Doel 1: Diversiteit zien als een normaal fenomeen waar iedereen dagelijks in verschillende situaties mee te maken krijgt
Subdoelen Leerlingen vinden het normaal dat er verschillen zijn tussen mensen (verschillende gezinsvormen, culturen, huidskleuren, huizen, …). Leerlingen kunnen de andere accepteren en waarderen, ook als die op het eerste zicht “anders” is.
Evalueren en observeren Dit doel kan je observeren tijdens gewone lesmomenten, maar ook buiten de lessen zijn er heel wat gelegenheden waarop je dit doel bij de lln kan observeren zoals: de speeltijden, middagpauzes, klasuitstappen, sportdagen, stages e.d. Een aantal vragen kunnen je hierbij helpen: Hebben leerlingen het moeilijk om samen te werken met bepaalde lln? Laten ze dat openlijk blijken? Hoe komt dit? Heb je hier een verklaring voor? Staan leerlingen erg afwijzend of veroordelend t.o.v. situaties, uitspraken die “anders” zijn? Brengen lln spontaan begrip op voor andere meningen, ideeën, gedrag, …? Hoe is de verhouding met medeleerlingen? o Krijgt iedereen de ruimte om zichzelf te zijn? o Worden er leerlingen gepest, uitgelachen of uitgesloten? o Kan iedereen zijn of haar “ei” kwijt, of zijn er lln die nooit het achterste van hun tong kunnen laten zien? Om dit doel te kunnen observeren is het belangrijk dat je als leerkracht tijdens je les voldoende openheid en gelegenheid creëert waarbij lln met de aanwezige diversiteit kunnen omgaan. Om dat te kunnen is het belangrijk dat je zelf voldoende zicht hebt op en open staat voor de aanwezige diversiteit in je klas. Heb je een voldoende “breed” beeld van je leerlingen, heb je zicht op hun verschillende vaardigheden en interesses, weet je waar ze mee bezig zijn buiten de school, … Openheid voor de aanwezige diversiteit kan je op volgende manieren bekomen: - Geef leerlingen het gevoel dat ze hun mening kunnen uiten, ook al wijkt die misschien af van wat op dat moment de heersende waarden of normen zijn. - Grijp uitspraken van leerlingen of incidenten aan om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen. Probeer het gesprek open te trekken naar de hele groep. Ook als ‘hete momenten’ ontstaan als gevolg van een leerlingendynamiek die niets te maken heeft met de leerstof, is het belangrijk het gesprek aan te gaan. Het negeren van opmerkingen die stof doen opwaaien heeft gevolgen. Leerlingen zouden eruit kunnen afleiden dat dit soort gedrag aanvaard wordt en dat ze er niet voor beschermd worden. Ze missen eveneens de gelegenheid om te leren uit hun eigen gedrag en de gevolgen ervan. Ook ontbreekt dan de gelegenheid om een open klasklimaat te hebben waarin verschillende ideeën aan bod kunnen komen en waar lln kunnen leren van elkaar. - Zorg voor voldoende momenten waarbij lln met elkaar in interactie kunnen gaan. Dit kan bijvoorbeeld door leerlingen samen te laten werken in heterogene groepen, door
1
voldoende aandacht te besteden aan het gebruik van interactieve werkvormen en door taken te geven waarvoor leerlingen verschillende competenties moeten hanteren. Evaluatie- en observatieschema
Lesinhoud / context:
Klas/groep:
Beoordelaar:
Competentie 1: diversiteit zien als een normaal fenomeen waar iedereen dagelijks in verschillende situaties mee te maken krijgt Subcompetentie
Datum
-
+/-
+
++
Leerlingen vinden het normaal dat er verschillen zijn tussen mensen (verschillende gezinsvormen, culturen, huidskleuren, huizen, …)
Leerlingen accepteren en waarderen de andere, ook als die op het eerste zicht “anders” is.
Activiteiten De voorgestelde activiteiten zijn telkens mogelijke manieren om met leerlingen rond diversiteit te werken en om het thema bespreekbaar te maken. Belangrijk bij de activiteiten is de bespreking nadien. Trek daar voldoende tijd voor uit. De activiteiten variëren van activiteiten die weinig tijd en organisatie vragen en die je dus perfect in alle lessen kan toepassen, tot activiteiten die al snel een lesuur in beslag nemen.
ACTIVITEIT 1
Bingo!
Deze activiteit kan je gebruiken als kennismaking. Elke leerling krijgt een blad met verschillende items. De bedoeling is om bij elk item zo snel mogelijk een naam van de klas te krijgen. Wie zijn kaart het eerst ingevuld heeft, is de winnaar. Daarna kan je even klassikaal bespreken: zijn er zaken die je verrast hebben, die je opvielen? Heb je voor bepaalde items lang moeten zoeken?... VARIANT
2
-
Je kan zelf de items opstellen of je kan de lln zelf een aantal items laten bedenken. Je kan de bingo + de bespreking als leerkracht vreemde talen bijvoorbeeld in het Frans of het Engels doen. Dan wordt het voor je leerlingen een interessante spreekoefening…
Mogelijke vragen: -
Wie heeft een huisdier? Wie heeft al eens een medaille gewonnen bij het sporten? Wie heeft al zijn/haar theoretisch rijbewijs? Wie is thuis een keukenprins(es) Wie is er heel lenig? Wie eet heel graag mosselen met friet? …
ACTIVITEIT 2
Vijf vingers
Iedereen legt vijf vingers op tafel. Elk om beurt vertel je iets over jezelf waarvan je denkt dat het uniek is (bvb. ik speel accordeon). Als het inderdaad uniek is, dan mag je een vinger weghalen. Is het niet uniek (bvb. iemand anders speelt ook accordeon), dan mag je geen vinger weghalen. Doel van het spel is om zo snel mogelijk al je vingers weg te krijgen. Je kan ook afspreken om op zoek te gaan naar overeenkomsten,je mag dan enkel je vinger weghalen als datgene wat je zegt ook voor iemand anders van toepassing is. Bij beide versies kan je nadien met de klas kort bespreken wat ze er van vonden. Was het makkelijk om een “unieke” eigenschap van jezelf te vinden of niet?, Heb je iets nieuws geleerd over de anderen van de klas?, Heeft er je iets verrast?, … VARIANT: In plaats van vijf vingers op tafel te leggen, kan je telkens de lln “ik ook” laten roepen als wat gezegd werd ook op hen van toepassing is.
ACTIVITEIT 3
Wie zijn ik?
Bron: http://www.vormen.org/Kompas/Wiezijnik.html
Inhoud
Deze activiteit maakt gebruik van zoemsessies, brainstormen, tekenen en groepsdiscussie om het thema ‘identiteit’ uit te werken.
Doelstellingen
Ons bewust leren worden van onze eigen identiteit en die van anderen. Identificeren wat we gemeen hebben met anderen. Respect voor mekaar bevorderen.
Duur
50 minuten
Materiaal
gekleurde balpennen en stiften (indien mogelijk, 1 kleur per deelnemer) 1 blad papier per deelnemer flip-over, papier en stiften
Instructies 1. Vraag de deelnemers om paren voor een zoemsessie te vormen. Vraag hen te doen alsof ze vreemden zijn voor elkaar en om zich aan elkaar voor te stellen.
3
2. Vraag de deelnemers nu wat ze interessant of belangrijk vinden om te vernemen over iemand die ze voor het eerst ontmoeten. Laat ze brainstormen over verschillende categorieën van relevante informatie. Bijvoorbeeld: naam, leeftijd, geslacht, nationaliteit, familiale positie, godsdienst, gender, etniciteit, beroep/studie, muzieksmaak, hobby’s, beoefende sporten, algemene voorkeuren en afkeuren, enz. (TIP: je kan hiervoor gebruik maken van verschillende interactieve werkvormen: de spin, mind-map/conceptmap, placemat, …) 3. Leg nu uit dat ze moeten ontdekken hoeveel ze met elkaar gemeen hebben. Geef iedereen een blad papier en leg uit dat de eerste stap erin bestaat dat ieder voor zich een voorstelling tekent van zijn/haar eigen identiteit. Ze moeten zichzelf zien als een ster: de verschillende aspecten van hun identiteit stralen uit in de samenleving. Vraag hen om een tiental frappante eigenschappen van hun identiteit op te nemen in deze tekening van hun persoonlijke ster. 4. Verspreid de verschillende sterren over het lokaal zodat iedereen ze goed kan zien. Vraag hen om de andere sterren te gaan bekijken. Wanneer ze iemand vinden die een zelfde straal heeft, dan moeten ze de naam van die persoon bij de straal op hun eigen tekening schrijven. (Bijvoorbeeld, als Jan en Parvez allebei een ‘hiphopper’ straal hebben, dan moeten ze elk de naam van de andere naast hun straal schrijven.) Geef de groep hiervoor 15 minuten. 5. Breng de groep terug samen en vraag de deelnemers om te vertellen hoe uniek elk van hen was. Vraag bijvoorbeeld: Heb je veel kenmerken (stralen) gevonden die identiek waren aan die van jou? Welke eigenschappen waren gemeenschappelijk voor verschillende mensen, welke waren uniek? Hoe gelijkend of hoe verschillend zijn de leden van deze groep? Hebben ze meer gemeenschappelijk dan verschillend? 6. Eindig met een brainstorm voor de hele groep over de aspecten van hun identiteit waarvoor ze zelf hebben gekozen en die waarmee ze geboren zijn. Schrijf ze op in twee kolommen op een groot blad papier.
Nabespreking & evaluatie Begin nu te bespreken wat de deelnemers hebben ontdekt over zichzelf en over elkaar. -
Wat hebben de deelnemers over zichzelf geleerd? Was het moeilijk te kiezen welke hun meest belangrijke karakteristieken waren?
-
Waren de deelnemers verrast toen ze elkaars tekeningen vergeleken? Hadden ze meer of minder gemeen dan verwacht?
-
Wat vonden de deelnemers van de verscheidenheid in de groep? Vonden ze dat dit de groep juist interessanter maakte, of maakt dit het juist moeilijker om samen te werken?
-
Waren er sommige aspecten van de identiteit van anderen waarvan de deelnemers de neiging hadden te zeggen ‘ik ben geen…’? Bijvoorbeeld: Ik ben geen voetbalfan, geen fan van techno, geen hondenliefhebber, geen homoseksueel of geen christen?
4
-
Hoe ontwikkelt zich een identiteit? Welke aspecten zijn sociale constructies? Welke aspecten ontwikklet men doorheen interactie met andedren (leeftijdsgenote, ouders, …) Welke zijn inherent en onveranderbaar?
-
Vooral in verband met gender en sekseverschillen: welke aspecten zijn sociale constructies en welke inherent en onveranderbaar? Schreven de deelnemers ‘jongen’ en ‘meisje’? Wat associeert men met die woorden? Zijn die associaties hetzelfde voor de twee seksen? Voor alle jongens en meisjes?
-
In welke mate worden mensen op hun individuele identiteiten beoordeeld, en in welke mate op hun lidmaatschap van een bepaalde groep?
-
Wat vinden de deelnemers van de vrijheid om hun eigen identiteit te kunnen kiezen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor henzelf, hun samenleving,…
Tips voor begeleiders De naam van deze activiteit is niet fout! Ze is bedoeld om de deelnemers in verwarring te brengen. Tijdens de opwarming kan je sommige deelnemers misschien een tip geven om hen op het juiste pad te brengen. Je kan jezelf als voorbeeld geven, of een denkbeeldige persoon gebruiken. Bijvoorbeeld, Olena, vrouw, Oekraïense, moeder, echtgenote, vormingswerker, reiziger, muziekliefhebber.
Het doel van het geven van 1 kleur per deelnemer is om te benadrukken dat iedereen uniek is en dat de groep bestaat uit een regenboog van identiteiten. Als je een grote groep hebt en twee of meer mensen gebruiken dezelfde kleur, vraag hen dan om elk een eigen schrijfstijl te gebruiken. Als je wil, kan je de activiteit iets complexer maken door mensen in hun stertekening langere of kortere stralen te laten tekenen al naargelang ze het betreffende aspect van hun identiteit aanvoelen als iets publiek of eerder privé. Langere stralen dringen dieper door in de samenleving en zijn daardoor meer publiek. Sommige van de volgende punten zouden ter sprake kunnen komen tijdens de brainstorm (stap 6): • Aspecten van je identiteit die je kan kiezen: naam, vrienden, werk, lidmaatschap in een politieke partij, favoriete muziek, kledingstijl, het voetbalteam waarvoor je supportert, waar je woont,… • Aspecten van je identiteit waarmee je geboren wordt: geslacht, leeftijd, grootte, kleur van je ogen,… Sommige aspecten zullen aanleiding geven tot discussie, bijvoorbeeld: nationaliteit, gender en seksualiteit, religie, lidmaatschap van een minderheid. De discussie over welke eigenschappen sociale constructen en welke inherent en vaststaand zijn, zal controversieel zijn, vooral daar waar het aankomt op religie en gender. Het loont de moeite om de deelnemers te vragen na te denken over de manier waarop ze
5
opgroeiden en over hoe sommige aspecten van hun identiteit veranderden met de jaren, misschien zelfs die aspecten die ze als vaststaand beschouwden.
ACTIVITEIT 4
Eén is gelijk aan één
Bron: http://www.vormen.org/AllemaalAnders/EenIs.htm
Inhoud
We zijn allemaal anders. Soms voelen we ons trots over dat anders zijn en houden we ervan dat te tonen. Een andere keer verstoppen we liever dat anders zijn omdat we schrik hebben dat we afgewezen worden of omdat we net zoals de anderen willen zijn. We zijn ook allemaal gelijk omdat we als mensen vele kenmerken met elkaar delen.
Doelstellingen
Elkaar leren kennen en leren respecteren in de groep. Aantonen dat we allemaal anders zijn. Aantonen dat we ook allemaal gelijk zijn. Nadenken over de manier waarop we onze eigen identiteit vormen.
Duur
Deel A = 30 minuten Deel B = 30 minuten Deel C = 20 minuten Discussie = 20 minuten
Materiaal
Krijt en een lijst van persoonlijke kenmerken voor deel A. Papier, stiften van verschillende kleuren en spelden of kleefband voor deel B.
