Ik wil mijn man John en mijn kinderen bedanken voor alle steun die ze mij gegeven hebben tijdens het schrijven van mijn boek. Zij zijn mijn steun en toeverlaat. Regelmatig ging ik zo op in het schrijven dat ik iedereen en alles om mij heen vergat. Hun geduld is enorm op de proef gesteld. Ook wil ik mijn buurvrouw Inge en mijn vriendinnen Margreet en Cynthia bedanken voor hun enorme enthousiasme. Het zoeken naar een passende foto voor mijn cover was moeilijk. Ik wist wel wat ik wilde, maar het leek niet te realiseren. Totdat ik uiteindelijk Laura Droomers vond die een reis naar India gemaakt bleek te hebben. Zij gaf mij toestemming om haar foto te gebruiken. Zonder mijn goede kennis Jeroen van de Wetering had de cover er nooit zo mooi uitgezien. Hij heeft met zijn kennis als fotograaf de foto zo bewerkt tot wat hij nu is. Dan rest mij nog te zeggen dat alle gebruikte namen en beroepen die in dit boek zijn opgenomen, voortkomen uit mijn eigen fantasie. Om het toch allemaal zo echt mogelijk te laten lijken, heb ik wel gebruik gemaakt van een website voor Indiase Namen.
Hoofdstuk 1 Heel voorzichtig schuifel ik door de kelder van het voor mij volledig onbekende huis. Al struikelend ben ik in het donker een trap afgekomen en nu maar hopen dat die man boven, mij niet gehoord heeft. Langzaam beginnen mijn ogen te wennen aan het donker. Rechts van mij schijnt heel flauw wat daglicht naar binnen, maar het is maar zo weinig licht, dat ik nog steeds nauwelijks iets zie. Voorzichtig schuifel ik verder, met mijn handen een weg om mij heen zoekend. Het gaat maar heel erg langzaam, ik ben zo enorm bang om geluid te maken. O, wat duurt dit allemaal lang, veel te lang naar mijn zin, zoveel tijd heb ik helemaal niet. Ik vrees dat het niet lang meer zal duren totdat de man ook in de kelder zal komen zoeken. En wee gebeente als hij mij dan vindt, wat zal er dan wel niet allemaal gebeuren? Nee, ik moet echt zien hier weg te komen en wel zo snel mogelijk. Jammer genoeg kan ik niet zien of er hier ergens een uitgang is. Er zit wel een raampje, maar dat is zo klein dat ik daar zeker niet door heen pas. Ook al zou het groot genoeg zijn, kan ik er toch niet door wegvluchten. Ik zal dan het ruitje moeten inslaan, en dat maakt gegarandeerd veel te veel herrie. Ik krijg het er benauwd van, ik zit hier opgesloten en ik zie geen uitweg meer. Ik ben zo bang dat hij mij vindt, misschien is mijn zus wel dood en ben ik nog wel de enige die van ons twee in leven is. Nee hij mag mij niet vinden, op geen enkele voorwaarde. Mijn hersens malen op volle toeren. Automatisch dwalen mijn gedachten af naar mijn zus. Ik zie weer voor mij hoe de man haar ruw beet pakt en haar met veel kracht tegen de muur aan drukt. Zij gaf geen antwoord op de vraag waar de jongen was, ook niet toen de vuist van de man op haar kaak terecht kwam. Zij kermde het uit van de pijn, maar ze zei geen woord. En de man werd steeds bozer en bleef maar vragen naar de jongen, volgens hem kon ze maar beter zeggen waar hij was als zij wilde blijven leven. Woedend gaf de man haar een harde stomp in haar maag, gillend sloeg mijn zus dubbel van de pijn, maar hoe hard hij haar ook sloeg ze bleef zwijgen. Blijkbaar frustreerde het zwijgen van mijn zus de man, want hij begon haar ook te schoppen, schreeuwend bleef hij maar op haar in beuken. Mijn zus probeerde los te komen, maar