Inter view Reina de Raat “Het hebben van witte tanden is eigenlijk al heel lang een schoonheidsideaal.” Conservator Reina de Raat van het Universiteitsmuseum van Utrecht, is nauwelijks aangekomen in het tandheelkundig depot, waar de Factaal fotograaf en verslaggever al op haar wachten, of ze steekt gelijk van wal over een ouderwetse trapboor die in het hoekje van de koffieruimte staat opgesteld: “Soms zijn bezoekers zo bezig met het trappen, dat ze vergeten te boren.” Reina de Raat is een enthousiaste verteller, maar spreekt bovenal als iemand met een missie: tandheelkunde studenten kennis laten maken met de geschiedenis van de tandheelkunde. Haar opmerking aan het einde van het interview dat ze nog wel uren kan doorgaan over alle voorwerpen die zich in depot bevinden, komt dan ook niet als een verrassing. De geschiedenis van het universiteitsmuseum zelf begint in 1918 wanneer op de zolder van het Laboratorium voor Natuurkunde een collectie van zo’n duizend instrumenten, uit de periode 1500-1850, wordt gevonden. Maar naast deze natuurwetenschappelijke instrumenten bezit
het museum intussen ook de grootste tandheelkundige collectie ter wereld met circa dertigduizend objecten. Het depot voor de academische collecties van het Universiteitsmuseum bevindt zich in de speciaal voor dit doeleinde verbouwde kelders van een jaren zeventig gebouw aan de rand van Utrecht, de Uithof. In een van de drie kelderruimten wordt de tandheelkundige collectie bewaard. Hoewel Reina de Raat dus nog wel uren had kunnen doorpraten over de geschiedenis van de tandheelkunde, proberen we vooral dicht bij het thema van deze Factaal te blijven: schoonheid. Want over de esthetische geschiedenis van het gebit alleen, blijkt al genoeg te vertellen.
11
Wat vindt u een van de mooiste objecten uit het museum? “Ik kan het je laten zien, kom mee.” De Raat loopt naar een stellingkast en wijst op enkele plastic schedels die op de planken staan opgesteld: “Onlangs kreeg ik een verzoek van iemand uit het buitenland die een boek wil schrijven over zijn vader. Zijn vader overleed vorig jaar en was in de jaren vijftig behandeld voor zijn kaakfractuur die hij opliep tijdens een schietongeluk. Toen ik voor hem op zoek ging naar informatie, bleek de hele patiëntgeschiedenis van zijn vader hier in het depot te staan. De collectie is van mijnheer Spijkman, een tandarts die de casus van deze patiënt door middel van plastic schedels in kaart bracht. Vanwege de afwijking van de patiënt, moest hij een speciale prothese maken. Met behulp van de plastic schedels, zocht hij naar de beste constructie. Hoewel dit niet zozeer het mooiste voorbeeld is, is het wel ontzettend fascinerend. Want hoe gingen ze toentertijd aan de slag met dit soort patiënten? En hoe is het leven van die man geweest? Dat vind ik indrukwekkend en bijzonder.” Het wordt ineens persoonlijker? “Ja, het wordt absoluut persoonlijker. En je ziet ook dat Spijkman ontzettend aan het puzzelen is geweest: hoe krijg ik vorm en functie weer terug.” In dit voorbeeld wilde Spijkman een zo mooi mogelijke prothese maken, maar is ook bekend wanneer er werd nagedacht over een mooi gebit? “Dat bestaat eigenlijk al zolang de mens bestaat.” In wat voor zin? “Je ziet al in oude geschriften dat mensen behoefte hebben aan bijvoorbeeld witte tanden. Het hebben van witte tanden is eigenlijk al heel lang een schoonheidsideaal.” Hoe lang al? “In de klassieke oudheid zie je al dat mensen proberen de tanden wit te maken. Ook later in de geschiedenis vind je in de literatuur beschrijvingen als: tanden zoo wit als parels. En daar bestonden toen al allerlei middeltjes voor.” Aan wat voor middeltjes moet je dan denken? “Er deden allerlei adviezen de ronde, dat wisselde per geschrift of boek. Poetsen met urine werd bijvoorbeeld geadviseerd, of met een emulsie met zand. Zijn er ooit ook modegrillen geweest? Een schoonheidsideaal dat nu niet meer bestaat? “Ik weet niet of er verschillende modes zijn geweest in de loop van de tijd, maar wat je wel ziet – vooral in nietwesterse culturen – is de behoefte aan tandversieringen. Een mooi voorbeeld is, ik pak het er even bij…” de Raat doorzoekt een van de lades in een stellingkast “…deze
12
prothesetanden,” de Raat houdt zwarte kunsttanden in de lucht.
