P R O V 1 N S'J E FRYSLAN
Doe. nr.; Class, nr. ; Ingek.:
X2.JUN 2 015
Afdeling. Beh. door:
Afd. Hoofd
AWB.. wtktn
Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslan voor kennisg. aangenomen/tel. afgedaan
Afdeling Landelijk Gebied Postbus 20120 8900 HM Leeuwarden
uw kenmerk ons kenmerk EX.15.1058
doorkiesnummer 088-4882929 faxnummer
088-4882102
behandeld door EIroy Vlemminx e-mall
[email protected]
Betreft: Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag H. Prins
Veghel, 18 juni 2015
Geachte heer / mevrouw, Bijgaand treft u de gevraagde aanvullingen voor de Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag van Dhr. H. Prins voor Oostindië 43 te Zevenhuizen in 5-voud aan. Graag ontvang ik van u een schriftelijke ontvangstbevestiging van het aanvraagformulier. Ik verzoek u mij, naast cliënt, op de hoogte te houden van de verdere procedure.
Met vriendelijke groet, Agrifirm Exian
/T»
BESLUIT WET MILIEUBEHEER BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN LEEK. gezien de op 14 juli 1998 ontvangen aanvraag van de firma St een - Van Heteren, Oostindië 43 te Zevenhuizen, om een nieuwe de gehele inri chting omvattende vergunning op grond van de Wet milieu beheer (artikel 8.4.) voor het wijzigen van een gemengd veehouderijbedrijf, op het perceel Oostin dië 43 te Zevenhuizen, kadastraal bekend gemeente Leek, sectie E, sectienr. 2437 en 3164; overwegende, dat deze aanvraag op 15 juli 1998 in behandeli ng is genomen; overwegende dat een vergunning wordt aangevraagd voor het houden van 502 vleesv arkens, 19 vleesstieren tot 24 maanden, 7 vleesstieren tot 6 maa nden, 25 schapen, 8 zoogkoeien, 11 stuks vrouwelijk rundjo ngvee en 600 "charrelkippen met bijbehore nde opslag van dunne en vaste mest, een bovengrondse gas olietank van 1000 liter en wiektromotoren met een gezamenlijk elektrisch vermogen van 9 kW; dat op 10 oktober 1995 voor de inric hting een revisiev ergunning is verleend voor een kalver- en stier enmesterij met 205 vleeskalveren, 60 vleesstieren, 20 schapen en 300 mestvarkens en een bovengrondse dieselolietank van 1200 liter en een gezamen lijk elektromotorisch vermogen van 13 pk; dat de aanvraag van deze ver gutming is getoetst aan de Brochure Veehouderij en Hinderwet (1985), hierna te noemen Bro chure alsook de door de Raad op 27 maa rt 1995 vastgestelde notitie "Afstandproblematiek bij veehouderijbe drijven in het Westerkwartier" ; dat de firma Steen - Van Heteren rechten kan ontlen en aan deze vergurming; dat op 14 oktober 1996 een me lding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubehe er bij de gemeente is ingediend met betrekking tot een naamsw ijziging van de inrichting, een stop zetting van het houd en van vleeskalveren en het wijzigen van de veebezetting naar 505 mestvarkens, 60 vleesstieren en 20 schapen; overwegende dat er in de inrichting zich diverse veranderingen hebben voorgedaan; dat de veestapel is gewij zigd in 502 vleesvarkens, 26 vleesstieren, 25 schapen, 8 zoogkoeien, 11 stuks jongve e en 600 scharrelkippen; dat de bovengrondse gasolietank is vervangen door een nieuwe tan k met een inhoud van 1000 l iter; dat het gezam enlijke vermogen van de elektromotoren is afgenomen tot circa 8 kW; overwegende, dat uit recentelijke uitspraken van de Raad van State van 21 april 1998 (za aknummer E 03.97.0115) en 20 juli 1998 (zaaknununer E03.97.0892) kan worden geconcludeerd dat de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder van 1996, hierna te noemen Richtli jn, voor wat betreft de indeli ng van de omgevingscategorie en de bepaling van de cumulatieve stankhinder niet is aanvaard; dat de aanvraag de rhalve is getoetst aan de Brochure; dat de omgeving waarin de inrichting is gelegen moet worden gekenmerkt als een categorie III omgeving; dat in de onder liggende vergunning van 10 oktober 1995 de om geving van de inrichting eveneens is beo ordeeld als een categorie UI omgeving; dat de bestemmingen van de percelen in de directe omgeving van de inrichting sinds 1996 niet zijn gewijzigd; overwegende, dat uit een recentelijke uitspraak van de raad van State van 21 april 1998 (zaaknummer E03.97.0115) kan worden af geleid dat de stankemissie veroorzaakt door de veestapel in een inrichtin g kan worden be paald door de in de Richtlijn opgenomen omrekeningsfactoren en dat hierbij het aangevraagde aantal dieren in plaats v an het aantal dierplaatsen moet worden betrokken; dat de thans vergunde veestapel overeenkomt met 545 mestvarkeneenheden (MVE);
dat de veest apel van de onderhavige aanvraag, getoetst aan de Richtlijn, overeenkomt met; 502 vleesvarkens 19 vleesstieren 7 vleesstieren 25 schapen 8 zoogkoeien 11 smks jongvee 600 scharrelkippen
* * * * * * *
Totaal
1 1 0,33 8.3 0 0 0,02
— — — — = =
502 19 2,3 8,3 0 0 12
=
543,6 MVE
mestvarkeneenheden (MVE) MVE MVE MVE MVE MVE MVE
dat het aant al MVE als g evolg van de onderhavige vergunningaanvraag derhalve wordt teruggebracht van 545 naar 543,6; dat de afstand tussen het emissiepunt van de stallen en de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden, ten opzichte van de reeds vergun de situatie, niet wordt gewijzigd; da t in de reeds vergunde situatie deze afstand circa 55 meter bed raagt; i
