Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
ROB WITTE In 2008 ontstaat discussie over de vraag of de moord op Kerwin Duinmeijer op 20 augustus 1983 wel als racistisch te bestempelen is. Deze discussie wordt aangejaagd door een net verschenen documentaire over de dader. In 1983 bestond nauwelijks discussie over de vraag of hier sprake was geweest van een racistische moord. In april 2008 stelt Rita Verdonk tijdens de startbijeenkomst van haar beweging Trots op Nederland dat Nederlanders het helemaal niet in zich hebben te discrimineren en dus ook niet racistisch gewelddadig te zijn. ‘Wij zijn al eeuwenlang een gastvrij volk’, zo meent zij. Hoe komt het dat 25 jaar na dato het racistische karakter van de moord op Kerwin in twijfel wordt getrokken? En is het inderdaad waar dat discriminatie, laat staan racistisch geweld, geen onderdeel uitmaakt van de Nederlandse historie? In dit boek wordt aangetoond dat dit dominante Nederlandse zelfbeeld niet klopt. Racistisch geweld is een hardnekkig probleem in de hier besproken periode van 1950 tot en met 2009. In reactie op incidenten bestaat echter een grote neiging tot bagatelliseren en om het structurele karakter van dit geweld te ontkennen. En juist die overheidsreactie heeft grote invloed op de wijze waarop dit geweld de kop opsteekt en blijft voortduren. ‘Het boek stemt tot nadenken’, zo stelt Ronald Bandell, in 2009 burgemeester van Dordrecht en voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, in zijn voorwoord. Hij spreekt van een conclusie die lang nadreunt en waarvan iedere bestuurder kennis zou moeten nemen. ISBN: 978-90-5260-368-1
9 789052 603681
‘AL EEUWENLANG EEN GASTVRIJ VOLK’
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
ROB WITTE
‘AL EEUWEN LANG EEN GASTVRIJ VOLK’
RACISTISCH GEWELD EN OVERHEIDSREACTIES IN NEDERLAND 1950-2009
Omslag Al eeuwen een gastvrij volk300dpi.indd 1
02-02-2010 18:12:09
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Al eeuwenlang een gastvrij volk
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Vergetelheid is een probaat middel om in het verste verleden verdraagzaam te lijken
J. Blokker, J. Blokker jr. & B. Blokker, 2008
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Al eeuwenlang een gastvrij volk Racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland (1950-2009)
Rob Witte
a Amsterdam 2010
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
ISBN 978-90-5260-368-1 © 2010, Rob Witte Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemmingvan de uitgever. Omslagontwerp: Frits van Hartingsveldt, Amsterdam Tekening omslag: Bernd Lehmann (www.berndlehmann.nl) Uitgeverij Aksant, Postbus 2169, 1000 CD Amsterdam, www.aksant.nl
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een woord vooraf
Racistisch geweld als een hardnekkig, zelfs structureel probleem strookt niet met het dominante Nederlandse zelfbeeld. Deze conclusie van het boek dat voor u ligt, dreunt nog lang na. Want wij zijn toch al eeuwenlang een gastvrij volk? Ik ben blij dat Rob Witte dit boek heeft geschreven. De basis hiervoor ligt in zijn proefschrift gewijd aan overheidsreacties op racistisch geweld in Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië, verschenen in het Engels in 1996. Dít boek richt zich echter alleen op de geschiedenis in Nederland en is geactualiseerd tot 2010. Het beschrijft het racistisch geweld en de overheidsreacties in Nederland in de periode 1950-2009, ongeveer zestig jaar dus. Het interessante van dit boek is dat het niet alleen gaat om uitingen van racistisch geweld, maar vooral ook om deze uitingen in relatie tot reacties van de overheid − op landelijk en plaatselijk niveau. Racistisch geweld openbaart zich altijd plaatselijk. In de afgelopen zestig jaar was het lokaal dominante reactietype steeds tweeslachtig. Er bestaat een constante neiging het racistisch en structureel karakter van het geweld te bagatelliseren. En áls het racistische karakter al incidenteel wordt erkend of herkend, dan is erkenning van het structurele karakter vaak een brug te ver. We zien in de maatschappelijke en politieke debatten een verschuiving in het minderhedenbeleid. Stonden eerst de verantwoordelijkheid van de samenleving en de rechten voor minderheden centraal, thans gaat het om de verantwoordelijkheid en plichten van de individuele migranten, die steeds vaker het verwijt krijgen van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef en plichtsverzuim. Lezing van het boek stemt niet vrolijk. Vooral in het eerste decennium van deze eeuw zien we een verharding van standpunten. Zo is het schokkend te lezen dat Marokkaanse migranten zich in Nederland vaker (64%) afgewezen voelen dan in landen als Spanje, Frankrijk, België, Duitsland en Italië. Het is wel jammer dat de auteur niet meer aandacht besteedt aan de rol van de media in de 21ste eeuw waar het gaat om racistisch geweld. Maar wellicht is dit een onderwerp voor een volgende publicatie. Soms is Nederland ineens weer een gastvrij volk. We hebben dat gezien bij de uitvoering van het zogeheten generaal pardon voor de asielzoekers, waartoe na heftige debatten (er viel zelfs een kabinet over dit vraagstuk) in 2007 werd beslo-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
ten. Het is opvallend dat na die zo heftige debatten op landelijk niveau de uitvoering op lokaal niveau vlekkeloos is verlopen. Klaarblijkelijk vond de bevolking dat het tijd werd zich van haar gastvrije kant te tonen. Maar aan dat goede nieuws is weinig aandacht besteed in de Nederlandse media… Dit boek stemt tot nadenken. Rob Witte maakt het de lezer niet gemakkelijk, maar dat kan ook niet verwacht worden van een auteur die op dit beleidsterrein bekend staat als deskundig, betrokken en genuanceerd. Ik raad iedere bestuurder aan het boek te lezen. Want zoals ik aan het begin al opmerkte: de conclusie dreunt nog lang na. Ronald Bandell (20 oktober 2009) Burgemeester van Dordrecht Voorzitter Nederlands Genootschap van Burgemeesters
Inhoud
Verantwoording
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Verantwoording
Toen ik in 1990 begon aan het promotieonderzoek waarop deze publicatie deels gebaseerd is én voortbouwt, vroegen mensen mij waarom zo’n onderzoek überhaupt nodig was. Soms expliciet, vaker impliciet, veronderstelden zij dat racistisch geweld ‘hier toch helemaal geen probleem is.’ Natuurlijk kenden sommige vragenstellers wel een paar voorbeelden van racistisch geweld in Nederland, ‘maar dat waren toch incidenten?’ Racistisch geweld als een structureel nationaal probleem vond geen (h)erkenning. Ook mediaberichten die het niveau van afzonderlijke incidenten overstegen, waren op de vingers van één hand te tellen. Dit bleek al gauw toen ik mijn onderzoek startte met het bijhouden van de Volkskrant en het Noordhollands Dagblad, gedurende de eerste zes maanden van 1990. Meestal werden in stukjes van vijf of zes regels voorvallen beschreven waar sprake leek van geweld of bedreigingen met een racistisch karakter. Zulke berichtjes waren relatief vaker te vinden op de regionale en lokale pagina’s dan in de landelijke berichtgeving. In veel gevallen ging het om incidenten waarbij een groep autochtonen (vaak jongeren) één of twee slachtoffers hadden gemaakt. De slachtoffers waren meestal van Marokkaanse, Turkse of Surinaamse afkomst, of asielzoekers. Na een half jaar had ik een aanzienlijk aantal racistische voorvallen verzameld. Maar ook deze verzameling riep bij veel van de eerdergenoemde vragenstellers twijfel op: hádden die afzonderlijke incidenten wel een racistische karakter? In andere reacties werd verwezen naar het buitenland, veelal naar het in 1990 nét herenigde Duitsland: daar was dit probleem toch veel groter en ernstiger? Mijn wedervraag: ‘Hoeveel incidenten zijn er nodig om van een structureel probleem te spreken?’ bleef meestal onbeantwoord.
Hoe krijg je inzicht? In Nederland is − zeker vergeleken met de Verenigde Staten, Duitsland, GrootBrittannië en Scandinavië − zeer weinig onderzoek gedaan naar racistisch geweld door de jaren heen. Sinds het midden van de jaren ’90 zit er iets meer schot in, al kunnen we nog lang niet spreken van een groot aantal wetenschappelijke onderzoeken, laat staan van theorievorming. De geringe verandering zit hem voornamelijk in de Monitor Racisme & Extremisme die sinds 1997 regelmatig ver-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
10
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ schijnt. Verder waren er in 2004-2006 enkele onderzoeken naar een specifieke groep jongeren, die ervan verdacht werd frequent bij racistisch getinte incidenten betrokken te zijn, zogenoemde ‘Lonsdalejongeren’. Deze onderzoeken zijn voornamelijk uitgevoerd door afstuderende studenten, onderzoeksbureaus, de AIVD en journalisten. Wetenschappelijke publicaties over racistisch geweld van vóór 1995 zijn op de vingers van een hand te tellen. Een en ander heeft natuurlijk gevolgen voor de vereiste bronnen: hoe krijg je inzicht in de geschiedenis van racistisch geweld in Nederland sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw? Dat was inderdaad niet gemakkelijk. Zeker voor de eerste decennia moest ik me voornamelijk baseren op mediaberichten. Soms ook kreeg het onderwerp beperkte aandacht in studies die eigenlijk over heel andere onderwerpen gaan, zoals de komst en het verblijf van specifieke migrantengroepen. En af en toe vond ik informatie in achtergrondverhalen die naar aanleiding van (een reeks van) specifieke incidenten in een bepaalde gemeente verschenen. Artikelen die gebeurtenissen echt in een breder kader plaatsten of over een langere periode beschouwden, waren helaas niet voorhanden.
Updated en uitgediept Mijn promotieonderzoek − Racist Violence and the State (London 1996) − ging over reacties van de overheid op racistisch geweld in Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië en richtte zich op de periode tot 1995. Het boek dat voor u ligt, behandelt alleen de geschiedenis in Nederland en is geactualiseerd tot 2010. Mijn Engelse uitgever, Addison Wesley Longman, was zo vriendelijk hiervoor toestemming te verlenen. De stevige update werd gemotiveerd door de enorme veranderingen die Nederland sinds 1995 heeft ondergaan. Veranderingen die uiteraard niet los te zien zijn van de internationale context, waarin de aanslagen in New York, Madrid en Londen belangrijke factoren waren. Maar ook in Nederland zelf deden zich ingrijpende ontwikkelingen en gebeurtenissen voor, die de discussies over racisme en discriminatie en bijvoorbeeld het ‘integratiedebat’ diepgaand beïnvloedden − zoals de opkomst van Pim Fortuyn, en de moordaanslagen op hemzelf en op Theo van Gogh. Met al die gebeurtenissen en veranderingen bewogen visies en perspectieven in Nederland natuurlijk méé. Dat geldt zeker ook voor het hier besproken onderwerp: racistisch geweld en de reacties van overheden daarop. Die verschuivingen in visie en perspectief maken het op zichzelf al interessant genoeg om de geschiedenis van racistisch geweld in Nederland onder de loep te nemen. Niet alle delen van deze publicatie zijn overigens in gelijke mate op het proefschrift gebaseerd. Het theoretische kader van racistisch geweld is verder uitgediept, onder meer met behulp van recente literatuur. Daarentegen is het theoretische kader van overheidsreacties slechts hier en daar aangepast, net als de
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Verantwoording beschrijving van de jaren ’50 tot en met midden ’90. De beschrijving van de jaren ná 1995 is uiteraard geheel nieuw. Hetzelfde geldt voor het concluderende hoofdstuk, met een analyse van overheidsreacties en racistisch geweld.
Een woord van dank Graag wil ik een aantal mensen speciaal bedanken voor hun hulp en ondersteuning. Frank Bovenkerk, mijn promotor, die rond de tijd dat hij met emiraat ging toch nog tijd vond om mijn tekst van goede aanvullingen en commentaren te voorzien. Daarnaast Ronald Bandell: niet alleen voor zijn voorwoord in dit boek, maar zeker ook voor zijn lef, durf en kritische grondhouding die mij sinds eind jaren ’90 vele malen heeft mogen inspireren. FORUM ben ik erkentelijk voor het mede mogelijk maken van deze publicatie. In het bijzonder dank ik Chris Huinder, Paul Brassé en Krista Schram voor hun wezenlijke opmerkingen op eerdere versies, en de collega’s binnen het programma Jeugd en Veiligheid voor hun steun en enthousiasme. Ik wil ook het Interactieteam Interetnische Spanningen, Jeugd en Veiligheid bedanken, meer in het bijzonder Dick Corporaal, Peter Lankhorst, Henk Smeets en Mohamed Azzougarh, voor de vijf jaar inspirerende ervaringen met de Nederlandse lokale bestuurspraktijk. Jaap van Donselaar, Willem Wagenaar en Froukje Demant bedank ik voor het samenwerken en samen discussiëren in de deradicaliseringspilot, waardoor ik veel inspiratie opdeed om deze klus aan te pakken. Frans van der Heijden bedank ik voor zijn enorme redactionele werk, waardoor het boek uiteindelijk alleen maar veel beter werd. En natuurlijk gaat, last but not least, mijn dank uit naar Marja Veenstra: voor het vele zoekwerk naar incidenten, haar commentaren op de teksten, en vooral ook voor het geduld en de steun in tijden dat ik weer helemaal ‘in dat boek zat’. Het spreekt voor zich dat alle teksten geheel en alleen onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Rob Witte Februari 2010
11
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
12
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Een opmerking over ‘aanhalingstekens’ In een beschrijving van zestig jaar racistisch geweld en overheidsreacties hierop, kun je niet heen om een aantal begrippen en termen die de context en ontwikkelingen in die periode kenmerken. Zoals ‘integratie’, ‘allochtonen’ en ‘autochtonen’. Enerzijds omvatten ze zo veel verschillende meningen en betekenisvelden dat je juist bijna van lege begrippen kunt spreken. Anderzijds worden deze termen zo breed en vaak gebruikt, dat alleen al dit gebruik zelf iets zegt over het heersende klimaat. Om hun geconstrueerdheid en leegheid te onderstrepen, zou de auteur ze het liefst steeds tussen aanhalingstekens plaatsen. Voor de leesbaarheid is dit echter zeer bezwaarlijk. Daarom is ervoor gekozen deze tekens zoveel mogelijk te beperken.
Leeswijzer Wat heeft zich in Nederland sinds WO II aan racistisch geweld voorgedaan? En hoe is daar vanuit de overheid op gereageerd? Dat zijn de kernvragen die in dit boek beantwoord worden. Maar eerst krijgt de lezer meer duidelijkheid over het kernbegrip. Wat bedoelen we precies met racistisch geweld? Welke andere termen worden er zoal voor gebruikt? Waarom is een probleemdefinitie zo belangrijk? Welke rol speelt categorisering in het ontstaan van racistisch geweld? En gáát het wel om racisme, of meer om cultuur? Allemaal vragen die in hoofdstuk 2 aan de orde komen. Overheidsreacties over een periode van meer dan zestig jaar zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Immers, door de tijd heen is de context waarin die reacties plaatsvinden enorm geëvolueerd. Om toch ordening te scheppen, hebben wij een ideaaltypisch model van overheidsreacties op racistisch geweld ontwikkeld. Dit model maakt het mogelijk reacties in een zeer verschillende context en tijd toch met elkaar te vergelijken. In hoofdstuk 3 gaan we daar nader op in. De geschiedenis van racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland wordt chronologisch beschreven in de hoofdstukken 4 tot en met 8. Achtereenvolgens komen aan bod: de jaren ’50 en ’60, de jaren ’70, de jaren ’80, de jaren ’90, en het eerste decennium van de 21ste eeuw. Die beschrijving per decennium betekent natuurlijk niet dat er elke tien jaar een totaal nieuwe context opduikt, met nieuwe inzichten, gebeurtenissen en ontwikkelingen. Die keuze is slechts gemaakt om het overzichtelijk te houden. Om diezelfde reden hebben ook de afzonderlijke hoofdstukken zoveel mogelijk een chronologisch verloop; ze zijn dus niet opgeknipt in een deel ‘geweld’ en een deel ‘overheidsreacties’. Het boek sluit af met een ‘concluderend’ hoofdstuk 9. Hoe heeft zich het racistisch geweld in Nederland sinds de jaren ’50 ontwikkeld? Welke lijn is te ontdekken in de reacties van de overheid? En welke markante aspecten aan de problematiek hebben gevolgen voor de wijze waarop anno 2010 met dit geweldsfenomeen wordt omgegaan, vooral op lokaal niveau.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
1. Inleiding
Op de avond van 20 augustus 1983 bezocht Kerwin Duinmeijer (15), een jongen van Antilliaanse afkomst, met een paar vrienden een Amsterdamse snackbar. Toen hij naar buiten liep, raakte hij in een ruzie met skinheads verzeild. Op straat kwam het tot een woordenwisseling en een kort handgemeen − waarna Kerwin werd neergestoken. Gewond, in paniek, rende hij weg. Op de Dam klampte hij een taxichauffeur aan. Maar die weigerde hem te vervoeren: hij wilde geen bloed op zijn achterbank. Na 20 minuten arriveerde een ambulance. Kort na aankomst in het ziekenhuis overleed Kerwin, aan bloedverlies. Op 20 augustus 2008 werd de moord op Kerwin Duinmeijer in Amsterdam voor de 25ste keer herdacht. De herdenking kreeg ditmaal méér landelijke media-aandacht dan in voorgaande jaren. Niet alleen vanwege het ‘jubileum’, maar ook door een discussie die eerder dat jaar ontstond: ging het wel om een racistische moord, zoals door velen werd aangenomen? Deze discussie ontspon zich naar aanleiding van een documentaire van Kees Vlaanderen. De moordenaar Nico B. kwam daarin zelf aan het woord. Hij zei zich de uitspraak ‘Zo’n vuile nikker moet mij niet zo vies aankijken’, destijds gedaan tijdens het politieverhoor, niet meer te herinneren. Die uitspraak was destijds één van de aanleidingen geweest om te spreken van een racistisch motief. Op de vraag of huidskleur bij zijn daad een rol speelde, stelde Nico B. in de documentaire: ‘Dat had net zo goed iemand anders kunnen wezen, maak niet uit. Nee, speelde voor mij geen rol.’
Made in Holland Het tv-programma De Wereld Draait Door besteedde op Bevrijdingsdag 2008 aandacht aan de documentaire. Kees Vlaanderen benadrukte daar het feit dat Nico B.’s vader van joodse afkomst is en tijdens de Tweede Wereldoorlog vele familieleden in de nazikampen had verloren. Impliciet leek Vlaanderen aan te willen geven dat hierdoor een racistisch motief van zoon Nico bij zijn moord op Kerwin K. Vlaanderen, Het verdraaide leven van Nico B., KRO Profiel, 7 mei 2008. Idem. VARA, De Wereld Draait Door, 5 mei 2008.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
14
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ onvoorstelbaar was, of op z’n minst twijfelachtig. In een interview in de Volkskrant diezelfde dag was Vlaanderen duidelijker: ‘Ik ben ervan overtuigd dat Nico geen expliciet racistisch motief had.’ Nico B. was in 1983, het jaar van de moord, al drie jaar skinhead en verscheen in de jaren ’80 en ’90 − dus ook ná zijn veroordeling − diverse malen in extreemrechtse en neonazistische kringen. In de documentaire (uit 2008) trad hij op met het woord HATE getatoeëerd op zijn hand – een bekend symbool van nazi-skinheads. En volgens Kees Vlaanderen zelf had Nico ook tatoeages met de woorden Made In Holland en Skinhead − respectievelijk in zijn nek en op zijn achterhoofd. Vlaanderen verklaarde deze symboliek door te stellen dat de tijd direct na de moord ‘… een periode was waarin Nico is gaan voldoen aan het beeld dat was ontstaan. Het werd bekend als de eerste racistische moord in Nederland na de oorlog. Ik wil hem niet verontschuldigen, maar ik denk dat hij hierdoor is geradicaliseerd.’ Nico B. werd veroordeeld tot vijf jaar jeugd-tbs. Hij werd niet veroordeeld voor moord, maar voor zware mishandeling met de dood tot gevolg. In haar uitspraak verklaarde de rechter expliciet dat racisme niet het wezenlijke motief voor de steekpartij was. Zij baseerde zich hierbij onder andere op een rapport van het Pieter Baan Instituut, dat ten behoeve van de rechtszaak was opgesteld. Hierin stond dat uit psychiatrisch onderzoek niets van racisme was gebleken, maar dat Nico B. ‘een nog zeer onevenwichtige, zoekende puber’ was. In dat rapport werd ook gesteld dat Nico B. verminderd toerekeningsvatbaar was voor zijn gedrag, doordat hij leidde aan ‘een gestoorde agressieregulator’. De rechterlijke uitspraak werd door documentairemaker Vlaanderen aangehaald om zijn twijfel over (of impliciete ontkenning van) het racistische karakter van de moord te onderstrepen.
Teken aan de wand Van twijfel of ontkenning was in 1983 nauwelijks sprake. De moord op Kerwin Duinmeijer werd zelfs vrij algemeen beschouwd als de eerste racistische moord in Nederland na 194510 en leidde − net als later de rechterlijke uitspraak – tot grote maatschappelijke beroering. Direct na de moord liep de Amsterdamse burge De Volkskrant, 5 mei 2008. Idem. Idem; zie ook de Volkskrant, 24 januari 1984. De Volkskrant, supplement Het Vervolg, 23 augustus 2008. A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.27. Haagse Post, 9 december 1989. 10 Dit is op zichzelf onterecht. Zo werd in 1977 een Turkse man in het water gegooid en achtergelaten om te verdrinken. Hij was een eerder bekend dodelijk slachtoffer van racistisch geweld in Nederland na 1945 (zie ook het hoofdstuk over de jaren’70).
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Inleiding meester Ed van Thijn voorop bij een demonstratie tegen racisme. En later tijdens de begrafenis zei hij dat deze moord ‘een teken aan de wand’ was. Een andere spreker, wethouder Walter Etty, stelde dat ‘racisme en fascisme niet thuishoren in Amsterdam. Je kunt met elkaar over van alles van mening verschillen, maar hier moeten we duidelijk stelling nemen. Als stadsbestuur moet je de norm stellen. Het moet duidelijk zijn dat we de multiculturele samenleving, de verschillende culturen, als een verrijking zien.’11 In 2008, dus 25 jaar later, onderschreef de Amsterdamse burgemeester Job Cohen deze stellingnamen: “Racisme en zinloos geweld. Redenen voor de burgemeester van Amsterdam om zijn stem te laten horen. Kerwins zinloze dood was niet de eerste en ook niet de laatste. (…) Maar de moord op Kerwin werd ingegeven door racistische motieven.”12
Gekwetst naar de rechter Het zijn haast gedurfde woorden te noemen, die Cohen bij de herdenking in 2008 sprak. Want het gebruik van de term ‘racisme’ staat de laatste tien jaar sterk onder druk. Steeds meer is het idee gaan heersen dat voorheen ‘alles’ racistisch genoemd werd, en dat dit vaak ten onrechte was. Geregeld valt ook de impliciete veronderstelling te beluisteren dat het label ‘racistisch’ tegenwoordig niet meer bruikbaar is. Dit kwam zeer sterk naar voren in de discussie over het besluit begin 2009 van het Amsterdamse Gerechtshof, dat het Openbaar Ministerie krachtens een artikel 12-procedure opdracht gaf Geert Wilders te vervolgen wegens verondersteld haat zaaien en discriminatie.13 In discussies over de vrijheid van meningsuiting, gevoerd in het kader van ‘het integratiedebat’, is er de afgelopen jaren talloze keren op gewezen dat ‘men’ (bedoeld werden: ‘moslims’) een veel te kort lontje en te lange tenen heeft. Vaak vergezeld van de opmerking dat ‘zij’ maar naar de rechter moeten stappen als zij zich gekwetst voelen. In ‘onze’ democratische rechtsorde wordt immers binnen het strafrecht bepaald of uitspraken discriminerend en kwetsend zijn. Ook zou zo’n gang naar de rechter een blijk zijn van ‘goede integratie’, zo hoor je geregeld. Waarmee impliciet verondersteld wordt dat wie níet naar de rechter stapt als hij zich gekwetst of gediscrimineerd voelt, blijk geeft van falende integratie.
11 Utrechts Nieuwsblad, 17 september 1983. 12 Uitgesproken tijdens de 25ste herdenking van de moord op Kerwin Duinmeijer, Amsterdam, 20 augustus 2008. 13 Zie o.a. de Volkskrant, 21 januari 2009, en vele publicaties daarna.
15
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
16
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Is schofferen een recht? Deze redeneertrant lijkt na de beslissing van het Gerechtshof in 2009 ineens omgedraaid. De gang naar de rechter wordt in publieke discussies nu juist gepresenteerd als beknotting van dezelfde democratische rechtsorde en weerstand tegen de vrijheid van meningsuiting, en daarmee als een teken van ‘mislukte integratie’. Tegenstanders van het besluit van het Gerechtshof presenteren het toestaan van Wilders’ uitspraken als blijk van die vrijheid van meningsuiting. Hiermee gaan zij er geheel aan voorbij dat de vrijheid van meningsuiting binnen de democratische rechtsorde is gebonden (of beperkt) door allerlei wetsbepalingen, waaronder het verbod op haat zaaien en discriminatie. Overigens deed dat fenomeen zich ook al sterk voor bij kwetsende en discriminerende uitspraken van Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Anno 2010 lijken vele woordvoerders in het publieke debat te menen dat het overtreden van wetten uit de rechtsorde (óók) moet mogen vanwege de vrijheid van meningsuiting. Zo wordt dus zelfs de wettelijke mogelijkheid om racisme en racistisch gedrag (lees: uitspraken) aan te vechten als ‘not done’ beschouwd. Sterker: volgens sommigen bestaat er zoiets als een recht op schofferen en beledigen. Zorgvuldigheid bij het betitelen van bepaald gedrag als racistisch (bijvoorbeeld door dit bevestigd te krijgen door de rechterlijke macht) is niet meer het onderwerp. Geen enkel gedrag komt kennelijk nog voor het predikaat ‘racistisch’ in aanmerking − behalve als er een overduidelijke relatie is met bijvoorbeeld een neonazi-organisatie.
Racisme amper bespreekbaar Het enige waarover op het eerste gezicht consensus lijkt te bestaan, is dat gedrag en uitspraken niet tot geweld mogen oproepen. Hierbij wordt impliciet een smalle opvatting van het begrip geweld gehanteerd. Namelijk: alleen fysiek geweld dat in directe relatie met de uitspraken te brengen is. Dat gedragingen en uitspraken een klimaat kunnen oproepen of creëren waarin indirect meer ruimte ontstaat voor fysieke geweldsuitingen, bijvoorbeeld gericht tegen dezelfde doelwitten, wordt hierbij ontzien. De gedachte dat racistische of haatzaaiende uitspraken op zichzelf óók al een onacceptabele vorm van geweld zijn − ook zónder dat men expliciet tot fysiek geweld oproept − lijkt nauwelijks draagvlak te hebben. Terwijl die gedachte wél de basis vormde voor het strafbaar stellen van racisme, discriminatie en haat zaaien. Alledaags racisme is anno 2009 amper nog bespreekbaar. Zo onthulde Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem (PvdA) eind 2008: ‘Zelf reageer ik ook niet
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Inleiding meer als mensen me verwijten dat inburgering een vorm van racisme is.’14 Deze ontwikkeling, waarin een nihilistische visie op racisme en racistisch gedrag de overhand lijkt te hebben en men het gebruik van deze terminologie lijkt uit te willen bannen, strekt zich uit over een breder maatschappelijk veld. Direct dan wel indirect heerst eenzelfde opvatting over het gebruik van het begrip ‘discriminatie’. In het begin van de 21ste eeuw lijkt een taboe te zijn ontstaan om ook maar íets als zodanig te (mogen) bestempelen.
Taboe op term ‘discriminatie’ Een sterk voorbeeld hiervan is niet van de minste afkomstig: oud-minister voor Integratie Rita Verdonk. In 2005 uitte zij haar twijfels over het bestaan van discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. ‘Niemand kan mij tot dusver een geval tonen waarin dit is bewezen.’15 Een maand later kwam Verdonk in haar speech tijdens een jubileumbijeenkomst van het door haar gesubsidieerde Landelijke Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) een beetje terug op deze uitspraak: ‘Ik ontken het probleem (RW: van discriminatie) niet, maar ik vraag om concrete informatie en voorbeelden uit de praktijk.’16 Bij een minister voor Integratie leeft dus twijfel over feitelijke discriminatie ondanks dertig jaar onderzoeksgeschiedenis, inclusief praktijkvoorbeelden en rechterlijke uitspraken over discriminatie (ook op de arbeidsmarkt) en racisme in Nederland.17 Ook nadat zij deze voorbeelden en uitspraken voorgelegd had gekregen, bleek Verdonk niet te overtuigen. Zoveel werd tenminste duidelijk in haar toespraak tijdens de oprichtingsbijeenkomst van haar beweging Trots op Nederland: ‘Er verschijnen steeds onderzoeken die ons van discriminatie beschuldigen. Maar Nederlanders hebben het helemaal niet ín zich om te discrimineren. Wij zijn al eeuwenlang een gastvrij volk. Maar dat wij Nederlanders in ons eigen land steeds maar moeten opschuiven en ons moeten aanpassen aan nieuwe culturen. Daarover zeg ik: Genoeg! Er zijn grenzen.’18
14 NRC Handelsblad, Zaterdag &ctere, 16/17 augustus 2008, p.4 naar aanleiding van uitspraken van – de dan net overleden – Thijs Wöltgens, die gezegd had dat integratieproblemen afgeleid zijn van sociaal-economische onzekerheid; achtergrond vormden tevens verschillende, ook internationale rapporten over discriminatie en racisme in Nederland, waaronder het Human Rights Watch, 2008. 15 Trouw, 12 januari 2005. 16 LBR, Verslag Jubileumbijeenkomst, 7 februari 2005. 17 Zie naast vele andere publicaties: F. Bovenkerk, 1978; A.C. Possel 1995; P.R. Rodrigues, 1997. 18 NOVA, 3 april 2008.
17
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
18
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Al eeuwenlang gastvrij? Dat het aan het begin van de 21ste eeuw taboe lijkt om gedrag discriminatoir of racistisch te noemen, wijst op een forse verschuiving in perceptie en beleving. Hebben Nederlanders het inderdaad helemaal niet in zich om te discrimineren of zich racistisch te uiten? En blijkt dat uit de door Verdonk als feit gepresenteerde ‘eeuwenlange gastvrijheid’? Kan racisme inderdaad geen wezenlijk motief zijn voor een moord als blijkt dat de moordenaar een ‘gestoorde agressieregulator’ heeft? En waarom worden deze discussies anno 2010 eigenlijk gevoerd? Was dat twintig of veertig jaar geleden anders? En was het toen echt zo dat ‘alles’ racistisch werd genoemd? Het zijn vragen, naast vele andere, waarop dit boek een antwoord wil geven. Beschreven wordt hoe racistisch geweld zich sinds de Tweede Wereldoorlog in Nederland gemanifesteerd heeft en hoe de overheid op dat geweld reageerde. Niet als een opsomming van afzonderlijke incidenten en reacties, maar in een beschouwing die trends onderscheidt en in een breder perspectief plaatst. De aandacht gaat vooral uit naar de manier waarop overheden in de verschillende tijdsperioden op racistisch geweld gereageerd hebben. Want het zijn juist ontwikkelingen in die overheidsreacties die de veranderende tijden weerspiegelen.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
2. Racistisch geweld als fenomeen en probleem
Racistisch geweld is een maatschappelijk fenomeen. Maar daarmee ziet de maatschappij het nog niet als probléém. Wat komt daar bij kijken? Waarom haalt de ene kwestie wel de politieke agenda en een andere niet? Welke rol speelt definiëring? En over definities gesproken: wat verstáán we in dit boek onder racistisch geweld? Omdat een definitie niet alles zegt, laten we ook de weg erheen zien. Inclusief de omgeving: waar mensen elkaar in groepen indelen, labels opplakken en denkbeeldig een smetvrije gemeenschap opbouwen. Wordt de cultuur van die Anderen als bedreigend ervaren, of is het ‘gewoon’ racisme? Op donderdag 9 oktober 1941 werd mijn opa in Aalten met tien andere dorpsgenoten in gijzeling genomen voor de brandstichting in twee korenmijten van een plaatselijke NSB’er. Zij werden gevangen gehouden zolang de brandstichter zich niet meldde, of zolang de Duitse Sicherheitspolizei zulks nodig oordeelde. Een dag later werden de elf gijzelaars naar Kamp Amersfoort overgebracht. Op zondagavond 30 november 1941 lag mijn opa daar op de houten planken die als bed dienst deden. Hij kon de slaap niet direct vatten, en zijn gedachten gingen uit naar de psyche en drijfveren van NSB’ers: ‘De N.S.B.-ers in Aalten voelden hun innerlijke onmacht en daarom moest Ten Hage en ik mede in gijzeling. Onze mond en levensdurf moest gesnoerd worden. Frank en vrije meningsuiting, indien deze met de hunne in strijd is, kunnen ze niet gedogen en tart als zodanig direct “reeds door het wezenlijke zelf” hun systeem aan. Hierbij doemt ook het beeld op van mijn vader en moeder, die beiden de N.S.B. zijn toegedaan. Het ene moment dringt medelijden en dan weer gramschap op. Zij keuren door hun lidmaatschap van de N.S.B. deze methoden en terreur goed. Onbewust werken zij aan de verknechting mee. Mijn broer, Antoon, ook N.S.B.-er, is geen ernstige idealist. Hij is economisch in de crisisjaren mislukt. Zoals bij wel 80% der N.S.B. zoekt hij zijn niet-slagen, te wijten aan de hem omringende wereld. Mijn ouders en Teun zijn door de economische crisisjaren in hun politiekdenken verkrampt en meegesleurd in een fascistische ordening en rassentheorieën. Maar het simpel denken aan hun schuld is toch te oppervlakkig. Moeten
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
20
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ wij het niet zoeken bij hun inspirators met hun verziekte breinen? Ik kom er niet goed uit en slaap vraagt z’n rechten.’
Actief én stilzwijgend Bijna zeventig jaar later worden mensen in Europa nog steeds geconfronteerd met racistische terreur – van individuele incidenten tot langdurige processen van dagelijkse bedreigingen, pesterijen en geweld. Dit geweld mag qua intensiteit, omvang en aard verschillen met het geweld waarmee mijn opa − en vele anderen nog zoveel méér − te maken kregen tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn vragen zijn anno 2010 nog steeds relevant. Toen en tegenwoordig zijn het niet alleen ‘inspirators met hun verziekte breinen’ van racistische extreemrechtse organisaties die daders tot gewelddadigheden aanzetten. Daders van racistisch geweld zijn in het Europa na 1945 niet alleen actief aangezet tot geweld, maar hun acties worden vaak ook genegeerd, getolereerd en soms zelfs – al dan niet stilzwijgend – geaccepteerd. Autoriteiten in het algemeen, en overheden in het bijzonder, hebben hierop een beslissende invloed. Hun reacties op de kiemen en uitingen van racisme en racistisch geweld zijn een cruciale factor in de manier waarop deze fenomenen het dagelijkse leven van bepaalde groepen mensen in Europa meebepalen. Die reacties zijn echter in de loop der jaren sterk aan verandering onderhevig. Op het ene moment lijkt het alsof ieder incident dat maar riekt naar racisme massaal en publiekelijk wordt afgekeurd, terwijl op andere momenten van overduidelijk racistische incidenten nauwelijks iets vernomen wordt. Hoe kan dat? In hoeverre gebeurt dat ook in Nederland? En hoe gáát dat dan? Die vragen komen verderop in dit boek uitgebreid aan de orde. Eérst willen we in dit hoofdstuk meer duidelijkheid scheppen over het begrip ‘racistisch geweld’. Wanneer en waardoor wordt racistisch geweld als een maatschappelijk probleem beschouwd − of juist níet? En hoe verhoudt racistisch geweld zich tot de samenstellende delen, geweld en racisme, en het begrip ‘integratie’? Maar nu eerst: wat verstaan we zelf in dit boek onder racistisch geweld?
Wat is racistisch geweld? In dit boek hanteren we deze definitie van racistisch geweld:
E. Joh. Bulten, Aaltense Gijzelaars. Belevenissen der 11 Aaltense gijzelaars in het P.D.A. (Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort) van 10 oktober – 20 december 1941, naar het dagboek van E. Joh. Bulten, no.230, p.33.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem Racistisch geweld is (de dreiging met) fysiek geweld, waarbij de slachtoffers niet worden ‘geselecteerd’ op basis van hun individuele capaciteiten en/of kwaliteiten, maar als – reële dan wel veronderstelde – representanten van verbeelde minderheidsgemeenschappen met specifieke fysieke kenmerken en/of van een specifieke religieuze, nationale, etnische of culturele herkomst. (Voor alle duidelijkheid: ‘geselecteerd’ staat hier tussen aanhalingstekens omdat het geen proces van verstandelijk wikken en wegen hoeft in te houden, maar ‘spontaan’ en zonder enige structuur kan plaatsvinden.) Een definitie zegt op zich natuurlijk niet alles. De vraag is ook: hoe kóm je tot die definitie? Hierna gaan we uitgebreid in op de achtergronden en basiselementen. Hoe kan een sociaal fenomeen − hier: racistisch geweld − zich tot een maatschappelijk probleem ontwikkelen? En waarom is het zo belangrijk dat en hoe iets als probleem gedefinieerd wordt? Verder gaan we in op het begrip ‘geweld’ en op belangrijke aspecten van de term ‘racistisch’ zoals die in dit boek gebruikt wordt.
•
Van fenomeen naar probleem
Hoeveel aandacht een fenomeen als racistisch geweld krijgt, hangt samen met de vraag: in hoeverre wordt het als problematisch gezien, en hoe wordt het als sociaal probleem ‘geconstrueerd’ en gedefinieerd? Deze perceptie, constructie en definiëring van racistisch geweld staan min of meer los van de aard en mate van het geweld zelf. Reacties hierop, ook die vanuit de overheid, ontspruiten uit méér bronnen dan het geweld zelf. Ze komen mede voort uit historische, politieke, sociaal-economische en ideologische processen en omstandigheden. Bijvoorbeeld: de reacties op racistische incidenten na de moord op Theo van Gogh werden mede bepaald door de toenemende politieke polarisatie rond de integratie van migranten, de (inter)nationale ontwikkelingen rond terrorisme, en de angst voor groeiende maatschappelijke onrust, voor uitbreiding en verheviging van het geweld, voor kopieeracties en gewelddadige tegenreacties. Als zo’n ‘voedende’ context zich wijzigt, veranderen ook de perceptie en definities van racistisch geweld − en daarmee de reacties erop. Maatregelen en activiteiten die uit die reacties voortkomen, hebben vervolgens zelf natuurlijk ook weer invloed op toekomstig geweld: zij kunnen meer agressie voorkomen of juist bevorderen. Waarom wordt een sociaal fenomeen de ene keer vertaald in politieke issues en andere keren (nog) niet? Fenomenen als racistisch geweld, incest, kindermishandeling, huiselijk geweld, verkrachting en milieuvervuiling bestonden al lang voordat ze als kwesties voor de politiek werden gezien, die dringend om beleidsmaatregelen en wetgeving vroegen. Ook zie je dat na al deze aandacht soms een periode intreedt waarin zo’n fenomeen in het geheel geen politiek issue meer is.
21
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
22
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Dit is niet altijd − en niet alleen − afhankelijk van het welslagen van het beleid. Ook de mate waarin iets zich voordoet, kan dit soort wisselingen niet verklaren. Sommige van de genoemde fenomenen deden zich op veel grotere schaal voor in de tijd dat ze níet als politiek en sociaal issue werden gezien. Het duurde bijvoorbeeld tot de jaren ’70, ’80 of ’90 voordat huiselijk geweld, kindermishandeling en ook racistisch geweld massieve publieke, mediale en politieke aandacht trokken en (pas) toen werden gezien als niet te tolereren zaken.
Verschil in aandacht Zoals we zullen zien, is in het begin van de 21ste eeuw een toename van racistisch geweld in Nederland te constateren. Zo’n toename deed zich in Nederland en andere Europese landen ook voor in de eerste helft van de jaren ’90. In deze laatste periode was er echter veel meer − en zeker meer eenduidige − aandacht voor dit geweld: maatschappelijk, politiek en van de media. Deze verschillen in aandacht, maar ook in de perceptie, zijn niet te verklaren door de ernst of de omvang van het geweld. In feite heeft dit geweld, inclusief dodelijke en zwaargewonde slachtoffers, zich met een zekere regelmaat altíjd al voorgedaan in Europa. Soms was er sprake van golven van racistisch geweld. Dergelijke geweldsgolven zijn gerapporteerd in Groot-Brittannië (tweede helft jaren ’50 en de hele jaren ’60, eerste helft jaren ’70), in Frankrijk (1973 en eerste helft jaren ’80) en in Nederland: eveneens in de eerste helft van de jaren ’80. Maar de aandacht vanuit de samenleving, de politiek en de media was (kwantitatief én kwalitatief) van een andere orde dan die in de beginjaren ’90 − en die op haar beurt verschilde weer van de aandacht in de eerste jaren van het nieuwe millennium. Waarom was die aandacht anders? Dat racistisch geweld in bijvoorbeeld de jaren ’90 aandacht kreeg, houdt niet in dat mensen zich niet al langer en eerder teweer stelden tegen dergelijk geweld. Maar waarom werd racistisch geweld pas in de jaren ’90 in het dominante discours en de samenleving beschouwd als een sociaal probleem dat (overheids-)ingrijpen noodzakelijk maakte? Omdat racistisch geweld alleen als probleem bestaat als het als problematisch gedefinieerd wordt. Zie o.a. J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2006 en J. van Donselaar & W. Wagenaar, 2007. Het gegeven dat dit geweld als een probleem wordt opgevat, kenmerkt het constructieve element (C.H. Brants & K.L.L. Brants, 1991, p.15). Maatschappelijke processen waaruit sociale definities van racistisch geweld voortkomen, worden in symbolisch interactionistische theorieën de sociale constructie van racistisch geweld genoemd. Deze constructie is te beschouwen als de uitkomst van maatschappelijke processen die het dominante discours beïnvloeden alsook zelf daardoor beïnvloed worden. Bepaalde maatschappelijke sectoren zijn zeer invloedrijk in deze processen, die veranderende perspectieven, meningen en ide-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem Het belang van definiëring Het is van eminent belang dat een probleem gedefinieerd wordt. Een probleemdefinitie weerspiegelt niet alleen probleemervaringen, het geeft vaak ook een indicatie van veronderstelde oorzaken van het probleem. Of de kwestie aandacht krijgt en de politieke agenda haalt, zal (deels) afhangen van de gebruikte definitie. Dit geldt vooral als groepen met een marginale maatschappelijke machtspositie een sociaal probleem op die agenda willen krijgen. Coalitievorming en daarmee een breder gedragen probleemdefinitie zijn dan onontbeerlijk. De kans om een issue politiek vooruit te krijgen, hangt ook af van de activiteiten om andere ‘nieuwe’ groepen zo ver te krijgen dat zij wensen en eisen gaan ondersteunen. Met dit doel kan men bijvoorbeeld de gebruikte probleemdefinitie verruimen. In het geval van racistisch geweld valt hierbij te denken aan een zodanige verbreding, dat de definitie ook alle geweld op andere gronden omvat − bijvoorbeeld tegen homoseksuelen, gehandicapten, vrouwen en daklozen.
Smalle definitie, breed probleem Maar ook een beperking van de definitie kan er juist aan bijdragen dat een breed maatschappelijk probleem op de agenda komt en (meer) middelen genereert voor de aanpak ervan. Een voorbeeld is de actieve (her)definiëring van huiselijk geweld. Begin 2000 verscheen een rapportage, waaruit zou blijken dat deze geweldsvorm onder autochtonen veel vaker voorkomt dan onder allochtonen: 40% tegen 25%. Dit wekte veel verbazing, ook al omdat men meende dat Blijf-van-mijn-lijfhuizen vol zaten met allochtone vrouwen. Uit een nader onderzoek door Intomart bleek dat huiselijk geweld onder allochtonen juist verontrustend veel voorkomt, maar minder vaak gerapporteerd werd. Ook een andere analyse wees uit dat er van ‘onderrapportage’ sprake was. Dit alles gebeurde in een tijd waarin het maatschappelijke en politieke klimaat rond allochtonen en integratie sterk veranderde. Het ‘integratiedebat’ werd steeds prominenter én negatiever van toon. In die context werd huiselijk geweld grotendeels gelinkt aan de geproblematiseerde positie van allochtonen in Nederland, die op zich weer werd beschouwd als een gevolg van ‘alologieën omvatten. In relatie tot racistisch geweld vormen de overheid, de wetenschap, de media en de rechtspraak de belangrijkste sectoren. Het onderzoek was gebaseerd op zelfrapportages. Mensen met een Turkse achtergrond bleken echter een andere definitie van huiselijk geweld te hanteren, waardoor achteraf onderrapportage verklaard werd. Zie voor het persbericht van het ministerie van Justitie hierover, d.d. 26 november 2002: www.minjus.nl/actueel/persberichten/archief2002/huiselijk-geweld-onder-allochtonen-onderzocht.aspx.
23
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
24
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ lochtone culturen’. Vergeten was het feit dat Blijf-van-mijn-lijfhuizen een product waren van de emancipatiestrijd door de autochtone feministische beweging in de jaren ’70, en dat in die huizen aanvankelijk ook vrijwel alleen autochtone slachtoffers opvang vonden. Deze beperking van perceptie en definitie − ‘huiselijk geweld is toch vooral een probleem bij allochtonen’ (die ‘niet integreerden’) − bevorderde zeker een hogere positie van dit geweld op de politieke agenda. En dit vergrootte de kansen op (financiering van) de Aanpak Huiselijk Geweld die in de daaropvolgende jaren vanuit het Rijk en gemeenten (VNG) werd opgezet.
Loverboys of pooiers? Een goed voorbeeld van hoe een ‘versmalde’ definitie bijdraagt aan de aanpak van een breder maatschappelijk probleem, is het fenomeen van de zogenoemde ‘loverboys’. Feitelijk gaat het hier om een eeuwenoud verschijnsel in de samenleving: pooierschap. In het begin van de 21ste eeuw treedt het pooierschap (weer) op de voorgrond in maatschappelijke en politieke debatten als ‘loverboy-problematiek’. Deze nieuwe terminologie wekt de indruk dat we met een novum te maken hebben. En dat wordt nog eens versterkt (en uitvergroot) doordat deze ‘loverboys’ veelal expliciet gepresenteerd worden als van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Overigens speelt bij het agenderen van deze problematiek ook het intensieve ‘integratiedebat’ in deze jaren een grote rol.
Symboliek mobiliseert Een probleemdefinitie is niet alleen van belang om meer steun of zelfs een plek op de politieke agenda te krijgen − hij speelt ook een rol als een issue eenmaal die agenda bereikt heeft. Verschillen in definiëring kunnen er namelijk toe leiden dat bepaalde autoriteiten menen dat het probleem effectief is aangepakt, terwijl andere autoriteiten en externe actoren het gevoel hebben dat er niets wezenlijks veranderd is. Definities worden dus niet alleen voor wetenschappelijke analyse gebruikt en geformuleerd, maar ook voor politieke (beleids-) doeleinden en belangenbehartiging. Een belangrijk onderdeel van probleemdefinities is symboliek. ‘The key to success in each case is to put the appeal in a symbolic context that will have a maximum impact on followers, potential supporters, the opposition and/or deci Zie o.a. F. Bovenkerk, e.a., 2006, en A. Brouwer, 2008, p.10-11. H. van der Graaf & R. Hoppe, 1989.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem sion-makers.’ Het gebruik van symboliek is enorm van belang om aandacht van de massamedia te trekken. Symbolische presentaties zijn dan ook een vast onderdeel van het politieke leven. Politici gebruiken vaak woorden als ‘vrijheid’, ‘rechtvaardigheid’, ‘tolerantie’, ‘integratie’ en ‘veiligheid’ zonder dat men het ook maar enigszins eens is over de inhoud van die termen. Maar je kunt er wel mensen én media mee mobiliseren. Ook is symboliek van belang bij het formuleren van (politieke) eisen, om contact te krijgen met besluitvormers en in het tegengaan van oppositie.
Daders of doelwit? Op een bepaalde plaats en op een bepaald moment kunnen tegelijkertijd verschillende definities bestaan van een fenomeen als racistisch geweld. Die variatie doet zich voor bij overheidsactoren onderling, tussen overheidsactoren en non-gouvernementele (externe) actoren, en is er zowel op lokaal als landelijk en zelfs internationaal niveau. Een greep uit de varianten in Europa: extreemrechts geweld, racistisch geweld, anti-immigrantengeweld, raciaal geweld, geweld tegen buitenlanders, neonazistisch geweld, interetnisch geweld. De ene definitie focust meer op de (reële dan wel veronderstelde) motieven of achtergronden van de daders, terwijl de andere zich meer richt op het (reële of veronderstelde) doelwit van het geweld. De gebruikte definities zijn belangrijk, omdat zij enerzijds een beeld geven van de context waarin zij gebruikt worden en anderzijds een direct verband (kunnen) leggen met de ‘oplossingsrichting’ (beleid, maatregelen, wetgeving). De definitie ‘anti-immigrantengeweld’ beperkt de discussie bijvoorbeeld tot het immigratievraagstuk en sluit geweld uit tegen gevestigde medelanders met een andere huidskleur dan de meerderheidsbevolking. En ‘neonazistisch geweld’ gaat uitsluitend over mensen die georganiseerd zijn in neonazistische groepen, dus veelal valt ‘geweld door de buurman’ erbuiten. Nog een voorbeeld is ‘extreemrechts geweld’: dat kan ook geweld tegen homoseksuelen, daklozen, vrouwen en gehandicapten omvatten − zonder aandacht voor specifieke racistische kenmerken. Het probleem met definities kan dus zijn dat zij te eng of juist te breed geformuleerd zijn.
R.W. Cobb & C.D. Elder, 1983, p.150. Zie ook T. Björgo & R. Witte, 1993; R. Witte, 1995; W. Heitmeyer, 2002; T. Björgo, 2002.
25
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
26
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Het verband uit beeld Deze definities weerspiegelen, zoals gezegd, ook de maatschappelijke en politieke context waarbinnen ze ontstaan en gebruikt worden. Dat een maatschappelijk fenomeen überhaupt gezien en gedefinieerd wordt als een sociaal probleem, is aan veranderingen onderhevig. Dit kan in alle richtingen consequenties hebben. Bijvoorbeeld: dat racistisch geweld in de ene periode heel anders wordt gedefinieerd dan in de andere, waardoor het zicht op structurele oorzaken en achtergronden vertroebelt. Ook komt het voor dat wezenlijk van elkaar verschillende geweldsfenomenen onder één en dezelfde definitie gebracht worden. Zo staat het Amerikaanse ‘hate crime’ voor alle geweld dat gepleegd wordt omdat het slachtoffer tot een bepaalde, door de dader gehate groep behoort. Hierdoor kunnen racistische elementen buiten beeld blijven, bijvoorbeeld als een zwarte vrouw mishandeld wordt en het dominante discours in die tijd de nadruk legt op geweld tegen vrouwen. Maar ook het omgekeerde komt voor: Dat vormen van racistisch geweld allemaal een eigen definitie krijgen. Daardoor raakt het begrip ‘versnipperd’ (zoals in het voorbeeld van de verschillende Europese definities) en verdwijnt elk verband uit beeld. Kijken we − zoals in dit boek − naar de geschiedenis van het fenomeen racistisch geweld, dan krijgen we dus te maken met uiteenlopende definities en percepties. Voor het onderzoek moeten we het zo (ruim) definiëren dat er zicht blijft op de ontwikkeling van die definities en percepties. De definitie mag ook niet te tijdgebonden zijn, want dat zou het zicht op racistisch geweld in andere periodes wegnemen. In dit boek gaat het om uitingen, reacties en ontwikkelingen over een periode van 60 jaar. Het is dan ook zaak om eerst stil te staan bij de vraag: over welk fenomeen hébben we het hier precies?
Racistisch geweld: van alle tijden Geweld is van alle tijden, ook geweld tussen groepen mensen. Om met Heitmeyer en Hagan te spreken: ‘Die Hoffnung, (…), dass sich die Menschheit in einem permanenten Zivilationsprozess befindet, an dessen vorläufigen Ende eine gewaltfreie Moderne steht, hat sich als ein Traum herausgestellt. Die Vorstellung, Gewalt sei in vormodernen Gesellschaften stärker verbreitet gewesen, in fremden Gesellschaften viel häufiger anzutreffen, nur in modernen Gesellschaften lediglich noch eine Ausnahmeerscheinung, scheint ein Mythos mit beträchtlichen Fehlwahrnemungen zu sein.’10 Vaak gaat het in relevante onderzoeken en berichten over concreet fysiek geweld. Ook in dit boek ligt de nadruk op fysieke geweldsuitingen tegen personen 10 W. Heitmeyer & J. Hagan, 2002, p.20.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem of (hun) eigendom. Het is echter belangrijk om deze primaire focus op fysiek geweld binnen een breder perspectief van geweld te plaatsen. Naast fysiek geweld bestaat ook psychisch geweld, symbolisch geweld en ‘structureel geweld’ (= geweld dat voortkomt uit een maatschappijvorm of wetgeving die structureel bepaalde groepen benadeelt of uitsluit).11 Schinkel wijst er terecht op, dat fysiek geweld feitelijk de opvatting van geweld legitimeert ‘die de staat huldigt en die haar monopolie van het gebruik van legitiem (dat wil zeggen: gelegitimeerd) geweld mogelijk maakt.’12 Fysiek geweld gaat niet zozeer om die klap in het gezicht van een ander, maar veel meer om wat die klap van binnen aanricht, hoe die iemands wezen raakt. ‘Kenmerkend voor geweld is nu juist een zekere reductie van ‘zijn’. Als een persoon wordt gereduceerd in zijn potenties, is er sprake van een zekere mate van geweld.’13 Deze reductie kan zelfs zover gaan dat er sprake is van ‘verontpersoonlijking.’ Die ‘klap in het gezicht’ is zo meer een symbolische uiting van het geweld tegen een persoon, dan een geweldshandeling op zichzelf. Zo bezien hebben mensen met structureel geweld te maken, als zij weliswaar bij een samenleving horen maar daarbinnen ongelijke levenskansen hebben. Ook hierbij kunnen ernstige vormen van geweld optreden – ook zonder dat zij daarbij ‘in het gezicht geslagen’ worden.
Zich hardhandig afzetten Kijken we op die manier naar racistisch geweld, dan ligt de nadruk in de bespreking hiervan op fysieke uitingen. Maar: wél direct of indirect gerelateerd aan vormen van structureel geweld waarmee de slachtoffers van racistisch geweld te maken hebben. Ofwel: met situaties waarin zij met ongelijke levenskansen of zelfs ‘verontpersoonlijking’ geconfronteerd worden. In dit boek wordt racistisch geweld dan ook eerder opgevat als fysiek gewelddadige uitingen van bestaand structureel en symbolisch geweld, dan als op zichzelf staande fysieke geweldsincidenten. Vanuit dit perspectief zijn vooral de overheidsreacties op (reeksen van) fysiek racistische geweldsincidenten van belang, omdat die reacties structureel geweld kunnen veroorzaken, bestendigen of verhevigen. Overheidsreacties op racistisch geweld hoeven niet per definitie en uitsluitend samen te hangen met de omvang en ernst van dat geweld, zo gaven we eerder al aan. Die omvang en ernst vertonen uiteraard door de jaren en eeuwen heen 11 Zie voor een uitvoerige beschouwing over geweld: H. Achterhuis, 2008. Achterhuis besteedt hierin echter jammer genoeg nauwelijks tot geen aandacht aan zogenoemd ‘alledaags geweld’, waarbinnen zich veel racistisch geweld voordoet. Zie ook: H. Frank, e.a., 1991; K. Schuyt & G. van den Brink, 2003; en A. Hoogerwerf, 1996. 12 W. Schinkel, 2008, p.89. 13 Idem, p.90.
27
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
28
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ schommelingen, waarop overheden niet automatisch meebewegen. Aan hun reacties liggen nog allerlei andere omstandigheden en ontwikkelingen ten grondslag, ook zonder dat die een directe link hebben met racistisch geweld. Soms is er een indirect verband met bredere geweldsontwikkelingen. Zo wijst Schinkel vooral op de ernst van hedendaags geweld in het algemeen. Hij verklaart die uit de ‘sociale hypochondrie’ waaraan de samenleving lijdt: die zet haar ertoe aan zich hardhandig – in de vorm van culturisme (zie verderop) − af te zetten tegen ‘uitgeslotenen’. Ook de Britse criminoloog Jack Young wijst op de samenhang van agressie en geweld met een samenleving die steeds meer gericht is op uitsluiting.14 We komen hierop terug in hoofdstuk 3, bij de bespreking van de mogelijke overheidsreacties op racistisch geweld.
•
Categorisering: het wij en het zij
In het ontstaan van racisme (en racistisch geweld) spelen groepsvorming en het categoriseren van mensen een belangrijke rol. Groepsindelingen vinden elke dag plaats en wisselen ook. Bij die categorisering worden groepen geconstrueerd op basis van bepaalde kenmerken. Wélke kenmerken men hanteert om anderen in een bepaalde groep in te delen, is afhankelijk van de context. Bij voetbalwedstrijden in de reguliere competitie worden mensen bijvoorbeeld gecategoriseerd naar de club die zij aanhangen. En rond interlands vindt categorisering plaats op basis van het land dat zij steunen. Zo kan het gebeuren dat supporters van Feyenoord en Ajax hand in hand staan te hossen na een overwinning van het Nederlands elftal, terwijl zij tijdens de nationale competitie om veiligheidsredenen in aparte stadionvakken worden opgesloten. In al die categoriseringsprocessen worden mensen in ‘wij-zij’ ingedeeld. Deels doen mensen dit zelf, waarbij altijd sprake is van dialectiek: door de ander in een ‘zij’-groep in te delen, zegt men ook iets over de ‘wij’-groep. Maar een flink aantal van die continue processen worden op een ‘hoger’ niveau dan het individuele bepaald en bestendigd. Ook hebben niet alle groepsindelingen dezelfde gevolgen voor groepen en individuen. Soms beperkt de impact zich tot de zitplaats bij een voetbalwedstrijd, soms beheerst het je hele leven. Bij categorisering op meso- en macroniveau komt het individu amper kijken. Daar maken andere actoren de dienst uit: de politiek, overheden, wetenschap, media. Het indelen van mensen in groepen hangt, zoals gezegd, nauw samen met een bepaalde context die daarvoor – al dan niet terecht of bewust – op enig moment belangrijk wordt geacht. Vaak spelen politieke, maatschappelijke, sociaal-economische en internationale omstandigheden een rol, maar bijvoorbeeld ook historische en ideologische contexten. (Zie ook de box ‘Op het eerste gezicht 14 J. Young, 1999, o.a. p.6-14.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem steeds iemand anders’ (zie hieronder). Let wel: die verschillende situaties en omstandigheden zijn continu in ontwikkeling. Contexten zijn beslist geen gegevenheden en soms ook tegenstrijdig met elkaar. Hoe gaat dat in zijn werk met categorisering? Binnen een bepaalde context ontstaat de urgentie daartoe, bijvoorbeeld door schaarste aan goederen en diensten. ‘Het verdelingsproces valt analytisch uiteen in de deelprocessen van insluiting en uitsluiting. (…) De processen van in- en uitsluiting spelen zich niet alleen af op materieel niveau, maar ook op ideologisch niveau. Bij ideologieën gaat het om de manier waarop mensen zich een beeld vormen van de wereld om zich heen en de gebeurtenissen daarin. Door zulk onderscheid te maken brengen mensen individuen in categorieën onder die in een bepaalde verhouding tot elkaar staan. Op die manier construeren mensen ideologisch een sociale hiërarchie van onderscheidbare collectieven die een verschillende mate van toegang hebben tot schaarse goederen en diensten.’15 Verschillende categorieën en groepen van mensen worden zo onderscheiden en in verhouding tot elkaar geplaatst. Dit heeft niet alleen gevolgen voor hun positie bij de verdeling van schaarste van goederen en diensten, maar ook gevolgen voor machtsposities − bijvoorbeeld van (groepen) mensen in sectoren die een belangrijke rol spelen in deze categoriseringsprocessen zelf: overheid, politiek, media en wetenschap.
Op het eerste gezicht steeds iemand anders… In het proces van categorisering vindt ook een groot deel van de identiteitsvorming en identiteitspresentatie plaats. In de eerste les Etniciteit die ik gaf als docent aan de Hogeschool Utrecht (Faculteit Sociaal-Juridische Dienstverlening, 1997-1999) stelde ik mij in de loop van het lesuur drie keer voor. Bovenop de verbazing over deze rare gang van zaken ontstond extra verwarring, doordat de drie voorgestelde personages op het eerste gezicht steeds op héél iemand anders leken te wijzen. 1 (Aan het begin van de les:) Hallo, ik ben Rob Witte. Ik ben geboren in Utrecht als zoon van een dokter. Ik heb Politicologie gestudeerd en ben gepromoveerd in de Criminologie. Momenteel werk ik in Den Haag als senior adviseur en onderzoeker bij een commercieel onderzoeks- en adviesbureau. 2 (Na ongeveer een kwartier:) Oh sorry, ik zal me even voorstellen. Ik ben Rob Witte en woon in Zuid-Limburg. Ik ben fervent FC Twente-fan, al sinds de tijd dat ik in Losser, achter Enschede woonde. Ik ben nog steeds 15 J. Rath, 1991, p.83 e.v.
29
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
30
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
trots op mijn Mavo-diploma, dat ik na een lange weg door de eerste middelbare schoolklassen heb gehaald. Ik heb mijn motorrijbewijs, en qua muziek gaat mijn voorkeur vooral uit naar ouderwetse hardrock (Deep Purple, Rainbow) en symfonische hardrock (zoals Rush). 3 (Na ongeveer een half uur:) Oh god, door alle mededelingen over deze cursus ben ik helemaal vergeten mij voor te stellen. Ik ben Rob Witte en ik heb in Nijmegen gestudeerd aan wat toentertijd bekend stond als een Rooie Universiteit. Dit zorgde ervoor dat ik veel tijd kwijt was in het actiewezen – overigens aardig in lijn met mijn moeder, die al aanwezig was bij de eerste anti-Vietnamdemonstratie. Ik was PSP-lid en heb nog in uniform meegelopen bij een grote vredesdemonstratie in de jaren ’80. Alle punten in deze voorstelronden sneden hout, ik had niets verzonnen. Zonder commentaar vervolgde ik de les. Pas in de volgende les – een week later – vroeg ik een aantal studenten te vertellen wat zij nog van mij wisten. Hieruit kwam een hele schakering van items naar voren. De een herinnerde zich dat ik gepromoveerd was, een ander dat ik in Limburg woonde. Weer een ander had vooral onthouden dat ik hardrockfan was. Mensen herinnerden zich dingen die óf nauw aansloten bij iets van zichzelf (‘kom ook uit Limburg’) óf juist ver van hen afstonden (bijvoorbeeld de muzikale voorkeur). Ook kwam het voor dat het kenmerk dat iemand zich herinnerde hem wel aanstond, maar dat de persoon zelf daarbinnen juist een heel andere positie innam (zoals de Ajax-fan, die mij vooral herinnerde als FC Twente-fan). Enerzijds werd zo duidelijk dat ikzelf enigszins kan bepalen welke identiteit ik van mijzelf naar buiten presenteer, anderzijds geeft het ook aan welke identiteit ik krijg toebedeeld door anderen. Nu ging het in dit voorbeeld van voorstelrondes om veel zaken waarmee ik kon ‘spelen’ door bepaalde punten te groeperen en andere weg te laten. Met andere punten die bij zo’n identiteitspresentatie een rol spelen, kon ik minder of helemaal niet marchanderen. In alle drie ronden kon ik niet verbloemen een blanke huidskleur te hebben, van het mannelijke geslacht en (toen) rond de 40 jaar oud te zijn. Alle identiteitskenmerken en de waardering daarvan (door mijzelf en anderen) staan ook in relatie met de groepen die voortkomen uit categorisering. Nogmaals: sommige categorieën zijn daarin meer bepalend en invloedrijk dan andere. De waardering of betekenis die men aan deze categorieën geeft, hangt nauw samen met de ‘waardentoekenner’ of ‘betekenisgever’ en met de eerder genoemde contexten, de tijd, het maatschappelijke en politieke klimaat. Zo riep mijn Nijmeegse PSP-lidmaatschap noch mijn actieverleden in de jaren ’80 tijdens die lessen op de Hogeschool – midden jaren ’90 – ver-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem
dere vragen op. Dit zou anders kunnen zijn bij zo’n presentatie in 2008 en na alle discussies rond respectievelijk het Nijmeegse PSP-lidmaatschap van Rita Verdonk en (zelfs) het aftreden van GroenLinks-parlementariër Wynand Duyvendak vanwege zijn actieverleden.
