Overzicht en definitie van diabetesindicatoren huisartsenzorg Specificaties Uitspoelformaat Diabetesindicatoren Richtlijn Registratie ten behoeve van Diabetesindicatoren
dinsdag 12 februari 2008
Pagina 1 van 34
Overzicht en definitie van diabetesindicatoren huisartsenzorg Specificaties Uitspoelformaat Diabetesindicatoren Richtlijn Registratie ten behoeve van Diabetesindicatoren
TR. van Althuis, NHG met medewerking van: NHG: EHC. Bastiaanssen, HP. Westerhof, RSG. Ong, M. Bouma Atlas: H. Levelink, J. Stroucken, A. Mol OmniHis: CFJL. Tombrock Orego: H. Vermast Vegom: D. Thijssen DiHAG: RC. Bruessing LHV: J. van der Reijden
Onderdeel van het Project Uniforme Rapportage Mogelijk gemaakt met subsidie van het Ministerie van VWS
Pagina 2 van 34
Inhoudsopgave OVERZICHT EN DEFINITIE VAN DIABETESINDICATOREN HUISARTSENZORG.......... 4 LEESWIJZER ......................................................................................................................................... 4 AANLEIDING ........................................................................................................................................ 5 WERKWIJZE ......................................................................................................................................... 6 INDICATOREN, WAARDE EN BEPERKINGEN ......................................................................................... 7 BEHEER ................................................................................................................................................ 8 BESCHRIJVING VAN DE DIABETESINDICATOREN HUISARTSENZORG.......................... 9 NOEMERS BIJ DE PROCES EN OUTCOME INDICATOREN ...................................................................... 12 THUISMETINGEN ................................................................................................................................ 12 LITERATUUR ...................................................................................................................................... 13 BIJLAGE 1: BESCHRIJVING VAN EEN NADERE ANALYSE BIJ EEN AANTAL INDICATOREN .................................................................................................................................. 14 BIJLAGE 2: PATIËNTDATA PER INDICATOR.......................................................................... 16 BIJLAGE 3: RAPPORTAGE FORMATEN.................................................................................... 22 BIJLAGE 4, SPECIFICATIES UITSPOELFORMAAT DIABETES INDICATOREN ............. 23 DOEL.................................................................................................................................................. 23 INHOUD .............................................................................................................................................. 23 SELECTIES.......................................................................................................................................... 23 FORMATEN ........................................................................................................................................ 23 TABEL 1. GEGEVENS PRAKTIJK/ONDERZOEKSPERIODE..................................................................... 25 TABEL 2. GEGEVENS PRAKTIJKPOPULATIE ....................................................................................... 26 TABEL 3A. PATIËNTGEGEVENS/PATIËNTSELECTIE A: PATIËNTEN MET DIABETES ........................... 27 TABEL 3B. PATIËNTGEGEVENS/PATIËNTSELECTIE B: PATIËNTEN DIE DOOR DE HUISARTS BEHANDELD WORDEN ........................................................................................................................ 28 TABEL 4. DIAGNOSE GEGEVENS / ICPC ............................................................................................ 29 TABEL 5. DIAGNOSTISCHE BEPALINGEN ........................................................................................... 30 TABEL 6. GENEESMIDDELEN (ATC).................................................................................................. 31 FUNCTIE OVERZICHT / PROCES BESCHRIJVING .................................................................................. 32 BIJLAGE 1: HIS-VRAAGTAAL (TER GEDACHTEVORMING) ................................................................ 33 BIJLAGE 5: HUISARTSEN INSTRUCTIE .................................................................................... 34
Pagina 3 van 34
Overzicht en definitie van diabetesindicatoren huisartsenzorg dinsdag 12 februari 2008
Dit document beschrijft de diabetesindicatoren huisartsenzorg zoals vastgesteld door de besturen van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Landelijke Huisartsen Vereniging op 12 juli 2007. NHG en LHV zijn van mening dat deze indicatoren geschikt zijn voor het in beeld brengen van de diabeteszorg voor intern gebruik en ook geschikt zijn voor rapportage aan derden over de diabeteszorg in de huisartsenpraktijk. Leeswijzer Achtereenvolgens komen kort aan de orde de aanleiding voor het samenstellen van deze indicatorenset en de gevolgde werkwijze. Vervolgens wordt ingegaan op de waarde en beperkingen van indicatoren. Hierna wordt het verdere beheer van de set indicatoren aangestipt. Het document besluit met het overzicht van de diabetesindicatoren huisartsenzorg. Het overzicht geeft een beschrijving van de indicatoren, geeft het type indicator aan en duidt per indicator aan of deze voorkomt in de NHG Praktijkaccreditatie (NPA) of genoemd is door de Taakgroep Diabeteszorg (rapport 2005), dan wel overeenkomt met indicatoren zoals genoemd in NPA of door de Taakgroep. Dit overzicht wordt gevolgd door een korte toelichting. In een aantal bijlagen vindt u de volgende informatie. Bijlage 1 geeft een beschrijving van een nadere analyse bij een aantal indicatoren. Deze detaillering kan de huisarts helpen een meer verfijnd beeld te krijgen over de diabeteszorg in de praktijk. De formulering van onderling samenhangende gegevens is zodanig dat dit kan leiden tot een overzichtelijke en compacte presentatie. Deze overzichten zijn bedoeld voor “eigen” gebruik, dwz. binnen het huisartsendomein (praktijk of zorggroep). Bijlage 2 geeft per indicator aan welke patiëntgegevens precies nodig zijn uit het Elektronisch Patiëntendossier om een specifieke indicator te berekenen. Hierbij zijn ook de gegevens die nodig zijn voor de overzichten zoals vermeld in bijlage 1 meegenomen. Bijlage 3 vermeldt verschillende manieren waarop de bij indicatoren betrokken gegevens of de indicatoren zelf gerapporteerd moeten kunnen worden. Bijlage 4 geeft de exacte specificaties voor het uitspoelformaat voor de patiëntengegevens om indicatoren te kunnen samenstellen, bij voorbeeld voor aggregatie en rapportage op diabeteszorggroepniveau. Bijlage 5 tenslotte geeft praktische richtlijnen voor de huisarts of praktijkmedewerkers met over het vastleggen van patiëntengegevens op zodanige wijze dat er ook indicatoren uit berekend kunnen worden.
Pagina 4 van 34
Aanleiding Atlas, de gebruikersvereniging van Promedico, Arcos/Mira en HetHis, heeft het initiatief genomen de verschillende andere gebruikersverenigingen vertegenwoordigd in NedHIS (MicroHis en OmniHis), alsmede VEGOM, de gebruikersvereniging van Medicom bij elkaar te roepen om te komen tot een eenduidige landelijke set van diabetes indicatoren. Met landelijke uniforme afspraken wordt het mogelijk voor softwareleveranciers de registratie van patiëntgegevens, de rapportage van indicatoren en de uitspoel van gegevens optimaal te ondersteunen. Om deze landelijke afspraken breed draagvlak en gewicht te geven zijn de landelijke koepels, NHG en LHV, uitgenodigd om te participeren, alsmede ook DiHAG, de organisatie van huisartsen met specifieke expertise op het vlak van diabetes. Zo is een ad hoc werkgroep diabetesindicatoren huisartsenzorg gevormd.