overwegende dat de aanvraag is getoetst aan de Interimwet Anunoniak en V eehouderij (lAV) en de bijbehorende (vierde) Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij van 16 juli 1998; dat h et dichtstbijzijnde voor verzuring gevoelige gebied Roden/Norg, is gele gen op circa 2100 meter van de inrichti ng; dat bij deze afstand een verdunningsfactor van 0,002 hoort; dat de veestapel waarvoor een vergunning wordt aangevraagd overeenkomt met de volgende ammoniakemissie: 502 vleesvarkens 19 vleesstieren tot 24 maanden 7 vleesstieren tot 6 maanden 25 schapen 8 zoogkoeien 11 stuks jongvee • 600 scharrelkippen Totaal
3.0 kg NHg 8.1 kg NH3 2,3 kg NH3 0,7 kg NH3 8.8 kg NH3 3.9 kg NHj 0,178 kg NH3
1506 kg N H3 per jaar 153,9 kg NH 3 per jaar 16,1 kg NH3 per jaar 17,5 kg NH3 per jaar 70,4 kg NH3 per jaar 42,9 kg NH3 per jaar 106,8 kg N H3 per jaar 1913,6 kg NH3 per jaar
'at de bijbehorende ammoniakdepositie 0,002 * 1913,6 = 3,8 mol potentieel zuur per hectare per jaar bedraagt; da t de ammoniakdepositie maximaal 15 mol poten tieel zuur per hectare per jaar mag b edragen; dat de aanvraag derhalve niet in strijd is met de lAV; dat op 15 april 199 1 een melding op grond van artikel 8.40 van de Wet mil ieubeheer Besluit mestbassins bij de gemeente is ing ediend voor een mestsilo; overwegende, dat in de o nderliggende vergunning van 10 oktober 1995 geluidsvoorschriften zijn opgenomen en hieraan rechten zijn te ontlenen; overwegende, dat door de Raad van de gemeente Leek op 26 augustus 1996 de beleidsnota en het uitvoeringsprogramma Gemeentelijke Energie Aanpak (GEA) zijn vast gesteld; dat derhalve aan de verguiming energievoorschriften kuimen worden verbonden; dat de energiebesparende maatregelen die worden genomen overeenkomen met de stand der techniek zoals is aangegeven in het infor matieblad "Veehouderijen", uitgave Infom il december 1997; da t voorts in de voorsc hriften bij deze vergunning meet- en registratievoorschriften zijn opgenomen om het energieverbruik binnen de inrichting te kunn en beoordelen;
overwegende, dat de procedure overeenkomstig het bepaalde in a fdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht is uitgevoerd; overwegende, dat de Regionale Inspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuh ygiëne geen advies heeft uitgebracht; overwegende, dat geen bedenki ngen tegen de aanvraag en het on twerp-besluit zijn ingebra cht; overwegende, dat ons inzie ns de vergurmingverlening niet bezwaarlijk wordt geacht vanw ege de bestaande toestand van het milieu , de effecten van de inri chting op het omliggende leefmilieu en de toekom stige ontwikkelingen; overwegende, dat de Wet mi lieubeheer voorschrijft, dat nadelige gev olgen die de inrichting voor het mil ieu kan hebben, moeten worden v oorkomen, dan wel zove el mogelijk mo eten worden beperkt; dat in ve rband hiermee het van belang is na te gaan, in hoeverre die nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen, c.q. zoveel mogelijk kunnen worden beperkt; dat ten aanzien van het vore nstaande, dit mogelijk is door het verbinden van voors chriften aan de gevraagde ergunning; rekening houdend met de voor de o nderdelen van het milieu, waarvoor de inrichtin g gevolgen kan hebben, geldende richtwaarden, voor zover de verpli chting tot het daarmee rekening ho uden is vastg elegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2 van de Wet milieubeheer;
gelet op het bepaalde in artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer; gelet op de Wet milieube heer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
BESLUITEN; l
aan de firma Steen - Van Heteren voornoemd vergunning op grond van de Wet milieubeheer (artikel 8.4) te verlenen overeenkomstig bovenvermelde omschrijving, op het p erceel Oostindië 43 te Zevenhuizen, kadastraal bekend ge meente Leek, sectie E, sectienr. 2437 en 3164, overee nkomstig de aan dit besluit gehechte en als zod anig gewaarmerkte aanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, en onder het opleggen van de e veneens aan dit besluit gehechte en als zodanig gewaarmerkte voorschriften.
l
een afschrift va n dit besl uit te zend en aan: a: b:
Firma Steen - Van Heteren, Oos tindië 43, 9354 TE Zevenhuizen. De Regionale Inspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiën e, Postbus 30020, 9700 RM GRONINGEN.
Leek. d.d.^^ OJTWT Burgemeester en i^thouders van Leek,
, 1.-burgemeester.
(drs. J. de Noord)
, secretaris.
BEROEP tegen dit besluit kan worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het o ntwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over he t ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het neme n van het beslu it ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aange bracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan w orden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van he t besluit; HET BEROEP MOET WORDEN GERICHT TOT DE VOORZITTER VAN DE AFDEL ING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE, POSTBUS 20019, 2500 EA 'S GRAVENHA GE EN MOET WORDEN INGEDIEND IN TWEEVOUD, BINNEN ZES WEK EN NA DE DAG WAA ROP EEN EXEMPLAAR VAN HET BESL UIT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 3:44, TWEEDE LID, ONDER A VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT TER INZAGE IS GELEGD. Zij die beroep instellen kuruien op grond van artikel 8:81 van de Algemene Wet B estuursrecht de Voorzitter van de \fdeling Bestuursrechtspraak van de Ra ad van State een verzoek doen tot het treffen va n een voorlopi ge voorziening. Dit verzoek moe t binnen bovengenoemde termijn worden gedaan. Dit besluit wordt niet van kra cht voordat op da t verzoek is beslist.
VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE WET MILIE UBEHEERVERGUNNING VAN: Naam aanvrager
: Firma Steen - Van Heteren
Adres inrichting
: Oostindië 43
Aard inrichting
: gemengd veehouderijbedrijf
Aangevraagde vergunning
: een nieuwe, de gehe le inrichting omvattende, vergunning op grond van artik el 8.4 van de Wet milieub eheer voor het w ijzigen van een inrichting waarvoor reeds een vergunning i s verleend.
Kenmerk vergunning
: 98/10
Datum ontvangst
: 14 juli 1998
Datum vergunningverlening :
1 3 OKT. 1998
De voorschriften zijn als volgt ingedeeld; 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
ALGEMEEN GELUID- EN TRILLINGHINDER BODEMBESCHERMING BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING ONGEWONE VOORVALLEN MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTINGEN ENERGIE LUCHT AFVALSTOFFEN HET HOUDEN VAN DIEREN HET BEWAREN VAN VLOEISTOFFEN EN CHEMIC ALIËN IN EMBALLAGE OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BO VENGRONDSE STALEN TANK (BUITENOPSLAG) VAN 1000 LITER AFLEVERING VAN MOTORBRANDSTOFFEN GASGESTOOKTE STOOKTOESTELLEN MET EEN NOMINAL E BELASTING VAN MAXIM AAL 130 KW OP BOVENWAARDE
BEGRIPPENLUST Behoort bij besluit van de-^aSd burgemesster en wethouders der gorneentf? LEEK
Tt^-OKT. 1008—
mij bekend, de secretaris van Leek
1.
ALGEMEEN
1. 1. de inrichting moet worden uitg evoerd en in werkin g zijn conform de aanvraag en de daarbij horende en als zodanig gewaarmerkte rapporten, tekeninge n en overige bescheiden, tenzij de volgende voorschriften anders bepalen; 1. 2.
degene die de inrichting drijft is geh ouden te doen en na te laten he tgeen redelijkerwijs gevergd kan worde n om de nadelige gevo lgen voor het milie u te voorkomen of te beper ken;
1. 3. de inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren; 1. 4. degene die de inrichting drijft, moet de in zijn imichting werkzame p ersonen een schriftelijke instructie verstrekken, die erop is gericht gedra gingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of nadere eis wordt overtr eden, uit te sluite n en die erop is gericht dat zij zijn geïnstru eerd omtrent de gevaarsaspecten van de opgeslagen stoffen en de wijze van brandbestrijding in geval van calam iteiten; 1.5. de elektrische installatie mag geen storing veroorza ken in radio- of televisieontvangst en het telecomm unicatie-verkeer; 1.6.
de elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010;
1.7. van voorgenomen onderhoudswerkzaamheden die buiten de inr ichting nadelige gevolgen kunnen veroorzaken moet voor af melding worden gem aakt aan de sector VROM/milieu van de gemeente Leek; 1. 8. tijdens het bevoor raden van de inrichting, tijdens het af voeren van producten en afvalstoffen uit de inrichting moet de openbare weg zo veel m ogelijk worden vrijgehouden; 1. 9.
zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moeten do eltreffende maatregelen worden genomen ter bestrijding van vliegen, muizen, ratten o f ander ongedierte;
2. 2. 1.
GELUID- EN TRILLINGHINDER
het equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichtin g aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichti ng verrichte werkzaamheden, mag op enig punt 50 meter van de inrichting, niet meer bedragen dan: 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur
2. 2.
onverminderd het voorschrift 2.1. mogen de van de inrichting af komstige piekwaarden (Lmax) gemeten in de meterstand "fast" niet meer bedra gen dan: 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
2. 3. op zondagen en al gemeen erkende feestdagen gelden tussen 07.00 uur en 19.00 uur de niveaus voor de peri ode tussen 19.00 uur en 23.00 uur; 2. 4.
• indien co ntrole op of berekening van de in voors chrift 2.1 en 2.2 vastgelegde geluidsniveaus plaatsvindt, moet dit geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen indus trielawaai, IL-HR-13-01" van maart 1981;
2.5. het pneumatisch of mechanisch vullen van voedersilo's is verboden tu ssen 19.00 en 07.00 uur;
3.
BODEMBESCHERMING Algemeen
3. 1.
het is verbo den vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzo ndering van oppervlaktewater, hemelw ater of drinkwater, indien daaraan geen ve rontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigde stoffen niet door een bewerking van het wate r is toegeno men en waaraan geen warmte is toegevo egd;
3. 2.
indien blijkt dat de bodem of het grond water is verontreinigd of aangetas t, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin va n artikel 27 Wet bodemb escherming, dient degene die de inrichting drijft dit te melden aan het bevoeg d gezag; er moeten in deze gevallen onverwijld maatregelen worden genomen teneinde de veron treiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mo gelijk ongedaan te maken; bij deze meldin g moeten de resultaten worden verstr ekt van met het oo g op de sanering verricht onderzoek en het tijdstip waarop de sanering zal worde n aangevangen; 3. 3.
direct na een in het vorig voorsch rift bedoelde melding aan het ge meentebestuur, dient de bodem van het terrein van de inrich ting te worden onderzo cht; bij verontreiniging van de bodem dient te worde n gehandeld conform he t gestelde in het vorige voorschrift; de verontreiniging, die is ontstaan na het van krach t worden van het besluit, evenals de verontreinigde bodem dient overeenkomstig de aanwijzing van het bevoegde gezag door de vergunninghouder te worden verwijderd of behandel d; Bodemonderzoek 3. 4.
