‘Dik voor mekaar’ Zelfrelevantie en verbeelding als determinanten van media-impact op risico-inschatting
Door: Tessa E. Eekman Masterscriptie Universiteit van Amsterdam
‘Dik voor mekaar’ Zelfrelevantie en verbeelding als determinanten van media-impact op risico-inschatting
Tessa E. Eekman 0215929 Januari 2009 Masterscriptie Communicatiewetenschap Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. B.C. Schouten
Voorwoord Voor u ligt een meesterwerk. Althans, dat is het voor mij. Toen ik een tijd geleden aan mijn scriptie begon, ik zal niet uitweiden over de tijdsspanne, dacht ik dit ‘klusje’ wel even te klaren. Of zoals dit hier in Rotterdam mooi wordt omschreven: “Niet lullen maar poetsen”. Dit poetsen was voor mij een vertaling van literatuur naslaan, lezen, schrijven, respondenten zoeken, SPSS-en, analyseren en weer herschrijven. En dan heb ik het nog niet eens over alle emoties die hiermee gepaard zijn gegaan. Enthousiasme en triomf lagen dicht bij verslagenheid en pure wanhoop. Dit scriptieonderzoek is voor mij dan ook een weerspiegeling van een heftige periode waarbij de leidraad ‘doorzettingsvermogen’ is geweest.
Ik heb mijn scriptie geheel alleen geschreven, maar met achterban. Mijn omgeving was nauwkeurig op de hoogte van alle ups en downs en heeft mij voorzien van advies, aanmoediging en een kritische blik. Ik zou dan ook graag een aantal mensen in het bijzonder willen bedanken, mede dankzij hen is mijn scriptie geworden zoals deze nu voor u ligt: Met een hele grote stip staan mijn lieve ouders bovenaan. Zij hebben mij geholpen door onvoorwaardelijke steun in de vorm van een deur die altijd openstond, begripvolle gesprekken, het vormen van een respondentenbestand, een ontelbaar aantal kopjes thee, het verbeteren met de rode pen en vooral aanmoediging wanneer ik die nodig had. Lieve Snarfje en mama, bedankt hiervoor. Dank aan Bert, rots in de SPSS-branding. Mijn doodsangst voor dit statistische software programma, de bijbehorende analyses en te verklaren resultaten heb ik dankzij Bert overwonnen. Dank aan mijn zus Eva, vriendinnen en vrienden, voor de grote zoektocht naar respondenten, maar vooral voor alle lieve interesse, steun en soms hele grote schouders. Last but not least: dank aan mijn scriptiebegeleidster Barbara. Voor de geboden inzichten, kennis, aansporing tot verdieping, realistische tijdsplanning, altijd snelle feedback en geduld. Mijn scriptie zou zonder haar begeleiding zeker niet tot hetzelfde resultaat hebben geleid.
Het gaat uiteindelijk om de letters op papier die een scriptie vormen, maar zoals u dus begrijpt zit hier veel meer achter wat niet altijd tussen de regels door te lezen is. Daarom noem ik dit met trots mijn meesterwerk; rest u nu over de inhoud te oordelen.
Tessa Eekman
Inhoudsopgave 1
Inleiding
p. 1
2
Theoretisch kader
p. 5
2.1
Massamediale risicovoorlichting: onpersoonlijke impact
p. 5
2.2
Zelfrelevantie en personalized messages
p. 11
2.3
Verbeelding
p. 15
3
Methode
p. 21
3.1
Design, respondenten, procedure pretest, procedure onderzoek
p. 21
3.2
Stimulusmateriaal
p. 24
3.3
Operationalisatie
p. 25
3.4
Analyseplan
p. 30
4
Resultaten
p. 32
4.1
Steekproef
p. 32
4.2
Factor- en betrouwbaarheidsanalyse
p. 34
4.3
Controle conditiegroepen
p. 38
4.4
Manipulatieanalyse
p. 39
4.5
Hypothese toetsing
p. 41
4.6
Explorerende resultaten
p. 43
5
Conclusie en discussie
p. 50
5.1
Conclusie
p. 50
4.2
Discussie
p. 54
Literatuur__________________________________________________________________
Appendix
____
Appendix I: Algemene boodschap risicovoorlichting
____
Appendix II: Manipulatie personalized message
____
Appendix III: Manipulatie verbeeldingsinstructies
____
Appendix IV: Vragenlijst
____
‘Dik voor mekaar’
1.
Inleiding
Om welke redenen blijven mensen overmatig vet en calorierijk voedsel consumeren en daarnaast te weinig bewegen, terwijl men zich vaak bewust is dat dit gedrag overgewicht kan veroorzaken? Hoe komt het dat ondanks de vele inspanningen van voorlichtingscampagnes het aantal mensen dat overgewicht ontwikkelt nog steeds stijgt? Overgewicht en obesitas zijn een serieus gezondheidsprobleem waar serieuze maatregelen tegen getroffen moeten worden. De definities van obesitas en overgewicht worden vaak met elkaar verwisseld en in dezelfde context gebruikt om de conditie van overmatig gewicht vast te stellen. In een medische context worden deze verschillende definities van elkaar onderscheiden door de Body Mass Index (BMI). Obesitas is een ernstige vorm van overgewicht waarbij de gemiddelde BMI ver overschreden wordt (Puhl & Brownell, 2003). Uit onderzoek blijkt dat een kleine stoornis in de energiebalans (evenwicht tussen energie-inname en energieverbruik) een gewichtstoename van één kilo per jaar kan veroorzaken. Tot een kleine stoornis wordt al een dagelijks teveel van slechts 20 tot 50 calorieën gerekend. Sluipenderwijs kan men dus eenvoudig overgewicht ontwikkelen (Voedingscentrum, 2005). Harde cijfers schetsen een verontrustend beeld van dit wereldwijde probleem: in Groot-Brittannië heeft 38% van de volwassen populatie overgewicht en lijdt 20% aan obesitas. In de Verenigde Staten is de omvang van dit probleem nog groter. Hier heeft 27% van de volwassen populatie obesitas, ofwel meer dan 8 miljoen mensen (Williams, Gulli & Deckelbaum, 2001). Ook Nederland kampt met dit gezondheidsprobleem, ongeveer 30% van de volwassen populatie heeft overgewicht en 10% lijdt aan obesitas (Voedingscentrum, 2005). Overgewicht is een gevaar voor de gezondheid doordat dit verschillende gezondheidsklachten, zoals een hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, verschillende soorten kanker en diabetes kan veroorzaken. Daarnaast vergroot overgewicht niet alleen de kans op fysieke gezondheidsrisico’s, maar ook op psychische aandoeningen (Jebb, Lang & Penrose, 2003). Door de stijging van het aantal mensen met overgewicht is ook het ziektecijfer in Nederland fors toegenomen; jaarlijks komt dit neer op 40.000 meer nieuwe ziektegevallen als gevolg van overgewicht (Voedingscentrum, 2005).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
1
‘Dik voor mekaar’
Volgens het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is er dan ook een grote maatschappelijke inspanning nodig om de omvang van het overgewichtprobleem aan banden te leggen en te voorkomen dat het aantal mensen met overgewicht in Nederland stijgt tot Amerikaanse en Engelse proporties (Bemelmans, Hoogeveen, Visscher, Verschuren & Schuit, 2004). Het is zowel belangrijk mensen met overgewicht te begeleiden tot een gezond gewicht, als ook te voorkomen dat mensen met een gezond gewicht overgewicht ontwikkelen. Een oplossing voor het overgewichtprobleem zou echter vooral op preventie moeten worden gericht, zodat overgewicht bij voorbaat niet ontwikkeld wordt. Bij preventieve maatregelen is de doelgroep van het groeiende overgewichtprobleem vooral mensen met (nog) een gezond gewicht. Op basis van leeftijd kunnen vier risicogroepen worden onderscheiden ten aanzien van het ontwikkelen van overgewicht en obesitas: jonge kinderen (0-4 jaar), adolescenten, jongvolwassenen en pas gepensioneerden (Kremers, et al, 2006). In dit onderzoek wordt de aandacht gericht op de doelgroep jongvolwassenen (18-35 jaar) en specifiek op vrouwen, omdat de stijging van lichaamsgewicht bij jongvolwassenen sterker is dan bij overige volwassenen. Voor de hand liggende oorzaken zijn het beginnen van een carrière, het krijgen van kinderen, gebrek aan vrije tijd en het kopen van een (tweede) auto (Kremers et al., 2006). Gekozen is om alleen gebruik te maken van vrouwelijke participanten omdat uit onderzoek is gebleken dat vrouwen zich in grotere mate met (over)gewicht bezig houden dan mannen. Vrouwen uiten vaak de wens om dun(ner) te zijn en beschouwen de ideale lichaamsomvang als dunner dan hun werkelijke lichaamsomvang (Lavine, Sweeney & Wagner, 1999). Ontwikkeling van overgewicht kan op verschillende manieren voorkomen worden. Wat betreft het stimuleren van een gezond eet- en beweegpatroon kan gedacht worden aan betere productinformatie op verpakkingen, gezond voedsel in kantines, subsidies voor sportscholen, etc. Belangrijk is echter dat men zelf een actieve rol inneemt in een gezonde levensstijl wat betreft gewicht. Een eerste prioriteit is dus dat een bewustzijn wordt gecreëerd van risicofactoren betreffende de ontwikkeling van overgewicht, namelijk een inactieve levensstijl en een te grote inname van vet- en calorierijk voedsel (Voedingscentrum, 2005). Hiernaast is het van essentieel belang dat men zich bewust wordt van het feit dat ontwikkeling van overgewicht en de gezondheidsrisico’s die hiermee gepaard gaan je ook zelf gemakkelijk kunnen overkomen.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
2
‘Dik voor mekaar’
Vervolgens moet men zich afvragen op welke manier deze feiten gecommuniceerd kunnen worden. Het gaat namelijk om een grote doelgroep die bereikt moet worden. Wanneer een groot aantal mensen bereikt moet worden, zou de inzet van massamediale risicovoorlichting een mogelijke oplossing kunnen bieden. De inzet van massamedia heeft namelijk als voordeel dat er niet alleen een groot publiek kan worden bereikt, maar tevens bieden de massamedia een grote diversiteit doordat via verschillende kanalen verschillende doelgroepen aangesproken kunnen worden (McQuail, 2000). Wanneer voor massamedia gekozen wordt om de doelgroep te bereiken is een volgende stap te bepalen hoe risicovoorlichting via de massamedia op een effectieve manier gecommuniceerd dient te worden. Uit onderzoek blijkt namelijk dat communicatie van gezondheids- of veiligheidsrisico’s via de massamedia een gecompliceerd proces is. Niet alleen wordt de doelgroep aangesproken op de gevolgen van het risicogedrag, maar ook wordt er getracht de doelgroep aan te sporen tot gedragsverandering. Gedragsverandering is uiteindelijk het ultieme doel wanneer men risicogedrag vertoont, maar voordat gedragsverandering wordt bereikt moeten verschillende hindernissen worden overwonnen. De focus moet dus in eerste instantie gericht worden op deze hindernissen, zoals het bereiken van bewustwording. Naast bewustwording van het risicogedrag is het nog belangrijker dat men zich kwetsbaar voelt voor de gezondheidsrisico’s van het gedrag. Dit wordt ook wel persoonlijke risico-inschatting genoemd (Velthuijsen, 1996). De reden dat men niet graag mogelijke risico’s van overgewicht voor zichzelf inschat kan worden veroorzaakt door een gevoel van dissonantie. Slechte eet- en beweegpatronen kunnen een bepaalde mate van dissonantie veroorzaken omdat men zich enerzijds graag beschouwd als een slim, competent en redelijk persoon, maar anderzijds juist door het eigen gedrag overgewicht zou kunnen ontwikkelen of zelfs al ontwikkeld heeft. Door risicogedrag te vertonen kan men zich schuldig, slecht, beschaamd en zelfs angstig voelen wat tegenstrijdig is met het positieve zelfbeeld (Festinger, 1957). Het onprettige gevoel van dissonantie probeert men dan ook te reduceren door middel van een defensieve reactie: het risico niet voor zichzelf in te schatten maar voor anderen. Het feit dat men de risico’s van overgewicht niet op zichzelf betrekt maar alleen inschat voor anderen wordt ook wel de onpersoonlijke impact hypothese genoemd (Tyler & Cook, 1984). Om tot gedragsverandering te komen is het noodzakelijk dat men zichzelf kwetsbaar voor de risico’s van overgewicht acht en niet de gedachte vormt “dat overkomt mij niet, dat gebeurt alleen bij anderen” (Velthuijsen, 1996).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
3
‘Dik voor mekaar’
Het is hierbij de vraag of risicovoorlichting via massamediale boodschappen in staat is mensen in te laten zien dat ontwikkeling van overgewicht en de verwante gezondheidsrisico’s naast anderen, ook henzelf kan overkomen. In dit onderzoek wordt getracht aan te tonen dat er bepaalde condities zijn die de mate van persoonlijke risico-inschatting van overgewicht kunnen verhogen en dus de onpersoonlijke impact hypothese kunnen doorbreken.