Pagina 5 van 34
Werkwijze In een tweetal bijeenkomsten zijn door vertegenwoordigers van genoemde partijen voorstellen doorgenomen, leidend tot overeenstemming over de set van noodzakelijke diabetesindicatoren. In dit gremium is tevens vastgesteld dat het voor het inbedden en verder uitdragen van het resultaat noodzakelijk is dat NHG en LHV de uiteindelijke set van diabetesindicatoren autoriseren. Het is de verwachting van de werkgroep, die deze indicatoren voorstelt, dat hiermee voor de komende twee jaar een goede en stabiele basis ontstaat voor huisartsen om met gebruikmaking van de patiëntgegevens in de HIS’en te rapporteren over de kwaliteit van de diabeteszorg zoals geleverd door huisartsenpraktijken. De indicatoren zijn grotendeels afgeleid van de indicatoren, Medisch Handelen, onderdeel diabeteszorg van de NHG Praktijkaccreditatie (NPA). Deze indicatoren zijn ontwikkeld door WOK en NHG en afgeleid van de NHG Standaard Diabetes Mellitus type 2 (2006). Hierbij is uitgegaan van de januari 2007 versie van de NPA indicatoren diabeteszorg. Deze set indicatoren is vergeleken met de “parameters” zoals opgesteld door de Taakgroep Diabeteszorg (2005). Waar dat praktisch haalbaar en inhoudelijk nuttig was zijn enige Taakgroep indicatoren toegevoegd aan de NPA reeks. Het overleg in de werkgroep diabetesindicatoren heeft geleid tot scherpere definities en een voorstel van een selectie van indicatoren die zich lenen voor externe rapportage (VWS, IGZ, zorgverzekeraar). Het resultaat van de werkgroep alsmede extern commentaar is vervolgens binnen het NHG besproken op 5 juli. De belangrijkste beslissingen en aanpassingen: - indicatoren hebben betrekking op alle patiënten met DM van wie de huisarts de hoofdbehandelaar is; - de indicator percentage patiënten met minimaal drie bloedglucoses vervalt; - de indicatoren die betrekking hebben op het lipidenprofiel zijn geherdefinieerd; - één indicator is toegevoegd: totaal controlebeleid; - alle genoemde indicatoren kunnen extern worden gerapporteerd; - een beschrijving van een nadere analyse bij een aantal indicatoren is toegevoegd. Deze aanpassingen zijn verwerkt in een nieuw concept diabetesindicatoren huisartsenzorg. Dit concept is vervolgens door besturen van LHV en NHG op 12 juli 2007 vastgesteld.
Pagina 6 van 34
Indicatoren, waarde en beperkingen Indicatoren zijn bedoeld als signalering om een toestand of veranderingen in beeld te brengen. Veelal wordt een beperkte selectie gemaakt uit alle denkbare en mogelijke meetbare aspecten. Wanneer een indicator daar aanleiding toe geeft zal altijd onderzoek nodig zijn om onderliggende oorzaken van afwijkingen van het gemiddelde of van de norm te verhelderen. Kwaliteit van diabeteszorg is een abstract begrip. Men probeert daar grip op te krijgen door meetbare aspecten te benoemen die naar men aanneemt iets zeggen over “kwaliteit” en over “diabeteszorg”. Voor indicatorontwikkeling is “diabeteszorg” een, meer dan gemiddeld, complex onderwerp. Het gaat om een ziektebeeld met een chronisch beloop en met tal van mogelijke, vooral late complicaties. Ook de zorg bij diabetes is derhalve complex in de zin dat vele zorgverleners een rol kunnen spelen en ook de patiënt zelf een belangrijke plaats krijgt of neemt in de organisatie van de zorg. De hier voorliggende set van diabetesindicatoren beschrijft een breed palet aan meetbare aspecten van diabeteszorg. Het blijft echter belangrijk zich te realiseren dat de indicatoren niet alle aspecten van diabetes of van diabeteszorg kunnen raken. Het gaat hierbij deels om procesindicatoren: wat is er gebeurd; en deels om zogenaamde uitkomst indicatoren: wat is het effect. Onder effecten vallen directe, bij voorbeeld metabole effecten en late effecten zoals complicaties. In alle gevallen gaat het om die aspecten van diabeteszorg die de huisarts routinematig vastlegt in het EPD. Met name voor de uitkomst indicatoren gelden bij de interpretatie beperkingen. Ten eerste zal het bij bepaalde uitkomst indicatoren gaan om percentages die zijn berekend op kleine aantallen. Dat betekent dat de betrouwbaarheid van zo’n percentage betrekkelijk laag is1. Ten tweede zijn er verschillen tussen de patiëntenpopulaties van praktijken die niet in de definitie van de indicatoren zijn verdisconteerd, de zogenaamde case mix. Het kan hierbij gaan om aspecten als de leeftijdsopbouw of de sociale samenstelling van de praktijkpopulatie. Om deze twee redenen valt het aan te bevelen om alle indicatoren te interpreteren met een zekere marge. Wat die marge precies moet zijn kan proefondervindelijk vastgesteld worden wanneer meer gegevens beschikbaar komen. Ten derde wil het NHG opmerken dat er geen rechtstreeks causaal verband kan zijn tussen de uitkomst van een specifieke uitkomst indicator en het handelen van een huisarts of de kwaliteit van de huisartsenzorg in een huisartsenpraktijk. De uitkomst op een specifieke indicator is vrijwel altijd multifactorieel bepaald. Het is dus altijd zaak om per indicator of combinatie van indicatoren te bezien wat er aan de hand is en te bepalen of en hoe de huisarts of de huisartsenpraktijk een bijdrage kan leveren om verbetering te realiseren.
1
Bij een noemer van 60 diabetespatiënten varieert het 95% betrouwbaarheidsinterval van ruim 2 tot ruim 6 procentpunt. Pagina 7 van 34
Beheer Het NHG zal deze set van indicatoren beheren als uitwerking van het Convenant Dataverzameling Huisartsen van december 2005. Verzoeken tot verduidelijking, wijziging of aanvulling kunt u richten aan het NHG.
Pagina 8 van 34
Beschrijving van de diabetesindicatoren huisartsenzorg Bij onderstaande indicatoren (1-5) wordt in de teller het aantal patiënten gevraagd dat aan een bepaalde voorwaarde voldoet. De noemer bestaat uit de omvang van de (praktijk)populatie aan het einde van de rapportageperiode. Bij alle indicatoren gaat het om alle patiënten met diabetes mellitus. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in DM type 1 en DM type 2. Bij twee indicatoren gaat het om de verdeling type 1 en type 2 in de groep diabetespatiënten. Het is daarom wel van belang om bij de registratie van diabetespatiënten het onderscheid te handhaven. Indicator 4 heeft betrekking op het totaal aantal diabetespatiënten onder behandeling in de eerste lijn in verhouding tot het totaal aantal diabetespatiënten in de praktijkpopulatie Indicator 5 heeft betrekking op het aantal diabetespatiënten waarover in de daaropvolgende indicatoren wordt gerapporteerd. Indicatoren over de gehele praktijkpopulatie nr omschrijving
type
methode
1
% bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie aan het einde van de rapportageperiode (noemer is praktijkpopulatie)
nvt
2
% diabetespatiënten type 1 van alle bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
nvt
ICPC
3
% diabetespatiënten type 2 van alle bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
nvt
ICPC
NPA-1
ICPC
Pagina 9 van 34
4
% van alle diabetespatiënten dat in de eerste lijn wordt behandeld (definitie: huisarts is hoofdbehandelaar) van alle bekende diabetespatiënten aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
5
nvt % van alle diabetespatiënten dat in de eerste lijn wordt behandeld (definitie: huisarts is hoofdbehandelaar) van alle bekende diabetespatiënten én 12 maanden of meer ingeschreven is aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten). Dit is de populatie waarover via de indicatoren hieronder over wordt gerapporteerd.
nvt
NPA-2
diagn. bep.
Indicatoren 6 t/m 30 hebben betrekking op alle diabetespatiënten van wie de huisarts hoofdbehandelaar is en die 12 maanden of meer zijn ingeschreven Indicatoren 6 t/m 30 hebben betrekking op het handelen in een rapportageperiode van 12 maanden, tenzij anders aangegeven. nr
omschrijving
type
NPA
Taakgroep
methode
HbA1c 6
% diabetespatiënten bij wie HbA1c in de afgelopen 12 maanden is bepaald
proces
NPA-4
TG-24
diagn. bep.
7
% diabetespatiënten met HbA1c onder de 7,0 % (< 7,0)
outcome NPA-5
TG-25
diagn. bep.