Een imaginaire gemeenschap Mensen kennen allerlei subjectieve betekenissen en posities toe aan andere mensen en groepen langs elke van de veelvoudige ‘axes of power, inequality and exclusion, including class, gender, race, ethnicity and sexuality.’16 En dat proces blijft niet beperkt tot individuen of groepen van mensen. Historische processen hebben geleid tot natiestaten als afgrensbare ruimtelijke en politieke eenheden. ‘De vorming van natiestaten komt voort uit het streven een bevolking die ideologisch als cultureel onderscheidbaar van andere wordt voorgesteld, af te grenzen van andere in een bepaald territorium onder een overkoepelend gezag. (…) In zulke natiestaten vertegenwoordigt de overheid het overkoepelende gezag.’17 Ter ondersteuning en versteviging van dit gezag wordt een zogenoemde verbeelde of imaginaire gemeenschap gecreëerd.18 Deze fictieve gemeenschapsvorming roept ook direct de vraag op wie er wél en wie er níet toe behoren. Eén van de functies van zo’n imaginaire gemeenschap is om verschillen tussen groepen uit die gemeenschap ‘weg te poetsen’. De gemeenschapsvorming dient namelijk om het idee te ondersteunen dat ‘er een optimale ordening bestaat van iets dat “maatschappij” genoemd kan worden.’19 Een van de motoren achter denkbeeldige gemeenschapsvorming was voorheen het geloof dat de samenleving zich ergens naartoe ontwikkelt. Schinkel wijst erop dat dit ontwikkelings- of voortgangsgeloof in de huidige tijd niet meer houdbaar is en dat dit eigenlijk meteen ook het einde van die samenleving inhoudt. Het leidt tot allerlei mechanismen en processen die juist proberen het geloof in de maatschappij voort te zetten. ‘Een maatschappij is gebaat bij een voortdurende productie van geloof in zichzelf.’20 Schinkel spreekt zelf van ‘sociale hypochondrie’, een staat van de maatschappij die volledig gefixeerd is op mogelijke bedreigingen voor die maatschappij. Vanuit een organistische maatschappijvisie kan men stellen dat de samenleving haar eigen ‘lijf’ constant aan het monitoren is op mogelijke bedreigingen van buitenaf − 16 C. Karner, 2007, p.72. 17 J. Rath, 1991, p.83 e.v. 18 Zie ook B. Anderson, 1983 (2003). 19 W. Schinkel, 2007, p.43-44. 20 Idem, p.16.
31
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
32
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ als een soort bacteriën of virussen. In dit proces ontwikkelt de maatschappij zich als een ‘sociaal lichaam’, dat vooral op zoek is naar bedreigingen voor zijn voortbestaan binnen het lichaam zelf: ‘the enemy within’.
Binnen en toch buiten In dat proces van zelfonderzoek naar bedreigingen zijn uitkomsten van categoriseringsprocessen een belangrijk instrument. In eerdere tijden, de jaren ’30 en ’50, maakte ‘de samenleving’ zo een onderscheid tussen hen die zich sociaal wisten te gedragen, en degenen die zich kenmerkten door zogenaamd asociaal gedrag. Om deze ‘asocialen’, ook bekend als de ‘onmaatschappelijken’, te resocialiseren werden vele maatregelen bedacht.21 In feite zag men deze categorie mensen als staande buiten de maatschappij. Paradoxaal genoeg blijken zij binnen de maatschappij buiten de maatschappij te staan. Er wordt een scheiding aangebracht tussen hen die écht binnen de samenleving verkeren en zij die ‘eigenlijk’ buiten de samenleving verkeren. Soms wordt dit ook in fysieke zin vertaald − door gedwongen plaatsing in afgelegen en ommuurde penitentiaire inrichtingen, heropvoedingskampen, asielzoekerscentra, et cetera. Plekken dus, die mensen letterlijk buiten de samenleving plaatsen. Belangrijk in deze processen is het idee dat zij die buiten de samenleving staan, hier zélf verantwoordelijk voor zijn.22 Dit komt onder meer naar voren in de vaak jarenlange pogingen om ‘hen’ om te scholen, te resocialiseren, te verhuizen, te straffen − inclusief wellicht goed bedoelde pogingen tot insluiting, die in werkelijkheid − qua beeldvorming en effect − de uitsluiting juist vooral (her)bevestigen.
Zuilen die elkaar uitsluiten Het zuilensysteem dat jarenlang in Nederland bestond, was feitelijk een structuur van elkaar uitsluitende bevolkingsgroepen. Dit gold met name voor groepen mensen die nauwelijks of geen maatschappelijke machtsposities innamen. Binnen de zuilen bestond immers een verdere categorisering, inclusief een interne sociale hiërarchie. Dat de verticale zuilen elkaar uitsloten, maakte het mogelijk dat de elites van de zuilen samen de macht uitoefenden en de lagere geledingen per zuil hiervan uitsloten. De elites vormden 21 Zie o.a. A. Dercksen. & L. Verplancke, 1987. 22 Zie bijvoorbeeld ook de populariteit van Theodore Dalrymple (2004), Leven aan de onderkant, Houten: Spectrum; en (2005), Beschaving of wat er van over is, Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem
gezamenlijk het overkoepelende overheidsgezag − vooral op basis van consensusvorming en conflictvermijding. Vanaf de jaren ’60 begon de zuilenstructuur echter scheuren te vertonen en geleidelijk af te brokkelen.23 Deze veranderingen vielen samen met verschillende nationale en internationale maatschappelijke contexten, zoals een internationaal dekolonisatieproces en een sterke migratie vanuit voormalige koloniën, en arbeidsmigratie naar West-Europa. Aan de ene kant veroorzaakte of stimuleerde dit de komst van groepen ‘nieuwkomers’, die niet automatisch binnen één van de oude zuilen waren onder te brengen. Aan de andere kant riep de afbrokkeling van het zuilensysteem om nieuwe dominante categoriseringsprocessen, die de eenheid binnen de verbeelde maatschappij (re)construeerden en in stand hielden.
Religie als scheidslijn In de afgelopen decennia verlopen categoriseringsprocessen steeds vaker langs scheidslijnen van nationaliteit, cultuur, etniciteit, ‘ras’, en recent weer religie. Overigens zijn deze scheidslijnen niet nieuw in de zin als zouden zij voor het eerst aan de oppervlakte komen en gaan overheersen. In feite worden deze scheidslijnen al eeuwen toegepast, en zijn ze − in meerdere en mindere mate − dominant geweest in processen van insluiting en uitsluiting. Religie was bijvoorbeeld een belangrijke scheidslijn binnen het klassieke Nederlandse zuilensysteem. Ook de scheidslijn tussen moslims en niet-moslims kent een lange geschiedenis – al ver voordat die recent weer dominant werd. Bij deze toegenomen dominantie spelen dan ook al eeuwenlang bestaande beeldvorming en betekenisgeving een rol. Zo schetsen de Britse wetenschappers Miles en Brown (2004) een zeer oude en lange geschiedenis van categorisering en waardering van moslims. ‘The consequence was a perception of Islam and the Muslim World as the source of theological and political difficulties for Europe. (…) Thus Islam was portrayed as founded in aggression and war, as spreading itself by the same means, and as permitting and encouraging polygamy, sodomy and general sexual laxity. It was argued, that Islam reproduced the idea of the ‘holy war’ against all non-Muslims, in the course of which the latter would be either brutally murdered or enslaved, 23 In VPRO’s Zomergasten, d.d. 24 augustus 2008, stelde W. Schinkel dat deze veranderingen niet zozeer komen dóór de jaren ’60, maar dat ‘de jaren ‘60’ veeleer een uiting vormden van de veranderingen die zich sowieso ontwikkelden. Hij gaf ook aan dat de zogenoemde ‘generatie van de jaren ’60’ eerder mogelijk maakte waartegen zij dachten te vechten, dan dat hun gevecht succesvol was.
33
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
34
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ and a notion of Paradise as garden of sexual delights and passions.’24 Deze gelijkstelling van de islam met geweld en overheersing culmineerde uiteindelijk in de kruistochten.
Indeling met betekenis Welke scheidslijnen er vooral voor categorisering gebruikt worden, hangt af van het dominante discours op dat moment. De op macro- en meso-niveau overheersende categoriseringsprocessen beïnvloeden natuurlijk de processen op het individuele niveau, die ook versterkt kunnen worden door reële dan wel vermeende ‘eigen’ ervaringen. In dit boek over zestig jaar racistische geweldsontwikkelingen en reacties daarop, richt de aandacht zich voornamelijk op de macro- en mesoniveaus: het landelijke en het lokale. Categorisering en het bijbehorende gedrag op individueel niveau worden hier opgevat als uitingen van dominante perspectieven, categorisering en betekenisgeving op meso- en macro-niveau. Zoals gezegd, het indelen van mensen in categorieën is van alle tijden en elke dag. Het gebeurt zowel bij degenen die niet tot de natiestaat (geacht worden te) behoren, als in en tussen groepen binnen die natiestaat zelf. Belangrijk is dat aan die categorisering ook (expliciet dan wel impliciet) een bepaalde betekenis wordt gegeven. Dit kan allerlei kanten opgaan. Zo komt het voor dat mensen gecategoriseerd worden op basis van nationale afkomst, wat vervolgens gekoppeld wordt aan een zekere graad van intelligentie of vormen van gedrag. Dit soort betekenisgeving kan verstrekkende gevolgen hebben voor de kansen en levensomstandigheden van mensen − voor het recht op sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs, maar bijvoorbeeld ook voor (hun) veiligheid.
•
Culturisme, of toch racialisering?
Na een historische beschouwing over categorisering en ’de Ander’, concluderen Miles en Brown25 dat het representatieproces van ‘de Ander’ een dialectiek omvat van insluiting en uitsluiting. Oftewel: de redenatie op grond waarvan bepaalde categorieën worden uitgesloten en als inferieur voorgesteld, dient ook om anderen juist in te sluiten en als superieur te presenteren. Verder merken zij op dat ‘De Ander’ niet alleen buiten de natiestaat gecreëerd wordt, maar ook daarbinnen. En, zo zien beide wetenschappers voorts: hoe ‘de Ander’ wordt voorgesteld, is onderhevig aan veranderingen in reactie op zich wijzigende omstandigheden. Hieruit volgt dat ook wie er als ‘de Ander’ gepresenteerd wordt, in de loop van de tijd 24 R. Miles & M. Brown, 1989 (reprint:2004), p.27. 25 Idem, p.50-52.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem verandert. Ik wil hieraan toevoegen dat wijzigingen in heersende representaties niet betekenen dat voorheen dominante categorisering en betekenisgeving verdwijnen. De geschiedenis kent verschillende voorbeelden waarin deze later weer opduiken en aan dominantie winnen. Zo is de huidige belichaming van ‘de moslim’ in Westerse landen niet los te zien van de door Miles en Brown (en hierboven) aangegeven representaties van ‘de moslim’ in vroegere tijden. Overigens gaat het volgens hen bij de representatie van ‘de Ander’ niet uitsluitend om uiterlijkheden − ook culturele kenmerken zijn van toepassing (geweest). Wel concluderen Miles & Brown dat mensen in verschillende contexten zijn geïdentificeerd als ‘de Ander’ met verwijzing naar uiterlijke kenmerken, met name huidskleur. Hierdoor zijn bepaalde sociale verhoudingen gedefinieerd als ‘rassenverhoudingen’. Miles spreekt in dit geval, waarbij categorisering en betekenisgeving plaatsvinden op basis van ‘ras’, over racialisering. Nu is het begrip ‘ras’ in Nederland nauwelijks in gebruik.26 Rath (1991) concludeert dat er mensen zijn ‘die de situatie in Nederland kenschetsen in geracialiseerde termen, maar zij representeren niet het overheersende discours.’27 Ter verklaring hiervoor wordt vaak verwezen naar de ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De toen bestaande registratie naar ras en etnische afkomst heeft de uitroeiing van de Nederlandse Joodse gemeenschap ‘vergemakkelijkt’. Daardoor is het begrip ‘ras’ vereenzelvigd met de ideologie van de Duitse nazi’s. Dat Nederlanders doorgaans niet over ‘ras’ spreken, zou dus vooral te danken zijn aan de schaamte over de rol van Nederland tijdens de bezetting. De Angelsaksische ervaringen in WO II waren heel anders. Dit zou mede verklaren waarom het ‘rassen-discours’ in de Angelsaksische wereld nog steeds prominent aanwezig is, al is het ook daar steeds onderwerp van discussie en verandert het perspectief.28
Kwalificatie: ‘non-conform’ In Nederland zijn vooral andere scheidslijnen dan ‘ras’ belangrijk (geweest) voor categorisering en betekenisgeving. Vele wetenschappers delen deze algemene veronderstelling. Een korte blik op de in het zogenoemde minderhedenbeleid gebruikte terminologie, laat een schakering van scheidslijnen zien: nationaliteit (buitenlandse gastarbeiders), cultuur (culturele minderheden), etniciteit (etnische minderheden) om er enkele te noemen. Van recenter datum is de dominantie van religie als scheidslijn. Uniek, internationaal gezien, is dat we in Nederland sinds 26 Hoewel anno 2009 nog steeds in schoolboeken verhaald wordt van een wereldbevolking die in een beperkt aantal ‘rassen’ is op te delen. 27 J. Rath, 1991, p.104. 28 Zie voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van het begripgebruik in de VS o.a. M. Bös, 2005.
35
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
36
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ enige decennia spreken over ‘allochtonen versus autochtonen’. Deze scheidslijn was aanvankelijk bedoeld om een einde te maken aan het bestaande minderhedenvertoog. Feitelijk verwijzen de termen echter naar een gecombineerde scheidslijn van nationale, culturele en etnische afkomst (tegenwoordig tot en met de derde generatie). In de laatste jaren wordt deze gecombineerde scheidslijn expliciet verbonden met de religieuze scheidslijn tussen moslims en niet-moslims. Rath (1991) en Schinkel (2007) hebben uitvoerig stilgestaan bij de volgens hen in Nederland dominante scheidslijnen voor categorisering en betekenisgeving. Rath stelt dat in Nederland (non-)conformiteit hiervoor hét sleutelconcept is. Sprekend over migranten zegt Rath dat ‘… hun culturele non-conformiteit wordt geproblematiseerd, omdat zij wordt geassocieerd met achterstand, ja zelfs wordt gezien als indicatie van achterstand.’ 29 Rath wijst er mijns inziens terecht op dat het problematiseren van veronderstelde sociaal-economische non-conformiteit (en op basis daarvan het problematiseren van aldus gecategoriseerden) niet pas zijn intrede deed met de binnenkomst van migranten. ‘De sociale constructie van ‘onmaatschappelijken’ en de opmerkelijke parallellie daarvan met de constructie van ‘etnische minderheden’ (RW: door Rath minorisering genoemd) tonen dat aan.’30 Deze non-conformiteit is volgens mij echter niet de directe scheidslijn voor categorisering, maar een (dis)kwalificatie. Non-conformiteit geeft namelijk betekenis (negatieve waardering) aan het feitelijke kenmerk dat als scheidslijn dienst doet, of daarmee direct in verband wordt gebracht. Het is zeker zo, vooral jegens de ‘onmaatschappelijken’ en ‘asocialen’ in vroeger tijden, dat vrij algemeen de kwalificatie ‘non-conformiteit’ werd gebruikt om groepen mensen te categoriseren en te kwalificeren. Dit volgde echter sociaal-economische scheidslijnen (‘onderklasse’, ‘paupers’31). Het gebruik van de kwalificatie ‘non-conformiteit’ in relatie tot migranten, etnische minderheden of allochtonen, daarentegen, is gebaseerd op een andere scheidslijn: namelijk een cultuuretnische. En op grond van die cultuuretnische scheidslijn wordt aan de aldus afgescheiden categorie mensen betekenis gegeven: ze zijn ‘non-conform’. Ofwel: ze zijn anders dan wij, en ze passen zich niet aan.
Culturistisch denken Schinkel wijst op één van de belangrijkste uitingsvormen van wat hij ‘hedendaagse sociale hypochondrie’ noemt: het integratiediscours. ‘Hoewel we hier geen economisch determinisme zullen ontvouwen en hier dus niet van causaliteit sprake is, werd toen (RW: vanaf eind jaren ’90 bij een stagnerende economie) wel duidelijk 29 J. Rath, 1991, p.112. 30 J. Rath, 1991, p.174-175. 31 Zie o.a. S. Jansen, 2008.
Racistisch geweld als fenomeen en probleem dat de negatie van het einde in de vorm van het “groeien” niet meer voldeed, en in die tijd kwam, in de vorm van een “integratiedebat”, een nieuw sociaal hypochondrisch discours op gang dat het maatschappelijke lichaam aftastte op zoek naar infecties, gezwellen en schadelijke virussen en bacteriën.’32 Hij stelt verder dat het ‘maatschappelijke lichaam’ zich in stand houdt ‘door zich te voeden aan een deel van zichzelf; het is een autovampier. Het doet dat door middel van een nieuwe vorm van discours – een alternatief of functioneel equivalent voor een racistisch discours – die we culturisme noemen: een nadruk op ‘de cultuur’ van de ander als incompatibel met “de samenleving” en met de “waarden en normen”, die de samenleving kenmerken. Problemen worden overgecodeerd tot “integratieproblemen”, terwijl ze veeleer in eerste instantie gerelateerd zijn aan het functioneel prerogatief van het economisch subsysteem en uit de daarmee gecombineerde voorstelling van de maatschappij als normatieve ruimte. In laatste instantie zijn ze gerelateerd aan de zelfbeschrijvingsproblematiek die ieder maatschappelijk lichaam heeft in tijden van wat “globalisering” genoemd wordt.’33 Schinkel vat vijf kenmerken van het culturistische denken samen:
37
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
38
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Aarde of grond? Schinkel legt de scheidslijn voor categorisering nadrukkelijk bij de sociale constructie van ‘cultuur’. Hij wijst in relatie tot het ‘integratiedenken’ op de volgende paradox: door de nadruk op integratie van individuen te leggen (het individu is de denkeenheid binnen het neoliberale paradigma) worden diezelfde individuen in feite ’gedeïndividualiseerd’. ‘Want precies de culturistische nadruk op de “integratie” van het individu maakt de focus van het symbool “integratie” direct breder dan dat individu en betreft diens “cultuur” in het “integratie”-perspectief, en daarmee de “etniciteit” en “bevolkingsgroep” waartoe hij of zij gedacht wordt te behoren als geheel.’35 Schinkel noemt culturisme een functioneel equivalent van racisme.36 Hij stelt dat racisme ‘werd gekenmerkt door de koppeling van een bepaald soort normativiteit aan biologische kenmerken ofwel aan ‘grondkenmerken’. (…) Wat nu in het huidige culturistische discours is gebeurd, is (grotendeels) de vervanging van “ras” door “cultuur”. Essentieel voor de verschillen tussen mensen zijn niet de biologische of anderszins natuurlijke verschillen, maar de verschillen in “cultuur”.’37 Schinkel maakt dus een onderscheid tussen racisme en culturisme: racisme bestaat op grond van een terranormatieve logica (‘Blut und Boden’), terwijl culturisme een agranormatieve logica hanteert.38 Schinkel zelf omschrijft dit laatste als ‘de genormeerde observatie op grond van een cultureel onderscheid dat in een natuurlijke grond gekerfd wordt’. Hij definieert culturisme vervolgens als ‘een residusemantiek die opereert op basis van een argument van negatief gewaardeerde culturele incompatibiliteit en een eenzijdige attributie van die incompatibiliteit aan de cultuur van de ander.’39
Racialisering, ook hier Schinkel beschouwt het culturisme als overheersend in deze tijd. Wel legt hij een direct verband met racisme. Hij stelt namelijk dat de zogenoemde terranormativiteit een voorwaarde blijft voor agranormativiteit. Kort door de bocht gezegd: geen culturisme zonder racisme. Voor een beschrijving van het hier besproken fenomeen is het begrip ‘cultuur’ echter te beperkt. Het verdient eerder aanbeveling om 35 Idem, p.156. 36 Idem, p.313. 37 Idem, p.315. 38 ‘Agranormativiteit’ kan gezien worden als ‘de genormeerde observatie op grond van een cultureel onderscheid dat in een natuurlijke grond gekerfd wordt’. (W. Schinkel, 2007, p.315-316). 39 Idem, p.316.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem te (blijven) spreken van racisme, dat zich tegenwoordig mogelijk meer richt op cultuur en zich uit in een ‘cultuurdiscours’. In Nederland zijn door de jaren heen meestal verschillende scheidslijnen voor categorisering gecombineerd: nationale afkomst (tot in de n-de generatie), religie, cultuur, etniciteit. We zien daarbij accentverschillen − in een bepaalde periode kregen sommige scheidslijnen meer nadruk dan andere − maar die wisselend benadrukte scheidslijnen hadden wel steeds een directe band met de ‘racistische’ terranormativiteit. Wanneer nationale afkomst dominant was in het minderhedendiscours, betrof dit niet alle (groepen) mensen met een niet-Nederlandse afkomst. Het ging over ‘Marokkanen’ en ‘Turken’, en niet over ‘Duitsers’ of ‘Japanners’. Hetzelfde gold in tijden dat cultuur, etniciteit en/of religie de dominante scheidslijn waren; ook toen richtten het debat en het beleid zich niet op alle (groepen) mensen met een andere cultuur, etniciteit en/of religie, maar op een specifieke categorie. De achterliggende, onderscheidende scheidslijn werd en wordt steeds gevormd door een fysiek zichtbaar ‘anders zijn’.
L’enfer, c’est les autres Het zijn de ‘Anderen’ die door de hele geschiedenis heen het centrale subject zijn in debatten en beleid rond minderheden en integratie. Het zijn deze ‘Anderen’ die bewust of onbewust, expliciet dan wel impliciet, als zodanig gecategoriseerd worden en vervolgens niet alleen opgezadeld met kwalificaties als ‘non-conformistisch’, maar ook (collectief) met kenmerken die zouden leiden tot criminaliteit, vrouwonvriendelijkheid, machismo, seksueel ongepast gedrag, et cetera. Het zijn de ‘Anderen’ die op uiteenlopende niveaus en onder verschillende omstandigheden te maken hebben (gehad) met vormen van uitsluiting. Soms is dat indirect of verbloemd in structurele maatregelen, machtsaanspraken en in moeilijker (soms zelfs afwezige) effectieve toegankelijkheid tot diensten en voorzieningen. Maar vaker gebeurt het in veel directer en individueel navoelbare vormen: van discriminatie op de arbeidsmarkt, onterechte ‘lagere’ onderwijsadvisering en beledigingen in politieke debatten en krantencolumns, tot aan publieke spreekkoren, scheldpartijen en bedreigingen, gewelddadige overlast en directe levensbedreiging.
Nogmaals: onze definitie ‘Een definitie zegt op zich natuurlijk niet alles’, schreven we aan het begin van dit hoofdstuk. ‘De vraag is ook: hoe kóm je tot die definitie?’ Dat hopen we in
39
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
40
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ de voorgaande verhandeling duidelijk gemaakt te hebben. Hierbij nogmaals: wat betekent ‘racistisch geweld’ in dit boek? Racistisch geweld is (de dreiging met) fysiek geweld, waarbij de slachtoffers niet worden ‘geselecteerd’ op basis van hun individuele capaciteiten en/of kwaliteiten, maar als – reële dan wel veronderstelde – representanten van verbeelde minderheids-gemeenschappen met specifieke fysieke kenmerken en/of van een specifieke religieuze, nationale, etnische of culturele herkomst.
Deze definitie staat geheel los van de precieze intenties en achterliggende motieven in afzonderlijke gevallen van de geweldsplegers, evenals van (bijvoorbeeld) hun geestelijke gesteldheid. Het racistische element zit in de rol en betekenis die zij toekennen aan de verbeelde minderheidsgroep die het slachtoffer gedacht wordt te vertegenwoordigen. In veel literatuur, onderzoeken en bespiegelingen over incidenten verwijst het ‘racistische’ element van het geweld juist wél naar de dader, bijvoorbeeld naar een racistisch vertoog of een ideologie die deze aanhangt. Soms wordt geweld ook alleen als racistisch opgevat als men de pleger tot een duidelijk als zodanig te typeren verband kan rekenen. Waarom gaat onze definitie, en dus ook dit hele boek, in beginsel níet in op de achtergronden van de geweldpleger(s)?
Wie is de dader? Wie de geschiedenis van racistisch geweld bestudeert, ziet vaak dat er gezocht wordt naar achterliggende of dieperliggende drijfveren van de dader. Zo publiceerde de AIVD vrij recent een studie naar ‘feiten en fictie’ over zogenoemde Lonsdalejongeren.40 Hieruit zou duidelijk blijken dat van geen enkele ideologische onderlegdheid sprake is, noch van enig organisatieverband of een link hiermee. Dit bracht de AIVD tot de conclusie dat het veelvuldige gebruik van het etiket ‘racistisch’ als kwalificatie voor deze jongeren ‘in de praktijk geen recht (doet) aan het karakter van deze groep, omdat er geen sprake lijkt te zijn van handelen vanuit beredeneerde overwegingen van biologische inferioriteit.’41 In de conclusie van de AIVD zitten meerdere misvattingen besloten. Eén daarvan: dat racisme en het etiket ‘racistisch’ direct verwijzen naar veronderstelde biologische inferioriteit. Dit is een verwijzing naar het ‘klassiek’ genoemde racisme, dat in de internationale literatuur al lang geen opgeld meer doet. Die biologische inferioriteit verwijst direct naar het biologisch racisme van de eerste decennia van de 20ste eeuw. Zeker na de Tweede Wereldoorlog heeft de visie op racisme zich 40 AIVD, 2005. 41 Idem, p.7.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld als fenomeen en probleem zo ontwikkeld dat inferioriteit (of beter gezegd: hiërarchie) niet ‘vereist’ is. Zo kan de solidariteit die de extreemrechtse Le Pen (voorzitter van het Franse Front National) betoonde met de toenmalige Iraakse dictator Hoessein – aan het begin van de eerste Golfoorlog – natuurlijk niet verklaard worden uit een hiërarchisch racistisch wereldbeeld. Nee, het gaat hier om een racisme dat uitgaat van de gedachte dat bepaalde volken − etnisch en/of cultureel − niet ‘matchen’ en dus ook niet moeten mengen. ‘Irak voor de Irakezen en Frankrijk voor de Fransen’, was het motto. De veronderstelde incompatibiliteit en de angst voor vermenging’ kent op zichzelf veelal een racistische basis. Zoals er meerdere wegen naar Rome leiden, zo bestaan er meerdere vormen van racisme: ‘racismen’. Vanuit deze optiek is het ‘culturisme’ van Schinkel ook een vorm van racisme.
Niet één identiteit Volgens de in dit boek gebruikte definitie van (en visie op) racistisch geweld kunnen gedragingen wel degelijk een racistisch karakter hebben zónder achterliggende racisme-ideologie of organisatorisch verband. Een zoektocht naar het daderschap (‘wie en wat en waarom?’) leidt vaak tot de conclusie dat een uiting of gedraging niet racistisch was, omdat de persoon in kwestie niet als ‘racist’ bestempeld kan worden. Die denktrant gaat er ten onrechte van uit dat mensen een enkelvoudige, homogene identiteit bezitten. Dat is nooit het geval. ‘For that reason, language-based approaches argue that a focus on people as racist is not helpful to the understanding of racism. Instead, a focus on racist discourses and practices is more illuminating of the contradictory processes involved.’42 Kortom: onderzoek naar racistisch geweld is niet gebaat bij de onderzoeksvraag: ‘Is de dader een racist?’ Daarom beweegt het onderzoek waarop dit boek gebaseerd is, zich meer op het meso- en macroniveau. De rol van actoren zoals de politiek, overheden, wetenschap en media is in dit verband veel belangrijker dan (een onderdeel van) de individuele identiteit van een geweldpleger in incidentele gevallen.
42 A. Phoenix, 2004, p.51.
41
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
3. Overheidsreacties: hoe ze in de tijd te vergelijken?
Dit boek gaat over racistisch geweld, maar focust daarbij op hoe de overheid reageert. Want het zijn vooral politiek en bestuur die − door in te grijpen of juist níet − bepaalt hoe maatschappelijke fenomenen zich ontwikkelen. Alleen: hoe vergelijk je die reacties over een periode van zestig jaar? De politieke en sociale context verandert immers met de tijd… Om overheidsreacties uit verschillende periodes toch naast elkaar te kunnen houden, gebruiken we een model dat alle mogelijke reacties omvat. Gebaseerd op de vraag: welke weg legt een sociaal fenomeen af, i.c. racistisch geweld, voordat het op de politieke agenda prijkt? Het gefaseerde ‘boommodel’ van mogelijke overheidsreacties dat we dadelijk presenteren, is geconstrueerd met behulp van de ’politieke agenda benadering’. Deze richt zich − in al haar verscheidenheid − op deze vragen: hoe verloopt het proces waarin issues omgevormd worden tot formele politieke agendapunten? En hoe wordt met die issues omgegaan als zij eenmaal de politieke agenda bereikt hebben? De literatuur over deze benadering focust op de inbreng van interne actoren (de elitaire benadering) en die van externe actoren (de pluralistische benadering). In dit boek bekijken we de rol van deze beide actoren in het proces dat óns vooral bezighoudt: wie en wat bepaalt of racistisch geweld als issue op de formele politieke agenda terechtkomt, en hoe? In het ideale proces via welk een onderwerp op die agenda belandt, worden vier stappen onderscheiden: initiatie, specificatie, uitbreiding en intrede. (Overigens hoeft een issue beslist niet de eerste drie stap De basis voor dit model ligt in het proefschrift van de auteur, waarin overheidsreacties op racistisch geweld in Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland tot 1995 beschreven zijn (R. Witte, 1996). Zie o.a. C. van der Eijk & W.J.P. Kok, 1975; R.W. Cobb & C.D. Elder, 1983; R.W. Cobb, J-K. Ross & M.H. Ross, 1976; J. Benyon, 1987b; H. van der Heijden, 1990, D.T. Studlar & Z. Layton-Henry, 1990; M. Hisschemöller, 1993; en A.Bakker, 2008. Zie voor een kort overzicht van deze verscheidenheid o.a. D.T. Studlar & Z. LaytonHenry, 1990. R.W. Cobb, J-K. Ross & M.H. Ross, 1976, p.127-128.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
44
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ pen te zetten om zijn intrede te doen − het gaat om een ideaaltypische beschrijving.) Hierna lopen we dat proces na, waarbij ook duidelijk wordt hoe wij tot het model voor overheidsreacties zijn gekomen.
•
Van probleem naar politieke agenda
‘Sociale problemen zijn pas dan problematisch, als (groepen) mensen het als zodanig opvatten en definiëren’, stellen Brants en Brants. Vrij vertaald naar ons eigen onderwerp: iemand kan te maken hebben met racistisch geweld, maar daardoor hoeft dat geweld nog niet als maatschappelijk probleem ervaren te worden. Zelfs als een groep mensen dezelfde ervaringen ermee deelt, wordt racistisch geweld binnen de heersende denkbeelden niet noodzakelijk als sociaal probleem opgevat. Of dit wél gebeurt, hangt onder meer af van de positie van de ervaringsgroep(en) binnen de machtsstructuren van de samenleving. Deze machtspositie is ook van belang in de beoordeling van de oorzaken van het geweld. En ze bepaalt het succes of het falen van mensen die ernaar streven (of juist proberen tégen te gaan) dat het fenomeen publieke en politieke aandacht krijgt en als een sociaal probleem wordt erkend (= initiatie). Als de visie dat een sociaal probleem dringend een oplossing vergt wordt omgezet in politieke eisen (= specificatie), dan kan het een politiek issue worden. In werkelijkheid valt dit vaak samen met een gebeurtenis die mensen ertoe aanzet bredere media-aandacht te verkrijgen, en daarmee ook publieke aandacht op lokaal, landelijk en zelfs internationaal niveau (= uitbreiding). Meestal gaat het om schokkende gebeurtenissen. Bij racistisch geweld zijn dat bijvoorbeeld brandstichtingen, grafschennis, rellen en moorden. Dergelijke trigger events worden beschouwd als versnellers in de ‘sociale constructie’ van een maatschappelijk probleem. Internationale voorbeelden hiervan zijn de grafschennis in het Franse Carpentras (1990), de brandaanslagen in Duitsland in Mölln (1992) en Solingen (1993) met dodelijke slachtoffers, en de racistische belegeringen in Hoyerswerda (1991) en Rostock (1992). Op nationaal niveau zullen we zien dat in Nederland de moord op Kerwin Duinmeijer (1983), de brandaanslag en vernieling van de moskee in Apeldoorn (1992) en de reeks van brandstichtingen na de moord op Theo van Gogh (2004) dergelijke ‘versnellers’ zijn geweest. Bij geen van deze voorbeelden gaat het om de eerste gevallen van racistisch geweld in die landen. Toch shockeerden juist deze incidenten de meerderheid van de bevolking, in sommige gevallen
C.H. Brants & K.L.L. Brants, 1991, p.23. C. van der Eijk & W.J.P. Kok, 1975, p.282-283. T.A. Beetstra, e.a., 1994, p.240.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Overheidsreacties: hoe ze in de tijd te vergelijken? zelfs internationaal. En zij leidden tot meer aandacht voor racistisch geweld, al was het tijdelijk, en tot nationale en internationale overheidsreacties.
Aanpak geëist: de drijfveren Eisen om een sociaal probleem zoals racistisch geweld aan te pakken, krijgen mogelijk de aandacht van besluitvormers (interne actoren) wanneer grote groepen mensen die eisen ondersteunen (externe actoren). Natuurlijk hoeven niet al deze ‘supporters’ zélf het probleem te ondervinden, ze kunnen ook door iets anders gedreven worden. Bijvoorbeeld door het idee dat racisme − en zeker racistisch geweld − de veronderstelde waarden en normen van de samenleving bedreigt. Hierin zijn verschillende posities denkbaar. Juridisch is racistisch geweld te definiëren als in strijd met de mensenrechten. Sociologisch is het op te vatten als een aantasting van de sociale cohesie of sociale structuren. En cultureel kan er zorg zijn over een verslechterende ‘beschaving’. Nog een mogelijke reden om de eisen te ondersteunen, is de gedachte dat een bepaalde definitie en/of aandacht voor racistisch geweld óók de aandacht voor een soortgelijk fenomeen kan triggeren – bijvoorbeeld geweld tegen homo’s of vrouwen. Veel mensen die een aanpak eisen, veronderstellen dat het binnen de macht van de overheid ligt om inderdaad iets te doen aan een probleem als racistisch geweld. En vaak wordt dit (om verschillende redenen) ook zo gezien door interne actoren, zoals politici en ambtenaren. Wellicht hebben ze eenvoudigweg dezelfde kijk op het fenomeen. Maar het kan ook zijn dat ze die visie overnemen omdat het mogelijk helpt bij het bereiken van (persoonlijke of organisatorische) doelen die op zich weinig met het eigenlijke probleem te maken hebben. Interne actoren kunnen natuurlijk ook uit zichzelf de mening uitspreken dat de overheid actie moet ondernemen. De Amerikaanse sociologen Cobb en Elder verwijzen in dit geval naar de opname van een issue op de publieke politieke agenda. Deze agenda omvat ‘all issues that are commonly perceived by members of the political community as meriting public attention, and as involving matters within the legitimate jurisdiction of existing governmental authority.’
De publieke agenda: drie voorwaarden Om een onderwerp op de publieke agenda te krijgen, moet er volgens Cobb en Elder aan drie voorwaarden worden voldaan. 1. Het issue kan op brede publieke aandacht rekenen. 2. Het gaat om een gedeelde zorg onder het publiek. En 3. Er is de gezamenlijke opvatting dat overheidsingrijpen vereist is, en dat ingrijpen R.W. Cobb & C.D. Elder, 1983, p.85.
45
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
46
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ ook binnen de mogelijkheden van de overheid ligt. Onderwerpen die vanuit de machtscentra worden aangedragen, hoeven minder strikt aan deze voorwaarden te voldoen. Onderwerpen daarentegen die door groepen mensen met meer marginale maatschappelijke posities onder de aandacht worden gebracht, zoals de meeste groepen die slachtoffer zijn van racistisch geweld, moeten zeer zeker aan deze voorwaarden voldoen Een plaats op de publieke agenda vormt overigens geen garantie dat er ook werkelijk overheidsingrijpen volgt. Deze agenda omvat onderwerpen waarover bij publiek en politiek min of meer consensus bestaat dat aandacht en ingrijpen noodzakelijk zijn. Veel van deze onderwerpen zijn nogal abstract en in algemene termen geformuleerd, zoals: de noodzaak om werkloosheid te bestrijden, milieuvervuiling tegen te gaan, de veiligheid van vrouwen te verbeteren en discriminatie te bestrijden.
De formele agenda: drie manieren Issues die serieuze aandacht krijgen van besluitvormers, vormen samen de zogenoemde formele politieke agenda. Anders dan de publieke agenda omvat deze formele agenda specifieke, concrete onderwerpen – meestal gering in aantal. Benyon10 onderscheidt drie manieren om een issue op de formele agenda te krijgen. De eerste twee behelzen initiatieven door interne actoren. Zo kan een interne actor procedures starten om een onderwerp direct op de agenda te krijgen (= het interne initiatief model) − bijvoorbeeld omdat hij of zij gelooft dat een bepaalde situatie uit de hand loopt. (Al gebeurt soms ook het tegenovergestelde: dat iemand juist probeert iets van de formele agenda wég te houden om te voorkomen dat de situatie verergert, of om paniek tegen te gaan.) Een intern initiatief kan indiening van een wetsvoorstel inhouden. Ook kunnen initiatieven van interne actoren erop gericht zijn publieke aandacht te verwerven, om zo het onderwerp op de publieke en vervolgens op de formele agenda te krijgen. Deze manier om steun te mobiliseren voor de inzet van beleid en maatregelen, wordt het mobilisatiemodel genoemd. Maar ook externe actoren kunnen een onderwerp op de formele agenda krijgen (= het externe initiatief model). Bijvoorbeeld door demonstraties te organiseren, of bepaalde documenten te publiceren. Er zijn vele manieren om publieke aandacht te krijgen en de druk op te voeren. Overigens zijn de media en ook wetenschappelijke onderzoeken van uitzonderlijk belang om een issue op de politieke agenda geplaatst te krijgen. Bij racistisch geweld − als onderwerp van openbare orde en veiligheid − geldt datzelfde C. van der Eijk, 1995, p.353. 10 J. Benyon, 1987, p.168-169; en zie ook R.W. Cobb, J-K. Ross & M.H. Ross, 1976, p.126138 en D.T. Studlar, 1986, p.159-186.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Overheidsreacties: hoe ze in de tijd te vergelijken? voor de rol van de politie, het justitieel systeem en juridische beroepsgroepen. Zij dragen niet alleen bij aan de signalering en algemene bewustwording van een probleem, maar zijn ook belangrijk voor de wijze waarop een fenomeen en haar actualiteit worden opgevat en gedefinieerd. Omgekeerd kunnen deze actoren juist ook verhínderen dat een fenomeen als maatschappelijk probleem en politiek onderwerp wordt beschouwd.
Een behulpzaam model Dit theoretische proces van de ‘politieke agenda benadering’ beschrijft niet de route waarlangs alle sociale fenomenen in werkelijkheid de formele agenda bereiken, we zeiden het al. Niet alle onderwerpen op deze agenda hebben alle geïdentificeerde stappen gevolgd. Dit blijkt ook wel uit het bestaan van drie manieren om de agenda te bereiken: het interne initiatief model, het mobilisatiemodel en het externe initiatief model. Sommige issues worden zelfs direct op de formele agenda geplaatst door interne actoren, of belanden er in de loop van bepaalde gebeurtenissen. Ook zullen lang niet alle fenomenen uiteindelijk de agenda bereiken. Vaak blijven ze in een bepaalde fase ‘hangen’ en verdwijnen dan weer uit het publieke zicht. Het beschreven verloop is normaliter ook geen continu proces. Een onderwerp kan de formele agenda bereiken, er kan actie op volgen, en het onderwerp kan van de agenda verdwijnen om later weer terug te keren. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer met het overheidsingrijpen niet de verwachte en geëiste doelen zijn bereikt − mogelijk door verschillen in de probleemdefinitie tussen de initiërende actoren en de officiële besluitvormers. Nu heeft een ideaaltypisch model ook niet de ambitie of pretentie om de hele werkelijkheid te vangen. Het is ‘slechts’ een hulpmiddel om bepaalde zaken in die werkelijkheid beter te kunnen duiden. En daarmee komt de ‘politieke agenda benadering’ ons uitstekend van pas bij de beschrijving van zestig jaar racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland. Op verschillende momenten, en in wisselende situaties, heeft dat geweld als sociaal probleem de publieke en formele agenda bereikt. Door de processtappen ‘vrij’ dóór te vertalen naar een model met vier fasen in de totstandkoming van overheidsreacties, zijn we in staat om alle mogelijke reacties − ondanks de wisselende context − in verschillende periodes te structureren, onderling te vergelijken en te analyseren.
47
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
48
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Typologie van overheidsreacties op racistisch geweld11
Racistisch geweld
Ontkenning van het racistische karakter
Erkenning van het racistische karakter Ontkenning van het sociale, structurele karakter
FASE A
Passiviteit behalve justitiële afhandeling Incidentele ‘erkenning’
Erkenning van het sociale, structurele karakter
Ontkenning van de overheidstaak
Geen overheidsactie
FASE B Bijvoorbeeld: financiële subsidie aan externe actoren Erkenning van de overheidstaak Geen overheidsactie
Geen prioriteit
FASE C
Prioriteit
FASE D
‘Uitsluitende erkenning’
‘Insluitende erkenning’ 71
Deze typologie is gebaseerd op R. Witte, 1996. Zie ook R. Witte, 1993a; R. Witte, 1994a, R. Witte, M. Veenstra, K. Schram & F. Kors, 2003.
11 Deze typologie is gebaseerd op R. Witte, 1996. Zie ook R. Witte, 1993a; R. Witte, 1994a, R. Witte, M. Veenstra, K. Schram & F. Kors, 2003.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Overheidsreacties: hoe ze in de tijd te vergelijken?
•
Model voor overheidsreacties: alle fasen toegelicht
In de weg waarlangs racistisch geweld als sociaal fenomeen de formele politieke agenda (kan) bereiken, zijn vier fasen te onderscheiden: Fase A: racistisch geweld als een individueel (ervaren) probleem Fase B: racistisch geweld als een structureel maatschappelijk probleem Fase C: racistisch geweld op de publieke agenda Fase D: racistisch geweld op de formele (politieke) agenda Hierna lichten we elk van deze fasen toe.
Fase A Een individueel (ervaren) probleem In deze eerste fase, waarin racistisch geweld (nog) een individueel ervaren probleem is, gaat het vooral om de lokale situatie. Overheidsreacties zijn te onderscheiden via de vraag: wordt het racistische karakter van een incident erkend? Deze erkenning of ontkenning hoeven de overheidsautoriteiten niet expliciet te uiten: soms is bijvoorbeeld ontkenning alleen af te leiden uit het achterwege blijven van verder ingrijpen. Het gewelddadige karakter van een racistisch incident blijkt vaak het enige element waarop de overheid reageert. Het zou echter naïef zijn te veronderstellen dat de overheid altijd reageert op een geweldsincident, omdat de bescherming van de openbare orde en veiligheid nu eenmaal één van kernfuncties van de overheid is. Overheden reageren in de regel alleen op een klein deel van al het geweld in een samenleving. Huiselijk geweld12 is bijvoorbeeld lange tijd vrijwel geheel genegeerd. Ook de geschiedenis van racistisch geweld laat geregeld zien dat een overheidsreactie op het gewelddadige karakter niet verzekerd is. Een voorbeeld hiervan is de incidentele weigering van de politie om een racistisch incident te registreren of aangifte in te nemen. Er zijn zelfs veel gevallen bekend waarin de politie zich geen rekenschap gaf van racistisch geweld en vervolgens het slachtoffer, dat aangifte deed, vervolgde vanwege veronderstelde provocaties of het misbruik maken van politietijd. En als derde ‘trap’ in deze trits voorbeelden noemen we de situaties waarin slachtoffers zich trachtten te verdedigen tegen wat zij zagen als racistische bedreiging of geweld, en zich vervolgens zélf gearresteerd zagen in plaats van hun belagers. Wanneer de overheid het racistische karakter van een gewelddadig incident wél blijkt te erkennen, dan is de volgende vraag: erkent zij racistisch geweld als een structureel maatschappelijk probleem? Zo niet, dan zijn er twee overheidsreacties mogelijk. De eerste: de gebeurtenis wordt beschouwd als een daad met een 12 Zie o.a. R.E. Dobash & R.P. Dobash, 1992 en J. Sheptycki, 1993.
49
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
50
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ incidenteel (toevallig, eenmalig) karakter, al erkent de overheid wél de racistische motieven van de daders. In deze situaties kunnen we spreken van de ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld. Structurele maatregelen vanuit de overheid worden niet noodzakelijk geacht. Het incident wordt afgehandeld door het justitiële strafrechtsysteem, zonder verdere overheidsacties. Deze ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld ziet men vaak wanneer daders racistische motieven expliciet uiten terwijl in politiek en samenleving het bestaan van racistisch geweld als sociaal, structureel probleem ontkend wordt. Een tweede mogelijke ‘reactie’ is dat de overheid in het racistische geweld geen aanleiding ziet voor (speciale) aandacht. Voor ontkenning van het structurele karakter van racistisch geweld bestaan diverse motieven. Men kan bijvoorbeeld de noodzaak zien om paniek of gewelddadige wraakacties tegen (potentiële) daders te voorkomen. Ook kan zo’n passieve overheidshouding ingegeven worden door angst voor massale media-aandacht en de invloed hiervan op potentiële daders. Oftewel: men ziet het gevaar van kopieeracties.
Fase B Een structureel maatschappelijk probleem Wanneer verschillende groepen in de samenleving racistisch geweld zien als een sociaal, structureel probleem volgt daarop niet automatisch overheidsingrijpen − ook niet als overheidsautoriteiten zélf het sociaal structurele karakter erkennen. Vanwege de marginale (machts-)positie van de meeste slachtoffergroepen, is het essentieel dat een groter publiek aandacht krijgt en een wijdverbreid gevoel ontstaat dat overheidsingrijpen noodzakelijk is.13 Dit kan bereikt worden door eisen te formuleren, en het publieke bewustzijn en de druk op de overheid ten gunste van die eisen te vergroten − bijvoorbeeld door demonstraties te organiseren. Natuurlijk betekent dit niet dat na elke demonstratie racistisch geweld op de publieke, of zelfs op de formele agenda wordt geplaatst. Vaak krijgen demonstraties en andere activiteiten weinig (media-)aandacht, of hun belang wordt gebagatelliseerd. Krijgen dergelijke activiteiten wél veel aandacht, dan is dat soms vooral in de zin dat zij zélf een gevaar vormen − wat uiteraard een tegengesteld effect sorteert. Dit lijkt met name het geval wanneer overheidsdiensten, de heersende media en (een groot deel van) het publiek het oneens zijn met de eisen van de activisten. Kleine ongeregeldheden tijdens de acties kunnen al voldoende zijn om hen te criminaliseren en hun eisen te depolitiseren en te bagatelliseren. Er zijn voorbeelden van demonstraties bekend waarbij de demonstranten zelf, onder meer door een overvloedig aanwezige politie, als het voornaamste probleem werden gezien − en dus níet de kwesties als racisme of racistisch geweld waartegen gedemonstreerd werd.
13 R.W. Cobb & C.D. Elder, 1983, p.85.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Overheidsreacties: hoe ze in de tijd te vergelijken? Naast demonstraties zijn er uiteraard nog vele andere manieren om aandacht te krijgen en de eis van overheidsingrijpen kracht bij te zetten. Het registreren van racistische incidenten, het uiten van kritiek in media op (het uitblijven van) reacties op incidenten, het publiceren van relevante onderzoeksrapporten, directe invloed uitoefenen op besluitvormers − dat alles kan de druk opvoeren. Overigens komt het ook voor dat politici en ambtenaren zélf initiatieven ontplooien om de overheid tot (re)actie op racistisch geweld te bewegen. Nu kan het zijn dat de overheid het probleem wel erkent maar de bestrijding ervan niet als haar taak ziet. Mogelijk ondersteunt ze dan wel externe actoren, bijvoorbeeld met subsidies aan organisaties van (potentiële) slachtoffers van racistisch geweld, aan antiracismeorganisaties, en aan instituten voor multicultureel onderwijs. Maar ook kan de overheidsreactie louter bestaan uit een algemeen beroep op de bevolking zich niet in te laten met racisme − of alleen een beroep op ouders om ervoor te zorgen dat hun kinderen zich niet bezighouden met racistische uitingen.
Fase C Op de publieke agenda Wordt racistisch geweld breed erkend als een structureel sociaal probleem dat door de overheid aangepakt moet worden, dan is het definitief op de publieke agenda beland en komt de formele politieke agenda in zicht. Overheidsingrijpen lijkt dan onvermijdelijk. Toch blijkt dat niet altijd het geval: ingrijpen hangt namelijk ook af van de vraag of de overheid daar prioriteit aan geeft. Er kunnen voor de overheid verschillende redenen zijn om geen prioriteit te geven aan actie tegen racistisch geweld. Ze kan verwijzen naar andere onderwerpen die een hogere prioriteit worden toegekend, bijvoorbeeld werkloosheid, woonomstandigheden, politie of sociale cohesie. Maar overheden kunnen ook menen dat de bestrijding van racistisch geweld meer een zaak van waakzaamheid is dan van actief ingrijpen. Vooralsnog wordt dan geen verdere actie ondernomen. Een andere mogelijke reactie is dat de overheid een speciaal onderzoek uitzet. Vaak is zo’n reactie er − bewust of onbewust − op gericht om tijd te winnen en paniek en ongenoegen weg te nemen. Of racistisch geweld dan alsnog op de formele agenda terechtkomt en concreet overheidsingrijpen volgt, blijft onduidelijk. Uiteindelijk kan het issue dan weer van de publieke agenda verdwijnen zonder ooit de formele agenda bereikt te hebben.
Fase D Op de formele agenda Ziet de overheid racistisch geweld als een structureel sociaal probleem dat overheidsingrijpen vereist én prioriteit verdient? Dan is het een issue op de formele politieke agenda geworden. Wederom zijn er twee reacties mogelijk: ‘insluitende
51
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
52
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ erkenning’ en ‘uitsluitende erkenning’ van racistisch geweld. Deze termen verwijzen naar de positie in de samenleving die de overheid blijkens haar reactie toekent aan groepen die (potentieel) het slachtoffer zijn van racistisch geweld. In de overheidsreactie kan de visie naar voren komen dat de (potentieel) gevictimiseerde bevolkingsgroepen integraal onderdeel uitmaken van de samenleving. Ze worden dus, in de termen van Schinkel, niet gezien als groepen ‘binnen de samenleving buiten de samenleving’ maar als integraal, onafscheidelijk deel van die samenleving (van ‘Wij/Ons’). Overheidsacties – symbolische dan wel concrete − zullen dan ook gericht zijn op (potentiële) daders van racistisch geweld, alsook tegen de achtergronden en omstandigheden waarin dit geweld gedacht wordt te gedijen. In dat geval spreken we van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld door de overheid. Een voorbeeld hiervan is het invoeren (of verbeteren) van wetgeving die het mogelijk maakt daders te vervolgen op grond van het racistische karakter van hun handelen. Andere voorbeelden zijn: een overheid die maatregelen treft tegen demonstraties door racistische organisaties, of die stevige statements bezigt tegen racistische uitingen. Deze voorbeelden laten zien dat insluitende erkenning niet per se hoeft te leiden tot strafrechtelijke acties. Overheidsreacties kunnen echter ook uitwijzen dat de (potentieel) gevictimiseerde bevolkingsgroepen van de ‘gedroomde’ samenleving geïsoleerd zijn of zouden móeten zijn. In Schinkels termen: dat deze groepen binnen de samenleving feitelijk beschouwd worden als bevinden zij zich buiten de samenleving (‘Zij blijven Zij’). De oorzaak van racistisch geweld wordt dan gelegd bij de aanwezigheid van die minderheidsgroepen, bij de groeiende toestroom ervan, bij hun vermeende gedrag (individueel dan wel collectief, cultureel of religieus afwijkend, et cetera). In deze gevallen kunnen we spreken van de ‘uitsluitende erkenning’ van racistisch geweld. Overheidsingrijpen zal dan gericht zijn tegen de (groeiende) aanwezigheid van de desbetreffende minderheidsgroepen en hun veronderstelde gedragingen en uitingen. Dit soort reacties ligt soms dicht bij ‘blaming the victim’. Een voorbeeld van de ‘uitsluitende erkenning’ van racistisch geweld is de verscherping van asielbeleid in de directe nasleep van racistische aanvallen op asielzoekerscentra, soms ook gemotiveerd door de verwijzing hiernaar. Een ander voorbeeld zijn uitspraken van politici waarin zij te kennen geven racistisch gedrag van mensen te kunnen begrijpen. En wel omdat deze mensen onder druk zouden staan van − bijvoorbeeld − binnenstedelijke problemen zoals werkloosheid en slechte huisvesting, die in verband worden gebracht met de aanwezigheid van de gevictimiseerde minderheidsgroepen. Uit deze redenering blijkt het geloof dat zulke problemen onvermijdelijk leiden tot gewelddadig gedrag tegen minderheidsgroepen die als de oorzaak gezien worden. En dat geloof is dan ook, op z’n minst impliciet, te herkennen in concrete maatregelen en statements.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
4. Jaren ’50 en ’60: een on-Nederlands verschijnsel
De politieke agenda uit de jaren ’50 en ’60 in Nederland vermeldt nergens het issue ‘racistisch geweld’. Bestónd het eigenlijk wel? In elk geval werd het bij incidenten doorgaans niet als zodanig herkend. Gebeurde dat toch, dan was de reactie van de overheid − vol afkeuring en walging − te typeren als ‘incidentele erkenning’. Uit niets bleek dat racistisch geweld in ons land gezien werd als een structureel maatschappelijk probleem. Sterker: men leek het in deze jaren op te vatten als een on-Nederlands fenomeen. Racistisch geweld kwam ‘bij ons’ niet voor − een regel die door de luttele uitzonderingen alleen maar bevestigd werd. Van racisme leek geen spoortje te bekennen, toen Nederland na de onafhankelijkheid van Indonesië met grote groepen repatriërende ‘Indisch-gasten’ te maken kreeg. De ontvangst en opvang die hun hier wachtten, werden zelfs landelijk én internationaal lang beschouwd als een model van geleidelijke integratie. Sinds het midden van de jaren ’70 is dit beeld echter steeds meer barstjes gaan vertonen. Achtereenvolgende studies waren kritischer en lieten een ‘integratie’ zien die we eerder moeten beschouwen als gedwongen assimilatie dan als vanzelfsprekende insluiting in de ontvangende samenleving. Sommige feiten uit deze onderzoeken wezen op racistisch gedrag tegenover de Euro-Aziatische repatrianten. In augustus 1951 waren er bijvoorbeeld ongeregeldheden in Middelburg. En eind jaren ’50 deden zich in Den Haag en Den Helder incidenten voor tussen groepen ‘autochtonen’ en Euro-Aziaten. Voor zover is na te gaan, werden deze ongeregeldheden geweten aan rivaliteit tussen (groepen) jongens over meisjes. Impliciet gaf men daarmee aan dat hier niet méér speelde dan ‘pubergedrag’. Toch waren zulke incidenten in sommige gevallen aanleiding voor officiële statements. Zo verklaarde Marga Klompé als minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) in de Britse krant Daily Telegraph van 1 oktober 1958 dat ‘a problem which we do not have in the Netherlands is racial tension like you Zie bijvoorbeeld L. Lucassen & R. Penninx, 1985; A. Cottaar & W. Willems, 1984 en 1987; J. Schuster, 1999. Keesings Historisch Archief, no.1051, p.9530. J.M.N. van Amersfoort, 1974; C.A. Groenendijk, 1990.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
54
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ in Britain have experienced. Once there was some jealousy between our teenagers and so-called Teddy Boys, when they saw young Dutch girls going out with coloured Indo-Dutch. But that was only natural, and nothing serious really happened.’
De vreemdheid van migranten Vanaf het begin van de jaren ’60 rekruteerden Nederlandse bedrijven werknemers in het buitenland om het arbeidstekort op te vangen. Net zoals elders in West-Europa werden zij geworven als ‘gastarbeiders’ en ook uitsluitend zo gezíen in ons land. Er werd niet van hen verwacht dat zij in de Nederlandse samenleving zouden integreren. Omdat hun aanwezigheid als tijdelijk werd verondersteld en zij alleen hier waren vanwege hun rol in het productieproces, ontkende de overheid aanvankelijk iedere verantwoordelijkheid voor de omstandigheden waarin deze arbeidsmigranten verkeerden. Ondanks dat de overheid zich afzijdig hield, leefden de immigranten niet totaal geïsoleerd van andere sectoren in de Nederlandse samenleving. Religieuze organisaties namen het op zich om deze nieuwkomers op te vangen. Deze organisaties waren voornamelijk van katholieke oorsprong en werkten met de eerste arbeidsmigranten, die uit (het katholieke) Spanje en Italië afkomstig waren. Deze mensen werden behandeld op basis van (veronderstellingen over) hun buitenlandse achtergrond, en dat werd gezien als specialistenwerk. In publicaties over dit ‘opvangwerk’ zijn veelvuldig termen te vinden als ‘houdingen’, ‘aard’, ‘levenswijze’, ‘vreemdheid’, ‘gewoonten’ en ‘aanpassingen’. Rapporten en nota’s van verschillende overheidsautoriteiten en non-gouvernementele organisaties wezen op mogelijke problemen die zouden samenhangen met waar die termen voor staan − en die voort zouden komen uit de komst naar Nederland van deze arbeidsmigranten. ‘In relatie met de bevolkingsdichtheid is het leven hier [in Nederland, RW] nogal streng gereglementeerd. Wij mogen niet veel, al merken we dat zelf niet omdat we eraan gewend zijn. Maar voor de Zuiderlingen, die in een minder geordende samenleving zijn opgegroeid, valt dat meestal niet zo makkelijk te aanvaarden. (…) Vanuit de gebondenheid in hun eigen streekcultuur komen zij meestal alleen te staan in een hooggeïndustrialiseerde omgeving, waarin
Citaat in A. Cottaar & W. Willems, 1987, p.127. Zie vele studies over arbeidsmigratie in West-Europese landen, waaronder D. CohnBendit & T. Schmid, 1992. J. Rath, 1991, p.152.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘50 en ‘60: een on-Nederlands verschijnsel het tempo, de arbeidsdiscipline en de grote hoeveelheid vrije tijd hun wezensvreemd zijn. Bovendien spreken zij de taal niet.’
Arbeidsmigranten werden voorgesteld als mensen uit een totaal andere maatschappij met een ‘meer traditionele cultuur en eigen aard’. Hun houding en gewoonten werden als ‘anders’ beschouwd in relatie tot de Nederlandse. Vanwege hun nationale afkomst beschouwde men arbeidsmigranten als een aparte groep mensen die gewend waren aan ‘een andere levenswijze’. En op basis van diezelfde afkomst kregen ze impliciet ook een andere betekenis – lees: kwalitatieve oordelen – toegewezen, bijvoorbeeld wat hun ‘arbeidsdiscipline’ en ‘leef- en werktempo’ betreft, die ‘wezensvreemd’ overkwamen. De migranten werden dus gecategoriseerd naar hun nationale afkomst en kregen op grond daarvan veelal het label ‘anders’ opgeplakt, wat steeds vaker synoniem werd met ‘problematisch’. Met andere woorden, zij werden geracialiseerd. Het management van grote Nederlandse bedrijven leek enthousiaster over de komst van nieuwe arbeidskrachten dan de Nederlandse bevolking in het algemeen. Dit bleek ook uit een onderzoek in 1961, waarin de helft van de geïnterviewden zich tegen deze vorm van arbeidswerving uitsprak. Overbevolking, een voorkeur voor ‘eigen mensen’ en de angst voor een neerwaartse druk op lonen waren de belangrijkste argumenten.
De Twente-rellen van 1961 In de jaren ’60 speelden in Oost-Nederland verschillende incidenten waarbij Nederlanders en Italiaanse of Spaanse arbeidsmigranten betrokken waren. In september 1961 leidde dit tot ernstige ongeregeldheden. Ze gingen de geschiedenis
De Graan, Hoofd van de Onderafdeling Coördinatieorganen en Migratie van het Ministerie van Maatschappelijk Werk (1964: 351-357, zoals geciteerd door J. Rath, 1991, p.152). C.A. Groenendijk, 1990. De eerste omvangrijke groepen arbeidsmigranten kwamen uit Spanje en (daarna) uit Italië. In 1960-1961 nam het aantal migranten uit beide landen aanzienlijk toe met behulp van de Nederlandse overheid. De meeste Italiaanse migranten waren jonger dan 35 jaar en niet getrouwd. Dit was een van de voorwaarden die de overheid stelde bij het rekruteren van ongeschoolde arbeiders. De Spaanse migranten waren over het algemeen geschoolde arbeiders, ouder dan 35 jaar en getrouwd. Ongeschoolde, ongehuwde kandidaten waren destijds namelijk niet meer ‘voorradig’ door de enorme internationale vraag naar arbeidsmigranten in Europa. De verschillen in samenstelling van de groepen arbeidsmigranten waren dus een direct gevolg van rekruteringsregelingen en -procedures.
55
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
56
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ in als ‘de Twente-rellen’.10 In 1961 werd in deze streek Italianen en Spanjaarden de toegang geweigerd tot verscheidene danslokalen. Deze collectieve weigering werd gerechtvaardigd door te verwijzen naar hun avances in de richting van Nederlandse meisjes, en met de bewering dat Nederlandse klanten wegbleven vanwege hun aanwezigheid. In het voorjaar en de zomer van 1961 hadden zich diverse scheld- en vechtpartijen voorgedaan. In Enschede was een Italiaanse jongeman aangevallen door een groep Nederlandse jongeren en in zijn rug gestoken. Op 2 september werd een Italiaan door vier jongens in Almelo dusdanig bejegend dat hij naar het ziekenhuis moest. Gedurende deze dagen liepen in Almelo, maar ook in andere Twentse steden de spanningen hoog op. In het centrum van Oldenzaal waren groepen autochtone jongeren en Italianen duidelijk op zoek naar elkaar. Voor zondag 3 september werden alle verloven van het politiekorps van Oldenzaal ingetrokken na een groeiend aantal geruchten over op handen zijnde botsingen. Een confrontatie tussen Italianen, die hun recht op toegang tot een danslokaal opeisten, en een menigte Oldenzalers leidde tot gevechten. De lokale politie kon de situatie niet aan en vroeg om assistentie van de marechaussee en politie uit naburig Enschede. Na enkele dagen van gewelddadige aanvallen werd het rustiger in Twente.