De algemene vraagstelling van dit onderzoek is dan ook:
Hoe
kan
massamediale
risicovoorlichting
ingezet
worden
met
het
doel
zowel
maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting te bereiken om risicogedrag en de gevolgen hiervan (zoals ontwikkeling van overgewicht), te voorkomen?
Het vinden van een antwoord op deze onderzoeksvraag is belangrijk omdat het toenemende overgewichtprobleem niet alleen een individueel, maar ook een maatschappelijk probleem is. Op individueel niveau kan overgewicht zowel fysieke als psychische gezondheidsproblemen veroorzaken. Op maatschappelijk niveau zorgt de toename van het aantal mensen met overgewicht voor een stijging van het ziektecijfer, wat hogere kosten voor de gezondheidszorg en een verlies van arbeidsproductiviteit veroorzaakt (Voedingscentrum, 2005). Het is dan ook van belang onderzoek te richten op de mogelijkheden om het overgewichtprobleem aan te pakken. Op wetenschappelijk niveau is onderzoek naar preventie van overgewicht door massamediale
risicovoorlichting
om
andere
redenen
relevant.
Massamediale
risicovoorlichting is in wetenschappelijk onderzoek op verschillende manieren belicht, dusver is echter onvoldoende onderzoek gedaan naar massamediale risicovoorlichting in relatie tot onpersoonlijke impact. Onderzoek naar onpersoonlijke impact van massamediale risicovoorlichting toegepast op gezondheidsrisico’s is ontoereikend. Met dit onderzoek wordt dan ook getracht zowel de huidige literatuur aanvulling te geven als vernieuwende inzichten te bieden. Samenvattend
richt
dit
onderzoek
zich
op
het
explosief
groeiende
overgewichtprobleem en de aanpak hiervan via massamediale risicovoorlichting. Het bereiken van een bepaald effect
met een gezondheidsboodschap via massamediale
risicovoorlichting blijkt echter niet eenvoudig.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
4
‘Dik voor mekaar’
Omdat deze boodschappen een bedreiging voor het positieve zelfbeeld vormen ontstaat er een gevoel van onbehagen, ofwel cognitieve dissonantie. Dit gevoel tracht men te reduceren volgens de onpersoonlijke impacthypothese: risico’s worden niet voor zichzelf ingeschat, maar alleen voor anderen. Door de onpersoonlijke aard van massamediale berichten kan onpersoonlijke impact dan ook eenvoudig optreden. Persoonlijke risico-inschatting van het overgewichtprobleem is echter wat dit onderzoek tracht te bereiken door bepaalde condities in een boodschap te verwerken waardoor men zichzelf wel kwetsbaar acht. Om tot een antwoord te komen op de centrale vraagstelling is het ten eerste van belang om de belangrijkste concepten uit dit onderzoek te definiëren: massamediale risicovoorlichting, de onpersoonlijke impacthypothese (Tyler & Cook, 1984) en persoonlijke risico-inschatting. Vervolgens zullen de condities verbeelding en zelfrelevantie worden aangedragen waarvan wordt verwacht dat deze de onpersoonlijke impact van massamediale risicovoorlichting kunnen doorbreken. In het volgende hoofdstuk wordt dan ook een theoretisch kader uiteengezet waardoor de precieze richting van dit onderzoek duidelijk wordt.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
5
‘Dik voor mekaar’
2.
Theoretisch kader
Om de centrale vraagstelling van dit onderzoek te kunnen beantwoorden volgt in dit theoretisch kader een uiteenzetting van de essentiële concepten. Ten eerste wordt massamediale risicovoorlichting gedefinieerd en wordt de werking van cognitieve dissonantie (Festinger, 1957; Festinger & Aronson, 1960) en de onpersoonlijke impacthypothese (Tyler & Cook, 1984) en het effect hiervan op massamediale risicovoorlichting nader uitgelegd. Aansluitend wordt nader ingegaan op het doel van dit onderzoek: maatschappelijke en vooral persoonlijke risico-inschatting. Vervolgens worden de condities verbeelding en zelfrelevantie aangedragen waarvan in dit onderzoek verwacht wordt dat deze de onpersoonlijke impact van massamediale risicovoorlichting zouden kunnen doorbreken.
2.1
Massamediale risicovoorlichting: onpersoonlijke impact
Massamediale risicovoorlichting beslaat een breed veld: van gezondheidsvoorlichting tot voorlichting van elk ander risicogedrag. In de wetenschappelijke literatuur zijn er verschillende definities te vinden van voorlichtingscampagnes. Volgens Devine en Hirt (1989, p.236) moet een voorlichtingscampagne gedefinieerd worden als ‘een georganiseerde poging om de overtuigingen van een individu betreffende attitudes en gedrag ten opzichte van bepaalde objecten door middel van massamedia of andere communicatiekanalen te veranderen’. Een meer specifieke definitie, toegespitst op gezondheidsvoorlichting komt van McGuire (1984, p.299): ‘Bij een gezondheidscommunicatie-campagne gaat het om het overtuigen van individuen om persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid door hun levensstijl in gezondere richtingen te veranderen, het gebruik van massamedia en andere communicatiekanalen die het publiek informeren over risico’s en motivatie om risico’s te reduceren en hen te trainen in vaardigheden die het mogelijk maken een gezonde levensstijl aan te nemen’. Beide definities benadrukken het doel van een voorlichtingscampagne: om mensen van een bepaalde gewenste attitude en gedrag te overtuigen.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
6
‘Dik voor mekaar’
Een belangrijk verschil tussen deze definities is dat McGuire niet alleen benadrukt dat voorlichtingscampagnes individuen bewust moeten maken van risicogedrag wat betreft gezondheid, maar ook dat individuen persoonlijke verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun gezondheid. Als individuen echter de gezondheidsrisico’s niet voor zichzelf inschatten zal men ook geen persoonlijke verantwoordelijkheid nemen voor de eigen gezondheid. In 2003 gaf de Nederlandse overheid 220 miljoen euro uit aan preventieprogramma’s voor
verschillende
gezondheidsrisico’s
die
merendeels
via
de
massamedia
zijn
gecommuniceerd (Witte, 2005). Ondanks het vertrouwen in de massamedia als hulpmiddel bij het veranderen van risicogedrag vanuit de Nederlandse overheid wijst wetenschappelijk onderzoek uit dat de massamedia weinig tot geen effect hebben op persoonlijke risicoinschatting en uiteindelijk gedragsverandering (McGuire, 1986; Weinstein 1989). Met het bereiken van het gewenste effect wordt in dit onderzoek bedoeld dat de boodschap verwerkt wordt en men de risico’s van overgewicht persoonlijk inschat wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot gedragsverandering. Dat massamedia weinig tot geen effect zouden hebben op persoonlijke risicoinschatting kan verklaard worden door de hoge mate van onpersoonlijkheid; boodschappen die worden verspreid zijn vaak algemeen van aard omdat ze aan brede doelgroepen worden gericht en worden daarnaast via een medium verspreid, niet via interpersoonlijke communicatie. De zender van de boodschap is dus niet fysiek aanwezig en over het algemeen onbekend (Zimbardo & Leippe, 1991). Een mogelijke wetenschappelijke verklaring voor ineffectieve massamediale risicovoorlichting kan dan ook gezocht worden in de onpersoonlijke impacthypothese van Tyler en Cook (1984). Mensen zijn geneigd om risico’s op een maatschappelijk niveau in te schatten en niet op een persoonlijk niveau wanneer ze worden beïnvloed via massamediale boodschappen. Anders gezegd hanteren mensen twee van elkaar onafhankelijke en gescheiden oordeelniveaus: maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. De media hebben bijna altijd alleen invloed op de maatschappelijke risicoinschatting, wat betekent dat men alleen nadenkt over risico’s en gevaren wat betreft sociale situaties, zoals gebeurtenissen in de maatschappij en informatie uit de media. Persoonlijke risico-inschatting wordt vaak alleen bereikt door interpersoonlijke communicatie. Om tot gedragsverandering te komen is het noodzakelijk dat men oordeelt over het eigen risico om slachtoffer te worden, dus op persoonlijk niveau. Of zoals McGuire (1984) het omschrijft, dat mensen zich persoonlijk verantwoordelijk voelen voor hun gedrag.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
7
‘Dik voor mekaar’
Persoonlijke risico-inschatting wordt vaak niet bereikt doordat mensen defensieve attributies vormen die gevoelens van kwetsbaarheid en mortaliteit ontwijken. Een voorbeeld van een defensieve attributie is onrealistisch optimisme. Mensen geloven graag dat de goede dingen in het leven henzelf zullen overkomen en slechte dingen anderen (Weinstein & Klein, 1996). Een andere verklaring voor de onpersoonlijke impacthypothese is de cognitieve dissonantie theorie (Festinger, 1957; Festinger & Aronson, 1960). Mensen hebben sterk de behoefte om zichzelf te beschouwen als een redelijk, moreel en slim persoon. Wanneer men geconfronteerd wordt met informatie die impliceert dat men zich irrationeel, immoreel en onnadenkend heeft gedragen ervaart men een gevoel van discomfort. Het gevoel van discomfort dat men zelf heeft veroorzaakt door het eigen gedrag dat tegen het positieve zelfbeeld ingaat, wordt cognitieve dissonantie genoemd. Dissonantie is het meest van kracht en verwarrend wanneer mensen zich op een manier gedragen die het positieve zelfbeeld bedreigt. Het is verwarrend omdat men wordt geconfronteerd met een discrepantie tussen wie men denkt te zijn en hoe men zich feitelijk heeft gedragen (Aronson, 1998; Greenwald & Ronis, 1978). Cognitieve dissonantie zorgt te allen tijde voor een gevoel van onbehagen en als respons wordt getracht dit gevoel te reduceren. Het reduceren van cognitieve dissonantie is echter niet altijd even eenvoudig. Om dissonantie te reduceren zijn drie basismanieren gevonden. Ten eerste door het gedrag aan te passen aan het positieve zelfbeeld, dus door te stoppen met een ongezond eetpatroon en het ondernemen van fysieke activiteit om ontwikkeling van overgewicht te voorkomen. Ten tweede door het gedrag te rechtvaardigen door de cognitieve dissonantie aan te passen. Men houdt zichzelf bijvoorbeeld voor dat de gezondheidsrisico’s van overgewicht helemaal niet zo ernstig zijn of dat deze gezondheidsbedreigingen alleen anderen overkomen. Dit is tevens een voorbeeld van de onpersoonlijke impact theorie, het gedrag wordt gerechtvaardigd door de dissonantie aan te passen: men schat de risico’s voor anderen in, niet voor zichzelf. Ten derde kan men dissonantie reduceren door het gedrag te rechtvaardigen door nieuwe cognities toe te voegen. Zo kan men bijvoorbeeld bedenken dat junkfood helemaal niet slecht is want op een hamburger zit tenslotte salade en ook in patat zitten vitaminen. Voor een buitenstaander kunnen deze rechtvaardigingen irrationeel overkomen, dat is echter ook de kern van het reduceren van cognitieve dissonantie.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
8
‘Dik voor mekaar’