Instructies Deze activiteit bestaat uit drie mini-activiteiten die met elkaar verbonden zijn om de deelnemers de mogelijkheid te geven de verschillen tussen hen te bestuderen, na te denken over wat hen uniek maakt en wat ze gemeenschappelijk hebben. Deel A: Verschillen -
Zorg ervoor dat je voldoende ruimte hebt en dat het lokaal zo leeg mogelijk is.
-
Leg de groep uit dat ze zich moeten voorstellen dat er een lijn in het midden van het klaslokaal loopt die het in twee verdeelt. Sta op die lijn.
-
Vraag iedereen om aan één kant van het lokaal te gaan staan en zeg dan: “ Diegenen die een lange broek aan hebben, steken de lijn over!”
-
Nadat diegenen met een lange broek aan de lijn hebben overgestoken, ga je verder met een ander kenmerk: bijv. “ Degenen, die van koken houden, steken nu de lijn over!”
-
Als de groep opgewarmd is, kan u verder gaan met meer uitdagende kenmerken in verband met het onderwerp, bijv. “Diegenen die goede vrienden hebben die holebi zijn, steken de lijn over!”
6
Deel B: Uniek zijn -
Leg uit dat iedereen nu zijn eigen persoonlijke logo gaat ontwerpen, een logo dat hen kenmerkt en zegt wie ze zijn.
-
Deel pen en papier uit aan de groepsleden en geef hen 15 minuten om hun persoonlijk ontwerp te tekenen.
-
Als ze klaar zijn, vraag hen dan om hun ontwerpen op hun T-shirts te spelden of te plakken en in het lokaal rond te wandelen zodat ze kunnen zien wat de anderen hebben gedaan.
Deel C: Zoeken naar dingen die we gemeenschappelijk hebben
-
Vraag de spelers om een partner te vinden en drie dingen te identificeren die ze gemeenschappelijk hebben: iets dat ze altijd doen, voelen of denken, iets anders dat ze soms doen, voelen of denken en een derde ding dat ze nooit doen, voelen of denken.
-
Vraag de paren nu om een ander paar te vinden die deze kenmerken delen. Als ze geen ander paar kunnen vinden, moeten ze een groepje van vier vormen en over drie nieuwe kenmerken die ze allemaal met elkaar delen opnieuw gaan onderhandelen.
-
Vraag de groepjes van vier dan om groepjes van acht te vormen en herhaal de onderhandelingen. De activiteit is gedaan als al de deelnemers één groep vormen en drie dingen hebben geïdentificeerd die ze allemaal gemeenschappelijk hebben.
-
Als de groep heel groot is, vraag dan of iedereen dezelfde kenmerken deelt door de spelers in een cirkel te zetten, en als er dan een kenmerk wordt vernoemd, moeten degenen die er zich mee vereenzelvigen opstaan. Als iemand er niet bij “hoort”, probeer dan opnieuw met een ander kenmerk.
Verslag en evaluatie Vraag de spelers of de activiteit hen bevallen is en vraag wat ze eruit geleerd hebben: Hoe voelde het aan als je de lijn helemaal alleen moest oversteken? Hoe voelde het als je je als een uniek persoon vertoonde, anders dan alle anderen? Hoe voelde het aan toen je zag hoeveel kenmerken je deelt met de rest van de groep? Wanneer komt het voor in ons dagelijkse leven dat we uniek en anders willen zijn, en wanneer vinden we het nodig om ons hetzelfde te voelen als alle anderen? Vraag de mensen om enkele van hun eigen ervaringen met elkaar te delen: Heb je ooit je identiteit moeten verstoppen om aanvaard te worden? Heb je je ooit gediscrimineerd gevoeld omdat je anders was of omdat je geassocieerd werd met iemand anders?
7
Wanneer ben je gedwongen om een deel van je identiteit op te geven om in een groep aanvaard te worden?
Tips voor de begeleider Probeer in deel A eerst te denken aan persoonlijke kenmerken die niet door de rest van de groep worden gedeeld maar die ook niet te intiem zijn, zoals persoonlijke “eigenaardigheden”, bijv. de manier waarop je je tanden poetst of zingt in de douche. Als de groep opgewarmd is, ga dan verder met persoonlijke ervaringen, vraag naar mensen die gediscrimineerd zijn geweest, die een migranten-, Roma- (zigeuner of rondtrekkende) of homoseksuele vriend hebben, die in een ander land hebben gewoond, die familieleden hebben die geëmigreerd zijn of die in een rolstoel zitten. Ga dan verder met het onderzoeken van persoonlijke smaken, wensen, gevoelens, en zo verder. Daar de kenmerken in het eerste deel speciaal moeten zijn, kan je best vooraf een lijst klaarmaken. Kies voor kenmerken die in aanmerking komen voor de groep en volgens wat je weet van de deelnemers. Een andere optie is de leden van de groep te vragen kenmerken voor te stellen, maar wees er dan wel zeker van dat de groep elkaar goed kent en niemand geneigd zal zijn om te proberen iemand anders te vernederen. Tijdens het tweede en het derde deel, is het aan de personen zelf om kenmerken te identificeren.
8
Doel 1: Diversiteit zien als een normaal fenomeen waar iedereen dagelijks in verschillende situaties mee te maken krijgt
Subdoelen: Leerlingen vinden het normaal dat er verschillen zijn tussen mensen (verschillende gezinsvormen, culturen, huidskleuren, huizen, …). Leerlingen kunnen anderen accepteren en waarderen, ook als die op het eerste zicht “anders” is. Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? -
-
Het is belangrijk om even stil te staan hoe je als leerkracht zelf omgaat met de aanwezige diversiteit in je groep. Heb je zicht op de verschillende interesses, vaardigheden, … van je leerlingen? Weet je waar ze mee bezig zijn, ook buiten de school? Maak je van die diversiteit gebruik in je lessen, zodat leerlingen de kans krijgen om met de aanwezige diversiteit om te gaan? Laat je ruimte voor discussie, gesprek rond dit thema? Trek je dit open naar de hele klas? Laat je voldoende ruimte voor leerlingen om met elkaar in interactie te gaan zodat de diversiteit naar boven kan komen? Zien leerlingen dat er naast veel verschillen ook veel gelijkenissen zijn in de groep? Worden leerlingen ook aan de hand van het lesmateriaal in contact gebracht met diversiteit?
Mogelijke acties Wil je met je leerlingen verder werken aan deze competentie, dan kan je dat op verschillende manieren doen. Je kan gaan nadenken hoe je je didactisch handelen in de klas zo kan organiseren dat de lln binnen jouw vak heel wat gelegenheden krijgen om met diversiteit in de klas om te gaan, zonder dat dat expliciet zo benoemd wordt. Natuurlijk kan je ook af en toe concrete, expliciete lessen besteden aan dit onderwerp, maar dit mag dan natuurlijk niet contrasteren met de normale werking.
−
Ga eens kijken in het leerkrachteninstrument SO, daar vind je bij de doel 1 Diversiteit waarnemen in de klas, op school en daarbuiten en bij doel 2 Diversiteit op een positieve manier benaderen, heel wat concrete aandachtspunten en tips om in je klas/op school het juiste klimaat te creëren waarbij lln. met diversiteit kunnen omgaan én om ook buiten de lessen voldoende gelegenheden te creëren waarbij je een breder beeld van je lln krijgt op het vlak van persoonlijke interesses, vriendschappen, competenties, enz.. Enkele voorbeelden:
1
-
-
-
Naast leervorderingen let de leerkracht ook op socio-emotionele ontwikkeling, tempo, leerstijl, interesses en vaardigheden buiten de school. Fysicaleerkracht Gunther zet zijn leerlingen vaak zelf aan het werk. Op een interactieve manier gaan de leerlingen probleemoplossend te werk. Ondertussen loopt hij door klas en observeert hij de leerlingen breed. Hij kijkt niet enkel of de leerlingen de oefeningen goed aan het oplossen zijn, leerkracht Gunther heeft ook aandacht voor de leefwereld van de leerlingen. Een school houdt ook portretterende klassenraden. Tijdens deze klassenraden willen de leerkrachten een bredere kijk krijgen op al hun leerlingen. Ook de buitenschoolse vaardigheden en interesses van de leerlingen komen dan op tafel. Die vormen een aanknopingspunt voor het uitwerken van een sport- en vrijetijdsaanbod tijdens de middagpauze en na school, voor muzische thema’s binnen het curriculum, ... Op deze klassenraden komen ook de verhoudingen onder de leerlingen binnen de klasgroepen aan bod. …
−
Op de website van Steunpunt GOK vind je heel wat didactische tips en werkvormen om interactief met je leerlingen aan de slag te gaan. http://www.steunpuntgok.be/downloads/gokfiche_tip_06.pdf Steunpunt GOK - Interactieve werkvormen
−
Wil je een breder beeld van je leerlingen, dan kan je dat o.a. aan de hand van de meervoudige intelligentie van Gardner. http://www.diversiteitenleren.be/files/screening%20disco%20leerlingen/kleuteronderwijs/do el1/meervoudigeintelligentie.pdf
−
Meer theoretische achtergrond over de begrippen “cultuur” en “identiteit” vind je in de brochure “all different, all equal” (pg 16-18). Je kan het volledige pakket downloaden via de website van Vormen http://www.vormen.org/AllemaalAnders/Downloads/AllemaalAnders.pdf
−
Je wil controverse niet uit de weg gaan in je lessen, maar het schrikt je soms af omdat je niet goed weet hoe je je als leerkracht het beste opstelt? Klik dan eens door naar een pdf-document op de website van Vormen http://www.vormen.org/Burgerzin/ControversieleOnderwerpen.pdf
−
Voor scholen die met Leefsleutels werken, kan je heel wat inspiratie opdoen in de boekjes met energizers. Een interessante publicatie van Leefsleutels is “Comsova: werkvormen rond communicatie en sociale vaardigheden voor het deeltijds onderwijs” In deze publicatie vind je heel wat interessante werkvormen die makkelijk te gebruiken zijn in een derde graad SO. Twee voorbeelden Activiteit: De portefeuille Leerlingen vinden het zeer leuk om in mekaars portefeuille te snuffelen. Laat ze vooraf alles uit hun portefeuille halen waarvan ze liever hebben dat het niet gezien wordt. Daarna krijgt iedereen de portefeuille van iemand anders en moeten ze die persoon aan de hand van de inhoud voorstellen in de klas. Activiteit: groepsportfolio Deze activiteit is interessant om in een groep te doen die elkaar al wat kent én waar er voldoende veiligheid & vertrouwen is binnen de groep. De jongeren: - krijgen inzicht in hun eigen positie binnen de groep; - krijgen inzicht in de individuele talenten van de groepsleden; - kunnen de kracht of de eigenheid van de groep tot uitdrukking brengen;
2
-
kunnen dit op een creatieve manier presenteren.
De jongeren krijgen de opdracht om een groepsportfolio te maken. Indien ze nog niet vertrouwd zijn met het begrip portfolio, verduidelijk dit dan eerst. Zeg hen dat het de bedoeling is dat de groep zich a.d.h.v. de portfolio moet voorstellen. De jongeren moeten samen verschillende knopen doorhakken: Wat willen ze uitdrukken over de groep? Hoe gaan ze dit vormgeven? Wie neemt welke taken op zich? Deze oefening kan je ook gebruiken voor competentie 5 : Kiezen voor dialoog en samenwerking. −
Activiteit: Fotowand (Bron: peper en zout – SDL) Voorzie ruimte in de klas voor een fotowand. Als de leerlingen dat zien zitten, kunnen ze zelf foto’s nemen waarbij ze tonen wat & wie voor hen belangrijk is, waar ze mee bezig zijn buiten de school, in hun vrije tijd, enz.
3
Doel 2: Vooroordelen en veralgemeningen waar mogelijk en wenselijk vermijden; zich bewust zijn en zich onthouden van elke vorm van discriminatie Subdoelen: Leerlingen kunnen aangeven wat vooroordelen zijn. Leerlingen kunnen vooroordelen herkennen. Leerlingen kunnen aangeven wat veralgemeningen zijn. Leerlingen kunnen veralgemeningen herkennen. Leerlingen kunnen verschillende vormen van discriminatie herkennen. Leerlingen kunnen zich onthouden van racistische of seksistische uitspraken of handelingen.
Evalueren en observeren Om dit doel te kunnen observeren is het belangrijk dat je als leerkracht tijdens je les voldoende openheid en gelegenheid creëert waarbij leerlingen het gevoel hebben dat ze hun mening kunnen uiten, ook al wijkt die misschien af van wat op dat moment de heersende waarden of normen zijn. Grijp uitspraken van leerlingen of incidenten aan om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen. Probeer het gesprek open te trekken naar de hele groep. Ook als ‘hete momenten’ ontstaan als gevolg van een leerlingendynamiek die niets te maken heeft met de leerstof, is het belangrijk om het gesprek aan te gaan. Het negeren van opmerkingen die stof doen opwaaien heeft gevolgen. Leerlingen zouden eruit kunnen afleiden dat dit soort gedrag aanvaard wordt en dat ze er niet voor beschermd worden. Ze missen eveneens de gelegenheid om te leren uit hun eigen gedrag en de gevolgen ervan. Ook ontbreekt dan de gelegenheid om een open klasklimaat te ontwikkelen waarin verschillende ideeën aan bod kan komen en waar lln kunnen leren van elkaar. De voorgestelde activiteiten zijn telkens mogelijke manieren om met leerlingen rond vooroordelen, stereotypering, … te werken en deze thema’s bespreekbaar te maken. Het evaluatieschema gebruiken tijdens de voorgestelde activiteiten heeft weinig zin, vooral omdat leerlingen in dergelijke context gemakkelijk wenselijk gedrag vertonen. Het is belangrijk om voldoende aandacht en tijd te besteden aan de bespreking van de activiteiten.
1
Evaluatie- en observatieschema’s Lesinhoud / context:
Klas/groep:
Beoordelaar:
Competentie 2: Vooroordelen en veralgemeningen waar mogelijk en wenselijk vermijden; zich bewust zijn en zich onthouden van elke vorm van discriminatie. Subcompetentie
Datum
-
+/-
+
++
Leerlingen weten wat vooroordelen zijn. Leerling kunnen vooroordelen herkennen. Leerling weten wat veralgemeningen zijn. Leerling kunnen veralgemeningen herkennen. Leerling kunnen verschillende vormen van discriminatie herkennen. Leerling onthouden zich van racistische of seksistische uitspraken of handelingen.