de greep van de man was veel te krachtig en uiteindelijk zakte ze in elkaar. Al die tijd heb ik vanaf de gang de kamer in gekeken, toekijkend hoe de man mijn zus mishandel en, hopend dat hij mij maar niet zal zien. Maar wat moet ik nu doen? Het liefst wil ik mijn zus te hulp schieten, maar uiteindelijk bedenk ik mij. Als ik mijn zus help, dan zijn we er beiden zeker geweest, daar kun je vergif op innemen. Even twijfel ik nog, maar dan neem ik een moeilijk besluit, ik moet mijzelf in veiligheid zien te brengen. Als ik nu heel stilletjes wegsluip, heeft het misschien een kans van slagen, dan zou ik misschien de bewoonde wereld kunnen bereiken en aan de politie kunnen vertellen wat er allemaal gebeurd is. De politie kan dan mijn zus redden en de dader oppakken. Het was erg moeilijk, maar ik koos voor mij zelf, heel voorzichtig heb ik mij omgedraaid en sloop zachtjes weg. Nee, stop niet doen, ik moet ophouden om terug te denken. Ik kan beter mijn hoofd er goed bij houden en zoeken naar een oplossing, daar heb ik op dit moment toch veel meer aan. Misschien kan ik een plekje vinden waar ik mij voorlopig schuil kan houden en dan maar hopen dat ze mij niet vinden. Maar waar, waar kan ik mij verstoppen, ik zie nauwelijks iets. Tastend om mij heen vervolg ik mijn zoektocht. Au, mijn hand stoot hard tegen iets aan, dat doet goed zeer zeg. Voorzichtig probeer ik te voelen wat het is, het lijkt wel een soort lange tafel, een werkbank of zo. Mijn handen tasten over het blad en zoeken naar iets wat ik zou kunnen gebruiken, maar het is lastig zoeken zo in het duister. Eigenlijk durf ik haast niet te voelen, bang dat ik iets om sla waardoor ik herrie maak. Toch geef ik het niet op en ga voorzichtig verder met zoeken, gelukkig met resultaat. Ik vind een soort tang, die kan ik later vast wel ergens voor gebruiken. De tang is gelukkig niet zo groot en past met gemak in mijn kontzak. Mijn vingers zoeken verder en ontdekken iets dat lijkt op een zaklamp. Nu maar hopen dat hij het doet. Bij het proberen komt er een heel zwak licht uit de lamp, daar zal ik niet lang iets aan hebben, maar ik besluit hem toch maar mee te nemen. Beter iets, dan niets. Ik doe de zaklamp gauw weer uit om de batterij te sparen. Tijdens dat kleine moment dat ik de zaklamp aan had, zag ik dat er aan de muur van het raampje een hoge kast stond. Zou dat niet een goede verstopplek kunnen zijn? Als het een hangkast is dan zou ik mij daar in kunnen verstoppen. Al schuifelend en mij steeds stotend bereik ik uiteindelijk de kast. Op de tast vind ik de handgreep en doe de kast langzaam open, heel even piept de deur van de kast. Ik schrik ervan en blijf ik roerloos staan, maar ik hoor verder niets. Om te kijken wat er in de kast zit, doe ik heel even de zaklamp aan. Gelukkig het is zoals ik hoopte een hangkast, er staat tuingereedschap in en verder hangen er verschillende overalls, hele grote en kleinere. Onderin de kast staat een lage metalen kist, daar zou ik bovenop kunnen staan en mij kunnen verstoppen achter de overalls. Ik voel of de kist stevig genoeg is, ik denk dat hij mij wel moet kunnen houden. Ik ben moe en het huilen staat mij nader dan het lachen, maar