Verboden voor Italianen In de daaropvolgende dagen gingen Italiaanse en Spaanse arbeiders in staking in de vier grotere Twentse steden – Almelo, Enschede, Hengelo en Oldenzaal. Hun protest richtte zich op onvoldoende bescherming tegen het geweld door Nederlandse jongeren, scheldpartijen op straat en de geweigerde toegang tot danslokalen. Het collectieve geweld leidde in Twente tot het vertrek van 122 van de ongeveer 800 Spanjaarden en van 46 van de ongeveer 300 Italianen. In mediaberichtgeving werd dit beschouwd als een schaamtevol gevolg van de ongeregeldheden. De burgemeester van Enschede, Wim Thomassen, vroeg in reactie op de gebeurtenissen om begrip voor de positie waarin de arbeidsmigranten verkeerden en voor hun gevoelens van onveiligheid. Hij verklaarde dat zij zeer gewaardeerd werden als arbeiders. Thomassen beloofde bescherming en verbood iedere verwijzing naar het weigeren van toegang, voorop de borden met teksten als ‘Toegang Verboden Voor Italianen’. De burgemeester verklaarde dat deze teksten opruiend en beledigend waren en in feite een vorm van wanordelijk gedrag. Ook beloofde de burgemeester dat de politie in actie zou komen tegen iedereen die zich zodanig gedroeg. 10 Deze ongeregeldheden zijn niet echt te vergelijken met bijvoorbeeld de rellen in de Verenigde Staten in de jaren ’60 en in 1992, in Groot-Brittannië in 1958 en de jaren ’80, of met de ‘Parijse rellen’ in recente jaren. Rellen zoals deze deden zich qua omvang, ernst en geweldsniveau niet voor in Nederland.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘50 en ‘60: een on-Nederlands verschijnsel De Nijmeegse emeritus hoogleraar Rechtssociologie Groenendijk11 onderscheidt drie opmerkelijke punten in het eerste politierapport over de Twentse gebeurtenissen. Ten eerste had de politie nauwelijks contact met de arbeidsmigranten; voor de grieven van de Italianen bestond ook weinig begrip. Ten tweede richtte ieder gerapporteerd geweld of daadkrachtig optreden door de politie zich vooral of uitsluitend tegen de arbeidsmigranten. En ten derde noemde het rapport de autochtone Nederlandse deelnemers aan de ongeregeldheden ‘burgers’. Op dit laatste punt verschilde deze eerste rapportage met rapportages uit latere dagen. Toen werd alleen nog verwezen naar ‘jongeren’ en ‘nozems’. Het eerste politierapport was van belang omdat zich hierop de meeste krantenberichten over de eerste gebeurtenissen baseerden. Latere berichten waren onafhankelijker; daarin werden de arbeidsmigranten gepresenteerd als slachtoffers van geweld en van ongelijke behandeling. Deze visie viel echter vaak samen met verwijzingen naar niet geheel onschúldige slachtoffers. Redactionele commentaren keurden unaniem het gedrag van de ‘nozems’ af. En de borden met ‘Verboden Toegang Voor Italianen’ werden vergeleken met dergelijke borden in de VS en Zuid-Afrika (‘Slegs vir blankes’). De weekbladen reageerden met wat meer afstand, deden verslag van ‘vreemde gebeurtenissen’ en spraken over ‘de jeugdige ziekte van de moderne tijd’. Maar alle redactionele commentaren ontkenden dat het in wezen om een uitbarsting van racisme ging. De ongeregeldheden werden beschreven als ‘vulgaire rellen door relschoppers’. Slechts een enkel weekbladartikel analyseerde de ongeregeldheden níet als een onvermijdelijk gevolg van arbeidsmigratie, de meeste suggereerden – impliciet dan wel expliciet – wél zo’n oorzakelijk verband.
Burgemeesters: insluiting vs. ontkenning Uit de zeer verschillende reacties van enerzijds de burgemeester van Enschede en anderzijds die van Oldenzaal is volgens Groenendijk een belangrijke les te leren voor lokale overheidsreacties op dergelijke ongeregeldheden. De Enschedese burgemeester reageerde direct en ondubbelzinnig met de veroordeling van de ‘Toegang Verboden’-borden en de toezegging van politiebescherming. Maar voordat de Oldenzaalse burgemeester in het openbaar reageerde ging een week voorbij, en dan bestond zijn reactie nog maar alleen uit het oproepen tot rust. De reactie van de Enschedese burgemeester is op te vatten als een duidelijk voorbeeld van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld. Met andere woorden, een reactie waaruit de visie sprak dat de Italianen en de Spanjaarden onlosmakelijk deel uitmaakten van de lokale samenleving. De reactie van de Oldenzaalse burgemeester daarentegen is eerder te beschouwen als een totale ontkenning van racistisch ge11 C.A. Groenendijk, 1990, p.63.
57
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
58
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ weld. Waarbij zijn voornaamste aandacht zich richtte op het herstel en behoud van de openbare orde zonder enige veroordeling van het feit dat de migrantenbevolking doelwit was van geweld. Op nationaal politieke niveau waren er slechts enkele reacties op de Twentse ongeregeldheden te noteren. Een Tweede Kamerlid stelde een onderzoek voor naar de oorzaken. En een collega-parlementariër plaatste vraagtekens bij het politieoptreden in Oldenzaal. De minister van Binnenlandse Zaken gaf korte antwoorden op de schriftelijke Kamervragen. Noch de minister noch de Provincie waren overtuigd van de noodzaak van onderzoek. In deze zelfde periode nam de regering echter wel het initiatief tot een breder onderzoek. Dit onderzoek, uitgevoerd door de werkgroep-Ravesloot, richtte zich op vragen rond de aanwezigheid van arbeidsmigranten. De werkgroep besteedde hierbij geen aandacht aan grieven onder buitenlandse werknemers, en heeft klaarblijkelijk zelfs geen van hen gesproken. Ook het optreden van de overheidsinstanties was geen onderzoeksitem. Eind 1962 rapporteerde de werkgroep haar bevindingen, die aanleiding gaven tot 19 aanbevelingen. Zo moesten werkgevers meer aandacht besteden aan onderwijs voor migranten, er moesten meer huizen gebouwd worden, en immigranten moesten enigszins Nederlands leren. De regering gaf het rapport zonder enig commentaar door aan het parlement.12
‘Een andere levenswijze’ De landelijke overheid kwam in deze jaren met enige maatregelen, die activiteiten vanuit het maatschappelijke middenveld (sociaal- en welzijnswerk) omvatten. In het zuilensysteem van de Nederlandse staat13 vervulde dit maatschappelijk middenveld een belangrijke functie in het bestrijden en voorkomen van spanningen en conflicten in de Nederlandse samenleving. De maatregelen en activiteiten richtten zich op de arbeidsmigranten en hun veronderstelde ‘levenswijze’. Dat wil zeggen: op aanpassing daarvan aan de Nederlandse ‘levenswijze’. Impliciet werd de ‘andere levenswijze’ van de migranten beschouwd als één oorzaak van sociale problemen. Aangezien hun verblijf in Nederland als tijdelijk werd beschouwd, oordeelde men dat kleine aanpassingen van hun levenswijze in Nederland voldoende effectief zouden zijn om ernstige problemen te voorkomen. Deze welzijnsoplossing is te beschouwen als een voorbeeld van een ‘uitsluitende’ visie op de immigranten. Aan de andere kant is het ook wel te zien als een paternalistische vorm van (tijdelijke) ‘insluiting’. Het bestaan van racistisch geweld werd totaal ontkend en vormde ook geen onderwerp op de publieke of 12 C.A. Groenendijk, 1990, p.80-85. 13 Zie A. Lijphart, 1979.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘50 en ‘60: een on-Nederlands verschijnsel formele politieke agenda. Het zou teveel krediet betekenen voor de ‘Twente-rellen’ om deze in een eenzijdig causaal verband te plaatsen met de genomen maatregelen. Maar de schok die de ongeregeldheden veroorzaakten, versnelde waarschijnlijk wel de departementale besluitvorming over de subsidies aan organisaties op het maatschappelijk middenveld.14 In het destijds overheersende zelfbeeld van Nederland was geen plaats voor erkenning van het bestaan van racistisch geweld, laat staan van een structureel sociaal probleem (fase A). Dat verklaart ook waarom er slechts weinig melding was van incidenten in de jaren ’50 en ’60. Het racistische karakter van wél bekende incidenten werd meestal ontkend óf (over het algemeen) beschouwd als ‘on-Nederlands’. De impact en het belang van het geweld werden veelal gebagatelliseerd met verwijzing naar de veronderstelde oorzaak, die in kwajongensstreken en ‘pubergedrag’ lag.
Antisemitisch geweld Bij de enkele racistische geweldsincidenten die in die jaren wél op serieuze reacties konden rekenen, ging het vaak om antisemitische voorvallen. Zo meldt de Volkskrant op 6 januari 1960 een uitbarsting van antisemitisme in Amsterdam. Joodse mensen ontvangen brieven, die melden dat ‘Joden niet gewenst’ zijn. De krant vraagt zich af of dit het werk is van ‘tuig, communisten of oplevende fascisten’. De rabbijn van de Nederlands-Israëlische denominatie in Amsterdam, John Schuster, meent dat Nederlandse Joden niet bedreigd worden, ‘omdat het karakter van de Nederlanders hiertegen te weer staat, dus antisemitische uitingen worden beschouwd als schadelijk en zij zouden worden afgewezen.’15 Uitspraken van autoriteiten over dergelijke incidenten in deze jaren verwijzen ook naar vermoedens dat de meeste hiervan – bekladdingen met hakenkruizen en fascistische en antisemitische slogans – kwajongensstreken waren. Nadat bijvoorbeeld een oude Joodse begraafplaats in Enschede was vernield, stelde de politie dat dit niets met antisemitisme te maken had. De lokale korpschef, Bruining, dacht dat jongeren de schade veroorzaakten ‘voor de kick’.16 In veel gevallen werd vermoed dat de daders dronken schoffies waren.17 In dergelijke reacties op incidenten werden racistische motieven ontkend – al dan niet expliciet. 14 C.A. Groenendijk, 1990, p.82. Eerst vormden de subsidies van het ministerie ongeveer 40% van de totale budgetten van de organisaties in het maatschappelijke middenveld. In 1969 was dit aandeel gestegen tot 70% en in 1972 tot 95%. In 1975 dekte de subsidie uiteindelijk 100% van deze budgetten (zie J. Rath, 1991, p.157). 15 De Volkskrant, 6 januari 1960. 16 Deventer Courant, 5 oktober 1962. 17 Zie bijvoorbeeld Nieuw Israëlitisch Weekblad, 3 juli 1964.
59
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
60
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Van een aantal incidenten was het racistische karakter echter zo evident dat ontkenning onmogelijk was. Dit gold vooral in enkele gevallen waarbij het geweld een antisemitisch karakter had. Reacties op deze overduidelijk antisemitische voorvallen waren te typeren als ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld.
Een brede veroordeling Het is belangrijk te constateren wanneer een overheid prominenter of sneller reageert op een specifieke vorm van racistisch geweld, zoals antisemitisch geweld, dan op andere vormen. Hiermee kan die overheid deze bepaalde vorm − impliciet en onbewust − namelijk loskoppelen van andere vormen van racistisch geweld. Deze laatste vormen kunnen dan vervolgens als ‘on-Nederlands’ worden voorgesteld en buiten beschouwing gelaten. Met andere woorden: ‘antisemitisch geweld komt bij uitzondering voor en verdient algemene afkeuring, maar racistisch geweld in het algemeen komt in Nederland niet voor’. In het Nederland van de jaren ’50 en ’60 bestond zo’n onderscheid zeer zeker. Dit is te verklaren uit de Nederlandse ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. De Joodse bevolking in Nederland werd toen bijna geheel vernietigd. Slechts zo’n 15.000 van de 140.000 Joden die vóór 1940 in Nederland woonden, leefden hier na de oorlog nog. De naoorlogse periode in Nederland werd gekenmerkt door een sterke publieke en politieke oppositie tegen alles dat verbonden was met fascisme of racisme, en zeker met antisemitisme. Iedere groep met fascistische of racistische banden, sentimenten en hun pogingen om zich te organiseren, kregen te maken met brede veroordeling en criminalisering. Mediaberichten over dergelijke groepen en pogingen leidden direct tot een einde van elk initiatief. Publieke, politieke en juridische aandacht en de voortdurende druk om elke organisatie op dit terrein te verbieden, waren prominente elementen in het naoorlogse Nederland.18 Kortom: de drempel om antisemitische uitingen te erkennen en te veroordelen lag aanzienlijk lager dan bij andere vormen van racistisch geweld. Collectieve en eenduidige verontwaardiging en veroordeling deden zich dan ook vooral voor bij antisemitische voorvallen. Echter, ook híer omvatten overheidsreacties vrijwel altijd verwijzingen naar het veronderstelde incidentele karakter van het geweld: het structurele karakter van ook dit geweld in Nederland werd dus ontkend.
18 Zie J. van Donselaar, 1991.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘50 en ‘60: een on-Nederlands verschijnsel Hakenkruis en grafschennis In september 1963 werd in Almelo een groot hakenkruis ontdekt op het dak van een fabriek, waarvan de eigenaar van Joodse afkomst was. Het hakenkruis bleek al enige jaren eerder te zijn aangebracht, en de politie vermoedde met een antisemitische actie te maken te hebben.19 In de periode 1964-1966 was er een ware golf van grafschennissen op Joodse begraafplaatsen in de Achterhoek. Ook de synagoge van Aalten werd beschadigd.20 Van september tot november 1966 werden zo’n duizend graven geschonden en vernield in het Zuiden en het Oosten van Nederland.21 Over deze incidenten meldden de politie en de Joodse gemeenschap er vrij zeker van te zijn dat antisemitisme een achterliggende oorzaak was.22 De overheidsreacties kenmerkten zich in deze gevallen door een sterke veroordeling. Er waren echter óók veel voorbeelden van reacties, zowel vanuit de overheid als van autoriteiten binnen de getroffen gemeenschap, die de impact en het racistische karakter van het geweld bagatelliseerden of zelfs ontkenden. Vaak hield men dronken mensen of jeugdige vandalen verantwoordelijk voor het geweld zónder enige feitelijke kennis van organisaties of bewijzen voor achterliggende motieven. Samengevat: de overheidsreacties op racistisch geweld in de jaren ’50 en ’60 werden in Nederland gekenmerkt door de ontkenning van het bestaan van racistisch geweld, met enkele uitzonderingen van ‘incidentele erkenning’.
19 Algemeen Dagblad, 10 september 1963. 20 In de Achterhoek was de NSB-aanhang voor de Tweede Wereldoorlog van relatief grote omvang geweest. 21 Het Vrije Volk, 27 december 1966. 22 Zie bijvoorbeeld Trouw, 12 januari 1965.
61
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
5. De jaren ’70: van rellen tot minderhedenbeleid
In 1971 werd het Internationale Verdrag ter Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie geratificeerd. In Nederland leidde dat tot uitbreiding van wetsartikelen die discriminatie strafbaar maken. Betekende dit ook dat de overheid anders ging reageren op racistisch geweld? Niet echt. De erkenning van dat geweld als structureel sociaal probleem bleef nadrukkelijk afwezig in de reacties. En dus ontbrak het vooralsnog ook op de politieke agenda. Toch onderscheidden de jaren ’70 zich van de decennia ervoor: er waren gevallen van ‘uitsluitende erkenning’ − en er diende zich een minderhedenbeleid aan. In de jaren ’70 deden zich af en toe incidenten voor, waarbij men de (gemeentelijke) overheidsreacties kon begrijpen als voorbeelden van ‘uitsluitende erkenning’ van racistisch geweld. Bij verschillende collectieve racistische geweldsuitingen, vooral tijdens rellen in Rotterdam (1972) en Schiedam (1976), werd de oorzaak gezocht in sociale problemen die nauw zouden samenhangen met de aanwezigheid van minderheden. Het ging hier met name om Turkse arbeidsmigranten en hun nakomelingen, en om Nederlanders van Surinaamse afkomst. Een tweede reden om deze periode te onderscheiden, zijn de terroristische acties door Molukse jongeren. Deze acties zelf vormen geen onderwerp in dit boek, omdat ze niet racistisch maar politiek gemotiveerd waren. Maar: de veronderstelde oplossingen voor de achterliggende oorzaken van deze terroristische acties (alsmede voor algemene problemen in relatie tot de aanwezigheid van minderheidsgroepen) leidden wél tot de realisatie van een algemeen minderhedenbeleid. Dit beleid omvatte een enorme uitbreiding van sociaal werk en welzijnswerk, en veel extra aandacht voor de sociaal-economische positie van deze groepen. Die gewijzigde ‘minderhedencontext’ is belangrijk om de overheidsreacties op racistisch geweld te kunnen begrijpen en te verklaren.
Veranderende migratiepatronen Vanaf medio jaren ’60 waren de voornaamste herkomstlanden van arbeidsmigranten niet langer Italië en Spanje, maar Turkije en Marokko. Na een tijdelijke
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
64
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ afname ten gevolge van een economische recessie (1967) nam deze georganiseerde immigratie tussen 1969 en 1972 substantieel toe. De rekrutering was vrijwel geheel in handen van officiële rekruteringsbureaus. De Nederlandse overheid verklaarde keer op keer dat Nederland geen immigratieland was en dat het verblijf van arbeidsmigranten van tijdelijke aard zou zijn. Deze visie werd bevestigd in de Nota Buitenlandse Werknemers (1970) van het ministerie van CRM , die stelde dat arbeidsmigranten zich dienden aan te passen aan de ‘Nederlandse manier van leven’. Tegelijkertijd werd echter van hen verwacht dat zij hun ‘eigen identiteit’ behielden om zich te kunnen inpassen zodra zij in hun land van herkomst waren teruggekeerd. Overigens verdween de arbeidsmigratie vrijwel na de oliecrisis van 1973. De jaren ’70 kenden twee pieken in de immigratie van mensen uit Suriname. In 1974-1975 emigreerden er meer dan 50.000 naar Nederland – kort voor Suriname (in 1975) onafhankelijk werd. Deze migranten bezaten allemaal de Nederlandse nationaliteit. De daaropvolgende vijf jaar vormden een overgangsperiode in het dekolonisatieproces; aan het einde daarvan deed zich een nieuwe piek voor: zo’n 30.000 Surinaamse migranten kwamen naar Nederland. In deze jaren deed zich ook een geringe, maar voortdurende immigratie voor vanuit de Nederlandse Antillen. Een belangrijk verschil met de beeldvorming rond de eerdere arbeidsmigratie, was dat de immigratie vanuit de (voormalige) Nederlandse koloniën niet gezien werd als een tijdelijke vestiging. Desondanks bleef het denkbeeld dat Nederland géén blijvend immigratieland was, overheersen.
De eerste ‘rassenrellen’ Gedurende het hele decennium waren er spanningen en vijandig gedrag door autochtone Nederlanders jegens minderheidsgroepen. Soms kwamen incidenten in de algemene openbaarheid. De doelwitten van het geweld veranderden met de gewijzigde immigratiepatronen. Waren in de jaren ’60 nog Spanjaarden en Italianen de voornaamste ‘doelgroepen’, eind jaren ’60 en in de jaren ’70 richtte steeds meer geweld zich tegen Turkse en Marokkaanse personen en gemeenschappen, en tegen anderen van niet-Nederlandse afkomst. Zo werd Den Haag in 1969 geconfronteerd met gewelddadige aanvallen op pensions waar Marokkanen leefden. En in juli 1971 werden Turkse inwoners van Rotterdam op straat aangevallen na de bestorming van een Turks pension. In diezelfde maand waren er ook aanvallen
R. Penninx, 1979, p.99. Kamerstukken II 1969-1970, 10 504, nr.1. P. Muus, 1993, p.72. H. Entzinger, 1984, p.83; P. Muus, 1993, p.54. O. Koekebakker, 1990, p.76.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘70: van rellen tot minderhedenbeleid op Turkse Hagenaars. Later dat jaar, in november, werd een Portugese zeeman bijna gelyncht door een groep taxichauffeurs nadat hij met één van hen ruzie gekregen had. En ook in de zuidelijke gemeenten Weert en Roermond was het raak: daar botsten Molukse en ‘autochtone’ jongeren fysiek met elkaar. In de zomer van 1972 was Rotterdam de plek van vijandigheden tegen Turkse bewoners. In de mediaberichtgeving over racistisch geweld in de jaren ’70 waren deze rellen – qua ernst en omvang − veruit het meest prominente onderwerp. Op 9 augustus werden een Nederlandse vrouw en haar drie kinderen op nogal hardhandige wijze uit hun huis gezet door de Turkse huiseigenaar. Dit was de aanleiding tot wat beschouwd werd als de eerste ’rassenrellen’ in Nederland. Een menigte van buurtbewoners verzamelde zich en bedreigde de huiseigenaar, die daarop een mes trok en drie mensen verwondde. Toen de politie uiteindelijk arriveerde, vuurde zij waarschuwingsschoten af om de furieuze menigte onder controle te houden. Die avond werden de ramen van een Turks restaurant ingegooid en moesten bewoners van drie pensions, waarvan de restauranthouder eigenaar was, op de vlucht. De volgende ochtend vielen jongeren de pensions weer aan en gooiden zij alle huisraad naar buiten. De politie was aanwezig, maar greep niet in. Verschillende onrustige nachten volgden, waarin pensions en huizen met Turkse bewoners werden bestormd. De rellen smeulden nog enkele weken na in Rotterdam.
Spreiding of concentratie? De Rotterdamse burgemeester Wim Thomassen, toevalligerwijs dezelfde die tijdens de ‘Twente-rellen’ in 1961 burgemeester van Enschede was, keerde direct terug van vakantie en bezocht de plek van de rellen. Hij werd bij aankomst uitgescholden en zijn auto werd bijna omver geworpen. Aan het begin van de rellen trad de politie in eerste instantie noch consistent noch adequaat op. Pas toen de rellen zich over de hele buurt leken te verspreiden, en later ook naar andere delen van de stad, kwam de politie tussenbeide en arresteerde zij zo’n 80 mensen. De media hadden veel aandacht voor de gebeurtenissen, die als ‘Turkse nachten’ werden betiteld. Een krant vroeg zich zelfs af of Rotterdam in een ‘tweede Belfast’ zou veranderen. Daarbij werden buurtbewoners geciteerd die meldden dat zij overwogen geweren aan te schaffen. Het voornaamste ongenoegen van de bewoners richtte zich tegen de ‘Turkse’ pensions. Eén van de leiders van de eerste NRC Handelsblad, 4 november 1971. C.A. Groenendijk, 1990. Zie o.a. P. van Reenen, 1979, p.238-252. Het Vrije Volk, zoals geciteerd door de Haagse Post, 24 oktober 1984 (special De Afrikaanderbuurt), p.34-43.
65
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
66
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ aanvalsgroep beweerde dat het niet ging om ‘rassenrellen’ tegen Turken. ‘Wij deden niets tegen die Turkse gezinnen, we gingen alleen af op die Turkse pensions. Eerst keken we in de buurt of we steun kregen. Nadat we zo’n vijftien mensen samen hadden gaven we die Turken een goed lesje. Zij hoefden niet te vertrekken, oh nee, ze moesten gewoon hun plaats kennen.’10 Later gaf de gemeente Rotterdam te kennen dat de pensions gesloten zouden worden. De rellen leidden in Nederland tot een debat, dat sindsdien in de kern is blijven voortduren: moeten we een spreidingsbeleid of juist een concentratiebeleid voeren rond de komst en opvang van nieuwe immigranten? In de nasleep van de rellen stelde Rotterdam als eerste Nederlandse gemeente een beleid voor om de aanwezigheid van migranten per wijk te beperken tot vijf procent van de totale wijkbevolking. Later werd dit gemeentelijke beleidsinitiatief verboden door de Raad van State.
De tolerantiedrempel De Rotterdamse rellen werden in de media gezien als een uitbarsting van spanningen en irritaties onder de autochtone bevolking. En die spanningen en irritaties werden in deze visie veroorzaakt door het grote aantal migranten. De oplossing werd dan ook gezocht in het ‘verdunnen’ van dit aantal (spreiding) dan wel in ‘concentratie’, waardoor autochtonen minder direct met hun aanwezigheid geconfronteerd zouden worden. De gedachte achter deze zienswijze is samen te vatten met een verwijzing naar de zogenoemde ‘tolerantiedrempeltheorie’.11 Deze theorie veronderstelt het bestaan van een soort natuurwet volgens welke iedere samenleving niet meer dan een bepaald maximum aan ‘vreemdelingen’ kan opvangen. Eén consequentie van deze theorie is het idee dat racisme en racistische conflicten alleen te voorkomen zijn door (1) de immigratie te beperken of zelfs te stoppen en (2) de migrantenpopulatie te spreiden. Een andere implicatie van de tolerantietheorie is de visie dat niet racisme de kern van het probleem van racistisch geweld is, maar de omvang en vooral de concentratie van immigrantengroepen. Deze theorie fungeert als een ‘wetenschappelijk alibi om de veronderstelde onmogelijkheid van het naast elkaar bestaan van culturen te rechtvaardigen’.12 Het gevaar van deze formule ligt in de schijnbaar wetenschappelijke rechtvaardiging om buitenlanders de toegang te weigeren13 én in de impliciete rechtvaardiging van de (gewelddadige) afkeuring en uitsluiting van bepaalde groepen medeburgers. 10 11 12 13
Haagse Post, 24 oktober 1984, p.37-38. Zie o.a. N. MacMaster, 1991. Tahar Ben Jelloun, 1984, p.62. Idem, p.88.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘70: van rellen tot minderhedenbeleid
Een ‘natuurwet’ van sociale interactie Het tolerantiediscours in de jaren ’70 van de 20ste eeuw is geen nieuw fenomeen. In de 19e eeuw speelde, ook in Nederland, een vergelijkbare discussie binnen de stedelijke bourgeoisie: over de arbeidersklasse. Er heerste een wijdverspreide angst voor arbeidersgebieden als zones van geconcentreerde criminaliteit, ziekte en wanorde. De veronderstelde dreiging, veroorzaakt door de zogenoemde classes dangereux, werd bestreden door de vernietiging van de bestaande achterstandswijken en de reconstructie van nieuwe, aparte buurten.14 De tolerantiedrempel werd gezien als een soort natuurwet van sociale interactie. De ontdekking wordt toegeschreven aan Franse etnologen die gespecialiseerd waren in ’primitieve samenlevingen’, zoals Claude Levi-Strauss, Jean Sevier en Dominique Zahan.15 De wederopstanding van de theorie in Frankrijk in de jaren ’7016 is te verklaren uit drie ontwikkelingen: (1) Gedurende deze jaren vestigden immigranten zich steeds vaker in huurwoningen van openbare woningbouwcorporaties. Op de woningmarkt vormden zij zo steeds meer concurrentie voor de autochtone bewoners. (2) Communistisch of socialistisch gecontroleerde gemeenten meenden achter deze groeiende concurrentie een ‘onzichtbare hand’ van kapitalistische en rechtse belangen waar te nemen. En (3): de migrantengroepen zonder Franse nationaliteit hadden geen stemrecht en vertegenwoordigden daardoor ook geen politieke macht.17 De eerste en derde ontwikkeling deden zich ook in Nederland voor, aan het eind van de jaren ’60 en in de jaren ’70. Of en in hoeverre deze – plus misschien een Nederlandse variant van de tweede ontwikkeling − werkelijk een rol speelden in Nederland, zou onderwerp van onderzoek kunnen zijn. In elk geval is vast te stellen dat dezelfde ‘tolerantiedrempeltheorie’ ook in Nederland steeds meer opgeld deed, en feitelijk niet meer uit het ‘integratiedenken’ in Nederland is verdwenen (zie ook de volgende hoofdstukken). Hierbij moeten we al opmerken dat de veronderstelde ‘drempel’ wel steeds werd bijgesteld. Zo spraken voorstanders van spreidingsbeleid in het begin van de jaren ’70 over een te tolereren gemiddelde van zo’n 5% aanwezige minderheden in buurt en wijk. Later kwamen percentages van 10%, 15% en zelfs 25% aan de orde. Deze percentages leken evenredig op te schuiven met de toegenomen omvang van de minderhedengroepen − in de grote steden, en in het bijzonder in bepaalde wijken. Op zichzelf doet deze variatie van 14 15 16 17
N. MacMaster, 1991, p.14-15. G.P. Freeman, 1979, p.158. Zie R. Witte, 1996, hoofdstuk 3. N. MacMaster, 1991, p.17-21.
67
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
68
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
de ‘drempelhoogte’ al afbreuk aan de veronderstelde (natuur)wetmatigheid van deze theorie. Sterker, ze legt genadeloos het opportunistische karakter ervan bloot.
Rotterdamse rellen: de nasleep De lokale autoriteiten in Rotterdam, en zeker de politie, wisten nog niet hoe ze adequaat moesten omgaan met de geweldsuitbarstingen. Zo lieten ze na om direct en effectief te interveniëren − waardoor ernstige ongeregeldheden enkele dagen bleven voortduren en nog weken doorsmeulden. Ingegrepen werd er pas na enkele dagen, toen de situatie een zaak van openbare orde leek te worden in andere delen van de stad. De gemeentelijke overheid reageerde in paniek en richtte haar officiële maatregelen op de vermeende oorzaak van de irritatie: de aanwezigheid van minderheidsgroepen, in dit geval vertaald naar de Turkse pensions. Zij introduceerde een spreidingsbeleid en sloot de pensions, zoals geëist was door de relschoppers. Daarnaast werd de wijk waarin de rellen waren begonnen, bedekt met ‘een enorme deken van sociale en culturele diensten’.18 Dit laatste is een typisch Nederlandse maatregel van openbare orde, gericht op het toedekken van spanningen en conflicten. De Rotterdamse overheidsreacties op het collectieve geweld zijn te kwalificeren als de uitsluitende erkenning van racistisch geweld. Van het geweld werd namelijk wel impliciet erkend dat het zich richtte tegen mensen (en hun eigendommen) als vertegenwoordigers van de Turkse minderheidsgemeenschap – niet in hun kwaliteit van individuen. (Misschien was in eerste instantie bij het uitbreken van de rellen het geweld gericht tegen één huiseigenaar, vanwege zijn uitzetting van het gezin, maar al snel sloeg dit geweld over naar iedereen met dezelfde nationale afkomst als deze huiseigenaar.) Overheidsmaatregelen richtten zich daarna echter niet tegen de geweldplegers maar vooral tegen de aanwezigheid van de doelwitten van het geweld. Zij werden daarbij uitgesloten, want niet gezien als integraal onderdeel van de lokale samenleving. Op landelijk overheidsniveau is weinig te melden over reacties op het collectieve Rotterdamse geweld. De enige officiële reactie bestond uit het juridische oordeel dat de gemeente Rotterdam de wettelijke grenzen had overschreden door een gedwongen spreidingsbeleid voor te stellen. Het uitblijven van substantiële landelijke overheidsreacties is op te vatten als blijk van de gedachte dat de rellen een lokale aangelegenheid waren. Maar het is ook te zien als de ontkenning dat collectief racistisch geweld een probleem is binnen de (gehele) Nederlandse 18 Haagse Post, 24 oktober 1984, p.39.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘70: van rellen tot minderhedenbeleid samenleving. Het geweld werd beschouwd als een plaatselijk openbare-ordeprobleem, en niets anders.
Schiedamse rellen: ‘gewoon tuig’? Op 6 augustus 1976 werden in Schiedam twee autochtone Nederlandse jongeren neergestoken, van wie er een overleed. De steekpartij volgde op een ruzie tussen twee Turkse en vijf Nederlandse jongens. Die nacht gebeurde er verder niets, al ging wel het gerucht dat verschillende groepjes jongeren aanvallen op Turkse inwoners planden.19 De volgende avond begon een agressieve groep jongeren, ook van buiten Schiedam, ramen in te gooien van een Turkse bar.20 De politie was snel ter plekke, maar greep pas in toen de relschoppers enige uren later een andere Turkse bar in brand staken. De politie reageerde echter in eerste instantie niet op de brandstichters maar op de Turkse bareigenaar, die dreigde zichzelf en zijn bar met zijn geweer te verdedigen. Toen de politie in een later stadium wél actie ondernam tegen de relschoppers, ontstond er verwarring en kwaadheid. Vanaf dat moment was de politie een van de voornaamste doelen van het collectieve geweld. De daaropvolgende rellen duurden nog vier of vijf dagen. Onder de leiders van de ongeregeldheden bevonden zich naar verluidt ook buurtbewoners. Ook zouden buurtbewoners de relschoppers voorzien van molotovcocktails en autobanden, en onderdak aan hen bieden.21 De manier waarop de overheid in Schiedam op de rellen reageerde, verschilde weinig van de Rotterdamse reacties in 1972. De politie stond, zoals gezegd, in eerste instantie met de armen over elkaar. Ze deed nauwelijks meer dan ‘kijken hoe de regen van stenen een kleine zaak veranderde in een ravage.’22 Later reageerde de politie juist hardhandig en werd zij zelf doelwit van de relschoppers. De lokale autoriteiten verwezen via de burgemeester naar de relschoppers als ‘gewoon een groep probleemmakers’ en ‘tuig’ – een terminologie die duidelijk de impact van de rellen en het karakter van het geweld bagatelliseerde. Zoals de Rotterdamse rellen destijds verklaard werden uit de armoedige sociale omstandigheden van de betrokken wijken en het aantal immigranten dat daar leefde, zo werden de Schiedamse rellen min of meer gezien als het werk van relschoppers en jong tuig. Verwijzingen naar racistische motieven voor de gewelddadige aanvallen bleven achterwege. De enige reële beleidsverandering in Schiedam bestond uit een grote opbouw van sociale voorzieningen, en richtte zich vrijwel volledig op de aanwezige mi19 L. Jansma en J. Veenman, 1977, 134-135. 20 Haagse Post, 31 oktober 1981 (Schiedam West. Assimilatie of Terugkeren), p.35. 21 L. Jansma & J. Veenman, 1977, p.142. 22 Haagse Post, 31 oktober 1981, p.35.
69
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
70
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ grantenpopulatie. Bepaalde maatregelen hadden veel weg van spreidingsbeleid, om iedere concentratie van immigranten te voorkomen. Zo startte in de erop volgende jaren een renovatie van enige bij de rellen betrokken buurten. Eén gevolg hiervan was: een veel lagere concentratie van minderheden in deze buurten. Bij navraag of dit het resultaat was van spreidingsbeleid, wierpen de burgemeester en een wethouder van Schiedam deze term ver van zich af. ‘Het is slechts een bijproduct van deze renovatie. Oké, ze zullen verspreid zijn, maar beleid, nee.’23
Rol van de VolksUnie Landelijke overheidsreacties richtten zich na de Schiedamse rellen vooral op de verspreiding van pamfletten door de extreemrechtse Nederlandse VolksUnie (NVU). In deze pamfletten werden Schiedammers opgeroepen om deze partij en haar leider, Joop Glimmerveen, te steunen ‘in hun strijd op leven en dood tegen de vijanden van ons volk.’ Dit leidde tot vragen in de Tweede Kamer door PvdAfractielid Molleman aan minister van Justitie Van Agt (CDA), over de rol van de NVU in de rellen en de mogelijkheden om deze partij te verbieden. De minister antwoordde enige weken later dat de rol van de NVU in de rellen niet vastgesteld kon worden. Maar hij verklaarde óók dat de rol van de NVU in het verspreiden van de pamfletten in onderzoek was. Strafrechtelijke vervolging en een mogelijk verbod voor de partij zouden van de uitkomsten van dit onderzoek afhangen.24 Twee weken voor de algemene verkiezingen van 1977 vroegen PvdA-Kamerleden Molleman en Kosto de minister van Justitie nogmaals of de NVU verboden kon worden, omdat de partij een runenteken gebruikte in haar propagandamateriaal. Het eerder genoemde onderzoek had in die zin namelijk weinig resultaat gehad. Maar op deze nieuwe vragen van de twee Kamerleden kwam binnen een week antwoord van de minister. Hij verklaarde dat de NVU zou worden aangepakt door het Openbaar Ministerie in Amsterdam. Uiteindelijk volgde op 8 maart 1978 de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank dat de NVU een illegaal orgaan was.25 Samenvattend: de overheidsreacties richtten zich na ‘Schiedam’ op gemeenschapsrelaties en openbare-ordevraagstukken (lokaal) en op de rol van de VNU (landelijk). De reacties gingen dus níet in op het fenomeen racistisch geweld bij de rellen. Terwijl er wel aanwijzingen waren dat Nederland in afwachting was van andere gewelddadige confrontaties in de grote steden. Zo voorspelde in 1976 het Sociaal en Cultureel Planbureau − gezaghebbend inzake toekomstige ontwikkelingen en beleid − in haar jaarlijkse rapportage méér rellen zoals die van Rot23 Haagse Post, 31 oktober 1981, p.41. 24 J. van Donselaar, 1991, p.161. 25 Zie voor meer details: J. van Donselaar, 1995.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘70: van rellen tot minderhedenbeleid terdam en Schiedam. Overigens verdronk in 1977 een Turkse man nadat hij in het water was geduwd en achtergelaten. Hij was in feite het eerste bekende dodelijke slachtoffer van racistisch geweld in Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Frank Bovenkerk (1978) typeerde deze jaren als een periode van ‘angstig afwachten voor de volgende uitbarsting van vreemdelingenhaat. Dit maakt duidelijk dat termen als tolerantie en gastvrijheid tot het verleden behoren.’26
Acties van Molukse jongeren In de jaren ’70 werd Nederland geconfronteerd met diverse terroristische acties door kleine groepen Molukse jongeren.27 Zij vroegen hiermee aandacht voor politieke eisen (een vrije en onafhankelijke Molukse Republiek) en voor de situatie van Molukkers in Nederland. De eerste actie diende zich aan op 31 augustus 1970, enige dagen voor het geplande bezoek van de Indonesische President Soeharto aan Nederland. Molukkers bezetten toen de Indonesische ambassade in Wassenaar; hierbij kwam een politieagent om. De actie, die na twaalf uur beëindigd werd, veroorzaakte veel beroering. Een meerderheid van de Molukse bevolking in Nederland steunde de actie. In de jaren na deze eerste actie werd duidelijk dat de Nederlandse autoriteiten de Molukse problematiek niet als een politiek issue wenste te beschouwen, maar ervoor koos het vooral als een sociaal vraagstuk te benaderen. In 1975 verklaarde de minister van CRM, Harry van Doorn, dat de toekomst van de Molukkers zich volgens het kabinet in Nederland bevond en dat zij hun politieke aspiraties voor een Molukse Republiek moeten laten varen.28 In datzelfde jaar voerden Molukse jongeren twee nieuwe, vrijwel gelijktijdige terroristische acties uit, met vier doden tot gevolg. Op 2 december 1975 werd een trein gekaapt bij het Drentse Beilen, en vier dagen later bezette een ander groepje het Indonesische consulaat-generaal in Amsterdam. Tijdens deze acties moest de Molukse gemeenschap in verschillende gemeenten29 beschermd worden tegen wraakacties van groepen autochtone Ne-
26 F. Bovenkerk, 1978, p.15. Deze publicatie kreeg veel publiciteit omdat het voorzag in bewijs voor het bestaan van discriminatie. 27 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van de Molukse bevolking in Nederland: H. Smeets & F. Strijen, 2006. Zie ook: A.P. Schmidt, e.a., 1982. 28 A.P. Schmidt, e.a., 1982, p.39. 29 Na haar komst naar Nederland (in de jaren ’50) werd de Molukse gemeenschap in kampen ondergebracht − kampen die overgebleven waren uit de Tweede Wereldoorlog, zoals in Westerbork en Vught. Na ongeregeldheden in deze kampen in 1957 en na kritiek vanuit een speciale adviescommissie – de Commissie Verwey Jonker – werden speciale Molukse wijken gebouwd in zo’n zestig gemeenten, verspreid over het hele land (R. Penninx, 1979,
71
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
72
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ derlanders.30 De politie ontving zo’n 6.000 telefoontjes en brieven, waarin mensen dreigden met geweld wraak te nemen.31 Naast aandacht voor de politieke eis van een Molukse Republiek, wilden de Molukse jongeren met hun acties protesteren tegen de groeiende discriminatie en vijandigheid jegens hen onder de Nederlandse bevolking. Molukse jongeren werden sinds de Wassenaarse bezetting in 1970 door velen (vooral) beschouwd als terroristen en criminelen, en dit was een van de voornaamste redenen voor de nieuwe acties in 1975.32 In de tweede helft van de jaren ’70 volgden nóg drie terroristische acties. In mei 1977 werd twee dagen voor de Kamerverkiezingen een trein bij De Punt gekaapt en tegelijkertijd een lagere school in Bovensmilde bezet door Molukse jongeren. Beide acties werden na lange onderhandelingen uiteindelijk toch door militair ingrijpen beëindigd, waarbij zes van de negen kapers en twee gegijzelde treinpassagiers omkwamen. Krap een jaar later, in maart 1978, werd het Provinciegebouw in Assen bezet, wat tot twee dodelijke slachtoffers leidde.33
Geboren: het minderhedenbeleid De Molukse acties zelf vormen geen onderwerp van bespreking in dit boek, maar indirect zijn zij wel van groot belang voor ons onderwerp. Ten eerste werd terrorisme (en het risico ervan) voor het eerst in Nederland etnisch ‘geframed’. En ten tweede waren de terreuracties mede van invloed op de wijze waarop (en de mate waarin) racisme en racistisch geweld vervolgens aandacht zouden krijgen – vooral als onderdeel van het Nederlandse minderhedenbeleid. De Molukse acties vormen een sleutelmoment in de geboorte van dit beleid. Twee maanden na de laatste actie, in mei 1978, diende Kamerlid Molleman een motie in om één minister aan te wijzen voor de coördinatie van het gehele beleid inzake etnische minderheden. In februari 1979 werd de minister van Binnenlandse Zaken, destijds Hans Wiegel, hiermee belast − zij het dat Molleman zelf de uitvoering ter hand nam34. Een significant kenmerk van het toekomstige p.17-19; H. Entzinger, 1984, p.76-77; en H. Smeets & F. Strijen, 2006, p.174-187). Deze ‘verhuizingen’ werden diverse keren met veel overheidsgeweld afgedwongen. 30 Het Vrije Volk, 9 december 1975, zoals geciteerd door A.P. Schmidt, e.a., 1982, p.62. 31 Rotterdams Dagblad, 8 december 1975, zoals geciteerd door A.P. Schmidt, e.a., 1982, p.62. 32 A.P. Schmidt, e.a., 1982, p.40. 33 Zie o.a. H. Smeets & F. Strijen, 2006, p. 254-257 en 265-266. 34 Kamerstukken II 1978-1979, Aanhangsel 763. Minister Wiegel had wel oren naar zo’n coördinatie, maar stelde als voorwaarde dat de heer Molleman dan zelf uitvoering ging geven aan deze motie. Wiegel nam hiermee een voorschot op mogelijke toekomstige kritiek
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘70: van rellen tot minderhedenbeleid minderhedenbeleid was het geloof dat minderheidsgroepen ook ‘hun eigen cultuur’ moesten behouden om goed te kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. Voorheen was dat behoud juist als een voorwaarde gezien om zonder inpassingsproblemen terug te kunnen keren naar het land van herkomst. Een ander belangrijk kenmerk van het minderhedenbeleid was de invoering van een (voor het Nederlandse zuilensysteem zo kenmerkende) onderhandelingsstructuur met het oog op de aanwezigheid van verschillende minderheidsgroepen. Voor hun vertegenwoordiging zette de overheid (door haarzelf gesubsidieerde) nationale adviesberaden op, zodat een goed en geregeld contact kon worden opgebouwd. Het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers was één van de eerste van deze instituten. In Kamerdebatten over het beleid gericht op de ‘sociale insluiting’ van de Molukse bevolking, vroeg men zich af of die overlegstructuur ook voor andere categorieën immigranten moest gaan gelden. Vooralsnog wees de minister van CRM deze suggestie van de hand.35 Maar in de praktijk richtte het beleid zich toch in toenemende mate ook op andere migrantengemeenschappen.
Nationale afkomst als nieuwe zuil Deze vorm van minderhedenbeleid was typisch Nederlands. Het maatschappelijke systeem bestond hier immers uit zogenoemde zuilen: sterke ‘groepsidentiteiten’ langs verticale religieuze en ideologische scheidslijnen. Hoewel eind jaren ’60 een proces van ontzuiling in gang was gezet, bezetten de politieke en economische elites van de zuilen nog altijd de sleutelposities binnen de staatsapparaten, waarbij geen der zuilen een overheersende meerderheidspositie innam. Spanningen en conflicten binnen de Nederlandse samenleving werden nog steeds vaak uitonderhandeld met het eerder genoemde maatschappelijk middenveld. Je zou kunnen zeggen dat de Nederlandse staat haar eigen oppositie organiseerde en subsidieerde. Dit leidde tot een onderhandelingsstructuur, waarbinnen nu ook minderheden werden opgenomen. En binnen het zuilensysteem leek nationale afkomst nu, naast religie en ideologie, een formele scheidslijn te vormen. Hoewel een Nederlands minderhedenbeleid steeds meer vorm begon te krijgen, vooral in reactie op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)36 van 1979, nam de overheid in de jaren ’70 geen maatregelen tegen racistisch geweld. Dit geweld werd niet beschouwd als een structureel sociaal probleem, maar als losstaande incidenten. Deze ‘uitzonderingen die de regel vormen’ zouden voortkomen uit binnenstedelijke wijkproblemen − die gevanuit de Kamer, die zo preventief het zwijgen werd opgelegd. En zo werd Molleman de eerste directeur Coördinatie Minderheden – ook wel ‘het Bureau Molleman’ genoemd. 35 J. Rath, 1991, p.163. 36 Zie ook J. Rath, 1991, p.164-165.
73
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
74
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ weten werden aan de omvang van de migrantenpopulatie − of uit ‘normale’ jeugdproblemen zoals rivaliteit en hoge alcoholconsumptie.
Een ‘veranderend klimaat’ Op 20 oktober 1979 organiseerde het Nationaal Jeugd Front (NJF) een bijeenkomst in Soest. In militairachtige uniformen en zwaaiend met vlaggen uitten de deelnemers leuzen als: ‘Creolen moeten in hun stinkende holen blijven’ en ‘Lang leve ons Vaderland, waar Joden niet langer een Oostfrontsoldaat beledigen en lastigvallen’.37 De aanwezige politie ondernam geen actie. De lokale korpschef verklaarde dit later uit de onduidelijkheid over wat er nu precies was geroepen. Landelijke politici stelden later verbaasd te zijn − niet alleen vanwege de geuite slogans, maar evenzeer over dit excuus voor de politiële passiviteit. Twee dagen na het incident ondertekenden alle politieke fracties in de Tweede Kamer een verklaring waarin zij aangaven te walgen van hetgeen was gebeurd. In 1980 werd de spreker bij de NJF-bijeenkomst vervolgd voor ‘discriminatie op basis van ras’.38 Op lokaal niveau varieerden de reacties op racistisch geweld sterk, in de tweede helft van de jaren ’70. Ze bestonden zeker niet alleen in een ondubbelzinnige veroordeling. Er waren ook duidelijke aanwijzingen dat het racistische karakter van het geweld gebagatelliseerd werd, net zoals dat in de jaren ’50 en ’60 meestal gebeurde. Steeds vaker ook werd in lokale overheidsreacties een verband verondersteld met de aanwezigheid van minderheden. Een aanwezigheid die men weer in verband bracht met de groeiende werkloosheid in die jaren en die men − samen met jeugdwerkloosheid en ‘verveling’ − als oorzaak aanwees voor racistische geweldsincidenten.
37 de Volkskrant, 23 oktober 1979. 38 J. van Donselaar, 1991, p.169.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
6. De jaren ’80: schuivende beelden, dezelfde kijk
Bestond er dan tóch zoiets als racistisch geweld in Nederland? Tot ver in de jaren ’70 mag dit in allerlei toonaarden ontkend zijn − aan het eind van dat decennium kreeg het issue ‘discriminatie’ wél steeds meer aandacht. Zo was de bestrijding ervan integraal onderdeel van het minderhedenbeleid dat begin jaren ’80 inging. En activiteiten tegen racisme, vaak gesubsidieerd door de gemeente, gaven een enorme toename te zien. Niet zo vreemd, want ook de steun voor extreemrechtse partijen groeide flink. Maar leidde dit alles nu tot de eenduidige, volmondige erkenning van racistisch geweld als structureel sociaal probleem? De basis voor het Nederlandse minderhedenbeleid werd in 1979 gelegd met het rapport ‘Etnische Minderheden’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In 1983 was de Minderhedennota het finale antwoord van de regering, die het rapport vrijwel geheel overnam. De WRR adviseerde om er niet langer van uit te gaan dat migranten zich slechts tijdelijk in Nederland vestigden, en stelde voor het beleid te intensiveren. Er zou sprake zijn van drie soorten problemen: achterstandsproblemen, culturele of identiteitsproblemen, en problemen bij de ‘meerderheid’. Ook werd voor het eerst een direct verband gelegd tussen een (noodzakelijk geacht) restrictief migratiebeleid en actieve, gelijkwaardige deelname van minderheidsgroepen. Antidiscriminatiebeleid vormde een wezenlijk en integraal onderdeel van het voorgestane minderhedenbeleid. Bij de Grondwetwijziging in 1983 werd als eerste artikel een verbod opgenomen op discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. En op lokaal niveau werd in het begin van de jaren ’80 een enorme toename zichtbaar van antidiscriminatie- en antiracismeactiviteiten, vaak (deels) financieel ondersteund door de gemeentelijke overheid. Deze toename was voor een groot deel te verklaren uit de eveneens groeiende steun voor extreemrechts, racistisch gedachtegoed in Nederland. Die werd zichtbaar in een stijgend aantal meldingen in de media en door antiracismegroepen van racistische incidenten, maar zeker óók in een zich uitbreidende aanhang voor extreemrechtse partijen bij lokale en landelijke verkiezingen.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
76
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Extreemrechts en het geweld De relatie tussen racistische incidenten en politiek georganiseerd extreemrechts was in de jaren ’70 soms al zeer duidelijk aanwezig, bijvoorbeeld bij het verspreiden van pamfletten door de Nederlandse VolksUnie tijdens de Schiedamse rellen. Deze betrokkenheid leidde, zoals gezegd, tot een onderzoek van het ministerie van Justitie. In de jaren ’80 werd betrokkenheid van extreemrechts in het algemeen nog vaker gemeld. In 1980 trok een aanval op een groep Marokkanen de aandacht. Deze groep werd bedreigd met uitzetting uit Nederland en vond onderdak in de Amsterdamse Mozes en Aaron-kerk. Op 29 februari 1980 gingen zo’n tien bezoekers van een bijeenkomst van de recent opgerichte extreemrechtse Nationale Centrumpartij (NCP) naar de kerk ‘om uit te voeren wat de politie verzuimde.’ Waarschijnlijk dachten zij redelijk ongezien hun razzia te kunnen uitvoeren omdat elders in Amsterdam vrijwel iedereen, en zeker ook de politie, in die dagen gefocust was op de door krakers opgeworpen barricades in de Vondelstraat. De aanvallers werden echter verrast door het grote aantal aanwezigen in de kerk – meer dan honderd in plaats van de verwachte tien. Er brak een vechtpartij uit, en twee van de drie oprichters van de NCP werden gearresteerd en later veroordeeld voor mishandeling. Deze gewelddadige aanval kreeg zoveel media-aandacht, dat de oprichters van de NCP na twee dagen hun partij alweer ophieven. Zij wisten dat ze geen schijn van kans op electorale steun maakten nu de partij zo’n directe relatie met geweld bleek te hebben. Enkele dagen later werd een nieuwe partij opgericht: de Centrumpartij (CP). De media-aandacht over het gewelddadige voorval nam twee vormen aan. Aan de ene kant werd één van de NCP-leiders, Frits Henry Brookman, een wetenschappelijk onderzoeker Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, geportretteerd als een intellectueel die politiek profijt probeerde te halen uit de groeiende vreemdelingenhaat in Nederland. Aan de andere kant werden de daders neergezet als mensen die qua huisvesting en sociaal-economisch onder moeilijke omstandigheden leefden. Journalisten meldden dat ‘toen wij op zoek gingen naar de politieke ideeën van de NCP-leden we geen ideologie konden vinden, alleen een enorme staat van verwarring.’ Het racistische karakter van hun gedrag werd zo impliciet gebagatelliseerd. Deze twee uit de media opgetekende reactievormen zouden in de komende jaren het fundament gaan vormen voor de dominante visie – ook in overheidsreacties − op (de aanhang voor) extreemrechtse en racistische ideeën en politieke partijen.
Vrij Nederland, 15 maart 1980. J. van Donselaar, 1993, p.47. J. van Donselaar, 1991, p.173-174. Vrij Nederland, 15 maart 1980.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk In 1980 deden zich nog andere incidenten voor, waarbij soms een directe relatie met een bepaalde organisatie duidelijk was. Drie van deze incidenten: • In juni-juli braken verschillende gevechten uit in Utrecht nadat migranten herhaaldelijk waren geïntimideerd door een groep blanke jongeren. • Eind november werd een rookbom naar een Turks restaurant in Hengelo gegooid. Het Nederlands Orthodox Reactionaire Front stelde zich hiervoor verantwoordelijk. Deze organisatie kondigde meer acties aan ‘om Nederland te bevrijden van de gekleurde rotzooi’. Kort daarna werden in deze regio pamfletten verspreid door het Nationale Jeugd Front (NJF). • In december werden twee molotovcocktails naar binnen gegooid bij een opvangcentrum met zo’n honderd Vietnamese ‘bootvluchtelingen’. Een week later werd er geschoten op een gebouw met andere Vietnamese vluchtelingen.
De Tilburgse rellen van 1981 In dit klimaat van groeiende aandacht voor extreemrechts, racistisch geweld trokken ook enkele buitenlandse gebeurtenissen de aandacht in Nederland. Een voorbeeld hiervan waren de zogenoemde Brixton-rellen in Londen, in april 1981, waarbij uiteindelijk 279 politieagenten en 45 burgers gewond raakten. Meer dan honderd auto’s en 56 politievoertuigen brandden uit en zo’n 150 gebouwen liepen schade op. Directe aanleiding voor de rellen was een steekpartij, waarbij een zwarte jongen gewond raakte. Geruchten als zou de politie hem ‘voor dood’ hebben laten liggen (of in elk geval niets gedaan hebben), leidden tot een enorme uitbarsting van geweld. Maar aan deze directe aanleiding ging een al langer zeer gespannen situatie in de wijk Brixton vooraf. Begin april was die spanning extra opgelopen door ‘Operatie Swamp ’81’, waarbij de politie meende met intensieve stop and search-acties − vooral gericht tegen zwarte jongeren op straat − de straatcriminaliteit te moeten aanpakken. De lokale bev olking was op generlei wijze betrokken bij deze intensieve aanpak. De rellen waren aanleiding tot het Scarman Rapport, dat onomstotelijke bewijzen presenteerde voor disproportioneel en discriminerend gebruik van de ‘stop and search’-macht van de politie tegen zwarte burgers. De vraag rees of dergelijke rellen zich ook in Nederland konden voordoen. Slechts zes weken later leek hierop een bevestigend antwoord te komen. In de Tilburgse Vogeltjesbuurt vielen enkele honderden bewoners een gezin van Suri
Het Parool, 8 juli 1980. De Volkskrant, 27 november 1980. De Volkskrant, 24 maart 1981. Scarman, Lord J. (1981), The Brixton Disorders, 10-12th April (1981), Londen: HMSO.
77
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
78
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ naamse afkomst aan, waarbij drie gezinsleden gewond raakten. Het gezin werd in veiligheid gebracht op het politiebureau, maar in no time bestormde een woedende menigte hun huis. Een hoofdartikel in de Volkskrant kopte: ‘Gevechten leiden tot rassenrel’ en ‘Vogeltjesbuurt heeft haar eigen wetten’. In reactie op dit geweld stelden Kamerleden vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken. De voornaamste aandacht ging daarbij uit naar het politieoptreden tijdens de rellen. De lokale korpschef weet mogelijke fouten aan de geringe omvang van het korps. In de politieke debatten stak ook de discussie ‘spreidingsversus concentratiebeleid’ de kop weer op, net als in de jaren ’70. Een woordvoerder van een Surinaamse welzijnsorganisatie verweet de overheid te suggereren dat aanpassing door minderheden te regelen was door hen te verspreiden over Nederland. Hij stelde dat ‘integratie alleen mogelijk was door wederzijds begrip en respect, waar nu geen sprake van is, zoals blijkt uit de Tilburgse rellen.’ Een woordvoerder van de gemeente stelde dat het incident niet uitsluitend gezien kon worden als een probleem van openbare orde, maar ook als een sociaal probleem waarvoor geen directe oplossing bestond. Hij verklaarde dat door middel van gesprekken en bijeenkomsten verdere incidenten te voorkomen waren. Deze woordvoerder wees er ook op dat het aantal ‘buitenlanders’10 in deze buurt veel te groot was. Uiteindelijk werd het Surinaamse gezin aan huisvesting elders geholpen. Dit bracht de Surinaamse woordvoerder ertoe te waarschuwen voor de uitstraling die dit kon hebben. Namelijk: ‘Als je geen Surinamers om je heen wilt hebben, hoef je ze er alleen maar uit te gooien, en ze komen niet meer terug.’11
Straat die buitenlanders haat In augustus 1982 was er een incident in het Brabantse Deurne, dat deed denken aan de Tilburgse rellen. Buurtbewoners protesteerden tegen de mogelijke komst van een migrantengezin in hun straat. Enkele van hen organiseerden een petitie tegen die komst, en één van de initiatiefnemers beweerde dat ‘deze straat buitenlanders haat.’12 De directeur van de woningbouwvereniging verklaarde dat als de bewoners zich zouden blijven verzetten, zij aangepakt zouden worden. De voorzitter van dezelfde coöperatie zei zich überhaupt te verbazen over het verzet, ‘omdat dit migrantengezin al lang in Nederland woonachtig en goed gesetteld is.’13 De Volkskrant, 9 mei 1981. 10 Hierbij moet erop gewezen worden dat veruit de meeste inwoners van Surinaamse afkomst de Nederlandse nationaliteit bezitten. 11 De Volkskrant, 9 mei 1981. 12 Eindhovens Dagblad, 31 augustus 1982. 13 Idem.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk Deurne had dat jaar met véél incidenten te maken. Zo waren er dreigbrieven en bedreigende telefoontjes (opgeëist door de Viking Jeugd14), werden er hakenkruizen op een woning gekalkt, en was de auto van een lid van de plaatselijke antifascismeorganisatie in brand gestoken. Een 16-jarige jongen werd gearresteerd, maar de politie verklaarde dat het onmogelijk was dat hij in zijn eentje had geopereerd.15 Door deze en soortgelijke incidenten kwamen racisme en racistisch geweld op enkele lokale publieke en formele agenda’s terecht – zij het tijdelijk. Soms kreeg een gebeurtenis ook landelijke aandacht, zoals de rellen in Tilburg. Op de landelijke publieke en formele agenda’s waren racistisch geweld en racisme echter nog geen vaste agendapunten. Dat veranderde in september 1982 door de verkiezingswinst van de extreemrechtse Centrumpartij (CP): zij won een zetel in het parlement, en dit veroorzaakte een ware schokgolf in het centrum van de landelijke politiek en publieke opinie.
Extreemrechtse verkiezingswinst Op 26 mei 1981 waren noch de CP noch de Nederlandse VolksUnie succesvol geweest in de verkiezingen, ze wonnen geen enkele zetel. Telde men echter het aantal stemmen voor beide partijen bij elkaar op, dan bleek dat de aanhang voor extreemrechts in Nederland met 25% was toegenomen, en in de steden soms zelfs met 40 %.16 De onderlinge strijd tussen beide partijen leek één van de oorzaken dat ze deze groeiende aanhang niet wisten om te zetten in zetelwinst. Na de val van de regering en nieuwe verkiezingen op 9 september 1982, kwam CP-leider Janmaat toch het parlement binnen. De overwinning van de Centrumpartij werd in Amsterdam gevierd door partijaanhangers, die gewapend met ijzeren en houten staven een kraakwoning en gekleurde mensen op straat aanvielen. Vijf mensen raakten gewond.17 De politieke en publieke reacties op deze extreemrechtse entree waren geschokt. Bij de start van de nieuwe Tweede Kamer werd door enkele duizenden mensen gedemonstreerd tegen de Centrumpartij. De andere partijen in het parlement besloten de extreemrechtse parlementariër te isoleren door hem in Kamerdebatten te negeren (cordon sanitaire). En de media kwamen ‘ongeschreven’ overeen dat ze over (het Kamerwerk van) de parlementariër en zijn partij zo weinig mogelijk zouden rapporteren.
14 De Viking Jeugd was een jeugdorganisatie, die geleid werd door voormalige SS’ers (J. van Donselaar, 1991, p.206). 15 Het Parool, 15 september 1982; Afdruk Kroniek, 1982-1983. 16 Zie J. van Donselaar, 1991, p.180. 17 Nieuwe Amsterdamse Courant, 9 september 1982.
79
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
80
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Groeiende aandacht voor geweld Een van de belangrijkste gevolgen van de extreemrechtse verkiezingswinst was de enorme toename en verbreding van de publieke en politieke aandacht voor racisme in Nederland. De media gingen steeds meer aandacht besteden aan allerlei uitingen van racisme, inclusief racistische incidenten (fase B). Ook werd na deze winst op politiek terrein veel meer informatie verzameld en geanalyseerd over racistisch geweld in Nederland. Voorheen gingen de meeste onderzoeken over ‘grote gebeurtenissen’ zoals de omvangrijke, dagenlang durende rellen in Twente (1961), Rotterdam (1972) en Schiedam (1976). In de jaren ’80 kwamen echter vaker gegevens naar buiten over relatief kleine(re), afzonderlijke incidenten. De groeiende alertheid op racisme en racistische incidenten droeg bij tot een groeiend bewustzijn van dit fenomeen − én tot toenemende zorg. Voor gegevens over racistisch geweld bleef men echter voornamelijk aangewezen op mediaberichten. In de jaren ‘80 was er in de media een brede en omvangrijke berichtgeving over een veelsoortigheid van incidenten, waaronder dus ook vechtpartijen tussen enkele betrokkenen en relatief kleinschalige confrontaties. Diepgravend of wetenschappelijk onderzoek naar racistisch geweld in Nederland was er echter nog niet. Dezelfde omvangrijkheid en veelvormigheid trof men ook aan in de berichtgeving over de overheidsreacties op incidenten. Dit bleek uit rapportages over zeer verschillende voorvallen van racistisch geweld en over de uiteenlopende reactietypen die zich in de periode 1982-1983 voordeden.
Verwijzing naar de holocaust Eén manier van reageren op racistische incidenten – vanuit de samenleving en door de overheid − zien we bij voorvallen rond voetbalwedstrijden in 1982. Ajax werd steeds vaker door supporters van tegenstanders, maar ook wel door de eigen aanhang, beschouwd en gepresenteerd als een ‘Joodse club’. Vanuit de kelen van vijandige supporters klonken vaak slogans als ‘We gaan op Jodenjacht’, met verwijzingen naar de holocaust. Ajax-supporters zwaaiden vaak met Israëlische vlaggen en spandoeken met de Davidster. Bij een wedstrijd tussen Ajax en FC Utrecht werd een foto genomen van een 19-jarige FC Utrecht-supporter, die een spandoek omhoog hield met antisemitische tekens. Kranten publiceerden de foto en zo kreeg de kwestie zeer veel media-aandacht. Zelfs in landelijke televisieprogramma’s werd dit gedrag bediscussieerd én veroordeeld. In 1983 werd de man ook door de rechter veroordeeld − tot een boete van 250 gulden. Twee weken later kwamen twee andere Utrecht-supporters voor de rechter vanwege het roepen van antisemitische leuzen. Beiden werden, bij wijze van taakstraf, veroordeeld tot het schrijven van een relevant werkstuk – de een bij de Anne Frank Stichting, de ander bij het voormalige concentratiekamp Westerbork. Als
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk reactie zond de KNVB richtlijnen naar de voetbalclubs over hoe om te gaan met racisme en antisemitisme.18 In deze – ook juridische − manier van reageren op incidenten vormde het racistische karakter een centraal element.
Blaming the victim Een ander reactietype deed zich voor in april 1983, toen gevechten uitbraken tussen Molukse en Nederlandse jongeren bij een disco in Nijverdal. Drie jongeren raakten gewond, van wie er een uiteindelijk aan zijn verwondingen overleed. Enkele dagen later werden er schoten afgevuurd op het plaatselijke Molukse Centrum. De korpschef beweerde dat het incident ‘… een knokpartij was, die uit de hand was gelopen. Deze dingen gebeuren tussen jongeren. Toevallig gebeurt dit ook tussen Molukkers en Nederlanders. De Molukkers zijn niet helemaal geïntegreerd; zij trekken de aandacht doordat zij een zichtbare groep vormen, door natuurlijke en huidskleurverschillen… Molukkers neigen samen te groeperen en blanken neigen zich hiertegen te weer te stellen.’19
In dit soort reacties krijgen racistische elementen geen aandacht en wordt het incident gebagatelliseerd door te stellen dat ‘deze dingen nu eenmaal gebeuren en toevallig ook tussen Molukkers en Nederlanders’. Ook wordt gewezen op veronderstelde aspecten van een betrokken groep, Molukkers, waarbij (impliciet dan wel expliciet) wordt aangegeven dat het tegen hen gekeerde geweld ‘begrijpelijk’ is. ‘Zij’ waren niet ‘geïntegreerd’ en ‘zij’ groepeerden samen, wat tegenstand en een gewelddadige reactie veroorzaakte. Zo’n manier van reageren neigt sterk naar ‘blaming the victim’, een fenomeen dat ook vaak voorkomt bij seksueel geweld. Dit tweede reactietype is vaak op te tekenen bij racistische incidenten in Nederland in de jaren ’80. Overigens bleef het in deze jaren qua landelijke overheidsreacties doodstil, in schril contrast met de sterk toegenomen algemene aandacht voor discriminatie, racisme en extreemrechts. Voor inzicht in overheidsreacties op racistisch geweld in het Nederland van de jaren ’80, moeten we vooral kijken naar het lokale niveau.
Lokale reacties: ad hoc Aan de lokale overheidsreacties was (en is nog steeds) te merken dat deze grotendeels afhangen van het toevallige ‘bewust zijn van’ en ‘bekend zijn met’ racis18 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.8. 19 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.27.