8
% diabetespatiënten met HbA1c boven de 8,5 % (> 8,5)
outcome NPA-6
TG-26
diagn. bep
NPA-7
TG-8
diagn. bep.
outcome NPA-8
TG-9
diagn. bep.
TG-27
diagn. bep.
Bloeddruk 9
% diabetespatiënten bij wie de bloeddruk in de afgelopen 12 maanden is bepaald proces
10
% diabetespatiënten met systolische bloeddruk lager dan 140 mm Hg (< 140) Lipidenprofiel
11
% diabetespatiënten bij wie lipidenprofiel (totaal cholesterol en triglyceriden en HDL en LDL) is bepaald
proces
12
% diabetespatiënten met totaal cholesterolwaarde lager dan 4,5 mmol/l (< 4,5)
outcome
TG-28
diagn. bep.
13
% diabetespatiënten met LDL-cholesterolwaarde lager dan 2,5 mmol/l (< 2,5)
outcome NPA-10
TG-28
diagn. bep.
NPA-9
Pagina 10 van 34
14
% diabetespatiënten dat een lipidenverlagend medicament (bijvoorbeeld statines) proces gebruikt
NPA-11
TG-23
ATC
Nierfunctie 15
% diabetespatiënten bij wie de creatinine klaring is berekend of bepaald in de afgelopen 12 maanden
proces
16
% diabetespatiënten met een creatinine klaring tussen 60 ml/min (< 60) en 30 (≥ 30)
outcome NPA-13
diagn. bep., meerdere codes
17
% diabetespatiënten met een creatinine klaring lager is dan 30 ml/min (< 30)
outcome
diagn. bep., meerdere codes
18
% diabetespatiënten met urineonderzoek (porties) op albumine of albumine/creatinine ratio in de afgelopen 12 maanden
proces
NPA-14
NPA-15
NPA-12
diagn. bep.: meerdere codes: -bepaling -Cockroft -MDRD
TG-31
diagn. bep.
Roken 19
% diabetespatiënten waarvan het rookgedrag bekend is
proces
20
% patiënten dat rookt
outcome
diagn. bep. TG-20
diagn. bep.
BMI 21
% diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index berekend (bekend) is in de afgelopen 12 maanden
proces
NPA-16
TG-17
diagn. bep
22
% diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index lager is dan 25 kg/m2 (< 25)
outcome NPA-17
TG-18
diagn. bep
TG-15
diagn. bep. meerdere codes
TG-16
diagn. bep. eerdere codes
Voetonderzoek 23
% diabetespatiënten met een voetonderzoek in de afgelopen 12 maanden
proces
24
% patiënten met diabetische voetafwijkingen (bevindingen voetonderzoek afwijkend bij laatste controle)
outcome
NPA-18
Pagina 11 van 34
Oogonderzoek 25
% diabetespatiënten met een funduscontrole in de afgelopen 24 maanden
proces
26
% diabetespatiënten met een diabetische retinopathie
NPA-19
TG-13
diagn. bep.
outcome
TG-14
ICPC
Behandeling 27
% patiënten alleen niet-medicamenteus behandeld (lifestyle en/of dieet)
proces
TG-4
indicator (5) dwz. de teller daarvan minus (29 plus 30 plus 31) dwz. ook weer de tellers van deze
28
% patiënten medicamenteus alleen behandeld met orale antidiabetica
proces
TG-5
ATC
29
% patiënten medicamenteus behandeld met orale antidiabetica en insuline
proces
TG-6
ATC
30
% patiënten medicamenteus alleen behandeld met insuline
proces
TG-7
ATC
Totaal controlebeleid 31
% patiënten met de combinatie van gegevens op eerder genoemde procesindicatoren (HbA1c, bloeddruk, lipidenprofiel, nierfunctie, rookgedrag, BMI, voetonderzoek en oogonderzoek)
proces
diagn. bep.
Noemers bij de proces en outcome indicatoren Outcome indicatoren berekenen over de hele groep diabetespatiënten (dwz. de diabetespatiënten waar de huisarts hoofdbehandelaar is en die 12 maanden of langer zijn ingeschreven); dus niet over de subgroep waarvan de specifieke gegevens bekend zijn Vb. “rokers/diabetespatiënten” en niet “rokers/diabetespatiënten met bekende rookstatus”. Alle outcome indicatoren hebben ook een overeenkomstige procesindicator. De uitkomst van de procesindicator geeft de context voor de interpretatie voor de bijbehorende outcome indicator. Thuismetingen Voor bloeddruk zijn er specifieke codes om thuismetingen in het EPD vast te leggen. Het lijkt redelijk om in het geval van bloeddruk ook de thuisbloeddruk codes mee te nemen bij het berekenen van de indicatoren voor bloeddruk. Voor de registratie is het aan te bevelen om thuismetingen over te nemen in het EPD.
Pagina 12 van 34
Literatuur NHG Praktijkaccreditatie, NPA, indicatoren medisch handelen, januari 2007 Rapport Taakgroep Programma Diabeteszorg, Diabeteszorg beter, juni 2005 Lucassen P., The quality Dilemma, Primary Care Diabetes I, (2007) 107 - 110 Hughes E., Payment by results - model for other diabetes healthcare systems?, Primary Care Diabetes I, (2007) 111 - 113 Nivel, Prestaties huisartsenzorg, advies voor een basisset van indicatoren voor VWS, april 2004 IGZ, Indicator Monitor Huisartsenzorg (IMH), april 2006 KPMG, Praktijkplan Eerstelijnszorg, Inview, Adapter ontwikkeling voor Huisarts Informatie Systemen (HIS), december 2006 WHO, Health Programme Evaluation, Guiding Principles, Geneva, 1981 WHO, Development of Indicators for Monitoring Progress, Geneva, 1981
Pagina 13 van 34
Bijlage 1: Beschrijving van een nadere analyse bij een aantal indicatoren Indicatoren 31 t/m 42 hebben betrekking op alle diabetespatiënten van wie de huisarts hoofdbehandelaar is en die 12 maanden of meer zijn ingeschreven Indicatoren 31 t/m 42 hebben betrekking op het handelen in een rapportageperiode van 12 maanden, tenzij anders aangegeven nr
omschrijving
type
NPA
Taakgroep
methode
NPA-4
TG-24
diagn. bep.
TG-25
diagn. bep.
HbA1c 32
% diabetespatiënten bij wie geen HbA1c in de afgelopen 12 maanden is bepaald proces
7
% diabetespatiënten met HbA1c onder de 7,0 % (< 7,0)
outcome NPA-5
33
% diabetespatiënten met HbA1c tussen de 7,0 % (≥ 7,0) en 8,5 % (≤ 8,5)
outcome
8
% diabetespatiënten met HbA1c boven de 8,5 % (> 8,5)
outcome NPA-6
TG-26
diagn. bep.
diagn. bep.
Bloeddruk 34
% diabetespatiënten bij wie de bloeddruk in de afgelopen 12 maanden niet is bepaald
proces
NPA-7
TG-8
diagn. bep.
10
% diabetespatiënten met systolische bloeddruk lager dan 140 mm Hg (< 140)
outcome NPA-8
TG-9
diagn. bep.
35
% diabetespatiënten met systolische bloeddruk tussen 140 mm Hg ( ≥ 140) en 160 (≤ 160)
outcome
36
% diabetespatiënten met systolische bloeddruk hoger dan 160 mm Hg (> 160)
outcome
diagn. bep. TG-10
diagn. bep.