dit is volgens mij de enige oplossing. Voorzichtig stap ik de kast in en ga zoals voorgenomen op de metalen kist staan. Heel langzaam trek ik de deur van de kast dicht. Weer maakt de deur het piepende geluid en opnieuw blijf ik geschrokken stokstijf staan, ik luister, maar ik hoor gelukkig nog steeds niets. Als ik mij goed en wel op mijn plekje wil settelen val ik plots met een klap naar achter en tuimel al vloekend een stuk naar beneden. Daar kom ik met een smak op de grond terecht. Het voelt er koud en zanderig aan. Au zeg dat doet pijn, ik heb mijn been flink bezeerd, maar ook mijn rug doet behoorlijk zeer. Ik blijf een tijdje stil liggen, omdat elke beweging pijn doet.. Gelukkig ben ik de zaklamp tijdens de val niet kwijt geraakt, dus knip ik hem aan en probeer voorzichtig te gaan zitten. Ik schijn om mij heen, en zie in het zwakke licht aan de éne kant een gang en aan de andere kant een ladder die omhoog gaat. De ladder zal waarschijnlijk de weg naar de kast zijn, waar ik vandaan ben gekomen, ik zie namelijk geen andere mogelijkheid. De gang is misschien wel mijn vluchtroute naar buiten, maar zonder licht zal ik niet ver komen. De zaklamp zal het in de staat waarin deze nu verkeert niet lang meer blijven doen, de batterijen die er in zitten zijn echt zo goed als leeg. Ik probeer na te denken, maar mijn hoofd doet zo enorm pijn, dat ik het liefst wil slapen. Nee, niet aan toegeven, ik moet mij over de pijn heen zetten, ik praat mij zelf moed in. Ik moet helder blijven en goed nadenken, zodat ik geen stomme dingen zal doen. Wat moet ik nu doen? Op de werkbank in de kelder heb ik de zaklamp gevonden, misschien liggen daar dan ook wel batterijen. Maar zou ik het durven om terug te gaan en te gaan kijken? Ja, dat is misschien wel de beste oplossing. Ik verzamel alle moed die ik heb, bang voor de pijn die komen gaat, ik probeer te gaan staan, maar het lukt maar nauwelijks. Er schiet een enorme pijn door mijn been heen, toch moet ik het gaan proberen. Als ik voldoende batterijen zou kunnen vinden, dan zou dat de weg naar de vrijheid kunnen zijn. Met veel pijn hijs ik mij langzaam de ladder op en in het flauwe schijnsel van de zaklamp zie ik de overalls in de kast. Net als ik terug de kast in wil stappen hoor ik gestommel op de keldertrap. Gelijk hoor ik ook de stem van de man die mijn zus zo enorm sloeg en hij is blijkbaar niet alleen. Hij praat tegen iemand en ik hoor nu overal voetstappen. Mijn hart klopt in mijn keel, bijna geruisloos laat ik mij voorzichtig de ladder weer af zakken en doe de zaklamp uit. Ik tril over mijn hele lichaam en de angst slaat toe. Ik probeer zo zacht mogelijk te ademen, bang dat zij het anders zullen horen. Ik maan mijzelf om rustig te blijven, niet te bewegen en zeker niet in paniek te raken. Het staan doet zo zeer aan mijn been dat ik mij maar opnieuw op de grond laat zakken, hier zal ik blijven zitten totdat de mannen weg zijn. Ik voel in mijn kontzak, gelukkig de tang zit er nog, die ben ik met al dit gedoe niet kwijt geraakt. Ik bedenk mij dat ik die best wel zou kunnen gebruiken mocht ik gevonden worden, daar kan ik een flinke klap mee uitdelen. Ik hoor geschreeuw en het schuiven van dingen over de grond, af en toe hoor ik een flinke bonk. Het lijkt erop dat ze echt de hele boel om ver trekken, maar dan hoor ik voetstappen vlak voor de kast. De kastdeur wordt met een ruk opengetrokken, ik kan het horen aan het gepiep van de kastdeur. Even ben ik bang dat ze zullen ontdekken dat er aan de andere kant van de kast geen achterwand in zit. Ik hou