Tolerantie Test (Bron: Niveau R, werkbrochure Jeugd en Vrede) Om jongeren het begrip tolerantie te duiden en hun eigen grenzen te leren kennen ontwikkelde Jeugd en Vrede een tolerantietest: Niveau R. Dit is een educatieve cd-rom over respect, vooroordelen en conflicten. Er is een versie voor kinderen (9 tot 13 jaar) en één voor jongeren (14 tot 18 jaar). De cd-rom behandelt de thema’s vooroordelen en conflicten, maar leert dat respect, eerder dan louter tolerantie, een sleutelbegrip is. Er zijn vier niveaus, telkens op maat gemaakt voor de verschillende doelgroepen. Niveau 1 leert de speler meer over de betekenis van begrippen als tolerantie, discriminatie en racisme. In Niveau 2 krijgt de speler exact 300 seconden om zich doorheen 10 moeilijke meerkeuzevragen over verdraagzaamheid te worstelen. Op het einde van de test ontdekt de speler hoe (in)tolerant hij zelf is. Op Niveau 3 legt de speler een interactieve weg af. Verdraagzaamheid, respect, vooroordelen en conflicten passeren de revue in filmpjes, strips en foto-opdrachten. Tot slot brengt Niveau 4 zes groepsopdrachten. Filmpjes en foto’s zetten de groepjes op het verkeerde been en nodigen uit tot discussie. De werkbrochure kan je downloaden via de website van Jeugd en Vrede. http://www.jeugdenvrede.be/downloads/niveauR_handleiding.pdf
2
Activiteiten
ACTIVITEIT 1: Eerste indrukken Bron: http://www.vormen.org/AllemaalAnders/EersteIndrukken.htm
Inhoud
Wat ons het eerst opvalt, kan zeer misleidend zijn. Eerste indrukken zijn enorm belangrijk, maar het is zo gemakkelijk om foute oordelen te vellen over mensen die je niet kent. Behandelde onderwerpen: • Persoonlijke identiteit. • Stereotyperen. • Hoe we over mensen oordelen op basis van heel weinig echte informatie.
Doelstellingen
• Onze eerste indrukken over mensen vergelijken met die van anderen. • Bestuderen hoe onze vroegere ervaringen onze eerste indrukken beïnvloeden. • Ons meer bewust worden van hoe onze indrukken ons gedrag t.o.v. anderen beïnvloeden.
Duur
30 minuten
Groepsgrootte
4-12
Materiaal
Foto’s uit tijdschriften van mensen die boeiende / verschillende / markante gezichten hebben. Knip de gezichten uit en plak ze bovenaan op een blad papier en laat een groot stuk papier vrij onderaan. Een blad met één gezicht per deelnemer. Eén balpen per persoon.
Instructies 1. De leerlingen zitten in een kring. Elke ll. krijgt een blad met een foto. 2. De leerlingen bekijken het blad en schrijven hun eerste indruk over de persoon helemaal onderaan op het blad. 3. Daarna vouwt iedereen de onderrand van het papier om opdat niemand ziet wat men heeft geschreven en geeft men het blad door aan de volgende persoon. 4. De leerlingen bekijken nu de volgende foto kijken en schrijven weer hun eerste indruk op, juist boven het reeds opgevouwen gedeelte. Daarna vouwen ze hun stukje papier weer om en geven ze opnieuw door.
3
5. Herhaal dit tot al de bladen de kring rond zijn geweest en iedereen elke prent heeft gezien. 6. Ontvouw dan de bladen en laat iedereen de verschillende “eerste indrukken” vergelijken.
Verslag en evaluatie Spreek over wat er gebeurd is en wat je eruit geleerd hebt: -
Als een groep?
-
Wat verraste je?
-
Waarop baseerde je je eerste indrukken?
-
Omschrijf en vergelijk de voorbeelden met elkaar als je een compleet verschillende eerste indruk van iemand hebt gehad.
-
Wat was het resultaat ervan?
-
Wat leert deze activiteit ons over onszelf?
Tips voor de begeleider Zorg ervoor dat iedereen de instructies goed begrijpt. Het is handig om te demonstreren waar de spelers hun commentaar moeten schrijven en hoe ze de onderrand van het papier moeten omvouwen. Laat de bladen redelijk snel rondgaan, en laat de mensen niet té lang nadenken. Het zijn hun éérste indrukken die je wil hebben. Vermijd foto’s van bekende mensen of beroemdheden. Probeer een grote verscheidenheid van mensen samen te rapen zoals mensen van verschillende leeftijden, culturen, etnische groepen, personen met een handicap, …. Wees voorbereid op sommige sterke argumenten over gedragingen. Afhankelijk van de groepsgrootte zal het commentaar niet altijd unaniem zijn. Laat de spelers elkaar niet bekritiseren omwille van hun meningen maar focus het debat op de commentaren zelf.
Variant Een alternatieve methode die je kan hanteren als je een grote groep hebt, is om de foto’s op slides te kopiëren en ze te projecteren op een scherm. Vraag dan elke deelnemer om hun eerste indruk op te schrijven op genummerde bladen, haal de bladen na elke ronde op en lees ze hardop voor op het einde.
4
ACTIVITEIT 2
Euro-rail "à la carte"
Bron : http://www.vormen.org/AllemaalAnders/Eurorail.htm Inhoud
Behandelde onderwerpen • Vooroordelen en grenzen aan verdraagzaamheid. • Beeldvormingen stereotyperen van verschillende minderheden.
Doelstellingen
De stereotypen en vooroordelen van elke deelnemer over andere mensen en over minderheden blootleggen, alsook de beelden en associaties die de tekst oproept. Nadenken over het beeld dat de verschillende deelnemers hebben van de minderheden. Zelfbewustzijn creëren over de grenzen van verdraagzaamheid. De verschillende waarden en stereotypen van de deelnemers met elkaar confronteren.
Tijd
90 minuten – 2 uur.
Groepsgrootte
Minimum 5, maximum 40 deelnemers.
Materiaal
Kopieën van de activiteitenfiche, één per deelnemer. Een potlood per deelnemer.
Instructies 1. Geef elke persoon een kopie van het scenario. 2. Beschrijf in het kort het scenario en vraag hen de beschrijvingen voor te lezen van de mensen die meereizen met de trein. 3. Vraag nu iedereen individueel drie mensen uit te kiezen met wie ze het liefst samen zouden reizen en drie met wie ze het minst graag samen zouden reizen. 4. Als iedereen hiermee klaar is, vraag hen dan om in kleine groepjes van 4 tot 5 personen: • hun persoonlijke keuzes te overlopen, met de redenen ervoor, • hun keuzes en redenen te controleren op gelijkenissen • na consensus een gemeenschappelijke lijst op te stellen (van drie ‘plussen’ en drie ‘minnen’). 5. Vraag in een plenair gedeelte elke groep hun conclusies voor te stellen, inclusief de redenen voor hun gemeenschappelijke keuzes. Ze moeten ook vertellen over welke “gevallen” er het meest discussie was in de groep.
Verslag en evaluatie De informatie-uitwisseling en de discussie zullen gebaseerd zijn op de verslagen van de groepen. De verschillende resultaten vergelijken is een goede manier om de discussie op gang te brengen.
5
Je kan verder gaan met vragen zoals: -
Hoe realistisch zijn de voorgestelde situaties?
-
Heeft iemand van de groep een dergelijke situatie al in het echt meegemaakt?
-
Wat waren de belangrijkste factoren bij je persoonlijke beslissingen?
-
Als de groep er niet in slaagde om gemeenschappelijke beslissingen te nemen, waarom dan? Wat was het moeilijkst? Welke factoren beletten je om tot een consensus te komen?
-
Welke stereotypen roept de lijst van de passagiers op? Zijn de stereotypen in de beschrijvingen gegeven of bestaan ze enkel in ons hoofd en in onze verbeelding? Vanwaar krijgen we deze beelden dan?
-
Hoe zou het zijn om zelf in een situatie te zitten waarin niemand met jou een treincoupé wil delen?
Tips voor de begeleider Hou er rekening mee dat de lijst van passagiers zeer lang is en dat dit het moeilijker maakt voor de groep om tot een gemeenschappelijke keuze te komen, daarom zou je misschien ook meer tijd moeten uittrekken voor zowel het individuele als het groepsgedeelte. Als je wil, kan je de lijst tot een maximum van 10-14 passagiers terugbrengen en aanpassen aan de plaatselijke of nationale situatie van de groep waarmee je werkt. Het is zeer belangrijk dat de beschrijvingen van de passagiers overeenkomen met de minderheden die bekend zijn bij de groep, inclusief “verborgen” minderheden zoals homoseksuelen, personen met een handicap, seropositieve mensen, …. In veel gevallen zullen de groepen er niet in slagen een gemeenschappelijke lijst samen te stellen. Benadruk dit aspect van de activiteit niet teveel omdat dit misschien kan leiden tot een valse consensus. Het is even interessant om te checken waarom het zo moeilijk is tot een consensus te komen. Het is belangrijk ieders mening te respecteren en de persoonlijke standpunten van de mensen niet aan te vallen. Als sommige keuzes twijfelachtig lijken, is het beter om de redenen te bespreken die tot een bepaalde keuze leidden, eerder dan persoonlijke beslissingen in vraag te stellen. Zowel de deelnemers als jij, de begeleider, zullen in feite in moeilijke posities zitten: het ligt voor de hand dat deze oefening kan uitdraaien op een veroordelingssessie! Laat daarom niet toe dat de discussie evolueert tot een discussie rond “wie er de minste vooroordelen heeft”, maar werk eerder rond het feit dat we állemaal vooroordelen hebben. Daarnaast is het een heel belangrijk discussie- en studiepunt dat de beschrijving van de passagiers heel beknopt is. We weten maar weinig over de persoonlijkheid en de achtergrond van die mensen. Maar is dat niet de manier waarop we meestal reageren bij informatie in nieuwsbladen en televisie, in gesprekken, of wanneer we mensen voor de eerste keer ontmoeten?
6
Extra info Het scenario Je gaat aan boord van de “Deer Valley Express”- voor een treinrit van een week van Lissabon naar Moskou. Je reist in een slaapcoupé die je moet delen met drie andere mensen. Met welke drie van de volgende passagiers verkies je de coupé te delen?
Een Servische soldaat uit Bosnië. Een zwaarlijvige, Zwitserse beursspeculant. Een Italiaanse diskjockey die veel dollars blijkt mee te hebben. Een Afrikaanse vrouw die lederproducten verkoopt. Een jonge seropositieve artiest. Een Roma-man (zigeuner of rondtrekkende) uit Hongarije die juist uit de gevangenis is vrijgekomen. Een Baskische nationalist die regelmatig naar Rusland reist. Een Duitse rapper met een heel alternatieve levensstijl. Een blinde, Oostenrijkse accordeonspeler. Een Oekraïense student die niet naar huis wil gaan. Een Roemeense vrouw van middelbare leeftijd die geen visum heeft en met een 1-jarig kind op haar arm reist. Een Duitse hard-line en agressieve feministe. Een Zweedse skinhead die duidelijk onder de invloed van alcohol is. Een worstelaar uit Belfast die klaarblijkelijk naar een voetbalmatch gaat. Een Poolse prostitué uit Berlijn. Een Franse boer die alleen maar Frans spreekt en een mand sterk ruikende kaas met zich meedraagt. Een Koerdische vluchteling die in Duitsland woont en die vanuit Libië op de terugweg is.
Instructies Selecteer eerst individueel de drie mensen met wie je het liefst zou willen reizen en dan de drie met wie je het minst graag zou willen reizen. Je krijgt een kwartiertje om dit te doen. Ga in groepjes zitten en overloop samen je keuzes van de drie “beste” en de 3 “slechtste” reisgezellen, en discussieer in groep over de redenen die tot je beslissingen leidden.
7
Probeer dan tot een consensus te komen over een gemeenschappelijke lijst van de drie meest favoriete en de drie minst favoriete reisgezellen. Je hebt 30 minuten voor dit deel van de activiteit. In een plenaire sessie stelt elke groep haar beslissingen voor, gevolgd door een informatiesessie en een evaluatie van de oefening.
ACTIVITEIT 3
Guess who's coming to dinner
Bron: http://www.vormen.org/AllemaalAnders/Guess.htm
Inhoud
Behandelde onderwerpen • Stereotypen, vooroordelen en discriminatie. • Het doorgeven van vooroordelen via vermaatschappelijking en educatie. • Omgaan met conflicten.
Doelstellingen
• De boodschappen analyseren die we van onze eigen familie krijgen over mensen met een andere culturele of sociale achtergrond. • De waarde van deze boodschappen analyseren. • Ons bewust worden van de rol van familie bij het doorgeven van waarden in de maatschappij.
Tijd
45 minuten
Groepsgrootte
Minimum 8 personen.
Materiaal
• Kopieën van de rollenfiches. • Papier en pen voor de gespecialiseerde waarnemers.
Instructies 1. Leg uit dat het hier om een spel gaat om de rol van de familie te bestuderen in het overbrengen van ideeën over mensen die tot andere sociale of culturele groepen behoren. 2. Vraag 4 vrijwilligers om de rollen te spelen (bij voorkeur twee van elk geslacht) en 4 anderen om gespecialiseerd waarnemer te zijn. De rest van de groep is algemeen waarnemer. 3. Vraag de gespecialiseerde waarnemers om elk één karakter in het rollenspel te volgen en nota te nemen van al de argumenten die hij/zij gebruikt. Verdeel de karakters over de gespecialiseerde waarnemers. 4. Geef elke acteur/actrice een rollenfiche en geef hen 2 tot 3 minuten om de rol te leren kennen.
8
5. Bereid de scène voor: plaats 4 stoelen in een halve cirkel en leg iedereen uit dat dit de woonkamer is van een huis en dat ze een familiediscussie te zien zullen krijgen. Geef het signaal, door bijvoorbeeld in de handen te klappen, om het rollenspel te beginnen. 6. Je zal tevens moeten beslissen hoe lang het mag duren, afhankelijk van hoe het spel evolueert. Een kwartiertje is lang genoeg. Geef ook een duidelijk signaal om het spel te beëindigen.
Verslag en evaluatie Begin de evaluatie met een vraag aan de acteurs over hun gevoelens. Vraag dan elke waarnemer om beurten de (genoteerde) argumenten voor te lezen die de acteurs hebben gebruikt om de anderen van hun standpunt te overtuigen. Ga dan verder met een algemene discussie met de hele groep. Je kan bijvoorbeeld vragen: -
Waren de argumenten dezelfde als diegene die je zelf hebt gebruikt in je eigen familie?