Wanneer men door bedreigende informatie cognitieve dissonantie ervaart, ontkent men het risico of verdraait men de realiteit om het gevoel van discomfort te reduceren (Aronson 1997B; Croyle & Jemmot, 1990; Goleman, 1982; Kassarjian & Cohen, 1965). Naast barrières als onpersoonlijke impact van een risicoboodschap zijn er nog vele andere factoren waar rekening mee gehouden moet worden om tot een effectieve boodschap te komen. In de eerste plaats is het van belang het specifieke risicogedrag te identificeren om vervolgens te bepalen wat het primaire doel van een voorlichtingscampagne moet zijn, welke doelgroep moet worden bereikt en hoe de inhoud van de boodschap eruit moet zien (Van den Putte, 2005). Naast deze boodschapgerelateerde factoren zijn er ook individuele factoren zoals demografische, sociale, emotionele, cognitieve en persoonlijkheidsfactoren die de effectiviteit van voorlichtingscampagnes kunnen beïnvloeden (Adler & Matthews, 1994). In dit onderzoek is het specifieke risicogedrag een inactieve levensstijl en overmatige inname van vet- en calorierijk voedsel. Dit onderzoek richt zich echter niet op het risicogedrag zelf, maar op het voorkomen van de gevolgen van dit risicogedrag, namelijk het ontwikkelen van overgewicht. Persoonlijke risico-inschatting betekent in dit onderzoek dat men de kans op het sluipenderwijs ontwikkelen van overgewicht en de gezondheidsrisico’s die hiermee gepaard gaan voor zichzelf als risico inschat. Ondanks dat gedragsverandering niet het primaire doel is van dit onderzoek, is dit wel waar persoonlijke risico-inschatting toe zou kunnen leiden en wat uiteindelijk bereikt zou moeten worden. Gedragsverandering zou dan in dit verband een combinatie van verminderde inname van vet- en calorierijk voedsel en een toename van fysieke activiteit betekenen. Aan het primaire doel van gedragsverandering gaan echter gecompliceerde verwerkingsprocessen vooraf (Van den Putte, 2005). Zoals al is gebleken uit de onpersoonlijke impacthypothese van Tyler en Cook (1984), moeten mensen de persoonlijke relevantie van een boodschap eerst erkennen voordat daadwerkelijk gezond gedrag vertoond kan worden. Wanneer een individu niet de overtuiging heeft risico te lopen, zijn gedragsgeoriënteerde voorlichtingscampagnes voorbarig en verwachtingen van gedragsveranderingen niet realistisch. Interventies moeten zich dan ook richten op erkenning van het probleem en de bereidheid om verandering te overwegen, voorafgaand aan interventies die zich richten op gedragsverandering (Prochaska et al., 1992).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
9
‘Dik voor mekaar’
Een eerste uitdaging is dus doorbreking van de onpersoonlijke impact van massamediale risicovoorlichting over overgewicht. Dit onderzoek zal zich na deze theoretische onderlegging verder richten op de condities zelfrelevantie en verbeelding. Verwacht wordt dat deze condities de onpersoonlijke impact van massamediale risicovoorlichting kunnen weerleggen zodat zowel maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting kan worden bereikt. Een andere vraag die in dit onderzoek wordt getracht te beantwoorden is de mate waarin maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting onafhankelijk van elkaar zijn. Volgens Tyler en Cook (1984) zijn dit namelijk twee aparte en van elkaar onafhankelijke oordeelniveaus. De media hebben vooral invloed op de maatschappelijke risico-inschatting, niet op de persoonlijke risico-inschatting. Nu tracht dit onderzoek niet alleen aan te tonen dat persoonlijke risico-inschatting van een risicoboodschap bereikt kan worden, maar gaat tevens aandacht uit naar de relatie tussen maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. Zijn dit namelijk wel twee onafhankelijke oordeelniveaus? Kan persoonlijke risico-inschatting optreden zonder dat men eerst een maatschappelijk oordeel heeft gevormd? Oftewel, is maatschappelijke risico-inschatting een mediator voor persoonlijke risico-inschatting? Hoewel eerder onderzoek met redelijke zekerheid heeft bewezen dat er geen relatie is tussen deze twee oordeelniveaus (Taylor & Cook, 1984) tracht dit onderzoek tevens een mediërend effect van maatschappelijke risico-inschatting op persoonlijk risico-inschatting aan te tonen.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
10
‘Dik voor mekaar’
2.2
Zelfrelevantie en personalized messages
Het bereiken van persoonlijke risico-inschatting via massamediale risicovoorlichting blijkt geen vanzelfsprekend verlopend proces. De onpersoonlijke impact van massamedia blokkeert het gevoel van kwetsbaarheid voor risico’s. Onderzoek toont echter aan dat bepaalde condities de persoonlijke impact van een massamediale risicoboodschap kunnen beïnvloeden (Snyder & Rousse, 1995; Van den Heuvel, 2003). Zelfrelevantie en verbeelding zouden de kans op persoonlijke risico-inschatting van een boodschap kunnen verhogen en zijn dan ook de kern van dit onderzoek. Het is gebleken dat wanneer getracht word via massamediale risicovoorlichting mensen aan te zetten tot bepaalde gedragingen, het noodzakelijk is dat de risico’s beoordeeld worden als zelfrelevant (Snyder & Rousse, 1995). Onderzoek van Weinstein (1984) wijst uit dat zelfs wanneer mensen zich bewust zijn van het feit dat bepaalde risico’s aan hun gedrag zijn verbonden, deze risico’s onwerkelijk lijken totdat men persoonlijk betrokken raakt bij het risico. Als aspecten van directe ervaring in risicovoorlichting worden verwerkt waarin men het gevoel heeft ‘net alsof het mijzelf is overkomen’, kan dit net zo effectief zijn als werkelijke directe ervaring in beïnvloeding van persoonlijke risico-inschatting (Stapel & Velthuijsen, 1996). Onderzoek van Velthuijsen (1996) heeft aangetoond dat verwerking van bepaalde elementen van directe ervaring het effect van een massamediale boodschap kan vergroten door de onpersoonlijke impact van risicovoorlichting te doorbreken. Directe ervaring met een risico zorgt er dus voor dat men zich kwetsbaar voelt en verhoogt de kans dat men een gevaar of risico persoonlijk inschat (Perlof & Fetzer, 1986; Weinstein 1989). Wanneer iemand bijvoorbeeld een hartaanval heeft gehad als gevolg van ernstig overgewicht zal diegene hoogstwaarschijnlijk niet snel vet- en calorierijk fastfood eten wanneer de situatie zich voordoet. Gezien deze gegevens zou dus geconcludeerd kunnen worden dat directe ervaring met een risico de kans op persoonlijke risico-inschatting verhoogt. Er zijn diverse verklaringen voor het feit dat directe ervaring kan leiden tot persoonlijke risico-inschatting van een boodschap. Persoonlijke ervaringen zijn levendig en worden hierdoor beter onthouden en zijn sneller beschikbaar vanuit het geheugen door de gevoelens die de gebeurtenis oproept (Eagly & Chaiken, 1993; Nisbett & Ross, 1980; Weinstein 1989). Daarnaast is directe ervaring met een risico zelfrelevant waardoor het gevoel van kwetsbaarheid moeilijker genegeerd kan worden (Weinstein, 1989).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
11
‘Dik voor mekaar’
Zelfrelevantie is een conditie die via massamediale communicatie de indruk van een directe ervaring zou kunnen oproepen. Bij zelfrelevante informatie gaat het namelijk om boodschappen die betrekking hebben op de mentale representatie die mensen hebben van hun eigen persoonlijkheid, sociale rollen, verwachtingen, doelen en eerdere ervaringen (Velthuijsen, 1996). Een zelfrelevante boodschap wordt vaak beschouwd als een dichte benadering van persoonlijke informatie over het gevoel van kwetsbaarheid (Weinstein, 1984). Wanneer informatie als zelfrelevant wordt beschouwd zorgt dit dan ook voor een grotere betrokkenheid bij de boodschap (Velthuijsen, 1996; Weinstein, 1989). Een ander gegeven is dat zelfrelevante mediaboodschappen met meer aandacht worden verwerkt (Slater, 1990). Op basis van het elaboration likelihood model (Petty & Cacioppo, 1986) kan verwacht worden dat zelfrelevante informatie systematischer en grondiger verwerkt wordt en invloed op attitudes heeft. Wanneer informatie zelfrelevant is zal dit kunnen leiden tot centrale verwerking, wat inhoudt dat wanneer argumenten in een boodschap van hoge kwaliteit zijn, ontvangers meer gunstige gedachten wat betreft de boodschap zullen genereren. Wanneer zowel zelfrelevantie als kwaliteit van de boodschap hoog zijn, vergroot dit de kans op overtuiging van de boodschap en attitudeverandering. Attitudes die tot stand zijn gekomen via de centrale route (onder conditie van hoge zelfrelevantie) vergroten de kans op consistente gedragsverandering. Als zelfrelevante informatie zorgt voor een grondige en aandachtige verwerking wat leidt tot een verhoogde kans op overtuiging van een boodschap, zou dit voor dit onderzoek een verhoogde kans op persoonlijke risico-inschatting kunnen betekenen. Een belangrijk resultaat uit onderzoek van Velthuijsen (1996) voor het ontwikkelen van effectieve risicovoorlichting is dat wanneer de sociale identiteit die in een mediaboodschap wordt verwerkt overeenkomstig is met die van de ontvanger, de boodschap eerder als zelfrelevant wordt beschouwd wat de kans op persoonlijke impact vergroot. Wanneer men bereikt wordt met een boodschap over mensen met wie men overeenkomsten heeft of zich zelfs mee kan identificeren, kan deze informatie dezelfde mate van zelfrelevantie en indruk bereiken als een directe ervaring (Perlof & Fetzer, 1986). Als men zich kan identificeren met een boodschap en deze zelfs als zelfrelevant beschouwt, zou kunnen worden aangenomen dat wanneer men bereikt wordt door middel van personalized messages dit de mate van zelfrelevantie verhoogt.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
12
‘Dik voor mekaar’
Bij personalized messages gaat het namelijk om boodschappen met instructies die een directe interpersoonlijke confrontatie teweegbrengen en een individu bij de boodschap betrekt door een gevoel van sociale aanwezigheid (Wheeler, Jarvis & Petty, 2001). Personalized messages zijn niet anoniem zoals veel massamediale boodschappen maar spreken de ontvanger direct aan. Uit onderzoek blijkt dat wanneer mensen worden aangesproken in een eerstepersoonperspectief (‘ik’ en ‘jij’) dit het gevoel van zelfrelevantie verhoogt (Guyll & Madon, 2004; Marx & Stapel, 2005). Door de eigenschappen van een personalized message zou een ontvanger zich eerder met de boodschap kunnen identificeren en zou een personalized message kunnen ingezet worden als mediator voor zelfrelevantie. Hiernaast
verhoogt
personalisatie
van
een
boodschap
actieve
cognitieve
informatieverwerking doordat men aandacht besteedt aan de zelfrelevantie van de boodschap en bestaande kennis geïntegreerd wordt met de nieuwe informatie (Moreno & Mayer, 2001). Zo blijkt uit een grootschalig onderzoek naar stemgedrag onder 15.000 adolescenten in Amerika dat personalized messages stemgedrag positief beïnvloeden (Burgess, Haney, Snyder, Sullivan & Transue, 2000). Dit zou kunnen betekenen dat personalized messages ook ingezet zouden kunnen worden voor massamediale risicovoorlichting. In dit onderzoek worden personalized messages echter niet ingezet om directe gedragsverandering te beïnvloeden, maar om zelfrelevantie te bereiken om uiteindelijk tot persoonlijke risicoinschatting te komen. Personalized messages zouden zelfrelevantie kunnen stimuleren doordat specifieke kenmerken, opvattingen en gedragingen op een bepaalde doelgroep of zelfs individu waarvoor de boodschap bedoeld is afgestemd kunnen worden. De boodschap heeft dus een specifieke bestemming en wordt niet in het algemeen aan ‘de massa’ gericht. Personalized messages maken het dus zowel mogelijk veel mensen te bereiken als acht te slaan op individueel risicogedrag en individuele determinanten die hieraan verbonden zijn (Kreuter et al. 2000).
Uit bovenstaande kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld: H1:
Een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting dan een lage mate van zelfrelevantie.