mij muisstil. Het lijkt wel eeuwen te duren, maar net als ik de hoop heb opgegeven wordt de kastdeur weer met een knal dichtgeslagen. Pfff, gelukkig ze hebben het niet gezien. Nu zo stil mogelijk wachten totdat ze weg zijn. Een hele tijd zit ik zo stil mogelijk, maar ik voel me steeds stijver worden. Ik ga iets verzitten, maar dat doet zo verschrikkelijk veel pijn dat ik het bijna uitschreeuw. Als ik straks licht heb, moet ik maar eens naar mijn verwondingen kijken, de pijn is zo hevig dat ik er misselijk van wordt. Ik voel het bloed uit mijn gezicht weg trekken, ik ben behoorlijk draaierig en langzaam zak ik weg in een bewusteloosheid. Ineens wordt ik mij ervan bewust dat ik op de grond lig, ik ben stijf en heb het enorm koud. Mijn maag knort en mijn lippen voelen droog aan, wat heb ik een trek, maar voor al een dorst. Hoe lang ik daar zo heb gelegen weet ik niet. Waar ben ik en hoe ben ik hier terecht gekomen? Mijn gedachten draaien op volle toeren, maar ineens herinner ik me alles weer. Mijn zus en ik zijn bij het bos aan het wandelen, als er plotseling iets verschrikkelijks gebeurd. Ik hoor nog het geruzie, het afgrijselijke gekrijs en even daarna die dodelijke stilte. Mijn zus begint te kokhalzen, ik probeer het geluid nog te dempen. Sst, stil nou straks worden we nog ontdekt, maar het is al te laat. De man heeft ons gehoord en begint ons te zoeken en al gauw heeft hij ons gezien. We zetten het op een lopen en rennen in de richting van het bos. Al struikelend rennen we het bos in., we zigzaggen tussen de bomen door, misschien vinden we een plekje waar we ons kunnen verstoppen. Maar de man is veel sneller dan ons en hij komt steeds dichter bij. We rennen steeds verder en verder. Kijk daar, daar staat een huis midden in het bos, daar is vast iemand die ons wil helpen. Vol hoop pak ik mijn zus bij haar hand en sleur haar mee. Eenmaal bij het huis blijkt de deur niet op slot te zitten, met een wild gebaar vliegt de deur onder ons gewicht open. Eindelijk zijn we veilig, tenminste dat hoop ik. ‘Help is daar iemand?’ roep ik.
Maar het blijft volledig stil. Mijn zus kijkt in de woonkamer, terwijl ik de gang door loop en in de keuken kijk., maar er is helemaal niemand, het huis is leeg. Nee stop, niet aan denken, maar ik kan mijn gedachten op een één of andere manier niet stopzetten, ze blijven teruggaan. Hoe zou het met mijn zus, gaan? Ik vraag mij af of mijn zus überhaupt nog wel in leven is, de gedachte alleen al dat ze dood is maakt mij opnieuw misselijk. Stel nou dat het huis van die man is, die zo naarstig naar mij op zoek is? Nee, dat kan niet, dan zou er ook achter de kast gekeken zijn. Ik moet stoppen met hierover te denken, ik moet juist helder blijven en zien hier weg te komen. Ik spits mijn oren en luister aandachtig, maar ik hoor geen enkel geluid meer. Zouden de mannen weg zijn en het huis verlaten hebben om mij buiten in het bos te zoeken? Als ze slim zijn dan hebben ze in ieder geval iemand hier achter gelaten voor het geval dat. Heel langzaam probeer ik weer op te staan, maar het gaat erg moeizaam. Ik ben zo stijf en mijn been doet zo’n ontzettend pijn, toch bijt ik door. Ik moet wel, ik heb geen andere keus, als ik hier blijf zitten ga ik dood. Tree voor tree klim ik de ladder weer op, terug naar de kast. Zachtjes stap ik de kast weer in. O, wat een steken in mijn been, ik word