-
Zou het anders zijn geweest als de vriend van het meisje dezelfde huidskleur had gehad als zij?
-
Zouden de zaken anders liggen als een jongen zijn gekleurde vriendin mee naar huis zou nemen?
-
Wat zou er gebeurd zijn als het meisje haar relatie met een ander meisje had aangekondigd?
-
Wat als de jongen zijn vriend voorgesteld zou hebben?
-
Denk je dat dit soort conflicten nog steeds veel voorkomt of is het iets van vroeger?
-
Is dit met jou zelf gebeurd of ken je iemand uit je vriendenkring die eenzelfde soort uitdaging moest aangaan?
Tips voor de begeleider Als de groep al rollenspellen heeft gespeeld, zijn er geen verdere instructies nodig. Zoniet is het wel belangrijk om erop te wijzen dat een rol spelen iets anders is dan acteren. In een rollenspel blijven we onszelf, terwijl we een vaststaande rol of houding moeten aannemen; als we acteren moeten we een ander karakter interpreteren dan onze eigen persoon. Daarom is het geen kwestie van te dramatiseren of te acteren maar veeleer van een rol of een houding aan te nemen en te bestuderen. Als je vindt dat de rollen teveel voorgeschreven zijn, of dat ze niets van doen hebben met je eigen realiteit kan je rollenfiches maken met een schema van vier veel voorkomende houdingen die typisch zijn voor families in je eigen cultuur. Als je het idee wil aanpassen en meer rollen schrijven kan dat natuurlijk ook. De methodiek kan gemakkelijk aangepast worden aan de culturele en de sociale realiteit van de deelnemers. Als een zwart persoon als te exotisch wordt aanzien omdat er in je
9
gemeente geen zwarte mensen wonen, kan de vriend van het meisje bijvoorbeeld een moslim zijn of, als de familie katholiek is, een Jood, en zo verder. Extra info: rolfiches
Dochter
Je hebt beslist om je familie mee te delen dat je met je zwarte vriend wil samenwonen. De situatie: Je begint het rollenspel. Je deelt je familie mee dat je gaat samenwonen met je vriend, die zwart is. Probeer je beslissing te verdedigen en zeg dat je je zult verzetten tegen het vooroordeel tegen relaties tussen jonge mensen en in het bijzonder tegen relaties tussen jonge mensen van verschillende herkomst.
Moeder
Je dochter heeft een zwarte vriend met wie ze een hechte relatie heeft. De situatie: Je houdt erg veel van je dochter en begrijpt niet hoe ze je dit kon aandoen. Je steunt je man in alles wat hij zegt. Je bedreigt je dochter niet, maar je voelt je eerder bedroefd over de pijn die ze je aandoet. Je denkt dat de zwarte jongen haar zal verlaten en dat ze er veel onder zal lijden.
Oudere broer
Je zus heeft een zwarte vriend met wie ze een hechte relatie heeft. De situatie: Eigenlijk trek je je er niks van aan als je zus uitgaat met een zwarte man en verdedig je het principe dat mensen vrij moeten zijn in hun relaties. Maar als je moeder zegt, dat hij je zus best zou kunnen verlaten, ga je denken dat hij je zus wel eens zou kunnen gebruiken. Je toont je bezorgdheid en wil je zus verdedigen.
Vader
Je dochter heeft een zwarte vriend met wie ze een hechte relatie heeft. De situatie: Je bent de autoriteit in huis, en je gaat niet akkoord met de relatie van je dochter. Je vertegenwoordigt de morele meerderheid van de gemeenschap en je bent bezorgd over wat de mensen gaan zeggen. Je vindt jezelf niet racistisch maar je dochter die met een zwarte gaat trouwen, dat is iets anders. Denk aan een strenge vader en gebruik zijn argumenten.
10
Doel 2: Vooroordelen en veralgemeningen waar mogelijk en wenselijk vermijden; zich bewust zijn en zich onthouden van elke vorm van discriminatie Subdoelen Leerlingen kunnen aangeven wat vooroordelen zijn. Leerlingen kunnen vooroordelen herkennen. Leerlingen kunnen aangeven wat veralgemeningen zijn. Leerlingen kunnen veralgemeningen herkennen. Leerling kunnen verschillende vormen van discriminatie herkennen. Leerling kunnen zich onthouden van racistische of seksistische uitspraken of handelingen.
Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? − − − −
Hoe reageer je als leerlingen bepaalde uitspraken doen over anderen: ga je erop in of niet? Trek je het gesprek open naar de hele klas of niet? Hoe spreek je zelf als leerkracht tijdens je les over anderen? Ben je zelf bewust van veralgemeningen of stereotyperingen t.a.v. anderen of leerlingen in de klas? Worden leerlingen tijdens de lessen vaak geconfronteerd met anders zijn? En hoe wordt daar dan mee omgegaan? Is er in het lesmateriaal dat je gebruikt ruimte voor diversiteit of stelt men bepaalde zaken vrij stereotiep voor?
Mogelijke acties Leerkrachthandelen
-
Wil je meer theoretische achtergrond over de begrippen stereotypering, vooroordelen, racisme,… http://www.vormen.org/AllemaalAnders/Downloads/AllemaalAnders.pdf
-
Soms word je op de meest onverwachte momenten tijdens je les met vooroordelen of stereotypes geconfronteerd. Dat kan heftige reacties veroorzaken en het is niet altijd gemakkelijk om daar op de juiste manier op te reageren. Toch zijn dergelijke situaties uitgelezen momenten om het gesprek open te trekken naar de grote groep. Een aantal tips over hoe je kan omgaan met dergelijke hete hangijzers vind je op http://www.vormen.org/Burgerzin/ControversieleOnderwerpen.pdf
-
Probeer zelf bewust te zijn van het gebruik van vooroordelen of veralgemeningen. Dat is niet altijd even makkelijk en vaak doen we het onbewust. Probeer leerlingen, collega’s zo “breed” mogelijk te bekijken. Vaak focussen we ons maar op één aspect, terwijl één persoon zoveel verschillende “identiteiten” kan hebben. Een voorbeeld in omgekeerde richting: vaak hebben leerlingen over hun leerkrachten ook een stereotiep beeld en kunnen ze zich moeilijk voorstellen dat de persoon die zij kennen van in de klas, er ook hobby’s op nahoudt, graag uitgaat en zélf misschien pubers in huis heeft…
1
Probeer er rekening mee te houden dat je van veel leerlingen in je klas maar een half beeld hebt. Denk na hoe je in je lessen, op school gelegenheid kan creëren om dat beeld breder te maken. -
Zoek de diversiteit niet te ver. Projectdagen of weken waarbij men gaat werken rond “vreemde” culturen, kunnen heel boeiend zijn. Alleen moet men erover waken dat leerlingen na dergelijke dagen niet met een aantal stereotiepe beelden naar huis gaan. In elke klas is er trouwens voldoende diversiteit om mee om te gaan. Leer leerlingen met de aanwezige diversiteit omgaan door ervoor te zorgen dat er voldoende interactie en afwisseling is tijdens je lessen.
-
Werp ook eens een kritische blik op het lesmateriaal dat je aangeboden wordt. Hoe zit het daar met stereotype beelden? Volgend document kan je daarbij helpen http://www.steunpuntico.be/files/publicaties/Project%20multiculturele%20leermiddelen%2 0rapport.pdf
-
Ga uit van wat diversiteit voor jongeren zelf betekent in een gegeven context. Ga met de jongeren in gesprek en toets af of wat jij denkt ook wel klopt met hoe de jongeren de zaken zelf ervaart.
Een nieuwe leerkracht op school, merkt gauw dat Murat, een Tjetjeense leerling, onder geen beding wil samenwerken met Angeliek en Katrien, de enige twee meisjes in de klas en boezemvriendinnen. De leerkracht gaat er niet automatisch vanuit dat de islamitische Murat niet met hen wil samenwerken omdat het meisjes zijn. Met een beetje geduld komt ze erachter dat Murat geen problemen heeft om met meisjes samen te werken, maar dat hij als zogenaamd ex-vriendje van Katrien wel problemen heeft om met déze meisjes samen te werken.
2
Doel 3: Gebeurtenissen, contexten en personen vanuit verschillende perspectieven bekijken Subdoelen Leerlingen kunnen verschillende perspectieven herkennen. Leerlingen kunnen zich inleven in de situatie van iemand anders. Leerlingen kunnen een onderwerp, een persoon vanuit verschillende invalshoeken benaderen. Leerlingen zijn nieuwsgierig naar en kunnen respect tonen voor andermans mening en handelingen, ook als die niet overeenkomen met die van hen.
Evalueren en observeren Ook voor dit doel en de bijbehorende subdoelen doe je er goed aan om even na te denken of je er vanuit je dagdagelijkse klaspraktijk zicht op hebt. -
Zijn je leerlingen in staat om een gebeurtenis, persoon, vanuit een andere invalshoek te bekijken dan die van henzelf? Zien leerlingen verschillende kanten aan één verhaal? Zijn leerlingen bereid om even afstand te doen van hun eigen idee of overtuiging om te luisteren naar wat een ander hierover te vertellen heeft? Kunnen leerlingen een idee of overtuiging van een ander in overweging nemen om zo hun eigen mening of houding aan te passen? Vinden leerlingen het gemakkelijk om zich in te leven in de situatie van een ander?
Evaluatie- en observatieschema’s Beoordelaar:
Naam leerling:
Competentie 3: Gebeurtenissen, contexten en personen vanuit verschillende perspectieven bekijken Subcompetentie Leerling kan verschillende perspectieven herkennen. Leerling kan zich inleven in de situatie van iemand anders. Leerling kan een onderwerp, een persoon vanuit verschillende invalshoeken benaderen. Leerling is nieuwsgierig naar en toont respect voor andermans mening en handelingen, ook als die niet overeenkomen met de zijne/hare.
Datum
-
+/-
+
++
Activiteiten
ACTIVITEIT 1
Hoekendebat
Toepassing
Bij het maken van een keuze of bepalen van een standpunt
Duur
Lesdeel
Werkwijze 1. De leerlingen krijgen een vraag/opdracht/stelling met een aantal keuzemogelijkheden. Elke keuzemogelijkheid wordt aangeduid op een bepaalde plaats in het lokaal (eventueel hoeken). 2. Leerlingen kiezen individueel voor één hoek. (Dit wordt snel op papier geschreven zodat ze zich niet te veel laten beïnvloeden door medeleerlingen.) 3. Leerlingen gaan naar de hoek van hun keuze. Ze praten in duo’s over hun keuze en zoeken naar argumenten daarvoor. Dit kan leiden tot een klassendiscussie. Eventueel kan een wedstrijdelement worden ingebouwd als overlopen wordt toegelaten. Welke groep kan de meeste overlopers lokken? 4. Leerlingen gaan naar hun plaats en noteren per keuzemogelijkheid de belangrijkste argumenten. Voorbeelden: -
Keuze voor een religie. Waarom? In welke historische periode zou je het liefst geleefd hebben en waarom? Welk land is het meest geschikt om je te vestigen als bedrijf, om op reis te gaan, om te wonen, om kinderen in groot te brengen … Waarom? Keuze voor een gedicht of liedjestekst. Waarom?
ACTIVITEIT 2
Stellingenspel
Mogelijke stellingen -
Een conflict is altijd uit te praten. Een relatie tussen twee mensen (in hetzelfde land), maar van een andere cultuur is onmogelijk. Vrienden hebben is noodzakelijk om gelukkig te zijn. Mensen die niet willen werken, hebben geen recht op een uitkering. De verplichting om een helm te dragen op een bromfiets is belachelijk.
Om de stellingen te bespreken, heb je verschillende mogelijkheden. Eén van die mogelijkheden is de interactieve werkvorm ‘de lijn’.
ACTIVITEIT 3
Zes denkhoeden
Toepassing
Om een mening te vormen, te verwoorden en te delen. Om de creativiteit te bevorderen bij het oplossen van een probleem of besluitvorming. Om het inlevingsvermogen van leerlingen in verschillende standpunten te vergroten
Duur
Lesdeel of lesuur
Materiaal
De zes kaarten met de denkhoeden
Werkwijze 1. De leerlingen krijgen een probleem/besluit/situatie voorgelegd. 2. De klas wordt in groepen van zes verdeeld. Onder de leerlingen van die groepjes worden zes verschillende kaarten met de afbeelding van een hoed verdeeld. (De witte, rode, zwarte, gele, groene of blauwe hoed). Op elke kaart staat beschreven vanuit welk perspectief de leerling naar het probleem moet kijken (zakelijk, emotioneel, negatief, positief, creatief of beschouwend). 3. De leerlingen bereiden zich kort voor op hun rol. 4. De leerlingen zetten hun denkbeeldige hoeden op, brengen hun visies naar voren in een discussie over het vraagstuk (desgewenst in een vast aantal beurten met de blauwe hoed als voorzitter). 5. De voorzitters rapporteren over het verloop van de discussie. 6. De leerlingen zetten hun denkhoeden af en de klas probeert tot consensus te komen.
Tip Wanneer de leerlingen het moeilijk vinden zich in de verschillende manieren van denken in te leven, geef dan kort een voorbeeld van hoe de verschillende denkhoeden op een bepaald probleem, besluit of situatie zouden kunnen reageren Varianten -
De leerlingen wisselen na enige tijd van hoed. De leerlingen krijgen twee kaarten met verschillende hoeden. De kaarten mogen wisselend gebruikt worden. Elke leerling krijgt de zes hoeden. Elke hoed mag slechts één keer in de discussie gebruikt worden. De denkhoeden worden over zes groepen verdeeld. Alle leerlingen binnen één groep denken vanuit dezelfde denkhoed. Je brengt minder denkhoeden in het spel.