het in het voor schrift 3.3. bedoelde onderzoek dient ten minste te worden uitgevoerd conform de Neder landse voomorm "Bodem Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek" (NVN 5740); overeenkomstig NVN 5740 kan worden af geweken van de bemonsteringsmethodiek als genoemd in de bijlagen va n deze norm; indien van deze methodiek wordt afgeweken dient een duidelijke argumentatie te worden weergegeven in het on derzoeksvoorstel dat ter schriftelijke goedkeuring voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek aan bevoegd gezag dient te worden o verlegd;
4.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING
4. 1. teneinde een begin van brand effe ctief te kunn en bestrijden moeten vo ldoende brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn; op de bij de vergun ning behorende tekening in rood aangegeven plaatsen dient in elk geval een poe derblustoestel met een inhoud van 7 kg te worden gep laatst; 4. 2. brandblusmiddelen moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen word en bereikt; draagbare b lustoestellen, slanghaspels en andere brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties moeten jaarlijks door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid; het onderhoud van kleine brandblusmiddelen moet overeenkomstig NEN 2559 gesc hieden; 4. 3. draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met een rangnummer; slanghaspels moeten voldoen aan NEN 3211 ; 4. 4. een tot de inrichting behorend geb ouw moet van een zodan ige brandwerende constructie zijn dat, gelet op de te verwachten vuurbelasting en in aanmerking nemende de in het gebouw aanwezige toestellen en stoffen, de daarin uitgevoerde werkzaamheden en de binnen de inrichting aanwezige brandpreventieve en brand repressieve voorzieningen, alsmede de brandbestrijdingsmogelijkheden van de plaatselijke brandweer, in geval van brand overslag e n doorslag daarvan naar de niet to t de inrichting be horende gebouwen wordt voorkomen;
5. 5. 1.
ONGEWONE VOORVALLEN
indien zich een ongewoon voorval voordoet, waardoor gifti ge of anderszins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen b uiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen kome n, ten aanzien waarvan in deze bijl age geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zo spoedig mogelijk maatregelen worden getroffen om de nadelige gevol gen van dat voorval zoveel mogelijk te voorkomen, te beperke n en ongedaan te maken; van een en ander moet terstond worden kenn is gegeven aan het bevoegd gezag;
5. 2.
incidenten van enige omvang waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, moeten direct worden gemeld bij de gemeente Leek; hiertoe moet bij de tele foon de verantwoordelijke beheerder van de inric hting een lijst met relevan te instructies en telefo onnummers op een duidelijk zichtbare plaats zijn aangebracht;
6.
MEET- EN REGISTRATIE VERPLICHTINGEN
6. 1. binnen de inrichting dient één centraal register aanwezig te zijn, waar resultaten van keuringen metingen, inspecties, controles etc. welke ingevolge de vergunning zijn vereist dienen te worden bewaard gedurende een periode van 5 jaar; 6. 2. . het centrale register moet door vergunninghoudster te allen tijde ter beschikking worden gehouden voor inzage en co ntrole door het bevo egd gezag;
7.
ENERGIE
7. 1. het verbruik van gas en elektriciteit moet worden geregistreerd; de geregistreerde gegevens moeten worden bewaard in het central e register zoals bedoel d in voorsch rift 6.1; 7. 2. bij vervanging van de verlichtingsapparatuur moet voor de ruimteverlichting gebruik worden gemaakt van energie-arme verlichtingsapparatuur, zoals spaarlampen, hoogfrequente verlichting met spiegeloptiekarmaturen of hogedru k gasontladingslampen;
8. 8. 1.
LUCHT
uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsin stallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat door de uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen nad elige gevolgen voor het m ilieu wordt ondervonden;
8. 2. eventuele ventila tiekokers op het dak van de stal moeten zodani g zijn uitgevo erd, dat de luchtstroom naar bove n gericht blijft; 8. 3 hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van voedersilo's moet worden voorkomen door het via de ontluchting ontwijkende stof op doe ltreffende wijze op te vangen, bijvoor beeld me t behulp van een doekfilter;
9.
AFVALSTOFFEN Algemeen
9. 1. 9. 2.
9. 3.
9. 4.
afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand of worden begraven ; afvalstoffen mogen niet in de bodem terecht kunnen komen of in de bodem worden gebracht; het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodani g geschieden dat geen verontreiniging kan optreden; afvalstoffen moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd; het afvoeren mo et zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden; afvalstoffen moeten worden afgevoerd naar een op grond van de provinciale milieuverordening erkende inzamelaar; het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden; van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten d e inrichting kunn en verspreiden; Opslag van kadavers
9. 5.
9. 6.
9. 7.
kadavers van dieren en afvals toffen van dierlijke aard mogen niet op terrein van de inrichting worden begraven; kadavers van dieren en afvalstoffen van dierlijke aard moeten, in afwachting van de afvoer uit de inrichting naar een daartoe ingerichte verwerking sinrichting, worden bewaard in een deugdelijke waterdichte verpakking of in een go ed gesloten speciaal daartoe bestemde ruimte; kadavers moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd;
Afvpiwat^r bedrijfsafvalwater mag slechts in een openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstel ling, eigenschappen en hoeveelhe id ervan; de doelmatige werking van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur niet wordt belemm erd, de verwerking van sUb, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk niet wordt belem merd en de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt; bedrijfsafvalwater dat: a.) bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terechtkomen; b.) een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terecht• komt; c.) stankoverlast buiten de iru-ichting veroorzaakt; mag nie t in de riolering worden gebracht;
9. 8. 9. 9. 9.10.
de riolering voor de afvoer van afvalwater moet vloe istofdicht zijn uitgevoerd; het is verb oden gier en/of mes t in het openbaar rioo l te brengen; spoel- en schrobwater van stallen of mes topslagen mogen niet in e en openbaar riool worden gebracht;
10 10. 1.
