vonnIS •
RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak
Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen:
thans gedetineerd in de
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Stoop, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 21 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.506 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst J, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst J, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3.
Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. 3.2. Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door
Parketnummer:
blad 2
of namens haar geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten: de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van de BelastingdienstIDouane d.d. 21 januari 2013, contentieusnummer (dossierparagraaf l.I.); het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van de BelastingdienstIDouane d.d. 21 januari 2013, nummer (dossierparagraaf l.I.); het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol d.d. 23 januari 2013, met fotobijlagen (dossierparagraaf \.l.4); een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 24 januari 2013, kenmerk 708 X 13 (losse dossierbijlage).
3.3. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat zij op 21 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.506 gram van een materiaal bevattende cocáine. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. K waliticatie en strafbaarheid van het feit Het bewezen verklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar. 6.
Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van ondergaan voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, onder meer inhoudende een meldplicht bij de Reclassering Den Haag voor de duur van 1 jaar. 6.2. Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is
Parketnummer: Inzake:
blad 3
gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 18 maart 2013, van , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, adviesunit Haarlem. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1.500 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat - uit een oogpunt van normhandhaving en preventie - alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Zij neemt daarbij, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft gesmokkeld, als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank is van oordeel, dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte: zij is alleenstaande moeder van een driejarig zoontje, zodat de op te leggen straf zwaarder te dragen is en ook dat kind zal treffen; zij volgt fulltime een HBO-opleiding Bedrijfseconomie, zit nu in het derde jaar en verliest niet een jaar als zij nog in de zomer de geplande stage kan lopen; zij bevond zich in een financiële crisissituatie en heeft het feit onder de druk van die situatie begaan, de reclassering geen criminogene factoren aanwezig acht,
grond is gelegen om ten gunste van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de Reclassering Den Haag noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 14a, 14b en l4c van het Wetboek van Strafrecht; 2 en 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Parketnummer: Inzake:
blad 4
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij; bepaalt dat bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert; verklaart dit feit strafbaar; verklaart verdachte hiervoor strafbaar. veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN; beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren; stelt als algemene voorwaarden, dat de veroordeelde: zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel I van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde: zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering te Den Haag, zolang die instelling dat nodig acht; zich binnen drie dagen na haar invrijheidstelling meldt bij de Reclassering Den Haag (Bezuidenhoutseweg 179) en zich vervolgens gedurende het eerste jaar van de proeftijd zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht bij die instelling moet blijven melden; bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Parketnummer: Inzake:
blad 5
Samenstelling ~echtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door: mr. , voorzitter, en , rechters, in tegenwoordigheid van de griffier , en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2013. zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1