81
82
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ tisch geweld onder individuele plaatselijke autoriteiten. De reacties in de jaren ’80 kenmerkten zich dan ook door een aanzienlijk ‘ad hoc’-karakter. Ze konden uitdraaien op:
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk
racistisch geweld. Het rapport sloot af met een aantal aanbevelingen. Een greep hieruit: het instellen van een centraal bureau voor klachtenregistratie; de maatregel dat racistische bekladdingen direct van muren verwijderd moeten worden; een beter vervolgingsbeleid, en de intentie om politieagenten beter te informeren en op te leiden. Op het eerste gezicht leek de houding van de Amsterdamse autoriteiten nogal tweeslachtig. Enerzijds richtte het rapport zich op de ‘incidentele erkenning’ van het geweld, maar het zette anderzijds het onderwerp wel op de formele agenda. Hoewel de verantwoordelijkheid nog steeds grotendeels bij de bevolking zelf werd gelegd (waakzaamheid, burgerinitiatieven), formuleerde het rapport ook aanbevelingen die kenmerkend zijn voor het reactietype van de ‘insluitende erkenning’. Overigens: zes maanden na verschijning van Tussen Witkalk en Zwarthemden werd de stad – en heel Nederland – opgeschrikt door een racistisch incident, waarbij Amsterdam de voorgenomen overheidsreacties in praktijk moest brengen.
De moord op Kerwin: een keerpunt? Op 20 augustus 1983 maken drie blanke jongens in een Amsterdamse cafetaria racistische opmerkingen tegen Kerwin Duinmeijer,23 een jongen van Antilliaanse afkomst. Kerwin verlaat met zijn vrienden de scène, maar wordt op straat door zijn belagers tegengehouden en neergestoken. Een taxichauffeur weigert Kerwin naar een ziekenhuis te vervoeren, omdat hij geen bloed op de achterbank wil. Nadat een ambulance is opgeroepen wordt Kerwin naar het ziekenhuis gebracht, waar hij later aan zijn verwondingen overlijdt. De 16-jarige moordenaar vertelt later aan de politie dat hij Kerwin heeft neergestoken omdat ‘hij zwart was, en vuile nikkers moeten me niet zo vies aankijken.’24 Deze moord veroorzaakte, evenals het gedrag van de taxichauffeur, heftige beroering in heel Nederland. Tijdens de begrafenisceremonie sprak burgemeester Ed van Thijn van ‘een teken aan de wand’. De burgemeester leidde ook een demonstratie tegen racisme. Een woordvoerder van de Anne Frank Stichting, Bauco van de Wal, zei te hopen én te geloven dat het vooral een ongelukkig incident was.25 Wethouder Walter Etty beweerde daarentegen dat de moord meer was dan dat. 23 Kerwins officiële achternaam was Lukas. Hij werd bekend als Duinmeijer, genoemd naar zijn pleegouders op het moment van de moord. 24 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.27. 25 Utrechts Nieuwsblad, 17 september 1983.
83
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
84
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
‘Racisme en fascisme passen niet in Amsterdam. Je mag met elkaar over van alles van mening verschillen, maar hier moeten we duidelijk zijn. Als gemeentelijke overheid moet je de norm stellen. Het moet duidelijk zijn dat we de multiculturele samenleving, de verschillende culturen, zien als een verrijking.’26
Een andere overheidsreactie kwam vanuit het justitiële systeem. Toen de moordenaar van Kerwin Duinmeijer vijf maanden later voor de jeugdrechtbank verscheen, kreeg hij geen gevangenisstraf maar jeugd-tbs, tot zijn 21ste. De rechter stelde expliciet dat de dader niet racistisch was en betrok daarbij het psychiatrische rapport: dit stelde dat de moordenaar verminderd aansprakelijk was voor zijn gedrag27 en aan een ‘gestoorde agressieregulator’ leed.28 Volgens de rechter was er geen sprake geweest van vooropzet en dus ook niet van moord, maar van ernstige mishandeling leidend tot de dood van het slachtoffer.29 Vele organisaties en personen waren verbaasd over dit oordeel van de rechtbank, vooral over de verklaring in de uitspraak dat racistische gevoelens niet het wezenlijke motief voor de moord vormden.30 Ondanks de gerechtelijke uitspraak werd Kerwins dood vrij algemeen beschouwd als het gevolg van een racistische moord, die sindsdien jaarlijks wordt herdacht door een antiracismeorganisatie in Amsterdam, bij een standbeeld in een van de bekendste parken.
Anti Discriminatie Bureaus De moord op Kerwin Duinmeijer maakte in Amsterdam veel reacties los, maar bracht racistisch geweld ook landelijk als onderwerp op de publieke agenda. De media berichtten over veel incidenten, en er waren verscheidene demonstraties met vele deelnemers. Van bijzondere betekenis in het groeiende bewustzijn was de documentaire Kerwin. Een Teken van de Tijd,31 die verschillende keren op de televisie te zien was en een grote impact had. Het groeiende aantal gerapporteerde racistische incidenten, alsook nieuw en onverwacht succes voor de Centrumpartij (9 % van de stemmen en twee zetels bij tussenverkiezingen voor de gemeenteraad van Almere op 21 september 1983 – een maand na de moord op Duinmeijer), leidden ertoe dat in verschillende ge26 Idem. 27 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.27. 28 Haagse Post, 9 december 1989. 29 de Volkskrant, 24 januari 1984. 30 Brabants Dagblad, 24 januari 1984. 31 Kerwin. Een Teken van de Tijd, Froukje Bos/NOS, video Nederlands Filminstituut, 1984.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk meenten zogenoemde Anti Discriminatie Bureaus (ADB’s) werden opgezet. Vaak lag het initiatief hiervoor bij plaatselijke antiracismegroepen, soms ook kwam het vanuit de lokale overheid, zoals in Amsterdam. Bij een ADB − tegenwoordig meestal Art. 1 geheten − konden mensen klachten melden over discriminatoire praktijken en kregen zij (onder meer juridische) ondersteuning om die te bestrijden. De ADB’s organiseerden diverse voorlichtingsacties en soms ook lokale discriminatieonderzoeken, bijvoorbeeld in het uitgaansleven. Hun activiteiten omvatten informatievoorziening aan publiek en overheden, maar ook het uitoefenen van druk op lokale autoriteiten om discriminatie en racistisch geweld serieus te nemen. Ze namen regelmatig een centrale positie in bij het organiseren van demonstraties en andere activiteiten tegen discriminatie, racisme en (lokaal actieve) extreemrechtse politieke partijen. In de jaren ’80 nam het aantal ADB’s en zogenoemde Meldpunten Discriminatie toe tot ongeveer veertig, verspreid over heel Nederland.
Extreemrechts: ‘Het is zelfverdediging’ In het voorjaar van 1984 sprak de Anne Frank Stichting haar zorg uit over het toenemende racistische geweld in Nederland. Deze stichting was een van de voornaamste landelijke antiracismeorganisaties; haar documentatiecentrum was begin jaren ’80 begonnen nieuwsberichten over racistische incidenten te verzamelen. De directeur van de Stichting, Hans Westra, stelde dat propaganda van de Centrumpartij − die nog steeds straffeloos aanzette tot raciale haat − één van de voornaamste oorzaken was van de geweldstoename.32 In mei 1984 reageerde de Centrumpartij indirect op de groeiende zorg over racistisch geweld in Nederland. CP-lid dr. W.J. Bruyn schreef een rapport waarin hij beweerde dat de gewelddadige aanvallen tegen migranten een ‘rechtvaardige vorm van zelfverdediging’ waren. Het was niet voor het eerst dat hij trachtte deze stelling uit te dragen. Na de 1961-rellen in Twente schreef hij een brief aan een krant, waarin hij sprak van ‘rechtvaardige zelfverdediging van eigen belangen en levenswijze.’33 In 1961 was Bruyn echter nog een ra ra a vis: een ‘zeldzame’ of ‘rare vogel, terwijl hij in 1984 een centrale positie bekleedde in een politieke beweging met (onder meer) een zetel in de Tweede Kamer. In september 1984 startten justitiële procedures tegen de auteur van het ‘zelfverdedigingrapport’ van de Centrumpartij. De Amsterdamse rechtbank sprak uit dat zich in de afgelopen jaren een toename van racistische incidenten had voorgedaan in Nederland,34 en verklaarde het als onwettig om geweld tegen ‘buitenlan32 De Volkskrant, 1 maart 1984. 33 C.A. Groenendijk, 1990, p.76. 34 A.C. Possel, 1987, p.208.
85
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
86
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ ders’ te zien als een acceptabele vorm van verzet. Uiteindelijk kreeg de auteur echter geen veroordeling aan zijn broek omdat het hier ging om een intern rapport, dat niet voor publicatie bedoeld was. Volgens Van Donselaar hebben de aandacht voor dit rapport en de justitiële procedures daartegen aanzienlijke schade berokkend aan de Centrumpartij, vooral ook doordat leider Janmaat er geen afstand van nam.35 Ondanks het groeiende bewustzijn en de toenemende zorg in Nederland over racisme, racistisch geweld en extreemrechts, was de Centrumpartij nog steeds in ‘the winning mood’. De resultaten bij de Europese Verkiezingen in juni 1984 onderstreepten dat. Hoewel de CP geen zetel wist te winnen, bleek haar aanhang nog steeds te groeien (met 2,5 %). Met hetzelfde resultaat bij gemeenteraadsverkiezingen, zou de CP in tenminste 40 gemeenten zetels hebben gewonnen.36
Toch een landelijke reactie Op 29 augustus 1984 organiseerde de Vaste Kamercommissie voor Justitie een hoorzitting met alle vertegenwoordigers van antiracismeorganisaties. Deze zitting leidde, samen met groeiend publieke bewustzijn over racisme in de Nederlandse samenleving, tot de Kamerbreed gesteunde oprichting van het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR). Het bureau werd het daaropvolgende jaar geïnstalleerd. Het rapporteerde en publiceerde over vele gevallen van racisme en discriminatie, en kwam met verschillende procedurevoorstellen en strategieën om directe en indirecte discriminatie te bestrijden. Zo ontwikkelde het LBR officiële codes om de strijd tegen discriminatie te promoten, met name op de arbeidsmarkt. Daarnaast trainde het bureau mensen van de lokale ADB’s, bijvoorbeeld in de juridische procedures voor de behandeling van discriminatieklachten. Ook op landelijk niveau was medio jaren ’80 dus enigszins een toename van bewustzijn en waakzaamheid in relatie tot racisme en racistisch geweld te zien. Deze ontwikkeling weerspiegelde echter beslist geen algemene erkenning van het bestaan van racistisch geweld in Nederland. De groeiende aantallen gerapporteerde incidenten werden toch nog steeds vooral opgevat als een lokaal probleem. En veel van die incidenten leidden tot reacties waarin de gemeentelijke overheid het racistische karakter nog steeds negeerde.
35 Zie J. van Donselaar, 1991, p.187 en 191; J. van Donselaar, 1995. 36 NRC Handelsblad, 19 juni 1984, zoals geciteerd door J. van Donselaar, 1991, p.193.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk De politie ontkent in alle toonaarden Op 22 februari 1984 werd een synagoge in Eindhoven besmeurd met hakenkruizen. En op een Joodse begraafplaats in diezelfde stad werden graven vernield. De plaatselijke politie verklaarde dat vandalisme de oorzaak was. ‘Geen racisme’, zei de politie, ‘want het kon net zo goed gebeurd zijn op een katholieke of protestantse begraafplaats.’37 Een ander voorval. In mei 1984 riep een pamflet van de racistische en fascistische Nederlandse VolksUnie op tot ‘verzet met alle middelen’ tegen plannen van de gemeente Leidschendam om een woonwagenpark te ontwikkelen. De leiders van de lokale politieke partijen deden aangifte bij de politie. De lokale politie stelde dat woonwagenbewoners geen ‘ras’ vormden noch dat zij een gemeenschappelijke religie deelden. En alleen discriminatie op basis van ‘ras’ of religie kon vervolgd worden.38 Dit zijn twee voorbeelden waarin de lokale politie het racistische karakter van (de dreiging van) geweld ontkende. Soms wilde de politie helemaal geen aangifte opnemen. Dit was het geval op 20 augustus 1984 toen een gehandicapt meisje in Rotterdam werd aangevallen en mishandeld door een andere vrouw, die bij een telefooncel op haar beurt wachtte. Terwijl de telefooncel al onder het bloed zat, schreeuwden omstanders ‘Schop haar dood!’ (Gedoeld werd op het meisje, RW). De politie weigerde aangifte op te nemen.39 Soms nam de politie de aangifte wel op, maar geloofde zij de verklaring van het slachtoffer niet. In februari 1984 drongen drie mannen de woning binnen van een Marokkaans gezin in Culemborg. De indringers bedreigden de vrouw met een wapen en begonnen brand te stichten. Tegen de vrouw werd gezegd, dat ‘ze nu het land kon verlaten.’40 De plaatselijke politie verklaarde dat ‘het gezin een goede reputatie had, maar taal was natuurlijk een probleem, en we hadden alleen de verklaring van de vrouw.’41 Andere voorbeelden tonen weer andere redenen om niet te reageren op een racistisch incident. In juni 1985 had een Turks gezin in Rotterdam te maken met verbaal geweld en ontving het ook een dreigbrief. Op de voordeur van hun toekomstige woning waren vier varkenskoppen gespijkerd. De politie beweerde te weten wie de brief had geschreven, maar zij wilde niet interveniëren uit vrees voor mogelijke escalatie.42 Zelfs in voorvallen waarin de politie overtuigd was van racistische motieven, leidden wettelijke beperkingen ertoe dat de aanklager de casus liet vallen − en soms ook dat de verdachten vrijuit gingen. Op 29 september 37 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.16. 38 Artikel 137 van de Nederlandse strafwet. 39 Het Vrije Volk, 21 augustus 1984. 40 Utrechts Nieuwsblad, 28 februari 1984. 41 A. Holtrop & U. den Tex, 1984, p.21. 42 H. Buis, 1988, p.132.
87
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
88
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ 1984 werd in Den Haag een 22-jarige zwarte man neergestoken na uitgescholden te zijn. De politie verklaarde dat racistische motieven in het spel waren. In januari 1985 werd de dader veroordeeld voor poging tot doodslag. Volgens de Officier van Justitie was een veroordeling wegens racisme niet mogelijk omdat de uitspraken ‘vuile stinkerd’ en ‘vuile nikker’ beledigend waren voor een individu, en niet voor een groep.43 In mei 1985 schoot iemand op een 12-jarige jongen van Surinaamse afkomst. De dader had de jongen zien rotzooien aan een brommer en dacht dat hij ‘m wilde stelen. Om de jongen af te schrikken haalde de man een geweer − en schoot per ongeluk. Twee autochtoon-Nederlandse vrienden van de jongen waren níet geraakt. De rechter besloot dat de schietpartij geen racistische achtergrond had. Al deze voorbeelden laten zien dat in een periode van groeiend bewustzijn en debatten over racistisch geweld, inclusief gevallen van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld, niet alle overheden op dezelfde wijze reageerden. Dit was een periode waarin racistisch geweld een issue vormde op de publieke agenda, maar niet op de landelijke formele agenda (fase C).
Centrumpartij valt uit elkaar Vanaf het midden van de jaren ’80 nam de zichtbaarheid van racistisch geweld in Nederland af, bijvoorbeeld in de media. Hoe kwam dit? Stond die afname gelijk aan een afname van het racistische geweld zelf? Of lagen andere factoren hieraan ten grondslag? Het sleutelkenmerk van deze periode was dat racistisch geweld van de publieke agenda verdween en niet langer een issue vormde. Deze verdwijning viel samen met de ‘verdwijning’ van politiek georganiseerd extreemrechts uit de Haagse politiek. Tegen het einde van 1983 voorspelde de directeur van het bekende enquêtebureau Interview, Maurice de Hondt, dat de Centrumpartij kon uitgroeien tot de vierde stroming in het Nederlandse politieke spectrum. Deze controversiële voorspelling en de resultaten in Rotterdamse tussenverkiezingen, waarbij de CP acht zetels won in drie deelgemeenten, veroorzaakten veel discussie en spanningen − zowel buiten als binnen de Centrumpartij. Eind 1984 leidde de interne strijd ertoe dat voorman Janmaat uit de partij werd gezet. Janmaat zelf beweerde dat de interne strijd veroorzaakt was door interventies van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).44 Hoewel de Centrumpartij in maart 1986 zetels won in de gemeenteraden van Amsterdam, Rotterdam, Almere, Lelystad en Utrecht, nam de extreemrechtse beweging als geheel in Nederland in omvang af. In mei 1986 verloren Janmaat en 43 Binnenhof, 9 januari 1985. 44 Voorganger van de Algemene Inlichtingen- en VeiligheidsDienst (AIVD).
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk zijn nieuwe partij, de Centrumdemocraten (CD), hun zetel in de Tweede Kamer. Dit leek een bewijs voor de politieke theorie45 dat extreemrechtse partijen nimmer boven het niveau van een kleine partij uitgroeien vanwege het karakter van extreemrechts zelf. Enerzijds streeft extreemrechts ernaar gezien te worden als een redelijk, acceptabel alternatief binnen het politieke spectrum. Maar anderzijds wordt dit streven gefrustreerd en bedreigd door interne wensen en eisen voor hardere en meer uitgesproken racistische strategieën.
Minder aandacht, terug naar A(f) De tweede helft van de jaren ’80 tonen een afnemende aandacht voor racistisch geweld en een terugkeer naar het niveau van fase A: ‘incidenten aangaande individuen’. Volgens Van Donselaar deed zich in de eerste helft van de jaren ’80 in Nederland een golf van racistisch geweld voor, die halverwege dit decennium weer leek af te nemen.46 Hij vroeg zich af of er een verband bestond tussen het geweldsniveau en de aanhang voor extreemrechts. ‘The correspondence was too striking to remain unnoticed, although one could approach it from another direction, i.e. the extent of which the media devoted attention to racist violence.’47 Het gebruik van de term ‘golf’ verwijst naar een reeks van voorvallen met een hogere intensiteit dan daarvoor en daarna. Omdat gegevens over racistische incidenten in deze tijd nauwelijks verzameld werden, is het gebruik van die term problematisch. In dit boek is het echter niet van belang of er al dan niet bewijs te leveren is voor zo’n ‘golf’. Wel belangrijk is dat er in elk geval een golf van aandacht (mediaal en publiek) voor dit onderwerp was. Het kan best zijn dat de gerapporteerde golf van racistisch geweld uitsluitend deze golf van aandacht weerspiegelt, en dat er geen relatie is met de feitelijke geweldsontwikkeling. In dit verband wijzen we erop dat de brede aandacht voor racistisch geweld in Nederland in de tweede helft van de jaren ´80 afnam. Door het gebrek aan actuele, gedegen kennis over de feitelijke ontwikkeling in deze jaren is echter niet vast te stellen of die afname van de aandacht wijst op een feitelijke afname van racistisch geweld in Nederland. De afnemende aandacht en zorg wordt geïllustreerd door de ‘moeizame weg’ die de Advies Commissie Onderzoek Minderheden (ACOM) moest bewandelen om een onderzoek naar racistisch geweld in Nederland van de grond te krijgen. De verschillende pogingen strandden, omdat racistisch geweld geen issue meer was. Waar het de ACOM niet lukte om een wetenschappelijk onderzoek naar racistisch geweld in Nederland op te zetten, slaagde de Anne Frank Stichting er wel 45 Zie o.a. J. van Donselaar, 1991 en 1995. 46 J. van Donselaar, 1993, p.51. 47 Idem, p.52.
89
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
90
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ in een publicatie te realiseren − dit als onderdeel van een relevante reeks initiatieven van deze stichting. Een rapport van H. Buis48 toonde een hele reeks incidenten die plaatsvonden tussen januari 1985 en januari 1988. Overzicht racistische incidenten 1985 – 198849 Datum
Plaats
Incident 1985
8 januari 17 januari 25 januari 29 januari 11 februari 25 februari
Den Bosch Apeldoorn Den Haag Amsterdam Enschede Zoetermeer
26 februari 5 maart
Alkmaar IJmuiden
20 maart
Leiden
27 maart
Apeldoorn
4 april 8 mei
Vlijmen Woerden
18 mei
Den Bosch
24 mei
Amsterdam
12 juni
Rotterdam
22 juni 25 juni
Rotterdam Dommelen
6 juli
Dordrecht
19 juli
Texel
48 H. Buis, 1988. 49 Bron: H. Buis, 1988, p.130 e.v.
Vechtpartij na racistische opmerkingen Nazi-leuzen op abri Mes gegooid naar Turkse jongeren Veroordeling van fl. 500 voor racistische taal Schietpartij n.a.v. ruzie over racistische leuzen Fascistische leuzen geklad op school (tentoonstelling over WO II) Man slaat liftmonteur die racistische uitlatingen doet Racistische uitlatingen en dreigbrieven tegen Italiaans restaurant Steekpartij na ruzie tussen Marokkaanse en autochtone jongeren Turkse jongen zwaar mishandeld na discriminerende uitlatingen vanuit groep autochtone jongeren Dodelijke steekpartij na discriminerende opmerking Vier doden uit een (Marokkaans) gezin na gasontploffing en eerdere dreigementen door buurman Regelmatige racistische bekladding van voor- en achterdeur in woning van Surinaamse man Klacht van omstanders tegen tramcontroleurs vanwege discriminerende behandeling van buitenlandse man Dreigbrieven en varkenskoppen bij woning voor Turks gezin Selectieve vernielingen aan auto’s van ‘buitenlanders’ Hek rondom toekomstig plantsoen hangen van borden met namen van concentratie- en vernietigingskampen Moord op buurtgenoot die veelvuldig obscene gebaren tegenover ‘buitenlanders’ maakte. Messteek bij ruzie tussen autochtonen en Molukkers
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk 20 juli 20 augustus 4 september 12 september
Eindhoven Oirschot Rotterdam Leeuwarden
27 september
Alkmaar
4 oktober 12 oktober 14 oktober 17 oktober 11 oktober
Emmen Leiderdorp Leiden Hoorn Amsterdam
28 oktober 5 december
Alkmaar Amsterdam
17 december
Groningen
Nazistische dreigbrieven verspreid Racistische taal van officieren in kazerne Surinaamse jongen wordt beschoten Scholier schiet vanaf balkon op 12-jarig Turks meisje. Scholier wordt ook beschuldigd van verspreiding racistische en fascistische teksten Brandstichting bij Surinaams-Antilliaanse verenigingsgebouw (twee weken eerder ook al het geval) Racistische brief verstuurd Huis van Turkse man met hakenkruizen beklad Brandstichting in moskee Antisemitische belediging joods echtpaar Marokkaans gezin wordt buurt uitgepest en dreiging met knokploeg Fascistische uitlatingen en wapenbezit FC Groningen-supporter veroordeeld vanwege antisemitisch spandoek Racistische bekladdingen van gebouwen van migrantenverenigingen 1986
16 januari 17 januari
Den Bosch Alkmaar
2 februari 13 mei
Almelo Hilversum
20 mei 22 mei 31 mei 5 juni
Hoekse Waard Castricum Utrecht Alkmaar
19 juni
Amsterdam
14 juli
Amsterdam
17 juli
Amsterdam
11 augustus
Schiedam
Gewonde bij vechtpartij na racistische uitlatingen Grote vechtpartij tussen autochtone en Surinaamse gevangenen in gevangenis Vernielingen op joodse begraafplaats Jongen wordt met pistool bedreigd vanwege zijn huidskleur Mannen slaan uit vermaak buitenlanders in elkaar Meisje wordt bekrast met hakenkruizen en SS-tekens Brandende krant in gezicht van Turkse jongen gedrukt NS-conducteur beboet vanwege treiteren. Boete valt hoog uit omdat hij verklaarde dat het niet uit de hand was gelopen als de passagier niet tot een etnische minderheid had behoord GVB-wagenbegeleidsters blijken veel last te hebben van racisme en seksisme door collega’s Brandstichting in toekomstig gebouw van Surinaamse vereniging Ruzie op de Dam vanwege racistische opmerkingen toeschouwers bij poppenspel Bomaanslag op Turks koffiehuis
91
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
92
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ 13 augustus
Heerlen
25 augustus
Deventer
september 4 september 23 september 24 september
29 september
Amsterdam ? Schiedam Geleen, Berg aan de Maas en Urmond Hilversum
17 oktober
Den Bosch
Oktober
Amsterdam
28 oktober 18 november
Den Bosch Den Bosch
24 november
?
2 december
Rotterdam
3 december
Amersfoort
Stenen met antisemitische pamfletten eromheen door ruiten gegooid Brandstichting in moskee en ruiten ingegooid van Turkse winkels Antisemitische uitlatingen bij wedstrijden van Ajax Joodse graven geschonden Turks feest verstoord door bommelding Bekladdingen met hakenkruizen
Marokkaan wordt doodgeschoten bij koffieshop als iemand de bezoekers ‘bestraffend komt toespreken, waarvoor deze eerst een pistool had gekocht in België’. Surinaamse jongen wordt verkracht en twaalf keer met een mes gestoken. Dader bleek al langer racistische brieven naar de jongen te sturen Antisemitische brieven naar redactie Groene Amsterdammer Radiopiraat zendt racistische teksten uit Boete voor schrijven van discriminerende tekst langs openbare weg Surinaamse man in elkaar geslagen door daders die zeggen ‘een hekel aan buitenlanders’ te hebben Brandaanslag op auto van dominee Visser, waarop eerder hakenkruizen waren gekrast. Ook zijn woning was eerder beklad met racistische stickers Pesterijen en scheldtelefoontjes jegens met name een joodse vrouw 1987
2 januari
Assen
3 februari
Heerlen
14 februari
Groningen
18 februari 23 februari
Amsterdam Rotterdam
10 maart
Munstergeleen
Tamil mishandeld en pension met Tamils in brand gestoken Marokkaan mishandeld en zijn auto vernield door iemand die ‘een hekel heeft aan buitenlanders’ Twee Marokkanen ernstig toegetakeld door pitbull, daartoe aangezet door zijn eigenaar Antisemitische brieven worden verspreid Hoofdagent blijkt al jaren Marokkaanse gemeenschap te terroriseren Woonwagenbewoonster krijgt tientje met racistische tekst erop
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk 21 maart
Amsterdam
10 april
Breda
12 oktober 21 december
Tilburg Amsterdam
Massale vechtpartij tussen Ajax-supporters en Turkse jongeren na racistische uitlatingen Boete vanwege het ingooien van ruiten van Turkse buren Brandstichting in huis van Turks gezin Pakistaanse man vermoord na ruzie en racistische opmerkingen
Nieuw doelwit: vluchtelingen De aanleiding voor de studie van de Anne Frank Stichting lag in de golf van aandacht voor racistisch geweld in de eerste helft van de jaren ’80. De aandacht van publiek en media nam sindsdien echter aanzienlijk af, en racistisch geweld leek te zijn teruggeworpen naar fase A – als individueel ervaren probleem – waarbinnen op z’n best soms sprake was van ‘incidentele erkenning’ door lokale autoriteiten. De incidenten die ondanks de slinkende aandacht sinds 1987 wél gerapporteerd werden, wezen op een nieuwe ontwikkeling in het racistische geweld. Steeds vaker werden asielzoekers en vluchtelingen het slachtoffer. Sinds de jaren ‘60 waren vooral arbeidsmigranten (eerst uit Italië en Spanje, daarna uit Marokko en Turkije) alsook immigranten uit voormalige koloniën en hun nakomelingen (eerst uit Nederlands-Indië, in de jaren ’70 met name uit Suriname) het voornaamste doelwit van racistisch geweld. Een voorbeeld van de nieuwe ‘trend’: in Assen werd een opvanghuis voor Tamil-vluchtelingen vernield en een Tamil ernstig mishandeld. De plaatselijke politie, die 18 mensen arresteerde, beweerde dat het om een uit de hand gelopen vechtpartijtje ging. Racistische motieven zouden niet hebben meegespeeld. Zeven verdachten werden later veroordeeld tot werk in een alternatief disciplinair programma.50 Een week na dit incident werden pamfletten verspreid, die zich tegen de aanwezigheid van deze groep Tamil-vluchtelingen richtten. De pamfletten waren ondertekend door het Actiefront Nationaal-Socialisten (ANS). Gedurende de tweede helft van de jaren ’80 was er veel negatieve publiciteit rond Tamil-vluchtelingen. Die was onder meer het gevolg van hun protesten tegen de zogenoemde ‘bed- en zakgeldregeling’, waar zij als eerste groep vluchtelingen onder vielen.51 Deze versobering van de bestaande opvang leidde tot groepsopvang in centra, (nog meer) verveling en spanningen. Het beeld van protesterende 50 H. Buis, 1988, p.141; en de Volkskrant, 3 januari 1987. 51 Later zou deze opvangwijziging gestalte krijgen in de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA, 1987), waarbij asielzoekers eerst centraal in centra werden opgevangen om vervolgens verspreid over Nederland in gemeenten te worden ondergebracht. Hiervoor werd met
93
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
94
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ vluchtelingen die expliciet aangaven niet tevreden te zijn met hun opvang, veroorzaakte verwarring en verontwaardiging in de media én onder de autochtone inwoners van het ‘toch altijd zo tolerante en gastvrije’ Nederland.52 Op 21 december 1987 werd de 34-jarige Azam Choudry (van Pakistaanse afkomst ) doodgestoken in een Amsterdams café. Vóór het fatale incident was hij racistisch uitgescholden en aangevallen. Hij verliet daarop het café, maar keerde er later terug. Een vechtpartij brak uit en hij werd neergestoken. De daders verklaarden uit zelfverdediging te hebben gehandeld.53
Geen doden in het beeld De kennelijke verschuiving qua ‘favoriete’ doelwitten en potentiële slachtoffergroepen, betekende geenszins dat de traditionele groepen racistisch geweld voortaan bespaard bleef. Zo werd in Tilburg een woning van een Turkse familie in brand gestoken. De volgende dag verklaarden buurtbewoners dat zij niet wilden dat dit gezin naar hun woning zou terugkeren. Voor de politie was dit aanleiding te veronderstellen dat ‘een conflict tussen twee culturen’ de brand had veroorzaakt.54 Uit het overzicht van Buis blijkt ook duidelijk dat racistische incidenten zich in deze periode over heel Nederland voordeden: van noord tot zuid, van oost tot west, en in gemeenten van elke omvang. Dit weerlegt het regelmatig gehoorde idee dat racistisch geweld zich vooral dáár voordoet waar relatief veel allochtonen wonen − in de grote steden. Een ander opvallende uitkomst is dat in de door Buis geobserveerde periode (1985-1987) acht dodelijke slachtoffers vielen. Kort daarna was opnieuw een dode te betreuren, toen op 15 januari 1988 Ahmed Hamouchi (van Marokkaanse afkomst) in Haarlem werd neergestoken. De politie reageerde direct door te verklaren dat het incident niets met racisme te maken had. Veel mensen dachten hier echter anders over, en op 5 februari werd een demonstratie tegen racisme georganiseerd.55 In april 1988 werden twee Marokkaanse mannen in Utrecht op straat in elkaar geslagen. Een van de slachtoffers overleed later aan zijn verwondingen. Een vertegenwoordiger van het slachtoffer sprak van ‘onmiskenbaar racistische motieven’.56 vele gemeenten een promillage afgesproken van het aantal op te vangen asielzoekers in relatie tot de lokale bevolkingsomvang. 52 Zie ook J.E. Dubbelman, 1987. 53 H. Buis, 1988, p.143, en NRC Handelsblad, 12 januari 1988. 54 H. Buis, 1988, p.142, en Afdruk, no.41, februari 1988. 55 Afdruk, april 1988. 56 NRC Handelsblad, 10 augustus 1988.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ‘80: schuivende beelden, dezelfde kijk Dodelijke of zwaargewonde slachtoffers pasten niet in de beeldvorming over racistisch geweld in Nederland in deze jaren. In het dominante beeld, voor zover überhaupt aanwezig, werd dat geweld toch vooral opgevat als kleinschalige pesterijen en kwajongensstreken. En werd de dood van Kerwin Duinmeijer als een eenmalige uitzondering beschouwd.
Hoe te reageren op het geweld? Aan het eind van de jaren ’80 was racistisch geweld als issue in Nederland teruggekeerd naar de status van een individueel ervaren probleem (fase A). Buis concludeerde na zijn onderzoek (1988) dat mensen die zich beklaagden over een racistisch incident, veelal op zichzelf waren teruggeworpen en geen ondersteuning kregen om aangifte te doen. Vaak bestond de eerste reactie van de politie uit het negeren van een voorval, dan wel uit lang wachten alvorens enige actie te ondernemen. Instellingen en autoriteiten wisten vaak niet in hoeverre zij verantwoordelijk waren voor het geven van een reactie, áls zij al wilden reageren. Buis gaf drie mogelijke verklaringen voor deze passieve houding57: 1. Het racistische karakter van het incident was vaak onderwerp van discussie (waardoor men geen standpunt durfde in te nemen). 2. Er bestond geen traditie van gedrag en houding ten aanzien van buurtconflicten. 3. Men had geen duidelijk idee over de mogelijk te nemen stappen en maatregelen tegen racistisch geweld. Deze conclusies, de voorbeelden van incidenten en de reacties op die incidenten in deze periode laten duidelijk een ad hoc-karakter zien. Of racistisch geweld wel of niet op de publieke of formele agenda stond, was inhoudelijk bepalend voor een overgrote meerderheid van de overheidsreacties. Daarnaast is er een samenhang te bespeuren met hoe de betrokken individuele autoriteiten tegenover racisme staan, en lijkt een en ander sterk afhankelijk van wie er op dat moment ‘toevallig zit’, bijvoorbeeld als korpschef of burgemeester. Verder leek het vaak een kwestie van ‘geluk of pech’ − met het Amsterdamse rapport Tussen Witkalk en Zwarthemden uit 1983 als een belangrijke uitzondering. Dit zeer onzekere en onvoorspelbare ad hoc-karakter betekende dat autoriteiten op elke mogelijke manier konden reageren. Sommige reacties bevatten een stevige en eenduidige afkeuring van het ervaren racisme en racistisch geweld. Maar veel vaker weerspiegelden de reacties een algeheel gebrek aan begrip voor deze fenomenen en de impact ervan voor (potentiële) slachtoffers. Vaak betrof de 57 H. Buis, 1988, p.96-97.
95
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
96
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ enige zichtbare zorg het behoud van de openbare orde of het voorkomen dat de kwestie ‘opgeblazen’ zou worden. In veel gevallen leidde dit tot een totaal negeren van het incident en de ontkenning van het racistische karakter.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
7. De jaren ’90: racisme prominent op de agenda
Begin jaren ’90 keert racistisch geweld terug op de politieke agenda. Er zijn drie soorten overheidsreacties. 1. Racistische incidenten worden veroordeeld, maar tegelijkertijd bagatelliseert men het belang en de impact voor Nederland. 2. Overheidsactoren zien racistisch geweld steeds meer als een serieuze zaak die speciale aandacht en prioriteit vereist. En 3. van ‘uitsluitende erkenning’ getuigen voorstellen om de migratie te beperken, vooral in het asielbeleid. Was dit laatste, zoals wel beweerd werd, een noodzakelijk kwaad om de groeiende aanhang van racistische partijen te bestrijden? Of groeven die hun éigen graf? In het begin van de jaren ’90 keerden racisme en racistisch geweld weer volop terug in de publieke belangstelling én in het hart van de formele politieke agenda (fasen C en D). Overheidsreacties ontwikkelden zich op drie verschillende manieren. Ten eerste werden racistische incidenten als zodanig stevig veroordeeld. Dat ging echter meestal samen met het bagatelliseren van de omvang en impact van racistisch geweld in de Nederlandse samenleving. De meeste publieke uitingen wezen op het ‘incidentele’ karakter van het geweld in Nederland – vaak met verwijzing naar de situatie in het buitenland (vooral Duitsland, maar ook Frankrijk). De (impliciete) veronderstelling was dat racistisch geweld zich daar op een hoger, omvangrijker niveau bevond dan in ons eigen land − zo hier al sprake was van enig (wezenlijk) niveau. Voorbeelden van deze relativering en van de ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld door de overheid boden zich in de jaren ’90 in veelvoud aan. Ten tweede waren er tekenen dat een aantal interne actoren (binnen overheden) racistisch geweld steeds meer zagen als een serieuze zaak die speciale aandacht en prioriteit vereisten. Politiekorpsen en lokale overheden kregen richtlijnen om alert te zijn en incidenten te rapporteren. In veel gevallen waren de overheidsreacties ook duidelijk gericht op de verdachten als mede tegen de omstandigheden waarin racistisch geweld verondersteld werd te ‘floreren’ (voetbalwedstrijden, skinheadconcerten, extreemrechtse demonstraties). Deze reacties zijn op te vatten als voorbeelden van ‘insluitende erkenning’. Ten derde zagen we ook overheidsreacties in de beginjaren ’90, die te categoriseren zijn als ‘uitsluitende erkenning’ van racistisch geweld. Zo werden in
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
98
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ deze jaren voorstellen gedaan én geïmplementeerd om de migratie te beperken, met name zichtbaar in het asielbeleid. Vaak beargumenteerde en motiveerde men deze maatregelen als een noodzakelijk kwaad: om de positie van aanwezige immigranten en hun nakomelingen te verbeteren, maar ook om racisme en de groeiende aanhang van racistische partijen te bestrijden. Uitspraken en debatten in deze trant droegen op z’n minst bij aan marginalisering en zelfs criminalisering van minderheidsgroepen in Nederland.
Opleving van extreemrechts Een plausibele verklaring voor de groeiende aandacht voor racistisch geweld in het begin van de jaren ’90, was de (her)opleving van de extreemrechtse, racistische beweging in Nederland. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1989 heroverde Janmaat − voorheen Centrumpartij, nu leider van de CentrumDemocraten − zijn verloren zetel in de Kamer. De terugkomst van Janmaat veroorzaakte veel minder verbazing bij publiek en politiek dan zijn eerdere toetreding. Grote verbazing was er wél toen de CD en de Centrumpartij ’86 (de voortzetting van de voormalige Centrumpartij) een jaar later, op 21 maart 1990, een enorm en onverwacht succes boekten bij de lokale verkiezingen. In negen van de tien gemeenten waar zij meededen aan de verkiezingen, wonnen deze partijen in totaal vijftien gemeenteraadszetels. Dit verkiezingssucces betekende niet alleen dat er twee extreemrechtse, racistische partijen vertegenwoordigd waren in negen gemeenteraden. Minstens zo zorgwekkend was dat sommige van hun zetels werden ingenomen door mensen met uitgesproken racistische, gewelddadige ideeën. We noemen hier M. van der Plas, voormalig lid van het Actiefront Nationaal-Socialisten; Mordaunt, lid van het Nationaal Jeugd Front; en de eerder genoemde Bruyn, auteur van de notitie over ‘het recht op zelfverdediging’. Mede door de bekende geschiedenis van deze vertegenwoordigers veroorzaakten de lokale verkiezingsuitslagen veel verwarring in Nederland. Speculaties over mogelijke verklaringen van dit succes waren legio, zowel in de politiek zelf als in de media en het publieke debat. De meeste verklaringen verwezen naar sociale en sociaal-economische fenomenen, zoals de groeiende aanwezigheid van migranten, hoge werkloosheid, slechte huisvesting en andere Ironisch genoeg was deze verkiezingsdag ook de Internationale Dag tegen Racisme, ingesteld door de Verenigde Naties. Voorheen hadden deze partijen ‘slechts’ vier zetels in de gemeenteraden. De negen gemeenten waren Amsterdam (6,8%), Rotterdam, (7,2%), Den Haag (6,4%), Utrecht, Purmerend, Almere, Haarlem, Schiedam en Dordrecht. Tilburg was de enige gemeente waar zij geen zetel wisten te bemachtigen.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda binnenstedelijke problemen. Ook werd een samenhang gezien tussen het gelijktijdige aanzienlijke verlies van de PvdA en het succes van extreemrechts. Een klein statistisch onderzoek wees echter uit dat lineair oorzakelijke verbanden tussen deze sociale, sociaal-economische en politieke fenomenen enerzijds en het succes van extreemrechtse, racistische partijen anderzijds niet opgingen voor de negen gemeenten. De meeste verklaringen bleken te simplistisch en te eenzijdig.
Van rechten naar plichten In 1989 was de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) met een nieuw rapport gekomen: Allochtonenbeleid. Hierin werd een verschuiving zichtbaar die zich in de volgende jaren sterk zou doorzetten: van minderhedenbeleid naar integratiebeleid. Met andere woorden: minder gerichtheid op (de positie van) groepen en méér op het individu. Met een nadrukkelijke rol voor de veronderstelde individuele verantwoordelijkheid voor het welslagen van de integratie. Hiermee verschoof ook de nadruk van rechten naar plichten. De WRR pleitte verder voor een verschuiving van de sociaal-culturele discussie en aandacht naar sociaal-economische politiek. Hiermee legde zij een direct verband tussen het vraagstuk van de multiculturele samenleving en discussies over (en angsten voor, RW) de herziening van de sociale verzorgingsstaat. In 1990 formuleerde het kabinet in reactie op het WRR-rapport twee hoofddoelstellingen: positieverbetering en snelle inburgering. Deze ontwikkelingen binnen het minderhedenbeleid en integratiedebat zijn van belang omdat zij een bepalende context vormden waarbinnen de heersende visie op racistisch geweld veranderde, net als de aandacht ervoor. Daarom zullen we hier iets langer bij stilstaan.
Nationaal minderhedendebat Het initiatief in het minderhedendebat − of sindsdien beter genoemd: het integratiedebat − lag al gauw niet meer bij het kabinet (noch bij de WRR). De eerste drie jaren van dit decennium stonden namelijk in het teken van het zogenoemde Nationale Debat over Minderheden. Aan de ene kant was dit debat op te vatten als een antwoord van de gevestigde partijen op de groeiende aanhang voor extreemrechts in Nederland. Aan de andere kant was het Nationale Debat het gevolg van groeiende aandacht in Nederland voor soortgelijke ontwikkelingen in het buiten R. Witte, 1991. Onderzoek Integratiebeleid, Tweede Kamer vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nrs.8-9, p.43. Kamerstukken II 1989 – 1990, 21 472, nr.1 t/m 3.
99
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
100
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ land – vooral de toenemende aanhang van racistische politieke partijen zoals het Belgische Vlaams Blok, het Franse Front National en de Republikaner in Duitsland, alsmede de toename van racistische incidenten in heel Europa. De directe aanleiding voor het Nationale Debat was een speech van Frits Bolkestein (VVD, oppositieleider in de Tweede Kamer) bij de Liberale Internationale van 1991 in Luzern. In deze toespraak plaatste hij de christelijke geschiedenis tegenover de islamitische en de Europese tegenover die van het Midden Oosten, met name in relatie tot democratie en mensenrechten. Bolkestein stelde dat etnische minderheden − in Europa in het algemeen en in Nederland in het bijzonder − moesten integreren, en dat bij enkele van de Europese en Nederlandse basisstructuren en -rechten geen vraagtekens mochten worden geplaatst. Migranten moesten die volgen – en ’t liefst internaliseren. De speech en de visie die hieruit sprak, riepen veel en uiteenlopende reacties op. Tegenstanders bekritiseerden de stereotypen die Bolkestein gebruikte in de discussie over de ‘Europese c.q. Nederlandse levenswijze’ en in zijn presentatie van de ‘levenswijze van etnische minderheden.’ Ook stuitte op veel weerstand dat hij de indruk wekte als zouden alle minderheden synoniem staan voor moslimfundamentalisten. Veel voorstanders van Bolkesteins uitspraken waren echter verheugd dat ‘eindelijk’ eens gezegd werd dat er integratieproblemen bij etnische minderheden speelden, en dat er een duidelijk verband was met hun islamitische achtergrond. Deze visie zou in de volgende twintig jaar steeds dominanter worden. De regering – een coalitie van CDA en PvdA – reageerde op Bolkesteins plaatsbepaling door een Nationaal Debat over de Integratie van Minderheden te organiseren. Speciaal onderwerp van discussie vormde de positie van jongeren uit minderheidsgroepen, inclusief voorstellen om problemen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en veiligheid aan te pakken en hun positie te verbeteren. Het debat beperkte zich geenszins tot het institutionele politieke discussieplatform maar kreeg een brede maatschappelijke context, onder meer door de opkomende invloed van columnisten. Men kan zelfs stellen dat in deze periode de voornaamste debatten plaatsvonden in de verschillende columns in de dag- en weekbladen, en dat het institutionele debat daar steeds vaker ‘achteraan hobbelde’.
De impact van Bolkestein De nationale aandacht voor Bolkesteins speech was overweldigend en zou lange tijd aanhouden. Negentien jaar later wordt zijn speech nog steeds aangehaald en aangeduid als een ‘primeur’: voor het eerst werd, vanuit het midden van de Nederlandse politiek, ‘de vinger op de zere plek gelegd’. De uitlatingen van Bolkestein waren om vier redenen inderdaad een novum. De Volkskrant, 12 september 1991.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda Een: het was voor het eerst dat een politicus uit het machtscentrum − en prominent partijleider uit de gevestigde politiek − zich uitsprak over de veronderstelde problemen rond de integratie van etnische minderheden in Nederland. Twee: Bolkestein stond niet alleen te boek als partijleider, maar ook als intellectueel. Zijn negatieve beoordeling van de stand van zaken op integratiegebied, zijn relatief harde uitspraken over de noodzaak tot verandering én zijn visie dat deze verandering diende te komen van degenen die moesten ‘integreren’, werden daarom ook gezien als een primeur vanuit de Nederlandse intellectuele elite. Voorheen werd dit debat beschouwd als het terrein van extreemrechts en ‘gewone burgers op straat’. Drie: de uitspraken en de visie van Bolkestein als intellectueel maakten het anderen mogelijk om hun ongenoegen over migratie en ‘gebrekkige integratie’ te verwoorden zónder daarbij in terminologie te vervallen die (te sterk) verbonden was met extreemrechts of zelfs neonazistisch gedachtegoed. Vier: Bolkestein legde met zijn uitspraken een directe verbinding tussen de islam en de veronderstelde moeilijkheid, zo niet onmógelijkheid van migranten om te integreren in Nederland. Door hierbij vooral een historisch perspectief te gebruiken, legde hij impliciet ook een relatie met het al eeuwen bestaande vijandbeeld over de islam in de christelijke westerse wereld. De zo gestelde bipolariteit tussen islam en christendom en tussen de westerse en de islamitische wereld schiepen een beeld van onverenigbare en onoverkomelijke verschillen. Zij hingen immers samen met eeuwenlange ontwikkelingen, die niet door enkele ingrepen teniet waren te doen. Voorheen bestond in het dominante discours een grote aversie tegen alles dat riekte naar openlijk racisme, laat staan fascisme. Daarbinnen was het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om openlijk kritiek te leveren op etnische minderheden en hun integratie. Door referenties naar de gebeurtenissen en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog werd op de verderfelijkheid van dergelijke kritiek gewezen. Juist deze verbinding was niet te leggen bij de persoon en uitspraken van Bolkestein. Hierdoor werd het dominante discours opengebroken en ontstond de mogelijkheid er anti-immigratiemeningen op na te houden en uitspraken hierover te doen. Hetzelfde gold voor zienswijzen en uitspraken, waarin negatieve oordelen en beelden over (de integratie van) etnische minderheden naar voren kwamen.
De integratieparadox Deze ontwikkelingen moeten we ook plaatsen binnen een langdurig proces dat zich sinds de vestiging van migranten, vooral uit Turkije en Marokko, in Nederland heeft voorgedaan. Eerst werd deze vestiging gezien binnen de vertrouwde kaders van het – al aan erosie onderhevige – Nederlandse zuilensysteem. Als nieuwe
101
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
102
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ ‘zuil’ mochten de migrantengroepen hun eigen cultuur bewaren bij hun integratie in Nederland. Ook het minderhedenbeleid ging nog nadrukkelijk uit van deze visie. Ten tijde van de omvangrijke politieke emancipatieperiode (de jaren ’70) lag de nadruk op de rechten van groepen en op bestrijding van kansenongelijkheid en discriminatie. Bij de toenemende individualisering, alsmede ten tijde van de sociaal-economisch ‘zwaardere’ jaren ’80, verschoof het accent steeds meer van rechten en kansen naar (individuele) plichten en verantwoordelijkheden. In de jaren’90 leidde dit ertoe dat steeds meer op het individu werd gefocust, zij het binnen het integratiedebat vooral op het individu binnen een collectief, met religie als belangrijk onderscheidend fenomeen; dit laatste in samenhang met de aan dat collectief – expliciet dan wel impliciet – opgelegde plichten (lees: eigen verantwoordelijkheden) voor een succesvolle integratie in Nederland. Deze verschuiving werd onderstreept in de uitspraken van Bolkestein. Deze ontwikkeling bracht ook met zich mee, dat groepen verantwoordelijk werden gesteld voor de individuele integratie (in de woorden van Schinkel: gedeïndividualiseerde individualisering). Daarbij werden die groepen feitelijk gepresenteerd als niet in staat tot ‘echte integratie’. Hiermee wordt de ‘integratieparadox’ onderstreept. Deze treedt op wanneer de nadruk ligt op de individuele integratie (capaciteit), die echter gedeïndividualiseerd wordt door het individu (alleen) te zien als kenmerkend vertegenwoordiger van een collectief. Oftewel: de individuele allochtoon wordt verweten niet of slecht geïntegreerd te zijn. Feitelijk wordt integratie door het individu binnen deze gedachtegang ook onmogelijk geacht, omdat allochtonen verondersteld worden niet te kunnen integreren.
Het Debat: gedachte verbanden In het Nationale Debat kwamen veel onderwerpen aan de orde, maar vooral maatschappelijke problemen in verband gebracht met de aanwezigheid van minderheden. Er werden allerlei voorstellen gedaan, waarbij allerlei posities werden ingenomen. Eén gevolg van het Debat was dat er aanzienlijk lange tijd over etnische minderheden in het algemeen, en in het bijzonder over Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse jongeren gediscussieerd werd. Deze groepen werden hierbij in nauw verband gebracht met groeiende criminaliteit. De sociaal-democratische staatssecretaris van Justitie, Aad Kosto, verantwoordelijk voor asiel- en gevangenisbeleid, formuleerde het in 1992 als volgt: ‘De enorme cultuurschok van migrerende buitenlanders draagt het risico in zich van dwaling. Er bestaat geen reden om te verbergen dat er veel buitenlanders zijn onder de daders van criminele daden.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda Hun totaal verschillende culturele achtergrond en de obstakels op hun weg naar integratie vormen, zo zou men kunnen zeggen, een criminogene cocktail.’ Andere (causale) verbanden tussen besproken onderwerpen die tijdens het Debat geconstrueerd werden, betroffen fenomenen als islamitisch fundamentalisme, werkloosheid, onwil om zich aan te passen, onwil om de eigen positie te verbeteren, et cetera. De nadruk binnen het minderheden-/integratiebeleid verschoof van de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de positie van minderheden naar de (‘individuele’) verantwoordelijkheid van de minderheden zelf. En die verantwoordelijkheid richtte zich niet alleen op de problemen waarmee zij te maken hadden, maar ook op de maatschappelijke problemen die zij verondersteld werden (mede) te veroorzaken. Deze verschuiving startte, zoals al opgemerkt, met het WRR-rapport Allochtonenbeleid uit 1989, waarin tien jaar minderhedenbeleid werd geëvalueerd. De aanbevelingen drukten uit dat minderheden zich niet alleen bewust moesten zijn van hun rechten, maar ook van hun plichten in relatie tot hun eigen positie en omstandigheden. Het rapport gaf hoge prioriteit aan ‘integratiebeleid’. Het in het eerdere WRR-rapport van 1979 benadrukte antidiscriminatiebeleid als integraal onderdeel van het minderhedenbeleid, was in het rapport van 1989 compleet afwezig.
Verscherping en druk De speech van Bolkestein en het daaropvolgende Nationale Debat over Minderheden verscherpten en verstevigden het nieuwe discours. Men kan zelfs zeggen dat ze bijdroegen aan een langdurig proces van marginalisering, criminalisering en fundamentalisering van betrokken minderheidsgroeperingen. De conclusies en voorgestelde maatregelen in het kabinetsrapport dat officieel het Nationale Debat afrondde, verschilden op zich niet erg van eerdere regeringsstukken. Er was echter wel duidelijk sprake van een verscherping van procedures, omdat de nadruk meer en meer gelegd werd op het versnellen van het integratieproces van migranten, op de druk om Nederlands te leren, op het bestrijden van criminaliteit en illegaliteit, en op migratiebeperking.10
Uitspraak van Kosto op 30 september 1992, gepubliceerd in het AO-weekblad, no.2444, 4 december 1992, p.22-23. Zie R. Miles, 1993, p.173-193. Zie R. Witte & Y. Yesilgöz, 1992, p. 21-23. In het begin van de 21ste eeuw zou deze criminalisering en fundamentalisering van betrokken minderheidsgroeperingen nog veel verder doorzetten (zie volgende hoofdstuk). 10 Handboek Minderheden, no.25, december 1992.
103
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
104
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ In deze dynamische context werd de aanwezigheid van minderheden steeds meer geproblematiseerd. Enerzijds leek dit er (mede) toe bij te dragen dat gewelddadige uitingen jegens de geproblematiseerde groepen in omvang toenamen. Dit blijkt onder meer door de (nieuwe) specifieke doelwitten van racistische geweld, vluchtelingen en asielzoekers, als personificatie van problemen als criminaliteit en ‘een land dat (te) vol is’. Anderzijds zorgde de groeiende aandacht voor de situatie en problemen van en met minderheidsgroepen er óók voor dat er weer meer aandacht kwam voor deze geweldsvormen.
Hernieuwde aandacht voor geweld Na de stilte die de tweede helft van de jaren ’80 kenmerkte, kregen vanaf 1990 racistische incidenten weer steeds meer aandacht van media, publiek en politiek. Af en toe werden lokaal voorvallen gemeld die verband hielden met het voorstel of besluit om een asielzoekerscentrum te openen. In augustus 1990 ontving de gemeente Veendam bijvoorbeeld het bericht dat de lokale volkstuintjes vergiftigd waren uit protest tegen de plannen om een opvangcentrum te openen. Veendam had al lange tijd te maken met verzet tegen de komst van zo’n centrum. Sinds 1989 ontvingen vooral lokale politici regelmatig bedreigingen – meestal via de telefoon. Ook waren neonazistische pamfletten verspreid met hakenkruizen en de leuze ‘Ausländer Raus’.11 Bij andere incidenten werden leden van minderheidsgroepen in verband gebracht met bepaalde vormen van criminaliteit, en werd geweld tegen hen gebruikt. Zo berichtten de media in mei 1990 dat een anti-Turkse menigte zich had verzameld in Dieren. Een groep Turkse jongeren werd daarop aangevallen door vijf lokale inwoners. De Turkse jongeren hadden op straat ‘Turks fruit’ (snoepgoed) staan uitdelen aan passanten, een traditie aan het einde van de Ramadan. Al snel ging het gerucht door de buurt dat deze jongeren drugs aan het uitdelen waren, en bewoners kwamen naar buiten om ‘die Turken een lesje te leren’. Drie maanden eerder had de politie al waarschuwingen gekregen dat de buurt zelf actie zou ondernemen tegen ‘Turkse drugsdealers’. De verantwoordelijke politieofficier verklaarde dat ‘anti-Turkse sentimenten het werk waren van enkele heethoofden uit de niet al te beste sociale kringen… En ja, het weer was ook perfect geweest voor een knokpartij.’12
11 De Volkskrant, 8-11 augustus 1990. 12 De Volkskrant, 10-11 mei 1990.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda Copyright: Hoyerswerda Het waren echter niet zozeer dit soort binnenlandse incidenten, maar vooral buitenlandse gebeurtenissen die trigger events bleken voor de terugkeer van racistisch geweld op de publieke en zelfs formele agenda’s (fasen C en D). De enorme toename van racistische incidenten in het zojuist herenigde Duitsland trok de aandacht van de media en het publiek in Nederland. Dit gold vooral de racistische rellen in Hoyerswerda in augustus 1991. Extreemrechtse Oost-Duitse jongeren ageerden daar dagenlang tegen asielzoekers die in appartementgebouwen waren ondergebracht, waarbij een groot aantal burgers stond te applaudisseren. Mede door de massale media-aandacht in Nederland rees de vraag of soortgelijke massale, racistische incidenten zich ook in Nederland zouden kunnen voordoen. Hierop leek een antwoord te komen toen diezelfde maand, bij een disco in Landsmeer, een groep Amsterdams-Surinaamse jongeren werd aangevallen door zo’n honderd dorpsjongeren.13 Dit incident trok aardig wat media-aandacht, als zou het te beschouwen zijn als de Nederlandse versie van een ‘rassenrel’. De werkelijke motieven en oorzaken werden nooit echt duidelijk. Verklaringen verschilden nogal, afhankelijk van de kijk op racisme, racistisch geweld en het idee dat ‘Hoyerswerda’ zich al dan niet in Nederland zou kunnen voordoen. Het mediabeeld van het Landsmeer-incident liet zien hoe de omstandigheden en gebeurtenissen in Duitsland van invloed waren op de Nederlandse discussie en percepties. Deze invloed weerspiegelde zich niet alleen in de publieke beeldvorming, verwachtingen en verklaringen − Hoyerswerda bleek ook een inspiratiebron te zijn voor groepen Nederlandse daders. In de volgende maanden (oktober en november 1991) waren er door heel Nederland verschillende bommeldingen bij asielzoekerscentra, zoals in Alkmaar en Goes.14 Bommen kwamen er niet tot ontploffing, maar de dreigtelefoontjes naar deze centra leken een soort (mimetische) kopieeracties te vormen. Deze copycat bleek een opmaat tot een nieuwe golf van racistisch geweld in Nederland.
Geweldsgolven in Nederland In de eerste maanden van 1992 kende Nederland een racistische geweldsgolf, die veel groter was dan ooit tevoren.15 Mensen werden aangevallen, gebouwen van minderheidsorganisaties en moskeeën werden in brand gestoken en vernield, ontelbare bommeldingen kwamen binnen bij asielzoekerscentra, er werden agressieve pamfletten vol bedreigingen verspreid. Enkele van deze voorvallen kregen 13 De Volkskrant, 26-28 augustus 1991, Alkmaarsche Courant, 27 augustus 1991. 14 Alkmaarsche Courant, 18 oktober 1991, de Volkskrant, 25 november 1991. 15 J. van Donselaar, 1993, p.51; F. Buijs & J. van Donselaar, 1994, p.65-66.
105
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
106
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ massieve media-aandacht, terwijl vele andere op z’n best tot een zesregelig ‘stoppertje’ in een regionaal dagblad leidden. Van Donselaar onderscheidde twee verschillende geweldsgolven in deze periode. De eerste kenmerkte zich door de plaats waar de aanvallen werden uitgevoerd: Den Haag. Het begon allemaal met een brandaanslag op een ‘minderhedenkantoor’ op 4 januari 1992. Dit incident werd in de drie daaropvolgende maanden gevolgd door soortgelijke aanslagen: vier bomaanslagen, drie brandaanslagen, drie (valse) bommeldingen, vier gevallen van vernieling, en verschillende gevallen van mishandeling.16 Met de arrestatie van vijf skinheads werden twee van deze voorvallen opgelost. De arrestatie van een andere man werd in verband gebracht met de brandaanslagen. De tweede geweldsgolf omvatte aanvallen die zich onderscheidden door hun doel: moskeeën. Geen van deze aanslagen, ten minste tien in totaal, werd ooit opgelost. Op 26 januari 1992 werd als eerste de moskee in Amersfoort in brand gestoken. Het gezin van de imam, dat boven de moskee woonde, werd in veiligheid gebracht. Op de muur van de moskee was een Zuid-Afrikaanse versie van het hakenkruis geklad. Dit incident veroorzaakte aanzienlijke commotie in Nederland. Volgens het dagblad de Volkskrant kwam dat door de vraag of dit incident het begin van ‘Duitse toestanden’ (Hoyerswerda) betekende én door de groeiende vreemdelingenhaat in Europa.17 Een ding lijkt zeker: nadat religie al een prominente plaats had ingenomen binnen het integratiedebat, gold dat nu ook voor de richting van het racistische geweld.
Minister: insluitende erkenning Na de brandaanslag op de Amersfoortse moskee spraken verschillende kabinetsleden hun afgrijzen en veroordeling uit. Minister van Justitie Hirsch Balin verklaarde ontzet te zijn over het incident en ‘dat het hier (in Nederland, RW) een fundamenteel recht was van religieuze mensen om hun religie in vrijheid te kunnen beleven.’18 Ien Dales, minister van Binnenlandse Zaken, initieerde een bij16 J. van Donselaar, 1993, p.54. 17 De Volkskrant, 28 januari 1992. Deze krant stelde ook dat de gegevens van de Anne Frank Stichting lieten zien dat zich in 1986 een piek van racistische incidenten had voorgedaan. Maar de jaren vóór 1986 lijken zelfs méér meldingen van racistisch geweld te laten zien. In die tijd was racistisch geweld echter nooit echt een belangrijk onderwerp en verkeerde het ook nauwelijks op de publieke, laat staan de formele politieke agenda. De gedachte dat zich enkele jaren vóór verschijning van het krantenartikel een piek had voorgedaan, lijkt dan ook een voorbeeld van ‘kortetermijngeheugen’, waarbij men zich alleen relatief recente voorbeelden weet te herinneren. 18 Alkmaarsche Courant, 27 januari 1992.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda eenkomst met haar collega van Justitie en zeven minderheidsorganisaties. Dales verklaarde ontsteld en boos te zijn. Ze zei ook dat er gelukkig geen bewijs bestond voor enig verband tussen het Amersfoortse incident en eerdere incidenten in Den Haag. Zij riep alle burgemeesters op om hun relaties met minderheidsgroepen te verbeteren. Na de bijeenkomst met landelijke minderheidsorganisaties vroeg minister Dales aan de Commissarissen van de Koningin de steden binnen hun provincies te informeren over dit overleg. In haar verklaring benadrukte de minister allereerst het ongeorganiseerde karakter van de racistische incidenten, die individuele acties van vandalen leken te zijn. Maar zij waarschuwde ook dat lokale overheden adequate bescherming moesten regelen, voor het geval zich wél georganiseerd geweld voor zou doen. Verder werd lokale overheden gevraagd contact op te nemen met lokale minderhedenorganisaties om herhaling van dit soort geweld te voorkomen en gevoelens van onveiligheid weg te nemen. Ten slotte verzocht Dales lokale overheden om (gewelddadige én geweldloze) incidenten aan haar te melden als deze gerelateerd konden worden aan de recente gebeurtenissen.19 De minister leek hiermee een overheidsreactie van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld te geven, met een nadruk op (eventueel) georganiseerd geweld. Overigens: dat de overheid racistisch geweld wel degelijk serieus nam, bleek ook uit de justitiële vervolging van verdachten als zij gearresteerd werden – al vonden arrestaties niet vaak plaats. Op 1 februari 1992 vielen vier skinheads in Den Haag een man van Haïtiaanse afkomst aan en mishandelden hem ernstig. De volgende dag vielen twee skinheads in Den Haag mensen aan ‘die er buitenlands uitzagen’ en bij een bushalte stonden te wachten.20 Toen de daders eenmaal werden aangehouden, besloot het Openbaar Ministerie hen direct voor te geleiden: binnen een maand werden alle zes skinheads schuldig verklaard en tot meerdere maanden gevangenisstraf veroordeeld. Tijdens de rechtszaken uitten sommige van de verdachten expliciet hun extreemrechtse, racistische sympathieën.21
Andere reacties op ‘Amersfoort’ De dag na de aanslag op de Amersfoortse moskee sprak de Amsterdamse burgemeester Van Thijn tijdens de jaarlijkse Auschwitz-herdenking over het toenemende geweld tegen asielzoekers in Duitsland, de opmars van Le Pen’s Front National in Frankrijk en het Vlaams Blok in België, en uiteraard over de aanslagen in Nederland. Hij vroeg zich daarbij af of ‘onze politieke leiders zich bewust zijn 19 Brief van de Commissaris van de Koningin van Noord-Holland aan de burgemeesters van de gemeenten in deze provincie, 29 januari 1992. 20 De Volkskrant, 4-5 februari 1992, NRC Handelsblad, 3 februari 1992. 21 NRC Handelsblad, 19 februari 1992, de Volkskrant, 20 februari 1992.