Nierfunctie 37
% diabetespatiënten bij wie de creatinine klaring niet berekend of bepaald is in de afgelopen 12 maanden
proces
38
% diabetespatiënten met een creatinine klaring hoger dan 60 ml/min (≥ 60)
outcome
NPA-12
diagn. bep.: meerdere codes: -bepaling -Cockroft -MDRD diagn. bep., meerdere codes Pagina 14 van 34
16
% diabetespatiënten met een creatinine klaring tussen 60 ml/min (< 60) en 30 (≥ 30)
outcome NPA-13
diagn. bep., meerdere codes
17
% diabetespatiënten met een creatinine klaring lager is dan 30 ml/min (< 30)
outcome
diagn. bep., meerdere codes
Roken 39
% diabetespatiënten waarvan het rookgedrag niet bekend is
proces
20
% patiënten dat rookt
outcome
40
% patiënten dat niet rookt (nooit of gestopt)
outcome
NPA-15
diagn. bep. TG-20
diagn. bep. diagn. bep
BMI 41
% diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index niet berekend (bekend) is in de proces afgelopen 12 maanden
22
NPA-16
TG-17
diagn. bep
% diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index lager is dan 25 kg/m2 (< 25)
outcome NPA-17
TG-18
diagn. bep
42
% diabetespatiënten met een Body Mass Index tussen de 25 kg/m2 (≥ 25)en de 30 kg/m2 (≤ 30)
outcome
43
% diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index hoger is dan 30 kg/m2 (> 30)
outcome
diagn. bep TG-19
diagn. bep.
Pagina 15 van 34
Bijlage 2: Patiëntdata per indicator nr omschrijving
tabel
code
toelichting
1
% bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie ICPC aan het einde van de rapportageperiode
T90.01 en T90.02 of T90
2
ICPC % diabetespatiënten type 1 van alle bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
T90.01
3
ICPC % diabetespatiënten type 2 van alle bekende diabetespatiënten (eerste en tweede lijn) in de praktijkpopulatie aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
T90.02
4
diagn. bep. % van alle diabetespatiënten dat in de eerste lijn wordt behandeld (definitie: huisarts is hoofdbehandelaar) van alle bekende diabetespatiënten aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten)
DMHB TZ
laatste waarde
5
% van alle diabetespatiënten dat in de eerste lijn wordt behandeld (definitie: huisarts is hoofdbehandelaar) van alle bekende diabetespatiënten én 12 maanden of meer ingeschreven is aan het einde van de rapportageperiode (noemer is bekende diabetespatiënten). Dit is de populatie waarover via de indicatoren hieronder over wordt gerapporteerd. GLHBB
in 12 maands periode
HbA1c 6
% diabetespatiënten bij wie HbA1c in de afgelopen 12 maanden is bepaald diagn. bep.
32 % diabetespatiënten bij wie geen HbA1c in de afgelopen 12 maanden is bepaald
diagn. bep.
missing: GLHBB
in 12 maands periode
7
diagn. bep.
GLHBB
laatste waarde in 12 maands periode
diagn. bep.
GLHBB
laatste waarde in 12 maands periode
% diabetespatiënten met HbA1c onder de 7,0 % (< 7,0)
33 % diabetespatiënten met HbA1c tussen de 7,0 % (≥ 7,0) en 8,5 % (≤ 8,5)
Pagina 16 van 34
8
% diabetespatiënten met HbA1c boven de 8,5 % (> 8,5)
diagn. bep.
GLHBB
laatste waarde in 12 maands periode
diagn. bep.
RRSYKA of RRSYKAMH
in 12 maands periode
34 % diabetespatiënten bij wie de bloeddruk in de afgelopen 12 maanden niet diagn. bep. is bepaald
missing: RRSYKA en RRSYKAMH
in 12 maands periode
10 % diabetespatiënten met systolische bloeddruk lager dan 140 mm Hg (< 140)
diagn. bep.
RRSYKA of RRSYKAMH
laatste waarde in 12 maands periode
35 % diabetespatiënten met systolische bloeddruk tussen 140 mm Hg ( ≥ 140) diagn. bep. en 160 (≤ 160)
RRSYKA of RRSYKAMH
laatste waarde in 12 maands periode
36 % diabetespatiënten met systolische bloeddruk hoger dan 160 mm Hg (> 160)
diagn. bep.
RRSYKA of RRSYKAMH
laatste waarde in 12 maands periode
11 % diabetespatiënten bij wie lipidenprofiel (totaal cholesterol en triglyceriden en HDL en LDL) is bepaald
diagn. bep.
CHOLB MT en HDL B en TRIG B en LDL B
in 12 maands periode
12 % diabetespatiënten met totaal cholesterolwaarde lager dan 4,5 mmol/l (< 4,5)
diagn. bep.
CHOLB MT
laatste waarde in 12 maands periode
13 % diabetespatiënten met LDL-cholesterolwaarde lager dan 2,5 mmol/l (< 2,5)
diagn. bep.
LDL B
laatste waarde in 12 maands periode
14 % diabetespatiënten dat een lipidenverlagend medicament (bijvoorbeeld statines) gebruikt
ATC
C10AA
bij actuele medicatie
Bloeddruk 9
% diabetespatiënten bij wie de bloeddruk in de afgelopen 12 maanden is bepaald
Lipidenprofiel
Pagina 17 van 34
Nierfunctie 15 % diabetespatiënten bij wie de creatinine klaring berekend of bepaald is in diagn. bep.: de afgelopen 12 maanden meerdere codes: -bepaling -Cockroft -MDRD
in 12 maands periode KREAO MK of KREAO FB of KREMO FB
37 % diabetespatiënten bij wie de creatinine klaring niet berekend of bepaald is in de afgelopen 12 maanden
in 12 maands periode missing: KREAO MK en KREAO FB en KREMO FB
diagn. bep.: meerdere codes: -bepaling -Cockroft -MDRD
38 % diabetespatiënten met een creatinine klaring hoger dan 60 ml/min (≥ 60) diagn. bep., meerdere codes
laatste waarde in 12 KREAO MK of KREAO FB of KREMO maands periode FB
16 % diabetespatiënten met een creatinine klaring tussen 60 ml/min (< 60) en 30 (≥ 30)
diagn. bep., meerdere codes
laatste waarde in 12 KREAO MK of KREAO FB of KREMO maands periode FB
17 % diabetespatiënten met een creatinine klaring lager is dan 30 ml/min (< 30)
diagn. bep., meerdere codes
laatste waarde in 12 KREAO MK of KREAO FB of KREMO maands periode FB
18 % diabetespatiënten met urineonderzoek (porties) op albumine of albumine/creatinine ratio in de afgelopen 12 maanden
diagn. bep.
ALB U of ALBKUMI
laatste waarde in 12 maands periode
Pagina 18 van 34
Roken 19 % diabetespatiënten waarvan het rookgedrag bekend is NB. voor alle diabetespatiënten moet jaarlijks de rookstatus worden vastgelegd.
diagn. bep.
ROOKAQ
19 alternatief: uitgewerkt voor nooit rokers NB. alleen voor ex-rokers en rokers moet jaarlijks de rookstatus worden geactualiseerd.
39 % diabetespatiënten waarvan het rookgedrag niet bekend is
in 12 maands periode
RookAQ=”nooit”, laatste bepaling, en ROOKAQ=”voorheen” of “ja”, laatste waarde in 12 maandsperiode diagn. bep.
missing: ROOKAQ
39 alternatief: uitgewerkt voor nooit rokers
in 12 maands periode missing: RookAQ=”nooit”, laatste bepaling, en ROOKAQ=”voorheen” of “ja”, laatste waarde in 12 maandsperiode
20 % patiënten dat rookt
diagn. bep.
ROOKAQ = “ja”
laatste waarde in 12 maands periode
40 % patiënten dat niet rookt (nooit of gestopt)
diagn. bep
ROOKAQ=”nooit” en ROOKAQ=”voorheen”
laatste waarde in 12 maands periode
ROOKAQ=”nooit” en ROOKAQ=”voorheen”
ROOKAQ=”nooit”, laatste waarde, en RookAQ=”voorheen”, laatste waarde in 12 maandsperiode
40 alternatief: uitgewerkt voor nooit rokers
Pagina 19 van 34
BMI 21 % diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index berekend (bekend) is in de afgelopen 12 maanden
diagn. bep.
QUETAO
in 12 maands periode
41 % diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index niet berekend (bekend) is diagn. bep. in de afgelopen 12 maanden
missing: QUETAO
in 12 maands periode
22 % diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index lager is dan 25 kg/m2 (< 25)
diagn. bep.