H2:
Een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting dan een lage mate van zelfrelevantie.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
13
‘Dik voor mekaar’
Er zijn naast zelfrelevantie meerdere condities die persoonlijke risico-inschatting positief kunnen beïnvloeden. Eén van die condities die tevens in dit onderzoek wordt onderzocht is verbeelding, waaraan in de volgende paragraaf aandacht wordt besteed.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
14
‘Dik voor mekaar’
2.3
Verbeelding
Naast zelfrelevantie wordt ook de conditie verbeelding als element van directe ervaring onderzocht die de mate van persoonlijke risico-inschatting van een massamediale risicoboodschap zou kunnen vergroten (Van den Heuvel, 2005). Verbeelding is een mentale gebeurtenis waarbij het gaat om visualisatie van een concept, object of relatie (Lutz & Lutz, 1978). Deze ‘mentale gebeurtenis’ is gebaseerd op concrete zintuiglijke representaties van ideeën, gevoelens en herinneringen en roept eerdere ervaringen op (Bone & Ellen, 1990). Verbeelding wordt door MacInnes en Price (1987) gedefinieerd als een proces waarbij zintuiglijke informatie wordt verwerkt in het korte termijn geheugen. Verbeeldingsprocessen worden niet alleen gevormd aan de hand van nieuwe informatie, maar zijn vaak gebaseerd op reeds aanwezige kennis. Wanneer een kennisstructuur geactiveerd wordt kan verbeelding worden gevormd op basis van de aanwezige informatie die deze structuur bevat. Wanneer bijvoorbeeld een kennisstructuur voor vogels is geactiveerd kan een individu een prototype vogel als een huismus verbeelden. Verbeelding wordt vaak alleen als een visueel proces gedefinieerd, bijvoorbeeld als ‘het denken in beelden’ (Lutz & Lutz, 1978). Bij verbeelding wordt echter niet altijd gebruik gemaakt van één zintuig, maar is in sommige gevallen een multi-zintuiglijk proces. Dit betekent dat bij vorming van mentale beelden alle vijf de zintuigen gebruikt kunnen worden: gehoor, smaak, tast, reuk en zicht. Niet bij elk verbeeldingsproces worden echter alle zintuigen gebruikt, verbeelding kan ook optreden met behulp van één zintuig (MacInnes & Price, 1987). Het is bij verbeelding mogelijk om een bepaalde zintuiglijke stimulus te ervaren, zonder dat de werkelijke stimulus aanwezig is (Burns, Biswas & Babin, 1993). Belangrijk voor dit onderzoek is dat verbeelding het gevoel van directe ervaring met een gebeurtenis zou kunnen opwekken, zonder dat deze directe ervaring zich daadwerkelijk voordoet. Men zou zich het ontwikkelen van overgewicht dus kunnen verbeelden zonder dat dit daadwerkelijk het geval is. Om mensen het gevoel te geven dat een gezondheidsrisico hen persoonlijk kan overkomen zou het inzetten van verbeelding als imitatie van een directe ervaring effect kunnen hebben op persoonlijke risico-inschatting (Van den Heuvel, 2005).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
15
‘Dik voor mekaar’
Er zijn echter nog meer redenen voor inzet van verbeelding in een massamediale risicoboodschap: ten eerste heeft verbeelding de potentie om informatie die opgeslagen is in het lange termijn geheugen te verplaatsen naar het korte termijn geheugen, wat volgens MacInnes en Jaworski (1989) tot grotere communicatie effectiviteit kan leiden doordat dit belangrijke informatie sneller beschikbaar maakt. Het korte termijn geheugen is belangrijk voor het verbeeldingsproces omdat hier de controle en coördinatie van tijdelijke verwerking en opslag van informatie plaatsvindt tijdens het uitvoeren van complexe cognitieve activiteiten zoals taalverwerking en visuele verbeelding (Gyselinck, De Beni, Pazzaglia, Meneghetti & Mondoloni, 2007). Ten tweede zijn mentale beelden in grotere mate zelfrelevant omdat deze geankerd zijn in eerdere ervaringen van een individu en gevormd worden door individuele mentale processen. Zoals ook al eerder aan de orde gebracht, is een hoge mate van zelfrelevantie een gewenst effect van persuasieve communicatie (MacInnes & Jaworski, 1989). Ten derde kan verbeelding multi-zintuiglijk zijn en heeft het dus de capaciteit om te voorzien in verschillende kanalen van informatieverwerking. Van het gebruik van verschillende kanalen van informatieverwerking wordt verondersteld dat dit uiteindelijk zou kunnen leiden tot een verhoogde reclame-effectiviteit (Rossiter, 1982). Dit onderzoek zal uitwijzen of dit naast reclame ook voor massamediale risicovoorlichting kan gelden. Omdat verbeelding impact heeft op het korte en lange termijn geheugen, multi-zintuiglijk en meer zelfrelevant is, zal het effect van communicatie op attitude en intentie krachtiger zijn dan wanneer een individu niet betrokken is bij een diep en breed informatieverwerkingsproces als verbeelding (Burns, Biswas & Babin, 1993). Wanneer verbeelding ingezet wordt in massamediale risicovoorlichting moet stil worden gestaan bij factoren die het verbeeldingsproces zouden kunnen beïnvloeden. Deze factoren kunnen onderverdeeld worden in elementen van een boodschap die de relatie tussen verbeelding en cognitieve variabelen kunnen beïnvloeden en externe stimuli die het verbeeldingsproces kunnen bevorderen (Bone & Ellen, 1990). Babin en Burns (1998) noemen levendigheid, kwantiteit en betrokkenheid als elementen van verbeelding die van invloed kunnen zijn op cognitieve variabelen. Levendigheid van een boodschap is belangrijk voor verbeelding omdat dit de intensiteit, duidelijkheid en details van een boodschap bepaalt (Bone & Ellen, 1990).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
16
‘Dik voor mekaar’
Met verbeeldingskwantiteit wordt het aantal beelden dat in gedachten opkomt tijdens het verbeeldingsproces bedoeld. Uit onderzoek blijkt dat de vorming van een groter aantal mentale beelden het verbeeldingsproces positief beïnvloedt (McGill & Annand, 1989). Tenslotte slaat betrokkenheid van verbeelding op de activering van aanwezige kennis die uitgewerkt wordt in mentale beelden (Babin & Burns, 1998). Hierbij gaat het om de mate waarin informatie in het geheugen geïntegreerd is met aanwezige kennisstructuren. Informatie kan verwerkt worden via verschillende niveaus van betrokkenheid. Informatie die verwerkt wordt met een hoge mate van betrokkenheid zorgt voor een connectie tussen nieuwe informatie en opgeslagen kennis in het geheugen waarbij aanwezige kennisstructuren geactiveerd worden. Verbeelding is dus een voorbeeld van informatieverwerking met een hoog betrokkenheidsniveau (Greenwald & Leavitt, 1984) en leidt net als bij de conditie zelfrelevantie tot centrale verwerking van de boodschap volgens het elaboration likelihood model (Petty & Cacioppo, 1986). Verbeelding met hoge betrokkenheid kan individuen helpen te anticiperen op toekomstige situaties (Kolers, 1983). Dit kan verklaard worden aan de hand van de availability heuristic; wanneer informatie makkelijk in de gedachten opkomt en dus beschikbaar is, helpt dit bij het vormen van een oordeel. Verbeelding van een situatie maakt deze concreet en zorgt voor betrokkenheid. Hierdoor komt informatie sneller in de gedachten op wanneer een oordeel wordt gevormd (Bone & Ellen, 1990). Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer men een oordeel vormt over een toekomstige situatie dit de inschatting van de kans dat de situatie zich daadwerkelijk zal voordoen verhoogt (Petrova & Cialdini, 2005). Dit is een belangrijk gegeven voor het bereiken van persoonlijke risico-inschatting in dit onderzoek. Wanneer men tot een verbeeldingsproces komt maakt dit informatie over het ontwikkelen van overgewicht en de gezondheidsrisico’s meer beschikbaar en zal men de kans hoger inschatten dat men daadwerkelijk overgewicht zou kunnen ontwikkelen. Naast de verschillende elementen die verbeelding in relatie tot cognitieve variabelen kunnen beïnvloeden zijn er tevens verschillende onderzochte externe stimuli die verbeelding kunnen bevorderen. Het verstrekken van instructies tot verbeelding, foto’s en concrete woorden blijken het verbeeldingsproces te kunnen stimuleren. Overigens kan verbeelding ook optreden zonder behulp van externe stimuli, bijvoorbeeld door reeds aanwezige informatie uit het geheugen (Lutz & Lutz, 1978).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
17
‘Dik voor mekaar’
Verbeeldingsinstructies kunnen worden gedefinieerd als een verzoek dat de ontvanger stuurt in het vormen van een mentaal beeld van een bepaald concept (Lutz & Lutz, 1977). Uit onderzoek naar instructies tot verbeelding waarin bepaald gewenst gedrag wordt uitgevoerd blijkt dit de attitude ten opzichte van het daadwerkelijk gedrag positief te beïnvloeden. Deze verbeeldingsstrategie verhoogt het gevoel van gebondenheid aan het gedrag dat men zich moet verbeelden. Wanneer deze verbeeldingstechnieken gekoppeld zouden worden aan instructies over hoe men een attitude kan vertalen in consistent gedrag zou dit kunnen leiden tot effectieve mediacampagnes (Gregory, Cialdini & Carpenter, 1982). Om verbeelding te stimuleren wordt in dit onderzoek dan ook gebruik gemaakt van instructies tot verbeelding. Uit onderzoek blijkt tevens dat het gebruik van foto’s het verbeeldingsproces stimuleert doordat het de kijker voorziet van een visueel beeld en bepaalde richtlijnen (Lutz & Lutz, 1977). Het is hierbij belangrijk onderscheid te maken tussen abstracte en concrete foto’s. Concrete foto’s zijn makkelijker te begrijpen waardoor verbeelding eerder optreedt dan bij abstracte foto’s (Rossiter & Percy, 1983). Tevens wordt visuele informatie in de vorm van een foto beter onthouden dan verbale informatie (Lutz & Lutz, 1977). Naast instructies tot verbeelding en het gebruik van foto’s kunnen concrete woorden in een boodschap verbeelding stimuleren. Paivio en Csapo (1973) ontdekten dat de mate van verbeelding wordt verhoogd wanneer de concreetheid van stimuluswoorden hoger is. Dit betekent dat concrete woorden meer tot de verbeelding spreken dan abstracte. Unnava en Burnkrant (1991) definiëren de mate waarin een woord verbeelding veroorzaakt dan ook als de ‘verbeeldingswaarde van een woord’. Lutz en Lutz (1978) maken onderscheid tussen hoge en lage verbeeldingswoorden. Zo is bijvoorbeeld het woord ‘vogel’ een hoger verbeeldingswoord ten opzichte van ‘economie’, omdat bij het woord vogel een concreet beeld in gedachten op kan komen en het woord economie abstracter is. Hoge verbeeldingswoorden worden dan ook beter onthouden dan lage verbeeldingswoorden door de beelden die bij een hoog verbeeldingswoord gevormd kunnen worden. Voor het bereiken van persoonlijke risico-inschatting is het voor dit onderzoek belangrijk dat men tot een verbeeldingsproces komt. Verbeelding moet dus zo makkelijk mogelijk worden gemaakt en maximaal worden gestimuleerd. Om verbeelding te stimuleren wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van externe stimuli als instructies tot verbeelding en het gebruik van foto’s en concrete woorden.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
18
‘Dik voor mekaar’
Verwacht wordt dat boodschappen die instructies tot verbeelding bevatten zullen leiden tot een hogere mate van verbeelding dan boodschappen die geen instructies tot verbeelding bevatten. Tevens wordt verwacht dat de conditie verbeelding die gestimuleerd wordt door het gebruik van instructies tot verbeelding, hetzelfde effect als de conditie zelfrelevantie teweeg zal brengen, namelijk zowel hogere maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting. Ook zou aangetoond kunnen worden dat de condities zelfrelevantie en verbeelding in combinatie een versterkt effect op risico-inschatting opleveren dan de condities op zichzelf. Dit verwachtte synergie-effect zal naast de gestelde hypothesen ook worden getoetst. H3:
Boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting dan boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren.
H4:
Boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting dan boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren.
In schematische weergave zien bovenstaande verwachtingen er als volgt uit:
Figuur 2.4.1 Onderzoeksmodel
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
19
‘Dik voor mekaar’
Dit figuur is een poging om het model van dit onderzoek schematisch te verhelderen. Het is ingewikkeld om de aspecten van dit onderzoek op een correct grafische manier weer te geven door de complexe relaties (interacties, indirecte effecten, schattingen, synergie-effecten etcetera) tussen verbeelding, zelfrelevantie en maatschappelijke en persoonlijke risicoinschattingen. Bovenstaande tekst dient dan ook te worden aangehouden voor de nauwkeurige verwachtingen van dit onderzoek.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
20
‘Dik voor mekaar’
3.
Methode
In dit hoofdstuk zal het verrichtte onderzoek beschreven worden. In de eerste paragraaf zullen het onderzoeksdesign, de participanten en de procedure van het onderzoek uitgelegd worden. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de manipulatie aan de hand van het gebruikte stimulusmateriaal. Tenslotte worden in de operationalisatie de controle variabelen, onafhankelijke en afhankelijke variabelen besproken: welke items de variabelen hebben gemeten en welke schaal hiervoor is gebruikt.