107
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
108
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ van het feit dat zij het meest verantwoordelijk zijn om vreemdelingenhaat in de kiem te smoren.’22 De Joodse gemeenschap in Nederland bracht direct een bezoek aan de moskee in Amersfoort om haar solidariteit met de moslimgemeenschap te betuigen. Rabbijn Hermans verklaarde dat de aanslag op de moskee ‘voelde als een aanslag op een synagoge.’23 Ook andere minderhedenorganisaties reageerden op het incident. Het Turks Inspraak Orgaan sprak zijn zorg uit over de groeiende agressie tegen ‘buitenlanders’. Met verwijzing naar drie racistische aanvallen in Nederland stelde het orgaan dat men niet langer kon spreken van ‘toevallige incidenten’. Het eiste beschermende maatregelen voor immigranten en hun eigendommen.24 Een brandaanslag op een Turkse warenwinkel in mei 1992 was voor het Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB) ‘de druppel’: het schreef een waarschuwingsbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken.25 Het NCB eiste erkenning voor het feit dat aanslagen als deze en die in Amersfoort onveiligheidsgevoelens veroorzaakten onder minderheden. Het NCB eiste ook met kracht de erkenning dat de recente gewelddadige incidenten geen incidenteel verschijnsel waren. Volgens het centrum ging het om gepland en systematisch geweld, en daarom dienden alle politiekorpsen en burgemeesters constant alert te zijn. Ook stelde het NCB voor om een ‘preventief alarmsysteem’ te ontwikkelen, waarvan politie en minderhedenorganisaties deel uit moesten maken.26
In hoeverre georganiseerd? De eerste overheidsreacties op ‘Amersfoort’ toonden, net als reacties uit andere sectoren van de samenleving, ondubbelzinnige veroordeling en geschoktheid. Nadat de eerste commotie over de moskeeaanslag was weggeëbd, richtten de reacties zich steeds meer op de veronderstelde impact en ernst van dit incident. Het Parool kopte: ‘Wie verschoont ons van deze domheid?’ en ‘De verliezers op oorlogspad’.27 In het artikel werd de gebeurtenis gebagatelliseerd en voorgesteld als het werk van kwajongens, waarbij de journalist de vermeende achterlijkheid van de vandalen benadrukte. Na enige dagen verklaarde de minister van Justitie dat de aanslag 22 Trouw, 27 januari 1992. 23 Trouw, 27 januari 1992. 24 De Volkskrant, 27 januari 1992. 25 Het NCB is een landelijke organisatie ter ondersteuning van migranten uit de mediterrane regio. Haar doel is het verbeteren van de sociale positie van immigranten en is specifiek gericht op beleidsbeïnvloeding ten gunste van immigranten. 26 Brief van het NCB aan de minister van Binnenlandse Zaken, 18 mei 1992, kenmerk DB92-121, onderwerp: ‘Geweld tegen etnische minderheden’. 27 Het Parool, 27 januari 1992.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda niet ‘professioneel’ was uitgevoerd.28 Enige weken later beweerde de minister van Binnenlandse Zaken dat de recente aanslagen op minderheden absoluut niet het werk waren van extreemrechtse organisaties. ‘De daders moeten gezocht worden in groepen achterstandsjongeren.’ Daarom zag de minister de gebeurtenissen als incidentele voorvallen. De brandaanslag noemde zij bovendien ‘een meesterwerk van onbeholpenheid.’29 Het ongeorganiseerde karakter leek bewezen te worden door de arrestatie in Den Haag in verband met verschillende van de eerdergenoemde incidenten aldaar. De minister van Binnenlandse Zaken herbevestigde haar visie dat men niet kon spreken van georganiseerd racistisch geweld. ‘Niets of in ieder geval niets in het politieonderzoek wijst op een landelijke campagne.’30 Tegen het eind van 1992 herhaalde de minister deze mening in een interview: ‘Toen de zaak werd onderzocht, bleek het een geval van een man te zijn die op zichzelf opereerde. Er zijn incidenten geweest, maar er is geen reden te spreken over de toename van extreemrechtse organisaties die deze plannen.’31 Deze opmerkingen zijn exemplarisch voor het Nederlandse politieke discours op dat moment. De arrestatie van een man die ogenschijnlijk verantwoordelijk was voor enkele incidenten, werd gezien en gepresenteerd als bewijs voor het ongeorganiseerde karakter van alle voorvallen in de eerste helft van 1992. Deze man werd echter ‘slechts’ verdacht van enkele incidenten in Den Haag. Zijn arrestatie maakt het niet mogelijk om ook maar iets te concluderen over de rest van de gemelde, maar nog immer onopgeloste, racistische incidenten. Daarnaast diende dit constante verwijzen naar het vermeende ongeorganiseerde karakter van het geweld indirect ook om zorg en onrust over de incidenten te beperken. Een mogelijk structureel karakter van racistisch geweld in Nederland wordt zo (impliciet) ontkend dan wel gebagatelliseerd. Racistisch geweld dat gepland en uitgevoerd wordt door een extreemrechtse organisatie, zo lijkt hier de onuitgesproken stelling, is veel ernstiger dan als zo’n ‘sturende hand’ níet aan te tonen is. Anders gezegd: als zo’n organisatie er niet achter zit, is dat geweld een minder ernstig (lees ook: minder structureel) fenomeen in Nederland. Deze gedachtegang zou een structureel element zijn en blijven in de overheidsreacties op racistisch geweld.
Publiekelijk en ‘gesloten deuren’ In overheidsreacties op racistisch geweld werd in deze jaren vaak een vergelijking gemaakt tussen de Nederlandse situatie en die in andere Europese landen. Zo’n 28 De Volkskrant, 29 januari 1992. 29 De Volkskrant, 25 maart 1992. 30 De Volkskrant, 29 januari 1992, zoals geciteerd in J. van Donselaar, 1993, p.55. 31 Opzij, vol.20, december 1992, p.151, zoals geciteerd in J. van Donselaar, 1993, p.55.
109
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
110
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ vergelijking viel altijd positief uit voor Nederland − en ook dat mooie resultaat vermeldden autoriteiten vaak in hun openbare reacties. Achter gesloten deuren echter reageerden overheidsactoren als de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, op een manier waaruit bleek dat zij de situatie rond racistisch geweld in Nederland wel degelijk ernstig en zorgwekkend vonden. In meer besloten reacties pleitten zij voor extra waakzaamheid, en ontwikkelden zij een systeem van directe communicatie voor het geval er iets gebeurde. De brief aan de burgemeesters van alle gemeenten door de Commissarissen van de Koningin, geïnitieerd door de minister van Binnenlandse Zaken, was hier een voorbeeld van. Een ander voorbeeld was het verzoek van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) aan alle politiekorpsen om ‘alle mogelijke kwetsbare doelen’ zoals asielzoekerscentra te inventariseren.32 Minister van Justitie Hirsch Balin verklaarde tijdens een conferentie met de titel ‘Bestrijding van Discriminatie: Een Ander Probleem’ dat ‘naast discriminatie door domheid of slechtheid, onze samenleving ook geconfronteerd wordt met gewelddaden tegen leden uit minderheidsgroepen, waarbij zelfs gebedshuizen niet worden gespaard. Het is de taak van de overheid, en met name van de wetgeving en het ministerie van Justitie, om duidelijk de grenzen van het toelaatbare te markeren.’33 De minister zei in april 1992 direct hoge prioriteit te hebben gegeven aan wetgeving en aan actie door de politie en het Openbaar Ministerie tegen discriminatie. De minister sloot zijn toespraak af door ‘iedereen op te roepen buitenlanders te ondersteunen tegenover wie dergelijk discriminatoir gedrag is gericht.’34
Met twee monden gesproken In 1992 leek de landelijke overheid in reactie op racistisch geweld ‘met twee monden te spreken.’ Na incidenten sprak zij direct een veroordeling uit, die echter snel gevolgd werd door uitspraken die het geweld (en de zorg daarover) als minder ernstig en serieus voorstelden, om niet te zeggen: bagatelliseerden. Dit gebeurde onder meer door te verwijzen naar een ‘nog ernstiger situatie’ in het buitenland, en door aan te geven dat er geen organisatie achter het geweld zat, noch dat de daders blijk gaven van enige intelligentie. Anderzijds werd, vooral buiten het zicht van ‘het publiek’, het geweld zeer serieus genomen en nagedacht over adequate maatregelen. Nu zijn meerdere, verschillende opvattingen binnen de overheid niet vreemd of onlogisch. Hier spraken echter dezelfde interne actoren (ministers) ‘met twee 32 NRC Handelsblad, 28 maart 1992. 33 Hirsch Balins openingsspeech tijdens de conferentie ‘Bestrijding van discriminatie: een ander probleem’, 9 april 1992, Den Haag, p.3. 34 Idem, p.11.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda monden’, waardoor van enige dubbelzinnigheid sprake leek. En dit bleek dan ook negatieve bijeffecten te hebben. De eerdergenoemde brief van het NCB, van 18 mei 1992, liet zien dat het publiekelijk bagatelliseren van het geweld de gevoelens van onveiligheid en isolement van gevictimiseerde gemeenschappen vergrootte. De serieuze zorgen ‘achter gesloten deuren’ bereikten deze potentiële slachtoffers niet. Een vergelijkbare dubbelzinnigheid kwam naar voren rond de vraag of de politie wel geïnformeerd werd over de – ‘achter gesloten deuren’ geformuleerde − intenties en maatregelen. In 1992 werd namelijk duidelijk dat het politieoptreden bij racistisch geweld niet altijd even adequaat was, en ook niet in lijn met wat de minister wilde. Zo bleek in februari uit een rapport dat de politie nog steeds weigerde aangiften op te nemen in een aanzienlijk aantal discriminatieklachten.35 In 1985 had de minister van Justitie al verordonneerd dat de politie van alle klachten aangifte moest opnemen en deze doorgeven aan het Openbaar Ministerie. De politie mocht dus geen enkele eigen selectie aanbrengen. Het rapport stelde tevens vast dat het Openbaar Ministerie de helft van de uiteindelijk wél aangeleverde klachten seponeerde. Een jaar later werden vergelijkbare conclusies getrokken in een onderzoek van het wetenschappelijk centrum van het ministerie van Justitie zelf – het WODC.36 Dat het met de registratie van incidenten ook niet altijd goed zat, bleek toen in Amsterdam-Zuid deuren en winkels met hakenkruizen en racistische slogans waren beklad. Naar aanleiding hiervan meldde een krantenartikel dat in de eerste vier maanden van 1992 een aanzienlijk groeiend aantal antisemitische uitingen was gemeld.37 De politie had deze incidenten echter ‘voor het gemak weggeregistreerd’ onder de categorie ‘overige incidenten’. Overigens wees een artikel in de Volkskrant van 12 mei 1992 uit dat het totale aantal klachten tegen politiegedrag in 1991 was afgenomen, maar dat het aantal klachten over discriminatoir gedrag door de politie zelf was toegenomen.
Politie bagatelliseert of ontkent In de zomer van 1992 lieten twee incidenten zien hoe de politie volstrekt in strijd met de ‘achter gesloten deuren’ voorgestane lijn kon reageren op racistisch geweld. In plaats van extra alert te zijn op racistische voorvallen, zoals de richtlijn van de twee ministers voorschreef, werd in het ene geval het incident gebagatelliseerd, en in het andere geval werd het racistische motief geheel ontkend.
35 M. Holthuizen, 1992. 36 M.W. Bol & B.M.J. Docter-Schamhardt, 1993. 37 Het Parool, 9 mei 1992.
111
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
112
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Op 16 juli 1992 werd in Purmerend een 17-jarige zwarte jongen zwaar mishandeld door vijf skinheads. De daders waren uit een passerende auto gesprongen en begonnen op het slachtoffer in te slaan onder het schreeuwen van racistische opmerkingen. De jongen moest opgenomen worden in het ziekenhuis. De verantwoordelijke politiechef, Yntema, verklaarde dat je inderdaad kon spreken van een incident, maar dat men er verder niet méér aandacht aan moest besteden dan aan andere gevallen van mishandeling. ‘Wij moeten skinheads niet discrimineren. We onderzoeken dit incident, maar we willen geen extra aandacht besteden aan deze mishandeling.’38 Op 22 augustus 1992 werden twee Nigeriaanse asielzoekers aangevallen en zwaar mishandeld in Hoorn. De politie verklaarde dat de slachtoffers bijna gelyncht waren. De daders hadden vernomen dat een vriend van hen ruzie had met ‘iemand met een donkere huidskleur.’ Ze renden daarop het café uit en begonnen de twee asielzoekers, die niets met de ruzie te maken hadden, in elkaar te slaan. Toen de politie arriveerde, had ze zeer veel moeite om de twee slachtoffers te bevrijden. Politiewoordvoerder Weerda zei dat deze vechtpartij niets met racisme te maken had. ‘Iedereen had geraakt kunnen worden. Deze verdachten hebben absoluut geen idee van ideologieën noch enige andere diepere gedachten. Zij slaan er gewoon meteen op.’39
Ook preventieve (re)acties In die beginjaren ‘90 waren er echter ook voorbeelden dat de politie poogde preventief op te treden tegen racistisch geweld of andere racistische uitingen. Zo deed de Rotterdamse politie, in samenwerking met het lokale Anti Discriminatie Bureau (RADAR), er alles aan om te voorkomen dat een nazi-skinheadconcert op 26 september 1992 zou doorgaan in de stad. Het concert, van een Duitse skinheadband, werd aangekondigd in een skinheadmagazine. Skinheads uit Duitsland, Polen en Groot-Brittannië arriveerden, maar werden direct gearresteerd en teruggestuurd.40 En een ander voorbeeld: op 10 oktober 1992 arresteerde de politie in Arnhem acht extreemrechtse radicalen toen zij het station verlieten – vermoedelijk op weg naar een demonstratie tegen het asielbeleid. Bij hun aanhou38 Alkmaarsche Courant, 22 juli 1992. 39 De Volkskrant en de Alkmaarsche Courant, 26 augustus 1992. Op 1 december 1992 eiste de Officier van Justitie zeven jaar opsluiting voor de voornaamste verdachte in dit incident. Hij stelde dat racistische motieven niet bewezen waren, hoewel er vele racistische opmerkingen gemaakt waren. De eis was gebaseerd op het gegeven dat de verdachte al verscheidene malen in de gevangenis had gezeten voor gewelddadig gedrag (Alkmaarsche Courant, 2 december 1992). 40 De Volkskrant, Het Parool, Alkmaarsche Courant, 25, 26 en 28 september 1992.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda ding bleken zij ijzeren staven, messen, boksbeugels en ander wapentuig bij zich te hebben.41 Zowel publieke reacties als de overheidsreacties ‘achter gesloten deuren’ richtten zich vooral op racistische incidenten. Daarnaast initieerde het ministerie van Binnenlandse Zaken echter ook een Algemene Verklaring tegen Discriminatie en Racisme. Het ministerie en de antiracismekoepelorganisatie Nederland Bekent Kleur stelden in die gezamenlijke verklaring: dat discriminatie in Nederland verboden is; dat respect fundamenteel geldt voor iedereen in Nederland; en dat elke ondertekenaar van de Verklaring ermee instemde om een goed voorbeeld te zijn, antidiscriminatiecodes te verspreiden en actie te ondernemen tegen elke persoon of organisatie die betrokken is bij bewust of onbewust discriminatoir gedrag. Deze Verklaring werd officieel en als eerste ondertekend door de minister van Binnenlandse Zaken, Ien Dales, waarna ondertekening door vele Tweede Kamerleden volgde.
Na 1992: op de oude voet door Na de reeks van racistische incidenten in de eerste maanden van 1992 verslapte de aandacht in de media en binnen de publieke en politieke arena’s. Dit betekende echter niet dat het racistisch geweld zélf afnam. Ook van een substantieel slinkende aandacht achter de eerdergenoemde ‘gesloten deuren’ was geen sprake. In mei 1993 gaf het ministerie van Binnenlandse Zaken, in dit geval de Binnenlandse Veiligheidsdienst, een onderzoeksopdracht aan het Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (LISWO, Universiteit van Leiden): verschaf ons een overzicht van bestaande wetenschappelijke kennis over extreemrechts in Nederland, met specifieke aandacht voor de verbanden tussen verkiezingsaanhang en geweld. Het onderzoek van Buijs en Van Donselaar (1994) was de eerste academische studie over racistisch geweld in Nederland. Hun rapportage liet een forse toename zien van racistisch en extreemrechts geweld: van 270 gemelde incidenten in 1992 tot 352 in 1993 (+ 30%). Voor 1993 wezen de onderzoekers op een grotere extreemrechtse betrokkenheid bij dit geweld – inclusief bedreiging, vernieling en brandaanslagen. (Bij mishandelingen nam die betrokkenheid juist af.) De studie liet ook een toename zien in het totaal aantal incidenten waarbij (eigendommen van) zichtbare minderheden doelwit waren: van 17 incidenten in 1992 naar 58 incidenten in 1993 (+340%, factor 3,5). In 47 van deze 58 incidenten (80%) werd extreemrechtse betrokkenheid gemeld.42 De toename van racistisch geweld in 1993 werd ook gemeld door de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI). De CRI rapporteerde 612 incidenten, wat drie 41 De Volkskrant, Het Parool, Alkmaarsche Courant, 12 oktober 1992. 42 F. Buijs & J. van Donselaar, 1994, p.72-73.
113
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
114
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ keer het totaal aantal incidenten in 1992 betrof. (Dat zijn er dus zelfs aanmerkelijk meer dan de 352 die Buijs en Van Donselaar rapporteerden. Waarschijnlijk zijn de verschillen het gevolg van (deels) verschillende definities en (deels) verschillende bronnen. Zo registreert het ene politiebureau twintig dreigbrieven op twintig verschillende adressen als één incident, terwijl een ander bureau het als twintig afzonderlijke incidenten aanmerkt. Hoe dan ook: beide rapportages constateren een forse toename.) In 40% van de door de CRI getelde incidenten in 1993 ging het om mishandeling, brandaanslagen, valse bommeldingen en fysieke en verbale bedreiging. De helft van de andere incidenten betrof dreigbrieven of –telefoontjes, terwijl de resterende 30% bestond uit beledigend gedrag en de verspreiding van pamfletten.43 Het onafhankelijke Fascisme Onderzoek Kollektief (FOK) meldde in zijn rapport van 1993/1994 ook dat de ‘golf van racistisch en extreemrechts geweld, die zich in Nederland sinds eind 1991 heeft voorgedaan, nog niet is afgenomen in de laatste twee jaar.’44 Wat wel afnam, volgens dit rapport, was de aandacht voor dit geweld door de media − en in een reeks van gevallen ook door de overheid en de politie. Het aandachtsniveau viel in elk geval niet altijd samen met de ernst en intensiteit van het geweld. Een voorbeeld hiervan was een serie van brandaanslagen tegen ‘buitenlandse’ restaurants in de regio rond Nijkerk, die geen enkele publiciteit kreeg. Een ernstiger voorbeeld van gebrek aan enige aandacht was de moord op een 32-jarige inwoner van Den Haag, op 13 september 1994. Hij werd vermoord door twee personen na een willekeurige zoektocht naar een slachtoffer ‘met een donkere huidskleur’.45
Wat wél media-aandacht trok Wat overigens weer wél enorm veel media-aandacht kreeg, in de herfst van 1993, was de golf van dreigbrieven die mensen van minderheidsgroepen in heel Nederland overspoelde. In IJmuiden kregen migranten brieven die meldden: ’Buitenlander, we leven in een recessie en die wordt veroorzaakt door jullie sluwe buitenlanders met jullie vuile, lelijke hypocriete moslimcultuur. Verdwijn uit Nederland voordat het te laat is. Anders zijn ongeregeldheden zoals in Duitsland niet ondenkbaar.’ De burgemeester stelde dat zij ‘liever zou zwijgen over deze brieven – maar we zijn dat punt gepasseerd. Publiciteit speelt de auteurs in de kaart, maar de lokale bevolking is zo geshockeerd dat iemand moet reageren. Onze hele gemeenschap is hierdoor aangedaan en moet zich hiertegen teweerstellen.’46 Deze uitspraken laten onbewust zien dat deze overheidsreactie niet zozeer veroorzaakt 43 Trouw, 9 maart 1994. 44 FOK, 1995, p.89. 45 Idem. 46 Het Parool, 25 november 1993.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda werd door (de dreiging van) het racistische geweld zelf, maar door de verwachte − of al waargenomen − maatschappelijke onrust ten gevolge van dit geweld. Behalve in IJmuiden ontvingen ook mensen uit minderheidsgemeenschappen in Waalwijk47, Dordrecht, Sliedrecht, Papendrecht, Alblasserdam48 en Reuver49 dreigbrieven – waarvan er verschillende ondertekend waren met White Power. Diezelfde herfst was er ook aanzienlijke media-aandacht voor verschillende voorvallen waarin sprake was van racistische graffiti. Bij een aantal van deze incidenten vermoedde de politie enige betrokkenheid van CP’86, zoals bij acties in de Rotterdamse Tarwewijk.50 In andere gevallen, waarin nazi-symbolen waren geklad, beweerde de politie dat het om handelingen van hooligans ging, zoals in Leiden51, of dat zij geen reden had om te geloven dat het zich tegen ‘buitenlanders’ richtte, zoals in Amsterdam.52 Ondanks deze twee voorbeelden constateren we, dat waar racistisch geweld in de eerste helft van 1992 op veel mediale en politieke aandacht kon rekenen, de aandacht gedurende het najaar en het daaropvolgende jaar flink slonk. Het geweld zélf nam, zoals gezegd, echter níet af. Voor reacties op specifieke gebeurtenissen moest men weer helemaal op het lokale niveau zijn, en daar bleken die reacties een grote diversiteit te kennen – van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld (IJmuiden) tot het negeren van een incident of het bagatelliseren van de impact op gevictimiseerde gemeenschappen.
Reacties op extreemrechts Na 1992 vormde racistisch geweld zelden een echt belangrijk issue op de formele agenda (fase D). Toch verdween het onderwerp nooit definitief van deze agenda, zoals bleek uit de onderzoeksopdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken aan het LISWO, en uit het CRI-rapport. Op de publieke agenda (fase C) bleek racistisch geweld nu en dan ook op te treden, al ging het dan vooral om intensieve aandacht voor de voorspelde toename van de aanhang voor extreemrechts, en was geweld eventueel ‘een bijproduct’. Steeds weer werden discussies gevoerd over
47 Brabants Dagblad, 3 november 1993. Vijf mannen tussen de 17 en 19 jaar werden gearresteerd in januari 1994 voor het schrijven en verzenden van deze dreigbrieven. Zij verklaarden hun gedrag door te stellen dat zij ‘alleen maar een grap met mensen uit wilden halen’ (de Volkskrant, 8 januari 1994). 48 Algemeen Dagblad, 12 november 1993. 49 De Limburger, 30 november en 1 december 1993. 50 NRC Handelsblad, 14 oktober 1993, en Trouw, 25 oktober 1993. 51 Leidsch Dagblad, 3 november 1993. 52 Het Parool, 1 november 1993.
115
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
116
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ deze politieke partijen en hun aanhang. Deze debatten waren vaak te vergelijken met het eerdere Nationale Debat over Minderheden. In de reacties op politiek rechts-extremisme waren drie typen te onderscheiden. Ten eerste gebeurde het vaak dat aanhangers van extreemrechts gepresenteerd werden als ‘gewone’ mensen die onder moeilijke omstandigheden moesten leven. De impact van de groeiende aanhang op de samenleving als geheel en op minderhedengemeenschappen in het bijzonder, werd daarbij gebagatelliseerd of zelfs genegeerd. Ten tweede leken (leden van) de gevestigde politieke partijen te reageren op hun extreemrechtse concurrent(en) met standpunten en uitspraken die voorheen aan deze concurrerende partijen voorbehouden bleven. Dit was met name het geval in de verkiezingscampagne van 1994. En ten derde kregen politiek georganiseerde rechts-extremisten steeds vaker zelf met overheidsreacties te maken, vooral als er een juridische zaak tegen hen aan te spannen was wegens het aanzetten tot rassenhaat of racistisch geweld.
Beledigend over huidskleur: ‘geen racisme’ Het overheersende Nederlandse denkbeeld over de aanhang van extreemrechtse politieke partijen was dat het niet ging om racisten, maar om mensen met sociaaleconomische problemen die aandacht en ondersteuning verdienden. Vaak bracht men deze problemen in nauw verband met de aanwezigheid van bepaalde minderheidsgroepen. De Nederlandse versie van de ‘tolerantiedrempeltheorie’ (zie hoofdstuk 5) werd steeds dominanter binnen dit discours ‘van rechts tot links.’ Een vroeg voorbeeld van deze steeds breder aangehangen visie is te herkennen in uitspraken van de sociaal-democratische staatssecretaris van Justitie, Aad Kosto, in september 1992: ‘Wanneer een oorspronkelijke inwoner van een oude, grote stadswijk in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Arnhem, wanneer hij zijn buurt radicaal ziet veranderen door de komst van een compleet andere cultuur, dan zit hij klem. En wanneer hij dit uit door zich negatief uit te laten over zijn buren met beledigende verwijzingen naar hun huidskleur, hun Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst, dan zou het verkeerd zijn om zo iemand meteen een racist te noemen. In de meeste gevallen is hij dat niet. Hij zit gewoon klem.’53
Een ander voorbeeld van deze argumentatie gaf de emeritus hoogleraar Staats- en bestuursrecht S.W. Couwenberg: 53 Uitspraken van Kosto op 30 september 1992, gepubliceerd in het OA-weekblad, no. 244, 4 december 1992, p.11-12.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda
‘Wat vaak als racisme wordt gezien, zoals het beperken van de toestroom van migranten om te voorkomen dat mensen worden beschadigd, is geen racisme maar etnisch protectionisme. En dit is een aspect van het nieuwe protectionisme dat voortkomt uit de ontwikkeling van de welvaartstaat en erop gericht is de eigen welvaart te beschermen tegen de concurrentie van buitenlandse goederen en buitenlanders in iemands eigen land op de arbeids- en woningmarkt.’54
Racisme gederacialiseerd Kortom: racisme en racistische uitingen (en impliciet racistisch geweld) werden in deze tijd vaak als ‘begrijpbaar’ afgeschilderd. Een racistische houding werd zo indirect gederacialiseerd en gepresenteerd als normaal, natuurlijk gedrag van autochtonen jegens bepaalde minderheden in een problematische situatie. In de aanloop naar de lokale en nationale verkiezingen in respectievelijk maart en mei 1994 vielen verscheidene uitspraken te registreren die dit dominante discours illustreerden. Deze uitspraken − en soms zelfs de gebruikte terminologie − weerspiegelden vaak meningen die voorheen als monopolie voor extreemrechts golden. Zo beweerde in februari 1994 CDA-leider Elco Brinkman dat ‘de illegaliteit onder buitenlanders uitgeroeid moet worden.’55 Twee weken later stelde CDApremier Ruud Lubbers dat ‘leden van minderheden zelf hun uiterste best moeten doen om een baan te krijgen. Niet alleen moet men leren hoe men een uitkering kan krijgen, maar zij moeten ook leren hoe ze werk kunnen krijgen.’56 Een ander prominent CDA-lid, Jan van Houwelingen, beweerde dat ‘het probleem met allochtonen is dat zij vaak niet naar werk willen zoeken.’57 Asielzoekers, asielbeleid en illegalen waren centrale thema’s in de verkiezingscampagnes van 1994.58 In een tv-programma gaf VVD-leider Bolkestein aan dat ‘de problemen, veroorzaakt door de komst van asielzoekers, niet langer beheersbaar’ waren. Om aan deze situatie een eind te maken, presenteerde hij een zes-puntenprogramma. (1) Asielzoekers moeten worden opgevangen in ‘de eigen regio’. (2) Er moet een lijst worden opgesteld van zogenoemde ‘veilige landen’ waarvandaan mensen niet langer voor asiel in aanmerking komen. (3) Binnen de ‘eigen regio’ moeten asielzoekers gelijkelijk verdeeld worden. (4) Opvang moet in 54 NRC Handelsblad, 9 februari 1994. 55 NRC Handelsblad, 8 februari 1994. 56 NRC Handelsblad, 24 februari 1994. 57 De Volkskrant, 25 februari 1994. 58 Nieuwsblad Migranten, vol.7, no. 15, 6 mei 1994.
117
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
118
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ principe tijdelijk zijn. (5) Asielbeleid en asielmaatregelen dienen binnen Europa geharmoniseerd te worden. En (6) illegale bewoners moeten actief worden opgespoord.59 Het eerste punt werd door velen gezien als ‘Europa reserveren voor de Europeanen’, wat riekte naar de extreemrechtse slogan ‘Nederland voor de Nederlanders.’ Kabinetsleden reageerden op de voorstellen met de stelling dat vijf van de punten (2 – 6) al onderdeel vormden van bestaand beleid, en dat het eerste punt in tegenspraak was met internationale wetgeving.
‘Joden geen publieke functie’ Naast deze reacties van ‘de gevestigde politiek’ op de groeiende aanhang voor extreemrechtse ideeën en partijen, werden de racistische organisaties en partijen zelf steeds vaker geconfronteerd met stevige repressie door overheidsinstanties. Op 1 september 1993 trad bij Justitie de ‘Richtlijn Discriminatiezaken’ in werking. Deze was vastgesteld in de vergadering van de procureurs-generaal in augustus van dat jaar, en bevatte een aantal (sub)richtlijnen voor de strafrechtelijke handhaving van de discriminatiebepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en voor de onderlinge afstemming daarbij tussen Openbaar Ministerie, het bestuur en de politie.60 Twee jaar later zou een specifieke richtlijn volgen voor ‘een voortvarend vervolgingsbeleid’ van extreemrechts en ter verbetering van de afstemming en coördinatie daarbij.61 Een sleutelmoment in de toenemende repressie was een uitspraak van CDleider Janmaat na het plotselinge overlijden van de minister van Binnenlandse Zaken, Ien Dales. ‘We zullen om haar overlijden geen traan laten. Misschien wijst zij zo de weg voor de gehele PvdA?’62 Deze uitspraak kreeg veel aandacht en werd krachtig en breed veroordeeld. Een interview met Janmaat in het weekblad Elsevier zorgde voor nog meer beroering toen hij stelde dat de minister van Justitie, Hirsch Balin, moest aftreden. Hirsch Balins Joodse vader was voor de Tweede Wereldoorlog van Duitsland naar Nederland gevlucht. ‘Ik wil de Joden niet de schuld geven voor hun rondtrekken als nomaden, maar ze moeten geen publieke functie bekleden.’63 Janmaat wees naar het politieke programma van de Centrumdemocraten, waarin gesteld werd dat mensen geen publieke functies konden bekleden als zij niet ten minste ‘derde generatie Nederlander’ waren. Het Openbaar Ministerie onderzocht of deze uitspraken voor vervolging in aanmerking kwamen.
59 De Volkskrant, 14 maart 1994. 60 Zie Bijlage 2 in J. van Donselaar, 1997. 61 Idem, p.14 en Bijlage 3. 62 Het Parool, 11 januari 1994. 63 Elsevier, 22 en 29 januari 1994.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda Te hoop tegen Janmaat Maar de repressieve aandacht voor extreemrechts kwam niet uitsluitend vanuit het justitiële apparaat. In verschillende sectoren van de samenleving liep men te hoop tegen Janmaat en consorten. De FNV, het CNV en de CBTB (Christelijke Boeren- en Tuinders Bond) verklaarden bijvoorbeeld dat zij het lidmaatschap van leden zouden ontnemen als zij actief betrokken waren bij extreemrechtse partijen (CD en CP’86). In december 1993 had de FNV al twee leden geschrapt om deze reden.64 FNV-voorzitter Johan Stekelenburg zond een open brief naar alle leden, waarin hij hun nadrukkelijk vroeg om niet op een racistische partij te stemmen.65 De Nederlands Hervormde Synode en de Rooms-katholieke Bisschoppelijke Commissie Justitia et Pax verklaarden beide dat het lidmaatschap van hun kerken onverenigbaar was met het lidmaatschap van een racistische partij.66 De hotelen restaurantbranche startte een actie tegen Janmaat door 160.000 kaarten te versturen met de tekst ‘En nu kan niemand zeggen dat hij het niet wist.’67 Een voetbalclub, Limburgia uit Brunssum, verklaarde met directe ingang een scheidsrechter als persona non grata vanwege zijn CD-lidmaatschap.68 In april 1994 startte de politie in het zuidoosten van Noord-Brabant een campagne tegen racisme.69 En ambtenaren in verschillende Nederlandse gemeenten richtten het Landelijke Netwerk Ambtenaren tegen Racisme op.70 Bij de CentrumDemocraten zelf leidden Janmaats uitspraken ook tot het opzeggen van lidmaatschappen. In verkiezingspolls daalde de CD van 5% (acht Kamerzetels) naar 3% (vijf zetels). De Volkskrant kopte: ‘Aanhang CD gedaald, maar ideeën winnen grond.’71 De neergaande trend leek versterkt door te zetten toen verschillende partijleden, onder wie Janmaat zelf, strafrechtelijk vervolgd werden wegens discriminatie, het aanzetten tot racistische haat en racistische geweldpleging. En in Purmerend werd het plaatselijke CD-raadslid Michel van der Plas gearresteerd voor het mishandelen van de schrijver Adriaan Venema, die verschillende boeken schreef over mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gecollaboreerd.
64 De Volkskrant, 3 januari 1994; FOK, 1995, p.93. 65 De Volkskrant, 12 februari 1994. 66 FOK, 1995, p.94. 67 Nieuwsblad van het Noorden, 16 februari 1994. 68 Trouw, 21 januari 1994. Later zou deze scheidsrechter namens de CentrumDemocraten plaats nemen in de gemeenteraad van Brunssum. 69 Brabants Dagblad, 6 april 1994. 70 Utrechts Nieuwsblad, 7 april 1994. 71 De Volkskrant, 19 februari 1994.
119
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
120
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Ministers op dodenlijst Ook de Centrumpartij ’86 kreeg met vervolging te maken. In februari 1994 werden twee lokale CP-leiders in Arnhem veroordeeld tot zes en drie maanden voor respectievelijk wapenbezit en mishandeling. In Zwolle kregen zes leden ieder een boete van duizend gulden voor het aanzetten tot racistische haat. De lokale CPleider in Amsterdam, W. Beaux, kreeg eenzelfde boete voor het gebruik van de slogan ‘Eigen Volk Eerst’, die overigens ook gebruikt was door het succesvolle Belgische Vlaams Blok.72 De vervolgingen waarmee de Centrumpartij’86 te maken kreeg, was voor haar reden de naam te wijzigen in Nationale Volkspartij/ CP’86: zo probeerde men ingrijpen door justitie te bemoeilijken.73 Een belangrijk incident was ook de arrestatie van de CD-leider in Amsterdam, Yte Graman. De freelance journalist Bas van Hout infiltreerde in de Amsterdamse CD en filmde Graman terwijl die verklaarde dat hij verantwoordelijk was geweest voor twee brandaanslagen, in 1972 en 1979, waarbij vijf mensen gewond raakten. In de opname verwees Graman ook naar een zogenoemde dodenlijst, waarop de namen prijkten van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Hedy d’Ancona, en van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, Ed van Thijn.74 In juli 1994 werd Graman vervolgd voor poging tot moord; de eis van de Officier van Justitie was acht jaar gevangenisstraf. In september 1994 werd Graman tot zes jaar veroordeeld.75 De Graman-kwestie leidde tot een splitsing binnen de Amsterdamse afdeling van de CentrumDemocraten. Graman werd uit de partij gezet, wat overigens ook het Purmerendse lid Van der Plas gebeurde.
Veroordeling met twee primeurs Deze gebeurtenissen, opgeteld bij de scanduleuze uitspraken van Janmaat, schaadden uiteraard de kansen van de CD op electoraal succes. De verkiezingspolls hadden voor de partij een stijging laten zien van één zetel (behaald in 1989) naar zeven zetels in december 1993. Vertaalde men de uitslag van de lokale verkiezingen van maart 1994 naar de landelijke situatie, dan zou de CD vijf zetels in 72 NRC Handelsblad, 18 maart 1994, Algemeen Dagblad, 12 april 1994, Leidsch Dagblad, 25 april 1994. 73 J. van Donselaar, 1997, p.6. 74 NRC en de Volkskrant, 29 april 1994. 75 NRC Handelsblad, 20 juli 1994, NRC Handelsblad, 13 september 1994, de Volkskrant, 28 september 1994. In beroep werd Graman veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf (de Volkskrant, 9 mei 1995) omdat de Hoge Raad besloot dat de poging tot moord niet bewezen was.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda de Tweede Kamer gekregen hebben. Deze verkiezingen waren een enorm succes voor de extreemrechtse partijen. De CD vergaarde 77 gemeenteraadszetels (tegenover 11 zetels in 1990) en 18 zetels in vijf deelgemeenteraden in Rotterdam. De Centrumpartij ’86 kreeg 9 zetels, tegenover 5 zetels in 1990. In Utrecht herwon het voormalige CD-raadslid Wim Vreeswijk zijn zetel, maar nu als leider van het Nederlands Blok.76 Eén van de 77 zetels voor de CentrumDemocraten, die in Purmerend, bleek te zijn gewonnen door een undercover journalist, Peter Rensen, die in de partij was geïnfiltreerd.77 Net als in de Graman-kwestie zorgde deze journalistieke infiltratie niet alleen voor een beter inzicht in de partij en meer publiciteit voor de interne situatie (‘behind the scenes’) in de partij, maar leverde ook informatie die hielp bij de juridische vervolgingen. Bij de verkiezingen op 2 mei 1994 kwamen de CentrumDemocraten op drie zetels in de Tweede Kamer. De andere extreemrechtse partijen haalden het parlement niet. De voornaamste reactie op de verdrievoudiging van de Kamerzetels voor de CD, was er een van opluchting: ze hadden tenminste niet de zes maanden eerder voorspelde zeven zetels weten te verwerven. Op 4 mei 1994, de dag van de Nationale Dodenherdenking en twee dagen na de verkiezingen, werd de CD veroordeeld tot 10.000 gulden, Janmaat tot 6.000 en CD-parlementariër en Janmaats partner, Wil Schuurman, tot 1.500 wegens het aanzetten tot racistische haat en discriminatie. Deze uitspraak omvatte twee primeurs. Een: het was voor het eerst dat een partijtop werd veroordeeld op basis van officiële partijpropaganda. En twee: het was voor het eerst dat een politieke partij werd veroordeeld voor racisme.78 Het gerucht ging dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheden voor een partijverbod onderzocht. In juli bleek dit echter niet mogelijk te zijn vanwege onvoldoende bewijs.79 Daarna moesten Janmaat en de CD weer opdraven bij de rechtbank vanwege vermeende discriminatoire uitspraken en het aanzetten tot racistische haat.80
Groeiende interne onenigheid In de tweede helft van 1994 richtte de aandacht van justitie en de media zich meer op de Centrumpartij ’86. Dit was zeker het geval toen de Rotterdamse partijleider Freling tijdens een raadsvergadering stelde dat ‘alle buitenlanders Nederland moesten verlaten, inclusief de (zwarte, RW) voetballers Blinker en Taument van
76 Algemeen Dagblad en andere, 3 maart 1994. 77 Zie P. Rensen, 1994. 78 J. van Donselaar, 1997, p.15. 79 NRC Handelsblad, 4 mei 1994, 5 mei 1994 en 14 juli 1994. 80 Algemeen Dagblad, 23 juli 1994.
121
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
122
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Feyenoord.’81 In november 1994 was de CP’86 ook vaak in het nieuws omdat zij demonstraties begon te organiseren. Deze demonstraties werden echter steeds vaker verboden om redenen van openbare orde. Staken CP-demonstranten toch ergens de kop op, dan werden zij gearresteerd.82 De toenemende criminalisering van de extreemrechtse partijen droeg bij aan de groeiende interne onenigheid. Mensen traden terug of werden uit de partij gezet. De lokale verkiezingen in 1994 leverden wel een groot aantal zetels op, maar de partijen kregen het steeds moeilijker om de zetels te behouden of een vervanger te vinden als een partijlid zich terugtrok of uit de partij werd gezet. In verschillende gemeenteraden bleven zetels van de CD en/of de CP’86 onbezet. Dit betekende ook dat de partij geen vergoedingen ontving die met deze zetels samenhingen. In enkele gemeenten − zoals Breda, Almelo en Alkmaar − besloten de gemeenteraden om deze niet uitgekeerde vergoedingen over te maken naar lokale antiracismeorganisaties.83 Dat van de aanwezigheid van extreemrechtse partijen in de lokale en landelijke democratie zeker dreiging uitging, bleek uit een onderzoek van Intomart in opdracht van het Nederlands Centrum Buitenlanders: 64% van de Turkse, 75% van de Marokkaanse en 51% van de Surinaamse Nederlanders gaven aan zich enigszins tot ernstig bedreigd te voelen door de aanwezigheid van deze partijen.84
Incidenten: de oplossingsgraad Buijs en Van Donselaar concludeerden in hun onderzoek uit 1994 dat de oplossingsgraad van racistische en extreemrechtse geweldsincidenten in 1993 was toegenomen ten opzichte van 1992: van 19% naar 34% van de gevallen. Deze toename gold voor incidenten rond vernieling (van 33% naar 66%) en brandaanslagen (van 20% naar 53%). De opheldering van incidenten waarbij het ging om groepsconfrontaties nam echter af van 88% in 1992 naar 57% in 1993. Oplossing van mishandelingszaken bleef ongeveer gelijk over beide jaren (52% en 53%). In 1994 werden enkele incidenten die media-aandacht hadden gekregen, opgehelderd. In januari werden vijf mannen in de leeftijd van 17 tot 19 jaar gearresteerd in Waalwijk voor het schrijven en verzenden van dreigbrieven, die waren ondertekend met White Power.85 En in februari 1994 werden een 16-jarige leider
81 Haagse Courant, 9 november 1994. 82 Bijvoorbeeld in Zoetermeer, Het Parool, 19 november 1994. 83 NRC Handelsblad, 19 mei 1994, Tubantia, 12 juli 1994. 84 Intomart bv, 1995, Allochtonen over Nederland(ers), Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders, zoals geciteerd in J. van Donselaar, 1997, p.47. 85 De Volkskrant, 8 januari 1994.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda en zijn ‘gang’ van vier, die zichzelf presenteerden als het Nazi Front Zeeland, veroordeeld tot meerdere maanden in een disciplinaire instelling.86 In diezelfde maand werden vijf mannen van 24 tot 38 jaar gearresteerd en verantwoordelijk gehouden voor ten minste negentig strafbare feiten. Zij presenteerden zichzelf als een groep vrienden, die bijeenkwam voor zware drinkpartijen. Volgens de Officier van Justitie was er echter sprake van een criminele organisatie, en kwamen zij tot hun daden vanuit racistische motieven. Zij gebruikten de naam Nijmeegs Bevrijdingsfront, en volgens antifascismeorganisaties waren drie van hen lid van de Centrumpartij ’86. De vijf werden alle veroordeeld tot een à twee jaar gevangenisstraf.87
Niet alleen de Randstad De conclusie van Buijs en Van Donselaar dat politiek extreemrechts steeds vaker betrokken was bij racistisch geweld in Nederland, was voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) aanleiding het WODC om nader onderzoek te vragen naar de achtergronden en motieven van daders van racistisch geweld.88 Het WODC inventariseerde daarbij ook de aard en omvang van racistisch geweld in 1994. Dit leverde in totaal 1.228 incidenten op, waarvan het merendeel bestond uit bekladdingen. Daarnaast ging het om een betrekkelijk groot aantal bedreigingen. Een derde categorie in omvang betrof het verspreiden van folders en pamfletten. In totaal deden zich volgens dit onderzoek 295 gewelddadige incidenten voor in 1994 (bedreigingen, vernielingen en bommeldingen), wat een toename ten opzichte van 1993 betekende. Opvallend was dat het WODC-onderzoek de algemene visie van medio jaren ’90 logenstrafte dat racistisch geweld zich vooral zou voordoen in de Randstad. Zo bleken naast Rotterdam-Rijnmond ook regio’s als Noord-Holland Noord, Drenthe, Gelderland, Kennemerland, Zeeland, Brabant-Zuid en Noord-Limburg plaatsen waar relatief veel racistisch geweld voorkwam.89 De oorspronkelijke, eerste onderzoeksvraag − is er sprake van een groeiende betrokkenheid van politiek extreemrechts? − kon het WODC niet beantwoorden.90 In 96% van alle in 1994 geregistreerde incidenten gingen de daders vrijuit.91 Het onderzoek concludeerde dat er maar weinig criteria leken te zijn op grond waarvan de politie racistische zaken doorstuurde naar het Openbaar Ministerie. 86 Algemeen Dagblad, 17 februari 1994. 87 De Volkskrant, 3 februari 1994; Trouw, 17 februari 1994. 88 M.W. Bol & E.G. Wiersma, 1997. 89 Idem, p.25-26. 90 Idem, p.5. 91 Idem, p.1-2 en 20-26.
123
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
124
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ ‘In het gevoerde politiebeleid is weinig consistentie te onderkennen’, aldus de onderzoekers.92 Het beleid van justitie ten aanzien van racismezaken was ook weinig voorspelbaar.93 Het racistische element bleek moeilijk te bewijzen, ‘omdat de aanwezigheid van dat element niet zonder meer blijkt uit het gedrag. Het gaat hier slechts om bepaalde gedachten, die door het hoofd van de verdachte gespeeld kunnen hebben…’94
Monitor Racisme & Extreemrechts Het onderzoek van Buijs en Van Donselaar uit 1994 vormde een directe aanleiding voor de opdrachtgever, het ministerie van Binnenlandse Zaken, om een jaarlijkse monitoring van racisme en extreemrechts in Nederland te laten ontwikkelen. In 1997 resulteerde dit in de eerste publicatie van de Monitor Racisme & Extreemrechts.95 De Monitor stelde zich twee doelen, namelijk (1) de permanente monitoring van racisme en racismebestrijding en (2) een periodieke rapportage over de belangrijkste bevindingen.96 In de eerste rapportage werden ontwikkelingen in de jaren 1995-1996 beschreven. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1996 verloren de CentrumDemocraten 11 van hun 77 raadszetels. In de Monitor kwam een reeks van gewelddaden naar voren met een overduidelijke, directe betrokkenheid van extreemrechtse partijleden. Soms richtte het geweld zich op politieke tegenstanders, zoals de verstoring van een GroenLinks-bijeenkomst (1995), bedreigingen tegen de Rotterdamse PvdA-wethouder Simons en de mishandeling van GroenLinks-Kamerlid Singh Varma (1996).97 Dit soort overduidelijke betrokkenheid van leden van extreemrechtse partijen deed de discussie oplaaien om tot een verbod van deze partijen te komen. Zowel interne overheidsactoren, Kamerlid Rehwinkel (PvdA) bijvoorbeeld, als externe actoren − het LBR, het NCB − pleitten hiervoor. De eerste Monitor beschreef de problemen om tot een goede, eenduidige registratie van racistisch geweld te komen in Nederland. Veel incidenten bleven onbekend voor de politie, en de wél bekende incidenten werden niet allemaal opgenomen in het registratieproject voor de Monitor.98 Kijkend naar gewelddadige incidenten (in de Monitor ‘interetnische incidenten’ genoemd) viel op grond van
92 Idem, p.45. 93 Idem, p.3 en p.33 e.v. 94 Idem, p.45. 95 J. van Donselaar, 1997. 96 Idem, p.1. 97 Idem, p.57. 98 Idem, p.85-88.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda de politieregistraties voor 1995 een afname te constateren. Voor 1996 werd echter (weer) een toename geregistreerd, al bleef het nog onder het peil van 1994.99 In dezelfde tijd vond in Nederland een brede discussie plaats over hoe discriminatie en racisme te bestrijden. Deze discussie werd mede gevoed door de verontrustende verharding in het opinieklimaat in Nederland, zoals die bijvoorbeeld tot uiting kwam in opvattingen over ‘allochtonen’. Die verharding, sinds het begin van de jaren ’90 zichtbaar, leek zich in de jaren 1995-1996 te stabiliseren. Ook was er in de jaren ’90 een sterke toename van het aantal discriminatiezaken waarover het Openbaar Ministerie jaarlijks rapporteerde.100 Een van de uitkomsten van het publieke debat was de oprichting op 21 maart 1995 van de Commissie Gelijke Behandeling, dit op basis van de op 1 september 1994 in werking getreden Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB). Volgens deze wet was discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat verboden. De Commissie oordeelde in aangedragen kwesties of er al dan niet in strijd met de AWGB was gehandeld.
Eind 20ste eeuw: geweld neemt toe De laatste jaren van de 20ste eeuw lieten een sterke toename van racistisch en extreemrechts geweld zien in Nederland. De stijging van het aantal geregistreerde racistische incidenten, al zichtbaar in 1996, zette zich in de jaren 1997-2000 verder door – van 201 (1996) via 298 (1997) en 313 (1998) naar 234 (1999) en uiteindelijk 406 (2000). 101 In deze laatste jaren verschoof het accent duidelijk naar meer bedreigingen en mishandelingen. Ook was er sprake van een relatieve verschuiving van geweld tegen zaken naar geweld tegen personen. De derde en vierde Monitor (resp. 2000 en 2001) wezen er enkele malen nadrukkelijk op dat het in deze registratie alléén ging om gebeurtenissen die bekend waren bij politie of via de nieuwsmedia. ‘Veel voorvallen blijven onbekend, al is het niet duidelijk hoe top en ijsberg zich tot elkaar verhouden.’102 Van Donselaar gaf aan dat de relatie tussen geregistreerde en feitelijke incidenten ook in GrootBrittannië onderwerp van discussie was. Uit deze discussie kwam een inschatting naar voren van de minimum- en maximumfactor (resp. 4 en 40), waarmee de geregistreerde aantallen vermenigvuldigd zouden moeten worden om zicht te krijgen op de werkelijke aantallen incidenten. Voor Nederland, met een gemiddeld 99 Idem, p.82. 100 Spreekt uit de uitkomsten van onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zoals geciteerd in J. van Donselaar, 1997, p.98-99. 101 J. van Donselaar, 2000 en J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001. 102 J. van Donselaar, 2000, p.15.
125
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
126
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ jaarlijks aantal van 290 geregistreerde racistische incidenten in de jaren 19962000, zou dit betekenen dat het feitelijk aantal in die periode tussen de 1.160 en 11.600 per jaar zou liggen. Ofwel: het gemiddelde zou niet 290 maar zo’n 6.400 racistische en extreemrechtse gewelddaden per jaar bedragen. 103 De derde Monitor wees er ook op dat het bij dergelijk geweld veelal niet om geïsoleerde voorvallen ging, maar om een serie of reeks van incidenten. Twee reeksen werden hierbij onderscheiden: op het niveau van de daders en op het niveau van de slachtoffers. Aan de ene kant waren daders vaak meerdere malen bij dit geweld betrokken of kopieerden daders het geweld dat door anderen gepleegd was en veel media-aandacht gekregen had. Aan de andere kant gaven slachtoffers van racistisch en extreemrechts geweld aan veelal meerdere keren slachtoffer van dit geweld te zijn geweest. De vierde Monitor wees er op dat asielzoekers en asielzoekerscentra in toenemende mate het doelwit waren van geweld, een trend die eind jaren ’80 al had ingezet. Hierbij viel op dat vaak sprake was van extreemrechtse daders.104
Antisemitisme en discriminatie In 1997 constateerde het Centrum Informatie- en Documentatie Israël (CIDI) een sterke toename van antisemitische voorvallen in Nederland. In 1998 stabiliseerde het aantal zich. De Monitor Racisme & Extreemrechts wees op twee opvallende zaken. Aan de ene kant zou een verband bestaan tussen antisemitische voorvallen en de intifada ‘of beter: tussen enerzijds een reeks van antisemitische voorvallen en anderzijds protesten tegen Israël naar aanleiding van de conflicten in het Midden-Oosten tussen Israël en de Palestijnen.’ Aan de andere kant viel het extreemrechtse daderschap op in het antisemitische geweld van de laatste jaren.105 Ook op het (bredere) gebied van discriminatie zagen we in deze jaren het aantal voorvallen en klachten stijgen. Zo constateerde het Meldpunt Discriminatie Internet een stijging van 115 klachten in de periode maart 1997 − maart 1998 naar 142 klachten in het daaropvolgende jaar. En in een vergelijking van 1999 en 2000 was een stijging te constateren van 147 racistische internetuitingen in 1999 naar 345 in 2000. Daarbij viel de groei van het aantal antisemitische uitingen op106: dat nam in deze twee jaren toe van 91 tot 203.107 De gezamenlijke Anti Discriminatie Bureaus zagen de discriminatieklachten van 1997 (3.203) via 1998 (3.318) naar 103 Deze berekening is doorgevoerd in lijn met de gegevens in J. van Donselaar, 2000, p.1516, maar dan voor het gemiddelde van deze vijf jaar 1996-2000 (J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.19). 104 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.15. 105 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.13-14. 106 J. van Donselaar, 2000, p.103. 107 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.63.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
De jaren ’90: racisme prominent op de agenda 1999 (3.416) gestaag toenemen.108 En ook de Commissie Gelijke Behandeling zag een sterke groei in de haar voorgelegde zaken: van 47 (1995) via 93 (1996), 113 (1997), 122 (1998) en 242 (1999) naar 232 in 2000.109
Extreemrechts Waterloo? Het Waterloo van politiek georganiseerd extreemrechts voltrok zich in 1998. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 4 maart 1998 en de Kamerverkiezingen van 6 mei 1998 verloren de extreemrechtse politieke partijen enorm. Hun Kamerzetels gingen allemaal verloren. En extreemrechts hield na de lokale verkiezingen nog maar twee van de 87 gemeenteraadszetels over (in Utrecht en Schiedam). Janmaat zelf zag fraude met de stemcomputers als een van de belangrijkste verklaringen voor deze electorale neergang. Van Donselaar110 gaf een aantal factoren die méér van belang leken te zijn: - de onthullingen over de partijen en individuele leden in de media; - het politieke en sociale isolement waarin partij en leden verkeerden (‘cordon sanitaire’); - de verzwaring van de handtekeningeneis voor deelname aan de verkiezingen; - de relatief inactieve verkiezingscampagne van de partijen zelf. Daarnaast wees Van Donselaar er nog op dat tijdens de vorige verkiezingscampagnes immigratie en immigratiebeperking in het middelpunt van de belangstelling stonden. Dit was in 1998 veel minder het geval. Ook hoorde men verklaringen dat kiezers die gekant waren tegen (verdere) immigratie, in 1998 inmiddels ook terecht konden bij andere, meer gevestigde partijen. Extreemrechts had niet langer het monopolie op het issue immigratiebeperking. Weer andere verklaringen wilden dat in 1998 zogenoemde proteststemmers hun heil eerder zochten bij de sterk opkomende Socialistische Partij, dan wel dat zij wegbleven bij deze verkiezingen, zoals een relatief lage opkomst zou uitwijzen. Na de verkiezingen van 1998 bleef de repressie tegen politiek extreemrechts nog voortduren. Zo werd in november datzelfde jaar de Centrumpartij ’86 verboden verklaard, en kwamen er wettelijke bepalingen die het mogelijk maakten een politieke partij na veroordelingen wegens racisme haar zendtijd en subsidie te ontnemen. Extreemrechts leek een definitieve dreun te hebben gekregen en viel door interne strijd en externe repressie schijnbaar steeds verder uiteen. De zichtbaarheid 108 J. van Donselaar, 2000, p.116. 109 J. van Donselaar, 2000, p.118, en J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.76. 110 J. van Donselaar, 2000, p.45-47.
127
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
128
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ van extreemrechts nam in deze jaren echter sterk toe op het nieuwe medium internet. Dit was mede aanleiding tot de oprichting van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI), een soort Anti Discriminatie Bureau speciaal gefocust op discriminatoire en racistische uitingen op het worldwideweb. In 1999 volgde de eerste strafzaak wegens discriminatie via nieuwsgroepen op internet.111
Xenofoob imago De vierde Monitor Racisme & Extreemrechts stelde aan het begin van het nieuwe millennium dat de teruggang van ‘gematigd’ extreemrechts ‘een schril contrast (vormde) met de tamelijk sterke groei van de neonazigroepen.’112 Een meer voorspellende uitspraak in diezelfde Monitor ging over het verdwijnen van de ‘klassieke’ extreemrechtse partijen uit het parlement. ‘Hiermee is overigens niet gezegd dat de Tweede Kamer in de nabije toekomst gevrijwaard zal blijven van xenofobe uitingen. Veel zal afhangen van de vraag hoe de partij Leefbaar Nederland zich zal ontwikkelen.’113 De Monitor wees erop dat het extreemrechtse personele gehalte in Leefbaar Nederland (LN) tamelijk gering leek, maar ‘met het naar voren schuiven van Pim Fortuyn als lijsttrekker in oktober 2001 (in dezelfde maand dat deze vierde Monitor verscheen, RW), had het bestuur van LN een impuls gegeven aan het xenofobe imago van de partij.’114
111 J. van Donselaar, 2000, p.82. 112 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2001, p.44. 113 Idem. 114 Idem, p.42.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
8. Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok
De sterke toename van racistische incidenten zette in het nieuwe millennium door. En dat gold óók voor de koerswijziging in het (hardop) denken over migratie en integratie, getriggerd door Frits Bolkestein. Twee gezaghebbende intellectuelen noemden de multiculturele samenleving in essays respectievelijk een ‘illusie’ en een ‘drama’. Het nieuwe multiculturealisme komt, kort gezegd, hierop neer: mensen worden eerst als ‘anders’ buiten de samenleving geplaatst en vervolgens (als collectief) verweten niet binnen de samenleving te verkeren. De terreuraanslagen in de wereld zorgden voor extra voeding van deze visie. In de tweede helft van de jaren ’90 zagen we een sterke stijging van het aantal geregistreerde racistische geweldsincidenten. Deze trend leek zich aan het begin van de 21ste eeuw door te zetten. De nationale en internationale ontwikkelingen (Hofstadgroep, aanslag Twin Towers) schiepen een context waarin interetnische en interreligieuze spanningen, conflicten en incidenten toenamen. En diezelfde ontwikkelingen droegen er mogelijk ook aan bij dat incidenten sowieso eerder geconstateerd en geregistreerd werden, én dat men ze eerder als interetnisch dan als racistisch beschouwde. Bij de beschrijving van de jaren ’90 wezen we al op de veranderingen in de discussie over migranten en integratie in Nederland. ‘Integratieproblemen’, ‘misbruik van asielbeleid’ en vermeende onverenigbaarheid van verschillende culturen waren voorheen exclusief het territorium van extreemrechtse politieke partijen, net als het aandringen op immigratiestops en (hardere) integratie-eisen. In de beginjaren ’90 echter werden deze issues en betogen − inclusief de bijbehorende terminologie − steeds vaker opgetekend in de algemeen gangbare politieke en maatschappelijke discussie. Een sleutelmoment in deze ontwikkeling was een speech van de toenmalige VVD-fractieleider in de Tweede Kamer, Frits Bolkestein, waarin hij de islamitische cultuur als oorzaak voor integratieproblemen beschreef. Zijn betoog en ook latere publicaties vormden niet alleen een novum binnen het gevestigde politieke discours, maar ook binnen politiek rechtse intellectuele kringen.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
130
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Illusie en drama Rond de millenniumwisseling weerspiegelden twee publicaties deze voortgaande ontwikkeling binnen het ‘gevestigde discours’. In 1999 publiceerde FORUM een essay van Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, getiteld: ‘De multiculturele illusie.’ Cultuur stond voor Schnabel voor persoonlijk kapitaal en hij wees erop dat ‘allochtone culturen tegenover een naar verhouding toch zeer uniforme en dominante Nederlandse cultuur staan. (…) Daar komt bij dat de sociale gelaagdheid van de allochtone groeperingen in het geheel niet lijkt op die van Nederland als geheel. Het overgrote deel van de allochtonen (…) behoort tot de laagste sociale lagen van de samenleving’. Deze visie van Schnabel is belangrijk want, zegt Schinkel op zijn beurt: ‘Sociale achterstand en achterstelling wordt hiermee een bewijs voor culturele andersheid en incompatibiliteit. (…) De ongelijkheden die economisch van aard zijn, worden teken van culturele andersheid en, a forteriori, inferioriteit.’ Een jaar later schreef PvdA-coryfee Paul Scheffer een essay in NRC Handelsblad getiteld ‘Het multiculturele drama.’ Scheffer wees in dit essay op de volgens hem veel te lakse houding van politiek en beleid tegenover de integratie van minderheden. Deze laksheid zou mede gestoeld zijn op een volgens hem in relatie tot cultuur ongepast beschavingsoffensief, dat verondersteld werd ‘vanzelf te werken’. ‘Zo kan men de weigering begrijpen van kabinet en parlement voor iedereen zichtbare en vaak gesignaleerde problemen rondom etnische minderheden in Nederland onder ogen te zien. Een parlementair onderzoek naar het immigratie- en integratiebeleid is nodig, want nu worden hele generaties onder het mom van tolerantie afgeschreven. Het huidige beleid van ruime toelating en beperkte ‘integratie’ vergroot de ongelijkheid en draagt bij tot een gevoel van vervreemding in de samenleving. De tolerantie kreunt onder de last van achterstallig onderhoud. Het multiculturele drama dat zich voltrekt is dan ook de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede.’ Ook in dit essay lag de nadruk op een vermeend verband tussen ‘allochtone cultuur’ en het bestaan van economische en sociale achterstanden. Schinkel wees er in 2008 op dat beide essays stonden voor een ‘nieuw wetenschappelijk multiculturealisme’ (in tegenstelling tot het multiculturalisme dat de essay-auteurs als de oorzaak zagen van het volgens hen falende integratiebeleid). Dit ‘multiculturealisme’ was volgens Schinkel kenmerkend voor de culturistische fase van het integratiedebat. ‘Het is in dit culturistische denken dat het mogelijk wordt een associatie te leggen tussen ‘integratieproblemen’ en culturele issues.’
P. Schnabel, 1999, p.13 en 15. W. Schinkel, 2008, p.325. NRC Handelsblad, 29 januari 2000. W. Schinkel, 2008, p.149.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok Bol van paradoxen Aan het begin van de 21ste eeuw stond zo de dominante en door de ‘gevestigden’ omarmde integratiediscussie in het teken van een culturistisch perspectief. Een discours dat bol stond van de paradoxen en paradoxale boodschappen. Het individu, als uitgangspunt van het neoliberale denken, werd verantwoordelijk geacht voor zijn successen en zijn falen (lees ook: sociaal-economische achterstand). Maar juist het veronderstelde causale verband tussen ‘culturele herkomst’ en die achterstanden deïndividualiseerde het individu weer. Het buiten de samenleving geplaatste individu werd (collectief) verweten niet binnen de samenleving te verkeren − en kreeg het verwijt achterstanden te hebben. ‘De “buitenpositie” van ”niet geïntegreerden” wordt vervat in de term ‘participatie’. De uitersten van de paradox worden in elkaar gevouwen door de constatering dat het een gebrek aan participatie is dat voor achterstanden zorgt, terwijl het, omgekeerd, de grote achterstanden zijn die de geringe participatie als gevolg hebben.’ Dit ‘gevestigde’ discours zou zich zowel inhoudelijk als in leef- en beleidsterreinen enorm uitbreiden in de komende jaren. Hierbij ondersteund door verschillende landelijke, maar zeker ook internationale ontwikkelingen en contexten.
De impact van 9/11 Op 11 september 2001 werden twee gekaapte vliegtuigen het World Trade Center in New York ingevlogen, en één boorde zich in het gebouw van het ministerie van Defensie, het Pentagon, in Washington DC. Een vierde vliegtuig stortte neer voordat het zijn doelwit bereikte. Bij deze aanslagen kwamen bijna 3.000 mensen om het leven. Naast de directe impact was er ook een wereldwijde symbolische uitwerking: het machtigste land in de (westerse) wereld was in zijn commerciële, militaire en politieke hart geraakt. De aanslagen waren ‘live’ te volgen op televisie en schokten de hele wereld. Al snel bleek de aanval het werk te zijn van islamitische terroristen. In een reactie stelde president Bush: ‘Either you are with us, or you are with the terrorists.’ Er was dus geen plaats voor een neutrale positie. In oktober 2001 werd een lijst van de meest gezochte terroristen gepubliceerd. Op 7 oktober startten de Verenigde Staten een oorlog in Afghanistan en een zoektocht naar Osama bin Laden en zijn Al Qaida, die de verantwoordelijkheid voor de aanslagen hadden opgeëist. In zijn State of the Union-speech op 20 januari 2002 sprak de president van ‘de As van het Kwaad’, waarmee hij landen bedoelde die volgens hem het ter-
W. Schinkel, 2008, p.161.
131
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
132
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ rorisme beschermden. Het ging hierbij om Iran, Irak en Noord-Korea. Later werd deze lijst nog uitgebreid met Cuba, Libië en Syrië. In de Verenigde Staten en veel andere westerse landen werden verschillende maatregelen genomen onder de noemer van ‘terrorismebestrijding’. Deze betekenden onder meer: een grote uitbreiding van de beveiliging, méér bevoegdheden voor opsporingsdiensten bij de arrestatie van verdachten, en een verscherpt toelatingsbeleid voor luchtpassagiers. Ook Nederland liet meteen zien dat het alert was op de dreiging van terreur: op 27 september 2001 werden de Coentunnel en Zeeburgertunnel in Amsterdam en de Botlektunnel en Beneluxtunnel in Rotterdam enige tijd volledig afgesloten voor verkeer. De aanleiding was een anonieme brief met een gedetailleerde beschrijving van voorgenomen aanslagen.