QUETAO
laatste waarde in 12 maands periode
42 % diabetespatiënten met een Body Mass Index tussen de 25 kg/m2 (≥ 25)en de 30 kg/m2 (≤ 30)
diagn. bep.
QUETAO
laatste waarde in 12 maands periode
43 % diabetespatiënten bij wie de Body Mass Index hoger is dan 30 kg/m2 (> 30)
diagn. bep.
QUETAO
laatste waarde in 12 maands periode
Voetonderzoek 23 % diabetespatiënten met een voetonderzoek in de afgelopen 12 maanden
diagn. bep. meerdere codes DBLOLVLI en DBLOLRE en INSPLVLI en INSPLVRE en MOFVNSLI en MOFVNSRE
laatste waarde in 12 maands periode
24 % patiënten met diabetische voetafwijkingen (bevindingen voetonderzoek afwijkingen bij laatste controle)
diagn. bep. eerdere codes
DBLOLVLI of DBLOLRE of INSPLVLI of INSPLVRE of MOFVNSLI of MOFVNSRE = “afwijkend”
laatste waarde in 12 maands periode
25 % diabetespatiënten met een funduscontrole in de afgelopen 24 maanden
diagn. bep.
DAFUFZ
NB laatste waarde in laatste 24 maanden
26 % diabetespatiënten met een diabetische retinopathie
ICPC
F83.01
laatste waarde
Oogonderzoek
Pagina 20 van 34
Behandeling 27 % patiënten alleen niet-medicamenteus behandeld (lifestyle en/of dieet)
indicator (5) dwz. de teller ook: diagn. bep. daarvan minus (29 plus 30 DMMDTQ plus 31) dwz. ook weer de tellers van deze
28 % patiënten medicamenteus alleen behandeld met orale antidiabetica
ATC
A10B en niet A10A
bij actuele medicatie
29 % patiënten medicamenteus behandeld met orale antidiabetica en insuline
ATC
A10B en A10A
bij actuele medicatie
30 % patiënten medicamenteus alleen behandeld met insuline
ATC
A10A en niet A10B
bij actuele medicatie
diagn. bep.
GLHBB en (RRSYKA of RRSYKAMH) en CHOLB MT en HDL B en TRIG B en LDL B en (KREAO MK of KREAO FB of KREMO FB) en ROOKAQ en QUETAO en INSPLVLI en INSPLVRE en DAFUFZ
Totaal controlebeleid 31 % patiënten met de combinatie van gegevens op eerder genoemde procesindicatoren (HbA1c, bloeddruk, lipidenprofiel, nierfunctie, rookgedrag, BMI, voetonderzoek en oogonderzoek)
Wanneer meerdere waarden beschikbaar zijn in de rapportageperiode dan geldt de laatste waarde voor de berekening van de indicator.
Pagina 21 van 34
Bijlage 3: Rapportage formaten Als overzicht van indicatoren (overzicht 1) met teller, noemer en percentage, op beeldscherm en als afdruk. Als bijlage 1 van aanvullende gegevens met teller, noemer en percentage, op beeldscherm en als afdruk. Als exportbestand (zie bijlage specificaties exportformaat). Voor de huisarts: Als lijst met patiëntnummer, patiëntnaam (achternaam), relevante ICPC codes en relevante diagn. bepalingen (ook ontbrekende gegevens) (evt. meerdere lijsten met 1 of meer relevante bepalingen of ontbrekende bepalingen) en bv. te sorteren; op beeldscherm en als afdruk. relevante bepalingen: ICPC: T90, T90.01, T90.02 ICPC: F 83.01 HbA1c bloeddruk cholesterol, triglyceriden, HDL, LDL creatinineklaring urine op albumine of albumine/kreatine ratio roken gewicht en BMI voetonderzoek oogonderzoek
Pagina 22 van 34
Bijlage 4, Specificaties Uitspoelformaat Diabetes Indicatoren HW, EB, RO, TvA, 30 november 2007/12 december 2007 Status: dit is de definitieve versie, na verwerking van het commentaar van de veldronde in oktober 2007. Deze bijlage beschrijft de technische uitwerking van het aanmaken van de vereiste exportbestanden ten behoeve van de Diabetes Indicatoren. Per tabel vermelden we welke gegevens in de tabel worden geplaatst, maar ook van welke patiëntselectie de tabel gevuld moet worden en specifieke aandachtspunten en afspraken rond de te verzamelen gegevens. Doel Vastleggen van een exportformaat waarin de HIS’en gegevens kunnen aanleveren zodat externe applicaties op basis van deze gegevens rapportages kunnen maken. De externe programma’s zullen in de praktijk vooral software bij de diabeteszorggroepen zijn, die de gegevens van de verschillende huisartspraktijken zullen aggregeren en op die manier cumulatieve rapportages kunnen maken. Inhoud De inhoudelijke gegevens die opgenomen worden zijn gebaseerd op de uitwerking ‘Beschrijving van de diabetes indicatoren huisartsenzorg’ van LHV en NHG (24 juli 2007). Het formaat is zodanig ontwikkeld dat ook voor toekomstige andere onderwerpen zoveel mogelijk hetzelfde formaat te gebruiken is. Selecties De selectie van wélke patiënten er gegevens worden aangeleverd blijkt in de praktijk niet zodanig te definiëren dat deze in alle HIS' en en bij alle huisartsen altijd correcte resultaten oplevert. Dit wordt veroorzaakt door verschillen in registratiewijze (bijv. al dan niet vermelden op probleemlijst), in mogelijkheden van de huidige HIS’en (wel of niet episode georiënteerd werken) en in hoe de huisarts omgaat met het registreren van het vermoeden van diabetes. Daarom is gekozen voor een selectieproces in twee stappen: 1. Een geautomatiseerd selectiemechanisme zoekt (breed) naar patiënten met diabetes 2. Handmatige controle: de huisarts controleert de lijst en bepaalt of alle patiënten die in stap 1 gevonden zijn daadwerkelijk diabetes patiënten zijn. In deze fase zijn bepaalde patiënten alsnog uit te sluiten. Formaten Voor de technische formaten valt in beginsel te kiezen uit een drietal formaten: - CSV met aparte bestanden voor elke (relationele) tabel - CSV met alle informatie in één bestand - XML (ook alle informatie in één bestand) Uit de gehouden veldronde is een duidelijke voorkeur voor CSV bestanden met aparte bestanden per tabel naar voren gekomen. Hoewel CSV letterlijk ‘comma separated values’ betekent, bedoelen we hier een ‘delimiter-separatedtext file’, waarbij voor het scheidingsteken de
gekozen is. (In tegenstelling tot de komma zal een tab onder normale omstandigheden geen deel uitmaken van vastgelegde veld informatie). Een tabgescheiden tekstfile derhalve. Elke regel wordt afgesloten met een carriage-return + linefeed. In het bestand mogen geen controle characters (ascii waarde onder de 32) voorkomen.