er misselijk van. Een tijdje blijf ik wachten, wachten totdat de pijn afzakt, maar ook wachten of ik iemand hoor. Als het volledig stil blijft, open ik voorzichtig de kastdeur. En weer piept deze bij het opengaan. Ik knipper met mijn ogen, zo verblindend is het licht dat de mannen schijnbaar vergeten zijn uit te doen bij het verlaten van de kelder. Het lijkt wel of dat ze overhaast zijn vertrokken. Ik knipper nog even met mijn ogen en stap dan voorzichtig de kast uit en kijk om mij heen. Wat een bende zeg, alles ligt om ver getrokken, ook de werkbank, de vloer ligt bezaaid met allerlei dingen. Ik vind dit wel balen, want het wordt nu nog moeilijker om de batterijen te vinden en het kost ook meer tijd, kostbare tijd. Tijd die ik eigenlijk niet heb. Ik besef dat ik echt mazzel gehad heb dat de kast nog op zijn plaats staat, anders was het gat achter de kast ontdekt en was ik zeker gevonden. Ik probeer er maar niet aan te denken wat er dan met mij gebeurd zou zijn. Mijn ogen zijn nu gewend aan het licht en mijn zoektocht naar de batterijen kan beginnen. Heel goed oplettend dat ik nergens op trap en zo min mogelijk geluid maak, zoek ik mijn weg door de puinhoop naar de omvergeworpen werkbank. In de hoop dat ergens toch batterijen te vinden zijn of iets anders wat mij licht kan verschaffen onder de grond. Hé wat ligt daar nou? Als ik het voorzichtig onder de planken uittrek zie ik dat het een rugzak is. Dat is handig, dan kan ik daar wat spulletjes in meenemen. Ik vind nog een aangebroken fles met cola, een pak kaakjes, een schaar, een hamer, een beitel, een kaars en een doosje met lucifers, maar tot nu toe nog geen batterijen. Ik wil niet te lang blijven zoeken, stel dat de mannen terugkomen, dan kan ik er beter voor zorgen dat ik weg ben. Ik stop alles in de rugzak en ik haal ook de tang uit mijn kontzak en die doe ik er ook in, dan kan ik hem in ieder geval niet verliezen. Ik voel hoe dorstig ik ben, het liefst zou ik nu al een paar slokken nemen, maar ik ben slim en weerhoud mij daarvan. Het is beter dat ik het drinken bewaar, ik weet natuurlijk niet hoe lang het gaat duren voordat dat ik de bewoonde wereld bereik. Vlak voordat ik mij wil omdraaien om terug te gaan naar de kast, zie ik iets bekends. Op de grond aan de zijkant van de werkbank ligt een kartonnen doosje Duracell batterijen. Zenuwachtig loop ik naar het doosje toe, buk en pak het op van de grond, hopend dat er nog batterijen in zitten. Als ik het doosje openmaak zie ik dat er nog maar twee batterijen in zitten, ik ben een beetje teleurgesteld, dat is niet erg veel, maar het is in ieder geval wat. Het is een goed merk dus de batterijduur gaat in ieder geval langer mee dan van veel andere merken. Al die tijd dat ik nu in de kelder spullen aan het zoeken ben, heb ik niets of niemand meer gehoord. Even twijfel ik of ik toch niet via de voordeur zal proberen te vluchten, maar de angst weerhoud mij hiervan. Zonder al teveel geluid te maken, ga ik via de kast weer terug naar de ondergrondse gang en net op tijd heb ik er erg in de deur van de kast te sluiten. Stel je voor als ik dat nou vergeten was?