10. 2.
10. 3.
HET HOUDEN VAN DffiREN
binnen de inrichting moge n niet meer dan 502 vleesvarkens, 19 vleesstieren tot 2 j aar, 7 vleesstieren tot 6 maanden, 25 schapen, 8 zoogkoeien , 11 stuks vrouw elijk rundjongvee en • 600 scharrelkippen aanwezig zijn; in de inrichting moeten aanwezig zijn: meite llingen of soortgelijke gegevens, waaruit bli jkt hoeveel en welk soort vee er vanaf het moment van het van kracht worden van deze vergunning in de inrichting gehouden wordt; deze gegevens moeten te allen tijde door de toezichthoudende ambtenaar kunnen worden ingezien dan wel worden opgevraagd; deze gegevens moeten worden bewaard in het cen trale register als bedoeld in voorschrift 6.1.; de stallen moeten zijn voo rzien van een mestdichte vloer; Opslag en verwijdering van dunne mest
10. 4.
10. 5.
10. 6.
10. 7.
10. 8.
dunne mest en gier, spoel- en schrobwater moeten worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mestdichte opslagruimte; deze opslagruimte mag niet zijn voo rzien van een overstort; bij het verwijderen van mest of gier mag de om geving niet worden vero ntreinigd; transport van dunne mest of gier moet plaatsvinden in gesloten tankwagens; vaste mest moet worde n getransporteerd met beh ulp van daartoe geschikte transportmiddelen, die op correcte wijz e zijn beladen; duxme mest en/of gier, dienen te worden bewaard in een opsla gruimte binnen de gebouwen of via gesloten leidingen te worden afgevoerd naar een vloeistofdichte en afgesloten opslagruimte (mest- of gierkelder, mestsilo); de opslagruimte moet een zodanige capaciteit hebben, dat deze is afgestemd op de afv oermogelijkheden en op het aant al dieren; mest en gier mogen niet via een overloop in een greppel, gegraven put of ander open bassin kunnen geraken of daarin op andere wij ze worden gedeponeerd;
Opslag van
mest
de opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening; de stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht nie t van de mestplaat kan vloeien; indie n de mestplaat niet is afgedekt moet dit vocht door middel van een gesl oten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mes tdichte opslagruimte;
10. 9. een opslag van vaste dierlijke mest moet zijn gelegen op ten minste 50 m van een woning van derden of een gevoelig object;
Kuilvoer 10.10. na het ontgrav en van het kuilvoer dienen de kuil en onmiddellijk worden afgedek t met een kunststoffolie, behoudens tij dens het uith alen van het product ; 10.11. het oppervlak dat door het ontgraven van de kuil vrij komt, moet onmiddellijk worden ontdaan van gemorste of achtergebleven voederresten; 10.12. een voerkuil moet zodanig zijn gesitueerd dat de afstand tot woningen van derden of gevoelige objecten ten mi nste 25 meter bedraagt;
11 11. 1.
HET BEWAREN VAN VLOEISTOFFEN EN CHEMICALIËN IN EMBALLAGE
het bewaren van gevaarlijke vloeistoffen en chemicaliën in emballage zoals smeerolie en afgewerkte olie dient plaats te vinden boven een vlo eistofdichte lekbak;
11. 2. de inhoud van een in v oorschrift 11.1 genoemde lekbak dient ten minste gelijk te z ijn aan de inhoud van de grootste boven de lekbak opgeslagen emballage, vermeerderd m et 10% van de gezamenlijke inhoud van a lle boven de lekbak op geslagen emballage;
12
12. 1.
12. 2.
12. 3.
12. 4.
12. 5.
12. 6. 12. 7.
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE STALEN TANK (BUITENOPSLAG) VAN 1000 LITER
de opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet plaatsvinden in een uitsluitend hiervoor bestemde tank; een tank met overige aangelaste delen moet zijn vervaardigd van staal dat ten minste voldoet aan de mechanische eigenschappen van FE 360 B volgens NEN-EN 10025. Indien een andere staalsoort wordt toegepast moet de treksterkte minimaal voldoen aan het gestelde in MEN-EN 10025. Het toegepaste materiaal moet bestand zijn teg en de opgeslagen vloeistof of hiertegen beschermd zijn; de stijfheid en sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van zetting, van eventuele verzakkin g van de steunpunten of van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen terwijl de dichtheid onder normale bedrijfsomstandigheden moet zijn verzekerd; de ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrandbaar materiaal bestaan en moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat deze het gewic ht van de tank met de inhou d kan dragen; op plaatsen waar kans op verzakking van ee n tank bestaat, moe t een doelmatige fundering zijn aangebracht; de gehele installatie van een tank en de leidingen moet vloeistofdicht zijn; een tank mo et enigszins hellend zijn geplaatst zodat de aansluiting van de ontluchtingsleiding zich aan het hoo gstgelegen einde van de tank bevindt;
12. 8. een leiding, met uitzon dering van flexib ele verbindingsstukken, moet zijn vervaard igd van metaal van voldoende mechanische sterkte; het materiaal van een leiding en van zich daarin bevindende afsluiters en andere appendages moet bestand zijn te gen de opgeslagen vloeistof en mag geen galvanisch element kunnen vormen met het materiaal van de tank; 12. 9.
12. 10.
een flexibele leiding mo et voldoen aan het gestel de in BRL-K 780 en moet op doe lmatige wijze zijn ondersteund; een leiding moet zodanig zijn aangebracht dat bij eventuele zetting van een tank geen mechanische spanningen kunnen optreden die schadelijk zijn voor de installatie; een leiding moet bij voorkeur bovengronds zijn gelegd;
12. 11. 12. 12.