Pagina 23 van 34
Aanleverset Wanneer een praktijk informatie aanlevert in het hier beschreven formaat dan wordt een zevental bestanden aangeleverd: De set bestanden heeft betrekking op de gegevens van één praktijk, geïdentificeerd met behulp van het AGB-nummer van de praktijk. Op basis van de informatie kunnen ook overzichten per behandelend arts worden gemaakt, omdat in tabel 2 informatie over de behandelend arts wordt meegestuurd. De bestanden kennen een vaste naamgeving waarbij het AGB nummer van de praktijk onderdeel uitmaakt van de bestandsnaam: DIABTABEL.txt Voorbeeld: DIAB123456TABEL3A.txt De zeven tabellen dienen altijd in één handeling tezamen gegenereerd te worden, zodat zeker is dat deze tabellen bij elkaar behoren. Voor de verzending naar de verwerkende partij wordt aangeraden de bestanden te combineren in één gecomprimeerd bestand (ZIP-bestand). Tabel 1 – gegevens praktijk en onderzoeksperiode 2 – gegevens praktijkpopulatie 3A – selectie 3A –patiënten met diabetes 3B – selectie 3B – patiënten met diabetes onder behandeling van huisarts 4 – Diagnose gegevens 5 – Diagnostische bepalingen 6 – Geneesmiddelen
Heeft betrekking op De praktijk Alle patiënten in de praktijk Alle patiënten die aan het einde van de rapportage periode bekend zijn met diabetes in de praktijk Dat deel van selectie 3A waarbij geldt dat de huisarts de hoofdbehandelaar is én de patiënt tenminste de afgelopen 12 maanden ingeschreven was in de praktijk De patiëntselectie van 3B De patiëntselectie van 3B De patiëntselectie van 3B
Pagina 24 van 34
Tabel 1. Gegevens praktijk/onderzoeksperiode Deze tabel bevat gegevens over de praktijk die het bestand aanlevert. Patiëntnummers (zie tabel 3) behoren uniek te zijn binnen een praktijkcode. 1 2 3 4
Veldnaam PraktijkNo DatSpoel StartDat EndDat
Omschrijving AGB nummer van de praktijk Datum aanmaken van de exportbestanden Datum begin van de rapportage periode – eejjmmdd Datum einde van de rapportage periode - eejjmmdd
Opmerkingen Bij het aanmaken van de bestanden moet begin- en einddatum van de gewenste periode kunnen worden opgegeven. In de praktijk zal dit dikwijls een kalenderjaar zijn, maar dit is zeker niet verplicht. De indicatoren zijn zodanig opgezet dat ook informatie van andere perioden dan een heel jaar, danwel een jaarperiode die niet op 1 januari begint, zinvolle informatie kan opleveren. Voor het aanleveren van vergelijkbare gegevens tussen praktijken is het echter noodzakelijk om altijd een periode van 12 maanden te beschouwen. Het is denkbaar dat niet alle HIS’en in staat zijn om correcte informatie te leveren over periodes die in het verleden liggen. Voor tabel 6 is het nodig dat de ‘actuele informatie’ correct beschikbaar is. Mogelijk zullen niet alle HIS’en de actuele informatie die actueel was op een willekeurig moment in het verleden, kunnen reconstrueren. Daarom is het toegestaan dat in de implementatie gekozen wordt voor de beperking dat de einddatum van de onderzochte periode niet meer dan slechts enkele dagen in het verleden mag liggen.
Pagina 25 van 34
Tabel 2. Gegevens praktijkpopulatie Deze tabel beschrijft de praktijkpopulatie door van alle patiënten geboortejaar en geslacht te vermelden. Met deze gegevens is het mogelijk om leeftijd-geslacht verdeling van de praktijkpopulatie weer te geven. Deze demografische gegevens zijn nuttig voor het interpreteren van de indicatoren. De populatie is de actuele populatie op het einde van de rapportageperiode (end_dat in tabel 1). Selecteer alle permanent ingeschreven, levende patiënten (dus niet waarneempatiënten en passanten). Lever van elk van deze patiënten: Tabel 2 - Praktijkpopulatie 1 2 2 3 4
Veldnaam PraktijkNo HuisartsNo PatNum GebJaar Geslacht
Omschrijving AGB nummer van de praktijk AGB nummer van de huisarts waarbij patiënt is ingeschreven HIS patiëntnummer Geboortejaar in 4 cijfers M of V
Voor patiëntnummer gebruiken we het interne patiëntnummer in het HIS.
Technisch gesproken kan hier ook het BSN (burger service nummer) worden gebruikt zodra dit in het HIS beschikbaar is. Dit heeft echter het nadeel dat dit nummer een relatief openbaar gegeven is en dat daarmee de ontvanger van de bestanden de gegevens eenvoudig tot personen kan herleiden. Dit is niet in overeenstemming met de wetgeving rond de vertrouwelijkheid van medische gegevens. Vandaar dat gekozen is voor het interne HIS-nummer. De sleutel tussen gegevens en de daadwerkelijke naam-adres gegevens van de patiënt is slechts in het HIS beschikbaar en verlaat het HIS niet.
Het AGB nummer van de ‘eigen huisarts’ wordt ook meegestuurd. Dit maakt het mogelijk om indicatoren te berekenen niet alleen op het niveau van de praktijk, maar ook op het niveau van de verantwoordelijke huisarts. Daarbij moet men wel bedenken dat dit gegeven aangeeft bij wie de patiënt is ingeschreven. Dat hoeft in groepspraktijken nog niet te betekenen dat die arts ook de daadwerkelijke behandelaar is (van de diabetes).
Pagina 26 van 34
Tabel 3A. Patiëntgegevens/patiëntselectie A: patiënten met diabetes Vanuit de indicatoren moeten twee groepen diabetes patiënten worden geselecteerd. A. Alle patiënten in de praktijk, die op het einde van de rapportageperiode bekend waren met diabetes (alle types) (prevalentie, nodig voor de indicatoren 1-5) B. Alle patiënten die op het einde van de rapportageperiode bekend waren met diabetes én die gedurende de afgelopen 12 maanden ingeschreven waren bij de praktijk, én waarbij de huisarts hoofdbehandelaar (van de diabetes) is (voor de overige indicatoren). De eerste selectie is nodig om algemene informatie over de epidemiologie van diabetes binnen de betreffende praktijk te kunnen geven. De tweede selectie betreft de groep patiënten die door de huisarts begeleid worden en waarvan de overige indicatoren berekend worden (resultaat en proces indicatoren). De tabel 3A bevat de informatie van alle patiënten die geselecteerd als ‘bekend met diabetes op het moment van einde rapportage periode’. Bekend met diabetes Zoals in de inleiding aangegeven is het concept ‘bekend met diabetes’ niet compleet te automatiseren. De exportmodule van het HIS doet een geautomatiseerd voorstel. De huisarts krijgt deze lijst met patiënten te zien en kan daar desgewenst nog patiënten van verwijderen of aan toevoegen. Pas als dit gebeurd is staat de groep ‘patiënten met diabetes’ vast en wordt het exportbestand gemaakt. De geautomatiseerde stap wordt gebaseerd op het vóórkomen van de diagnose T90 (inclusief alle varianten T90.01, T90.02) in ofwel de episodelijst (bij systemen met Episodegewijze Registratie) ofwel de probleemlijst (bij systemen met Probleemgeoriënteerde Registratie). Er is geen tijdscriterium. Als ooit op de episodelijst of de probleemlijst een code T90(.0x) is gesteld, dan komt de patiënt op de lijst van (potentiële) diabetespatiënten. (Als de episode of het probleem is afgesloten dan telt deze patiënt niet mee; maar gezien de aard van de aandoening lijkt het onwaarschijnlijk dat dit in de praktijk zal vóórkomen). NB: Bemerk dat wanneer de huisarts de diagnose T90 noch op de probleemlijst, noch op de episodelijst heeft vermeld, de patiënt niet herkend zal worden. (We kijken dus niet in journaal of correspondentie en zoeken niet naar anti-diabetische medicatie). Voor een adequate registratie is het vereist dat de diagnose T90.0x tenminste op episodelijst of probleemlijst vermeld staat. Het veld Diabetes Type wordt gevuld met de gevonden code T90, T90.01 of T90.02. Indien op episode- of probleemlijst meerdere codes T90 gevonden worden, die niet aan elkaar gelijk zijn, dan wordt hier de meest recente gemeld. Tabel 3A – Selectie patiënten bekend met diabetes 1 2 3
Veldnaam PraktijkNo PatNum DiabType
Omschrijving AGB nummer van de praktijk HIS-Patientnummer ICPC code T90/T90.01/T90.02 (op episode- of probleemlijst)
Pagina 27 van 34
Tabel 3B. Patiëntgegevens/patiëntselectie B: patiënten die door de huisarts behandeld worden Zie uitleg onder 3A. De structuur van de tabel is identiek. Waar tabel 3A de patiënten bevat die op het einde van de rapportageperiode bekend waren met diabetes, bevat tabel 3B een subset daarvan, namelijk alle patiënten die voldoen aan de extra criteria dat ze het gehele jaar (> 12 maanden) bij deze praktijk onder behandeling waren voor diabetes en dat de huisarts hoofdbehandelaar is. 1 2 3
Veldnaam PraktijkNo PatNum DiabType
Omschrijving AGB nummer van de praktijk HIS-Patientnummer ICPC code T90/T90.01/T90.02 (episode of probleemlijst)
De operationalisatie van de extra criteria luiden : - de inschrijfdatum van de patiënt in de praktijk ligt in de tijd voorafgaand aan of uiterlijk op de startdatum van de onderzoeksperiode - de diagnose diabetes op episode- of probleemlijst is gesteld in de tijd voorafgaand aan of uiterlijk op de startdatum van de onderzoeksperiode (patiënt had het hele jaar diabetes) - (de meest recente vóórkomen van) de diagnostische bepaling DMHB heeft de waarde 1 (huisarts is hoofdbehandelaar) Opmerking: het tweede punt is een benadering van de werkelijkheid, omdat het in principe mogelijk is dat het hoofdbehandelaarschap varieert in de tijd. Omdat dit gegeven tot nu toe niet routinematig werd vastgelegd in de HISsen en nu specifiek voor deze export van indicatoren is toegevoegd, moeten we ons beperken tot het kijken naar de meest recent vastgelegde waarde van dit gegeven. In de toekomst zal bij wisseling van het hoofdbehandelaarschap een nieuw gegeven met deze code worden vastgelegd en kan de selectie specifieker worden: patiënten waarbij de huisarts gedurende de gehele onderzoeksperiode de hoofdbehandelaar was.