Hoofdstuk 2 Langzaam komt de 22-jarige Riddhi weer bij haar positieven. Hoe laat is het? Is het dag of is het nacht? Riddhi weet het niet. En waar is ze? Ze weet dat ze niet meer in het huis in het bos is. Nadat ze uiteindelijk door alle stompen en schoppen die ze heeft gekregen in elkaar is gezakt, is ze vastgebonden en heeft de man een prop in haar mond geduwd. Er is een soort zak over haar hoofd getrokken zodat ze niet kon zien waar ze naar toe gebracht werd. Maar eerst zijn er nog meer mannen gekomen en met zijn alleen hebben ze gezocht naar haar broer Vajra. maar ze hebben hem volgens haar niet kunnen vinden, tenminste dat denkt ze. Ze vraagt zich af waar hij is en of hij nog in leven is. Stel dat ze hem wel hebben gevonden, wat zullen ze dan met hem hebben gedaan? De gedachte alleen al maakt haar kots misselijk. Au, haar armen en benen doen zo’n zeer. Riddhi probeert iets te verschuiven, maar ze stopt daar direct mee want de pijn is onbeschrijfelijk. Haar armen en benen zijn strak vast gebonden met een touw, haar armen zijn gespreid evenals haar benen. Bij de kleinste beweging snijdt het touw in haar polsen, maar ook in haar enkels. Het lijkt wel of het touw steeds strakker komt te zitten en ze heeft het ook erg koud. Ze voelt de kou over haar lichaam trekken en ze voelt geen kleding daar schrikt ze wel van. Wat is ze naakt, maar waar zijn haar kleren dan? En waarom is ze naakt? Er komt een nare gedachte bij haar op, zouden die mannen aan haar hebben gezeten zonder dat ze bij haar positieven was? Alleen de gedachte al zorgt ervoor dat ze in paniek raakt. Haar ademhaling gaat als een bezetene te keer, als ze niet uitkijkt gaat ze nog hyperventileren ook. Door de paniek zijn de touwen om haar polsen en enkels nog strakker gaan zitten. Langzaam voelt ze wat bloed langs haar vingers sijpelen. Riddhi roept zichzelf tot de orde. Paniek heeft geen enkele zin. Riddhi probeert haar ogen open te doen. Langzaam gaat haar linkeroog open, maar het lukt haar niet haar rechteroog open te krijgen. Haar hele gezicht is opgezwollen en haar oog plakt dicht door het geronnen bloed. Al zou ze maar een streep licht kunnen waarnemen, dan weet ze of het dag is. Maar welke dag is het dan en is het al nacht geweest of zijn er pas een paar uur verstreken? Ze heeft echt geen flauw idee. Voorzichtig draait ze haar hoofd en probeert met haar linkeroog om zich heen te kijken, helaas blijft het donker en het ruikt muf. Ze luistert of ze iets hoort, maar ze hoort niets. Ze zou zo graag haar mond willen spoelen, dan gaat die vieze smaak misschien weg. Ze wil roepen, maar er komt nauwelijks geluid uit haar keel. Ze zullen haar toch niet horen, want ze heeft nog steeds die vervelende prop in haar mond. Ze probeert de prop uit te spuwen, maar het lukt niet. De prop zit met tape vastgeplakt en dat geeft een schrijnend en trekkend gevoel. O, waarom? Waarom is ze hier toch in verzeild geraakt? Was ze nu maar gewoon stil geweest, zoals haar broer, maar nee hoor, zij moest zo nodig gaan kokhalzen, waardoor de man hen ontdekt had. Het is allemaal haar schuld. Ze voelt zich zo ellendig, daar ligt ze dan als een zielig hoopje ellende, overgeleverd aan de grillen van die enge mannen. En wat kan ze doen? Helemaal niets! Het lijkt wel of er uren verstreken zijn, maar misschien zijn het maar een paar luttele minuten. Riddhi weet het echt niet. Ze heeft geen flauw benul van tijd omdat het volledig donker om haar heen is. Maar plotseling hoort ze iets, het geluid komt tegenover haar vandaan. Het lijkt wel of er een sleutel in het slot wordt omgedraaid. En jawel hoor, met een