbouwkundigen. 96
In de sociologische bladen werd ze dus wel genoemd? Ja. In Geografie en Tijdschrift voor economische en sociale geografie werd ze wel degelijk in genoemd. Of ik moet me sterk vergissen. Ik geloof het direct, maar het is opvallend dat er dus geen aandacht voor haar was in de ruimtelijke wetenschappen. Het was een boodschap die ze niet wilden horen. Het ging heel goed met de Nederlandse stedenbouw, wat zit dat mens nu te lullen? Dus ik zou kunnen concluderen dat Jacobs’ invloed groot is geweest in de sociologische wetenschappen. Dan is het ook logisch dat vanuit die hoek de revival is gekomen. Maar het is de vraag of het nu ook invloed op het daadwerkelijke probleem, de stedenbouw. Ja, zeker. Die invloed heeft ze dus niet gehad. Heel weinig. Wellicht op het stedenbouwkundig denken en misschien op stedenbouwkundige plannen. Maar in de uitwerking, het fysieke bouwen, niet. Terwijl op de achterflap van de vertaling staat dat het misschien wel het meest invloedrijke boek in de stedenbouw is. Het is maar hoe je dat leest. Het heeft geen voelbare invloed gehad. Ik heb een necrologie geschreven toen ze stierf, op ArchiNed, en daar schrijf ik ook dat haar invloed onmetelijk is geweest. In de literatuur. Maar niet in het bouwen. Zonde. Ja. En nu snappen we dat. Of je het toen kon voorzien? Als je aan het begin van de jaren ’70 over Jacobs begon, toen hadden we net de Westelijke Tuinsteden opgeleverd. Iedereen was blij, de kindertjes spartelden in de Sloterplas. Dan komt er iemand zeggen dat dat onzin is? Sodemieter op. Maar Jane Jacobs was haar tijd vooruit. En nog steeds loopt Nederland altijd iets achter op Amerika. In Amerika is er ook een revival van Jane Jacobs. Een ontzettende revival. Er is zelfs een filmpje waarop Obama lovend over Death and life spreekt. Hij heeft zelf ook in die opbouw gezeten, ik ben wel benieuwd hoe hij dat boek dan gebruikt zou hebben. Ik zal het filmpje naar je opsturen. Maar is het zo dat zo’n Amerikaans debat gewoon overwaait naar Nederland?
97
Ja, zeker. Mijn boek Terug naar de stad is eigenlijk één grote ode aan Jane Jacobs en dat roept ook hier heel veel discussie op. Door mijn boek, door de vertaling van Simon Franke en door de literatuur die uit Amerika overwaait, wellicht door jouw scriptie, wordt die discussie weer heel actueel. En nodig. Het is dus vooral een poging om iets wat de sociologische wetenschap allang weet, over te brengen naar de bèta-kant? Ja. Je hebt ook Ton Schaap geïnterviewd? Ja. Geweldige kerel, daar gaat het niet om. Maar hij past het ook niet toe. Hij vindt dat de enorme, nare IJ-burglaan verbeterd moet worden door de mensen zelf. Dan heeft hij het gewoon niet gesnapt. Ik weet dat hij er zo over denkt, maar dan heeft hij de essentie niet gesnapt. Hij heeft Jane Jacobs pas na de vertaling gelezen en dus jarenlang niet geweten wat zij zegt. Nu heeft hij het eindelijk gelezen en gaat het licht aan, maar IJ-burg is al ontworpen. Dus elke verwijzing van IJ-burg naar Jane Jacobs is niet helemaal zuiver. Die wijk heeft met Jane Jacobs ook geen fuck te maken. Dat erkent hij ook wel. Maar hij vertelde dat er allerlei voorwaarden aan zo’n ontwerp zitten, bijvoorbeeld rondom tram 26, en dat het nu aan de mensen zelf is contact met elkaar zoeken en er moet een collectief initiatief komen dat zegt dat zij het niet langer zo willen. Ja. Dat is een opvatting. Maar ik weet niet of je zo’n straat anders kunt ontwerpen met al die voorwaarden. Ja, dat kan natuurlijk wel. Maar hij heeft wel een punt. Al die diensten van infrastructuur en verkeer, die lopen ook achter. Het aantal fietsbewegingen in de stad is de laatste jaren geëxplodeerd. Aantal autobezitters en autoverplaatsingen is gigantisch gedaald. En die diensten zitten nog steeds te denken over de autobereikbaarheid van de binnenstad. Opzouten, dat is ouderwets. Daar moet je veel inspirerender mee omgaan, er zijn veel betere oplossingen te verzinnen. De volgorde is nu tram, auto, fietser, voetganger. Nee, dat moet andersom: voetganger, fietser, tram. Als er ruimte over is, ik overdrijf nu een beetje, misschien een plek voor de auto. Er begint nu langzaam een kentering te komen, maar nog steeds is die volgende verkeerd om. Ook daar heeft Jane Jacobs al wijze dingen over gezegd. Ze heeft gewoon gelijk. Ja. Mij wordt verweten dat ik geen enkel negatief ding zie bij Jane Jacobs, maar ik zie het ook gewoon niet.