Pagina 28 van 34
Tabel 4. Diagnose gegevens / ICPC 1 2 3 4
Veldnaam PraktijkNo PatNum Datum ICPC
Omschrijving AGB nummer van de praktijk HIS-Patientnummer ICPC code van de diagnose (uit e-regel, episode- of probleemlijst)
De rapportage is slechts in één diagnose geïnteresseerd: diabetische retinopathie (F 83.01). Uitsluitend deze diagnose behoort te worden geëxporteerd. De onderzochte populatie is de selectie van tabel 3B. De diagnose F83.01 wordt gezocht in: - episodelijst - probleemlijst - journaal / consultregels Er is geen datumcriterium. Zodra ergens in het verleden een F83.01 wordt gevonden, dan wordt een record aangemaakt. Er behoeft slechts één record per patiënt te worden aangemaakt, ook indien meerdere vóórkomens van de diagnose F83.01 worden gevonden. Structuur De gekozen structuur, waarbij in feite ook andere diagnoses in deze tabel gerapporteerd zouden kunnen worden, alsmede een diagnosedatum kan worden meegegeven, is voor de diabetes indicatoren niet relevant. In de toekomst kunnen deze faciliteiten voor andere onderwerpen wel worden gebruikt. Zo is het denkbaar dat voor het tellen van exacerbaties, of nieuwe gevallen van een bepaalde diagnose het datumveld wel van belang zal zijn. Diagnose versus diagnostische bepalingen Wanneer de diagnose Diabetische Retinopathie wordt gesteld, dan dient deze vermeld te worden op de episodelijst, met behulp van een ICPC-code. Omdat het denkbaar is dat milde gevallen wél in het journaal worden vermeld, maar niet tot een aparte episode leiden, tellen we deze diagnose ook wanneer deze vóórkomt in het journaal. Naast de ICPC code voor Diabetische Retinopathie zijn er ook twee diagnostische bepalingen die kunnen worden gebruikt in protocollaire invoerschermen. Dit zijn ‘Diabetische Retinopathie Li oog’ en ‘Diabetische Retinopathie Re oog’, waarbij per bepaling steeds Nee / Ja / Onduidelijk moet worden geantwoord. Binnen de diabetes indicatoren tellen we deze registraties (in de vorm van diagnostische bepalingen) níet mee. Dit betekent dat systemen die dergelijke protocollen ondersteunen bij het invoeren van de betreffende diagnostische bepaling automatisch tenminste de bijbehorende ICPC-code in het journaal moeten plaatsen en/of moeten voorstellen een nieuwe episode aan te maken, wanneer er nog geen episode Diabetische Retinopathie aanwezig is. We hebben hier bewust de keuze gemaakt om diagnoses te willen tellen bij de diagnoses (en niet bij de diagnostische bepalingen), ondanks dat technisch gesproken dit laatste wel mogelijk zou zijn. Het zou verwarrend werken als we voor de diagnose Diabetische Retinopathie op een andere plaats in het HIS moeten gaan zoeken, dan voor de overige diagnoses.
Pagina 29 van 34
Tabel 5. Diagnostische bepalingen Een groot aantal indicatoren baseert zich op codes diagnostische bepalingen. 1 2 3 4 5 6
Veldnaam PraktijkNo PatNum Datum DiagBep DiagWaarde TypeWaarde
Omschrijving AGB nummer van de praktijk HIS-Patientnummer eejjmmdd Code van de diagnostische bepaling Uitslag van de bepaling Welke waarde vermeld wordt: 1. meest recente binnen periode 2. meest recente ongeacht datum 3. gemiddelde van alle waarden binnen periode 4. alle individuele waarden
Ook hier geldt dat er een limitatieve lijst van bepalingen is waarin de rapportage rond diabetes geïnteresseerd is. Alleen die bepalingen worden in de tabel gezet. Van vele bepalingen zijn meerdere waarden beschikbaar In de specificaties van de indicatorenlijst staat steeds vermeld welke variant gewenst is: 1. meest recente binnen periode 2. meest recente ongeacht datum 3. gemiddelde van alle waarden binnen periode 4. alle individuele waarden In de uitwerking diabetes is meestal ‘de meest recente’ (binnen de onderzochte periode, soms ook buiten de onderzochte periode) gevraagd. (De varianten ‘gemiddelde’ en ‘alle waarden’ worden binnen de diabetes indicatoren niet gebruikt en staan vermeld ten behoeve van toekomstige indicatoren). In de exportfile wordt uitsluitend de gevraagde variant vermeld en in die gevallen is dus slechts één record per onderzochte bepaling per patiënt aanwezig. In de exportfile zitten geen eenheden en ook geen normaalwaarden. Gezien het doel van de export (benchmarking) gaan we er vanuit dat er alleen vergelijkbare bepalingen worden gebruikt waarvan de eenheden en normaalwaarden Nederland-breed vastliggen. In deze tabel wordt de datum wél meegenomen. De datum is de datum van de uitslag van de bepaling. De datum is relevant voor de rapportage faciliteit omdat sommige indicatoren nagaan of tijdig een bepaalde controle is gedaan (bijv. fundoscopie).
Pagina 30 van 34
Tabel 6. Geneesmiddelen (ATC) Voor een aantal indicatoren is het gewenst te weten welke middelen er zijn voorgeschreven. De ATC maakt het mogelijk dit op een hoog groepsniveau te doen (in het voorbeeld: orale antidiabetica vs insuline). 1 2 3 4
Veldnaam PraktijkNo PatNum Datum Medicament ATC
Omschrijving AGB nummer van de praktijk HIS-Patientnummer ATC code van het voorgeschreven medicament
Er is een beperkt aantal medicamenten dat wordt gerapporteerd. Deze zijn aangeduid met het eerste deel van de ATC-code (A10B en A10A, C10AA (statines)). Alleen middelen die met deze code beginnen worden in de exportfile gezet. In de exportfile wordt de complete code geplaatst (dus niet alleen het onderzochte deel). Voor toekomstige indicatoren is het goed denkbaar dat deze tabel wordt uitgebreid met velden als PRK-code van het medicament, de hoeveelheid, de eenheid en eventueel zelfs het gebruik. Voor diabetes is dit niet nodig en derhalve hier niet verder uitgewerkt. Voor medicatie wordt de actuele medicatie gerapporteerd, d.w.z. de medicatie die op het moment van het einde van de rapportageperiode wordt gebruikt. Het maakt daarbij niet uit of de medicatie door de huisarts of door de specialist is voorgeschreven. Alle medicatie die in het HIS op gestructureerde wijze beschikbaar is wordt, mits binnen de selectie vallend, meegenomen. Voor andere indicatoren in de toekomst is het denkbaar dat ook vragen als ‘ooit gebruikt’ en ‘in onderzoeksperiode gebruikt’ nodig zullen zijn.