Voorbeelden -
-
De leerlingen denken na over een nieuwe manier van werken/een andere werkverdeling/een andere indeling van een ruimte/andere werktijden (op school, in de latere werkomgeving) De leerlingen verzamelen ideeën over de besteding van een budget/een voorstel om te bezuinigen. De leerlingen vormen zich een oordeel over een voorstel van de directie om voortaan gezondere schoolmaaltijden aan te bieden. De leerlingen denken na over de aanpak van een maatschappelijk probleem (het milieu, criminaliteit)
Beschrijvingen van de verschillende denkhoeden: De witte hoed Je bent zakelijk en objectief. Je brengt zoveel mogelijk de kale feiten en cijfers in de discussie naar voren. _________________________________________________________________________________ De rode hoed Je gaat op je gevoel en intuïtie af. Je reageert spontaan en emotioneel en hoeft geen reden te geven voor je oordeel. _________________________________________________________________________________ De zwarte hoed Je bekijkt het negatief en pessimistisch. Je bent een echte zwartkijker en benadrukt zoveel mogelijk de nadelen in de discussie. _________________________________________________________________________________ De gele hoed Je bent positief en optimistisch. Je ziet alles van de zonnige kant en zoekt vooral naar de voordelen en kansen. _________________________________________________________________________________ De groene hoed Je bent creatief. Je houdt van verandering en bedenkt zoveel mogelijk alternatieven. Je laat je niet tegenhouden door praktische bezwaren. _________________________________________________________________________________ De blauwe hoed Je gedraagt je afstandelijk en zonder je eigen mening naar voren te brengen. Je luistert goed naar wat de anderen zeggen en probeert orde en duidelijkheid in de discussie te scheppen
De denkhoeden zijn bedacht door Edward de Bono. Meer informatie hierover is te vinden in De Bono, E. (1995), Mindpower. Discover the secrets of creative thinking. London: Dorling Kindersley.
ACTIVITEIT 4
Het verhaal van Abigail
Doel
De vooroordelen van de jongeren (en waarden en normen) aan de oppervlakte brengen. Verschillende vooroordelen en waarden- en normensystemen van de verschillende kandidaten tegenover elkaar plaatsen. Zich kunnen inleven in de situatie van iemand anders.
Materiaal
Verhaal van Abigail voor de begeleiders om voor te lezen Voor iedere deelnemer individuele fiche met rangorde personages. Per groepje één fiche met rangorde personages
Werkwijze 1. Verdeel de groep in subgroepen van 6 tot 8 personen. Per subgroep is een begeleider nodig. De groepen gaan samen zitten in aparte ruimtes. Elk van de deelnemers ontvangt een kopie van het verhaal waarna de begeleiders het verhaal neutraal voorlezen. De deelnemers krijgen nu de opdracht om individueel een keuze te maken van wie ze zelf het beste en het slechtste personage vinden in dit verhaal. 2. Na hun individuele keuze moeten de deelnemers in hun respectievelijke groep volgende opdrachten vervullen : - de individuele keuzes bekend maken en ze motiveren. - de keuzes en motivaties tegenover elkaar afwegen en naar gelijkenissen zoeken - met de groep tot een consensus komen. 3. De begeleiders leiden de discussies en brengen zo nodig nieuwe gespreksstof aan. Lukt de discussie niet zo goed, dan wordt gevraagd om op de personen uit het verhaal waarden of normen te plakken en aan de hand hiervan naar beste of slechtste waarde of norm te rangschikken. Tips voor de spelleiders -
-
-
Vaak zal de groep niet in staat zijn om tot een gemeenschappelijke lijst te komen. Die gemeenschappelijke lijst is niet het doel van het spel. Je mag hen niet verplichten om met een gemeenschappelijke lijst naar buiten te komen, anders komen ze misschien tot een vals compromis. Het is zeker zo interessant, zoniet interessanter om na te gaan waarom het zo moeilijk is om tot een compromis te komen. Tijdens de discussie is het belangrijk dat iedereen respect blijft hebben voor elkaar. De nadruk ligt op het feit dat iedereen discussieert naar wat volgens hem een belangrijke waarde of norm is die hij /zij kent, mee is groot gebracht. Zorg dat de kandidaten elkaar niet gaan veroordelen op een bepaald argument, want dat raakt je diepste zijn, is jouw overtuiging. De vraag is veeleer: vanwaar komt die overtuiging. (op waarden of normen, meegegeven door opvoeding, wordt tijdens de nabespreking dieper ingegaan) Misschien krijg je de opmerking dat je te weinig informatie hebt gegeven in het verhaal. Maak dan duidelijk dat dit in het echte leven ook zo is. (nieuwe mensen leren kennen, verhalen horen vertellen, het nieuws dat we dagelijks te horen krijgen).
Nabespreking De lijsten van de verschillende groepen zijn de basis van de discussie. Het vergelijken van die lijsten is een goede manier om de discussie op gang te brengen. Door bijkomende vragen te stellen kan je de discussie meer inhoud geven : - Door welke factoren wordt jouw persoonlijke keuze beïnvloed? - Waarom is de groep niet tot een compromis gekomen?
-
Wat was het moeilijkste van deze opdracht? Wat waren de feitelijke en emotionele argumenten? Waarom precies die argumenten?
Het verhaal van Abigail: Abigail houdt zielsveel van John, maar die woont aan de andere kant van een gevaarlijke rivier. Alle bruggen zijn ingestort door een grote storm en de enige manier om het water over te steken is per boot. Deze boot is eigendom van Sinbad. Wanneer Abigail aan Sinbad vraagt om haar over te brengen, wil hij dit wel doen, maar enkel als Abigail met hem naar bed gaat. Abigail gaat te rade bij haar moeder, maar die zegt dat ze hier niet kan op antwoorden. Dit moet Abigail zelf beslissen. Uiteindelijk gaat Abigail naar Sinbad en gaat vervolgens met hem naar bed. Eénmaal aan de overkant loopt ze naar haar geliefde John en vertelt wat ze deed om hem te bereiken. John is razend en zet Abigail op straat. Dan ontmoet Abigail Tom, een oude vriend van John. Na het verhaal te hebben vertelt, gaat Tom op zoek naar John. Hij takelt John verschrikkelijk toe terwijl Abigail tevreden toekijkt. Tom en Abigail gaan samen weg.
A. Maak eerst een rangschikking : welke personages vind je persoonlijk de beste (1) en de slechtste (5) in dit verhaal ? 1. 2. 3. 4. 5.
B. Overleg met de groep en kom tot een consensus: welk personages vind je de beste (1) en welk de slechtste (5)? 1. 2. 3. 4. 5.
Doel 3: Gebeurtenissen, contexten en personen vanuit verschillende perspectieven bekijken
Subdoelen: Leerlingen kunnen verschillende perspectieven herkennen. Leerlingen kunnen zich inleven in de situatie van iemand anders. Leerlingen kunnen een onderwerp, een persoon vanuit verschillende invalshoeken benaderen. Leerlingen zijn nieuwsgierig naar en kunnen respect tonen voor andermans mening en handelingen, ook als die niet overeenkomen met die van hen.
Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? − − − − −
Is de klassfeer van die aard dat leerlingen zich vrij voelen om hun mening te uiten? Kunnen leerlingen tijdens een gesprek luisteren naar de mening van de andere zonder daar onmiddellijk een waardeoordeel aan vast te knopen? Is er voldoende gelegenheid om tijdens lessen in te gaan op hoe leerlingen bepaalde zaken bekijken en daarover met mekaar in gesprek te gaan? Is er tijdens je lessen ruimte voor verschillende opvattingen, ideeën, oplossingsstrategieën, …? Breng je zelf als leerkracht verschillende perspectieven aan?
Mogelijke acties -
Enkele tips uit het leerkrachteninstrument: Ik stel mijn leerlingen regelmatig open vragen. Open vragen kunnen discussie en uitwisseling uitlokken. Zo komen mijn leerlingen meer aan hun trekken tijdens bijvoorbeeld een onderwijsleergesprek. Ik spoor de leerlingen ook aan om zelf open vragen te stellen aan elkaar. Met open vragen bedoel ik vragen die niet te beantwoorden zijn met ja of nee of een eenvoudig feit: Wat is …? Waarover gaat …? Hoe werkt het? Waarom gebeurt iets? Hoe komt het dat…? Vergelijk… Wat is het nut van …? Waarvoor dient …? Wat gebeurt er als er iets verandert, zoals het omdraaien of wegvallen van een gebeurtenis of element…? Na groepsopdrachten evalueren de leerlingen zichzelf en hun groepsgenoten. De evaluatiecriteria zijn inbreng, motivatie, organiseren, anderen erbij betrekken, etc. Hierdoor krijgt de leerkracht niet alleen een breder beeld van de leerlingen maar ook meer inzicht in hoe de jongeren naar elkaar kijken. Zeker in het begin laten de jongeren zich nogal eens leiden door hun ideeën over iemand in plaats van door gedemonstreerde vaardigheden. Via het observeren van vaardigheden door de jongeren beschikt de leerkracht over een middel om te werken aan de lage status van sommige leerlingen. Door elkaar te evalueren leren de leerlingen immers kijken naar elkaars succesvol functioneren op verschillende vlakken.
1
−
In bepaalde gezelschapsspelen wordt de uitwisseling rond bepaalde thema’s of het zich inleven in de positie van de andere gestimuleerd. Je kan heel wat informatie over educatieve gezelschapsspelen vinden via de website van het CIS en via een massa recensies van gezelschapsspelen op de website van het spellenarchief Speldatabase.
Twee voorbeelden: Inspiratiespel Speldatabase Macchiavelli Speldatabase
2
Doel 4: Functioneren in verschillende contexten, steeds wisselende omstandigheden en nieuwe situaties
Subdoelen Leerlingen kunnen zich gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe situatie (andere werkvormen, andere groepssamenstelling, rollenspel, verschillende leerkrachten,…) Leerlingen hebben weinig moeite met afwisseling en verandering. Leerlingen kunnen een goede inschatting maken van wat in bepaalde situaties wel of niet kan en stemmen daar hun gedrag op af. Leerlingen kunnen de gevoelens, behoeften en meningen van anderen onderkennen en er rekening mee houden.
Evalueren en observeren Voor deze subdoelen is het interessant om leerlingen in verschillende contexten te observeren. In een derde graad secundair onderwijs zijn er heel wat leerlingen die op stage gaan of die voor bepaalde vakken projectmatig werken of vakoverstijgend werken. Het is interessant om bevindingen vanuit verschillende bronnen (stagebegeleiders, praktijk- en theorieleerkrachten, opvoedend personeel,…) naast elkaar te leggen. Zijn leerlingen flexibel genoeg om binnen verschillende contexten te functioneren, om zich aan te passen aan een nieuwe situatie? Zijn leerlingen makkelijk te bewegen om bepaalde zaken anders aan te pakken? Kunnen leerlingen afwegen wat in bepaalde situaties kan en niet kan en stemmen ze daar hun gedrag op af? Hebben leerlingen oog voor wat er leeft bij anderen en houden ze daar rekening mee? Het is belangrijk om ook zelf met de leerlingen het gesprek hierover aan te gaan en open te trekken naar de hele groep. Dit kan gewoon tijdens de les (bijv. na een groepswerk of het toepassen van een nieuwe werkvorm) of naar aanleiding van een buitenschoolse uitstap, een stageperiode of een bepaalde situatie die leerlingen meegemaakt hebben. − Waarom reageren ze in een bepaalde situatie zo en in een andere situatie anders? − Vinden ze het moeilijk als ze in een andere omgeving of in een nieuwe situatie terechtkomen, waarom? − Vinden ze het moeilijk om aan te voelen of te weten wat in bepaalde situaties al dan niet kan? − Kan je je in bepaalde situaties aanpassen zonder dat je daarvoor jezelf moet verloochenen?
1
Evaluatie- en observatieschema’s Context / lesinhoud:
Klas / groep:
Beoordelaar:
Competentie 4: Functioneren in verschillende contexten, steeds wisselende omstandigheden en nieuwe situaties
Subcompetentie
Datum
-
+/-
+
++
Leerlingen passen zich gemakkelijk aan een nieuwe situatie aan (andere werkvormen, andere groepssamenstelling, rollenspel, verschillende leerkrachten,…) Leerlingen hebben weinig moeite met afwisseling en verandering. Leerlingen kunnen een goede inschatting maken van wat in bepaalde situaties wel of niet kan en stemmen daar hun gedrag op af. Leerling onderkennen en houden rekening met de gevoelens, behoeften en meningen van anderen.
2
Activiteiten ACTIVITEIT 1 Werken met rollen Zie: http://www.steunpuntgok.be/downloads/gokfiche_tip_03.pdf
Wat Eén van de manieren om bij groepswerk de taken te verdelen is door de leerlingen een rol te geven. Iedere leerling krijgt een andere rol toebedeeld en heeft zo verantwoordelijkheid in het uitvoeren van de taak. Elke rol omvat andere taken die tijdens het groepsproces opgenomen moeten worden of benadert de opdracht vanuit een andere invalshoek. Waarom Het toekennen van rollen geeft een grotere garantie dat elke leerling actief bijdraagt tot het uitvoeren van een taak. Elk groepslid heeft een bepaalde taak of verantwoordelijkheid, waardoor de inbreng van ieder lid echt noodzakelijk is om tot een goed eindresultaat te komen. De rollen zorgen mee voor de organisatie van het groepswerk. Daarnaast helpen deze rollen de leerlingen bepaalde vaardigheden te ontwikkelen. De leerlingen leren effectief samenwerken en communiceren en ze exploreren een gamma van (hiërarchische) relaties. Door het uitoefenen van een rol zijn de leerlingen actief bij de les betrokken waardoor de kans op het succesvol verwerven van nieuwe informatie verhoogt. Hoe Rollen aannemen en respecteren, zelfstandig werken, efficiënt communiceren ... kunnen je leerlingen niet vanzelf maar moeten ingeoefend en voorbereid worden. In het begin van het jaar kun je korte oefeningen geven waarbij de leerlingen met rollen kennismaken. Geef een tijdbewaker bijvoorbeeld de taak tijdens een discussieopdracht elke spreker slechts twintig seconden spreektijd te geven. Dit is meteen een oefening voor de ander om zijn boodschap in die korte tijd bondig en volledig over te brengen. Of je wijst een observator aan die op een aantal zaken moet letten ter voorbereiding van de rol van verslaggever. Het is belangrijk dat iedereen de rol van de ander aanvaardt. Je kunt kiezen voor organisatorische rollen, zoals voorzitter, verslaggever, materiaalmeester, tijdsbewaker en bemiddelaar. In sommige activiteiten kun je organisatorische rollen laten samen vallen of kies je voor andere rollen. Veel rollen zullen afhangen van de opdracht en de inhoud die gegeven is. Dit houdt in dat er bij het toewijzen van de rollen een selectie gemaakt moet worden uit de mogelijke relevante rollen. Wanneer de inhoud zich er toe leent, kun je de leerlingen ook inhoudelijke rollen geven, bijvoorbeeld die van klant, zaakvoerder en werknemer of bouwheer, architect en aannemer. Een derde mogelijkheid is de leerlingen elk vanuit een bepaalde manier van denken naar een probleem te laten kijken, zoals in de werkvorm zes denkhoeden. Het toewijzen van de rollen kan op verschillende manieren. Als er in groepjes van vier gewerkt wordt kan aan iedere deelnemer een nummer worden toegewezen en vervolgens kan worden bepaald dat bijvoorbeeld alle nummers één voorzitter worden, de nummers twee verslaggever, de nummers drie tijdbewaker, enzovoort. Elk groepje kan een setje rollenkaarten krijgen met daarop hun takenpakket. De leerlingen kunnen elk een kaart trekken of in overleg de rollen onderling verdelen. De rollen door de leerkracht aan de leerlingen toewijzen kan ook belangrijk zijn. Op die manier kun je ervoor zorgen dat er voldoende afwisseling is in de verdeling van de rollen. Iedere leerling kan dan eens organisator of materiaalmeester zijn. Dit creëert een gevoel van belangrijkheid bij alle leerlingen. Ze krijgen inzicht in het belang van teamwerk, in de waarde van elke rol, in het feit dat ‘de verstandigste’ niet altijd de beste is in rol x of y, en dat je jezelf altijd kunt verbeteren.