klap vliegt de deur open en het kamerlicht wordt aan gedaan. Ineens baadt ze in een zee van licht. Ze knijpt met haar ogen want het licht is zo enorm fel, dat haar ogen er niet tegen kunnen. Voorzichtig opent ze haar ogen, maar het lukt niet zo goed. Alleen haar linkeroog gaat open. Ze probeert opnieuw haar rechteroog te openen, maar het lukt nog steeds niet. Langzaam begint haar linkeroog te wennen aan het licht en hoeft ze niet steeds meer te knipperen. In de deuropening ziet ze een man staan. Langzaam draait ze haar hoofd en probeert om zich heen te kijken, maar ze ziet alleen maar zwarte kille muren en dikke donkere gordijnen, die slordig zijn opgehangen en er komt geen greintje licht door naar binnen. Vluchtig draait ze haar hoofd weer in de richting van de man, ze denkt na of de man haar bekend voor komt, maar ze kan niet zien of het dezelfde man is die haar zo geslagen heeft. Ze ziet wel dat zijn blik over haar lichaam glijdt, zijn ogen lachen uitdagend en hij strijkt met zijn tong over zijn lippen. Riddhi begint over haar hele lichaam te trillen. Ze zou zich het liefst willen verstoppen. Een enorme angst maakt zich van haar meester. Wat gaat de man doen - hij gaat toch niet -, maar ze verbant deze gedachten die bij haar opkomen direct. Langzaam komt de man dichterbij en Riddhi probeert zich van hem weg te draaien, maar de touwen belemmeren dat, ze zitten zo stra, dat ze steeds dieper in haar vlees snijden. Ze kermt het uit van de pijn, roerloos en met angstige ogen blijft ze liggen. Ze kan geen kant op.
Al die tijd heeft de man niets gezegd. Hij heeft alleen maar met een verlangende blik naar haar lichaam gekeken, met een enorme glimlach om zijn mond. De man snauwt dat hij de prop uit haar mond zal verwijderen, maar dat ze niet mag gaan gillen. Als ze gilt zal haar dat bezuren. Hij buigt over Riddhi heen en pakt haar kin stevig beet, met een ruk trekt hij het tape van haar mond. Riddhi kreunt, direct daarop krijgt zij een enorme klap in haar gezicht. Tranen wellen op in haar ogen. De prop wordt ruw uit haar mond getrokken, maar Riddhi durft geen kik meer te geven. De man gaat op de rand van het bed zitten en streelt met zijn duim ruw over haar gebarsten lip. Riddhi probeert haar hoofd weg te draaien, maar de greep op haar kin versterkt. Met zijn andere hand trekt de man met zijn vingers een spoor van haar hals naar haar borst. Zachtjes knijpt hij erin om daarna hard aan haar tepel te trekken. Dat doet pijn, Riddhi huivert. Ze kronkelt van angst, ze probeert weg te draaien, maar de touwen snijden opnieuw in haar vlees. Bloed loopt langs haar vingers en langs haar enkels, maar de man schenkt er geen aandacht aan. Van haar borst glijdt zijn hand langzaam naar beneden over haar buik naar haar schaamhaar, zijn vingers zoeken zo verder hun weg. Riddhi draait wild met haar hoofd en probeert heel hard ‘nee, niet doen’ te schreeuwen, maar er komt alleen maar een zacht gefluister uit haar keel. De man lacht alleen maar wat en trekt zijn broek naar beneden. Riddhi is volledig aan hem overgeleverd, ze kermt en kronkelt van angst, maar ook van de pijn. Dan wordt de man vanuit een andere kamer geroepen. Even onverwachts als de man gekomen is, is hij ook weer vertrokken. Riddhi blijft opnieuw achter in het donker. Dikke tranen biggelen over haar wangen, ze likt met haar tong de zoutige smaak ervan op.