98
Wat ik een beetje beperkend vind aan Jacobs is haar afkeuring van suburbs, terwijl een stad soms gewoon voor het vraagstuk staat om uit te breiden. De mengeling van oud en nieuw is dan moeilijk. Het is heel simpel. De Overtoom houdt op en dan maak je een nieuw stuk stad. Als je dat samen bekijkt is het oud en nieuw. En vijf jaar later is het nieuwe weer oud, en dan kun je weer verder met uitbreiden. En Jacobs zegt zelf dat, als die mengeling niet mogelijk is, je in ieder geval goedkope bouw met stevige bouw moet mengen. Precies. En soms moet gesloopt worden om bouwtechnische redenen. Maar denk goed na voordat je oud afbreekt. Er zijn in Amsterdam massaal stukken tegen de vlakte gegaan. Ook nu weer, in de Wibautstraat. Mooie, laat negentiende-eeuwse huizen. Schandalig. Ik weet niet wat de bouwkundige staat was... Die was best slecht. Maar dan was het mijns inziens zinvoller geweest om iets te doen aan die bouwkundige staat en eventueel op te toppen. Maar Ton Schaap ziet het als verdichting en wil daar de beste straat van Oost van maken. Dat is mooi en dat geloof ik ook. Het is nu al een prachtige straat en door dat oude weefsel te laten staan, desnoods alleen de façades met daarachter nieuwbouw, dan wordt het nog mooier. Het lijkt me ook prettiger om onder dat viaduct door te komen en dan het idee te hebben dat je al in de binnenstad bent, in plaats van zo’n nieuw bouwblok. Ik ben het helemaal met je eens. Jij hebt gezegd: Jane Jacobs, stadsexegeet zonder weerga. Is er geen enkel boek wat toegankelijker was geweest voor de ruimtelijke wetenschappen? Er zijn zeker boeken verschenen, zoals ‘Triumph of the city’. Dat is ook een heel toegankelijk boek. Maar ze zijn allemaal schatplichtig, en dat zeggen ze ook, aan Death and life. Sharon Zukin doet met Death and life of the authentic cities een directe verwijzing naar Jane Jacobs. Ze actualiseren het, ze verdiepen het en ze maken het beter. Maar met de uitgangspunten van Jane Jacobs is nog steeds niks mis. Ik heb ook zitten smullen van het boek van Glaeser, prachtig vanuit de economische hoek. Maar Jacobs was echt vernieuwend in haar exegese: hoe duidt je de stad? Glaeser en Zukin doen het voort, maar ze doen het op de manier die Jacobs geïntroduceerd heeft. Het was echt revolutionair, het was nieuw denken dat wars ging op de activiteiten van toen.
99
Ton Schaap zei dat de buurten waar Jacobs zo van hield, mogelijk gemaakt waren door Robert Moses. Omdat hij zorgde voor de doorstroom in de stad waardoor mensen zelf leuke wijkjes, zoals Greenwich Village, op konden zoeken. Ik snap niet hoe hij daar bij komt, Moses wilde immers die wijk slopen. Voor Ton Schaap was Robert Moses de held. Echt? Daar moet ik maar eens een biertje met hem over drinken.
100