Commissie van beroep BVE
106593 - Docente terecht op staande voet ontslagen omdat zij stagebezoeken heeft gefingeerd en hiervoor reiskostendeclaraties heeft ingediend.
UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. P.R.L.V.M. Kruik en het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift van 18 december 2014, ingekomen op 29 december 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 24 november 2014 om haar op staande voet te ontslaan op grond van artikel 2.9 lid 1 onder f cao mbo. A heeft voorts de Voorzitter van de Commissie verzocht een voorlopige voorziening te treffen inzake het beroep. Bij uitspraak van 26 januari 2015 heeft de Voorzitter van de Commissie dat verzoek afgewezen (zaaknummer 106615). Op 30 januari 2015 heeft A aanvullende stukken ingediend inzake het beroep in de hoofdzaak. De werkgever heeft op 25 februari 2015 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 24 april 2015 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer E, onderwijsmanager, en de heer mr. F, jurist arbeidsrecht.
2.
DE FEITEN
A, is op 1 april 2008 in dienst getreden bij het C. Zij was laatstelijk werkzaam als docent bedrijfsadministratie/boekhouden op de School voor Economie te B, in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,8 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao mbo. Op 4 november 2014 hebben de werkgever berichten bereikt dat A bepaalde stagebezoeken die zij in het kader van de zogeheten beroepspraktijkvorming (BPV) moest afleggen, niet zou hebben afgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft de werkgever onderzoek verricht. Daaruit kwam niet alleen naar voren dat A meerdere niet uitgevoerde werkbezoeken aan stagebedrijven heeft opgevoerd, maar ook dat zij hiervoor reiskostendeclaraties heeft ingediend en uitbetaald heeft gekregen. Nadat het onderzoek was afgerond, heeft er overleg plaatsgevonden tussen de onderwijsmanager, de afdeling HRM en de jurist arbeidsrecht. Een dag later, op 20 november 2014, heeft de werkgever met A gesproken over de uitkomsten van het onderzoek. Tijdens dit gesprek heeft de werkgever het dienstverband met A met onmiddellijke ingang opgezegd. Hij heeft A daarbij meegedeeld van mening te zijn dat haar gedragingen een dringende reden opleveren in de zin van artikel 7:678 BW juncto artikel 2.9 lid 1 106593 /uitspraak d.d. 18 mei 2015 Pagina 1 van 5
Commissie van beroep BVE
onder f cao mbo, alsmede dat de werkgever elk vertrouwen in A verloren heeft. Op 24 november 2014 heeft de werkgever zijn beslissing schriftelijk aan A bevestigd. Tegen deze beslissing is het beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat er geen dringende reden voor ontslag is. Zij voert aan dat zij geen fraude heeft gepleegd en dat zij niet met opzet heeft gehandeld. A heeft de school niet gedupeerd door haar handelen en heeft evenmin zichzelf willen verrijken. Hooguit heeft zij administratieve zaken niet snel genoeg afgehandeld. A voelde zich, vanuit de op school heersende angstcultuur, gedwongen om niet afgelegde stagebezoeken toch op te voeren; om het geheel kloppend te maken, heeft zij daarvoor ook reiskosten gedeclareerd. A heeft aangeboden de betreffende stagebezoeken alsnog af te leggen, maar de werkgever heeft dat geweigerd. Voorts heeft de werkgever ten onrechte A niet in staat gesteld zich te verbeteren. A stelt dat de werkgever heeft toegewerkt naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door het snel opbouwen van een dossier en het eenzijdig laten escaleren van een conflict dat feitelijk niet lijkt te bestaan. Bovendien zijn minder vergaande maatregelen dan beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet beproefd. Tot slot stelt A dat zij een gezin met kleine kinderen heeft en door het ontslag geen inkomen meer heeft. De werkgever heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden, aldus A. De werkgever voert aan dat A meerdere werkbezoeken aan stagebedrijven heeft gefingeerd en hiervoor onterecht reiskostendeclaraties heeft ingediend en uitbetaald heeft gekregen, zoals blijkt uit verklaringen van verschillende stagebedrijven en uit de door A onjuist ingevulde BPVbezoekprotocollen en formulieren voor reiskostendeclaraties. De werkgever ontkent dat is toegewerkt naar een eenzijdig ontslag. Hij heeft het ernstige plichtsverzuim toevallig ontdekt en heeft A pas na gedegen onderzoek ontslagen. De stelling van A dat zij alsnog de niet afgelegde stagebezoeken binnen het jaarrooster zou kunnen afleggen, is niet juist. De locatie waar A werkzaam was hanteert een schooljaar met vier onderwijsperiodes. Binnen