3.1 Design, respondenten, procedure pretest, procedure onderzoek Design Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een 2 x 2 factorieel experimenteel design (zie tabel 1.1). De variabele zelfrelevantie bestaat uit een personalized message en geen personalized message. De variabele verbeelding bestaat uit een boodschap met verbeeldingsinstructies en een boodschap zonder verbeeldingsinstructies. Figuur 3.1 Onderzoeksdesign
Respondenten Om zo betrouwbaar mogelijke resultaten te vergaren is er gestreefd naar een steekproef van minimaal 30 vrouwelijke respondenten in de leeftijdscategorie 18 tot 28 jaar per conditie; een totaal van 120. Voordat het onderzoek ingezet kon worden is een databestand gevormd met bruikbare e-mail adressen van de beoogde doelgroep. Via persoonlijk netwerk zijn vrouwen benaderd met de vraag naar bruikbare, voor de onderzoeker nog onbekende e-mail adressen. Ook via deze nieuw aangeleverde e-mail adressen is dezelfde vraag gesteld en is uiteindelijk een respondentenbestand van 324 vrouwen gevormd voor het uit te voeren onderzoek. Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
21
‘Dik voor mekaar’
Deze 324 respondenten zijn willekeurig verdeeld over de vier condities. Aan conditie 1 en 3 zijn beiden 100 respondenten toegekend, dit omdat de respondenten in deze condities niet één maar twee vragenlijsten in moeten vullen en verwacht werd dat na afronding van vragenlijst deel I niet alle respondenten deel II in zouden vullen. Aan conditie 2 en 4 zijn beiden 62 respondenten toegekend. Voor een zo hoog mogelijke responsrate is er gebruik gemaakt van een incentive: onder alle deelnemers die de vragenlijst volledig hebben ingevuld zijn vier abonnementen op Glamour Magazine verloot.
Procedure pretest Om te testen of de opgestelde vragenlijsten deel I en deel II duidelijk zijn en vloeiend kunnen worden ingevuld zijn onder twaalf respondenten de vragenlijsten getest, drie per conditie. Doel van deze pretest is optimalisering van de vragenlijsten. Respondenten werden gevraagd de vragenlijsten in te vullen en waar nodig te voorzien van aanmerkingen. Na het invullen zijn opgemerkte knelpunten en aanbevelingen die uit de pretest naar voren zijn gekomen meegenomen bij de ontwikkeling van de definitieve vragenlijst. Er zijn geen grote onduidelijkheden naar voren gekomen, maar bij sommige vragen is de formulering enigszins aangepast zodat deze beter werden begrepen. De ingevulde vragenlijsten van de pretest zijn niet gebruikt voor het vervolgonderzoek.
Procedure onderzoek In conditie 1 worden de respondenten via e-mail uitgenodigd om mee te doen aan een kort onderzoek naar de leefomgeving en leefwijze van studenten. In deze vragenlijst deel I wordt hen gevraagd om enkele persoonlijke gegevens te verstrekken. Naast essentiële gegevens voor dit onderzoek worden tevens gegevens gevraagd die niets met dit onderzoek te maken hebben, zodat de respondenten niet geprimed worden op het onderwerp van dit onderzoek. Gevraagd wordt naar de voornaam, woonplaats, geboorteplaats, leeftijd, gewicht, lengte, confectiemaat, aantal broers/zussen, hoogst genoten opleiding, huidige opleiding, gemiddeld aantal uren besteed aan studie, woonaccommodatie, hobby’s/sport, of men een (bij)baan heeft, het gemiddeld aantal uren dat men besteedt aan werken, gemiddeld aantal keren dat men uitgaat in de week, of men rookt, het gemiddeld aantal glazen alcohol dat men wekelijks drinkt en het aantal keren dat men jaarlijks op vakantie gaat. De respondenten wordt nogmaals verzekerd dat hun gegevens anoniem blijven en alleen voor dit onderzoek worden gebruikt (voor vragenlijst deel I zie appendix IV).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
22
‘Dik voor mekaar’
Eén week na invulling van vragenlijst deel I zijn de respondenten uitgenodigd voor deelname aan vragenlijst deel II. Bij aanvang van vragenlijst deel II worden de respondenten geïntroduceerd met het onderwerp ontwikkeling van overgewicht en de gezondheidsrisico’s door middel van een algemene boodschap in de vorm van een (online) flyer (zie appendix I). In de week tussen vragenlijst deel I en deel II zijn de aangeleverde persoonlijke gegevens uit vragenlijst deel I per respondent verwerkt in een gestandaardiseerde personalized message. Deze boodschap is in zoverre gestandaardiseerd dat de opzet van de boodschap voor iedere respondent hetzelfde is afgezien van de invulling van de persoonlijke gegevens. Dit is gedaan door een voorbeeld te geven van een fictief individu waarbij persoonlijke kenmerken van dit individu ingevuld zijn met de persoonlijke gegevens van de respondent (voor de gehele manipulatie zie appendix II). Dit ziet er als volgt uit:
Marieke Versteegh is nu 33 en begon aan te komen toen ze rond de (leeftijd X respondent) was. Ze is opgegroeid in (geboorteplaats X) en ging na (opleiding X) van de middelbare school studeren in (stad X). De eerste jaren van haar studententijd deed ze nog redelijk vaak aan sport, twee keer in de week ging Marieke (sport/lichaamsbeweging X). …… Marieke ging uiteindelijk van (kledingmaat X en gewicht X) naar (kledingmaat X+2 en gewicht X+10) ….. Na verschillende onderzoeken blijkt Marieke een ernstige vorm van diabetes te hebben. Om een normaal leven te kunnen leiden moet Marieke ieder dag bij zichzelf insuline injecteren.
Om verbeelding te generen zullen de respondenten na het lezen van de personalized message geïnstrueerd worden zich het risico te verbeelden. Er zal in eerste instantie gevraagd worden even rustig na te denken over de kans op het ontwikkelen van overgewicht waarna gevraagd wordt een moment te nemen dit risico voor zichzelf te verbeelden (“(Voornaam respondent X), neem nu even rustig de tijd voor het volgende: verbeeld je nu eens dat je over een aantal jaar behoorlijk wat gewicht bent aangekomen”). Vervolgens zal gevraagd worden of de respondent daadwerkelijk de moeite heeft genomen zich de eigen persoon met overgewicht te verbeelden en wordt de respondent nogmaals geïnstrueerd zich het risicogedrag te verbeelden (voor de gehele manipulatie zie appendix III). Per e-mail, of als de desbetreffende persoon geen e-mail heeft per post, zullen deze personalized messages, de instructies tot verbeelding en de ontwikkelde vragenlijst toegestuurd worden om het effect ervan op de mate van zelfrelevantie, verbeelding en de maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting te toetsen. Na het invullen van de vragenlijst kunnen de respondenten deze terugsturen via email of in de bijgevoegde envelop (voor de gehele vragenlijst deel II zie appendix V).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
23
‘Dik voor mekaar’
In conditie 2 ontvangen de respondenten geen personalized message waardoor geen persoonlijke gegevens nodig zijn en vragenlijst deel I hier niet van toepassing is. In deze conditie ontvangen de respondenten alleen deel II van de vragenlijst met de algemene gezondheidsboodschap. Vervolgens worden de respondenten op dezelfde wijze als in conditie 1 geïnstrueerd zich de ontwikkeling van overgewicht te verbeelden waarna de vragenlijst ingevuld dient te worden. In conditie 3 wordt de respondenten net als in conditie 1 gevraagd naar hun persoonlijke gegevens in vragenlijst deel I. Hierop volgt ook na één week deel II met de algemene boodschap, de personalized message en vervolgens de vragenlijst. Deze groep wordt echter niet geïnstrueerd zich de ontwikkeling van overgewicht te verbeelden. In conditie 4 ontvangen de respondenten alleen vragenlijst deel II, zonder personalized message en geen instructies tot verbeelding. Deel II bevat in deze conditie alleen de algemene flyer met de gezondheidsboodschap en de opvolgende vragenlijst. Bij iedere conditie wordt na het lezen van de algemene boodschap en vóór de manipulatie gevraagd naar de attitude ten opzichte van het onderwerp overgewicht, de betrokkenheid met overgewicht en directe ervaring met overgewicht. Dit wordt gedaan om een eventuele invloed van attitude, betrokkenheid en directe ervaring op maatschappelijke en persoonlijke risicoinschatting te kunnen controleren. Nadat de vragenlijsten teruggestuurd zijn krijgen de respondenten een debriefing. In de debriefing wordt het doel van het onderzoek uitgelegd: het bereiken van persoonlijke risicoinschatting van de ontwikkeling van overgewicht door middel van de inzet van de condities zelfrelevantie en verbeelding. Tevens zullen de manipulaties kort worden uitgelegd. Tot slot wordt vermeld dat wanneer er vragen zijn of de respondenten geïnteresseerd zijn in de resultaten er contact opgenomen kan worden via de aangegeven contactgegevens.
3.2
Stimulusmateriaal
Het gekozen risico voor dit onderzoek is het (sluipenderwijs) ontwikkelen van overgewicht, dit wordt dan ook gecommuniceerd in de algemene boodschap die alle respondenten in conditie 1 t/m 4 te lezen krijgen. Deze boodschap bevat algemene informatie over de ontwikkeling van overgewicht en de gezondheidsrisico’s hiervan. Bij het ontwikkelen van deze boodschap is ook gebruik gemaakt van beeld: op de achtergrond van de boodschap staan drie abstracte figuren waarvan de omvang van links naar rechts steeds meer toeneemt (zie appendix I).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
24
‘Dik voor mekaar’
Om de hypothesen te toetsen zijn twee verschillende manipulaties in de vragenlijsten opgenomen, afhankelijk van de conditie. Om de conditie zelfrelevantie te manipuleren (conditie 1 + 3) is een personalized message ontwikkeld waarin de eerder verstrekte persoonlijke gegevens van de respondent zijn verwerkt. Deze boodschap is echter wel gestandaardiseerd; iedere respondent ontvangt dezelfde boodschap, afgezien van de invulling van de persoonlijke gegevens. Dit betekent dat voor iedere respondent in conditie 1 en 3 een aparte manipulatie is aangemaakt. Ook bij deze boodschap is gebruik gemaakt van beeld, op de achtergrond van de boodschap staan drie dezelfde vrouwen in bikini afgebeeld die van links naar rechts zichtbaar in omvang toenemen (zie appendix II). Verbeelding is in dit onderzoek gemanipuleerd door middel van instructies tot verbeelding. Om mensen aan te zetten tot verbeelding in conditie 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van een instructie als: “(Voornaam respondent x), Neem nu even rustig de tijd voor het volgende: verbeeld je nu eens dat jijzelf over een aantal jaar behoorlijk wat gewicht bent aangekomen!”. Om de aandacht van de respondenten vast te houden voor dit onderdeel en ze daadwerkelijk tot een verbeeldingsproces aan te zetten is vervolgens gevraagd een stukje te schrijven over hun verbeelding bij overgewicht: Kan je je voorstellen dat je tijdens het winkelen naar 1 à 2 kledingmaten groter moet kijken? Of dat je je lievelingsjurkje niet meer past omdat je er te dik voor bent geworden? Probeer nu onderstaand in woorden te omschrijven hoe jij je zou voelen als je op dit moment 5 kilo zwaarder zou wegen. Om niet alleen aandacht te vestigen op het schoonheidsaspect van overgewicht is hierna hetzelfde gevraagd alleen met een voorbeeld van een gezondheidsaspect (voor de gehele manipulatie zie appendix III).
3.3
Operationalisatie
De vragenlijst is ontwikkeld met als primair doel de afhankelijke variabelen maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting te meten na de manipulatie van de onafhankelijke variabelen verbeelding en zelfrelevantie. Voorafgaande aan de manipulatie zijn drie controle variabelen gemeten: attitude ten opzichte van overgewicht, betrokkenheid en directe ervaring met overgewicht. Per variabele zal worden aangegeven worden hoe deze zijn gemeten; het aantal items, de antwoordcategorieën en de schalen.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
25
‘Dik voor mekaar’
Controle variabelen De controle variabelen zijn voorafgaand aan de manipulatie gemeten om te bepalen of de conditiegroepen aan elkaar gelijk zijn en om tegelijkertijd te controleren of verschillen in de afhankelijke variabelen toe te schrijven zijn aan de manipulaties. Attitude ten opzichte van overgewicht: deze controle variabele is gemeten met behulp van acht items met ieder een zevenpuntsschaal. De respondenten zijn gevraagd de algemene boodschap over ontwikkeling van overgewicht te beoordelen als interessant/saai, goed/slecht, persoonlijk/onpersoonlijk,
plezierig/onplezierig,
relevant/irrelevant,
leuk/niet
leuk,
indrukwekkend/niet indrukwekkend en tot de verbeelding sprekend/niet tot de verbeelding sprekend. De schalen voor het meten van deze controle variabele zijn niet bestaand maar voor dit onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= zeer negatieve attitude, 10= zeer positieve attitude ten opzichte van de boodschap over overgewicht). Twee voorbeelden uit de vragenlijst: Ik vind deze boodschap: Interessant
○
○
○
○
○
○
○
Saai
Zelfrelevant
○
○
○
○
○
○
○
Irrelevant
Betrokkenheid bij overgewicht: deze controle variabele is gemeten met behulp van zes items met ieder een zevenpunt Likert-schaal. De respondenten is met behulp van stellingen gevraagd naar hun betrokkenheid bij het onderwerp overgewicht. De antwoordcategorieën variëren van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens (1= helemaal mee eens, 7= helemaal mee oneens). De schalen voor het meten van deze controle variabele zijn niet bestaand maar ten behoeve van dit onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= helemaal geen betrokkenheid, 10= zeer hoge betrokkenheid met overgewicht). Twee voorbeelden uit de vragenlijst:
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
26
‘Dik voor mekaar’ Ik houd mijn gewicht nauwkeurig in de gaten Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Ik vind het vervelend om gewicht aan te komen Helemaal mee eens
○
○
○
Directe ervaring met overgewicht: deze controle variabele is gemeten met behulp van vijf items met ieder een zevenpuntsschaal. De respondenten zijn op verschillende manieren gevraagd naar hun directe ervaring met overgewicht met antwoordcategorieën variërend tussen heel veel ervaring en helemaal geen ervaring (1= heel veel ervaring, 7= helemaal geen ervaring). De schalen voor het meten van deze controle variabele zijn niet bestaand maar voor dit onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= helemaal geen directe ervaring, 10= zeer veel directe ervaring met overgewicht).