12. 13. 12. 14.
12. 15.
12. 16.
hevel werking van vloeistof moet z ijn voorkomen; indien een vloeistofstandaanwijzer of peilinrichting is aangebrach t, moet deze zoda nig zijn ingericht dat het uitstr omen van vlo eistof uit de tank, ook door verkeerde wer king of door breuk, onmogelijk is; een tank moet op doelmatige wijze tegen aanrijding zijn beschermd. een tank moet zijn geplaatst in een vloeist ofdichte bak; de bak moe t voldoende mechanische sterkte bezitten om weer stand te kun nen bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk; eventuele leidingdoorvoeringen door de vlo eistofdichte bak moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd; de opn amecapaciteit van de bak mo et ten minste gelijk zijn aan de tankinhoud; eventueel aanwezig hemelwater in de vloeistofdichte bak moet direct daaruit worden verwijderd; het hemelwater moet uit de ba k worden afg evoerd door een leid ing waarin buiten en zo dicht mo gelijk bij de bak een afsluiter is aangebr acht; deze afsluiter moet gesloten worden gehouden en mag slechts voor het laten a fvloeien van heme lwater worden geopend; deze voorzieningen kunnen achterwege blijven, indien bov en de bak een afdak aanwezig is dat zo groot is, dat geen hemelw ater in de bak k an komen, of indien een pompvoorziening is opgenomen die slechts voor het ve rpompen van hemelwater in bedr ijf mag worden ges teld; eventueel gelekt product dat in de vloeistofdichte bak is opg evangen moet direct worden verwijderd; indien de grootste afmeting van een vloeistofdichte stalen bak kleiner is dan 2 m m oet de bak een plaatdikte hebben van ten minste 3 mm; in overige geval len moet de bak een plaa tdikte hebben van ten minste 5 mm; Keuring, inspectie, onderhoud en reparatie
12. 17.
van een tank mo et een registratiesysteem worden bijgehouden dat in de imichting aanwezig moet zijn;
12.18. \ van een tank die volgens dit besluit m oet voldoen aan een BRL moet een door of namens • KIW A afgegeven geregistreerd certificaat aan het bevoegd gezag zi jn gezonden; in dit / \ certificaat moet zijn vermeld dat de tank d icht is en voldoet aan de desbetreffende BRL; 12.19. de gehele installatie moet vloeistofdicht zijn; dit mo et voor het in ge bruik nemen of na een grote reparatie door een beproeving op dichtheid worden aangetoond;
12. 20.
12. 21.
een vloeistofdichte bak moet voor de ingebruikname op sterkte en op dichtheid worden beproefd; bij de beproeving moet de bak gehee l met water worden gevul d; dit water mo et gedurende tenminste 24 uur in de bak aanw ezig blijven; van de bepro eving moet tijdig ke imis worden gegeven aan het bevoegd gezag zodat het bevoegd gezag in de gelegenheid is om bij de beproeving aanwezig te zijn; een tank moet eenmaal per 15 jaar inwendig en uitwendig geheel worden geïnspecteerd, waarbij tevens de wanddikte moet worden gemeten; na een inwendige inspectie moet door een beproeving worden aangetoond dat de installatie vloeistofdicht is; een b ewijs van deze ins pectie, meting en beproeving, alsmede de resultaten hiervan, moet aan het bevoegd gezag worden gezonden;
12. 22. wanneer uit de beproeving zoal s bedoeld in voorschrift 11.21. blijkt dat de tank in slech te staat verkeert moet: dit direct worden gemeld aan he t bevoegd gezag; de vloeistof zo spoedig mogelijk doch uiterlijk bin nen 2 maanden uit de tank zijn verwijderd; deze birmen 4 maanden onklaar worden gem aakt tenzij de tank in overleg met het bevoegd gezag is hers teld danwel in overleg met KJ WA i s hersteld en door KIW A een herstel-certificaat is afge geven waarin is aange geven dat de tank we er voldoet aan de gestelde normen van desbetreffende BRL; 12. 23. een tank me t appendages, fundering en eventuee l de vloeistofdichte bak moeten ten minste eenmaal per jaar uitwendig v isueel worden gecontroleerd op vloeistof dichtheid; beschadigingen aan een tank met appe ndages, fundering of vlo eistofdichte bak moeten direct worden gerepareerd; na reparatie moet het bevoeg d gezag hiervan wo rden geïnformeerd zodat dit kan controleren of de installa tie aan de voorschriften voldoet; 12. 24. een vloeistofdichte bak moet eenmaal per 15 jaar worden geïnspecteerd en waar nodig hersteld; een bew ijs van deze inspe ctie en meting, alsmede de resultaten hiervan, moet aan het bevoegd gezag worden gezonden; 12. 25. . indien aan een tank ingrijpen de werkzaamheden moeten worden verricht of wanneer redelijkerwijs kan worden aang enomen dat de sterkte van de tank is aangetast, moet dit aan het bev oegd gezag worden gemeld; 12. 26. elke beproeving, controle, inwendige in spectie of meting en de resultaten hiervan moet(en) in een tanklogboek worden vastgelegd; 12. 27. wanneer een tank definitief buiten gebruik wordt gesteld moet de tank worden geledigd, worden schoongemaakt en afgevoerd door een tanksaneerder die door KIWA is gecertificeerd overeenkomstig BRL-K 902 (REIS); indien een tank niet wo rdt geledigd en schoon gemaakt, wordt deze geacht niet uit bedrijf te zijn genomen, zodat het volledige keuringsregime van toepassing blijft;
13. 13. 1.
13. 2.
13. 3.