“Zwarte tanden betekenden ‘trouw’ in de Japanse cultuur van die tijd” Uit welke cultuur komt dit voorwerp? “Deze protheses werden geëxporteerd naar heel ZuidOost Azie, maar waren voornamelijk bedoeld voor Japanse vrouwen. Vòòr de Tweede Wereldoorlog was het gebruikelijk dat Japanse vrouwen hun tanden zwart kleurden zodra ze het huwelijksbootje in stapten. Dat deden ze met een zwarte tinctuur, een soort zwarte verf. Zwarte tanden betekende ‘trouw’ in de Japanse cultuur van die tijd. Samoerais deden dat in de eeuwen daarvoor ook, als teken van trouw aan hun meester, en dat gebruik is later overgenomen door de Japanse vrouw. Voor de rijkere tandenloze Japanse vrouw waren er zwarte protheses beschikbaar. Bestaan er in Nederland ook dergelijke voorbeelden van ‘huwelijksgeluk’? “Jazeker. Berucht en beroemd zijn de verhalen van jonge Westerse vrouwen die tot laat in de jaren zestig hun gezonde gebit lieten trekken als ze het huwelijk in gingen. De toekomstige echtgenoot hoefde dan niet op onverwachte kosten te rekenen, want dat bespaarde tandartskosten. Strikt genomen was het daarom natuurlijk een verminkende ingreep.” Hier kleeft dus ook nog een ethisch aspect aan vast? “Het heeft mij inderdaad verbaasd dat er tandartsen waren in die tijd die een gezond gebit trokken, zonder medische reden, alleen omdat de ‘patiënt’ het wilde. Tegenwoordig zou dat als onethisch worden beschouwd, maar tot aan de jaren zestig kwam het voor. Dat is bijzonder.”
Reina de Raat heeft zowel een medische als een historische opleiding gevolgd, met daar bovenop het postacademische mastertraject medische geschiedenis. Je kunt dus wel stellen dat ze de juiste vrouw op de juiste plek is. In het museum zelf zorgen de collectiebeheerders er voor dat alle objecten op de goede plek in het museum staan en goed bewaard blijven, maar de inhoud; het onderzoek naar de collectie, dat ligt bij de Raat: “Je kunt wel een mooi voorwerp in je collectie hebben, maar als je niet weet wat het is, wat zegt het dan? En dat is mijn taak; het verhaal erachter zien te vinden.”
13
Ik las dat jullie hier de collectie van Guus Flögel hebben, een hoogleraar Prothetische Tandheelkunde die kunstwerken maakte van kunstgebitten. Enthousiast, “Ja, dat klopt!” De Raat loopt richting weer een andere stellingkast: “Samen met tandarts Max Reneman en tandtechnicus Wim Haak bracht hij in de jaren zeventig een ode aan de tandenloze mond, want die moest – vonden ze – uit het taboe gehaald worden.” “Vanuit hun vakgebied zijn ze gaan bedenken hoe ze de protheses op een andere manier konden tonen, zoals: een poetsmachine met tandenborstels die ronddraaien; gebitten met suiker; protheses met brillen, het kon niet gek genoeg zijn.”
14
En over creatieve geesten gesproken: de natuurkunde heeft Einstein, de wijsbegeerte Aristoteles, wie heeft de tandheelkunde? “Een glanzende naam in de tandheelkunde is Pierre Fauchard (grondlegger huidige tandheelkunde 1678-1761, red.). Hij is niet zo bekend als Einstein, maar hij was wel de eerste tandarts die de tandheelkunde op een meer wetenschappelijke manier benaderde. En een andere naam is de uitvinder van de anatomische extractietang (de Londense tandarts Sir John Tomes 1815-1895, red.). Dergelijke uitvindingen waren vooral te danken aan goede instrumentmakers en waren soms eerder ambachtelijk van aard dan wetenschappelijk. Een mooi verhaal ter illustratie, is de uitvinding van de trapboor.