Twee voorbeelden uit de
vragenlijst: Heb je zelf ervaring met de ontwikkeling van overgewicht? Heel veel ervaring ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen ervaring
Heb je zelf ervaring met gezondheidsproblemen als gevolg van overgewicht? Heel veel ervaring ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen ervaring
Onafhankelijke variabelen Zelfrelevantie: deze onafhankelijke variabele is gemeten met behulp van negen items, ieder met een zevenpunt Likert-schaal. De respondenten is met behulp van stellingen gevraagd naar de mate van zelfrelevantie, met antwoordcategorieën variërend van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens (1=helemaal mee eens, 7= helemaal mee oneens). De schalen voor het meten van deze onafhankelijke variabele zijn niet bestaand maar ten behoeve van dit onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= helemaal geen zelfrelevantie, 10= zeer hoge mate zelfrelevantie). Twee voorbeelden uit de vragenlijst:
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
27
‘Dik voor mekaar’ Deze boodschap is voor mij zeer relevant Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Er zijn redelijk wat overeenkomsten tussen de boodschap en mezelf Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verbeelding: deze onafhankelijke variabele is gemeten met behulp van elf items, ieder met een zevenpunt Likert-schaal. De respondenten is met behulp van stellingen gevraagd naar de mate van verbeelding, met antwoordcategorieën variërend van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens (1=helemaal mee eens, 7= helemaal mee oneens). De schalen voor het meten van de variabele verbeelding zijn gebaseerd op reeds bestaande schalen. Voor dit onderzoek zijn de schalen uit onderzoek van Babins en Burns (1998) gebruikt die voorstellen verbeelding te meten in drie dimensies; levendigheid, kwantiteit en elaboratie. Gebleken is dat deze drie dimensies gezamenlijk een betrouwbare en valide schaal vormen welke dan ook in onderhavig onderzoek is aangehouden. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= helemaal geen verbeelding, 10= zeer hoge mate van verbeelding). Van iedere dimensie een voorbeeld uit de vragenlijst: Levendigheid: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er levendig uit Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Kwantiteit: Ik vind het makkelijk om overgewicht bij mezelf te verbeelden Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Elaboratie: Ik fantaseerde hoe het zou zijn om overgewicht te ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
Helemaal mee oneens
28
‘Dik voor mekaar’
Afhankelijke variabelen Maatschappelijke risico-inschatting: deze afhankelijke variabele is gemeten met behulp van acht items, ieder met een zevenpunt Likert-schaal. De respondenten is met behulp van stellingen
gevraagd
naar
de
mate
van
maatschappelijke
risico-inschatting,
met
antwoordcategorieën variërend van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens (1=helemaal mee eens, 7= helemaal mee oneens). De schalen voor het meten van deze afhankelijke variabele zijn niet bestaand maar voor dit onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= zeer lage mate van maatschappelijke risico-inschatting, 10= zeer hoge mate van maatschappelijke risico-inschatting). Twee voorbeelden uit de vragenlijst: Ik denk dat steeds meer mensen van de Nederlandse bevolking ongezond leven waardoor ook steeds meer mensen overgewicht ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Ik maak me zorgen om het snel toenemend aantal mensen met overgewicht in de Nederlandse maatschappij Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Persoonlijke risico-inschatting: deze afhankelijke variabele is gemeten met behulp van acht items, ieder met een zevenpunt Likert-schaal. De respondenten is met behulp van stellingen gevraagd naar de mate van persoonlijke risico-inschatting, met antwoordcategorieën variërend van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens (1=helemaal mee eens, 7= helemaal mee oneens). De schalen voor het meten van deze afhankelijke variabele zijn niet bestaand maar voor onderhavig onderzoek geconstrueerd. De zevenpuntsschaal is omgerekend naar een range van nul tot tien voor een eenvoudigere interpretatie van de resultaten (0= zeer lage mate van persoonlijke risico-inschatting, 10= zeer hoge mate van persoonlijke risico-inschatting). Twee voorbeelden uit de vragenlijst: Ik denk dat het ontwikkelen van overgewicht mijzelf kan overkomen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Ik denk dat wanneer ik onzorgvuldig met mijn eet- en bewegingspatroon omga ik eerder overgewicht zal ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
Helemaal mee oneens
29
‘Dik voor mekaar’
3.4
Analyseplan
Ter afsluiting van de methode-sectie is in deze paragraaf een analyseplan uiteengezet om precieze richting te geven aan de daadwerkelijk uit te voeren analysestechnieken die passend zijn voor dit onderzoek. Dit is afhankelijk van een aantal factoren, bijvoorbeeld de onderzoeksvraag/hypothese (frequentie/verschil/samenhang) en het meetniveau (nominaal, ordinaal, ratio/interval). In dit analyseplan zal worden aangegeven welke variabelen met elkaar in verband worden gebracht en de hiervoor geschikte analysetechnieken om uiteindelijk de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. De analyse van de vergaarde data zal in vijf stappen verlopen: 1- Meetinstrumenten controleren op validiteit en betrouwbaarheid Per variabele/construct worden de volgende analyses uitgevoerd: -
een factoranalyse (Principale Componenten Analyse). Hiervan wordt een tabel opgesteld en volgen de conclusies uit de factoranalyse: factorlading en eigenwaarde.
-
een betrouwbaarheidanalyse wordt uitgevoerd (Cronbach’s Alfa); deze resultaten worden in een tabel verwerkt.
-
in de tabel worden tenslotte het gemiddelde (somscore) en de standaarddeviatie per construct vermeld .
2- Controle conditiegroepen Hier wordt nagegaan of de conditiegroepen gelijk scoren op de controlevariabelen. Er zijn drie controlevariabelen gebruikt, voorafgaande aan de manipulatie is namelijk (1) de attitude ten opzichte van de boodschap over overgewicht, (2) de betrokkenheid ten opzichte van overgewicht en (3) de directe ervaring met overgewicht gemeten. Deze analyse wordt uitgevoerd aan de hand van een variantieanalyse ANOVA (One Way) met een Bonferonni post-hoc toets. Deze post-hoc toets is gekozen omdat de Bonferonni zeer flexibel is en gebruikt kan worden bij conditiegroepen van ongelijke grootte (Sirkin, 1999). Om uit te kunnen gaan van gelijke conditiegroepen is de verwachting geen significante verschillen te vinden op de controle variabelen tussen de verschillende condities.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
30
‘Dik voor mekaar’
3- Manipulatie-check Hier wordt gecontroleerd of de manipulaties effect hebben gehad. In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van twee manipulaties: een personalized message en instructies tot verbeelding: -
personalized message: hier wordt nagegaan of de mate van zelfrelevantie in conditie één en drie significant hoger is dan bij conditie twee en vier. Omdat hier twee groepen worden vergeleken wordt dit geanalyseerd met behulp van een Independent-sample t-toets (eenzijdig). Verwacht wordt dat de respondenten die gemanipuleerd zijn met een personalized message (conditie 1 en 3) een hogere mate van zelfrelevantie zullen ervaren dan de respondenten die niet gemanipuleerd zijn met een personalized message (conditie 2 en 4).
-
instructies tot verbeelding: hier wordt nagegaan of de mate van verbeelding in conditie één en twee significant hoger is dan bij conditie drie en vier. Ook hier wordt gebruik gemaakt van een Indepentent-sample t-toets (eenzijdig). De verwachting is ook hier dat de manipulatie ‘instructies tot verbeelding’ (conditie 1 en 2) zal leiden tot een hogere mate van verbeelding dan de condities zonder verbeeldingsinstructie (conditie 3 en 4).
4- Hypothese toetsing Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn in dit onderzoek vier hypothesen opgesteld: H1: Een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van maatschappelijke risicoinschatting dan een lage mate van zelfrelevantie Om dit te kunnen toetsen worden de volgende stappen gevolgd: -
Getoetst wordt of de condities significant van elkaar verschillen op maatschappelijke risico-inschatting met behulp van een Independent-sample t-toets (eenzijdig).
H2: Een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van persoonlijke risicoinschatting dan een lage mate van zelfrelevantie Om dit te kunnen toetsen worden de volgende stappen gevolgd: -
Getoetst wordt of de condities significant van elkaar verschillen op persoonlijke risico-inschatting met behulp van een Independent-sample t-toets (eenzijdig).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
31
‘Dik voor mekaar’
H3: Boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting dan boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren Om dit te kunnen toetsen worden de volgende stappen gevolgd: -
Getoetst wordt of de condities significant van elkaar verschillen op maatschappelijke risico-inschatting met behulp van een Independent-sample t-toets (eenzijdig).
H4: Boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting dan boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren Om dit te kunnen toetsen worden de volgende stappen gevolgd: -
Getoets wordt of de condities significant van elkaar verschillen op persoonlijke risicoinschatting met behulp van een Independent-sample t-toets (eenzijdig).
5- Explorerende analyses Na sluiting van de hypothese toetsing worden er additioneel nog enkele explorerende analyses uitgevoerd: -
Toetsen op een synergie-effect van de gecombineerde variabelen verbeelding en zelfrelevantie op zowel maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting. Hier wordt gekeken of de gecombineerde onafhankelijke variabele een sterker effect heeft dan de afzonderlijke onafhankelijke variabelen. Dit wordt getoetst met behulp van drie regressie-analyses waarin ten eerste de controle variabelen attitude, betrokkenheid en directe ervaring worden meegenomen, ten tweede met de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding en ten derde met de gecombineerde variabele zelfrelevantie x verbeelding.
-
Toetsen van een mediërend effect van maatschappelijke risico-inschatting. Hier wordt getoetst of persoonlijke risico-inschatting bereikt kan worden zonder dat maatschappelijke risico-inschatting hieraan vooraf gaat. Dit wordt gedaan met behulp van een stapsgewijze regressie-analyse. Ten eerste wordt het effect van de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding op de afhankelijke variabele maatschappelijke risico-inschatting getoetst. Ten tweede de invloed van de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie op de afhankelijke variabele persoonlijke risico-inschatting.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
32
‘Dik voor mekaar’
Ten derde wordt het effect van maatschappelijke risico-inschatting als onafhankelijke variabele op persoonlijke risico-inschatting als afhankelijke variabele getoetst. Om uit te wijzen dat de mediatie voldoende sterk is en echt te kunnen spreken van een mediatie-effect wordt deze aangevuld met een Sobel-toets.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
33
‘Dik voor mekaar’
4.