AFLEVERING VAN MOTORBRANDSTOFFEN
een elektrische pomp ten behoeve van motorbrandstoffen, zoals dieselolie, moet in de buitenlucht zijn opgesteld; een pomp moet zoda nig zijn inger icht dat hetzij sl echts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van de vulafsluiter vloeistof uit de pomp kan stromen, hetzij de aflevering van vloeistof automatisch stopt als het reservoir waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld; in het laatste geval moeten aan de vu lafsluiter voorzieningen zijn getroffen, waardoor deze sluit bij een lichte schok, bijvoo rbeeld ten g evolge van va llen; indien geen toezicht wordt gehouden, moet een pomp zijn afgesloten zodat onbevoegden deze niet in we rking kunnen stellen;
13. 4. bij het plotseling sluiten van de vulafsluiter moet een eventueel optredende drukstoot kunnen worden opgevangen; 13. 5. op de hoofdschakelaar waarmede de elektrische installatie in en aan de pompkast kan worden uitgeschakeld, moeten de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven; bij deze schakelaar moet duidelijk zijn vermeld, dat deze dient voor de pomp; 13. 6. behalve de in voorschrift 13.5 genoemde hoofdschakelaar moet voo r het in- en uits chakelen van de elektromotor van een pomp bovendi en in of aan de pompkast een schak elaar zijn aangebracht; 13. 7. aan de pompkast van een elektrische pomp mogen geen wandcontactdozen zijn aangebracht, terwijl aan de vulafsluiter of aan de aflever slang geen elektrische schakelaar aanwezig mag zijn; 13. 8. de pompkast van een elektrische pomp moet voldoende zijn geventileerd; de uitsparing in de pompkast, waarin de vulafsluiter van de afleverslang in ruststand wordt geborgen, moet gasdicht van het inwendige van de pompkast zijn afgesloten; 13. 9. het afleveren van vloeistof is verboden, indien daarbij wordt gerookt of enigerlei vuur of open kunstlicht aanwezig is, of de motor van het voertuig, waaraan de vloeistof wordt afgeleverd, in werking is; 13. 10. op of bij een pomp moet met duidelijk leesbare letters het opschrift 2d jn aangebrac ht: "VOERTUIGMOTOR AFZETTEN. ROK EN EN VUUR VERBODEN";
13. 11.
13. 12.
ter plaatse van een afleverpunt moet de cpstelplaats van de voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3x5 meter voorzien zijn van een aaneengesloten verharding; gemorst product moet met beh ulp van abso rptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd; hiertoe dient in de directe nabijheid van het afleverpunt voldoende absorberend materiaal aanwezig te zijn; verontreinigd absorptiemiddel dient te worde n behandel d als gevaarlijk afval;
de afleverslang moet zijn voorzien van een vulpistool met een automatische afsiagkraan; het • vu lpistool moet goed weggehangen kunnen worden; indien de opstelling van de tank en slangen dat nodig maakt, moet een voorzieni ng aanwezig zijn die als heve lbreker dienst kan doen ;
14.
GASGESTOOKTE STOOKTOESTOLLEN MET EEN NOMINALE BE LASTING VAN MAXIMAAL 130 KW OP BOVENWAARDE
14. 1. aardgasgestookte installaties moeten zijn uitgevoerd conform de aansluit- en leveringsvoorwaarden van het energiebedrijf; 14. 2. aardgasgestookte installaties moeten regelmatig en vakkundig worden onderhouden en afgesteld en zo vaak als nodig is, doch ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd, zonder dat roe t of ander vuil zich daarbij bu iten de inrichting kan verspreiden; 14. 3. een ruimteverwarmingstoestel moet zodanig zijn geplaatst dat het niet kan omvallen of gemakkelijk kan worden omgestoten, aangereden of beschadigd; tevens moet het zodanig zijn uitge voerd dat geen brandgevaar wordt veroorzaakt; zonodig moet een doelm atige bescherm ing zijn aangebracht.
BEGRIPPEN AFVALSTOFFEN; alle stoffen, preparaten o f andere produkten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijde ring daarvan - ontdoet, voornemens is zic h te ontdoen of zich mo et ontdoen. AFVALWATER: alle water waar van de houder zich met he t oog op de verwijdering daarv an ontdoet, voorn emens is zich te ontd oen of zic h moet ontdoe n. BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL: een toestel dat voldoet aan het "Be sluit Draagbare Blustoestellen 1986" (Sta atsblad 1986, 553). EMBALLAGE glazen flessen tot 5 liter, kunststo f flessen of vaten tot 60 liter, metalen buss en tot 25 liter, stalen of kunststof vaten tot 300 liter, papieren of kunsts tof zakken, laadketels, intermediate buikcontainers (IBC). EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAeq): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop v an een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-I3-01" van maart 1981. Het equivalente geluidniveau wordt bepaald uit het imm isieniveau (L,), de meteocorrectie (C^ en de bedrijfsduurcorrectie (Ct). De gevelcorrectie (Cg) en de toeslagen voor specifieke geluidsoorten (impuls, tonaal, muziek ) zijn hierin niet verw erkt. GELUIDSBELASTING: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: gebouwen of objecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur kr achtens de artikelen 49 en 68 van de Wet gelu idhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSGEVOELIGE RUIMTE VAN EEN WONING: een ruimte binnen een woning voor zover die keimelijk als slaap-, woon- o f eetkamer wordt ge bruikt of voor een zodanig geb ruik is bestemd. GELUIDSNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse o ptredende geluid, uitgedrukt in dB(A), ove reenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (LEC) terzake opgesteld e regels, zoals neergel egd in de lEC-publicatie no. 651. INRICHTING: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang also f zij bedrijfsmat ig was, ondernomen bedrij vigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