3
ACTIVITEIT 2 Rollenspel Zie http://www.steunpuntgok.be/downloads/gokfiche_werkvorm_21.pdf
Toepassing Om de mogelijke oplossing(en) voor een incident of dilemma in de school of beroepssituatie uit te diepen Om een beslissingsproces in een organisatie te leren kennen (de school, een onderneming, de plaatselijke overheid, de regering, een rechtszaak) Duur Lesuur of lesdeel Werkwijze 1. Alle leerlingen krijgen een situatie voorgelegd met een korte beschrijving van de rollen. Elke speler krijgt een uitvoerige beschrijving van zijn rol, de doelen die hij moet zien te bereiken en eventueel nog wat persoonlijke achtergrondgegevens. Ze krijgen de opdracht om binnen een bepaalde tijd een oplossing voor een probleem te vinden of een besluit te nemen. 2. De spelers nemen hun rollen op en de rest van de klas observeert (het hele proces of bepaalde spelers). 3. Het spel wordt eerst besproken met de spelers en daarna met de klas. Is er een goede oplossing/beslissing uit de bus gekomen? Waarom wel/niet? Tips Bij het ontwikkelen van een rollenspel moet je op de volgende punten letten: - Zorg voor een duidelijk doel in de beschrijving van de situatie: Wat moet er worden opgelost?, Welk besluit moet er worden genomen?. Kies een doel waarbij de spelers echt met elkaar moeten overleggen en samenwerken. - Geef duidelijke instructies voor het spelen van het spel: de leerlingen moeten zich helemaal inleven in de persoon die ze moeten spelen, maar ze mogen niet grof of beledigend worden. - Duid bij de evaluatie van het rollenspel steeds de rollen aan met de namen uit het spel en niet met de namen van de leerlingen. - Maak een lijstje met observatiepunten voor de leerlingen die observeren. Voorbeelden Een conflict over de werkverdeling op een bouwplaats/in een kapsalon/in een restaurantkeuken Een conflict met een klant over een levering Een conflict over de werkwijze tussen twee afdelingen binnen een bedrijf of organisatie De verdeling van het budget binnen een gezin, school, een vereniging of regering Het gebruik van een lokaal in school door verschillende groepen Zie ook de andere rollenspelen die bij doel 2 en 5 opgenomen werden.
4
Doel 4: Functioneren in verschillende contexten, steeds wisselende omstandigheden en nieuwe situaties
Subdoelen: Leerlingen kunnen zich gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe situatie (andere werkvormen, andere groepssamenstelling, rollenspel, verschillende leerkrachten,…) Leerlingen hebben weinig moeite met afwisseling en verandering. Leerlingen kunnen een goede inschatting maken van wat in bepaalde situaties wel of niet kan en stemmen daar hun gedrag op af. Leerlingen kunnen de gevoelens, behoeften en meningen van anderen onderkennen en er rekening mee houden.
Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? −
Worden leerlingen vaak geconfronteerd met situaties waarin een zekere flexibiliteit wordt verwacht? Moeten ze vaak samenwerken met verschillende leerlingen? Is er vaak afwisseling in methodieken tijdens de verschillende lessen? Krijgen ze in groepswerk regelmatig een andere rol? Is er op school ruimte voor leren in verschillende contexten? Hebben de leerlingen voldoende zelfvertrouwen om zonder angst veranderingen te ondergaan? Worden de leerlingen tijdens hun leerproces zeer strak begeleid of is er ruimte voor eigen initiatief en invulling?
Mogelijke acties −
Als leerkracht is het belangrijk in te schatten waarom leerlingen het moeilijk hebben met verandering of afwisseling. Als je leerlingen heel onzeker of angstig zijn, of als de klassfeer niet van die aard is dat leerlingen er zich veilig voelen, dan moet je als leerkracht voorzichtig te werk gaan. Laat leerlingen geleidelijk aan wennen aan andere situaties, laat voldoende ruimte voor reflectie achteraf. Bekijk samen met de leerlingen wat hun troeven zijn zodat ze vanuit voldoende zelfvertrouwen de stap naar verandering kunnen zetten. In volgende publicatie kan je een aantal ideeën en tips lezen Paelman, F. (2007). CLIM – Wijzer voor het secundair onderwijs. Steunpunt Intercultureel Onderwijs, Universiteit Gent. Uitgeverij De Boeck nv, Antwerpen.
-
Rafa Rafa spel Door het spel Rafa Rafa te spelen, ervaren jongeren aan den lijve wat het is om plotseling ondergedompeld te worden in een heel ander milieu waar de voorschriften en afspraken totaal anders zijn dan wat ze traditioneel gewoon zijn. Je kan het verkrijgen bij het Centrum voor Informatieve Spelen C.I.S. Centrum Informatieve Spelen, voor een uitgebreide recensie: Speldatabase
-
Bied taken/probleemstellingen aan die op verschillende manieren kunnen opgelost worden.
-
Bied een variatie aan werkvormen aan: o Klassikale les o Interactieve les o BZL o Experimenteel leren o Rollenspel o Projectwerk
-
Laat leerlingen mee bepalen hoe je bepaalde doelstellingen kan bereiken
Doel 5: Kiezen voor dialoog en samenwerking
Subdoelen Leerlingen kunnen actief luisteren. Leerlingen kunnen anderen laten uitspreken en kunnen de ander de kans geven om te reageren. Leerlingen kunnen actief en opbouwend reageren op ideeën en initiatieven van anderen. Leerlingen zijn bereid om te onderhandelen en kunnen groepsbeslissingen aanvaarden om tot een gezamenlijk resultaat of oplossing te komen.
Evalueren en observeren Bespreek samen met de leerlingen na een samenwerkingsactiviteit hoe zij de samenwerking adhv de verschillende subdoelen zelf ervaren. Leerlingen kunnen actief luisteren. Luisteren leerlingen geconcentreerd naar elkaar? Stellen leerlingen vragen om verduidelijking, denken ze mee met diegene die praat? Parafraseren leerlingen? Houden ze er een actieve luisterhouding op na? Leerlingen kunnen anderen laten uitspreken en kunnen de ander de kans geven om te reageren. Laten leerlingen anderen uitspreken of onderbreken ze de andere om hun eigen oordeel, mening te geven? Luisteren leerlingen naar de reacties van anderen of praten ze er doorheen? Leerlingen kunnen actief en opbouwend reageren op ideeën en initiatieven van anderen. Hoe reageren leerlingen op de ideeën of op de mening van iemand anders in de groep, hoe geven ze uiting aan hun waardering? Houden leerlingen rekening met ideeën en initiatieven van anderen?, Pikken ze er op in, denken ze verder mee? Leerlingen zijn bereid om te onderhandelen en kunnen groepsbeslissingen aanvaarden om tot een gezamenlijk resultaat of oplossing te komen. Zijn leerlingen bereid om met anderen in gesprek te gaan wanneer hun eigen idee, mening afwijkt van die van de rest van de groep? Zijn leerlingen bereid om zich in te leven in de ideeën, mening van de ander en die ook in overweging te nemen? Kunnen leerlingen hun eigen ideeën, mening bijstellen of aan de kant schuiven als dat de groep ten goede komt?
1
Evaluatie- en observatieschema’s Context / lesinhoud:
Klas/groep:
Beoordelaar:
Competentie 5: Kiezen voor dialoog en samenwerking
Subcompetentie
Datum
-
+/-
+
++
Leerlingen luisteren actief. Leerlingen laten de ander uitspreken en geven de ander de kans om te reageren. Leerlingen reageren actief en opbouwend op ideeën en initiatieven van anderen. Leerlingen zijn bereid om te onderhandelen en groepsbeslissingen te aanvaarden om tot een gezamenlijk resultaat of oplossing te komen.
TIP: Laat leerlingen zelf criteria bepalen voor een goede samenwerking. Dat kan je doen door met hen een T-kaart op te stellen. Laat hen dan aan de hand van de criteria die ze zelf bepaald hebben zichzelf of elkaar evalueren en nadien klassikaal bespreken.
Zelf- en/of Peerevaluatie luisteren Datum meestal niet
vaak
meestal wel
bijna altijd
Laat de andere uitspreken. Vraagt door als er zaken onduidelijk zijn in een gesprek. Denkt mee met de gesprekspartner. Is liefst zelf aan het woord tijdens een gesprek. Onderbreekt de
2
andere om zelf het eigen verhaal te kunnen doen.
Peerevaluatie samenwerken
Naam: Datum: Is makkelijk om mee samen te werken. Denkt mee en brengt ideeën aan. Houdt zich aan de afspraken en ziet werk. Vindt het belangrijk dat we met de groep een goed resultaat bereiken. Kan haar of zijn eigen gedacht aan de kant schuiven voor het belang van de groep.
Voorbeeld zelfevaluatie na een discussie akkoord
een beetje akkoord
niet akkoord
Ik heb alles kunnen zeggen wat ik wilde zeggen.
Ik heb minder gezegd dan ik wilde zeggen.
Ik heb vooral geluisterd.
Ik heb veel ideeën aangebracht.
Ik heb vaak gereageerd op wat anderen zeiden.
Wanneer anderen iets vertelden waar ik niet mee
3
akkoord ging, zei ik dit. Ik zei soms niets omdat ik het niet belangrijk vond.
Ik ging zo op in de discussie dat ik het moeilijk had om de ander te laten uitpraten. Volgende keer wil ik
Meer zeggen
Evenveel praten
Minder praten
Omdat………………………………………….. ………………………………………………….
4
Activiteiten ACTIVITEIT 1
Placemat
Toepassing
Om vragen of problemen te bespreken waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn. Om samen een strategie te bepalen.
Duur
Lesdeel of lesuur
Werkwijze 1. Iedere groep van vier leerlingen krijgt een vel papier. In het midden tekenen ze een rechthoek. Dit is het gemeenschappelijke terrein. De leerlingen trekken daarna vanuit de hoeken van de rechthoek lijnen naar de hoeken van het vel papier. Deze vier velden behoren toe aan elke leerling apart. 2. De leerlingen krijgen een vraag of probleem voorgelegd. Iedereen schrijft individueel zijn antwoord neer in een hoek van het vel. 3. Daarna proberen de groepsleden tot een gemeenschappelijk antwoord te komen. Ze beargumenteren hun antwoorden en luisteren naar de anderen. 4. De leerlingen schrijven hun gemeenschappelijk(e) antwoord(en) in de rechthoek in het midden. Voorbeelden -
Bedenk spelregels om ruzie te vermijden. Met welke problemen kregen ontdekkingsreizigers te maken? Wat betekent discipline? Op welke manier kan je tijdens een gesprek tonen dat je goed luistert en meevolgt? Wat is de betekenis van het woord x, van de figuurlijke uitdrukking y, van het spreekwoord/gezegde y … ? Wat houdt “respect hebben” voor jullie in?
ACTIVITEIT 2
Blind vierkant
Bron: Comsova, Werkvormen rond communicatie en sociale vaardigheden voor het deeltijds onderwijs, Leefsleutels vzw Doelstelling
Leerlingen kunnen afspraken maken en taken verdelen. Leerlingen kunnen leiding nemen of zich laten leiden. Leerlingen verwerven inzicht in de samenwerking van de groep. Leerlingen kunnen nagaan welke positie elke jongere tijdens de opdracht inneemt. Leerlingen hebben inzicht in de manier van communiceren in de groep. Leerlingen kunnen hun mening in een groepsdiscussie weergeven, handhaven en bijsturen.
Duur
1,5 uur
5
Groepsgrootte
minimum 5, maximum 12 lln
Materiaal
Touw van min. 10 m. lang, een kort touw of een voorwerp als er te weinig deelnemers zijn, een blinddoek per jongere.
Werkwijze Vertel de jongeren dat je een kort touw (of een voorwerp bij een kleine groep) en een lang touw op een willekeurige plek in de ruimte gaat leggen. Straks wordt iedereen geblinddoekt. Geblinddoekt zoeken de jongeren de twee stukken touw. Vervolgens maken ze een perfect vierkant binnenin met het korte touw (of ze plaatsen het voorwerp perfect in het midden). De hoeken van beide vierkanten moeten in mekaars verlengde liggen. De groep krijgt tien minuten voorbereidingstijd om een strategie af te spreken. Dan gaan de blinddoeken op en start de opdracht. De groep geeft zelf aan wanneer het resultaat volgens hen behaald is. Pas dan mogen de blinddoeken af. Nabespreking Geef de jongeren tijd om hun verhaal te doen. Wie een tijdje geblinddoekt was, heeft soms nood om te ventileren. Daarna vraag je de jongeren om individueel het evaluatieblad in te vullen. De antwoorden kan je daarna klassikaal bespreken. Je kan de vragenlijst ook verwerken via de werkvorm Carrousel
Evaluatieblad Blind vierkant -
Is de opdracht volgens jou gelukt? Waarom wel? Waarom niet?
-
Hoe verliep de communicatie?
-
Hoe verliep de samenwerking?
-
Wat was jouw aandeel binnen deze opdracht?
-
Kan je je een moment herinneren dat je iets hebt gedaan met een idee van een ander?