Resultaten
4.1
Steekproef
In totaal zijn er 324 respondenten uitgenodigd deel te nemen aan dit onderzoek. De respons was 187, waarvan 34 responsen niet bruikbaar waren omdat de vragenlijsten onvolledig zijn ingevuld. Hierbij is een grens aangehouden van meer dan 50% onbeantwoorde vragen. Dit komt uit op een totaalrespons van 153, met een responsrate van 47%. De verdeling van de totale steekproef (N =153) voor de vier condities is niet gelijk. De steekproefverdeling staat beschreven in onderstaande tabel 4.1. Er is verder niet gecontroleerd op verschillen in demografische factoren, wel is gecontroleerd voor verschillen in attitude ten opzichte van overgewicht, betrokkenheid met overgewicht en directe ervaring met overgewicht. De resultaten hiervan worden in een volgende paragraaf besproken. Tabel 4.1 Steekproefverdeling Aantal respondenten (N) Conditie 1: zelfrelevantie, verbeelding
32
Conditie 2: verbeelding
46
Conditie 3: zelfrelevantie
33
Conditie 4: geen, geen
42
Totaal
153
4.2
Factor- en betrouwbaarheidsanalyse
Om vast te stellen of de items die de variabelen behoren te meten gezamenlijk een schaal vormen is voor iedere variabele een factoranalyse uitgevoerd (Principale Componenten Analyse), waarvan de resultaten (factorlading, eigenwaarde) per variabele in een tabel worden gepresenteerd. Vervolgens is per variabele getoetst op betrouwbaarheid van de schalen. Dit is gedaan met behulp van Cronbach’s alfa, die aangeeft hoe hoog de correlaties zijn tussen de verschillende items en of de schaal homogeen is. Dit is het geval wanneer Cronbach’s α hoger is dan .60 (Sirkin, 1999).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
34
‘Dik voor mekaar’
Controle variabelen Attitude ten opzichte van boodschap over overgewicht: uit de factoranalyse blijkt dat alle acht items van de controle variabele attitude ten opzichte van overgewicht voldoende bijdragen, namelijk allen >.30 en dus in de schaal opgenomen kunnen worden. De acht gemeten items blijken deze controle variabele ruim voldoende te representeren; eigenwaarde > 1.00 (Park, Daily & Lemus, 2002). Vervolgens vormen de items met een Cronbach’s α= .81 een betrouwbare schaal waardoor deze als één controle variabele ‘attitude ten opzichte van boodschap over overgewicht’ in de analyse meegenomen kan worden (zie tabel 4.2.1). Betrokkenheid bij overgewicht: ook bij deze controle variabele blijken alle zes items een acceptabele factorlading, namelijk allen >.30. De gemeten items representeren deze controle variabele ruim voldoende; eigenwaarde > 1.00. Vervolgens blijkt na de betrouwbaarheidsanalyse Cronbach’s α= .72, wat een betrouwbare schaal betekent. De zes items zijn dan ook samengevoegd tot de variabele ‘betrokkenheid bij overgewicht’ (zie tabel 4.2.2). Directe ervaring met overgewicht: na factoranalyse blijken niet alle vijf items een acceptabele factorlading; item ‘direrv5’ kan niet opgenomen worden in de schaal, de bijdrage van dit item is niet voldoende (<.30). Wanneer item ‘direrv5’ niet wordt meegenomen representeren de overige vier items voldoende om te spreken van een gezamenlijke schaal, eigenwaarde > 1.00. Met een Cronbachs α= .79 kan met redelijke zekerheid worden aangenomen dat de gemeten items een betrouwbare schaal vormen voor de variabele directe ervaring (zie tabel 4.2.3)
Tabel 4.2.1 Factor- en betrouwbaarheidsanalyse ‘attitude’ Items
Tabel 4.2.2 Factor- en betrouwbaarheidsanalyse ‘betrokkenheid’
Tabel 4.2.3 Factor- en betrouwbaarheidsanalyse ‘directe ervaring’
Items Factorlading
Attitude
betrokkenheid
Factorlading
attit1
0,82
betrok1
0,82
attit2
0,79
betrok2
0,79
attit3
0,60
betrok3
0,60
attit4
0,49
betrok4
0,49
attit5
0,76
betrok5
0,76
attit6
0,76
betrok6
0,76
attit7
0,43
betrok7
0,43
attit8
0,56
Eigenwaarde
3,55
Eigenwaarde
3,29
α
0.81
α
0.72
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
35
‘Dik voor mekaar’ Items directe ervaring
Onafhankelijke variabelen
Factorlading
direrv1
0,69
direrv2
0,71
direrv3
0,80
direrv4
0,70
Eigenwaarde
2,24
α
0.79
Zelfrelevantie: uit analyse op de negen items voor een gezamenlijke schaal voor deze onafhankelijke variabele blijken alle items een acceptabele factorlading te hebben (>.30). De items representeren de achterliggende dimensie ruim voldoende voor een gezamenlijke schaal, eigenwaarde >1.00. Na een betrouwbaarheidsanalyse blijkt Cronbachs α= .94, dit geeft een zeer hoge correlatie tussen de items weer, wat een homogene schaal betekent. De negen items zijn dan ook samengevoegd tot de variabele ‘zelfrelevantie’, waarbij item 1 en item 4 zijn omgescoord door een negatieve factorlading (zie tabel 4.2.4). Verbeelding: verbeelding moet volgens Babin en Burns (1998) gemeten worden aan de hand van drie dimensies: levendigheid, kwantiteit en elaboratie. Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de ontwikkeling van een betrouwbare en valide schaal voor verbeelding (Babin & Burns, 1998; Bone & Ellen, 1991). Uit oriënterende factoranalyses van Babin en Burns (1998) blijkt dat de verschillende items consistent de dimensies levendigheid, kwantiteit en elaboratie meten en gezamenlijk een betrouwbare schaal vormen voor verbeelding. Uitgaande van deze resultaten zijn voor dit scriptieonderzoek dezelfde constructen ingezet. In onderhavig onderzoek is deze schaal echter niet homogeen gebleken; de items die kwantiteit meten blijken uit de factoranalyse niet voldoende bij te dragen (<.30) en zijn daarom niet in de analyse meegenomen. De
items van de constructen levendigheid en elaboratie
samengevoegd blijken wel een homogene schaal op te leveren (>.30). De overgebleven acht items blijken deze onafhankelijke variabele ruim voldoende te representeren, eigenwaarde > 1.00. Vervolgens blijkt na een betrouwbaarheidsanalyse dat de acht items leiden tot een hoge interne consistentie en dus een betrouwbare schaal vormen (α= .84) voor de variabele ‘verbeelding’ (zie tabel 4.2.5).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
36
‘Dik voor mekaar’
Tabel 4.2.4 Factor en betrouwbaarheidanalyse ‘zelfrelevantie’
Tabel 4.2.5 Factor en betrouwbaarheidsanalyse ‘verbeelding’
Items verbeelding
Items zelfrelevantie
Factorlading
Factorlading
zelfr1
-0,52
verb1L
0,59
zelfr2
0,82
verb2e
0,42
zelfr3
0,86
verb3e
0,56
zelfr4
-0,74
verb4L
0,83
zelfr5
0,86
verb5L
0,74
zelfr6
0,93
verb9L
0,84
zelfr7
0,93
verb10e
0,66
zelfr8
0,88
verb11L
0,87
zelfr9
0,88
Eigenwaarde
6,24
Eigenwaarde
3,96
α
0.94
α
0.84
Afhankelijke variabelen Maatschappelijke risico-inschatting: na een factoranalyse voor deze afhankelijke variabele blijken alle acht items een acceptabele factorlading, namelijk >.30. De gemeten acht items representeren de variabele ruim voldoende; eigenwaarde > 1.00. Uit Crohnbachs α= .80 blijkt een betrouwbare schaal waardoor deze als één variabele ‘maatschappelijke risico-inschatting’ in de analyse meegenomen kan worden (zie tabel 4.2.6). Persoonlijke risico-inschatting: uit analyse op de acht items voor een gezamenlijke schaal voor deze afhankelijke variabele blijken alle items een acceptabele factorlading (>.30). De Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
37
‘Dik voor mekaar’
items representeren voldoende om te kunnen spreken van een gezamenlijke schaal, eigenwaarde >1.00. Met een Cronbachs α= .86 kan met redelijke zekerheid worden aangenomen dat de gemeten items een betrouwbare schaal vormen voor de variabele persoonlijke risico-inschatting (zie tabel 4.2.7).
Tabel 4.2.6 Factor en betrouwbaarheidsanalyse ‘maatschappelijke risico-inschatting’
Items persoonlijke
Items maatschappelijke risico-inschatting
Tabel 4.2.7 Factor en betrouwbaarheidsanalyse ‘persoonlijke risico-inschatting’
risico-inschatting
Factorlading
Factorlading
mri1
0,50
pri1
0,62
mri2
0,71
pri2
0,86
mri3
0,57
pri3
-0,70
mri4
0,69
pri4
0,51
mri5
0,65
pri5
-0,60
mri6
0,66
pri6
0,89
mri7
0,76
pri7
0,47
mri8
0,73
pri8
0,91
Eigenwaarde
3,50
Eigenwaarde
4.21
α
0.80
α
0.86
4.3
Controle conditiegroepen
Wanneer in eerste instantie de gemiddelden van de drie controlevariabelen onderling worden vergeleken liggen deze niet dichtbij elkaar. Betrokkenheid heeft een redelijk hoge score (M=8,15), de score op attitude is al lager (M=5,71) en de score op directe ervaring is redelijk laag (M=3,63) (zie tabel 4.3.1). De hoge score van betrokkenheid valt te verklaren aan de hand van de respondentendoelgroep, namelijk vrouwen in de leeftijdscategorie 18 tot 28 jaar. Van deze
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
38
‘Dik voor mekaar’
doelgroep is bekend dat het onderwerp (over)gewicht zeer belangrijk wordt bevonden, veel meer dan voor mannen en vrouwen in een andere leeftijdscategorie (Lavine, Sweeney & Wagner, 1999). Een redelijk lage score op directe ervaring betekent dat weinig respondenten zelf ervaring hebben met overgewicht, mensen uit de directe omgeving kennen die hier ervaring mee hebben of dat het probleem niet als zodanig wordt herkend: gezondheidskundig wordt een bepaald gewicht echter sneller als problematisch aangemerkt dan de betrokkenen zelf doen. Daarnaast kan ook sprake zijn van sociaal wenselijke antwoorden.
Tabel 4.3.1 Gemiddelden, standaarddeviatie controle variabelen Attitude
Betrokkenheid
Directe Ervaring
Gemiddelde (M)
5,71
8,15
3,63
Standaard deviatie (SD)
1,62
1,29
2,11
Voor de eerste controle variabele ‘attitude ten opzichte van boodschap over overgewicht’ zijn geen significante verschillen gevonden tussen de vier groepen (F(3,152)= 0.43, p= 0.730). Ook de betrokkenheid bij overgewicht blijkt niet significant te verschillen tussen de conditiegroepen (F(3,152)=0.35, p= 0.787). Ten slotte bevestigt de controle variabele directe ervaring de verwachting van gelijke conditiegroepen met p= 0.486 (F(3,152)= 0.486). Ook uit de Bonferonni test worden geen significante verschillen gevonden voor alle drie de controlevariabelen over de vier conditiegroepen (p > 0.05). Uit de analyses van de drie controle variabelen blijkt dat de respondenten willekeurig aan de experimentele condities zijn toegewezen en zoals verwacht kan gesproken worden van een random steekproef.