INSTALLATIES: of procesinstallaties: het samenstel van m et elkaar verbonden of te verbinden "objecten", die zijn bestemd voor of zijn aangeb racht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waar onder ver branden) en/of opslaan e.d. van stoffen; onder objec ten worden in dit verb and verstaan procesvaten (waaronder destillatie- en roerketels), luchtbehandelingsinstallaties, (opslag)tanks, leidingen, appendages en dergelijke met inbegrip van randapparatuur, meet-, regel- en beveiligingsapparatuur. Kl-VLOBISTOFFEN: brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt lager is dan 21 °C, bepaa ld volgens NEN-EN 57, en die bij 37,8 "C een dampspanning hebben van ten minste 35 kPa en ten hoog ste 100 kPa, bepaald volgens NEN 928, of verfp roducten waarvan het vl ampunt lager is dan 21 °C , bepaald volgens NEN-EN 57 (volgens het Bes luit Verpakking en Aandu iding van Milieugevaarlijke Stoffen zijn de verpakkingen voorzien van he t opschrift "licht ontvlam baar"). K2-VLOEISTOFFEN: brandbare vloeistoffen of verfprodu cten waarvan het vlam punt 21 °C of hoger is, doc h lager dan 55 °C, bepaald volgens NEN-EN 57 (volgens het Besluit Verpakking en Aandui ding van Milieugevaar lijke Stoffen zijn de verpakkingen voorzien van het opsc hrift "ontvlambaar"). K3-VLOEISTOFFEN: brandbare vloeistoffen waarvan he t vlampunt 55 °C of hoge r is, bepaald volgen s NEN-ISO 2719, of een verfprodukt waarvan het vlam punt 55 "C of hoger is, bepaald volgens N EN-EN 57. Lmax: de hoogste aflezing van de geluidmeter gemeten in de meter stand "fast" "F". NEN: een door het Ne derlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NVN 5740: bodem; onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek. OPENBAAR RIOOL: voorziening van de inzameling en het transport van afvalwater, als bed oeld in artike l 10.15 van de Wet milieubeheer. RIOLERING: bedrijfsriolering, openbaar riool of een ander e - niet gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het trans port van afvalwater (bedrijfsriolering van derden). voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-IS O-, NVN-norm , CF-, OP- P-, R-blad, BRL, CPR of NPR, waarnaar in een voors chrift verwezen wordt, betrekki ng heeft o p de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm , BRL, CPR, NPR of het CP-, OP-, P-,R-bla d die voor de datum waar op de vergunning is verlee nd het laa tst is uitge ge ven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan w el - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktui gen en installaties betreft - de norm, BRL, CPR, NPR of het CP-, OP-, P-, R-blad die bij de aanle g of insta llatie van die constructies, toestellen, werktu igen en installaties is toegepas t, tenzij in het voo rschrift anders is bepaald.
BESTELADRESSEN: publicaties zijn in iede r geval verkrijgbaar bij de onde rstaande instanties, zoals: - overheidspublikaties zoals P-(blad), CP-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop, Postbus 20014, 2500 EA Den Haa g (telefoon 070-3789880, telefax 070-3789783); - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-norme n en NPR-ric htlijnen bij: Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), afdeling Verkoop, Postbus 50 59, 2600 GB Delft (telefoon 015-2690256, telefax 015-2690271). Voor informatie over het NN I zie ook internet:
; - BRL-richtlijnen bij: KIWA NV, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk (telefoon 070 - 3953535; telefax 070-3953420).
gemeente Leek De heer F. Steen Oostindie 43 9354 TE ZEVENHUIZEN
Ons kenmerk: 2009007759 Onderwerp: Controle Wet milieubeheer
Contactpersoon: B. Boonstra
1 5 DEC 2009
Geachte heer Steen, Op 27 oktober 2009 is uw bedrijf In het kader van een technische controle bovengrondse mestbassins bezocht door de heer B. Boonstra, medewerker van het team Toezicht, Controle en Handhaving. Op 15 april 1991 hebt u een melding gedaan voor een mestbassin in het kader van het Besluit mestbassins milieubeheer. Uw mestbassin is met name gecontroleerd op (bouw)technische be palingen uit dit besluit en op het tijdig herkeurd zijn van het bassin en de afdekking. Tijdens de controle is vastgesteld dat de herkeuringsdatum van de afdekking en/of het bassin inmiddels is verstreken. U gaf echter aan dat het mestbassin buiten gebruik is gesteld. Als het mestbassin niet wordt gebruikt, hoeft u deze ook niet te laten keuren. Wij wijzen u erop dat het niet is toegestaan om het mestbassin opnieuw in gebruik te nemen zonder dat herkeuring heeft plaatsgevonden. U wordt, voor ingebruikname, verzocht een afschrift van het keuringsrapport, waarin een nieuwe referentieperiode is opgenomen, naar ons toe te sturen. Mocht u het bassin toch ongekeurd in gebruik gaan nemen, dan bent u geheel verantwoordelijk voor de mogelijke schade. Bovendien wordt door ons steekproefsgewijs op het gebruik gecontroleerd. Als u over deze brief nog vragen hebt, dan kunt u contact opnemen met de heer B. Boonstra van de afdeling Veiligheid, Vergunningverlening en Handhaving, telefoonnummer (0594) 55 16 73, e-mail [email protected]. uwen u hiermee voldoende tc hebben geöifonneerd. ens rom-gemeester en wethouders van Leek,
Talberterstriat 66 9351 63 Leek Postbus 100 9350 AC Lee k
ïanager Veiligheid, Vergunningverlening en Handhaving
Tetetoon (0594) 55 15 15 fi(0594) 51 75 12
E mjU;
infogleek.nl
1 ex. WHATCH
Interret: www.leek.nl fiZ.