6
-
Was het moeilijk voor jou om door te zetten? Waaraan lag dat?
-
Rangschik alle deelnemers. Bovenaan zet je wie volgens jou het meeste deed om de opdracht te doen lukken. Onderaan komt wie het minste deed. Schrijf ernaast hoe dit volgens jou komt.
-
Vergelijk jouw antwoord met dat van anderen. Welke positie neem jij in de groep in? Volgens jezelf en volgens de anderen. Wat vind je daarvan?
ACTIVITEIT 3
In onze flat
Inhoud
Onze analyse van conflictsituaties en de manier waarop we ermee omgaan, verschilt naargelang de oorsprong van de sociale en culturele achtergrond van de mensen die erbij zijn betrokken. Onze eigen belangen kunnen onze perceptie van het probleem vervormen en het groter maken dan het is.
Doelstellingen
• Onze houding analyseren naar mensen van andere culturele en sociale groepen toe. • Probleemoplossende strategieën bestuderen. • Nadenken over de grenzen van verdraagzaamheid. • Nadenken over de relatie tussen discriminatie en belangenconflicten.
Tijd
1,5 - 2 uur
Groepsgrootte
Minimum 10, maximum 25
Materiaal
• Kopieën van de rollenfiches. • Kopieën van de “Notities van de waarnemer”. • Kopieën van het blad: “Sleutels tot het vinden van een oplossing”. • Papier en pen voor de waarnemers om notities te nemen.
7
Instructies
1. Vertel de groep dat ze een rollenspel gaan spelen over wat zou kunnen gebeuren in hun eigen dagelijkse leven en schets dan de situatie van het rollenspel: “Vlakbij jouw huis staat een flatgebouw, waarvan één appartement aan een groepje buitenlandse studenten wordt verhuurd. Zij hebben vaak bezoekers uit hun thuisland die blijven logeren en dan feestjes organiseren. Sommige buren, en voornamelijk diegenen die naast hen wonen, ergeren zich daaraan en klagen dat de studenten en hun vrienden veel lawaai maken, hen niet laten slapen en niet voor het gebouw zorgen. De buren hebben een vergadering bijeengeroepen om te proberen dit probleem op te lossen.” 2. Vraag of er enkele vrijwilligers zijn die in de huid van de buren willen kruipen. Er zijn minimum 6 spelers nodig, en maximum 9. De rest van de groep zijn waarnemers. 3. Verdeel de rollenfiches tussen de vrijwilligers en geef iedere waarnemer een kopie van de “Notities van de waarnemer”. Geef de deelnemers 5 minuten tijd om na te denken over wat ze moeten doen. 4. Herinner de spelers eraan dat het de bedoeling is een oplossing aan te brengen voor het probleem en begin het rollenspel. 5. Maak 10 minuten tijd voor de discussie en geef dan zonder onderbreking iedere speler een kopie van de “Sleutels tot het vinden van een oplossing”. Laat het rollenspel nog eens 10 minuten duren. Je kan natuurlijk naar eigen goeddunken de discussie onderbreken of verlengen.
Verslag en evaluatie 1. Het rollenspel Bespreek wat er gebeurde tijdens het rollenspel en maak bijvoorbeeld gebruik van de volgende vragen: -
Wat hebben de waarnemers opgeschreven en wat waren hun indrukken tijdens het rollenspel?
-
Hoe voelden de acteurs zich hierbij? Was het moeilijk om in de rol te kruipen die hen toebedeeld was, wat vonden ze het moeilijkst en wat het gemakkelijkst, enzovoort?
-
Hebben de deelnemers een verschil opgemerkt tussen de eerste en de tweede fase, namelijk nadat de acteurs de “Sleutels tot het vinden van een oplossing” hadden gekregen?
-
Wat voor argumenten werden er gebruikt en waren deze argumenten gebaseerd op feiten, op de rede of op emotie?
-
Was het gemakkelijker om argumenten voor of tegen de studenten te vinden?
-
Waar haalden de spelers hun argumenten vandaan? Werd het probleem opgelost en was iedereen gelukkig met het resultaat?
-
Was het een eerlijke oplossing of moest één partij meer toegeven dan de andere?
8
-
Wat voor alternatieve oplossingen zouden er kunnen zijn?
2. De situatie in het echte leven Als iedereen aan de beurt is geweest, help je de groep de thema’s in kwestie te analyseren en erover na te denken. Je kan het debat openen met vragen zoals: -
Heeft het rollenspel de realiteit van het dagelijkse leven voorgesteld? Wat waren de gelijkenissen en de verschillen? Is er iets overdreven voorgesteld?
-
Welke karakters stelden de houdingen voor die het meest voorkomen in onze maatschappij?
-
In welke mate heeft dit conflict te maken met culturele verschillen of eerder met andere dingen zoals persoonlijke en economische belangen?
-
Heeft iemand dit soort van conflicten al eens meegemaakt? Wat waren de omstandigheden? Als dit jou niet gebeurd is, waarom dan niet?
Tips voor de begeleider Observeer goed tijdens rollenspel want dit zal jouw manier van begeleiden sterk beïnvloeden, bijvoorbeeld dat je soms de “Sleutels tot het vinden van een oplossing” niet nodig hebt. Voor de discussie achteraf zal je moeten beslissen wat voor evenwicht je wilt hebben tussen het analyseren van de groepsdynamiek, de besluitvormende processen van de groep en het linken van de thema’ s aan het dagelijkse leven. Opgelet: er zijn twee verschillende fiches met de “Sleutels tot het vinden van een oplossing”, fiche 1 is voor de “voorzitter” en fiche 2 voor de andere spelers. Het hangt van het rollenspel af voor wie fiche 1 bestemd is. Als het al beslist is wie de vergadering moet voorzitten, geef dan fiche 1 aan die persoon en geef ze anders aan de leider van het bewonerscomité. Oplossingen vinden voor problemen en beslissingen nemen zijn moeilijke taken. Mensen moeten goede communicatievaardigheden bezitten, gevoelig zijn voor de behoeften van anderen, verbeelding hebben en vertrouwen tonen zodat ze de thema’s eerlijk kunnen bestuderen. Het is gemakkelijker als mensen hun belangen met argumenten verdedigen en zo tot een gemeenschappelijke reden of consensus kunnen komen om een win/win situatie te bereiken zodat iedereen toch enkele van zijn/ haar behoeften kan bevredigen en een aandeel heeft in het resultaat. Spijtig genoeg discussiëren mensen nog al te vaak vanuit een positie die ze dan met tegenzin moeten opgeven en een compromis moeten maken zodat uiteindelijk iedereen zich voelt alsof ze iets verloren en niet gewonnen hebben. Het is belangrijk dat je gedurende de evaluatie probeert de groep bewust te maken van de onderscheidene houdingen die we dikwijls aannemen t.o.v. vreemdelingen of mensen die anders zijn en de manieren waarop we de concrete, dagdagelijkse problemen oplossen met interpersoonlijke- en communicatievaardigheden.
Extra info/materiaal
9
Rolfiches (te kopiëren voor de deelnemers)
Jonge vreemdeling
Je spreekt en verstaat de taal van het gastland zeer goed maar je begrijpt niet waarom je buren zich zo ergeren. Volgens jou gedragen je vrienden en jijzelf je perfect normaal. Je wil het appartement onder geen beding verlaten.
Leider van het bewonerscomité
Jouw appartement ligt ver weg van waar de studenten wonen. Persoonlijk bezorgen ze je dus geen problemen. Maar je houdt niet van vreemdelingen en wil niet dat ze in je flatgebouw wonen.
Jonge vrouw (25-30 jaar)
Je woont alleen en je hebt schrik van de jonge studenten omdat ze heel vreemd lijken en heel anders zijn dan jij.
Jongere
Je bent zelf ook student. Je hebt geen duidelijke mening over het probleem maar je wil wel graag het appartement hebben waar de buitenlandse studenten nu wonen.
Vluchteling
Je bent ook een vreemdeling, maar wel van een ander land dan de studenten. Jij en jouw gezin hebben niet veel te m.aken met de andere mensen van de flat. Je hebt nooit problemen gehad met iemand maar je voelt je wel wat geïsoleerd
Ouder koppel (voor 2 spelers)
10
Jullie zijn zich beiden erg bewust van de problemen die veel mensen dwingen hun moederland te verlaten en te proberen ergens anders een nieuw leven op te bouwen. Jullie steunen een organisatie die hulp aan ontwikkelingslanden biedt.
Werkloze buur
Je gaat helemaal niet akkoord met het beleid dat vreemdelingen de kans biedt om in jouw land te komen wonen en werken. Je vindt dat vreemdelingen enkel als toerist het land binnen mogen.
De eigenaar van het gebouw
De jonge buitenlanders hebben hun huur altijd punctueel betaald en je wil de inkomsten van dat appartement niet verliezen. Maar je houdt niet echt van vreemdelingen en je vindt dit conflict een goede gelegenheid om de huur voor de buitenlandse studenten te verhogen. Anderzijds kan je hen ook nog een ander appartement aan de rand van de stad verhuren.
Notities van de waarnemer Het is je taak als waarnemer zeer aandachtig te kijken naar wat er gebeurt en notities te maken om feedback te geven in de discussie aan het einde van het rollenspel.
Dingen waar je kan op letten zijn: Respecteren de spelers elkaars beurt om te spreken?, Sputteren er sommige spelers tegen, of probeert iedereen tegelijkertijd te spreken? Proberen er één of meerdere personen hun standpunt op te dringen? Probeert iedereen een leidraad te volgen en de vergadering te vergemakkelijken? Wat voor argumenten gebruiken de spelers? Zag je een andere houding en gedrag bij de spelers nadat ze de “Sleutels tot het vinden van een oplossing” hadden gekregen?
11
Fiche 1: Deze fiche is voor de persoon die de vergadering voorzit
Sleutels tot het vinden van een oplossing Indien er in het rollenspel nog niemand is aangeduid om de discussie voor te zitten, is deze kaart voor de Leider van het Bewonerscomité. Voorzitter: Je bent al democratisch gekozen om de vergadering voor te zitten. Blijf dit voortdoen en volg de tips hieronder. Leider van het bewonerscomité Tot nu toe is er gedurende het rollenspel nog niemand tot voorzitter gekozen voor de vergadering. Stel daarom voor dat de vergadering een voorzitter nodig heeft en dat er democratisch voor een voorzitter gekozen moet worden. Stel voor dat jij voorzitter wordt vanwege je positie als leider van het bewonerscomité. Als de anderen daarmee akkoord gaan, hou je deze fiche bij en volg je de tips voor de voorzitter hieronder vermeld. Als iemand anders tot voorzitter wordt benoemd, geef je deze fiche aan hem door en neem je zijn/ haar kaart in ruil. Tips voor de voorzitter van de vergadering Het is jouw taak om de orde te bewaren en de vergadering te vergemakkelijken. Je moet proberen te garanderen dat: Iedereen een kans krijgt om te spreken en dat iedereen elkaars beurt om te spreken respecteert. Indien nodig spreek je een tijdslimiet af voor elke tussenkomst en laat je de spelers die limiet niet overschrijden. Laat geen beledigende taal toe en zorg ervoor dat de deelnemers bij het onderwerp blijven en niet uitwijden. Probeer de discussie vooruit te laten gaan en hou het positief. Hou de mensen op het goede spoor; de bedoeling is een oplossing voor het probleem te vinden.
Fiche 2: Voor elke speler behalve de voorzitter:
Sleutels voor het vinden van een oplossing Denk na over hetgeen jij, binnen jouw rol, kan doen om een oplossing te vinden. Luister actief naar de anderen, respecteer het recht van iedereen om zijn zegje te doen. Probeer wat jij wil zeggen te linken aan wat al gezegd is. Als het jouw beurt is om je mening te geven, begin dan met een opsomming van datgene wat de persoon voor jou gezegd heeft. Probeer een onderscheid te maken tussen de feiten en je eigen opvattingen. Probeer niet van de discussie af te wijken, maar blijf bij de kwestie, focus op het probleem van de studenten en op de noodzaak om een oplossing te vinden. Breng geen andere feiten, opvattingen of ideeën aan die je mocht hebben.
12
Doel 5: Kiezen voor dialoog en samenwerking
Subdoelen Leerlingen kunnen actief luisteren. Leerlingen kunnen de ander laten uitspreken en kunnen de ander de kans geven om te reageren. Leerlingen kunnen actief en opbouwend reageren op ideeën en initiatieven van anderen. Leerlingen zijn bereid om te onderhandelen en kunnen groepsbeslissingen aanvaarden om tot een gezamenlijk resultaat of oplossing te komen.
Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? Enkele vragen die je je kan stellen: -
Is de klassfeer van die aard dat leerlingen op een constructieve manier kunnen samenwerken? (als er in een klas grote conflicten of spanningen zijn, of wanneer leerlingen zich niet veilig voelen in een klas, dan kan dat moeilijkheden geven bij het samenwerken.)
-
Kiezen leerlingen de onderwerpen, thema’s waarrond ze samenwerken zelf? Als dat niet het geval is, is je probleemstelling, vraag, onderwerp boeiend en levensecht genoeg zodat de leerlingen zich uitgedaagd voelen?
-
Hebben je leerlingen al voldoende ervaring kunnen opdoen over wat samenwerken in groep betreft? Soms is het handig om een aantal deelvaardigheden of attitudes in te oefenen vooraleer je leerlingen aan de slag laat gaan met een ingewikkelde samenwerkingsopdracht.
-
Stel je zelf je groepen samen of laat je leerlingen kiezen met wie ze samenwerken? Als je je groepen zelf samenstelt, laat je dan het lot beslissen of denk je vooraf over wie met wie moet samen werken? (zie ook verder bij mogelijke acties)
-
Zijn je opdrachten duidelijk geformuleerd, weten leerlingen wat van hen verwacht wordt in welke tijdspanne?
-
Heb je je groepsopdracht zo georganiseerd dat ieder lid van de groep zijn/haar steentje moet bijdragen om tot een gezamenlijk resultaat te komen?
1
Mogelijke acties Leerkrachtenhandelen −
Om op een goed georganiseerde manier met samenwerkend leren aan de slag te gaan, kan je heel wat inspiratie opdoen in volgende publicatie: Je vindt er een aantal basisprincipes rond samenwerken leren, activiteiten om aan een veilig klasklimaat te werken, informatie over goede feedback geven, werken met rollen, enz. Paelman, F. (2007). CLIM – Wijzer voor het secundair onderwijs. Steunpunt Intercultureel Onderwijs, Universiteit Gent. Uitgeverij De Boeck nv, Antwerpen.