Tandartsen werkten tot voor kort zeer solistisch en de tandarts die de trapboormachine uitvond, kon daarom vijftig jaar lang in zijn eentje met deze uitvinding werken. Geen andere tandarts wist van het bestaan, de kennis werd niet verspreid. Tot op een dag iemand tegen hem zei: ‘Moet je dit niet iedereen laten weten?’ En zodoende verscheen de boor uiteindelijk pas in 1874 op de markt.” Hoe kwam hij op dat idee? “De uitvinder kwam op het idee toen hij zijn moeder aan een naaimachine zag werken met zo’n ouderwets vliegwiel. Een briljante gedachte, maar de uitwerking ervan vervolgens, was vooral ambachtelijk en niet wetenschappelijk. Bijna zoals een smid een instrument maakt. Vóór de Tweede Wereldoorlog is er ook altijd de discussie
geweest: is tandheelkunde nu een ambacht of een wetenschap?” Wat vindt u? “Haha, dezelfde vraag stel ik ook altijd aan de studenten die hier komen en bijna allemaal zeggen ze dat tandheelkunde eigenlijk een ambacht is. Dat vind ik heel grappig, want ze doen dus geen tandheelkunde om wetenschapper te worden?” De techniek is dus eigenlijk het belangrijkste, niet zozeer de wetenschap? “Tegenwoordig is wetenschappelijk onderzoek wel belangrijk voor de tandheelkunde, maar vroeger was de benadering van het vak heel anders. Dan denk ik aan bij-
15
Reina de Raat
voorbeeld het conserveren (de behandeling met vullingen en zenuwbehandelingen, red.). Welk materiaal het meest geschikt was voor vullingen was gebaseerd op ervaringen, zonder dat er onderzoek aan vooraf ging.” “Met de oprichting van het tandheelkundig genootschap, eind negentiende eeuw, wordt de wetenschappelijke benadering uitgedragen: wat gebeurt er met materiaal wanneer stof gaat krimpen of uitzetten? Wat gebeurt er onder temperatuurswisselingen? En tandartsen lezen vanaf dan literatuur uit het buitenland, praten erover en verspreiden de kennis.”
“Daar kan iedereen anders over denken, maar zelf vind ik het belangrijk dat ze een bepaald beroepsperspectief krijgen. Om een voorbeeld te geven: twee studenten hebben hier een tijdje geleden onderzoek gedaan naar boorinstrumenten. Naderhand zeiden ze: ‘Ik houd nooit meer zomaar een boor vast, ik weet nu welke weg er is gegaan, hoeveel mensen erover nagedacht hebben en hoe de ontwikkeling verliep’. Zo moet het eigenlijk altijd zijn: een helikopterview over je eigen vak, dat hoort bij een academische vorming. Ik denk dat je dat hier goed kunt zien; dat ontwikkelingen niet alleen in het heden en de toekomst spelen, maar dat alles een langere traditie heeft. En de beroepsgroep mag best trots zijn op haar eigen geschiedenis. Daar is alle reden voor als je naar deze collectie kijkt.” Anke Brouwer
16
B i o gra f i e
En wat kunnen (aankomende) tandartsen van deze collectie leren?
Reina de Raat studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Nijmegen en Leiden naast haar werkzaamheden in de gezondheidszorg als paramedicus. In 2006 sluit ze een postdoctoraal mastertraject Medische Geschiedenis af aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Sinds 1999 werkt ze aan de Universiteit Utrecht waar zij verantwoordelijk is voor de medische- en tandheelkundige collectie. Zij heeft zich sindsdien ingezet om de geschiedenis van de tandheelkunde onder de aandacht te brengen, is bestuurslid van De Stichting Vrienden Tandheelkundig Erfgoed en geeft, onder verantwoordelijkheid van de vakgroep sociale tandheelkunde van ACTA, college over de ontwikkeling van de tandheelkunde aan vijfdejaars studenten. Bovendien ziet ze jaarlijks alle eerstejaars studenten tandheelkunde tijdens een rondleiding langs de tandheelkundige collectie in het Universiteitsmuseum. Ze heeft een vaste column in het vakblad voor tandartsen Dentz. En eerder schreef ze ‘De tand des tijds’ in Quality Practice Tandheelkunde en QP mondhygiëne.