Pagina 31 van 34
Functie overzicht / proces beschrijving 1. Bepaal populatie diabetes patiënten De gebruiker draait deze functie, waarbij volgens de onder ‘Tabel 3A’ beschreven criteria de diabetes patiënten worden herkend. Resultaat is een lijst met naam-adres-geslacht-geboortedatum gegevens en een indicatie of deze patiënt reeds uitgesloten is ofwel handmatig toegevoegd. De arts controleert deze lijst . Bij goed gebruik van het HIS (slechts vermelden op de episodelijst wanneer daadwerkelijk de diagnose diabetes is gesteld, en niet al wanneer deze wordt overwogen) zullen eigenlijk geen handmatige ingrepen nodig zijn. Wanneer daar toch nog registratie tekortkomingen worden vastgesteld volgt stap 2. 2. Patiënten toevoegen/verwijderen uit diabetes selectie Op geleide van de onder 1 gemaakte lijst heeft de arts nu de mogelijkheid om handmatig personen uit de selectie te verwijderen, danwel toe te voegen. Wanneer de lijst van functie 1 opnieuw gedraaid wordt is deze informatie door middel van een status zichtbaar. Processen 1 en 2 kunnen net zovaak gedraaid worden als gewenst. De informatie rond de status blijft ook voor een volgend jaar nog beschikbaar. (NB: uitgesloten patiënten moeten wél zichtbaar blijven op de lijst (met de juiste status). Want iemand die nu geen diabetes heeft kan dat in toekomst alsnog krijgen). 3. Exportbestanden aanmaken Nu de populatie van diabetes patiënten bekend is kan het systeem na één opdracht alle vereiste exportbestanden aanmaken in een op te geven werkdirectory.
Pagina 32 van 34
Bijlage 1: HIS-Vraagtaal (ter gedachtevorming) Om de vereiste gegevens op te halen uit de database en aan te leveren in een export bestand is een aantal database opvragingen nodig die gedeeltelijk sterk op elkaar lijken. Uiteraard is het de keuze van de HIS-leverancier om de benodigde techniek hiervoor te realiseren. Op basis van het voorliggende formaat voor Diabetes Indicatoren en de uitwerking van andere indicatoren waaraan nog wordt gewerkt, ontstaat een beeld van een aantal standaard bewerkingen die in tal van indicatoren weer terugkeren. Het valt te overwegen dit als bouwstenen te implementeren die dan mogelijk in toekomstige indicatorenfuncties weer zijn te hergebruiken. Alleen de cursief gedrukte opties worden momenteel in de Diabetes indicatoren toegepast. In pseudo programmeer functies: GetDiagnose(patientnummer, icpccode, startdatum, einddatum, optie1,optie2) In de gevraagde patientnummer wordt gezocht naar de gevraagde ICPCcode in de opgegeven periode. Optie 1 bepaalt op welke manier: - geef meest recente in periode - geef meest recente (zonder periode, start en einddatum kunnen leeg blijven) - geef alle voorkomens in onderzochte periode Optie 2 geeft aanwijzingen wáár/hoe de diagnose gezocht moet worden - tel mee indien in (niet afgesloten) episodetitel mét probleemstatus / probleemlijst - tel mee indien in (niet afgesloten) episodetitel, ongeacht probleemstatus - tel mee indien in contact registratie / journaal - tel mee indien in (niet afgesloten) episodetitel, (ongeacht probleemstatus) of indien op probleemlijst - tel mee indien in (niet afgesloten) episodetitel, (ongeacht probleemstatus) of indien op probleemlijst of indien in contact registratie / journaal GetBepaling(patientnummer,bepalingcode,startdatum, einddatum, optie) Idem, met als opties: -
meest recente binnen periode meest recente ongeacht datum gemiddelde van alle waarden binnen periode alle individuele waarden
GetMedicament(patientnummer,ATCcode,startdatum,einddatum,optie1,optie2) Idem met als optie1: -
meest recente voorschrift op actuele medicatielijst meest recente voorschrift binnen periode alle voorschriften binnen periode
optie 2 - rapporteer ATC code - rapporteer PRK code - rapporteer PRK code en hoeveelheid
Pagina 33 van 34
Bijlage 5: Huisartsen instructie De rapportage faciliteit rond diabetes levert getalsmatige informatie aan die door de zorggroep kan worden verwerkt tot statistische gegevens en ‘benchmarking’. Om de juiste resultaten te verkrijgen is het belangrijk dat informatie correct is ingevoerd en dat de huisarts inzicht heeft in hóe deze rapportagemodule telt. De gemakkelijkste manier van invoeren is gebruik te maken van een protocollaire invoerhulp, zoals Prodigmo. Diabetes patiënt Bij systemen met Episodegewijze Registratie zoals Medicom, Promedico ASP, Mira, HetHIS, ZorgDossier) Maak een episodetitel aan met de ICPC-code T90.01 of T90.02 (Ongeacht of de patiënt in de eerste of in de tweede lijn wordt begeleid). Gebruik van T90 zonder toevoeging 01 of 02 is niet juist. Gebruik deze code nog niet als u slechts de diagnose overweegt of bij patiënten met alleen een gestoorde GTT of alleen een afwijkende bloedglucose. Zie voor diagnostische criteria de NHG Standaard Diabetes Mellitus Type 2 (maart 2006). Het al of niet toekennen van de probleemstatus aan de episode maakt voor de tellingen niet uit. Bij systemen met Probleemgeoriënteerde Registratie zoals Elias, Promedico VDF, Arcos, MicroHIS (oudere versies), OmniHIS (oudere versies). Maak een probleem aan met de ICPC-code T90.01 of T90.02 (Ongeacht of de patiënt in de eerste of in de tweede lijn wordt begeleid). Gebruik van T90 zonder toevoeging 01 of 02 is niet juist. Gebruik deze code nog niet als u slechts de diagnose overweegt of bij patiënten met alleen een gestoorde GTT of alleen een afwijkende bloedglucose. Zie voor diagnostische criteria de NHG Standaard Diabetes Mellitus Type 2 (maart 2006). Wie is hoofdbehandelaar Vastleggen met diagnostische code (belangrijk gegeven; dit moet bij elke diabetespatiënt ingevuld zijn). Rookgedrag, BMI, HbA1C, bloeddruk, nierfunctie, lipiden, voetonderzoek: allemaal diagnostische codes Oogonderzoek verricht: diagnostische code (datum laatste fundoscopie) Diabetische retinopathie: Indien gevonden als zekere diagnose: maak een episodetitel aan met ICPC F83.1. Indien u gebruik maakt van een protocollaire invoerhulp dan gebruikt u de diagnostische codes: ‘Diabetische Retinopathie Li oog’ en ‘re oog’. (Keuzes Ja/ Nee/ Onduidelijk). Hierop wordt echter niet geteld. Wanneer u hier (voor het eerst) ‘Ja’ op antwoordt, moet u OOK de ICPC-diagnosecode voor diabetische retinopathie invoeren, tenminste in het journaal. In vele gevallen zult u hier een nieuwe episode voor aanmaken. Medicatie: Gegevens over geneesmiddelengebruik worden afgeleid uit het voorschriftenarchief (geen, orale antidiabetica, insuline, combinatie). Het is dus belangrijk om geneesmiddelen voor te schrijven via de receptmodule of het voorschriftenscherm van het huisartsinformatiesysteem en ook, waar mogelijk en van toepassing, vast te leggen dat een geneesmiddel is gestopt (dat wil zeggen, alleen indien de termijn van het voorschrift nog niet is verstreken).
Pagina 34 van 34