deze periodes dienen ook de stagebezoeken te worden afgelegd. Na afloop van een periode gaan de leerlingen weer naar school en heeft het afleggen van een stagebezoek geen zin meer. De regels omtrent stagebezoek zijn al jaren niet gewijzigd en A was op de hoogte van deze regels. A is bovendien al eerder aangesproken op het niet naleven van de geldende regels, waarbij A beterschap beloofde. De werkgever weerspreekt het bestaan van een angstcultuur. Tot slot voert de werkgever aan dat hij rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van A. Zij is een jonge werknemer met relatief gunstige kansen op de arbeidsmarkt. Bovendien heeft de werkgever geen aangifte gedaan bij de politie van frauduleus handelen, zodat A kan blijven werken in het onderwijs, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 12.2 cao mbo, en is binnen de daartoe geldende termijn ingesteld. Aldus is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. 106593 /uitspraak d.d. 18 mei 2015 Pagina 2 van 5
Commissie van beroep BVE
106593 /uitspraak d.d. 18 mei 2015 Pagina 3 van 5
Commissie van beroep BVE
De ontslagbeslissing De werkgever heeft de ontslagbeslissing gebaseerd op artikel 2.9 lid 1 onder f cao mbo juncto artikel 7:677 BW, te weten een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden. De Commissie zal beoordelen of de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende vaststaan en, indien dit het geval is, of deze een dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Tevens beoordeelt de Commissie of het ontslag onverwijld is verleend. Wat betreft de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, stelt de Commissie vast dat de werkgever, nadat hem berichten hadden bereikt dat A niet conform de regels zou hebben gehandeld, voortvarend onderzoek heeft gedaan en advies heeft ingewonnen. Nadat de uitkomsten van dit onderzoek bekend waren en de werkgever een voorlopige conclusie had getrokken, heeft de werkgever A een dag later mondeling op staande voet ontslagen, hetgeen de werkgever daarna schriftelijk heeft bevestigd. Daarmee heeft de werkgever voldoende voortvarend gehandeld en is het ontslag onverwijld gegeven. Blijkens de bestreden ontslagbeslissing is aan het ontslag als dringende reden ten grondslag gelegd dat A zich bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan het opvoeren van werkbezoeken die zij niet heeft afgelegd en dat zij voor deze niet afgelegde werkbezoeken herhaaldelijk onrechtmatig reiskosten heeft gedeclareerd. Uit de overgelegde stukken (waaronder e-mails van stagebedrijven) en het ter zitting verhandelde is naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat A minstens vier stagebezoeken niet heeft afgelegd, terwijl zij de bijbehorende BPV-bezoekprotocollen wel heeft ingevuld. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat A voor drie niet afgelegde stagebezoeken reiskosten heeft gedeclareerd. A heeft een en ander als zodanig niet betwist. Daarmee staan de feiten voldoende vast en dient de Commissie thans te beoordelen of deze, gelet op alle omstandigheden van het geval, een dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. In dat verband overweegt de Commissie dat het examineren van leerlingen, waaronder ook is begrepen het beoordelen van stages, behoort tot de kerntaken van de docent. Gelet op de grote belangen die hiermee gemoeid zijn voor zowel de leerlingen als de school, dient een docent deze taak met de uiterste zorgvuldigheid en in overeenstemming met de daaromtrent geldende regels uit te voeren. A heeft dit nagelaten. De stelling van A dat zij haar verzuim op een later tijdstip had kunnen herstellen, is niet juist. De aard van de werkzaamheden maakt het niet mogelijk om stagebegeleiding, met inbegrip van stagebezoeken, te laten plaatsvinden buiten de periodes waarin de student stage loopt. Ook het feit dat A declaraties heeft ingediend voor niet afgelegde bezoeken, is onherstelbaar. Al met al heeft de werkgever voldoende aannemelijk gemaakt dat A bewust in strijd met de regels heeft gehandeld. De Commissie acht de handelwijze van A zodanig ernstig dat zij deze aanmerkt als een dringende reden die, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarom zal de Commissie het beroep ongegrond verklaren.
106593 /uitspraak d.d. 18 mei 2015 Pagina 4 van 5
Commissie van beroep BVE
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 18 mei 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, mr. K.P. Piena, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
106593 /uitspraak d.d. 18 mei 2015 Pagina 5 van 5
mr. J.J. van Beek secretaris