−
Op de website van het Steunpunt Gok vind je een aantal fiches met didactische tips en werkvormen om je lessen interactiever te maken. Steunpunt GOK - Didactische tips Steunpunt GOK - Interactieve werkvormen
−
Leefsleutels heeft een interessante werkmap rond communicatie en sociale vaardigheden voor het deeltijds onderwijs. Je vindt er een heleboel activiteiten en ook tips rond materiaal en aanpak. Comsova, Werkvormen rond communicatie en sociale vaardigheden voor het deeltijds onderwijs, Leefsleutels vzw
−
Op de website van het Centrum voor Informatieve Spelen vind je een aantal spelen die werken aan bepaalde vaardigheden die lln. nodig hebben om goed samen te werken PLAN B (CIS) is zo’n spel waarbij leerlingen werken rond groepsdynamica.
−
Jeugd en Vrede heeft een brochure “Niveau R” uitgebracht. Je kan die downloaden van op de website. Er staan enkele interessante activiteiten op http://www.jeugdenvrede.be/downloads/niveauR_handleiding.pdf
2
Doel 6: Leren van andermans visies, ervaringen en competenties.
Subdoelen Leerlingen kunnen de deskundigheid van anderen waarderen en maken er optimaal gebruik van. Leerlingen kunnen anderen om advies of naar hun mening vragen. Leerlingen kunnen feedback aanvaarden en gaan er constructief mee om.
Evalueren en observeren Evalueer dit doel niet enkel tijdens de voorgestelde activiteiten. De bedoeling van deze activiteiten is om de leerlingen kansen te geven om van elkaar te leren en visies en ervaringen uit te wisselen. Dit doel kan je ook observeren tijdens gewone lesmomenten. Een aantal vragen kunnen je hierbij helpen: - Hebben leerlingen het moeilijk om hulp te vragen aan anderen? - Kunnen leerlingen hun sterktes en zwaktes formuleren? - Kunnen leerlingen zichzelf goed inschatten? - Zijn leerlingen in staat om anderen te helpen? - Kunnen leerlingen feedback geven en aanvaarden? - Staan leerlingen erg afwijzend of veroordelend t.o.v. situaties, uitspraken die “anders” zijn. Om dit te kunnen observeren is het belangrijk dat je als leerkracht tijdens je les voldoende kansen biedt aan leerlingen om dit te oefenen, om zelf vragen te formuleren, problemen te formuleren en elkaar feedback te geven. Zie ook 6.5 “Andere activiteiten en tips”.
1
Evaluatie- en observatieschema’s Context / lesinhoud:
Beoordelaar:
Groep/klas:
Competentie 6: Leren van andermans visies, ervaringen en competenties Subcompetentie
Datum
-
+/-
+
++
Leerlingen waarderen de deskundigheid van anderen en maken er optimaal gebruik van. Leerlingen vragen anderen om advies of naar hun mening. Leerlingen aanvaarden feedback en gaan er constructief mee om.
Zelfevaluatie Naam -
+/-
+
++
Ik vind het makkelijk om anderen hulp of uitleg te vragen als ik iets niet begrijp.
Ik vind het leuk om met anderen samen te werken omdat ik dan ook nieuwe inzichten opdoe.
Ik weet graag hoe anderen over bepaalde zaken denken.
Ik heb vandaag al iets gedaan met een idee van iemand anders.
2
Activiteiten
Activiteit 1: Opzetten van een boom der kennis Materiaal Wat
een grote tekening van een boom, grote post-its. een hoekje in de klas waar leerlingen hun vaardigheden en hun leervragen kwijt kunnen met betrekking tot de voorbije maand geziene lesonderwerpen/thema’s.
Instructies Aan de deur hangt een grote tekening van een boom: ‘De boom der kennis’. Aan de twijgen hangen berichten zoals ‘Ik kan goed … ‘, ‘ik heb …. onder de knie”, … en de naam van de leerling in kwestie. Bijvoorbeeld voor Frans: “Ik heb geen problemen met de passé composé van volgende werkwoorden ….” Hoe meer leerlingen een bepaalde vaardigheid verwerven/interesse delen, hoe meer die ‘kennis’ in de richting van de stam verhuist (dit is het gemeenschappelijke deel). Rondom de kruin hangen leervragen. Bijvoorbeeld: ‘Ik wil graag leren …. Wie kan mij helpen?’. Leerlingen kunnen ook nieuwe leervragen formuleren op basis van de vaardigheden en interesses van de anderen. Bijvoorbeeld voor Frans: ‘Ik vind de passé composé moeilijk”, “Wie kan me helpen met het inoefenen van een dialoogje over film”, … Wie iets vertelt over zichzelf of een vraag stelt kan door de anderen daar steeds op aangesproken worden. De boom kent twee regels: ‘Je hebt het recht om iets nieuws te leren en om hulp te vragen.’ en‘Je hebt de plicht om hulp te geven.’ Wanneer hulpvragen een week lang blijven hangen, wijst de leerkracht de andere leerlingen op deze regel. Extra: Ook de leerkracht maakt gebruik van ‘de boom der kennis’. Wat de klas op een bepaald moment samen leert – bijvoorbeeld maten en gewichten – wordt ook aan de boom gehangen. Nieuwe vaardigheden hangen aanvankelijk bovenaan in de kruin van de boom, en naarmate ze meer en meer verworven geraken, verhuizen ze naar de stam (=gemeenschappelijk deel). Opmerking: deze activiteit kan je ook gebruiken om te werken aan doel 1 (Diversiteit zien als een normaal fenomeen waar iedereen dagelijks in verschillende situaties mee te maken krijgt.)
Activiteit 2: legpuzzel Wat? Informatie/opdrachten over een onderwerp worden verdeeld en verwerkt over verschillende bronnenkaarten en/of deelopdrachten. In een volgende fase wordt de informatie/opdrachten samengebracht. Hoe? De leerlingen verwerven en verwerken zelfstandig informatie over een onderwerp. In de
3
expertgroepen ondersteunen ze elkaar daarin. Daarna geven ze die informatie in de basisgroep aan elkaar door. Naar analogie met een legpuzzel: in een basisgroep krijgt iedere deelnemer een verschillend deel (puzzelstuk: bronnenkaart) van het geheel (de puzzel: een onderwerp). In de expertgroepen komen de leerlingen met hetzelfde deel samen om de informatie door te nemen of de opdracht uit te voeren die met hun deel samenhangt, en zo ‘expert’ te worden in hun onderdeel. Vervolgens gaan de leerlingen terug naar hun basisgroep waar ze allen samen de verschillende delen in elkaar kunnen passen en de ‘puzzel’ als het ware kunnen voltooien. 1. In de basisgroep Vorm groepen van 4 of vijf personen. Zorg in elke groep voor evenveel personen als er informatieonderdelen/deelopdrachten zijn. Zijn er minder informatieonderdelen dan krijgen twee deelnemers dezelfde ‘bronnenkaart’ met informatie/opdracht. Nummer de deelnemers per groep. Alle gelijke nummers in de verschillende groepen krijgen dezelfde ‘bronnenkaart’ met informatie en opdrachten (verdeelde informatie per groep). De deelnemers verwerken individueel hun opdracht en informatie. Dit kan ook een praktijkopdracht zijn. 2. In de expertgroepen De deelnemers met dezelfde opdracht komen nu samen zitten. Ze leggen hun bevindingen en oplossingen samen en bevragen elkaar over hun opdracht. Iedereen noteert alles want ze moeten straks allemaal naar hun basisgroep terug om verslag uit te brengen. Extra: indien de leerlingen niet gewoon zijn verslag uit te brengen, bereiden ze dit samen voor. Ze bekijken samen wat het meest belangrijke is, stellen een volgorde op en bepalen eventueel oefeningen en voorbeelden. 3. Terug in de basisgroep Elke ‘expert’ brengt in de basisgroep verslag uit over de eigen deelopdracht. Je kunt deze werkvorm gebruiken voor elk thema dat in verschillende deelaspecten kan opgedeeld worden.
Activiteit 3: Samen criteria bepalen voor het geven van feedback Wat? Bij aanvang of bij het evalueren van een opdracht, een werkstuk, een stappenplan, samenwerkingsvaardigheden … is het belangrijk om criteria op te stellen. Zo weet iedereen wat bij het uitvoeren van de opdracht de aandachtspunten zijn en wat zeker niet uit het oog mag verloren worden. Om de betrokkenheid van leerlingen te verhogen kan je de criteria samen met hen bepalen. Waarom? Wanneer leerlingen zelf nadenken over criteria zijn ze op een actieve manier bij de inhoud en de manier van werken betrokken. Deze actieve betrokkenheid zorgt voor een groter engagement van de leerling bij het leerproces. De leerlingen gaan doelgerichter met de leerstof aan de slag. Daardoor biedt dit ook ondersteuning bij leren leren, kritisch denken en doelgericht werken. Ze hebben zo veel meer greep op wat er echt belangrijk is binnen het aangeboden leergebied. Leerlingen blijken erg goed in staat te zijn de objectieve criteria naast het geleverde werk te leggen. Vaak zijn de leerlingen veel minder mild voor elkaar dan de leerkrachten zouden zijn.
4
Hoe? Je kunt hiervoor aan de slag volgens verschillende interactieve werkvormen, bijvoorbeeld: denken–delen–uitwisselen, carrousel, placemat en conceptmap. Leerlingen kunnen samen nadenken over de verschillende kenmerken waaraan een opdracht moet voldoen en wat de voorwaarden zijn om van een goed samenwerkingsproces te spreken. Schrijf eventueel een aantal vragen ter ondersteuning op het bord. Wat moet je weten en kunnen om …? Wat is belangrijk om …? Wat is belangrijk als je een verslag maakt over …? Wat is belangrijk bij een mondelinge presentatie? Waar moet je op letten om …? Laat de leerlingen de oplossingen delen met de hele klas. Schrijf alle ideeën op bord. Blijf doorvragen tot de leerlingen niet meer kunnen aanvullen. Vraag de leerlingen om in groepjes de lijst van kenmerken te clusteren. Bespreek daarna hoe de verschillende groepjes dit gedaan hebben. Zet de clusters op een flap en maak er een checklist van. Bepaal samen met de leerlingen of elk criterium of elke cluster dezelfde aandacht verdient of dat er zijn die meer doorwegen bij het beoordelen. Gebruik de checklist om de uitgevoerde opdracht te bespreken. Elke leerling krijgt de opdracht om het eindresultaat en het proces van samenwerken te evalueren aan de hand van de vooropgestelde criteria.
5
Doel 6: Leren van andermans visies, ervaringen en competenties.
Subdoelen: Leerlingen kunnen de deskundigheid van anderen waarderen en maken er optimaal gebruik van. Leerlingen kunnen de anderen om advies of naar hun mening vragen. Leerlingen kunnen feedback aanvaarden en kunnen er constructief mee omgaan.
Interpreteren en analyseren van de resultaten Als veel leerlingen (niet) goed scoren met betrekking tot dit doel, hoe zou je dit kunnen verklaren? Enkele vragen die je je kan stellen: −
Is er een veilige sfeer in de klas? Besteed je daar voldoende aandacht aan tijdens je lessen?
−
Kan iedereen voor zijn of haar mening uitkomen? Kunnen leerlingen luisteren naar elkaar? Stimuleer je de uitwisseling van verschillende meningen, visies tijdens je lessen? Sta je zelf open voor een andere mening, visie met betrekking tot je lessen?
−
Hebben de leerlingen zicht op mekaars competenties, weten ze van mekaar waar ze goed in zijn, waar ze mee bezig zijn op school, thuis, tijdens hun vrije tijd? Weet jij waar je leerlingen hun talenten, interesses liggen in en buiten de school? Doe je in je lessen bij het aanbrengen van nieuwe leerstof systematisch beroep op wat leerlingen al weten, kennen, kunnen?
−
Zijn leerlingen bereid om mekaar te helpen? Bouw je dergelijke momenten in in je lespraktijk?
−
Durven leerlingen beroep doen op mekaar voor hulp of extra ondersteuning? Organiseer je je lessen zo dat leerlingen mekaar moeten helpen om tot een resultaat te komen? Laat je leerlingen samen naar mogelijke oplossingen zoeken voor problemen/vragen vooraleer je zelf ingrijpt? Laat je leerlingen samenwerken in heterogene groepen?
−
Geef je zelf regelmatig feedback op wat je leerlingen doen, hoe ze in de klas functioneren?
−
Vraag je zelf regelmatig feedback aan de leerlingen ifv je eigen didactisch handelen in de klas, nieuwe lesmethodes, handboeken e.d
−
Laat je leerlingen zelf criteria opstellen voor het geven van feedback?
−
Oefen je met je leerlingen in het op een goede manier geven feedback?
1
Mogelijke acties Enkele tips Website steunpunt GOK -
-
-
Op de website van Steunpunt GOK vind je een aantal interactieve werkvormen waarbij het leren van elkaar gestimuleerd wordt, zoals check in duo’s en denken delen uitwisselen., verdeelde informatie of de legpuzzel. Bij het aansnijden van nieuwe thema’s weten leerlingen samen vaak veel meer dan we denken. Laat de lln in groepjes brainstormen via een woordspin of via een conceptmap om hun voorkennis te activeren. Op de website van het steunpunt GOK vind je nog een aantal andere activiteiten om voorkennis te activeren. Nog op de website van Steunpunt GOK: een uitgewerkte les om samen met leerlingen na te denken over het geven van feedback.
Steunpunt Diversiteit en Leren - Om op een goed georganiseerde manier met samenwerkend leren aan de slag te gaan, kan je heel wat inspiratie opdoen in volgende publicatie: Je vindt er een aantal basisprincipes rond samenwerken leren, activiteiten om aan een veilig klasklimaat te werken, informatie over goede feedback geven, werken met rollen, enz. Paelman, F. (2007). CLIM – Wijzer voor het secundair onderwijs. Steunpunt Intercultureel Onderwijs, Universiteit Gent. Uitgeverij De Boeck nv, Antwerpen.
Andere activiteiten -
Heel wat scholen beschikken over het kwaliteitenspel en het vaardighedenspel van het Centrum voor Informatieve Spelen. In publicaties van Leefsleutels vind je ook een aantal activiteiten rond sociale vaardigheden.
2