Geweld tegen moskeeën en moslims Voor heel 2001 constateerde de Monitor Racisme en Extreem Rechts een afname van het aantal geregistreerde incidenten (van 406 in 2000 naar 317 in 2001). Deze werd echter grotendeels toegeschreven aan een sterke reductie van het aantal geregistreerde (doel)bekladdingen. De Monitor constateerde ook een afname van het aantal gewelddaden gericht op asielzoekers en die met een antisemitisch karakter. Daartegenover stond een toename van anti-islamitisch, racistisch geweld. Van deze gewelddaden in 2001 vond 60% plaats na 11 september. Doelwit van dit geweld waren vooral moskeeën. In veel gemeenten werden deze beklad, vernield of was er sprake van brandstichting − onder meer in Den Haag, Alkmaar, Apeldoorn, Vlissingen, Eindhoven, Uden, Weert, Heerlen, IJmuiden, Utrecht, Nunspeet, Zaandam, Gorinchem, Venlo, Rijssen en Zwolle. Ook islamitische scholen werden gemeld als doelwit van racistisch geweld, onder andere in Nijmegen, Uden, Maastricht, Ede, Almere en Alphen aan den Rijn. Het geweld bleef echter niet beperkt tot gebouwen. In diverse plaatsen werden mensen met een vermeende moslimachtergrond fysiek bedreigd en mishandeld. Zo werd in Heerlen een Afghaanse jongen door skinheads mishandeld en werden in Den Haag moslimmeisjes bedreigd en lastiggevallen.10 Een toename van interetnische spanningen bleek ook uit een reeks incidenten waarbij juist autochtonen en christelijke instanties het doelwit vormden. Zo werd bij kerken in Utrecht, Amsterdam, Rijssen en Tegelen brand gesticht.11 10 11
http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/americas/1971852.stm J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2002. Idem, p.22. Idem, p.24. Idem, p.25-26. Idem, p.26.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok Pim Fortuyn: een introductie Op 28 augustus 2001 kondigde premier Kok (PvdA) aan, dat hij zich niet meer verkiesbaar stelde bij de volgende Tweede Kamerverkiezingen (15 mei 2002). Een week eerder, op 20 augustus, had Pim Fortuyn bekendgemaakt juist de politiek in te willen. Pim Fortuyn kende een lange historie binnen verschillende politieke partijen.12 Bij deze rondgang was het hem nimmer gelukt enige politieke rol of functie van betekenis te verwerven. Deze mislukkingen leidden er niet toe dat hij de politiek de rug toekeerde, maar dat hij zich juist meer en meer ging oriënteren op een zelfstandige politieke rol, zoals onder meer in 1994 al bleek in zijn boek over een zakenkabinet met Fortuyn als premier.13 Hield Fortuyn zich in eerdere jaren zowel wetenschappelijk als bestuurlijk bezig met sociaal-economische kwesties en het openbaar bestuur, in de jaren ’90 verbreedde hij zijn aandachtsgebied en publicaties naar meer maatschappelijke terreinen. In 1997 had de publicatie Tegen de islamisering van onze cultuur14 voor de nodige beroering gezorgd. De commotie werd vooral veroorzaakt door een televisiedebat in het programma Het Lagerhuis, waarbij hij de degens kruiste met PvdA- en VARA-kopstuk Marcel van Dam.15 In de genoemde publicatie vroeg Fortuyn aandacht voor het cultuurrelativisme waardoor Nederland zich volgens hem kenmerkte. Dit cultuurrelativisme zou ten grondslag liggen aan een desinteresse voor ‘onze eigen identiteit’. ‘Hierbij dreigt (…) onze oorspronkelijke cultuur geheel ten onder te gaan.’16 In het boek vergeleek hij de ontwikkelingen, waarbij het Westen volgens hem de kern van zijn eigen normen- en waardenstelsel en daarmee de grenzen van het toelaatbare geheel zou vergeten, met München 1938.17 Hij wees op het moralisme, dat niet toe zou staan een eigen identiteit te ontwikkelen en te formuleren, terwijl dat volgens hem juist noodzakelijk was om de ruimte aan nieuwkomers – en de nieuw te integreren
12 Zie voor een uitvoerige beschrijving van zijn gedachtegoed en biografie o.a. D. Pels, 2003. 13 P. Fortuyn, 1994. 14 P. Fortuyn, 1997. 15 VARA, Het Lagerhuis, 15 februari 1996, zie: http://www.youtube.com/watch?v=tMxS_ xSKujU. 16 P. Fortuyn, 1997, p. 7. 17 Idem, p.35 en 37. Fortuyn vergelijkt de door hem veronderstelde toezegging van Iran om het doodvonnis van Salman Rushdie niet uit te voeren als het Westen dit doodvonnis zou erkennen, met de toezegging van Hitler in het Verdrag van München (29 september 1938). Hitler zegde toe af te zien van een totale annexatie van Tsjecho-Slowakije in ruil voor Sudetenland. In maart 1939 bezette Hitler echter alsnog Tsjechië – een dag nadat Slowakije tot de status van vazalstaat werd gedwongen.
133
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
134
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ culturen − aan te geven.18 ‘Een schoolvoorbeeld van dit moralisme en het ontbreken van een concept van de multiculturele samenleving is het vervolgingsbeleid inzake racistische uitingen. Tot nu toe zijn slechts oorspronkelijke, blanke Nederlanders vervolgd…’19 De antiracismeorganisaties noemde Fortuyn ‘deze geestelijke terreurpolitie.’20 Fortuyn wees op het essentiële belang van de scheiding van kerk en staat. En in lijn met Bolkesteins uitspraken van begin jaren ’90 stelde hij dat het zijns inziens ‘met name de islam is (die) dikwijls een cultureel struikelblok voor de economische en maatschappelijke integratie in Nederland (is).’21 Naast aandacht voor de positie van mannen, vrouwen, homoseksuelen en jongeren versus volwassenen, besteedde Fortuyn ook aandacht aan de achterstandswijken. ‘Hier is het dat de problemen voortkomende uit de gewenste scheiding van kerk en staat en de gelijkheid van mannen en vrouwen, hetero- en homoseksuelen, en volwassenen en jongeren zich het duidelijkst doen gelden.’22 Fortuyn weet die problemen aan het Nederlandse antidiscriminatiebeleid ‘dat moreel en maatschappelijk zo goed oogt maar feitelijk heeft geresulteerd in daadwerkelijke segregatie van de Nederlandse samenleving.’23 Hij stelde ten slotte vast dat Nederland vol was en dat ‘het land bezwijkt onder de integratielasten van een steeds groter aantal vreemdelingen.’24
Oppositie tegen Den Haag Zijn publicatie Tegen de islamisering van onze cultuur uit 1997 is van belang omdat de daaruit sprekende visie en gedachtegang een belangrijke rol (gingen) spelen in de politieke weg die Fortuyn opging in de tweede helft van 2001. Natuurlijk werden deze gedachten verder aangescherpt en actueel door de gebeurtenissen in de Verenigde Staten, slechts enkele weken nadat Fortuyn – overigens nog partijloos – aankondigde de politiek in te gaan. Aan zijn politieke inbedding werkte hij de daaropvolgende weken. En met succes: op 25 november 2001 werd Pim Fortuyn gekozen tot lijsttrekker van Leefbaar Nederland. Voor deze partij en haar lokale voorlopers, zoals Leefbaar Utrecht en Leefbaar Hilversum, vormde de gevestigde politiek (‘Den Haag’) het voornaamste doelwit van de politieke strijd. Deze gevestigde politiek werd vooral gesymboliseerd door het Paarse kabinet onder Wim Kok, dat de voorgaande acht jaar geregeerd had. ‘Paars‘ was het eerste kabinet waarvan 18 Idem, p.40. 19 Idem, p.41. 20 Idem, p.42. 21 Idem, p.57. 22 Idem, p.86. 23 Idem, p.87. 24 Idem, p.102.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok het CDA of zijn voorlopers, KVP, CHU en ARP géén deel uitmaakte. Voorheen zorgden kabinet en oppositie in Nederland altijd voor een heldere verkiezingskeuze: of een CDA-VVD-kabinet met PvdA-oppositie, of een CDA-PvdA-kabinet met VVD-oppositie. Door het samengaan van VVD en PvdA in een kabinet met een oppositie in het midden (CDA)25 leek een ‘oppositie van buitenaf’ onmisbaar. Deze externe oppositie werd landelijk gesymboliseerd door de Leefbaar-beweging. Met Pim Fortuyn als lijsttrekker werd de verpersoonlijking van een ‘oppositie tegenover Den Haag’ een feit. Verkiezingspolls gaven aan dat deze externe oppositie een groeiende aanhang verwierf. De verbinding tussen Fortuyn en Leefbaar Nederland duurde drie maanden. Directe aanleiding voor de breuk was een interview met Fortuyn in de Volkskrant, begin februari 2002.26 Onder de kop ‘De islam is een achterlijke cultuur’ stelde Fortuyn dat het land vol was. Toen de journalist opmerkte dat hij dat toch niet mocht zeggen van zijn partij, reageerde Fortuyn: ‘Nou, daar moest ik me maar eens niet zoveel meer van aantrekken.’ Verderop in het interview pleitte Fortuyn voor het afschaffen van ‘dat rare Grondwetsartikel: gij zult niet discrimineren. Prachtig. Maar als dat betekent dat mensen geen discriminerende opmerkingen meer mogen maken, en die maak je in dit land nogal snel, dan zeg ik: dit is niet goed.’ De hele gevestigde politiek liep te hoop na het verschijnen van dit artikel. En, zo bleek, ook binnen Leefbaar Nederland had men het gevoel met een ongeleid projectiel te maken te hebben. Uiteindelijk werd in een nachtelijk beraad besloten dat de wegen van Fortuyn en Leefbaar Nederland zich moesten scheiden. Menigeen dacht op dat moment dat de rol van Fortuyn bij de komende verkiezingen was uitgespeeld. Ondanks dat hij bij het verlaten van dit beraad de verzamelde media nogmaals duidelijk liet weten dat hij de toekomstig premier van Nederland zou zijn. En ondanks dat hij een dag later de oprichting van Lijst Pim Fortuyn (LPF) bekendmaakte.
Pim is dood, leve Pim Een groot deel van de oorspronkelijke aanhang van Leefbaar ging met Fortuyn mee. Dit bleek in eerste instantie uit de verkiezingspolls, die de LPF veel zetels toebedeelden. Deze voorspellingen leken te worden bewaarheid bij de gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart 2002. Leefbaar Rotterdam, met Fortuyn als lijsttrekker, behaalde ruim een derde van de stemmen in Rotterdam en werd daarmee direct de grootste partij in deze altijd door de PvdA gedomineerde gemeente. De 25 Het CDA was in deze kabinetsloze periode vooral druk met de daardoor veroorzaakte identiteitscrisis. 26 De Volkskrant, 9 februari 2002.
135
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
136
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ grote schok binnen de gevestigde politieke partijen kwam symbolisch tot uiting tijdens de verkiezingsuitzending op tv die avond. Fortuyn glorieerde, en de ‘gevestigden’ Dijkstal (VVD) en Melkert (PvdA) wisten zich nauwelijks een houding te geven. In april 2002 kwam Fortuyn met een landelijk verkiezingsprogramma in boekvorm, dat het doelwit van zijn politieke strijd duidelijk neerzette: ‘De puinhopen van acht jaar Paars.’27 De LPF bleek zich in de polls op een groeiende aanhang te mogen verheugen en de gedachte dat hij de nieuwe premier van Nederland zou worden, leek steeds minder denkbeeldig. Tot Pim Fortuyn op 6 mei 2002, anderhalve week voor de Tweede Kamerverkiezingen, werd doodgeschoten. Het gehele land – ‘gevestigd’ of niet – was in rep en roer. Enige opluchting deed zich voor toen bleek dat de dader een autochtone Nederlander was. Mogelijk droeg dit ertoe bij, dat de emoties en woede zich meer en meer richtten op de gevestigde politiek en ‘Den Haag’ in plaats van op allochtone Nederlanders.28 De verkiezingen29 leverden de LPF, ondanks de dood van haar verpersoonlijking en lijsttrekker Pim Fortuyn, 26 zetels op − en zo werd zij de tweede partij van Nederland. Alle gevestigde partijen verloren aanzienlijk (PvdA: -22 en VVD: -14 zetels). Alleen het CDA wist winnend uit de verkiezingen naar voren te komen. Haar lijsttrekker Balkenende had zich dan ook als enige niet gedistantieerd van Pim Fortuyn en zijn uitspraken. Balkenende mocht aan de formatie van een kabinet beginnen, waaraan ook de LPF zou deelnemen.
Dreigcultuur in Nederland In de eerste maanden na de landelijke verkiezingen traden de kopstukken van gevestigde partijen uit de politiek terug – soms ook naar aanleiding van bedreigingen aan hun adres.30 Deze bedreigingen, veelal op het internet geuit, werden in dit zeer roerige voorjaar van 2002 steeds serieuzer genomen, ook door de officiële instanties. Enerzijds leek dit een uitvloeisel van de schok dat in Nederland een politieke moord mogelijk bleek − en wie durfde te beweren dat het niet nóg eens kon gebeuren? Anderzijds genereerde het totaal gepolariseerde politieke en maatschappelijke klimaat mogelijk meer dreigementen, waarvoor het internet een relatief makkelijk medium vormde.
27 P. Fortuyn, 2002. 28 Zie voor een opsomming van een aantal eerste reacties op het internet, direct na de moord op Pim Fortuyn: J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2003, p.28-30. 29 Aan deze verkiezingen namen voor ’t eerst in 25 jaar geen extreemrechtse partijen deel (J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2004, p.57). 30 Idem, p.30.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok De Monitor Racisme & Extreemrechts31 constateerde voor 2002 ten opzichte van 2001 een afname van het aantal geregistreerde racistische en extreemrechtse incidenten (van 317 naar 264). De eerder al geconstateerde afname van het aantal bekladdingen zette door. Wel opvallend was de toename van het aantal geregistreerde mishandelingen; het aantal bedreigingen bleef relatief stabiel.
Lokale spanningen, een voorbeeld: Aalsmeer Politie en jongerenwerk in Aalsmeer kregen in het najaar van 2002 steeds meer signalen dat er gewelddadige confrontaties ophanden waren tussen groepen jongeren in de gemeente. Deze signalen werden bevestigd in contact tussen het gemeentebestuur en enkele vertegenwoordigers van de lokale Marokkaanse gemeenschap. Het gemeentebestuur besloot een onderzoek te laten doen naar de ernst en urgentie van mogelijke gewelddadige confrontaties tijdens de aanstaande kerstvakantie. Uit dit onderzoek, van ES&E,32 bleek dat zich in de loop van 2002 al diverse confrontaties en ongeregeldheden hadden voorgedaan − vooral tussen een groep Marokkaanse jongeren en een groep autochtone jongeren met extreemrechtse sympathieën. Het ging om het bekogelen met stenen, vernielingen aanrichten, bedreigingen, vechtpartijen en een steekpartij. Nader onderzoek leerde dat er al langer dergelijke voorvallen waren in Aalsmeer – zeker in 2001 en 2002. Maar feitelijk kende de gemeente een al veel langere geschiedenis van bedreigingen en racistisch en interetnisch geweld. In 2002 was er een duidelijk toename van spanningen en incidenten. De onderzoekers wezen op serieuze signalen dat zich ernstigere geweldsvormen dan voorheen zouden voordoen. Niet alleen de kans op ernstiger geweld werd hoog ingeschat, maar ook de kans dat andere groepen in én buiten Aalsmeer bij conflicten betrokken zouden raken. De aanbevelingen van de onderzoekers richtten zich vooral op een verbeterd inzicht in de betrokken groepen en hun onderlinge tegenstellingen, uniformering van de visie op deze problematiek bij de betrokken instellingen en instanties, en een beter zicht op ieders taken en verantwoordelijkheden in de aanpak. Ook werd gepleit voor een meer regionale aanpak, omdat de groepen en confrontaties zich niet beperkten tot het grondgebied van de gemeente Aalsmeer. Voor de korte termijn adviseerden de onderzoekers om beter (lees: meer voorbereid) te reageren op eventuele incidenten en om te gaan met escalatie van de situatie. Voor de langere termijn waren er aanbevelingen om voedingsbodem en discriminatie tegen te gaan, de sociale 31 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2004. 32 R. Witte, K. Schram & F. Kors, 2003.
137
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
138
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
cohesie binnen de gemeente te versterken en zo polarisatie tegen te gaan. Ook werd een meer gerichte aanpak van groepsvorming en groepstegenstellingen bepleit. De gemeente nam vrijwel alle aanbevelingen uit het onderzoek over. Overigens was Aalsmeer met dit onderzoek één van de eerste gemeenten in Nederland die op basis van enkele incidenten naar de achtergronden en context ervan keek. De aanpak die daaruit voortkwam richtte zich dan ook niet (alleen) op de bestrijding van één voorval, maar op het ‘gestructureerd’ voorkomen van dergelijke incidenten in de toekomst.
Het probleem met registreren De Monitor Racisme & Extreem Rechts (2004) constateerde dat er in 2003, na een afname van het geregistreerde geweld in de jaren 2001 en 2002, sprake leek te zijn van een stabilisatie. Men signaleerde echter óók een afnemende bereidheid bij de politie om de benodigde gegevens te verzamelen. Hiermee stuitte de Monitor op een probleem dat zich eigenlijk al vanaf zijn ontstaan (in 1997) voordeed en steeds erger werd: in hoeverre zijn de gebruikte gegevens betrouwbaar en volledig? Ook in het verleden wees de Monitor er in iedere rapportage weer op hoe moeilijk het was om statistische gegevens over extreemrechts en racistisch geweld te genereren. Dit kwam onder meer doordat de informatie uit de politieinformatiesystemen niet erg toegankelijk was. Het verzamelen van de benodigde informatie was dan ook een arbeidsintensief karwei, ‘waaraan meer of minder prioriteit gegeven werd. Er waren enkele politieregio’s waar het geweldsprobleem in kwestie zich blijkens hun rapportages niet of nauwelijks zou voordoen. Dit was ongeloofwaardig en vermoedelijk veeleer een indicatie van de lage prioriteit die aan deze dataverzameling werd toegekend.’33 Daarnaast had de beoordeling van de extreemrechtse of racistische aard van concrete voorvallen een arbitrair karakter. Andere statistische problemen waren het gevolg van verschillende manieren van tellen. Zo kon de verzending van tien dreigbrieven in de ene regio als één voorval gelden, terwijl die in andere regio’s voor tien voorvallen stonden. Ten slotte speelde voor de Monitor nog het probleem dat de dekkingsgraad van de registratie te wensen overliet. De samenstellers trachtten dit enigszins op te lossen door ook registraties van andere organisaties mee te nemen en dubbelingen eruit te zuiveren. De registratie bij andere instellingen dan de politie, bijvoorbeeld bij de antidiscriminatiebureaus, bleek eveneens nog te wensen over te laten. 33 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2004, p.19.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok Groeiend anti-antiracisme Keer op keer werden − en worden − lokale autoriteiten overvallen door (de dreiging van) een ernstig incident en wisten dit niet in een historische context te plaatsen, eenvoudigweg omdat men zo’n historisch inzicht vrijwel geheel miste. Registratie van incidenten is een eerste vereiste om tot zo’n inzicht te komen. Maar lokaal noch regionaal (politie) werd hieraan prioriteit gegeven. Om op deze basis tóch tot bruikbare inzichten op landelijk niveau te komen, leek dan ook een haast onmogelijke opgave. Wat zeggen deze registratieproblemen? In een periode van sterke politieke en maatschappelijke polarisatie die velen ondervonden – ook op bestuurlijk niveau en soms zelfs lijfelijk – geeft de politie minder prioriteit aan de registratie van incidenten en confrontaties die uit deze polarisatie (kunnen) voortkomen. Landelijk leek aan het begin van de 21ste eeuw nog steeds de visie dominant dat racistisch geweld een incidenteel fenomeen is in Nederland. De ontkenning dat het om een structureel probleem gaat, was echter niet langer gebaseerd op een collectief schuld- en schaamtegevoel over wat Joden in Nederland tijdens WO II hadden ondergaan, maar op een groeiend ‘anti-antiracisme’ dat ook het afkalven van dat decennialang bestaande schaamte- en schuldgevoel omvatte. Wat verklaren de gegevens van de Monitor dan eigenlijk? De verschillende jaarrapportages wijzen vooral uit dat racistisch (en extreemrechts) geweld in die jaren een structureel probleem vormde in Nederland. Ieder jaar werden ten minste enkele honderden voorvallen geregistreerd, ondanks de lage prioriteit bij de registraturen. Een discussie of in Nederland sprake is van racistisch geweld als een structureel probleem, zou eigenlijk al lang beslecht moeten zijn. De discussie zou moeten gaan over de vraag hoe ernstig men dit probleem moet inschatten en welke prioriteit de bestrijding ervan verdient. Maar geen van beide discussies heeft zich feitelijk in Nederland voorgedaan – ook niet aan het begin van de 21ste eeuw.
Het wezenlijke omzeild De ontoereikende registratie was niet te wijten aan de Monitor zelf. Deze rapporteerde ‘slechts’, en gaf af en toe aanleiding tot enige aandacht en discussie. De Monitor was echter wel zodanig ingericht – met tabellen en meerjarenoverzichten − dat de aandacht vooral uitging naar de toename dan wel de afname van het aantal incidenten. ‘In 2002 werden 41 doelbekladdingen geregistreerd. Voor 2003 kwamen we uit op een iets hoger getal, namelijk 52.’34 Nog afgezien van de verhouding tussen geregistreerde en feitelijke aantallen bekladdingen, riep deze 34 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2004, p.21.
139
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
140
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ rapportagevorm in de media vooral uitspraken op over de genoemde getallen: ‘Een stijging van 11 voorvallen’, ‘Een stijging van 27%’, ‘Wat zijn nu 52 voorvallen in 450 gemeenten?’ Et cetera. Uitspraken die feitelijk niet te baseren waren op de staat van dienst van deze registraties, maar die wel aanleiding konden zijn om veel wezenlijker constateringen te omzeilen zoals: ‘We hebben in ieder geval nu al acht jaar lang te maken met honderden voorvallen van racistisch en extreemrechts geweld per jaar’, ‘Tolereren we dat als een kenmerk van de normale Nederlandse landsaard?’, ‘Wat moeten we daar eigenlijk landelijk en lokaal tegen doen?’. Zou een ernstig incident of een reeks van incidenten nodig zijn om dergelijke vragen (en antwoorden) wél op de agenda te krijgen in Nederland? Het sociale cynisme wil dat zo’n situatie leek te ontstaan exact één dag nadat de hierboven besproken Zesde Rapportage van de Monitor Racisme en Extreem Rechts werd gepresenteerd: 2 november 2004.
Zorg om islamitisch terrorisme De aanslagen van 9/11 waren aanleiding voor een internationale en ook Nederlandse boost aan bezorgdheid over islamitisch terrorisme. Na de bomaanslagen in Madrid op 11 maart 2004, die bijna 200 mensenlevens eisten, nam die bezorgdheid in Europa uiteraard alleen maar toe. De terreur zorgde voor een nieuwe golf van verscherpte maatregelen en verbrede bevoegdheden bij opsporing en arrestatie in diverse westerse landen. Zo werd in Nederland in april 2004 de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding geïnstalleerd. Hij had tot taak ‘het risico van terroristische aanslagen in Nederland zoveel mogelijk te verkleinen, alsmede het op voorhand beperken van schade als gevolg van een mogelijke aanslag.’35 In Nederland verscherpte het politieke klimaat rond het issue ‘integratie en de islam’ zich in deze jaren ook verder, zoals naar voren kwam in allerlei politieke en mediale discussies. Eén van de prominente deelnemers aan deze debatten was Ayaan Hirsi Ali, die voor de VVD in de Tweede Kamer zat. In een uitzending van Zomergasten toonde zij een eigen film waarin zij de positie van vrouwen binnen de islam aan de orde stelde. De film was gemaakt door Theo van Gogh, die bekend stond vanwege eerdere antisemitische uitspraken en recentelijk vanwege zijn harde extreme uitspraken over diezelfde islam en moslims in columns en tv-optredens.
35 Zie http://www.nctb.nl/Over_NCTb/missie/. In juli 2005 wordt de instelling van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTB) geformaliseerd door de regeling van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2005, nr. DDS5357209.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok Theo van Gogh vermoord In de vroege ochtend van 2 november 2004 werd de cineast en publicist Theo van Gogh in Amsterdam op straat vermoord door Mohamed B., een geradicaliseerde islamitische jongeman en stadgenoot. Op het lichaam van Van Gogh liet de dader een brief achter met duidelijke bedreigingen aan onder meer het adres van Hirsi Ali. In de eerste weken na de moord bleek de moordenaar geen geheel geïsoleerde ‘Einzelgänger’ te zijn, maar lid van een netwerk van radicale moslims, de zogenoemde Hofstadgroep. De arrestatie van twee andere leden leidde tot een belegering in Den Haag, waar enkele radicale moslims zich verschanst hadden. Vanuit de overheid reageerde de minister van Binnenlandse Zaken door alle burgemeesters in Nederland schriftelijk te informeren dat de moord op Van Gogh lokale spanningen en maatschappelijke onrust teweeg kon brengen. De minister vroeg om ‘aandacht voor de islamitische instellingen in het algemeen en Marokkaanse in het bijzonder in uw ambtsgebied waartegen zich de eventuele spanningen en onrust zouden kunnen gaan richten.’36 Op basis van deze brief verzochten de Commissarissen van de Koningin de burgemeesters om binnen hun gemeenten ‘risicoplekken’ te inventariseren. Ook vroegen zij de gemeenten na te gaan of er evenementen gepland waren, waarbij in de huidige situatie problemen in de openbare orde te verwachten waren.37 Ondanks de extra alertheid bij burgemeesters en andere (provinciale en landelijke) bestuurders vonden in de periode direct na de moord op Van Gogh in het hele land allerlei gewelddadige incidenten plaats. Dit was voor de Monitor Racisme en Extreem Rechts aanleiding om een maand later met een aparte Annex op zijn zesde rapportage te komen.38 De Monitor registreerde in de periode van 2 tot en met 30 november 2004 174 geweldsincidenten. De samenstellers vergeleken deze situatie met die van vlak na de aanslagen in de Verenigde Staten. Na 11 september 2001 werden in ongeveer 2,5 maand 190 geweldsincidenten in Nederland geregistreerd. En net als in 2001 ging het eind 2004 ook vooral om brandstichtingen. In 106 van de 174 incidenten ging het om islamofoob geweld, waarbij dit in 47 gevallen gericht was tegen een moskee. In 34 voorvallen ging het om geweld tegen autochtone personen, of tegen objecten zoals christelijke kerken (dertien keer). Bij tweederde van de 174 incidenten was een gebouw het doelwit en in 60 incidenten richtte het geweld zich tegen personen. In 15% van de voorvallen leek er sprake van een extreemrechtse betrokkenheid, aldus de Monitor. Daarmee steeg deze betrokkenheid ten opzichte van 2002 en 2003. Ook werd in 15% van de 36 Ministerie van Binnenlandse Zaken, d.d. 2 november 2004, kenmerk NCC 2004/80625. 37 O.a. brief van de Commissaris van de Koningin van de Provincie Limburg, d.d. 9 november 2004, kenmerk NCC2004/81350. 38 J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, 2004.
141
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
142
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ incidenten betrokkenheid gesignaleerd van zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’ (zie hierna). Overigens vond tweederde van de geweldsincidenten plaats buiten de tien grootste steden in Nederland. De meeste incidenten (relatief) voltrokken zich in de provincies Noord- en Zuid-Holland, gevolgd door Noord-Brabant en Limburg.
Landelijke reacties in de nasleep Hoe reageerde de landelijke overheid? Een deel van de directe reacties in de nasleep van de moord op Van Gogh bestond uit bezoeken door ministers aan allerlei plaatsen waar incidenten hadden plaatsgevonden. Zo bezocht de premier de gemeente Uden nadat daar op 9 november 2004 een islamitische school door brandstichting was verwoest. Deze bezoeken waren er niet alleen in de eerste weken na de moord op Van Gogh, maar bleven daarna doorgaan. Minister Remkes van Binnenlandse Zaken bezocht bijvoorbeeld op 24 februari 2005 de Abi bekr Assadik moskee in Utrecht, waar vlak na 2 november brand was gesticht.39 Diezelfde minister bracht in gezelschap van minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) op 14 april 2005 een bezoek aan Venray. Daar was tussen autochtone en allochtone jongeren een vechtpartij geweest, die op haar beurt weer het gevolg zou zijn van een poging tot brandstichting bij de plaatselijke Turkse moskee. Op 11 november 2004 was in deze gemeente een grote aanslag op een moskee verijdeld, nadat een nacht eerder het gemeentehuis beklad was met racistische leuzen.40 Tijdens het bezoek zegde Verdonk toe later dat jaar nogmaals langs te komen om te bespreken hoe het verder was gegaan in Venray. Dit bezoek vond op 28 november 2005 plaats. 41
Moskeebrand in Helden: een lokale reactie Op zaterdag 13 november 2004 werd in de vroege ochtend brand ontdekt in de moskee in Panningen, gemeente Helden. De fysieke brand was snel geblust, maar het bleef nog dagen broeien in de gemeente. Niet alleen door de schok en reacties binnen de gemeentegrenzen, maar zeker ook door de nationale en zelfs internationale media-aandacht voor deze moskeebrand. De brand werd duidelijk in het kader van de moord op Theo van Gogh geplaatst. Opmerkingen van de burgemeester in een van de nieuwsberichten over het relatief grote aantal ‘Lonsdale-jongeren’ in de regio Noord-Limburg 39 Zie http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=88711. 40 Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Moord_op_Theo_van_Gogh. 41 Zie Reformatorisch Dagblad, 15 april 2005 en http://www.venray.nl/otf/content. jsp?objectid=7852 en http://www.venray.nl/otf/content.jsp?objectid=9654.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok
en ook in de gemeente Helden, wekten de indruk dat hij de daders van de moskeebrand binnen deze groep jongeren vermoedde. Deze vermeende verwijzing42 naar mogelijk daderschap zonder bewijsvoering zorgde – naast de moskeebrand zelf – ook voor veel lokale beroering. Begin 2005 verzocht de gemeente Helden het Interventieteam Interetnische Spanningen43 de moskeebrand en de maatschappelijke gevolgen te evalueren. Dit gebeurde in samenwerking met het programma Jeugd en Veiligheid van FORUM, dat dit team ondersteunde44. In hun rapportage wezen de onderzoekers op een misvatting, die breed binnen Helden leefde: dat de moskeebrand een geïsoleerd incident geweest zou zijn in de directe nasleep van de moord op Van Gogh. Op basis van deze misvatting veronderstelden velen in Helden dat de brandstichters van buiten de gemeente afkomstig moesten zijn. In reactie op de eerdergenoemde brief van de Commissaris van de Koningin had de gemeente Helden een paar dagen voor de moskeebrand aangegeven dat zich twee ‘risicoplekken’ binnen de gemeentegrenzen bevonden: de moskee en een voormalig schoolgebouw waarin een islamitische vereniging zetelde. De gemeente had verder gemeld dat er ‘geen onoverkomelijke knelpunten’ voor de openbare orde waren, en dat men die ook niet verwachtte.45 Uit een overzicht van racistische en interetnische incidenten in Helden dat de onderzoekers opstelden, bleek echter dat zich zeker vanaf december 2003 in Helden incidenten hadden voorgedaan, 42 Hier wordt gesproken van een ‘veronderstelde verwijzing’ omdat uit nader onderzoek niet is gebleken dat de burgemeester zelf expliciet een verband heeft gelegd tussen ‘Lonsdale-jongeren’ en de mogelijke daders van de moskeebrand (zie Witte, et al., 2005, p.31-32). Desondanks bleef het beeld in de gemeente bestaan dat de burgemeester wel expliciet dit verband had gelegd in een uitzending van het NOS 8-uur journaal. 43 Het Interventieteam Interetnische Spanningen is één van de vier interventieteams, die begin december 2004 door minister Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratiebeleid werden geïnstalleerd. Dit waren onafhankelijke, multi-etnisch en multidisciplinair samengestelde teams van deskundigen vanuit bestuur, politie, onderwijs, hulpverlening, e.d., die gevraagd en ongevraagd op lokaal niveau gemeenten en instanties adviseerden rond vier thema’s: Interetnische Spanningen, Jeugd & Veiligheid, Toegankelijkheid (van voorzieningen) en Relationele Druk & Geweld, zoals eergerelateerd geweld. In 2007 zijn de teams samengevoegd tot één Interactieteam Interetnische Spanningen, Jeugd en Veiligheid. Het team wordt, net als zijn voorgangers, organisatorisch en inhoudelijk ondersteund door FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken. Zie voor meer informatie over ervaringen, contact en historie: www.forum.nl/interactieteam. 44 Zie R. Witte, P. Brassé & K. Schram, 2005. 45 Brief van de gemeente Helden aan de Commissaris van de Koningin van Limburg, d.d. 10 november 2004, kenmerk rti/7311.
143
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
144
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
waaronder (dreigende) vechtpartijen, een eerdere poging tot brandstichting bij de moskee, bekladdingen en bedreigingen. Bij sommige van deze incidenten bleek ook dat de daders voornamelijk uit de gemeente Helden zelf afkomstig waren. In haar conclusies stelde de onderzoeksgroep dat de aanpak van de moskeebrand en van de daaropvolgende maatschappelijke onrust over het algemeen positief was geweest (met andere woorden: de-escalerend). Vooral voor de communicatie met verschillende segmenten van de samenleving werd de gemeente geprezen. Sommige van deze positieve waarderingen hingen (echter) nauw samen met de kwaliteit en inzet van individuele bestuurders en ambtenaren. Een punt van aandacht was het gebrekkige contact met bepaalde groepen jongeren binnen de gemeente, waardoor ook het inzicht in die groepen ontbrak. Dit gold met name voor enkele relatief van de ‘mainstream samenleving’ geïsoleerde groepen, zoals sommige ‘Lonsdalejongeren’ en sommige allochtone jongeren, die op hun beurt voor (onderlinge) spanningen en incidenten zorgden. Het rapport beval de gemeente aan om samen met de ketenpartners het jeugdbeleid nog eens onder de loep te nemen − qua visie, inhoud en middelenverdeling − en een preventieve aanpak van interetnische spanningen te ontwikkelen, inclusief een aanpak bij incidenten (sociaal calamiteitenplan).
Lonsdale-jongeren: herkenbare groep De landelijke golf van incidenten in de directe nasleep op de moord op Theo van Gogh, duurde voort in de eerste maanden van 2005. Zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’ stonden hierbij in het centrum van de publicitaire belangstelling. Deze aandacht was zeer veelzijdig. Zo werden in de media individuele ‘Lonsdale-jongeren‘ geïnterviewd, die enerzijds extreemrechtse, racistische uitspraken deden en anderzijds erop wezen dat ‘Lonsdale’ niets met racisme te maken had en slechts een kledingsstuk was. In sommige rapportages, en ook steeds meer in de algemene beeldvorming, werden ‘Lonsdale-jongeren’ een synoniem voor extreemrechtse, racistische jongeren, die vooral buiten de grote steden in Nederland woonden. Bij racistische geweldsgolven in eerdere decennia constateerden we al dat, wanneer de publieke opinie, de media en de politiek niet (langer) om het bestaan van racistisch geweld heen kunnen, er een sterke drang ontstaat om dit geweld in verband te brengen met één specifieke, herkenbare groep mensen.46 Hetzelfde mechanisme trad in werking na de moord op Van Gogh, waarbij ‘Lonsdale-jon46 Zie o.a. R. Witte, 2009.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok geren’ een ‘gewillige’, gemakkelijk herkenbare groep vormden. Dit verklaart ook waarom in de maanden (zelfs tot twee jaar) na de moord op Van Gogh diverse publicaties over deze groep jongeren het licht zagen.47 Deze relatief uitvoerige en wisselend diepgravende aandacht voor ‘Lonsdale-jongeren’ was er niet alleen bij zogenoemde externe actoren, zoals (wetenschappelijke) onderzoekers en journalisten − ook interne staatsactoren hielden zich met dit vraagstuk bezig.
AIVD: label ‘extreemrechts’ onterecht Op 6 juli 2005 stuurde de minister van Binnenlandse Zaken een brief naar alle colleges van B&W in Nederland (en in afschrift naar de Commissarissen van de Koningin48), waarin hij een AIVD-nota inzake ‘Lonsdale-jongeren’ in Nederland aanbood. Directe aanleiding voor deze nota49 vormden de incidenten in respectievelijk Uden (11 november 2004) en Venray (april 2005). Het AIVD-onderzoek richtte zich specifiek op drie vragen over ‘Lonsdale-jongeren’: - In welke mate is er sprake van een georganiseerd optreden van deze jongeren? - In welke mate is er sprake van rechts-extremistische ideologie en politieke motivaties onder hen? - In hoeverre worden deze jongeren gerekruteerd door de rechts-extremistische groeperingen en organisaties in Nederland? De AIVD concludeerde dat de media en enkele landelijke en lokale bestuurders onterecht het rechts-extremistische label aan ‘Lonsdale-jongeren’ gaven. Het etiket ‘racistisch’ deed volgens de AIVD ook geen recht aan het karakter van deze groep jongeren, ‘omdat er geen sprake leek te zijn van handelen vanuit beredeneerde overwegingen van biologische inferioriteit.’50 In zijn aanbiedingsbrief wees de minister ook op de conclusie in het rapport dat van massale en systematische rekrutering vanuit rechts-extremistische partijen geen sprake was.
Kritische reacties op AIVD De reacties op de ministeriële brief en het AIVD-rapport liepen uiteen. In veel mediaberichten was er vooral aandacht voor de genoemde conclusies. Uit de meeste 47 Zie o.a. J. van Donselaar, 2005; M. Homan, 2006; Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007 48 Minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 6 juli 2005, kenmerk 2005-00001/115205. 49 AIVD, 2005. 50 Idem, p.7.
145
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
146
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ berichtgeving sprak dan ook een sfeer van ‘het zal allemaal wel meevallen’. Een aantal wél verontrustende conclusies in de nota kregen veel minder of geen aandacht van de media. Bijvoorbeeld: dat de gabberbeweging waarvan een flink aantal ‘Lonsdale-jongeren’ deel uitmaakten de belangrijkste jeugdsubcultuur in Nederland was, en dat velen sterke xenofobe opvattingen hadden en vaak deelnamen aan gewelddadige confrontaties, die de AIVD typeerde als ‘een groeiend probleem voor de lokale openbare orde’.51 Verschillende belangengroepen en onderzoekers, maar bijvoorbeeld ook het eerder genoemde Interventieteam Interetnische Spanningen, reageerden kritisch. De kritiek betrof onder meer de gehanteerde klassieke definitie van ‘racistisch’, als zou het hierbij gaan om ‘overwegingen van biologische inferioriteit’. Ook de beperkte definitie van ‘extreemrechts’ leidde tot kritiek.52 De AIVD werd eveneens verweten bij het begrip ‘organisatiegraad’ een klassiek perspectief te hanteren. De constatering dat er veeleer sprake was van ‘fluïde netwerken’ bracht de AIVD tot de – volgens sommigen discutabele − conclusie dat van organisatie geen sprake was. Níet geconcludeerd werd dat een deel van de ‘Lonsdale-jongeren’ op eigentijdse wijze georganiseerd zijn, zoals soms bleek bij incidenten (Venray, Zwolle) waarbij deze jongeren uit verschillende gemeenten afkomstig waren.
Monitor: rechts-radicale gabbers De op de nota geuite kritiek, alsmede de voortgang van het AIVD-onderzoek naar ‘Lonsdale-jongeren’, leidde in januari 2006 tot een nieuwe brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer.53 In deze brief stelde de minister dat een deel van de (kritische) reacties voortkwam uit een definitiekwestie. Hij stelde dat de AIVD zeker niet de openbare-orde-problematiek bagatelliseerde, maar dat deze dienst zich conform zijn wettelijke taak richtte op de potentiële dreigingen voor de democratische rechtsorde. Hoewel de minister hier leek te zeggen dat een stevige openbare-ordeproblematiek géén bedreiging vormde voor de democratische rechtsorde, stelde hij later dat hierin toch een potentiële dreiging voor diezelfde rechtsorde in schuilt. De minister wees erop dat uit het vervolgonderzoek feitelijk dezelfde conclusies naar voren kwamen als zes maanden eerder. Wel benadrukte hij enkele malen dat de openbare-ordeproblematiek toenam en serieus genomen moest worden. Tussen de twee ministeriële brieven verscheen een speciaal cahier van de Monitor Racisme & Extremisme over het ‘Lonsdalevraagstuk’.54 De Monitor, die met 51 52 53 54
Idem, p.7. Zie o.a. J. van Donselaar, 2005, p.11. Minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 17 januari 2006, kenmerk 2006-0000013808. J. van Donselaar, 2005.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok name sprak over ‘rechts-radicale gabbers’, wees erop dat vaak gesproken werd over een jeugdcultuur (die zich onder andere afzet tegen oudere generaties), maar dat het in feite meer ging om een tegencultuur (die zich afzette vanuit een xenofobe, racistische oriëntatie, niet zelden gedeeld met bijvoorbeeld de ouders). De Monitor wees op een substantiële overlap van de problematiek van rechts-radicale gabbers met die van gewone criminaliteit, drugsgebruik en geweld. Er werden zo’n 125 gabbergroepen geregistreerd, en het zou daarbij gaan om zo’n 600 tot 6.000 personen. Het idee dat ‘Lonsdalers’ voornamelijk op het platteland zouden wonen, was volgens de Monitor maar ten dele waar. Ook in de grote steden zijn zij terug te vinden. In de onderzochte periode (2002 − augustus 2005) registreerde de Monitor 206 incidenten waarbij ‘Lonsdalers’ betrokken waren. Bij 143 van die incidenten ging het om geweld, met name confrontaties en mishandelingen. Vooral in de loop van 2004, en dan met name na de moord op Van Gogh, werd de aanwezigheid van ‘Lonsdalers’ manifester. De Monitor constateerde daarbij dat het probleem zelf in 2005 niet was afgenomen, maar dat dit wel in aanzienlijke mate gold voor de media-aandacht. In reacties op (incidenten met) ‘Lonsdalers’ werd betrekkelijk vaak de vraag gesteld: is het nu racisme, gaat het om ‘gewone’ jeugdcriminaliteit,of hebben we hier met lastige pubers te maken? Afhankelijk van het antwoord varieerde ook de prioriteit die de aanpak kreeg.
Beeld klopt niet, op punten De voornaamste vragen rond ‘Lonsdalers’ bleven: ‘Wie zijn dit nu eigenlijk?’ en ‘Hoe ernstig moeten we ze nemen?’. Een publicatie in 2006 ging vanuit een journalistieke optiek en werkwijze in op deze vragen.55 De auteur deelde ‘Lonsdalers’ in drie categorieën in: een groep meelopers, een groep die vooral actief was op het internet, en een groep die bereid was acties uit te voeren. Sommigen uit deze laatste groep sloten zich aan bij extreemrechtse partijen en organisaties. ‘Angst, onwetendheid en machteloosheid waren de voornaamste oorzaken van de antibuitenlanderhouding van deze jongeren. Na de moorden op Fortuyn en Van Gogh werd die antipathie zichtbaar, vooral onder jongeren buiten de vier grote steden.’56 ‘Vooral lager opgeleide jongeren, die soms weinig of geen allochtonen kenden, waren “buitenlanders” mede hierdoor (harde uitspraken van Fortuyn en Van Gogh, RW) gaan zien als criminelen en slechte mensen die je baan en huis afpakken. Ouders spelen een prominente rol in de ontwikkeling van deze ideeën.’57
55 M. Homan, 2006. 56 Idem, p.166. 57 Idem, p.167.
147
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
148
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Ook een onderzoek in opdracht van de Politieacademie ging in 2007 op deze vragen in.58 Het richtte zich op drie gemeenten: Venray, Zoetermeer en Aalsmeer. Naast een analyse van documenten bestond dit onderzoek uit interviews met betrokken professionals én, voor zover mogelijk, met jongeren zelf. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het beeld van kansarme jongeren uit problematische gezinnen − met een lage opleiding, werkloos, gekleed in Lonsdale-outfit enzovoorts − op diverse punten niet klopt.59 De onderzoekers wezen op het gemeenschappelijke kenmerk van deze jongeren, namelijk: hun voorkeur voor hardcoremuziek, en zij spraken daarom liever van ‘hardcorejongeren’ dan van ‘Lonsdale-jongeren’, omdat deze laatste term de lading niet dekte. De jongeren kwamen over het algemeen niet uit gebroken probleemgezinnen noch standaard uit de lagere sociale klassen. Hun criminaliteitservaringen waren ook niet anders dan die van andere jongeren, met als enige uitzondering hun ervaring met geweld. Het onderzoek bevestigde eerdere constateringen dat een fors deel van de jongeren extreemrechtse, xenofobe ideeën aanhing en forse hoeveelheden alcohol en drugs gebruikte. En ook hier wezen de onderzoekers erop dat ‘opvattingen en denkbeelden over bijvoorbeeld allochtonen niet in een vacuüm worden ontwikkeld en uitgedragen, maar bepaald worden door de context waarin deze jongeren leven. Die context kan betrekking hebben op de samenleving als geheel (denk bijvoorbeeld aan het integratie- en asieldebat), alsook op de eigen situatie van de jongeren. In die bredere maatschappelijke ontwikkeling past het gegeven dat sommige jongeren mogelijk aan het verrechtsen zijn.’60 De onderzoekers constateerden dat we hier toch vooral te maken hadden met een leeftijdsgebonden fase waarin de jongeren verkeerden.61 Op de vraag of deze jongeren extreemrechts waren, wezen ze er in eerste instantie op dat van een duidelijke politieke basis of ideologie geen sprake was. Ten tweede zouden deze jongeren een bredere antipathie voelen dan alleen tegenover allochtonen (en daarmee een bredere basis hebben dan de post-Fortuynistische tijdgeest, aldus de onderzoekers). Feitelijk bestond er onder deze jongeren een antipathie tegenover iedereen die geen deel uitmaakt van ‘de eigen kring’. De onderzoekers waarschuwden er ook voor om het gedrag van deze jongeren af te doen
58 Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007. 59 Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007, p.183. 60 Idem, p.185. 61 Dit wordt tegengesproken door verschillende lokale professionals (zie V. Huijgens, 2004, p.37), die menen dat de uitingsvormen van extreemrechtse ideeën en gedachten wel kunnen veranderen als men ouder wordt, maar dat het gedachtegoed blijft bestaan. Vanuit deze optiek zouden we eerder te maken hebben met leeftijdsgebonden gedrag en niet met leeftijdsgebonden gedachtegoed – met mogelijk alle gevolgen van dien voor ‘hun’ kroost.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok als ‘opgroei- en pubergedrag’. Daarvoor was de dynamiek van etnische polarisatie een te precair proces.62
Lokaal antwoord blijft uit In het cahier van de Monitor Racisme & Extremisme werd geconstateerd dat er verschillende visies op ‘het Londalevraagstuk’ naast elkaar bestonden, en dat men daarbij beperkte of ruimere definities hanteerde. Dit droeg er ook toe bij dat op zeer verschillende wijzen op dat vraagstuk − en zo ook op incidenten, waarbij ‘Lonsdalers’ betrokken waren − gereageerd werd: van bagatelliseren tot hard aanpakken. De overheid liet dan ook een breed scala aan reacties van interne actoren zien, met name bij politie en justitie. Externe actoren, zoals jongerenwerk en scholen, reageerden over het algemeen zeer voorzichtig en richtten zich vooral op de vraag welk gedrag (nog) getolereerd kon worden. Scholen bleken zeer terughoudend te zijn om hier überhaupt aandacht aan te besteden door de (terechte) angst voor de goede naam van de school. De verschillende inschattingen van de problematiek rond (incidenten met) ‘Lonsdalers’ leidden in gemeenten regelmatig tot inactiviteit: een antwoord bleef uit. Dit bleek ook uit de ervaringen van het Interventieteam Interetnische Spanningen.63 Dit team werd een aantal keren benaderd door gemeenten, instellingen of instanties als de politie, die zelf wezen op de ernst van de situatie maar moeite hadden om hun ketenpartners van dit inzicht te overtuigen. Als er geen gedeelde visie is en geen eensluidende inschatting van de ernst, kan dat leiden tot ernstige situaties, zoals een praktijkvoorbeeld uit Waspik (gemeente Waalwijk) laat zien (zie pagina 156). In de eerder genoemde publicatie uit 2006 stelde journaliste Maaike Homan dat ondanks de vele media-aandacht voor ‘Lonsdalers’, en ondanks dat iedereen schande sprak van de incidenten waarbij zij betrokken waren, ‘een aanpak vanuit de overheid uitbleef. Uiteraard werden daders opgepakt en berecht, maar aan radicaliserende autochtone jongeren wordt maar weinig aandacht besteed.’64
62 Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007, p.188. 63 Interventieteams, 2007. 64 M. Homan, 2006, p.168.
149
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
150
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Ieder een eigen idee Al uit een eerder onderzoek naar de lokale aanpak van rechtsextremisme onder jongeren,65 uitgevoerd vóór de moord op Van Gogh, bleek dat iedere betrokken instantie een eigen idee had over de oorzaken van extreemrechtse sympathieën onder jongeren. Deze veelheid en verschillen in perceptie noemde onderzoekster Huijgens opvallend. Overeenkomsten betroffen vooral de rol van de ouders en de invloed van de verharding van het maatschappelijke klimaat. De lokale overheid beperkte zich voornamelijk tot een subsidiërende of faciliterende rol in de aanpak van rechtsextremisme onder jongeren. Gemeenten waren volgens dit onderzoek doorgaans de minst actieve instantie in deze aanpak. Alleen in Aalsmeer speelde de gemeente een actieve, regisserende rol sinds het genoemde onderzoeksrapport uit 2003. Een opvallende conclusie van Huijgens was dat er nauwelijks een verband leek te bestaan tussen de genoemde oorzaken voor rechtsextremisme en het beleid. Er werd nauwelijks enige actie ondernomen in de richting van ouders, noch deed men iets tegen de vermeende ‘angst voor het onbekende’. Activiteiten bleven veelal steken bij zeer algemene preventieve activiteiten (voorlichting, informatie-uitwisseling), en inzicht in het effect hiervan was er amper. Dit kwam mede doordat er geen accurate registratie van bijvoorbeeld incidenten bestond. Effectiviteit werd vaak ‘afgelezen’ aan de mening van degenen die direct bij de activiteit(en) betrokken waren.66 Naast deze preventieve aanpak bestond de aanpak voornamelijk uit het repressief optreden bij incidenten.
Geweldsontwikkelingen 2005-2007 In 2004 droeg de AIVD de registratie van racistisch (en extreemrechts) geweld in Nederland over aan het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). Deze overgang − en de stagnatie die daarbij optrad − leidde ertoe dat de Monitor Racisme en Extremisme voor 2004 geen data ter beschikking had. Zoals gezegd, had de Monitor zelf wel incidenten geregistreerd in de periode direct na de moord op Van Gogh. Vergelijking van de cijfers voor november 2004 met die van geheel 2005, liet zien dat in ieder geval het aantal brandstichtingen en bommeldingen sterk was afgenomen. Vergelijking van de cijfers voor 2005 met de data uit de jaren vóór 2004 wees uit dat het aantal mishandelingen en confrontaties was toegenomen. Het overgrote deel van de 296 geweldsincidenten in 2005 was racistisch van aard.
65 V. Huijgens, 2004. 66 Een soortgelijke conclusie is af te leiden uit onderzoek naar de effectiviteit van preventieactiviteiten op het terrein van criminaliteitsbestrijding (zie D.J. Korf, e.a., 2007).
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok Extreemrechtse betrokkenheid beperkte zich tot 19 incidenten, al betekende dit wel een stijging (in 2003: 8 incidenten). In 2002 werd geconstateerd dat relatief meer geweld zich tegen personen richtte in vergelijking tot geweld tegen ‘zaken’. In 2005 zette deze omslag zich voort.67 Verder viel op dat het geregistreerde geweld tegen vluchtelingen sterk gedaald was, terwijl het geweld tegen moslims was toegenomen. Bij dit laatste viel dan nog op, dat het aantal ‘bekladdingen’ fors was afgenomen, maar dat het aantal geweldsincidenten in de vorm van bedreiging en mishandeling een sterke stijging vertoonde. In 2006 vertoonden de registraties van racistisch (en extreemrechts) geweld een lichte daling.68 Vooral het aantal bedreigingen was in dit jaar afgenomen. Ondanks deze afname en de algemene daling van het aantal geregistreerde incidenten, bleef in 2006 het aantal confrontaties toenemen ten opzichte van 2005 en daarvoor. Een verband met ‘Lonsdale-jongeren’ was in 2006 minder makkelijk te leggen. De Monitor verklaarde dit doordat verschillende van deze groepen jongeren niet langer als zodanig te herkennen waren. Ook wees de Monitor op groepen die ‘zijn doorgeradicaliseerd naar volwaardige neonazigroepen. De incidenten die zij veroorzaakten in 2006 zijn dus niet meegeteld als ‘Lonsdale’-incident.’69 De Monitor maakte dan ook melding van een relatief sterke stijging van extreemrechtse betrokkenheid bij de geregistreerde geweldsincidenten. In 2007 leek de trend van een algemeen lichte daling in geregistreerd racistisch (en extreemrechts) geweld zich te hebben doorgezet.70 Na 291 geweldsincidenten in 2005 en 259 in 2006, werden er voor 2007 223 incidenten geregistreerd. In 2006 sloeg de balans tussen geweld tegen zaken en tegen personen voor het eerst sinds 2002 weer iets meer door in de richting van ‘zaken’. In 2007 was juist weer relatief meer geweld gericht tegen personen. En het geweld was overall dan wel afgenomen, maar vooral het racistische geweld tegen moslims was met eenderde sterk toegenomen. De eerder geconstateerde toename van extreemrechtse betrokkenheid bij het geweld was in 2007 afgenomen.
67 W. Wagenaar & J. van Donselaar, 2006. Deze Monitor registreerde ook voor het eerst ‘racistisch geweld in de richting van autochtonen’. Het zou hierbij in 2005 om elf incidenten gaan. Gezien de hier gehanteerde definitie van racistisch geweld (zie hoofdstuk 2) valt dit geweld echter buiten de beschouwingen in dit boek. 68 J. van Donselaar & W. Wagenaar, 2007. 69 Idem, p.16. 70 W. Wagenaar & J. van Donselaar, 2008.
151
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
152
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Groeiende islamofobie en verharding De Monitor repte met geen woord over een mogelijk verband tussen de geweldstoename in 2005 en de terroristische aanslagen die op 7 juli 2005 plaatsvonden in Londen, zoals dat na 9/11 wel het geval was.71 Het European Monitoring Centre on Racism and Xenophobia constateerde in een rapport dat in 2005 op deze Londense aanslagen maar weinig incidenten waren gevolgd. In een interessante bijdrage in de Monitor van 2006 ging Frank Bovenkerk in op de maatschappelijke context in deze jaren met betrekking tot islamofobie.72 Hij haalde hierbij het Europese rapport aan, dat deze ‘relatief rustige reactie’ verklaarde uit het feit dat interne actoren − en ook de media − in hun reacties onmiddellijk een onderscheid maakten tussen de terroristen en de islam als geheel. Daarnaast werden de aanslagen direct veroordeeld vanuit moslimhoek. Een opvallende conclusie in Bovenkerks bijdrage was dat juist vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid zich onderscheidden door oorlogszuchtige taal uit te slaan. Zo sprak Fortuyn eerder al van ‘een koude oorlog tegen de islam’, wat door minister van Financiën Zalm direct na de moord op Van Gogh werd opgewaardeerd tot ‘een oorlog tegen het islamterrorisme’. ‘Wat vooraanstaande Nederlandse politici zich aan kwalificaties van de islam en moslims permitteren is voor buitenlandse waarnemers ongehoord’, stelde Bovenkerk.73 Dit werd in de jaren vanaf 2005 nog nadrukkelijker bewaarheid, onder meer door uitspraken van Rita Verdonk en Geert Wilders. Maar ook de zogenoemde ‘gevestigde politieke partijen’ schroomden steeds minder om zich over deze politieke issues hard uit te spreken en steeds intenser tegen elkaar ‘op te bieden’ met ferme uitspraken. Zo had PvdA-wethouder en voormalig Tweede Kamerlid Rob Oudkerk zich in een onderonsje tijdens de verkiezingsavond op 6 maart 2002 met PvdA-burgemeester Cohen in maart 2002 laten ontvallen dat overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongeren ‘kutmarokkaantjes’ waren. Dit onderonsje werd opgenomen en uitgezonden door het televisieprogramma TweeVandaag. Hoewel Oudkerk zich later publiekelijk verontschuldigde voor zijn woordgebruik, werd de term opgenomen in het algemeen gebruikte vocabulaire – ook onder landelijke en lokale politici. De term werd zelfs opgenomen in de Grote Van Dale. In deze taal- en discoursverruwing werd ook het begrip ‘terreur’ steeds verder opgerekt. Zelfs het gedrag van hanggroepjongeren kwam hieronder te vallen. De term ‘straatterreur’ werd algemeen goed. Bovenkerk gaf in de Monitor van 2006 een overzicht van allerlei onderzoeken, met name populaire enquêtes, waaruit in 71 Bij deze aanslagen kwamen 56 mensen om het leven. De aanslagen vonden plaats terwijl in Schotland de G8 bijeen is en één dag nadat bekend is geworden dat Londen de Olympische Spelen van 2012 mag organiseren. 72 F. Bovenkerk, 2006. 73 Idem, p.100.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok deze periode een steeds openlijker en wijder verbreid islamofoob gedachtegoed onder de autochtone Nederlandse bevolking zichtbaar werd.
Islamitisch én extreemrechts Onder invloed van de diverse aanslagen door islamitische terroristen werden internationaal antiterrorismemaatregelen genomen, wetten uitgevaardigd en opsporings- en arrestatiebevoegdheden uitgebreid. Ook in Nederland zagen we deze ontwikkeling. Een eerste ontwerp ‘aanpak radicalisering’ van het kabinet werd in 2005 door de Tweede Kamer teruggestuurd omdat deze zich vrijwel uitsluitend richtte op islamitische radicalisering, en nauwelijks aandacht besteedde aan rechts-radicalisme. Op 19 augustus 2005 stuurde de minister van Justitie de Nota Radicalisme en Radicalisering naar de Kamer, die wél aandacht schonk aan rechts-radicalisme: ‘Rechts-radicalisme, radicalisme op grond van misbruik van de islam en dierenrechtenactivisme kennen in Nederland momenteel verschijningsvormen, die, zij het niet voor elk van deze vormen in gelijke mate, een zodanige bedreiging inhouden dat overheidsingrijpen noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Ze gaan bij tijd en wijle gepaard met geweld dat direct slachtoffers maakt, er gaat een dreiging met geweld van uit die ontwrichtend werkt in de samenleving. Het rechts-radicalisme en radicalisme op grond van misbruik van de islam verspreiden daarnaast een maatschappij- en rechtsopvatting die, wanneer ze een grote aanhang zou verwerven, zowel de democratische verhoudingen tussen burger en overheid als de rechtsverhoudingen tussen burgers ernstig zouden beschadigen.’74 De Nota legde een duidelijk verband tussen radicalisering en de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving. Dit verband zou vragen om ‘een afbakening en aanvaarding van de grens tussen vrijheid (om aan die pluriformiteit uiting te geven, RW) en aanvaardbaar maatschappelijk pluralisme, en onaanvaardbaar radicalisme.’75 Die afbakening vormde een rode draad in allerlei discussies en debatten in media en politiek gedurende de eerste jaren van de 21ste eeuw. Deze debatten gingen over ‘toelaatbaar ander’ gedrag van migranten (tot in de derde en vierde generatie) – van hoofddoek tot handen schudden, van vrijheid voor religieuze beleving tot scheiding van kerk en staat, over de vrijheid van meningsuiting en zelfs over het vermeende recht anderen te mogen kwetsen.
74 Brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer, d.d. 19 augustus 2005, vergaderjaar 2004-2005, no.29 754, p.25. 75 S. Grunenberg & R. Schriemer, 2008.
153
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
154
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Aanpak Polarisatie en Radicalisering In deze jaren nam de aandacht voor polarisatie toe − evenredig met de feitelijke maatschappelijke en politieke polarisatie, zou je kunnen zeggen. In 2007 kwam het vierde kabinet-Balkenende met de Aanpak Polarisatie en Radicalisering 20072011, inclusief drie doelstellingen voor de rijksoverheid: - het voorkómen van processen van isolatie, polarisatie en radicalisering door het insluiten van mensen die dreigen af te glijden of zich dreigen af te keren van de Nederlandse samenleving en de democratische rechtsorde; - vroegtijdige signalering door bestuurders en professionals en de ontwikkeling van een adequate aanpak; - uitsluiting en isolatie van mensen die duidelijke grenzen hebben overschreden, om zodoende hun invloed op anderen zoveel mogelijk te beperken.76 Het kabinet riep de lokale overheden op hun regierol op te pakken bij deze aanpak, die vooral gericht moest zijn op preventie, signalering en interventie. Het vergroten van weerbaarheid en binding, alsmede het bevorderen van de deskundigheid van bestuurders en professionals moesten hiervan deel uitmaken. Gemeenten konden de noodzakelijke investeringen deels gefinancierd krijgen door de rijksoverheid. Eén van de eerste gemeenten die zo’n lokale aanpak al ontwikkeld hadden, was Rotterdam. Begin 2005 kwam deze stad met het Actieprogramma Meedoen of Achterblijven.77 In de voorgestane aanpak werd een heel systeem78 opgezet, waarbij aan de hand van criteria (potentiële) radicaliserende personen vroegtijdig te signaleren waren, waarna interventies konden volgen. Op dit gebruik van risicoprofielen (profiling) in de duiding van (potentiële) ‘radicalen’ zou in deze jaren veel – ook kritische − literatuur verschijnen.79 Hoewel het begrip rechts-radicalisme of extreemrechts een aantal malen viel in dit Actieprogramma, richtte de aanpak zich volledig op het voorkómen en bestrijden van islamitische radicalisering. ‘Vooralsnog is de focus volledig gericht op islamitische radicalisering, aangezien hiervan de meeste dreiging lijkt uit te gaan. Indien in de toekomst aanleiding is 76 Idem, p.142. 77 Gemeente Rotterdam, 4 februari 2005, Meedoen of Achterblijven. Actieprogramma tegen radicalisering en voor kansen voor Rotterdammers. 78 Het Informatie Schakel Punt Radicalisering (ISPR). In 2007-2008 blijkt dat er twee afzonderlijke systemen naast elkaar werken, namelijk dit ISPR alsmede een intern meldingssysteem van de politie. Onderlinge gegevensuitwisseling is niet vanzelfsprekend (S. Grunenberg & R. Schriemer, 2008, p.144). 79 Zie onder anderen F. Bovenkerk 2009, Wie is de terrorist. Zin en onzin van ethnic profiling, Utrecht: FORUM.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok om dit blikveld te verruimen dan wel aan te passen, worden de indicatoren (voor vroegtijdige signalering, RW) en de algemene trends aangepast’, aldus het programma.80 Deze eenzijdige gerichtheid van de aanpak van radicalisering kwam niet overeen met de eerder geciteerde beoordeling van de minister van Justitie van de radicaliseringsituatie in Nederland. Op z’n minst was dit ook opvallend te noemen voor een gemeente die in dit boek toch diverse malen en over een periode van tientallen jaren aan de orde komt als het gaat om uitingen van racistisch geweld en de verkiezingsresultaten van politiek extreemrechts.81
Gemeenten vs. rechts-radicaal Een enkele Nederlandse gemeente ontwikkelde in deze periode een aanpak die zich specifiek richtte op rechtsradicalisering. Na Aalsmeer, in 2003, was Zoetermeer hiervan lange tijd het enige voorbeeld. Vooral na landelijke media-aandacht voor rellen tijdens het Bevrijdingsfeest op 5 mei 2004 en een ‘extreemrechts feestje’ in een van de gemeente gehuurde blokhut in 2005, besloot deze gemeente de rechts-extremistische radicalisering onder jongeren aan te pakken.82 Hierbij onderscheidde zij drie groepen: gabbers, ‘Lonsdalers’ en rechts-extremisten. De aanpak behelsde het ‘in de gaten houden’ van de eerste groep, en actieve interventie bij jongeren die overstaken naar de groep ‘Lonsdalers’ Dit was het pakkie-an van gemeente en ketenpartners. De aanpak van de derde groep werd beschouwd als het werk voor politie en justitie (activiteiten verstoren, repressief optreden bij strafbare feiten, enzovoorts). Na enige tijd was de gemeente overtuigd van het succes van deze aanpak. Volgens haar was de groep ‘Lonsdalers’ vrijwel opgelost en niet meer als zodanig zichtbaar aanwezig binnen Zoetermeer. De groep rechts-extremisten was door het repressieve beleid uit Zoetermeer verdwenen. Zij zou daarna eerst opduiken in de buurgemeente Westland en later, in 2009, in Wateringse Veld te Den Haag. Overigens bleek óók in Zoetermeer de rust niet echt weergekeerd: op 8 mei en 13 november 2009 waren er brandaanslagen op de plaatselijke moskee.
80 Gemeente Rotterdam, 4 februari 2005, Meedoen of Achterblijven. Actieprogramma tegen radicalisering en voor kansen voor Rotterdammers, p.28, noot 42. 81 Pas begin 2010 gaf de gemeente Rotterdam opdracht voor een onderzoek naar extreemrechts in de gemeente. Dit was mede naar aanleiding van de bijdrage van Grunenberg, S. & R. Schriemer (2008) in de Achtste Monitor Racisme & Extremisme, waarin gesteld werd dat het huidige registratiesysteem slechts beperkt zicht geeft op rechtsradicalisering in Rotterdam. 82 Gemeente Zoetermeer, 2006.
155
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
156
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Ook in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht was er in 2004 steeds meer overlast van een groep jongeren, wat mede samenhing met rechts-radicale ideeën. In 2005 is hier een uiteindelijk zeer succesvol gebleken groepsaanpak vanuit het jongerenwerk ontwikkeld.83 In de daaropvolgende jaren (2006-2009) zijn in de gemeenten Eindhoven en Winschoten pilots uitgevoerd van FORUM en de Monitor Racisme en Extremisme. Daarbij ging het er juist om met een individugerichte benadering radicaliserende jongeren uit de (geradicaliseerde) groep te halen en zo hun radicaliseringproces trachten om te buigen.84
Is er wel genoeg inzicht? Uit een behoeftenonderzoek in 2007 van het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (COT)85 bleek dat de meeste onderzochte gemeenten met radicalisering in de lokale situatie vooral doelden op problemen rond extreemrechtse, racistische personen en groepen. Blijkbaar is daar met name aandacht nodig voor rechtse radicalisering − en dus niet zozeer voor islamitische. Dit gold voor 27 van de 35 gemeenten die aangaven dat radicalisering bij hen voorkwam. Nu gaf echter een groot aantal gemeenten ook aan slechts een beperkt zicht te hebben op deze problematiek. De vraag is dan ook of de gemeenten die zeiden géén signalen van polarisatie of radicalisering te hebben opgevangen, überhaupt wel over het inzicht beschikten om te kunnen zeggen dat deze beide fenomenen er niet speelden. Uit het onderzoek bleek dat gemeenten behoefte hebben aan meer handvatten voor eerstelijns professionals om radicalisering te kunnen signaleren, alsook aan voorbeelden en formats voor een aanpak van polarisatie en radicalisering. Deze uitkomsten waren aanleiding voor de minister van Binnenlandse Zaken om één van de drie beleidslijnen in haar Actieplan Polarisatie en Radicalisering te richten op ‘het vergroten van competenties van het lokaal bestuur en professionals die veel met jongeren en jongerengroepen werken’.
Racistische overlast in Waspik Uit het behoeftenonderzoek van COT bleek dat gemeenten weinig zicht hadden op polarisatie en radicalisering binnen hun grenzen. En het eerder genoemde LBR-onderzoek86 wees uit dat binnen en tussen gemeenten en ketenpartners een 83 Zie FORUM (2008) Aan de slag met Lonsdalejongeren. Een curatieve groepsaanpak in Hendrik-Ido-Ambacht, Utrecht: FORUM. 84 Zie F. Demant, W. Wagenaar & J. van Donselaar, 2009 en FORUM, 2009. 85 Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement COT, 2007. 86 V. Huijgens, 2004.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok breed scala aan visies en interpretaties bestond. Beide conclusies werden bevestigd in een onderzoek naar de ontwikkelingen en (het gebrek aan) aanpak in de gemeente Waalwijk van racistische pesterijen en bedreigingen door jongeren in de dorpskern Waspik. Deze pesterijen en bedreigingen waren in september 2007 voor een vluchtelingengezin aanleiding zijn huis te ontvluchten en zich elders te vestigen. Een artikel in het Brabants Dagblad van 29 september 2007 onder de kop ‘Oorlog duurt voort voor Liberianen’ zorgde voor grote verontwaardiging en verbazing in Waalwijk en bij de betrokken ketenpartners. Uit het onderzoek87 bleek dat de pesterijen, bedreigingen en gewelddadige incidenten al ruim anderhalf jaar doorgingen en feitelijk al begonnen waren voordat het gezin zijn woning in Waspik betrok. Nog schokkender dan de duur van deze racistische overlast, was het feit dat gemeente en haar ketenpartners al even zo lang op de hoogte waren van de situatie waarin dit gezin te leven had. Deze inzichten en kennis hadden niet geleid tot een effectieve aanpak van de overlast. Enerzijds kwam dit door steeds wisselende en nimmer gedeelde visies en meningen over wat er nu precies plaatsvond. (Ondanks de beschikbaarheid van een bewezen effectieve overlastaanpak werd in allerlei overleggen tussen de ketenpartners nooit besloten deze aanpak voor de huidige racistische overlast in te zetten.) Anderzijds weet de onderzoekscommissie het uitblijven van een doeltreffende aanpak vooral aan onvoldoende aansturing en regie vanuit de gemeente en aan het ontbreken van alertheid en daadkrachtig optreden bij de politie. Ook de rol van het jongerenwerk werd sterk bekritiseerd. Het onderzoek liet zien dat, naast de anderhalf jaar durende overlastgeschiedenis waaronder het gezin gebukt ging, de historie van de dorpskern Waspik al meer incidenten kende waarbij vluchtelingengezinnen (meestal met alleenstaande moeders) ‘een heenkomen naar elders zochten’. Met deze constatering wezen de onderzoekers erop dat de problemen van het Liberiaanse gezin niet op zichzelf stonden, en dat die ook niet volledig terug te voeren waren op de jongeren die nu de racistische overlast veroorzaakten. Eerdere gevallen deden zich namelijk voor toen deze jongeren nog nauwelijks konden lopen. Het onderzoek leidde direct tot het vertrek van een betrokken wethouder (Welzijn). De behandeling van het rapport in de gemeenteraad van Waalwijk luidde het vertrek in van nog een andere wethouder. De gemeente nam de aanbevelingen uit de rapportage over en heeft deze samen met ketenpartners en ook een regionaal antidiscriminatiebureau verder uitgewerkt.
87 Onderzoekscommissie Liberiaans Gezin, 2008.
157
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
158
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
Raamsdonksveer: herhaalt de geschiedenis zich? Op 9 januari 2009 werd bekend dat een Congolees vluchtelingengezin uit Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg) naar Utrecht was gevlucht na pesterijen. De pesterijen zouden onder meer hebben bestaan uit het ingooien van ramen, bedreiging van kinderen, besmeuren van het huis met poep en het gooien met eieren. Het gezin woonde al drie jaar in Raamsdonksveer. De problemen zouden in april 2008 zijn begonnen; een zoon uit het gezin werd toen met een mes bedreigd, waarbij geroepen werd dat hij moest ‘oprotten naar zijn eigen land’. De directe aanleiding voor het vertrek naar Utrecht was dat een groep jongeren op zaterdagavond met een winkelwagentje enorme herrie in de straat maakte en voor het huis van het gezin stond te joelen. Op de vlucht van dit gezin reageerden met name de burgemeester en de politie in de media. Beide wezen van de hand dat het hier om structurele discriminatie of racisme ging. Zo wees een politiewoordvoerder erop dat het huis in de buurt van het uitgaansgebied lag; de incidenten zouden wijzen op baldadigheid − in sommige mediaberichten uitgebreid tot ‘baldadigheid van dronken jeugd’. De overheidsinstanties ontkenden de incidenten niet, maar van racisme was volgens hen geen sprake. De politie stelde dat vluchtelingen zich sneller geïntimideerd voelen: ‘Ook elders zijn huizen met eieren bekogeld’. Bovendien werd naar voren gebracht dat ook elders in de straat een brievenbus was vernield. ‘Het was dus niet specifiek gericht tegen dit gezin.’ Het mesincident was bekend bij de politie, maar ondanks de uitlatingen van de dader (over het ‘oprotten naar het eigen land’) spreekt de politiewoordvoerder van ‘een verkeerde uiting als gevolg van persoonlijke omstandigheden van de dader.’ De dader werd gearresteerd en later veroordeeld voor bedreiging. Van een racistisch motief was in de gerechtelijke uitspraak geen sprake. De burgemeester stelde dat zij ‘één geval (hadden, RW) ontdekt dat echt met discriminatie te maken had. Die dader was opgepakt. De andere gebeurtenissen waren, hoe vervelend ook, slechts incidenten’. In de media werd verwezen naar de racistische overlast in Waspik (zie pagina 156). De burgemeester van Geertruidenberg stelde dat ‘de gemeente en de politie hier natuurlijk alert op zijn, met de gebeurtenissen in Waspik in onze buurgemeente Waalwijk vers in het geheugen’. Volgens de politie was daarom juist afgesproken dat zij direct zou reageren op iedere melding. En de gemeentewoordvoerder stelde dat in Waspik sprake was van structurele discriminatie, waardoor dat gezin geen dag veilig over straat kon. ‘Dat was hier niet zo.’ Uit andere contacten bleek dat men de kwestie in Raamsdonksveer ook anders inschatte dan die in Waspik, omdat er geen sprake zou
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok
zijn van een vaste dadergroep en er geen aaneenschakeling van incidenten was.88 Eind 2009 verscheen een evaluatierapport89 over de politionele en bestuurlijk-beleidsmatige aanpak in Raamsdonkveer. Het rapport concludeert dat het Congolese gezin in 2008 met een fors aantal incidenten te maken had gekregen. ‘Een aantal van deze incidenten is duidelijk discriminatoir van aard. Het gaat om los van elkaar staande incidenten. Van een patroon dat wijst op stelselmatige discriminatie vanuit een groep of de buurt is geen sprake.’90 Ondanks deze laatste conclusie stelt het rapport dat wel invoelbaar is ‘dat de gang van zaken deze gedachte (aan stelselmatige discriminatie, RW) bij de familie B. heeft kunnen ontstaan’.91 Het rapport eindigt met aanbevelingen, die vooraf worden gegaan door de mededeling dat deze evaluatie duidelijk maakt ‘dat de aanbevelingen zoals gedaan door de Onderzoekscommissie Liberiaans gezin, Racistische overlast in Waspik nog steeds actueel zijn’.92
Drie zaken die opvallen Naar aanleiding van de vergelijkbare kwesties in Raamsdonkveer en Waspik valt een aantal algemenere zaken op − in lijn met de beschrijving in dit boek van zestig jaar racistisch geweld in Nederland en reacties van de (lokale) overheid daarop. Ten eerste ging het in het algemeen meestal om incidenten die deel uitmaakten van een reeks. Dat gold vaak ook in situaties waarin een enkel incident in de volle aandacht stond of kwam te staan. Of het om steeds dezelfde dadergroep ging of niet, maakt niet uit voor de vaststelling dat de slachtoffers (in Raamsdonkveer en Waspik: een gezin) met een incidentenreeks te maken hadden. De incidenten zelf − bedreigingen, verwensingen en oproepen om ‘op te rotten’, eieren gooien, het huis met poep besmeuren, het ingooien van ramen − zagen we met regelmaat terugkeren in de loop van zestig jaar racistisch geweld in Nederland. Het ging om direct geweld tegen personen, maar ook tegen hun eigendommen. Juist het geweld tegen iemands huis staat − al dan niet bewust − voor geweld tegen de basis van diens aanwezigheid (= het zijn). De symbolische functie van dit geweld:
88 Bronnen: Brabants Dagblad, Het Parool, de Volkskrant en Nederlands Dagblad, d.d. 9 januari, en eigen bronnen. 89 F. Tas, 2009. 90 Idem, p.29. 91 Idem, p.32. 92 Idem, p.32.
159
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
160
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ kernachtig duidelijk maken dat de slachtoffers het recht op aanwezigheid wordt ontzegd, en dat zij moeten verdwijnen. Ten tweede ontstond er vaak discussie over de geweldsvorm. Regelmatig rees bij bespreking van het incident de vraag of het geweld nu wel zo specifiek was. Impliciet zit daarin de veronderstelling dat het bij racistisch geweld om iets heel anders dan ‘normaal geweld’ moest gaan. Zo gaven woordvoerders in Waspik én Raamsdonkveer aan dat er bijvoorbeeld ook naar ándere (groepen) slachtoffers met eieren gegooid werd. In Waspik opperde men zelfs dat deze geweldsvorm een lokaal of regionaal ‘cultureel trekje’ was, behorend tot de plaatselijke folklore. Dit wil echter niet zeggen dat dergelijk geweld tegen vluchtelingen en andere etnische minderheden niet racistisch gemotiveerd kan zijn. Als bijvoorbeeld het eierengooien gepaard gaat met verwijzingen naar de etnische of culturele achtergrond van het doelwit, dan kun je dat wel degelijk racistisch geweld noemen. Ten derde sprak uit overheidsreacties vaak een grote drang om het racistische én structurele karakter van het geweld te ontkennen. Vaak gebeurde dit indirect. Zo werd er in Raamsdonksveer naar verwezen dat de straat van het vluchtelingengezin naar het uitgaansgebied loopt, dat er baldadigheid is door dronken jeugd en dat iemand met bepaalde ‘persoonlijke omstandigheden’ te maken had. Allemaal beweringen die bedoeld lijken om het racistische en structurele karakter van het geweld te ontkennen, of die in elk geval ontkenning tot gevolg hadden. Geen van de beweringen zei echter iets wezenlijks over het al dan niet racistische en structurele karakter van het geweld. Ook uitgaansgeweld kan racistisch zijn, evenals baldadigheid. En alcoholpromillage of ‘persoonlijke omstandigheden’ sluiten evenmin mogelijke racistische motieven achter een gewelddaad uit.
Tweeslachtige reacties Na zestig jaar worden de meeste lokale reacties op racistisch geweld nog steeds gekenmerkt door tweeslachtigheid. Enerzijds bestaat er een constante neiging het racistische en zeker het structurele karakter van het geweld te bagatelliseren – tot en met vormen van ‘blaming the victim’. Anderzijds zijn er ook voorbeelden van tijdelijke, incidentele erkenning van het racistische karakter, waarbij (h)erkenning van de structurele aard meestal uitblijft – ook als onderzoeken op het bestaan hiervan wijzen. Reacties op racistisch geweld zien we in het eerste decennium van de 21ste eeuw nog steeds voornamelijk op lokaal niveau, en dan vooral op momenten dat men echt niet om bepaalde geweldsincidenten heen kan. Landelijk vormde racistisch geweld weliswaar soms (bijna) een issue op de politieke agenda, maar dan werd het toch meestal benaderd als een bedreiging van de openbare orde en veiligheid. Het racistische karakter werd vaak omzeild, en soms zelfs uitdrukkelijk ontkend. Dit alles in een context waarin de neiging tot sociale uitsluiting zo’n sterke greep
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok had op het integratiedebat, dat de kans op reacties van ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld te verwaarlozen was.
Integrale aandacht, direct én indirect In 1995 constateerde Jaap van Donselaar dat de beleidsmatige aandacht voor racisme en extreemrechts zich in Nederland in een overgangsfase bevond, ‘namelijk tussen de fase van onderkenning van de problematiek en die van uitkristallisering van beleid’. De onderkenningfase kenmerkte zich volgens hem door groeiende belangstelling en consensus dat er iets gedaan moest worden. Het ‘iets doen’ gebeurde echter destijds nog versnipperd over een aantal terreinen, met wisselende aandacht voor nu eens het ene dan weer het andere facet. En belangstelling ontstond meestal alleen in reactie op ‘trigger events’. Integrale beleidsaandacht voor racisme en extreemrechts (en racistisch geweld) werd nog volop gemist. Volgens Van Donselaar diende die aandacht zich zowel te richten op de directe betekenis van racisme en extreemrechts geweld als op de indirecte impact van deze fenomenen, bijvoorbeeld op de integratie van allochtonen, op de ontwikkeling van racistisch en politiek geweld, op verstoringen van de openbare orde, en op de media.93 ‘Hier in Nederland vormen extreemrechts en racistisch geweld een bedreiging voor allochtonen en dat wordt ook als zodanig door allochtonen ervaren. De bedreiging wordt als ernstiger gepercipieerd dan door velen wordt aangenomen. Allochtonen worden vanuit de gevestigde politieke arena in steeds krachtiger bewoordingen aangespoord tot integratie en inburgering in een omgeving die alsmaar vijandiger en bedreigender wordt. Te vrezen valt dat niet alleen extreemrechts en racistisch geweld, maar ook de snelle afbrokkeling van het cordon sanitaire een remmende werking hebben op het proces van inburgering, omdat veel allochtonen zich zullen afkeren, terugtrekken of verschansen. Dat zou precies het omgekeerde zijn van wat vanuit de ‘gevestigde’ stromingen wordt beoogd.’94
Politieke agenda gekaapt Die waarschuwende woorden schreef Van Donselaar in 1995. Sindsdien is de vijandigheid en dreiging jegens allochtonen in Nederland (nog) sterker geworden. ‘Officieel’ extreemrechts speelt politiek nauwelijks een rol, maar betogingen en andere uitingen vanuit deze hoek zijn in de afgelopen jaren fors toegenomen, net als (relatief) het aantal extremisten van ultrarechtse, neonazistische signatuur. Maar een misschien wel veel vijandiger en bedreigender ontwikkeling doet zich 93 J. van Donselaar, 1995, p.302. 94 Idem, p.301.
161
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
162
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ voor in de ‘gevestigde’ politieke arena. De Partij voor de Vrijheid (PVV) van Geert Wilders, met duidelijke rechts-extremistische facetten, heeft een aanzienlijke aanhang. En de uitslagen van de Europese Verkiezingen (in mei 2009) wijzen, net als de polls voor de parlementsverkiezingen in 2011, op een voortgaande groei van die aanhang. Wellicht nog belangrijker in dit verband, is dat de politieke agenda voor een flink deel ‘gekaapt’ lijkt (c.q. bepaald wordt) door de PVV. Gevestigde partijen laten zich meer dan eens meeslepen in dreigende en vijandige uitspraken jegens (delen van) allochtone gemeenschappen in Nederland. Het gevaar van een self-fulfilling prophecy is behoorlijk groot. Ferme uitspraken doen en eisen stellen aan de inburgering en integratie van allochtonen – vaak gebaseerd op of gelardeerd met stigmatiserende voorbeelden van veronderstelde ‘vreemdheid’, ‘desintegratie’ of zelfs segregatie − vergroten alleen maar de afstand tussen de mainstream samenleving en (delen van) allochtone gemeenschappen, waardoor de gewenste integratie verder weg raakt dan ooit. Veelzeggend in dit verband: volgens een enquête zouden de meeste Marokkaanse migranten (64%) in Nederland zich vaker afgewezen voelen dan in landen als Spanje, Frankrijk, België, Duitsland en Italië. De onvrede groeit vooral onder Marokkaanse migranten van de tweede generatie. De verhouding met de tweede generatie in Nederland wordt als ‘aanzienlijk meer gespannen’ gekenmerkt. De Nederlandse Marokkanen zeggen ook het vaakst dat ze moeilijk toegang krijgen tot de sociale zorg en de arbeidsmarkt. Ook deze problemen lijken vooral onder de tweede generatie toe te nemen.95
Een paar lichtpuntjes Van een integraal beleid tegen racisme en extreemrechts is sinds 1995 nog weinig terechtgekomen, ondanks Van Donselaars adviezen. De door hem geconstateerde overgangsfase van onderkenning van de problematiek naar een fase van beleidsvorming, heeft niet doorgezet. Sterker: sinds het eind van de jaren ’90 is er eerder sprake van een terugtrekkende beweging. De aandacht voor de problematiek van racisme en extreemrechts, en zeker van racistisch geweld, is sterker dan voorheen gefragmenteerd (nu eens dit en dan weer dat facet) en treedt − if so − vooral op naar aanleiding van ‘trigger events’. Zo was er landelijk in de nasleep van de moord op Theo van Gogh (2004-2005) tijdelijk aandacht voor racistisch geweld, vooral in direct verband met zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’. Toch zijn er ook enige lichtpuntjes. Om de bestrijding van discriminatie toegankelijker te maken, is op landelijk niveau besloten tot een landelijk dekkend 95 Enquête van de Adviesraad voor de Marokkaanse Gemeenschap (CCME), juli 2009, zoals vermeld in NRC Handelsblad, 18 juli 2009.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Een nieuwe eeuw: cultuur en islam als zondebok netwerk van antidiscriminatievoorzieningen. En in het kader van het landelijke beleid tegen polarisatie en radicalisering is recent zeker aandacht geschonken aan extreemrechtse radicalisering. Na een relatief eenzijdig begin, waarbij eigenlijk alle aandacht zich richtte op islamitische radicalisering, vormt extreemrechtse radicalisering nu een vast onderdeel van de aanpak. Of die aanpak op papier ook uitmondt in concreet (lokaal) beleid, ligt nog in de nabije toekomst verscholen.
163
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
9. Racistisch geweld en overheidsreacties: de grote lijn
Zijn we al eeuwenlang een gastvrij volk? Het idee als zouden discriminatie en racisme Nederland(ers) niet eigen zijn, lijkt de afgelopen jaren veel terrein te winnen. Vandaar dat we in dit boek de vraag stelden: wat heeft zich sinds WO II aan racistisch geweld voorgedaan, en hoe reageerde de overheid daarop? Uit de beschrijving blijkt dat racistisch geweld − én het bagatelliseren of zelfs ontkennen ervan − sinds de jaren ’50 een constante factor in de Nederlandse geschiedenis is. In dit slothoofdstuk trekken we de grote lijnen: welke geweldsvormen, daderbeelden en slachtoffergroepen zagen we door de tijd heen?En in welke context ontwikkelden zich het geweld en de reacties? ‘Nederlanders hebben het helemaal niet ín zich om te discrimineren’, zei ooit Rita Verdonk. En: ‘We zijn al eeuwenlang een gastvrij volk.’ Of, in de woorden van PVV-Kamerlid Fleur Agema: ‘Antisemitisme en homofobie zijn geen Nederlandse verschijnselen. Ze zijn geïmporteerd, voor een bedroevend groot deel uit Marokko.’ De gedachte dat vormen van racisme, zoals antisemitisme, in Nederland geen basis kennen en überhaupt een overtrokken of overdreven status hebben, lijkt in de afgelopen jaren dominanter geworden. Dat was voor ons aanleiding om de geschiedenis van racistisch geweld en overheidsreacties daarop in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog te bestuderen en in dit boek vast te leggen. Uitgangspunt in deze beschrijving was een promotieonderzoek dat in 1995 werd afgerond (zie de Verantwoording voorin). Sindsdien hebben zich in Nederland enorme ontwikkelingen voorgedaan in de multiculturele samenleving. Ontwikkelingen die de context waarbinnen racistisch geweld zich voordeed en beschouwd werd, sterk beïnvloedden.
Uitspraken van Rita Verdonk tijdens de oprichtingsbijeenkomst van Trots op Nederland, NOVA, 3 april 2008 Zie H. Bouazza, 2009
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
166
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Een collectieve amnesie Nóg een reden voor deze publicatie ligt in onze ervaringen van lokaal onderzoek naar racistische en interetnische spanningen en incidenten in recente jaren. Bij de betrokken gemeenten en instellingen bleek nauwelijks enige historische kennis aanwezig over plaatselijk racistisch geweld − noch over incidenten en spanningen in een recent verleden (bijvoorbeeld het voorafgaande jaar) noch over incidenten van langer geleden. Deze ‘collectieve amnesie’ lijkt er verantwoordelijk voor dat lokale beleidsmakers in crisissituaties vaak totaal verrast waren. De reacties op incidenten hingen dan meer of minder af van ‘toevalligheden’, bijvoorbeeld dat één functionaris ervaring had met dergelijke crises. Mede hierdoor lijken overheidsreacties eerder te hebben bijgedragen aan (verdere) escalatie dan aan de gewenste de-escalatie. Een ander gevolg van het collectieve geheugenverlies was dat een incident of een reeks van incidenten, maar bijvoorbeeld ook de dader(groep) bij een incident, als een uniciteit werd beschouwd en daardoor als ‘uitzondering’ of unieke dader(groep) werd aangepakt − dus zonder enige notie van mogelijke gelijkenissen met eerdere geweldsuitingen of andere dader(groepen) in het recente of verdere verleden. Landelijk leidde dit onder meer tot de verbijzondering van een dadergroep als ‘Lonsdalers’ in de jaren 2005-2006. Hierbij werd de indruk gewekt dat racistisch geweld pas in Nederland zijn intrede deed toen jongeren zich in truien van het merk Lonsdale gingen hullen. En op lokaal niveau zorgde het gebrek aan historisch en vergelijkend perspectief ervoor dat men zich op incidentenbestrijding richtte en geen ruimte nam voor de aanpak van meer structurele (lokale) oorzaken en achtergronden van dit geweld.
Niet volledig, wel volstrekt duidelijk Het is al eerder opgemerkt: dit boek streeft géén volledigheid na in het beschrijven van racistische geweldsincidenten sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat zou ook onmógelijk zijn. Criminologisch is bekend dat slechts een gering aantal geweldsincidenten aan de maatschappelijke oppervlakte verschijnt en bekend wordt. En dit geldt ook voor alle zeer ernstige, gewelddadige voorvallen. Het zogenoemde ‘dark figure’ is relatief omvangrijk, zo wordt algemeen erkend. Daarbij kunnen we zeker aannemen dat in (lange) perioden waarin er nauwelijks publieke aandacht is voor racistisch geweld, dit ‘dark figure’ relatief gezien alleen maar omvangrijker is. Onze beschrijving van racistisch geweld in Nederland is gedurende lange perioden vooral op mediaberichten gebaseerd; er zijn vrijwel geen rapportages bekend waaruit de omvang van dit geweld bekend wordt. Dat geldt zeker voor de R. Witte, 2009.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties tijd vóór het midden van de jaren ’80. Ook de meer gedegen rapportages sinds de jaren ’90 – vooral de Monitor Racisme & Extremisme – wijzen per definitie naar de problemen van een representatieve weergave van de werkelijkheid. Het gemis van volledigheid is echter niet zo problematisch dat een beschrijving van de geweldsgeschiedenis geheel onmogelijk zou zijn. Het gaat in dit boek immers niet over precieze aantallen en verschuivingen daarin, maar om de manier waarop racistisch geweld werd gezien en beoordeeld, en hoe de overheden daarop reageerden. Of racistisch geweld zich in Nederland over een langere periode heeft voorgedaan, en of het daarbij steeds ging om afzonderlijke incidenten of over een meer structurele geweldsvorm − het antwoord daarop hangt niet af van het exacte aantal voorvallen. De voorgaande beschrijvingen in dit boek van racistische geweldsincidenten laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Ze bevatten vele voorbeelden van situaties waarin mensen te maken kregen met − en hier herhalen we onze eigen definitie: (de dreiging van) fysiek geweld, waarbij zij niet ‘geselecteerd’ werden op basis van hun individuele capaciteiten en/of kwaliteiten, maar op basis van reële dan wel veronderstelde representanten van verbeelde minderheidsgemeenschappen gebaseerd op fysieke kenmerken en/of op religieuze, nationale, etnische of culturele afkomst.
•
Racistisch geweld: een constante factor
Racistisch geweld blijkt een constante factor in de Nederlandse historie van de afgelopen zestig jaar. Al waren er in deze periode natuurlijk wel verschillen in omvang en ernst. Hoe groot deze fluctuaties waren, is niet precies aan te geven. Van een duidelijke relatie tussen aantallen mediaberichten over geweldsincidenten en het aantal voorvallen is geen sprake. De Monitor Racisme & Extremisme meldde bijvoorbeeld een toename van het aantal incidenten in 2005, terwijl in diezelfde periode de publieke aandacht en berichtgeving afnam. Ook bleek uit onderzoek (in Nederland en het buitenland) dat de omvang en diepgang van mediaaandacht en mediaberichten niet overeen hoeven te komen met de ernst van de geweldsvoorvallen. Zo vielen media en andere actoren soms over elkaar heen bij de rapportage van een bepaald incident, terwijl een veel ernstiger incident nauwelijks aandacht wist te trekken. Bovendien verging het racistisch geweld zoals veel andere sociale fenomenen (huiselijk geweld, kindermishandeling, milieuvervuiling): de aandacht van media en politiek was niet per se recht evenredig aan de omvang van de problematiek. Structureel racistisch geweld ondermijnt, net als andere geweldsvormen, de democratische rechtsorde. En niet alleen vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid: het is in een westerse democratie als Nederland onacceptabel dat mensen vanwege afkomst en/of fysieke kenmerken (vaker) met geweld en bedrei-
167
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
168
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ gingen te maken hebben. De mensenrechtelijke bescherming van minderheden is één van de kenmerken van de westerse democratie, en dat komt door een fenomeen als racistisch geweld (ernstig) onder druk te staan. Vanuit deze gezichtshoek kunnen we stellen dat zich in Nederland niet alleen structureel racistisch geweld voordoet, maar dat dit land ook een structureel probleem kent van bagatellisering en ontkenning van dat geweld.
Geweldsvormen door de decennia heen In de jaren ’50 en ’60 waren de meeste bekende racistische geweldsvoorvallen in twee categorieën te verdelen. Een eerste categorie bestond uit vechtpartijen tussen kleine of grotere groepen autochtonen en groepen mensen met een NederlandsIndische (repatrianten) dan wel buitenlandse afkomst (gastarbeiders). Doorgaans ging het om geografisch en in tijd geïsoleerde incidenten, meestal confrontaties tussen jongeren in het uitgaansleven. Zonder nader onderzoek is in 2009 niet na te gaan of deze geïsoleerd gerapporteerde incidenten deel uitmaakten van (langere) reeksen van incidenten. De Twente-rellen (1961) waren een voorbeeld van omvangrijker, langduriger geweld binnen deze categorie. De tweede categorie betrof antisemitische incidenten, vooral bestaande uit bekladdingen en bedreigingen. Soms ging het om losstaande incidenten, soms ook om een reeks. Bedreigingen waren gericht tegen individuele personen, terwijl bekladdingen zich vooral voordeden bij Joodse begraafplaatsen en gebouwen. Het racistisch geweld in de jaren ’70 werd gedomineerd door enkele grootschalige, meerdaagse rellen. Aan deze voorvallen ging vaak geweld vooraf tegen bewoners en huiseigenaren in de buurt van buitenlandse komaf, of tegen restaurants. Bij de grote ongeregeldheden in Rotterdam (1972) en Schiedam (1976) richtte het geweld zich op een gegeven moment op de politie – mede vanwege haar eerst afwachtende houding. De tweede helft van de jaren ’70 stond in het teken van de terroristische acties van Molukse jongeren, die zeker bijdroegen aan groeiende spanningen tussen Molukse en autochtone jongeren, en ook aan een toename van bedreigingen jegens Molukse bevolkingsgroepen. Daarnaast betekenden, achteraf gezien, de overheidsreacties op deze terroristische acties de ‘geboorte’ van het minderhedenbeleid. Dit was op zich een belangrijk element in de veranderende context waarbinnen overheidsreacties op racistisch geweld zich ontwikkelden In de eerste helft van de jaren ’80 was er sprake van een geweldsgolf. Deze bestond vooral uit afzonderlijke incidenten op lokaal niveau – en zeker niet beperkt tot de grote steden in Nederland. In deze jaren was er steeds meer aandacht voor de groei van politiek extreemrechts en de toenemende discriminatie. Verschillende geweldsincidenten deden zich voor, waarbij de relatie met georganiseerd extreemrechts meer of minder duidelijk was. De tweede helft van de jaren ’80
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties kenmerkte zich door een slinkende aandacht voor racistisch geweld. Of dit samenhing met een feitelijke afname van het geweld bleef onduidelijk. Aan het eind van de jaren ’80 werd een nieuw fenomeen zichtbaar binnen racistisch geweld, namelijk geweld gericht tegen asielzoekers (met name Tamils). Aan het begin van de jaren ’90 kreeg Nederland opnieuw met uitgebreid geweld te maken. De publieke aandacht hiervoor werd mede gevoed door schrijnende voorbeelden van racistisch geweld in het buitenland, met name Duitsland. Van Donselaar onderscheidde twee geweldsgolven. Eén in Den Haag, vooral bestaande uit mishandeling en bedreigingen, en één die gericht was tegen moskeeën, met brandstichting en andere vernielingen. In deze jaren viel daarnaast een toename op van het geweld gericht tegen asielzoekers en vluchtelingen. Daarbij ging het vaak om de mishandeling van individuele personen door kleine groepjes autochtonen (jongeren). Vanaf 1997 werd jaarlijks gerapporteerd over racistisch geweld in Nederland door de Monitor Racisme & Extremisme. Aan het eind van de jaren ’90 was er volgens de Monitor een sterke stijging in het aantal geregistreerde geweldsvoorvallen. Hierbij viel op dat het aantal bedreigingen en mishandelingen toenam, en dat het geweld zich steeds meer richtte op personen in plaats van gebouwen en andere materiële doelwitten. In de eerste twee jaar van de 21ste eeuw constateerde de Monitor een algehele daling van het aantal geregistreerde incidenten. Wel viel op dat 60% van de geweldsincidenten in 2001 plaatsvond na de aanslagen in Amerika (9/11) en dat naast een afname van geweld tegen asielzoekers en antisemitisch geweld een sterke toename was te bespeuren van islamofoob geweld. In de daaropvolgende jaren was deze vorm van racistisch geweld dominant – vooral in de geweldsgolf na de moord op Theo van Gogh (2 november 2004). In de laatste jaren leek ook antisemitisch geweld toe te nemen.
Verschuivend slachtofferschap In de beschrijving van de geschiedenis van racistisch geweld in Nederland na WO II, meldden we dat er door de jaren heen verschuivingen waren in de voornaamste slachtoffergroepen. In het schema zijn ze kort samengevat, samen met de meest voorkomende geweldsvormen:
169
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
170
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
Tijdsperiode Jaren ’50 – ’60
Jaren ’70
Jaren ’80 Eind jaren ’80 Jaren ’90
21ste eeuw
Voornaamste slachtoffergroepen
Voornaamste geweldsvormen
Indische Nederlanders
Vechtpartijen tussen groepen (jongeren) Gastarbeiders (eerst: Italië/Spanje; Vechtpartijen tussen groepen en later: Turkije/Marokko) geweld tegen individuen Joodse Nederlanders Bekladdingen en dreigementen Turkse en Marokkaanse Nederlan- Geweld tegen bewoners in buurten, ders en Surinamers tegen restauranthouders en tegen individuen Molukkers Vechtpartijen tussen groepen (jongeren) Individuele personen met een Geweld tegen individuen migrantenachtergrond Asielzoekers (met name Tamils) Geweld tegen individuen en groepen Individuele personen met een Geweld tegen individuen migrantenachtergrond Asielzoekers en vluchtelingen Geweld tegen individuen Geweldsdreiging tegen asielzoekerscentra Moslims Brandstichting en bekladdingen van moskeeën Moslims Geweld tegen individuen Vernieling, brandstichting, e.d. van moskeeën Joodse Nederlanders Geweldsdreiging en intimidatie (o.a. leuzen schreeuwen)
Voor dit boek is geen onderzoek verricht naar slachtofferschap bij racistisch geweld. Het schema geeft dan ook slechts een algemeen beeld van de voornaamste slachtoffergroepen gedurende de afgelopen decennia. Naast het verschuivende slachtofferschap valt de ontwikkeling in geweldsvormen op. In de jaren ’50 en ’60 ging het meestal om vechtpartijen tussen groepen, vaak jongeren. Daarnaast bestond racistisch geweld toentertijd voor een aanzienlijk deel uit bedreigingen en bekladdingen. In de jaren ’70 leek het steeds meer om fysiek geweld te gaan. Ook leek in die jaren een verschuiving plaats te vinden van collectieve geweldsvormen (vechtpartijen) naar geweld tegen individuele personen in de jaren ‘80. In de jaren ’90 bestond een belangrijk deel van het Zie daarvoor o.a. Deel 4 (Gewaltopfer: Individuen und Gruppen), in W. Heitmeyer & J. Hagan, 2002, p.899-1040; T. Björgo, 2002; M. FitzGerald & C. Hale, 1996; S. Virdee, 1995.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties racistische geweld uit dreigingen tegen asielzoekerscentra en vernielingen van moskeeën. In het eerste decennium van de 21ste eeuw zien we een verdere ontwikkeling in de richting van fysiek geweld, met daarnaast perioden (na 9/11 en na de moord op Van Gogh) van brandstichtingen, vooral bij moskeeën. Verder generaliserend kunnen we stellen dat in het begin van de hier bestudeerde tijdspanne vooral mensen slachtoffer van racistisch geweld werden vanwege hun (‘zichtbaar andere’) nationale herkomst – ook als hun verblijf hier (eerst) vooral als tijdelijk werd beschouwd. In de tweede helft van de jaren ’80 waren steeds meer mensen het slachtoffer die als vluchteling c.q. asielzoeker Nederland waren binnengekomen. Sinds medio jaren ’90, maar zeker vanaf het begin van de 21ste eeuw, vormt de (reële dan wel veronderstelde) cultureel-religieuze afkomst een van de voornaamste aanleidingen voor racistisch geweld. Voor al deze (potentiële) slachtoffergroepen – vanwege nationale, culturele of religieuze afkomst of vanwege asiel- of vluchtelingenstatus – geldt dat het om fysiek herkenbare, (veelal) niet-autochtone bewoners in Nederland ging. Blanke buitenlanders en bijvoorbeeld autochtone moslims (als ze tenminste hun geloof niet duidelijk uiten) worden niet of nauwelijks als slachtoffers van geweld geregistreerd. Nederlands onderzoek naar slachtoffers van racistisch geweld is er eigenlijk niet. Wel verscheen in 1996 een rapportage van de Tijdelijke Wetenschappelijke Commissie Minderhedenbeleid naar ‘reacties op racistisch geweld vanuit het perspectief van allochtonen.’ Uit deze vooral theoretische studie blijkt nadrukkelijk welke gevolgen racistisch geweld kan hebben voor (potentiële) slachtoffergroepen – persoonlijk, als collectief en in hedendaagse termen: ook voor hun integratiekansen en -mogelijkheden.
Het beeld van de daders Ook naar daders van racistisch geweld is in Nederland, in tegenstelling tot het buitenland, nauwelijks onderzoek gedaan. Het weinige onderzoek dat er wel is, richt zich meestal op een tijdgebonden, specifieke dadergroep, zoals de ‘Lonsdalers’ in 2005-2006. Een onderzoek naar verschillende dadergroepen door de jaren heen, dat vergelijkingen en trendanalyses mogelijk maakt, is niet voorhanden. Beeldvorming over daders van racistisch geweld is dan ook vaak gestoeld op mediaberichten over incidenten. Gezien de tijdgebondenheid van de mediaberichtgeving brengt dit het gevaar met zich mee dat de ‘dadergroepen’ als uniek en nieuw worden beschouwd en niet in relatie worden gebracht met eerdere groepen. Die J. van Donselaar & R. Wolff, 1996. Zie daarvoor o.a. Deel 3 (Individuelle Gewalt: Täter und Motive), in W. Heitmeyer & J. Hagan, 2002, p.571-895; R. Sibbitt, 1997. Zie voor Nederland o.a. M.W. Bol & E.G. Wiersma, 1997; en zie noot 7.
171
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
172
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ tijdgebonden aandacht draagt zo ook bij aan het idee als zou racistisch geweld in Nederland een tijdelijk fenomeen zijn. Zeker bij de meer omvangrijke en dagenlang durende racistische incidenten, die meestal uitliepen op rellen, gingen de media op zoek naar de daders achter de gewelddadigheden. Tijdens de Twente-rellen (1961) werd al snel gesproken van ‘nozems’. Rond de rellen in Rotterdam (1972) en Schiedam (1976) creëerde men het beeld van ‘autochtone daders in achterstandswijken’, met veel aandacht voor hun vermeende sociaal-economische achterstandssituatie. Vaak werd hierbij een direct verband gelegd met de aanwezigheid van migranten in de woonomgeving. Uit de berichtgeving over afzonderlijke incidenten kwam met regelmaat een beeld van de dader(s) naar voren als autochtone binnenstedelijke jongeren met een lage sociaal-economische positie, laag opgeleid en hun gewelddaden plegend onder invloed van alcohol. Zoals gezegd, ontstond er in de eerste jaren van de 21ste eeuw een hoos aan publicaties over zogenoemde ‘Lonsdale-jongeren’. Deze publicaties waren afkomstig van journalisten, van onderzoeksbureaus en een overheidsdienst als de AIVD. Anders dan in eerdere beeldvormingen van daders van racistisch geweld, werden de ‘Lonsdalers’ geportretteerd als een verschijnsel dat specifiek voorkomt op het buiten-Randstedelijke platteland of de licht verstedelijkte gebieden daar. In vrijwel alle gevallen ging het dus om beeldvorming. Dit kon ook moeilijk anders, want in veruit de meeste geregistreerde geweldsincidenten werden dader(s) nimmer bekend. Een enkele rapportage was gebaseerd op gesprekken met (echte of potentiële) daders. Maar ook daarbij ging het dan vaak om zeer kleine aantallen incidenten, berichten of interviews, waardoor het gevaar van eenzijdige (mis)informatie op de loer lag. Het is bekend dat na erkenning van een sociaal probleem een grote drang ontstaat om de specifieke (potentiële) dader(groepen) te identificeren. In relatie tot racistisch geweld leidde die drang nogal eens tot een simpele, ongenuanceerde identificatie van herkenbare groepen autochtone jongeren. Er leek een mechanisme in werking te treden, waarbij direct duidelijk was dat ‘wij, gegoede autochtonen’ niet tot deze potentiële dadergroepen behoorden. De creatie van een interne ‘zij’ binnen de dominante, autochtone meerderheid leek dan een feit. In de eerste in dit boek besproken decennia leek deze rol vooral weggelegd voor de ‘classes dangereux’ (zie ook hoofdstuk 5), terwijl die in de laatste jaren vooral toebedacht leek aan een soortgelijke ‘gevaarlijke klasse’ op het platteland. Deze identificerende beeldvorming was om twee redenen functioneel. Enerzijds kwam eruit naar voren: ‘Wij waren het niet!’ en anderzijds volgde hieruit impliciet dat racistisch ge AIVD, 2005; J. van Donselaar, 2005; M. Homan, 2006; Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007. Een uitzondering hierop vormt de scriptie Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie van M. Denissen, 2007, waarvoor onderzoek is gedaan onder 63 jongeren.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties weld geen Néderlands probleem was, maar een probleem van slechts een deeltje van de Nederlandse bevolking.
Tunnelvisie door statistiek In de jaren ’50 tot en met ’70 leek men daders van racistisch geweld vooral in de grote steden te ‘zoeken’, in de grootste vier en in klassieke textielindustriesteden zoals Tilburg en Enschede. In latere decennia, en zeker de laatste dertig jaar (1980-2009), verschenen steeds meer berichten over racistisch geweld in geheel Nederland − met name ook in de kleinere gemeenten met een regiofunctie (uitgaansleven, voortgezet onderwijs, et cetera). Vaak is deze ontwikkeling aangestipt in verband met de ontwikkeling van multicultureel Nederland. Vestigden migranten zich in eerste instantie voornamelijk in de grote steden en specifieke industriegebieden (klein metaal, textiel), later verspreidden zij zich − onder meer door het ‘spreidingsbeleid’ bij de opvang van asielzoekers en vluchtelingen − meer en meer over het hele land, tot en met de kleine dorpen. Of die verlandelijking van racistisch geweld én het vermeende verband met de meer verspreide vestiging van migranten werkelijk ‘hout snijden’, is een open vraag. In de volgende paragraaf, over de maatschappelijke context van racistisch geweld, gaan we daar kort op in. Hier volstaan we met erop te wijzen dat ook in de eerste besproken decennia al aanzienlijke aantallen racistische geweldsincidenten plaatsvonden buiten de grote steden en de Randstad – bijvoorbeeld antisemitische incidenten en geweldsincidenten met of tegen Molukse gemeenschappen. Aan het begin van dit hoofdstuk wezen we al op het gevaar dat beeldvorming en onderzoek zich te veel laten leiden door statistische gegevens. In statistieken worden daders onderscheiden op basis van bepaalde persoonskenmerken, zoals sociaal-economische status, leeftijd, woonplaats en opleiding, waarmee de neiging tot generalisatie ontstaat en nuances verdwijnen. Oververtegenwoordiging op basis van enkele van deze kenmerken leidt al spoedig tot een tunnelvisie: er is verder alleen nog oog voor ‘deze daders’. Nader journalistiek of wetenschappelijk onderzoek kan dit beeld dan alleen nog bevestigen of nuanceren, maar maakt geen wezenlijk andere beeldvorming mogelijk. Het sterk benadrukken van statistisch oververtegenwoordigde kenmerken sluit de ogen voor daders met geheel andere kenmerken, bijvoorbeeld met een hoge opleiding, een (goede) baan of afkomstig uit een harmonieus gezin. Dit is een gevaar, omdat juist onderzoek naar deze groepen daders veel interessante informatie op kan leveren, die voorbijgaat aan het stadium van ‘klassieke’ vooroordelen en beeldvorming. Maar nogmaals: dit levert wel het ‘probleem’ op dat ook ‘wij’ potentiële daders kunnen zijn.
173
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
174
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’
•
De context in de diverse decennia
Racistisch geweld vindt altijd binnen een bepaalde context plaats. Dit geldt zowel voor reeksen van incidenten als voor afzonderlijke voorvallen. In dit boek staan de overheidsreacties op racistisch geweld centraal. Deze reacties worden in veel gevallen ook eerder bepaald door de context waarin dit fenomeen zich voordoet, dan door het racistische geweld zelf. De context en de overheidsreacties daarbinnen hebben een beslissende invloed op de manier waarop racistisch geweld zich voordoet – of juist níet. In feite bestaat er een driezijdige verwevenheid tussen context, overheidsreacties en racistisch geweld. Racistisch geweld hebben we in dit boek gedefinieerd als geweld tegen mensen als veronderstelde vertegenwoordigers van minderheidsgemeenschappen, die onderscheiden worden op basis van fysieke kenmerken en/of hun nationale, culturele en/of religieuze afkomst. De voornaamste context waarbinnen racistisch geweld en de reacties daarop zich voordoen, bestaat dan ook uit die deelcontexten waarvan de dominante beeldvorming over deze minderheidsgemeenschappen een belangrijk onderdeel is. Het gaat om contexten die (mede) ontstaan in maatschappelijke en politieke debatten en in beleidsvorming, maar natuurlijk ook beïnvloed worden door allerlei andere sociaal-economische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen (en vice versa) – op lokaal, nationaal en internationaal niveau. In de besproken periode van zestig jaar is de context waarbinnen racistisch geweld zich in Nederland heeft voorgedaan natuurlijk sterk veranderd en in beweging geweest. Als we zien dat verschillende migrantengemeenschappen tot de (potentiële) slachtoffergroepen van racistisch geweld behoorden, vormden migratiebewegingen, asielbeleid en migratiebeleid en de veranderende beeldvorming hierover tezamen de belangrijkste context van het racistische geweld door de jaren heen.
Jaren ’50 en ’60: nog geen polarisatie In de jaren ’50 en ’60 omvatte de immigratie naar Nederland twee hoofdstromen: enerzijds ging het om migranten uit voormalige Nederlandse koloniën (vooral Nederlands-Indië), anderzijds om arbeidsmigranten − aanvankelijk uit Spanje en Italië, later vooral uit Turkije en Marokko. Hoewel over deze migratiestromen zeker gediscussieerd werd, waren de maatschappelijke en politieke debatten van toen in omvang, diepgang en heftigheid niet te vergelijken met de polarisatie rond migratie van enkele decennia later. Toch ontstonden er ook in die tijd op lokaal niveau geregeld spanningen en confrontaties die − in ieder geval voor de betrokkenen − direct verband hielden met de komst van nieuwe migranten. In verschillende Nederlandse steden kwamen racistische geweldsincidenten voor.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties Jaren ’70: veranderende immigratie In de jaren ’70 waren er diverse keren lokale spanningen, waaruit geregeld (en steeds vaker) racistische geweldsincidenten voortvloeiden en die soms zelfs leidden tot omvangrijke en langdurige confrontaties. Deze massalere uitbarstingen werden eerder beschouwd als uitingen van spanningen als gevolg van het vermeende verband tussen slechte sociaal-economische omstandigheden en de groeiende aanwezigheid van migranten, dan als collectieve uitingen van racistisch geweld. Maatschappelijke en politieke debatten over migratie namen in deze tijd in omvang en heftigheid toe. Een van de onderwerpen was de veranderende immigratie. De arbeidsmigratie verloor langzamerhand het veronderstelde tijdelijke karakter. En zeker na de oliecrisis (1973) vormden gezinshereniging en gezinsvorming een steeds belangrijker onderdeel van de immigratie. De onafhankelijkheid van Suriname zorgde daarnaast voor een groeiende immigratie naar Nederland, die ook de aandacht hiervoor deed toenemen. Eén van de centrale issues in de debatten richtte zich op de lokale concentratie van migranten in buurten en wijken. De beeldvorming over de aanwezigheid van migranten, waarin een oorzakelijk verband werd verondersteld met verslechterende sociaal-economische omstandigheden, werd steeds belangrijker. Spreidingsbeleid als ‘oplossing’ vormden zeker lokaal her en der een belangrijk discussieonderwerp. Journalistieke en wetenschappelijke onderzoeken naar ‘de burger achter’ de gewelddadige confrontaties en incidenten spraken over achterstanden, werkloosheid en lage opleiding en problematische levensomstandigheden, die gedacht werden samen te hangen met de aanwezigheid van migranten. Racistisch geweld werd in de jaren ’70, zolang men geen verband met extreemrechtse organisaties kon leggen, steeds meer beschouwd als uitvloeisel van de veronderstelde slechte levensomstandigheden van (potentiële) geweldplegers.
Jaren ’80: debat over asielzoekers Door de sterk groeiende aanhang voor extreemrechtse politieke partijen, kwamen begin jaren ’80 de spanningen en confrontaties nadrukkelijker aan de oppervlakte van het politieke toneel. De extremistische opkomst werd in de ogen van delen van de autochtone bevolking mede veroorzaakt door de vermeende stoïcijnse doofheid bij veel gevestigde politieke partijen voor aanverwante maatschappelijke problemen. In deze context kreeg de heersende politieke en maatschappelijke kijk op racistisch geweld een dubbelzinnig karakter. Enerzijds was er sterke verontwaardiging en afkeuring als er een duidelijk extreemrechts verband was of het racistische karakter anderszins evident leek, zoals bij de moord op Kerwin Duinmeijer. Was anderzijds een extreemrechts verband niet (duidelijk) aanwezig, dan overheerste de visie dat het geweld een noodkreet was van mensen die in de knel
175
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
176
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ zaten. Dit ‘in de knel zitten’ zou dan veroorzaakt worden door de slechte sociaaleconomische situatie alsmede de verpaupering en ‘verkleuring’ van de grotere binnensteden. Zeker in de tweede helft van de jaren ’80 veranderde de migratiecontext sterk. De voorheen dominante migratie vanuit de voormalige koloniën nam sterk af, en de arbeidsmigratie was eerder al omgezet in migratie vanwege gezinshereniging en gezinsvorming. Asielmigratie werd in verhouding steeds prominenter. Deze sterke toename was mede het gevolg van de beperking van (andere) geaccepteerde migratiegronden. Asiel werd zo langzamerhand de enige mogelijkheid om Nederland binnen te komen. De groei in asielimmigratie noopte ertoe de opvang te structureren en te reguleren. Onderdeel van de maatregelen was een spreiding van asielzoekers over heel Nederland – zowel in landelijk verspreide asielzoekerscentra als over een groot deel van de Nederlandse gemeenten. De gevestigde politiek kwam verder onder druk te staan door het zich verscherpende maatschappelijke en politieke debat en de eis tot beperking van de asielimmigratie. Tegelijkertijd zag diezelfde gevestigde politiek zich steeds meer onder druk gezet door de groeiende extreemrechtse politieke aanhang − al leken de extreemrechtse politieke partijen in de tweede helft van de jaren ’80 zelf door interne strijd ten onder te gaan. In deze periode richtte racistisch geweld zich steeds meer op asielzoekers en vluchtelingen. Het geweld bestond uit bedreigingen, bommeldingen en kleinere vernielingen van gebouwen (met name asielzoekerscentra) en fysiek geweld tegen individuen. Het geweld deed zich in heel Nederland voor en beperkte zich zeker niet tot de grote steden.
Jaren ’90: integratie ter discussie Aan het begin van de jaren ’90 veranderde de Europese context sterk door de val van de Muur, de omverwerping van allerlei communistische regimes en de uiteindelijke ineenstorting van het Oostblok. In deze jaren steeg de aandacht voor racistisch geweld in heel Europa. Dat kwam vooral door massale en zeer ernstige geweldsincidenten in Duitsland, maar rellen in Groot-Brittannië en Frankrijk trokken eveneens de aandacht. Ook de opkomst van politiek extreemrechts in Frankrijk en België kreeg veel aandacht in Nederland. Dit hing samen met een hernieuwd groeiende aanhang voor extreemrechtse partijen in eigen land, resulterend in onverwacht grote successen bij lokale en later bij landelijke verkiezingen. De focus in de maatschappelijke en politieke debatten verschoof in deze jaren − mede onder invloed van de genomen maatregelen − steeds meer van de binnenkomst van nieuwe migranten naar de al aanwezige migrantengemeenschappen. Hun veronderstelde ‘slechte integratie’ kwam daarbij centraal te staan, evenals hun culturele en religieuze afkomst die steeds vaker als oorzaak werd aangewezen. In deze context veranderde het minderhedenbeleid ook steeds meer in ‘allochto-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties nenbeleid’, en verschoof de centrale aandacht van ‘de verantwoordelijkheid van de samenleving en de rechten voor minderheden’ naar ‘de verantwoordelijkheid en plichten van de individuele migranten’. Maatschappelijke problemen als werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid werden steeds meer gezien als een gebrek aan verantwoordelijkheidszin en als plichtverzuim. Ook criminaliteit werd steeds meer in het integratiedebat getrokken. Dat leidde zelfs tot een gezamenlijke nota van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie over criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden (CRIEM). Op deze manier werden maatschappelijke problemen steeds meer in verband gebracht met de veronderstelde ‘andere’ etnische, religieus-culturele achtergrond. In sommige gevallen kon men zelfs spreken van de etnificering van maatschappelijke problemen. In deze veranderende context bestond het racistisch geweld steeds meer uit fysiek geweld tegen individuen en vernielingen van gebouwen die ‘andere’ etnische, religieusculturele gemeenschappen representeerden. Bij de verkiezingen van 1994 vormden asielbeleid en integratie gepolariseerde thema’s, waarbij het erop leek dat delen van de gevestigde politieke en maatschappelijke elite probeerden de wind uit de zeilen van extreemrechts te halen. Gezien de verkiezingspolls, die een enorme winst voor extreemrechts voorspelden, leek het resultaat mee te vallen − maar de behaalde omvang betekende wel een grote en internationaal ongekende winst voor extreemrechts. In de daaropvolgende verkiezingen van 1998 verloren extreemrechtse politieke partijen echter veel van hun aanhang en moesten ze vrijwel alle landelijke en lokale zetels afstaan. Behalve uit interne strijd en een aanzienlijke repressie vanuit de overheid werd dit verlies ook wel verklaard doordat delen van de extreemrechtse aanhang met hun antimigratiegevoelens en meningen terecht konden bij gevestigde partijen. Aan het eind van de jaren ’90 vormden ‘minderheden en integratie’ steeds meer een gepolariseerd onderwerp in de maatschappelijke en politieke debatten in Nederland. In deze gepolariseerde context was er een toename van racistisch geweld, maar ook van discriminatie.
De nieuwe eeuw: islam als levensbedreiging Bij de start van een nieuw millennium had het problematiseren van ‘integratie’ en van etnische, religieus-culturele ‘andere’ minderheden zich stevig in het dominante discours genesteld. Toonde tijdens de jaren ’90 de gevestigde rechtspolitieke elite zich hier al een prominente woordvoerder, aan het begin van de nieuwe eeuw was een en ander doorgedrongen tot de hele politieke en maatschappelijke elite. ‘Gebrekkige integratie’ werd meer en meer gezien als de achterliggende oorzaak van allerlei maatschappelijke problemen, zoals de slechte sociaal-economische situatie, groeiende criminaliteit, gewelddadige uitingen en opvoedingsproblemen.
177
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
178
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Dit beeldvormingsproces, waarbij de aanwezigheid van migranten rechtstreeks gekoppeld werd aan het bestaan van sociale vraagstukken, kreeg een enorme internationale ‘boost’ door de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001. Op internationaal niveau, en vervolgens ook nationaal en lokaal, werd de aanwezigheid van islamitische migranten en hun nakomelingen niet langer alleen beschouwd als oorzaak of uiting van maatschappelijke problemen, maar veeleer als een directe levensbedreigende factor die op elk (onverwacht) moment en op elke plaats kon toeslaan. Deze levensbedreiging was in die visie expliciet zichtbaar in de aanslagen in Amerika, en werd volgens velen in de jaren daarna keer op keer bevestigd, onder meer door de aanslagen in Madrid en Londen. Dit beeld van dreiging werd extra rauw en plastisch onderstreept door onthoofdingfilmpjes op internet (soms ook vertoond tijdens nieuwsuitzendingen op tv) van ontvoerde, gegijzelde westerlingen door islamitisch gemotiveerde terroristen in het Midden-Oosten. Levensbedreigendheid werd ook steeds meer voorgesteld als een intrinsiek kenmerk van de islam en strekte zich in de betogen uit naar allerlei aspecten van het westerse levensbeeld. Zo werd in het algemeen de ‘westerse cultuur’ (zelfs door seculiere woordvoerders benadrukt als joods-christelijk), alsmede meer in het bijzonder de westerse vrijheid van meningsuiting, de secularisatie, de emancipatie van vrouw en homo’s et cetera gepresenteerd als zouden deze onder directe, vernietigende bedreiging van de islam staan. In de Nederlandse politiek kreeg dit direct na de aanslagen in Amerika persoonlijke gestalte in de opkomst van Pim Fortuyn, die in publicaties vanaf 1997 al had gewezen op het gevaar van de ‘islamisering’ van Nederland. Zeker vanaf het moment dat hij Leefbaar Nederland had verlaten in februari 2002, werd het inspelen op dit dreigingsbeeld van de islam de dominante factor voor zijn voorspelde succes. Juist op dit punt onderscheidde hij zich ook van de gevestigde politieke kaders. Deze leken na acht jaar Paarse coalitie, gevormd door de voorheen natuurlijke linkse en rechtse politieke tegenstanders, nauwelijks nog een interne ‘natuurlijke oppositie’ te kennen − die daarom van buiten de gevestigde kaders moest komen. Pim Fortuyn vervulde deze externe oppositierol uitmuntend – zowel in zijn publicatie De puinhopen van acht jaar Paars als in zijn visie en reacties op de islam in Nederland. Toen bleek dat Fortuyn was vermoord door een ‘autochtoon’, richtte de meeste agressie zich op de veronderstelde personificaties van de ‘oude’, gevestigde politiek. De agressie uitte zich niet alleen in demonstraties, maar ook in directe levensbedreigingen van ‘gevestigde’ personen. In dit klimaat van toenemende agressie en gewelddadigheid groeide ook het racistische geweld. Deze agressieve sfeer vertaalde zich ook naar de inhoud, terminologie en stijl van de voortgaande publieke debatten over migratie en integratie in Nederland. Polariserende en ongenuanceerde meningen, uitspraken en gezichtspunten, waarvoor men voorheen ‘de man in de straat’ meende te moeten interviewen, werden nu gebezigd op televisie en door vertegenwoordigers van de politieke en
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties mediale elite. In de politiek waren VVD-kamerleden Hirsi Ali en steeds vaker ook Wilders exponenten van deze nieuwe debatwijze, terwijl minister Rita Verdonk zich als zodanig binnen het kabinet manifesteerde. Theo van Gogh vervulde deze rol in medialand.
Allochtoon gelijk aan moslim? In de laatste jaren van de hier beschreven periode bleef ‘integratie’ een van de voornaamste issues in het maatschappelijke en politieke debat. Meer in het bijzonder ging het daarbij om de veronderstelde rol van met name islamitische gemeenschappen. De term ‘allochtoon’ stond in deze debatten vrijwel synoniem voor ‘moslim’, en omgekeerd. De debatten en daaruit voortvloeiende maatregelen beperkten zich niet tot de integratie op maatschappelijk belangrijke terreinen als onderwijs, arbeidsmarkt of openbare orde en veiligheid, maar strekten zich uit tot voorheen als privé beschouwde leefgebieden als gezinsvorming en opvoeding, en tot allerlei detailkwesties zoals kledingvoorschriften en het schudden van handen. De uitvergroting van het vermeende onvermogen van moslims om ‘te integreren in de Nederlandse samenleving en cultuur’ leidde ook tot allerlei vragen en ideeën over wat die Nederlandse samenleving en cultuur dan wel wás. Historische momenten werden in kaart gebracht in een poging ‘de Nederlandse geschiedenis’ eenduidig en alom geldend te krijgen. Opmerkingen van prinses Máxima als zou ‘de Nederlandse identiteit’ niet bestaan leverde haar – ondanks haar grote geliefdheid – veel kritiek op. Na de debatten over migratie, die in de jaren ’90 meer en meer transformeerden in debatten over integratie, leek in het eerste decennium van de 21ste eeuw het islamdebat de boventoon te voeren. Geert Wilders werd na de moorden op Fortuyn en Van Gogh − en na zijn afscheiding van de VVD − de voornaamste woordvoerder van degenen die meenden dat de islam onverenigbaar was met ‘Nederlandse waarden en cultuur’. Wilders werd zelf ook de personificatie van de ‘levensbedreiging door de islam’, omdat hij zich om veiligheidsredenen constant zwaar moest beveiligen. In zijn retoriek leek hij steeds harder, ongenuanceerder en kwetsender op te bieden tegen zijn tegenstanders. Zo zou de koran – die hij vergeleek met Hitlers Mein Kampf − verboden moeten worden, zou de politie op Marokkaans-Nederlandse hangjongeren moeten schieten, moesten soldaten uit Uruzgan (Afghanistan) terugkeren om de orde in de Nederlandse binnensteden te handhaven (tegen door hem genoemde ‘straatterroristen’ van Marokkaanse afkomst), et cetera. Drie maanden leek Nederland in 2008 bevend in afwachting te zijn van een door Wilders aangekondigde film, waarin hij zei te wijzen op de gevaren van de islam. Met de internationale rellen naar aanleiding van de Deense cartoons in het achterhoofd, vreesde menigeen − zowel in Nederland als daarbuiten − de vreselijkste gevolgen van de vertoning
179
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
180
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ van ‘Fitna’. Die bleven echter uit toen de film eenmaal getoond werd. Toch wist Wilders de politieke agenda en vooral de media-aandacht keer op keer te monopoliseren. Na zeer langdurige overwegingen besloot de rechtbank in Amsterdam begin 2009 dat Wilders vervolgd moest worden wegens haat zaaien en discriminatie. Dit besluit leidde tot omvangrijke debatten over de vrijheid van meningsuiting, en in de Tweede Kamer stelde de VVD-fractieleider zelfs voor om de bestaande antidiscriminatiewetgeving te wijzigen. Eerdere oproepen aan moslims om als teken van ’geïntegreerdheid’ naar de rechter te stappen als zij zich gekwetst of beledigd voelden, leken vergeten. Nu ook echt de gang naar de rechter mogelijk werd gemaakt, leek dit ineens − omgekeerd − gepresenteerd te worden als blijk van onvermogen om te integreren. Menigeen beweerde daarnaast dat de vrijheid van meningsuiting eigenlijk altijd geldt zolang men niet letterlijk tot geweld oproept. Meermaals werd de vrijheid van meningsuiting ook expliciet vertaald in een vrijheid om te kwetsen. Bij de publicatie van dit boek (februari 2010) voorspelden verkiezingspolls dat de Partij voor de Vrijheid van Wilders (de PVV) mogelijk zelfs op weg was om een van de grootste fracties in het Nederlandse parlement te worden.
Predikaat: extreemrechts Sinds de aanslagen van 2001 in Amerika zijn radicalisering en terrorisme belangrijke issues in de politiek en het beleid – internationaal, nationaal en ook in diverse Nederlandse gemeenten. Wat opvalt, is dat deze termen vaak impliciet en uitsluitend gebezigd worden voor islamitische radicalisering en terreur. Radicalisering in extreemrechtse hoek vormt dit decennium, zeker voor het kabinet Balkenende-Bos (voorjaar 2007), nauwelijks een issue. Toch blijkt uit onderzoek dat de meeste Nederlandse gemeenten juist extreemrechtse radicalisering als het grootste radicaliseringsprobleem zien. De Monitor Racisme & Extremisme stelde eind 2008 dat er op dat moment in Nederland zo’n 400 ideologisch onderlegde, georganiseerde neonazi’s waren – een vertienvoudiging in vier jaar tijd. Deze ontwikkeling is echter nauwelijks opgemerkt door de media: die richtten hun aandacht vrijwel uitsluitend op de eveneens in de Monitor geuite constatering dat Wilders en zijn PVV het predikaat extreemrechts verdienen. In deze context deed zich ook de afgelopen jaren weer racistisch geweld voor. Vaak richtte dit geweld zich tegen islamitische gebouwen of personen. Ook wer-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties den steeds meer confrontaties tussen bijvoorbeeld allochtone en autochtone jongeren gerapporteerd. Daarnaast leek het antisemitisch geweld toe te nemen – onder meer door jongeren met een islamitische achtergrond. Het beeld van deze interetnische incidenten was diffuus. Sommige rapporten, waaronder de Monitor, wezen op toegenomen spanningen en daaruit voortvloeiende confrontaties – bijvoorbeeld ook in het onderwijs. Anderen twijfelden aan de geldigheid van deze berichten en verwezen naar onderzoeken die zouden wijzen op toenemende tolerantie in Nederland. Dit laatste werd weer tegengesproken door met name internationale onderzoeken − aan wier geldigheid of betrouwbaarheid op hun beurt ook weer getwijfeld werd.
•
Overheidsreacties op racistisch geweld
In deze beschouwing van zestig jaar racistisch geweld in Nederland streven we níet in de eerste plaats naar een zo volledig mogelijk overzicht van geweldsincidenten. De nadruk ligt veel meer op de reacties op dit fenomeen, en dan vooral de reacties vanuit de landelijke en lokale overheden. Want juist de manier waarop de overheid en haar instituties omgaan met racistisch geweld, is zeer bepalend voor de ontwikkeling van dat geweld. Aan het begin van dit boek gaven we al aan dat die overheidsreacties veeleer beïnvloed worden door de context waarin ze zich voordoen dan door het racistische geweld waarop ze van toepassing zijn. In dit afsluitende deel bespreken we nogmaals die overheidsreacties in grote lijnen. Eerst gaan we in op de reacties vanuit de landelijke overheid en haar instituties. Daarna staan we − uitvoeriger − stil bij de reacties op lokaal niveau. Dat de lokale overheidsreacties hier méér aandacht krijgen dan de landelijke, heeft allereerst te maken met het simpele gegeven dat racistisch geweld in deze zestig jaar relatief weinig aandacht kreeg op het landelijke overheidsniveau. Maar er zijn ook drie inhoudelijke motieven voor die nadruk op ‘het lokale’: 1. geweldsincidenten doen zich in de eerste plaats op lokaal niveau voor; 2. dit geweld heeft (mogelijk) gevolgen voor de sociale cohesie binnen de lokale gemeenschap; 3. lokale overheidsreacties kunnen én moeten concreet zijn: direct de daad bij het woord.
Zie o.a. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2009, waarin wordt gerapporteerd dat één op de zes Nederlanders grote spanningen tussen etnische groepen meldt. Hiermee scoort Nederland het hoogst in Europa. En zie European Union Agency for Fundamental Right, 2009.
181
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
182
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Landelijk: nooit expliciet op de agenda Op welke manier(en) kan de overheid op racistisch geweld reageren? In hoofdstuk 3 hebben we dat in een schema vervat, waarbij we vier fasen onderscheidden waarin racistisch geweld als sociaal fenomeen kan verkeren:
Fase A: racistisch geweld als een individueel (ervaren) probleem Fase B: racistisch geweld als een sociaal probleem Fase C: racistisch geweld op de publieke agenda Fase D: racistisch geweld op de formele (politieke) agenda Racistisch geweld heeft in de afgelopen zestig jaar vrijwel nooit expliciet deel uitgemaakt van de politieke agenda in Nederland (fase D). Al waren er natuurlijk – zij het zeer tijdelijke − uitzonderingen op deze algemene regel. (Zo leek racistisch geweld in de jaren ’80 en ’90 af en toe een serieus item op de landelijke agenda te zijn – maar ook dan gingen reacties toch altijd weer vergezeld van uitspraken die het belang ontkenden.) Expliciete debatten en specifieke beleidsmaatregelen gericht op de erkenning en aanpak van het probleem, bleven veelal uit. Hoewel racistisch geweld zich door de hele besproken tijdspanne heen in Nederland voordeed, verkeerde het issue gedurende lange perioden in fase A: individuele personen hadden met dit geweld te maken, maar hun ervaringen kwamen nauwelijks aan de maatschappelijke oppervlakte. Incidentele voorvallen waarbij dat wél gebeurde, zoals de rellen in Twente in 1961 en later in Rotterdam en Schiedam in de jaren ’70, genereerden in de regel aandacht van de media en van groepen die zich met dit sociaal fenomeen bezighielden (fase B). Dit was vooral het geval als het issue racistisch geweld in een veel breder perspectief werd geplaatst en het racistische karakter van het geweld in het niet viel. Zo richtte de aandacht na de gebeurtenissen in de jaren ’70 zich steeds meer op de (reële dan wel vermeende) problemen van bewoners in de binnensteden en niet op de – al dan niet daardoor veroorzaakte − racistische bejegening van minderheidsgroepen.
Jaren ’80: link met extreemrechts De enige keren dat (de dreiging van) racistisch geweld echt onder de aandacht kwam van het bredere publiek en zelfs van de politiek (fase C), was wanneer er een eenduidig verband leek te zijn met extreemrechtse organisaties. Zo werden er Kamervragen gesteld over de betrokkenheid van de Nederlandse VolksUnie bij de Schiedamse rellen − vragen die zich richtten op de mogelijkheid om deze organi-
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties satie te verbieden. In de eerste helft van de jaren ’80 werd wel fase B bereikt: een maatschappelijke verbreding van de aandacht voor racistisch geweld. Deze verbreding hing samen met een groeiende antidiscriminatiebeweging in Nederland, die onder meer tot uiting kwam in het ontstaan van antidiscriminatiebureaus (ADB’s). De bredere aandacht werd mede veroorzaakt door enkele aangrijpende incidenten, met name de moord op Kerwin Duinmeijer (1983). Op landelijk niveau wist racistisch geweld echter niet ‘door te stoten’ van fase B naar fase C of D. De incidentele aandacht voor racistisch geweld was, zoals al aangegeven, vooral een bijproduct van de toenemende aandacht voor politiek racisme, gevoed door de schijnbaar groeiende aanhang van politiek extreemrechts. In de tweede helft van de jaren ’80 leek de aandacht voor racistisch geweld weer gestaag af te nemen. Een landelijke structuur van antidiscriminatie- en antiracismeorganisaties zorgden echter voor een constante aandacht voor racisme en racistisch geweld, breder dan alleen onder degenen die er directe ervaringen mee hadden. Het probleem bleef daardoor als maatschappelijk issue in fase B ‘hangen’ en viel het niet helemaal terug naar fase A.
Beginjaren ’90: dubbelzinnige reacties Aan het begin van de jaren ’90 nam de aandacht voor racistisch geweld weer fors toe. Dit kwam mede door ernstige en met veel media-aandacht omgeven incidenten in Duitsland en elders in Europa.10 Toen de vrees dat dit geweld zou overslaan naar Nederland bewaarheid leek te worden door diverse incidenten, bereikte het issue racistisch geweld fase C en zelfs fase D. Die incidenten én de opnieuw sterk groeiende aanhang van extreemrechtse partijen, vergrootten de publieke en politieke bezorgdheid. Deze uitte zich onder meer in oproepen aan de landelijke overheid om op te treden (fase C). De overheid reageerde met verschillende uitspraken en maatregelen (fase D), zoals de oproep aan gemeenten om nadrukkelijk aandacht te besteden aan mogelijke geweldsdreiging en incidenten. Op het bredere terrein van discriminatiebestrijding werd onder meer in 1993 de Richtlijn Discriminatie voor het handelen van politie en justitie uitgevaardigd. De landelijke overheidsreacties op racistisch geweld in deze eerste helft van de jaren ’90 kenmerkten zich door een dubbelzinnig karakter. Vooral ‘achter gesloten deuren’ bleken overheidsactoren, zoals de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, dat geweld zeer ernstig op te nemen − en zij namen maatregelen ter voorkoming en bestrijding. In het kielzog hiervan vergrootte de landelijke overheid ook de repressieve aandacht voor politiek extreemrechtse organisaties, wat bijdroeg aan de uiteindelijke teloorgang van deze politieke factor. Echter, in publieke uitlatingen maakten (dezelfde) overheidsactoren regelmatig verzachtende 10 Zie o.a. T. Björgo & R. Witte, 1993.
183
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
184
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ en soms zelfs bagatelliserende opmerkingen – mogelijk om eventuele dreiging van ‘morele paniek’ tegen te gaan.
De latere ’90’s: juridisch vs. streetwise In de tweede helft van de jaren ’90 nam de aandacht voor racistisch geweld weer sterk af en keerde het als issue terug naar fase B. Soms leek het zelfs nog slechts in fase A te verkeren, doordat de publieke beroering vanuit de antidiscriminatieen antiracismebeweging in deze jaren sterk afnam. Een deel van deze beweging was geïnstitutionaliseerd; er werd nauwer samengewerkt met politie en justitie, en subsidies – vooral van gemeenten – gaven de werkzaamheden een regulier karakter. Een en ander leidde minder tot oppositioneel actievoeren en uitingen van publieke verontwaardiging, waardoor de actieradius van de beweging zienderogen slonk. Tegelijkertijd werd een groot deel van het ‘antidiscriminatievertoog’ sterk gejuridiceerd: van discriminatie leek alleen nog sprake te (kunnen) zijn als dit bewezen werd verklaard door de rechterlijke macht. Deze juridicering zorgde niet alleen voor langdurige en voor de leek nauwelijks te volgen procedures en (interne) debatten, ze veroorzaakte ook een groeiende kloof tussen enerzijds ‘op straat’ ervaren discriminatie en racisme (lees: de directe slachtoffers) en anderzijds juridisch bewezen verklaarde discriminatie (lees: de overheidsinstanties, maar ook organisaties zoals de ADB’s). Voor veel potentiële slachtoffers van racistisch geweld betekende dit dat zij zich weer meer en meer op zichzelf teruggeworpen voelden (fase A). In de loop van deze jaren waren er ook aanzienlijke veranderingen in het dominante discours rond zogenoemde ‘allochtonen’. Hier werd steeds vaker een verband gelegd tussen de aanwezigheid van groepen migranten en allerlei maatschappelijke problemen. Deze ontwikkeling had eind jaren ’80 ingezet, maar werd gedurende de jaren ’90 manifester en dominanter. En dat leidde tot polarisering van de maatschappelijke verhoudingen rond de aanwezigheid van minderheden. De oorzaak van de vermeende problemen rond migratie en (vooral) de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving, werd in toenemende mate bij die allochtonen zelf gezocht − meer in het bijzonder in hun nationale, culturele en religieuze achtergrond. En dat beperkte zich in deze jaren al lang niet meer tot (de aanhang van) extreemrechtse politieke partijen. Ook binnen de maatschappelijk en politiek gevestigde kaders en elites werd het gemeengoed om ‘de allochtoon en zijn cultuur’ te presenteren als (oorzaak van het) probleem. Zo bleef er steeds minder ruimte voor maatschappelijke kwesties waarin ‘de allochtoon’ tot de potentiële slachtoffers behoorde, bijvoorbeeld racistisch geweld. En hoe tegenstrijdig
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties het ook klinkt: het krijgen van aandacht voor dat probleem werd extra bemoeilijkt door het verdwijnen van extreemrechts onder de maatschappelijke oppervlakte. Voorheen was juist de link tussen geweldsincidenten en extreemrechts aanleiding geweest tot reacties. Mét het (ogenschijnlijk) verdwijnen van extreemrechts als gewelddadige exponent, verdween een belangrijke ‘drive’ voor diverse actoren om überhaupt aandacht te besteden aan racistisch geweld.
De 21ste eeuw: focus op de islam Aan het begin van de 21ste eeuw zetten de hiervoor beschreven ontwikkelingen zich versterkt door. Racisme en discriminatie waren (al lang) niet meer ‘hot’ en verwijzingen naar racistische of discriminerende uitingen werden veelal afgedaan als ‘oude politieke correctheid’. En volgens dit steeds gangbaarder discours moest deze ‘oude politieke correctheid’ zélf juist actief bestreden worden.11 Zeker na de opkomst en het verscheiden van Fortuyn (in 2002) was deze trend onderdeel van de heersende politieke en maatschappelijke gedachtegang. In deze context richtten de pijlen in het debat over migratie en integratie zich steeds meer op de religieuze afkomst van minderheidsgroepen. Deze focus kreeg een enorme ‘boost’ na de aanslagen van 11 september 2001 in Amerika. De islam werd beschouwd als de achterliggende oorzaak voor allerlei reële en vermeende maatschappelijke problemen. De stand van zaken rond ‘de integratie van allochtonen’ stond niet langer ter discussie − het mislukken ervan werd als feit aangenomen. Een parlementair onderzoeksrapport over de geschiedenis van integratie in Nederland12 werd al voor het verschijnen naar de prullenbak verwezen door gevestigde politieke leiders; de integratie zou hoe dan ook gefaald hebben en de aanbevelingen van de onderzoeksommissie waren ‘veel te soft’. Het rapport wees erop dat die integratie helemaal niet zo onsuccesvol was geweest, maar dat dit in ieder geval níet te danken was aan het ‘integratiebeleid’ van de overheid. Binnen dit dominante denkraam kreeg een sociaal fenomeen als racistisch geweld nauwelijks ruimte om verder te komen dan fase A. In de nasleep van de moord op Theo van Gogh (november 2004) kroop het fenomeen enigszins uit deze opgelegde schulp door een reeks van racistische geweldsincidenten. Dit geweld richtte zich vooral op islamitische gebouwen en personen. Verschillende overheidsactoren spraken openlijk hun verontwaardiging en schande uit. De AIVD onderzocht zelfs een specifieke, vermeende dadergroep: de ‘Lonsdalejongeren’. In zijn rapportage ontkende de dienst echter het racistische karakter van het geweld, en baseerde die ontkenning op de uitkomst dat van ideologie en georganiseerd verband nauwelijks sprake was in deze groep. 11 Sommigen spreken van de opkomst van het anti-antiracisme. 12 Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid, 2004.
185
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
186
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ In de vanaf 2001 sterk toegenomen overheidsaandacht voor radicalisering en terrorisme, lag de nadruk vooral − en in het begin zelfs uitsluitend − bij islamitische radicaliseringsvormen. Extreemrechtse en racistische radicalisering kwamen in de eerste beleidsstukken van bijvoorbeeld het kabinet en de gemeente Rotterdam amper aan de orde. Het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011 van het ministerie van Binnenlandse Zaken13 vroeg daar wél aandacht voor. Dit actieplan benadrukte de hierbij vereiste regie van de lokale overheden, die eerder al in een onderzoek hadden aangegeven dat bij hen juist déze radicaliseringsvorm het meest voor problemen zorgde.
Rijksoverheid: aanpak moet lokaal Racistisch geweld bevond zich in de bestudeerde zestig jaar als sociaal fenomeen voornamelijk in fase A (als individueel ervaren probleem). Landelijke publieke aandacht (fase C) en overheidsreacties (fase D) waren relatief zeldzaam en beperkten zich tot korte perioden. Deze vielen veelal samen met tijden waarin de aanhang van extreemrechtse politieke partijen groeide. In deze korte perioden bestonden reacties vanuit de landelijke overheid voornamelijk uit ‘lippendienst’, waarin afschuw en schande werd geuit. In enkele gevallen kwam het tot concrete maatregelen. Dat wil zeggen: er werd tot alertheid opgeroepen, en verder werd de visie geuit dat een concrete aanpak vooral op het lokale niveau plaats moest vinden. De lokale overheid diende een centrale rol te spelen in de aanpak van racistisch geweld, die grotendeels gepresenteerd werd als een kwestie van (handhaving van) openbare orde en veiligheid. Een structurele benadering van racistisch geweld in gemeenten heeft de kortstondige landelijke interesse niet opgeleverd. Mogelijk draagt de in 2007 landelijk geïnitieerde aanpak van polarisatie en radicalisering eraan bij dat de aansturing en structurering van lokaal overheidsoptreden meer gestalte krijgt. De voornaamste instrumenten om de gewenste centrale rol van de gemeente vorm te geven, richten zich echter vooralsnog op deskundigheidsbevordering van de lokaal betrokken ketenpartners − en níet op een concrete aanpak. Om radicaliseringsprocessen ‘om te buigen’ en racistisch geweld in de praktijk te (h)erkennen en aan te pakken, zijn heldere curatieve en interveniërende methodieken nodig. Gezien de betrekkelijk passieve landelijke overheidsrespons op racistisch geweld, moesten we voor feitelijke reacties vooral naar het gemeentelijke niveau kijken. Het gemis van landelijke aansturing, laat staan structurering droeg eraan bij dat lokale overheidsreacties per moment, per gemeente en per voorval verschilden. Overigens is een onderzoek naar álle lokale overheidsreacties op racistisch 13 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011, 27 augustus 2007, Den Haag.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties geweld onuitvoerbaar: over een periode van zestig jaar gaat het om zo’n 1.000 (aflopend) tot 400 gemeenten14 en een onnoembaar aantal incidenten.
Ontkenning troef bij gemeenten In hoofdstuk 3 presenteerden we een schematisch overzicht van de vier fasen waarin racistisch geweld als sociaal fenomeen kan verkeren, inclusief de bijbehorende (mogelijke) overheidsreacties. Deze reacties zetten we hier nog eens op een rij: - Ontkenning van het racistische karakter van het geweld. - Incidentele erkenning: erkenning van het racistische karakter van een incident, maar tegelijkertijd wordt ontkend dat racistisch geweld een structureel probleem is. - Erkenning van het racistische én structurele karakter, maar met de gedachte dat de aanpak van dit geweld geen overheidstaak is. - Erkenning van het racistische en structurele karakter van het geweld én van het idee dat de aanpak weliswaar een overheidstaak is, maar geen prioriteit verdient (en dus geen toegang krijgt tot de politieke agenda). - Insluitende erkenning: erkenning van het racistische en structurele karakter van het geweld, erkenning van de overheidsverantwoordelijkheid en de prioriteit voor de aanpak, waarbij de (potentiële) slachtoffers − impliciet dan wel expliciet − gezien en behandeld worden als een integraal onderdeel van de samenleving. - Uitsluitende erkenning: erkenning van het racistische en structurele karakter van het geweld, erkenning van de overheidsverantwoordelijkheid en prioriteit voor de aanpak, waarbij de (potentiële) slachtoffers − expliciet dan wel impliciet − gezien en behandeld worden als staande buiten de samenleving (of in de termen van Schinkel: ‘binnen de samenleving buiten de samenleving’). In de beschouwing van zestig jaar lokale en landelijke overheidsreacties op racistisch geweld kwamen voorbeelden van al deze reactietypen voor. In de nasleep van veel incidenten werd het racistische karakter van het geweld expliciet ontkend. Feitelijk was ontkenning op lokaal niveau de meest voorkomende vorm van reageren in de hele bestudeerde periode. Vaak was die ontkenning op te maken uit de manier waarop het incident gebagatelliseerd werd – onder meer met verwijzingen naar ‘kwajongensstreken’ of ‘uitingen van puberteit’, het veronderstelde intelligentieniveau, gebruik van alcohol en een gebrekkig of ontbrekend ideologisch bewustzijn van (veelal niet opgespoorde) daders. De reactie van de Oldenzaalse 14 Zie A. van der Meer & O. Boonstra, 2006, p. 17.
187
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
188
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ overheid tijdens de Twente-rellen van 1961 was eveneens een voorbeeld van ontkenning, want die richtte zich alleen maar op het herstel van de openbare orde en veiligheid. Het specifiek racistische karakter van de gebeurtenissen werd impliciet ontkend. Ook waren er enkele gevallen waarin de lokale overheid in haar reacties het racistische en zelfs het structurele karakter van het geweld erkende, maar de verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden ervan (grotendeels of geheel) buiten de overheid legde. In Amsterdam was dit bijvoorbeeld het officiële beleid vóór de verschijning van het rapport ‘Tussen Witkalk en Zwarthemden’ (1983). Soms bleek die visie van ‘geen overheidsverantwoordelijkheid’ of ‘geen prioriteit’ indirect uit het feit dat de enige maatregelen bestonden uit het subsidiëren van antiracismeactiviteiten of -organisaties. Een andere reactie die de lokale overheid vaker liet zien, was dat ze het racistische karakter van incidenten expliciet erkende, maar − impliciet of expliciet − het structurele karakter ontkende: ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld.15 Bij relatief veel voorvallen ging het om (dreiging met) geweld waarbij extreemrechtse betrokkenheid werd vermoed (bijvoorbeeld door bekladdingen), of waarbij deze betrokkenheid duidelijk was door de bekendheid van de daders.
Insluitende erkenning… Extreemrechtse betrokkenheid speelde mogelijk ook (indirect) een rol in de ‘insluitende erkenning’ van racistisch geweld door de overheid, die van tijd tot tijd in Nederland zichtbaar was. Zeker in het begin van de jaren ’80 en in de eerste helft van de jaren ’90 was er een groeiende aanhang voor extreemrechts, die zich mede vertaalde in verkiezingssuccessen. In deze perioden bestond er een relatief grotere alertheid op uitingen van extreemrechts, en leken ook de media alerter op racistische incidenten. Racistisch geweld werd verhoudingsgewijs vaker, directer en explicieter afgekeurd, waarbij (potentiële) slachtoffers in overheidsreacties naar voren kwamen als integraal onderdeel van de Nederlandse samenleving. Een voorbeeld van deze insluitende erkenning was de Enschedese overheidsreactie, verwoord door burgemeester Thomassen, tijdens de Twente-rellen van 1961. Dat hier het racistische karakter werd erkend én de slachtoffers als volwaardige burgers in bescherming werden genomen, bleek onder meer uit de gerichte actie (verbaal én in maatregelen) tegen de geweldplegers. Een ander voorbeeld van ‘in15 In het promotieonderzoek over Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland dat ten grondslag ligt aan deze publicatie, werd deze ‘incidentele erkenning’ van racistisch geweld feitelijk alleen in Nederland geconstateerd. Eén van de mogelijke verklaringen hiervoor ligt in de zeer verschillende geschiedenissen van de drie landen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de zeer verschillende gevolgen voor de Joodse gemeenschappen.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties sluitende erkenning’ van racistisch geweld was een reeks maatregelen in de eerdergenoemde Amsterdamse nota ‘Tussen Witkalk en Zwarthemden’ van 1983.
… en uitsluitende erkenning Er waren echter ook reacties van een overheid die weliswaar het racistische en structurele karakter van geweld erkent, en het ook als een eigen verantwoordelijkheid beschouwt om op te treden, maar die de (potentiële) slachtoffergroepen hierbij indirect ‘buiten de samenleving’ plaatst. In de jaren ’70 zien we op lokaal niveau een aantal voorbeelden van deze ‘uitsluitende erkenning’, met name rond de rellen in Rotterdam en Schiedam. Ook in de tweede helft van de jaren ’80, en zeker vanaf de tweede helft van de jaren ’90, deed die reactie zich relatief vaker voor: de oorzaak van geweldsuitingen werd dan − deels of helemaal − in de aanwezigheid van de (potentiële) slachtoffergroepen gezocht. In het bijzonder kon het hem dan zitten in de omvang van deze groepen, dan wel hun ‘gedragingen’ of hun (on)vermogen om te ‘integreren’ in de Nederlandse samenleving. Die gedragingen en dat onvermogen werden dan weer verondersteld samen te hangen met hun ‘andere’ nationale, culturele en/of religieuze achtergrond. In de jaren ’90 zagen we méér reacties van deze soort. Geweldsincidenten werden toen steeds vaker geweten aan de (omvang van) de aanwezigheid van mogelijke slachtoffergroepen van racistisch geweld − of in elk geval daarmee in verband gebracht. Weliswaar erkende de overheid dan dat het geweld zich richtte tegen groepen mensen vanwege hun afkomst, maar enerzijds werd dat geweld ‘verontschuldigd’ met een verwijzing naar de (vermeend slechte) levensomstandigheden van de dader(s) – vaak ook nog ‘gelinkt’ aan de aanwezigheid van minderheden in hun directe leefomgeving − en anderzijds met een verwijzing naar kenmerken van de slachtoffers waaraan de geweldsuitingen te wijten zouden zijn (‘blaming the victim’).
Met méér monden gesproken De diverse hier genoemde lokale overheidsreacties geven aan dat in Nederland alle vooraf getypeerde reactievormen voorkwamen. Overigens is het niet zo dat per situatie en per incident eenduidig één bepaalde reactie naar voren kwam. Regelmatig waren er overheidsreacties te bespeuren die twee of meer reactietypen combineerden. Bij meerdere geweldsincidenten zag men zelfs tegelijkertijd twee of drie soorten reacties van verschillende lokale overheidsactoren. Er zijn diverse voorbeelden waarin de burgemeester, de korpschef en andere lokale ketenpartners zich uiteenlopend uitlieten over het ‘ware karakter’ van de incidenten. Zo kenmerkten de reacties van overheden en instanties op de anderhalf jaar durende
189
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
190
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ racistische overlast in Waspik (zie pagina 156 e.v.) zich door een voortdurend wisselende kijk op het gebeuren – per instantie én tussen betrokken ketenpartners. In een enkel geval liet zelfs een en dezelfde overheidsactor (bijvoorbeeld de politie) twee reactietypen zien. In eerste instantie werd dan een afwachtende, passieve houding aangenomen, waarna enige tijd later toch besloten werd om in te grijpen. In gevallen waarin een overheid op verschillende manieren tegelijk reageert, zagen we geregeld dat mede daardoor het geweld lang voortduurde en de situatie zelfs verder escaleerde, zoals in Waspik).
Een totale verrassing? Een algemeen kenmerk in zestig jaar lokale overheidsreacties is dat beleidsmakers verrast werden door het racistische geweldsincident − en soms zelfs totaal verrast. ‘Als een donderslag bij heldere hemel’ leek het geweld uit de lucht zijn komen vallen. Dat dit verrassingseffect vooral bij de gemeentelijke overheid speelde, bleek uit de gevallen waarin burgers of eerstelijns professionals in de media meldden dat ‘dit er al een tijd zat aan te komen’ of dat ‘het al een tijdje rommelde’ of ‘in de lucht hing’. Bij alle drie uitvoeriger besproken casussen uit de eerste jaren van de 21ste eeuw, Aalsmeer, Helden en Waspik/Waalwijk (zie resp. de pagina’s 137, 142, 156), leverde kort onderzoek naar de lokale voorgeschiedenis een aantal eerdere incidenten op. Toch toonde men zich overvallen door het ‘trigger event’ (resp. oplopende spanningen tussen groepen jongeren, de moskeebrand en de vlucht van het vluchtelingengezin) en de vele media-aandacht die dat kreeg. In Aalsmeer werd een uiteindelijk verdere escalatie voorkomen, doordat de gemeente vanwege geruchten en andere signalen onderzoek liet doen naar de vermeende oplopende spanningen. Dat de overheid zich in de meeste gevallen zo verrast voelde, komt mede doordat het ‘trigger event’ zo gewelddadig was dat alle officiële instanties en diensten ineens moesten reageren. Van politie, brandweer, ambulanceploegen en dergelijke werd ter plekke, van het ene moment op het andere, volop actie verwacht. Het had echter niet altijd te maken met de ernst van het uiteindelijke ‘activerende’ incident. Soms waren eerdere voorvallen ook ernstig, maar werden die niet in samenhang gezien met latere incidenten of oplopende spanningen.
Media ‘boosten’ crisisgevoel Vaak leek het alsof een overheidsinstantie (pas) in actie kwam door grote mediaaandacht, alsof ze zich daardoor genoopt zag tot reageren. De intensiteit van de media-aandacht voor een incident of gespannen lokale situatie hing overigens ook niet altijd samen met de ernst ervan. Soms werd de aandacht in eerste instantie
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties getrokken door een incident elders − en door de vraag: ‘Kan dit hier ook gebeuren?’. Aandacht van de media kon gestoeld zijn op allerlei gronden, zonder enige relatie met de lokale situatie of met een specifiek lokaal incident. De media-aandacht voor geweldsincidenten nam, zeker in de meer recente decennia, soms een grote omvang aan. Journalisten van verschillende zenders en dag- en weekbladen ‘bestormden de plek des onheils’. Iedereen was op zoek naar quotes van buurtbewoners, het liefst van direct betrokkenen bij het incident, en natuurlijk van overheidsdienaren en functionarissen van andere betrokken instanties en instellingen. In de nasleep van enkele geweldsincidenten, zoals bij de moskeebrand in Helden, strekte de journalistieke aandacht zich zelfs uit tot over de landsgrenzen. Zeker in kleinere gemeenten, die over het algemeen weinig tot geen ervaring hebben met intensieve media-aandacht, vormde dit een nieuw en intens fenomeen. Het gaf een enorme ‘boost’ aan een gevoel van crisis. Dit crisisgevoel werd nog eens aangescherpt door de manier waarop de media te werk gingen. Betrokkenen en passanten werden veelal kritiekloos bevraagd, dit in tegenstelling tot de overheidsinstanties. Een vraag als ‘Waarom heeft de gemeente hier niet eerder aandacht aan besteed?’ was snel aan de lokale woordvoerders voorgelegd. Eenzelfde vraag aan de journalistiek zelf scheen veel moeilijker te stellen. In zo’n crisissfeer vormden uitspraken of publicaties meer dan eens ‘in no time’ een groter onderwerp dan het incident dat aanleiding voor alle aandacht was. Zo werden (feitelijke dan wel vermeende) uitspraken van de burgemeester van Helden over de ‘Lonsdalejongeren’ als mogelijke aanstichters van de moskeebrand een issue dat de discussies en reacties in de nasleep van die brand domineerden. En in Aalsmeer was, zes weken na het verschijnen van het eerdergenoemde onderzoeksrapport over recente incidenten en spanningen tussen jongeren, een hierin terloops opgenomen opmerking over de NSB-aanhang in deze gemeente vóór WO II aanleiding voor intense aandacht van allerlei media. Zij verzamelden zich rond het stadshuis, en verschillende journalisten trokken de wijk in op zoek naar ‘nazistische skinheads’. Deze spontane en omvangrijke media-aandacht droeg op z’n minst bij aan een crisisgevoel, en verdreef meer dan eens de aandacht van dát waar het om ging naar heel andere issues, zoals verdachtmakingen over jongeren in de gemeente of het vaak geïnsinueerde overheidsfalen. In dergelijke situaties werden ook vaak ter plekke zeer uiteenlopende partijen geïnterviewd, die meer dan eens tegenstrijdige uitspraken deden. Zeker als die uitspraken afkomstig waren van overheidsinstanties of betrokken ketenpartners, kon dit aanleiding geven tot een toename van de maatschappelijke onrust, en soms zelfs tot verdere escalatie van de lokale spanningen.
191
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
192
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Het belang van historisch inzicht Racistische geweldsincidenten gaven meer dan eens aanleiding tot crisissituaties op lokaal niveau – al dan niet versterkt door de enorme hoos aan media-aandacht. Enerzijds had dit natuurlijk te maken met crisisaanpak en crisiscommunicatie. Waar de meeste gemeenten wel over rampenplannen, inclusief een communicatieplan beschikten voor fysieke rampen, gold − en geldt − dit in de meeste Nederlandse gemeenten (nog) niet voor situaties rond sociale calamiteiten. Desondanks schoten natuurlijk niet alle gemeentelijke reacties op (reeksen van) racistische geweldsincidenten tekort, noch droegen ze altijd bij aan verdere escalatie. Vaak gingen zaken goed, en werkten overheidsreacties de-escalerend. Dit hing echter, zoals gezegd, meermaals samen met de op dat moment ‘toevallig’ aanwezige crisisbeheersende kwaliteit en ervaringen. Het was altijd afwachten of bij een volgende, soortgelijke situatie, wanneer bepaalde functionarissen vertrokken waren en vervangen door andere, er net zo adequaat werd opgetreden. Bij sociale calamiteiten zijn vaak veel meer verschillende partijen betrokken dan bij fysieke rampen. Er is daarom alle aanleiding voor dit soort calamiteiten en de bijbehorende maatschappelijke onrust een crisisaanpak te ontwikkelen die losstaat van de vraag welke personen op het moment van optreden in functie zijn.16 Uit menige overheidsreactie op geweldsincidenten bleek dat bij de gemeente nauwelijks (of in het geheel geen) inzicht bestond in de lokale geschiedenis op dat punt − terwijl dat wel heel belangrijk is voor een juiste en directe reactie. Door gemis aan historisch inzicht richtten de overheidsreacties zich vaak op de bij het ‘trigger event’ betrokken partijen, bijvoorbeeld de op dat moment verdachte jongeren(groep). Als soortgelijke geweldsincidenten zich echter al vaker in de gemeente voordeden, kan men niet volstaan met een aanpak van de huidige daders alleen. In zo’n situatie spelen namelijk andere, structurele factoren een rol waardoor dit geweld zich vaker en ook door andere daders heeft voorgedaan. In hun reacties zouden gemeenten hiermee rekening moeten houden.17 Een gebrek aan kennis van de lokale historie inzake racistisch geweld maakte het ook moeilijker, zo niet onmogelijk, om preventief signalen op te vangen van geweldsdreiging en actie te ondernemen vóórdat er iets gebeurde. Hoewel zeker niet ieder incident te voorkomen was, zou in gemeenten met een langere historie van racistisch geweld op preventief en curatief gebied wel méér te ondernemen zijn geweest dan nu vaak gebeurde. Een randvoorwaarde is dan wel dat men zijn eigen geschiedenis ook ként – ook die van overheidsreacties op eerdere geweldssituaties.
16 Zie FORUM, 2009a. 17 Zie ook R. Witte, 2009.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties
•
Tot slot…
Racistisch geweld heeft zich sinds WO II steevast voorgedaan in Nederland, zo moeten we na onze beschouwing van een periode van zestig jaar constateren. Het ging om afzonderlijke incidenten, reeksen van incidenten, rellen en geweldsgolven. Waarbij voor alle duidelijkheid zij aangetekend dat de Nederlandse bijbetekenis van het woord ‘incident’ − een toevallige, eenmalige gebeurtenis − níet het karakter van het racistisch geweld in Nederland weerspiegelt. Deze constatering is van belang voor een correct ‘zelfbeeld’ van Nederland. Zij dient dus niet als bewijs voor de gedachte dat Nederland niet gastvrij kan zijn (geweest), maar om het eenzijdige beeld van ‘een eeuwenlang gastvrij volk’ te nuanceren. Voor zover een eenduidig zelfbeeld al überhaupt mogelijk (en wenselijk) is voor een geconstrueerde eenheid als ‘Nederland’, komt een genuanceerder − en op onderdelen tegenstrijdig − zelfbeeld meer in de richting van de historische en huidige werkelijkheid. In het dominante zelfbeeld van Nederland bestond gedurende de besproken zestig jaar geen ruimte voor erkenning van het bestaan van racistisch geweld; die stelling is op basis van dit boek te verdedigen. De ontkenning van racistisch geweld als structureel Nederlands fenomeen, heeft er ook sterk aan bijgedragen dat geen structureel inzicht bestaat in de Nederlandse geschiedenis van dat geweld. Met alle respect voor de registraties van de afgelopen tien jaar: ze moeten gezien worden als eerste ‘inkijkjes’ en nog lang niet als een gedegen gestructureerde zelfanalyse. Uit die inkijkjes is vooralsnog niet meer te concluderen dan dat racistisch geweld zich voordoet, en misschien helpen ze om eerste gedachten over trends en ontwikkelingen aan te stippen. In dit boek geven we enkele aanzetten voor mogelijke ontwikkelingen in het racistische geweld in Nederland. Deze aanzetten moeten veeleer opgevat worden als een aanleiding voor nauwkeuriger en verantwoord onderzoek dan als reeds vastgestelde feiten.
Het geweld en de aandacht Voor grote delen van de hier besproken zestig jaar geldt, dat we ons voor vrijwel alle informatie over racistisch geweld in Nederland op mediaberichtgeving moesten baseren. De media kennen hun eigen processen en eigenschappen, zoals de (noodzakelijke) snelheid en vluchtigheid van nieuwsgaring die zorgvuldigheid en degelijkheid onder druk zetten. Het gebruik van de media als enige of voornaamste bron noopte daarom tot voorzichtigheid − zowel waar het berichtgeving over afzonderlijke of reeksen incidenten betrof, als situaties waarin gedurende korte tijd (opeens) veel aandacht voor racistisch geweld bestond. Zo’n ‘opleving’ in me-
193
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
194
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ dia-aandacht neigt al gauw tot de beeldvorming als zou er sprake zijn van een toename of zelfs een heuse golf van geweld. Of er werkelijk een relatie bestond tussen omvang van berichtgeving en omvang van geweld, bleef echter betwijfelbaar. Het kwam in elk geval vaak genoeg voor dat de media-aandacht afnam zonder dat een afname van feitelijke geweldsincidenten te constateren was. Onderzoek in Duitsland18 heeft uitgewezen dat racistisch geweld zich voordeed in golven, maar dat het ‘wegebben’ van een golf niet inhield dat de omvang van het geweld terugkeerde op het oude niveau, maar hóger. Zo was er dus over een reeks van jaren een continue stijging van het aantal geweldsincidenten. De media-aandacht voor racistisch geweld daalde echter vaak op enig moment weer af naar een ‘nullijn’ of absoluut minimum. Het lijkt er dan ook op dat om andere redenen dan het racistische geweld zélf de aandacht ervoor toenam. Deze redenen waren te vinden in de context waarbinnen dat geweld zich voltrok; een context gevormd door maatschappelijke en politieke debatten, ontwikkelingen en gebeurtenissen in de samenleving. Met de grootst mogelijke voorzichtigheid kunnen we op grond van de beschouwing van zestig jaar racistisch geweld in Nederland het volgende vermoeden uitspreken: dat dit geweld in verband stond met de graad, intensiteit en omvang van de maatschappelijke en politieke debatten over díe groepen die ook potentiële slachtoffergroepen van racistisch geweld vormden. Zo’n relatie lijkt enigszins te verklaren waarom zich (welke) verschuivingen voordeden in potentieel slachtofferschap van de ene minderheidsgroep naar een andere. De toename van aandacht voor racistisch geweld in Nederland − en mogelijk zelfs de toename van dat geweld zelf − viel samen met tijden waarin gepolariseerde debatten over migratie, integratie en assimilatie en daaruit voortvloeiende maatregelen en beleidsontwikkelingen prominent aanwezig waren. Minderheidsgroeperingen die in de schijnwerpers van de verhitte aandacht stonden, vormden verhoudingsgewijs vaak ook het voornaamste doelwit van racistisch geweld.
Extreemrechts en ‘alledaags’ In bepaalde perioden van maatschappelijke en politieke polarisatie, werd deze polarisatie mede veroorzaakt door de groeiende aandacht voor extreemrechtse organisaties en politieke partijen. Tussen beide verschijnselen – groeiende extreemrechtse aanhang en polarisatie van het debat – leek een wisselwerking te bestaan. In een aantal gevallen trok deze polarisatie de meer gevestigde kaders van de maatschappelijke en politieke elite binnen, alwaar de polarisatie soms een intensiteit aannam die daarvóór ongekend was. In deze perioden was regelmatig een verband te bespeuren tussen de omvang van racistisch geweld en dát deel 18 H. Willems et al., 1993.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Racistisch geweld en overheidsreacties van het geweld dat − duidelijk of minder zichtbaar − vanuit extreemrechtse hoek gemotiveerd, uitgevoerd of zelfs georganiseerd werd. In het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog heeft in verhouding altijd meer aandacht bestaan voor extreemrechts racistisch geweld dan voor zogenaamd ‘alledaags’ racistisch geweld. In een aantal gevallen, perioden en onderzoeken is racistisch geweld zelfs als synoniem voor extreemrechts geweld beschouwd. Men constateerde dan alléén met racistisch geweld te maken te hebben als de daders extreemrechts ideologisch onderlegd of (tevens) georganiseerd waren. En omgekeerd werd in een aantal gevallen de vaststelling dat daders van racistisch geweld níet aan dat kenmerk voldeden, gezien als reden om niet over racistisch geweld te spreken. Het betrekkelijk grote gemis aan ‘bekende’ daders van racistisch geweld heeft, net als het ontbreken van enige ideologische genegenheid en georganiseerd verband bij wél bekende daders, er sterk aan bijgedragen dat racistisch geweld als hardnekkig, structureel fenomeen in onze samenleving niet strookt met het dominante Nederlandse zelfbeeld.
195
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Literatuur
Achterhuis, H. (2008), Met alle geweld. Een filosofische zoektocht, Rotterdam: Lemniscaat. Afdruk Kroniek, 1982-1983. Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) (2005) ‘Lonsdale-jongeren’ in Nederland. Feiten en fictie van een vermeend rechts-extremistische subcultuur, Den Haag AIVD, 2005. Amersfoort, J.M.M. van (1974), Immigratie en minderheidsvorming: een analyse van de Nederlandse situatie 1945-1973, Alphen aan den Rijn: Samson. Anderson, B. (1983) (2003), Imagined Communities, Londen: Verso. Anne Frank Stichting (1987), Vreemd Gespuis, Amsterdam: Anne Frank Stichting. Bakker, A., (2008) Aansluiting of kloof? Een onderzoek naar de lokaal-bestuurlijke aanpak van interetnische spanningen en de rol van het interventieteam Interetnische Spanningen daarbij, Doctoraalscriptie Bestuurskunde, Universiteit Leiden (te downloaden via www.forum. nl/interactieteam). Beetstra, T.A., C.D.C.J. van Mourik, J.M. Neefe & A.E.M. de Ridder (1994), ‘De sociale constructie van georganiseerde criminaliteit in Nederland’, in M. Moeings (red.), Hoe punitief is Nederland?, Arnhem: Gouda Quint, 237-251. Benyon, J. (1987a), ‘Interpretations of Civil Disorder’ in J. Benyon & J. Solomos (red.) The Roots of Urban Unrest, Oxford: Pergamon Press, 23-38. Benyon, J. (1987b), ‘Unrest and the Political Agenda’ in J. Benyon & J. Solomos (red.) The Roots of Urban Unrest, Oxford: Pergamon Press, 165-179. Björgo, T. & R. Witte (red.) (1993), Racist Violence in Europe, Londen: MacMillan. Björgo, T. (2002), ‘Gewalt gegen ethnische und religiöse Minderheiten´, in W. Heitmeyer & J. Hagan (red.) Internationales Handbuch der Gewaltforschung, Wiesbaden: Westdeutscher Verlag, 981-999. Blokker, J., J. Blokker jr. & B. Blokker (2008), Nederland in twaalf moorden. Niets is zo veranderlijk als onze identiteit, Amsterdam/Antwerpen: Contact. Bol, M.W. & B.J.W. Docter-Schamhardt (1993), Politie en Openbaar Ministerie tegen Rassendiscriminatie, WODC Onderzoek en Beleid, nr.123, Arnhem: Gouda Quint. Bol, M.W. & E.G. Wiersma (1997), Racistisch geweld in Nederland. Aard en omvang, strafrechtelijke afdoening, dadertypen, WODC Onderzoek en Beleid, no.160, Arnhem: Gouda Quint. Bös, M. (2005), Rasse und Ethnizität. Zur Problemgeschichte zweier Begriffe in der amerikanischen Soziologie, Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften. Bouazza, H. (2009), ‘De virtuele knokploeg van Wilders kan niet tegen kritiek’ in NRC Handelsblad, 13/14 juni 2009, bijlage Opinie en Debat, p.4.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
198
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Bovenkerk, F. (1978), Omdat Zij Anders Zijn, Meppel: Boom. Bovenkerk, F., F. Buijs & H. Tromp (red.) (1990), Wetenschap en Partijdigheid. Opstellen voor J.K. Köbben, Assen: Van Gorcum. Bovenkerk, F, M. van San, M. Boone, T. Boekhout van Solinge & D.J. Korf (2006), Loverboys of modern pooierschap, Amsterdam: Augustus. Bovenkerk, F. (2006), ‘Islamofobie’ in J. van Donselaar & P.R. Rodrigues (red.) (2006) Monitor Racisme & Extremisme. Zevende Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden, 86-106. Bovenkerk, F. (2009), ‘Wie is de terrorist. Zin en onzin van ethnic profiling’, Utrecht: FORUM. Brants, C.H. & K.L.L. Brants (1991), De Sociale Constructie van Fraude, Arnhem: Gouda Quint. Brants, C. & S. van der Poel (red.) (2009), Diverse Kwesties. Liber amicorum Prof. Dr. Frank Bovenkerk, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers (Pompe Reeks, nr.56). Brouwer, A.(2008), ‘Golven van morele paniek’, De Groene Amsterdammer, jrg.132, no.48, 28 november 2008. Buijs, F. & J. van Donselaar (1994), Extreem-Rechts, Leiden: Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (LISWO). Buis, H. (1988), Beter een verre buur. Racistische voorvallen in buurt en straat, Amsterdam: SUA. Bulmer, M. & J. Solomos (red.) (2004), Researching Race and Racism, Oxon: Routledge. Bulten, E. Joh. Aaltense Gijzelaars. Belevenissen der 11 Aaltense gijzelaars in het P.D.A. (Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort) van 10 oktober – 20 december 1941 naar het dagboek van E. Joh. Bulten, no.230, Aalten: privé-beheer. Cobb, R.W., J-K. Ross & M.H. Ross (1976), ‘Agenda building as a comparative political process’, American Political Science, vol.70, no.1, 126-139. Cobb, R.W. & C.D. Elder (1983), Participation in American Politics: The Dynamic of AgendaBuilding, 2e editie, Baltimore: John Hopkins University. Cohn-Bendit, D. & T. Schmid (1992), Heimat Babylon, Hamburg: Hoffmann & Campe. Cottaar, A. & W. Willems (1984), Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming, Den Haag: Moeson. Cottaar, A. & W. Willems (1987), ‘Indische Nederlanders. Een ondergeschoven bevolkingsgroep’, in Anne Frank Stichting Vreemd Gespuis, Amsterdam: Anne Frank Stichting. Demant, F., W. Wagenaar & J. van Donselaar (2009), Monitor Racisme & Extremisme. Deradicaliseren in de praktijk, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden Denissen, M. (2007), Lonsdale-jongeren: Bedreigd of bedreiging? Een exploratief onderzoek naar gevoelens onder Lonsdale-jongeren, Radboud Universiteit Nijmegen (studienummer 0137359). Dercksen, A. & L. Verplancke (1987), Geschiedenis van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Nederland 1914-1970, Meppel: Boom.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Literatuur Dobash, R.E. & R.P. Dobash (1992), Women, Violence and Social Change, Londen: Routledge. Donselaar, J. van (1991), Fout na de oorlog. Fascistische en racistische organisaties in Nederland 1950 – 1990, Amsterdam: Bert Bakker. Donselaar, J. van (1993), ‘The Extreme Right and Racist Violence in the Netherlands’ in T. Björgo & R. Witte (red.) Racist Violence in Europe, Londen: MacMillan, 46-61 Donselaar, J. van (1995), De Staat Paraat? De bestrijding van extreemrechts in West-Europa, Amsterdam: Babylon De Geus. Donselaar, J. van & R. Wolff (1996), Reacties op racistisch geweld: het perspectief van allochtonen, in opdracht van de Tijdelijke Wetenschappelijke Commissie Minderheden (TWCM), Amsterdam: Het Spinhuis Donselaar, J. van (1997), Eerste Rapportage Monitor Racisme en Extreemrechts, Leiden: LISWO. Donselaar, J. van (2000), Monitor Racisme en Extreemrechts. Derde Rapportage, Leiden: Universiteit van Leiden Departement Bestuurskunde. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (2001), Monitor Racisme en Extreemrechts, Vierde Rapportage, Leiden/Amsterdam: Universiteit van Leiden, Departement Bestuurskunde/Anne Frank Stichting. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (2002), Vijfde Monitor Racisme en Extreemrechts, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (2003), Monitor Racisme en Extreemrechts. Racistisch en extreemrechts geweld in 2002, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (2004), Monitor Racisme en Extreemrechts. Zesde Rapportage, Amsterdam/ Leiden: Anne Frank Stichting/ Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (2004), Ontwikkelingen na de moord op Van Gogh. Annex Monitor Racisme en Extreemrechts Zesde Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Donselaar, J. van (2005), Monitor Racisme & Extremisme. Het Lonsdalevraagstuk, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & P. Rodrigues (red.) (2006), Monitor Racisme & Extremisme. Zevende Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & W. Wagenaar (2007), Monitor Racisme & Extremisme. Racistisch en extreemrechts geweld in 2006, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden. Donselaar, J. van & P.R. Rodrigues (red.) (2008) Monitor Racisme & Extremisme. Achtste Rapportage, Amsterdam/ Leiden: Anne Frank Stichting/Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden. Dubbelman, J.E. (1987), ‘De filosofie is: Indammen. De eerste reacties op de komst van Tamils’, in Anne Frank Stichting, Vreemd Gespuis, Amsterdam: Anne Frank Stichting, 176-187.
199
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
200
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Eijk, C. van der & W.J.P. Kok (1975), ‘Nondecisions reconsidered’, Acta Politica, vol.X, 277301. Entzinger, H. (1984), Het Minderhedenbeleid, Meppel: Boom. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions (2009) Second European Quality of Life Survey, Dublin. European Union Agency for Fundamental Right (2009), EU-MIDIS at a glance. Introduction tot the FRA’s EU-wide discrimination survey, EU-FRA: Wenen. Fascisme Onderzoek Kollektief (1995), Jaaroverzicht 1993 – 1994. Extreemrechts in Nederland, FOK-dossier 9, Amsterdam: FOK. FitzGerald, M. & C. Hale (1996), Ethnic Minorities: victimisation and racial harassment. Findings from the 1988 and 1992 British Crime Surveys, Londen: Home Office Research Study 154. Fortuyn, P. (1994), Het Zakenkabinet Fortuyn, Utrecht: Bruna. Fortuyn, P. (1997), Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament, Utrecht: Bruna. Fortuyn, P. (2002), De puinhopen van acht jaar Paars. Een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig herstelprogramma, Rotterdam: Karakter & Speakers Academy. FORUM (2008), Aan de slag met Lonsdalejongeren. Een curatieve groepsaanpak in HendrikIdo-Ambacht, Utrecht: FORUM. FORUM (2009a), Handboek Sociaal Calamiteiten Plan, Utrecht: FORUM. FORUM (2009b), Praktische handreiking deradicalisering jongeren, Utrecht: FORUM. Frank, H., N. Wilterdink & C. Brinkgreve (red.) (1991 Alledaags en ongewoon geweld, Amsterdam/Groningen: Sociologisch Tijdschrift/Wolters-Noordhoff; . Freeman, G.P. (1979), Immigrant Labour and Racial Conflict in Industrial Societies, Princeton NJ: Princeton University Press. Gemeente Amsterdam (1983), Tussen Witkalk en Zwarthemden, B&W gemeente Amsterdam, 22 februari 1983. Gemeente Rotterdam (2005), Meedoen of Achterblijven. Actieprogramma tegen radicalisering en voor kansen voor Rotterdammers, 4 februari 2005. Gemeente Zoetermeer (2006), Lokale aanpak extreemrechts, Versie 13 oktober 2006, Raadsvoorstel 060546. Graaf, H. van der & R. Hoppe (1989), Beleid en Politiek, Muiderberg: Coutinho. Groenendijk, C.A. (1990), ‘Verboden voor Tukkers: Reacties op rellen tussen Italianen, Spanjaarden en Twentenaren in 1961, in Bovenkerk, F., F. Buijs & H. Tromp (red.) Wetenschap en Partijdigheid. Opstellen voor J.K. Köbben, Assen: Van Gorcum, 55-96. Grunenberg, S. & R. Schriemer (2008), ‘Respons op extremisme in de regio Rotterdam’ in J. van Donselaar & P.R. Rodrigues (red.) Monitor Racisme & Extremisme. Achtste Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden, 141-166. Hamm, M.S. (red.) (1994), Hate Crime: International perspectives on causes and control, Cincinnatti: Anderson.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Literatuur Handboek Minderheden, no.25, december 1992. Heijden, H. van der (1990), Tussen wetenschap en politiek, Kampen: Mondiss. Heitmeyer, W. (2002), ‘Rechtsextremistische Gewalt’ in W. Heitmeyer & J. Hagan (red.) Internationales Handbuch der Gewaltforschung, Wiesbaden: Westdeatscher Verlag, 501546. Heitmeyer, W. & J. Hagan (2002), ‘Gewalt. Zu den Schwierigkeiten einer systematischen internationalen Bestandaufname, in W. Heitmeyer & J. Hagan (red.) Internationales Handbuch der Gewaltforschung, Wiesbaden: Westdeatscher Verlag, p.15-25. Hester, S. & P. Eglin (1992), A Sociology of Crime, Londen: Routledge. Hisschemöller, M. (1993), De democratie van problemen, Amsterdam: VU-uitgeverij. Holthuizen, M. (1992), De behandeling van discriminatiezaken door politie en justitie, Utrecht: Wetenschapswinkel Rechten. Holtrop, A. & U. den Tex (1984), ‘Bij ons in Holland’ in Vrij Nederland bijlage 30 juni 1984. Homan, M. (2006), Generatie Lonsdale. Extreem-rechtse jongeren in Nederland, Antwerpen: Houtekiet. Hoogerwerf, A. (1996), Geweld in Nederland, Assen: Van Gorcum. Huijgens, V. (2004) Lokale aanpak van rechtsextremisme onder jongeren. Een onderzoek naar het beleid binnen 4 gemeenten om extreem rechtse sympathieën onder jongeren tegen te gaan, Rotterdam: Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) (te downloaden via www.art1.nl ). Human Rights Watch (mei 2008) The Netherlands: Discrimination in the Name of Integration. Migrant’s Rights under the Integration Abroad Act. Interventieteams (2007) Vrijblijvendheid Voorbij!, Utrecht: FORUM (te downloaden via www.interactieteam.nl). Intomart (1995) Allochtonen over Nederland(ers), Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement COT (2007) Ondersteuning bij de lokale aanpak van polarisatie en radicalisering. De gemeentelijke behoefte(n) verkend, Den Haag: COT. Jansen, S. (2008), Het pauperparadijs, Amsterdam: Balans. Jansma, L. & J. Veenman (1977), ‘De Schiedamse Rel’ in Mens en maatschappij, nr.2. Kamerstukken II 1969-1970, 10 504, nr.1. Kamerstukken II 1978-1979, Aanhangsel 763. Kamerstukken II 1989 – 1990, 21 472, nr.1 t/m 3. Karner, C. (2007), Ethnicity and everyday life, Londen: Routledge. Keesings Historisch Archief, no.1051, p.9530. Koekebakker, O. (1990), Immigrant in Europa, Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Korf, D.J., S. Place, E. van Vliet & N. Tanoglu (2007), Boefjes of briljantjes. Over de effecten van criminaliteitspreventie bij allochtone jongeren, Utrecht: FORUM.
201
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
202
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) (2005), Verslag Jubileumbijeenkomst 7 februari 2005, Rotterdam: LBR. Levin, J. & J. McDevitt (1993), Hate Crimes. The Rising Tide of Bigotry and Bloodshed, New York: Plenum Press. Lijphart, A. (1979), Verzuiling, Pacificatie en Kentering in de Nederlandse Politiek, 3e editie, Amsterdam: DeBussy. Lucassen, L. & R. Penninx (1985), Nieuwkomers: Migranten en hun Nakomelingen in Nederland 1550 – 1985, Amsterdam: Meulenhoff . MacMaster, N. (1991), ‘The ‘seuil de tolérance’: The Uses of a ‘Scientific’ Racist Concept’ in M. Silverman (red.) Race, Discourse and Power in France, Aldershot: Avebury, 14-28. Meer, A. van der & O. Boonstra (2006), Repertorium van Nederlandse gemeenten 1812 – 2006, Den Haag: DANS Data Guide 2. Miles, R. (1982), Racism and Migrant Labour, Londen: Routledge & Kegan Paul. Miles, R. (1984), ‘The Riots of 1958: The Ideological Construction of ‘Race Relations’ as a Political Issue in Britain’ in Immigrants and Minorities, vol.3, nr.3, 252-275. Miles, R. (1993), Racism after ‘Race Relations’, Londen: Routledge. Miles, R. (1989), Racism, Londen: Routledge. Miles, R. (1994), ‘Explaining Racism in Contemporary Europe’ in A. Rattansi & S. Westwood (red.) Racism, Modernity and Identity in the Western Front, Cambridge: Polity Press, 189-221. Miles, R. (1994), ‘A Rise of Racism and Fascism in Contemporary Europe? Some Sceptical Reflections on its Nature and Extent’ in New Community, vol.20, nr.4, 547-562. Miles, R. & M. Brown (reprint:2004), Racism. Second edition, Londen: Routledge. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2007), Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011, 27 augustus 2007, Den Haag. Muus, P. (1993), Internationale migratie naar Europa, Amsterdam: SUA. Onderzoekscommissie Liberiaans Gezin (2008) Racistische overlast in Waspik. Analyse van de aanpak en lessen voor gemeenten, Utrecht: FORUM. Pels, D. (2003), De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy, Amsterdam: Anthos. Penninx, R. (1979), ‘Naar een algemeen etnisch minderhedenbeleid’ in WRR Etnische Minderheden nr.17, Den Haag: Staatsuitgeverij, 1-174. Phoenix A. (2004), Extolling eclecticism, language, psychoanalysis and demographic analyses in the study of ‘race’ and racism, in M. Bulmer & J. Solomos (red.), Researching Race and Racism, Oxon: Routledge. Possel, A.C. (1987), Rechtspraak Rassendiscriminatie, Lelystad: LBR/Vermande. Possel, A.C. (1990), Met Recht Rassendiscriminatie Bestrijden, Utrecht/Zwolle: LBR/Tjeenk Willink. Possel, A.C. (1991), Rechtspraak Rassendiscriminatie 1988-1990, Utrecht/Zwolle, LBR/Tjeenk Willink. Possel, A.C. (red.) (1995), Rechtspraak Rassendiscriminatie, Utrecht/Zwolle, LBR/Tjeenk Willink.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Literatuur Rath. J. (1991), Minorisering: de sociale constructie van ‘etnische minderheden’, Amsterdam: Sua. Reenen, P. van (1979), Overheidsgeweld: Een sociologische studie van de dynamiek van het geweldsmonopolie, Alphen aan den Rijn: Samson. Rensen, P. (1994), Dansen met de duivel, Amsterdam: L.J. Veen. Rodrigues, P.R. (1994), ‘Racial Discrimination and the Law in the Netherlands’ in New Community, vol.20, nr.3, 381-391. Rodrigues, P.R. (1997), Anders Niets? Discriminatie naar ras en nationaliteit bij consumententransacties, Den Haag, Koninklijke Vermande. Scarman, Lord J. (1981), The Brixton Disorders, 10-12th April (1981), Londen: HMSO. Scheffer, P. (2000), Het multiculturele drama, in NRC Handelsblad, 29 januari 2000. Schinkel, W. (2007), Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij, Kampen: Klement. Schinkel, W. (2008), De gedroomde samenleving, Kampen: Klement. Schmidt, A.P., J.F.A. de Graaf, F. Bovenkerk, L.M. Bovenkerk-Teerink & L. Bunt (1982) Zuidmoluks terrorisme, de media en de publieke opinie, Amsterdam: Intermediair. Schnabel, P. (1999), De multiculturele illusie. Een pleidooi voor aanpassing en assimilatie, Utrecht: FORUM. Schuster, J. (1999), Poortwachters over Immigranten. Het debat over immigratie in het naoorlogse Groot-Brittannië en Nederland, Amsterdam: Spinhuis. Schuyt, K. & G. van den Brink (red.) (2003), Publiek Geweld, Amsterdam: Amsterdam University Press. Sheptycki, J.W.E. (1993), Innovations in Policing Domestic Violence, Aldershot: Avebury. Sibbitt, R, (1997), The perpetrators of racial harassment and racial violence, Londen: Home Office Research Study 176. Smeets, H. & F. Strijen (2006), In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 19512006, Amsterdam/Utrecht: Bert Bakker/Moluks Historisch Museum. Solomos, J. (1988), Black Youth, Racism and the State, Cambridge: Cambridge University Press. Solomos, J. (1989), Race and Racism in Contemporary Britain, Londen: MacMillan. Studlar, D.T. (1986), ‘Non-White Policy Preferences, Political Participation and the Political Agenda in Britain’ in Z. Layton-Henry & P.B. Rich (red.) Race, Government and Politics in Britain, Londen: MacMillan, 159-186. Studlar, D.T. & Z. Layton-Henry (1990), ‘Non-White Minority Access to the Political Agenda in Britain’ in Policy Studies Review, vol.9, nr.2, 372-393. Tahar Ben Jelloun (1984), Hospitalité française: racisme et immigration maghrebine, Parijs: Seuil. Tas, F. (2009), ‘Nederland, mijn gastland’. Evaluatie politioneel, beleidsmatig en bestuurlijk optreden rondom het verblijf van de familie B. in Geertruidenberg, Apeldoorn: Politieacademie.
203
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
204
‘Al eeuwenlang een gastvrij volk’ Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid (Commissie Blok) (2004) Onderzoek Integratiebeleid Bruggen Bouwen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nrs. 8-9, Den Haag: SDU. Virdee, S. (1995), Racial Violence and Harassment, Londen: Policy Studies Institute. Wagenaar, W. & J. van Donselaar (2006), ‘Racistisch en extreemrechts geweld in 2005’ in J. van Donselaar & P.R. Rodrigues (red.) Monitor Racisme & Extremisme. Zevende Rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden, p.15-37. Wagenaar, W. & J. van Donselaar (2008), ‘Racistisch en extreemrechts geweld in 2007’ in J. van Donselaar & P.R. Rodrigues (red.) Monitor Racisme & Extremisme. Achtste Rapportage, Amsterdam/ Leiden: Anne Frank Stichting/Departement Bestuurskunde Universiteit Leiden, p. 17-42. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (1979), Etnische Minderheden Rapport 17, Den Haag: Staatsuitgeverij. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (1989), Allochtonenbeleid Rapport 36, Den Haag: SDU. Van Wijk, Bervoets & Boers, 2007, Trots op Nederland. Achtergronden, kenmerken en aanpak van het Lonsdaleverschijnsel in Venray, Zoetermeer en Aalsmeer, Apeldoorn: Politieacademie. Willems, H. et al. (1993), Fremdenfeindliche Gewalt, Einstellungen, Täter, Konflikteskalationen, Opladen: Lekse + Budrich. Witte, R. (1991), ‘De onbegrepen verkiezingsuitslag voor extreemrechts’ in Acta Politica, vol. XXVI, no.4, p.449-470. Witte, R. (1994a), ‘Comparing State Responses to Racist Violence in Europe: A Model for International Comparative Analysis’ in M.S. Hamm (red.) Hate Crime: International perspectives on causes and control, Cincinnati: Anderson, 91-103. Witte, R. (1995), ‘Racist Violence in Western Europe’ in New Community, 21(4), p.489500. Witte, R. (1996), Racist Violence and the State, Londen: Addison Wesley Longman. Witte, R. (2009), ‘Collectieve amnesie’ in Brants, C. & S. van der Poel (red.) (2009) Diverse Kwesties. Liber amicorum Prof. Dr. Frank Bovenkerk, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers (Pompe Reeks, nr.56), p.73-85. Witte, R. & Y. Yesilgöz (1992), ‘Etnische minderheden: Misdadige criminalisering’ in LBRBulletin, nr.4, 21-23. Witte, R., F. Kors & K. Schram (2003), Spanningen tussen groepen jongeren in Aalsmeer, Den Haag: ES&E. Witte, R., M. Veenstra, K. Schram & F. Kors (2003), Interetnische spanningen. Een draaiboek, Den Haag: SDU. Witte, R. & K. Schram (2004), ‘Interetnische spanningen en gewelddadige confrontaties. De noodzakelijke synthese tussen repressieve actie en preventieve maatregelen’ in PROCES Tijdschrift voor Strafrechtpleging, Boom Juridische Uitgevers, 83e jaargang, nr.4, p.140-146.
Dit Ebook is gekocht door 491396 op 28 mrt 2012
Literatuur Witte, R., P. Brassé & K. Schram (2005), Moskeebrand in Helden. Evaluatie van de aanpak en lessen voor de toekomst, Utrecht: FORUM. Young, J. (1999), The Exclusive Society, Londen: SAGE.
205