4.4
Manipulatieanalyse
Wanneer wordt gekeken naar de scores op de variabelen blijkt dat de variabele maatschappelijke risico-inschatting enigszins hoger scoort dan de andere variabelen (M= 7,57). Naast de hoogste score op het gemiddelde heeft de variabele maatschappelijke risicoinschatting de minst grote spreiding rond het gemiddelde (SD= 1,20). Vooral bij zelfrelevantie is er wel een redelijk grote spreiding (SD= 2,19). In tabel 4.2 wordt het
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
39
‘Dik voor mekaar’
gemiddelde en de standaarddeviatie van de onafhankelijke en afhankelijke variabelen gepresenteerd. Tabel 4.4.1 Gemiddelden, standaard deviatie onafhankelijke en afhankelijke variabelen Zelfrelevantie
Verbeelding
Maatschappelijke
Persoonlijke
risico-inschatting
risico-inschatting
Gemiddelde (M)
5,37
5,73
7,57
5,95
Standaard deviatie (SD)
2,19
1,87
1,20
1,84
Om de verschillen van de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding tussen de conditiegroepen te meten is gebruik gemaakt van een Independent-sample t-toets (eenzijdig). Uit de resultaten van de analyse naar de effectiviteit van de manipulatie voor zelfrelevantie blijkt dat de gemanipuleerde condities 1 en 3 hoger scoren (M= 5.67, SD= 1.98) dan de condities 2 en 4 zonder personalized message (M= 5.13, SD = 2.32). Uit de analyse blijkt echter dat dit verschil niet significant is (t= 1.54, df = 151, p= 0.063). De manipulatie met een personalized message heeft dus onvoldoende effect gehad voor de mate van zelfrelevantie. Ondanks dit gegeven worden verdere analyses wel uitgevoerd op basis van deze resultaten aangezien er wel verschillen zijn gevonden in de gemiddelden en standaardafwijking. Tevens wordt de overschrijdingskans van 0.05 niet in extreme mate gepasseerd en is sprake van een bijna significant resultaat, ofwel een trend. Vervolgens is een Independent-sample t-toets (eenzijdig) uitgevoerd om de effectiviteit van de manipulatie voor verbeelding aan te tonen. Duidelijke verschillen op de gemiddelde scores zijn gevonden; met een gemiddelde M= 6.19 (SD= 1.98) scoren de condities 1 en 2 met verbeeldingsinstructies hoger dan de condities 3 en 4 zonder verbeeldingsinstructies (M= 5.73, SD= 2.00). Wat betreft de verbeeldingsmanipulatie kunnen duidelijk significante verschillen worden aangetoond tussen de conditiegroepen (t=3.18, df = 151, p= 0.001). De verwachting dat de manipulaties met instructies tot verbeelding (conditie 1 en 2) leiden tot een hogere mate van verbeelding dan de condities zonder verbeeldingsinstructies (conditie 3 en 4) kan dus worden bevestigd.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
40
‘Dik voor mekaar’
4.5
Hypothese toetsing
Hypothese 1 stelt dat een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting dan een lage mate van zelfrelevantie. De gemiddelden in onderstaande tabel 4.5.1 tonen aan dat de gemanipuleerde conditiegroepen met een personalized message (condities 1 en 3) enigszins hoger scoren op maatschappelijke risicoinschatting dan de condities zonder manipulatie van een personalized message (conditie 2 en 4)
Tabel 4.5.1 Gemiddelde score en standaarddeviatie maatschappelijke risico-inschatting Maatschappelijke risico-inschatting M
SD
7,66
0,99
7,50
1,33
Wel personalized message (conditie 1 en 3) Geen personalized message (conditie 2 en 4)
Het verschil is echter niet significant (t= 0.735, df = 151, p= 0.232). Aan de hand van deze resultaten kan hypothese 1 niet worden aangenomen. Vervolgens is hypothese 2 getoetst waarin de verwachting wordt gesteld dat een hoge mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting dan een lage mate van zelfrelevantie. De gemiddelde tonen aan (zie tabel 4.5.2) dat de gemanipuleerde condities 1 en 3 enigszins hoger scoren dan de condities zonder manipulatie van een personalized messages (conditie 2 en 4).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
41
‘Dik voor mekaar’ Tabel 4.5.2 Gemiddelde score en standaarddeviatie persoonlijke risico-inschatting Persoonlijke risico-inschatting M
SD
6,03
1,63
5,89
1,98
Wel personalized message (conditie 1 en 3) Geen personalized message (conditie 2 en 4)
Het verschil is echter niet significant (t= 0.451, df = 151, p= 0.326). Aan de hand van deze resultaten kan hypothese 2 niet worden aangenomen. Uit hypothese 3 spreekt de verwachting dat boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting dan boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren. De condities die wel gemanipuleerd zijn met verbeeldingsinstructies (conditie 1 en 2) hebben een enigszins hogere gemiddelde score dan de condities zonder verbeeldingsinstructies (conditie 3 en 4). Tabel 4.5.3 Gemiddelde score en standaarddeviatie maatschappelijke risico-inschatting Maatschappelijke risico-inschatting M
SD
7,52
1,29
7,62
1,09
Wel verbeeldingsinstructies (conditie 1 en 2) Geen verbeeldingsinstructies (conditie 3 en 4)
Het verschil is echter niet significant (t= -0,498, df = 151, p= 0.310). De mate van verbeelding heeft dus geen effect op de mate van maatschappelijke risico-inschatting, hypothese 3 kan niet worden aangenomen.
Tenslotte is de verwachting van hypothese 4 aan analyse onderworpen: boodschappen die een hoge mate van verbeelding genereren leiden tot een hogere mate van persoonlijke risicoinschatting dan een boodschappen die een lage mate van verbeelding genereren. De gemiddelde scores van verbeelding op persoonlijke risico-inschatting tonen redelijk duidelijke
verschillen
aan
tussen
de
conditiegroepen
die
wel
of
niet
met
verbeeldingsinstructies zijn gemanipuleerd (zie tabel 4.5.4)
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
42
‘Dik voor mekaar’ Tabel 4.5.4 Gemiddelde score en standaarddeviatie persoonlijke risico-inschatting Persoonlijke risico-inschatting M
SD
6,21
1,68
5,68
1,96
Wel verbeeldingsinstructies (conditie 1 en 2) Geen verbeeldingsinstructies (conditie 3 en 4)
Uit verdere analyse blijken de verschillen dan ook significant (t= 1,791, df = 151, p= 0.038). Hypothese 4 wordt dus ondersteund door de resultaten.
4.6
Explorerende resultaten
Naast de verschillende analyses om de hypothesen te toetsen is een aantal aanvullende analyses uitgevoerd om onderlinge relaties tussen de variabelen verder uit te diepen. Uit voorgaande analyses blijkt dat de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding afzonderlijk van elkaar geen significant effect hebben op zowel maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting. Nu is gebleken dat de verwachtingen van de hypothesen niet zijn uitgekomen worden hierop volgend explorerende analyses uitgevoerd die mogelijk meer inzicht kunnen bieden in de verbanden tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Synergie-effect Een eerste explorerende analyse gaat verder waar de hypothese toetsing is afgesloten: namelijk het aantonen van een synergie-effect van de onafhankelijke variabelen verbeelding en zelfrelevantie op de afhankelijke variabelen maatschappelijke en persoonlijke risicoinschatting. Een combinatie van zelfrelevantie en verbeelding zou een sterker effect op kunnen leveren dan het aangetoonde effect van de variabelen op zichzelf. Om dit synergieeffect te kunnen meten zijn twee regressieanalyses uitgevoerd, met zelfrelevantie, verbeelding en de gecombineerde variabele (zelfrelevantie x verbeelding) als verklarende variabelen en de variabelen attitude, betrokkenheid en directe ervaring met overgewicht als controle variabelen. De eerste regressieanalyse is uitgevoerd om te toetsen of een significante samenhang gevonden kan worden tussen de gecombineerde variabele zelfrelevantie x verbeelding en de afhankelijke variabele maatschappelijke risico-inschatting met als controle variabelen attitude, betrokkenheid en directe ervaring met overgewicht. Uit de analyse blijkt geen significante invloed van de gecombineerde variabele zelfrelevantie x verbeelding op
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
43
‘Dik voor mekaar’
maatschappelijke risico-inschatting (β= -.163, t(6,152)= -0,56, p= .580). Hierbij kan slechts 25,8% van de variantie in maatschappelijke risico-inschatting verklaard worden door de variantie in verbeelding, zelfrelevantie, attitude, betrokkenheid en directe ervaring (R²= .258). Er is in dit verband dus geen sprake van een synergie-effect van zelfrelevantie x verbeelding op maatschappelijke risico-inschatting. Een opvallend resultaat dat naar voren is gekomen uit de analyse is dat in deze situatie de controle variabele ‘attitude ten opzichte van overgewicht’ wel een significant effect heeft op maatschappelijke risico-inschatting (β=.183, t(2,152)= 3,36, p= .001) evenals de controlevariabele ‘betrokkenheid’ (β=.157, t(2,152)= 2,26, p= .025). Wanneer alle respondenten worden meegenomen blijkt dat de sterkte van de attitude en betrokkenheid de mate van maatschappelijke risico-inschatting beïnvloedt. De overige resultaten zijn gepresenteerd in tabel 4.6.1. Tabel 4.6.1 Stapsgewijze regressie analyse synergie-effect van zelfrelevantie x verbeelding op maatschappelijke risico-inschatting
β Model 1
p
β Model 2
p
β Model 3
p
Attitude
.208
.000
.183
.001
.183
.001
Directe ervaring
.053
.229
-.047
.322
-.045
.346
Betrokkenheid
.174
.018
.158
.024
.157
.025
Zelfrelevantie
.143
.003
.200
.081
Verbeelding
.107
.044
.157
.135
-.010
.580
Zelfrelevantie x Verbeelding R
2
.140 2
∆R
Sign. ∆ R
2
.231
.277
.099
.002
.000
.580
N=152
Uit een tweede regressieanalyse met persoonlijke risico-inschatting als afhankelijke variabele zal moeten blijken of de gecombineerde variabele zelfrelevantie x verbeelding in deze situatie wel een versterkt effect oplevert. Uit de analyse blijkt dat de gecombineerde variabele zelfrelevantie x verbeelding weinig invloed heeft op de onafhankelijke variabele persoonlijke risico-inschatting (β= .164, t(6,152)= 0,84, p=.402). Uit R²= .673 blijkt dat 67,3% van de variantie in persoonlijke risico-inschatting toegeschreven kan worden aan de variantie in verbeelding, zelfrelevantie, attitude, betrokkenheid en directe ervaring. Een opvallend
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
44
‘Dik voor mekaar’
resultaat uit deze analyse is dat wanneer alleen wordt gekeken naar de relatie tussen de afhankelijke variabele zelfrelevantie en persoonlijke risico-inschatting, wel significantie aangetoond kan worden (β= .532, t(6,152)= 4,59, p=.000). Uit de analyses bij de hypothese toetsing kon geen invloed van zelfrelevantie op persoonlijke risico-inschatting worden aangetoond, wanneer alle respondenten worden meegenomen als bij deze regressieanalyse blijkt zelfrelevantie echter wel een vrij sterk effect te hebben. Wanneer tenslotte aandacht uitgaat naar de controle variabelen die zijn meegenomen in de analyse blijkt een significant effect van de variabele directe ervaring met overgewicht op persoonlijke risico-inschatting (β= .129, t(6,152)= 2,32, p=.022). De overige resultaten zijn gepresenteerd in tabel 4.6.2.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
45
‘Dik voor mekaar’ Tabel 4.6.2 Stapsgewijze regressie analyse synergie-effect van zelfrelevantie x verbeelding op persoonlijke risico-inschatting
β Model 1
p
β Model 2
p
β Model 3
p
-0.028
.699
-.078
.112
-.078
.114
Directe ervaring
.487
.000
.132
.018
.129
.022
Betrokkenheid
.019
.799
.024
.625
.025
.609
Zelfrelevantie
.741
.000
.635
.000
Verbeelding
.021
.695
-.057
.598
.164
.402
Attitude
Zelfrelevantie x Verbeelding R
2
.224 2
∆R
Sign. ∆ R
2
.660
.659
.432
.002
.000
.402
N=152
Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van een sterk synergie-effect van de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding op de afhankelijke variabelen maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. De resultaten uit beide regressieanalyses zijn onderstaand overzichtelijk gepresenteerd in figuur 4.6.1 en 4.6.2
Figuur 4.6.1 Regressiemodel afzonderlijk gemeten variabelen
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
46
‘Dik voor mekaar’ Figuur 4.6.2 Regressiemodel synergie-effect
Mediatie-effect Nadat is gebleken dat een synergie-effect van de onafhankelijke variabelen niet opgaat, is een volgende stap de aandacht te verschuiven naar de invloed van de afhankelijke variabelen op elkaar. De vraag die hier getracht wordt te beantwoorden is of persoonlijke risico-inschatting bereikt kan worden zonder dat maatschappelijke oordelen hieraan vooraf gaan. Oftewel, zou maatschappelijke risico-inschatting een mediator voor persoonlijke risico-inschatting kunnen zijn en is hier sprake van een mediatie-effect? De veronderstelde relatie wordt gevisualiseerd in onderstaand figuur 4.6.3. Figuur 4.6.3 Onderzoeksmodel mediatie-effect
Een variabele fungeert als een mediator wanneer: (1) variantie in de mediator variabele maatschappelijke risico-inschatting toegeschreven kan worden aan de mate van variantie van de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding, (2) variantie in de afhankelijke variabele persoonlijke risico-inschatting toegeschreven kan worden aan de variantie in de mediator variabele maatschappelijke risico-inschatting en (3) wanneer voorgaande beschreven situaties 1 en 2 gecontroleerd zijn, valt de significante samenhang tussen de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding en de afhankelijke variabele persoonlijke risico-inschatting weg (Baron & Kenny, 1986).
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
47
‘Dik voor mekaar’
Om het mediërend effect van maatschappelijke risico-inschatting in deze drie stappen aan te kunnen tonen is gebruik gemaakt van een stapsgewijze regressieanalyse. Ten eerste is een stapsgewijze regressieanalyse uitgevoerd met de variabelen zelfrelevantie, maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. In de eerste stap is de analyse uitgevoerd met zelfrelevantie als afhankelijke variabele en maatschappelijke risico-inschatting als onafhankelijke
variabele.
Uit
de
analyse
blijkt
een
significant
effect
(ß=.185,
t(1,152)= 4.430, p=.000), waardoor verder kan worden gegaan met de tweede stap in de analyse. Bij de tweede stap worden in de analyse is zelfrelevantie als onafhankelijke en persoonlijke risico-inschatting als afhankelijke variabele meegenomen. Ook hier kan een significant effect worden aangetoond (ß=.676, t(1,152)= 16.78, p=.000). Hierbij blijkt dat 65,1% van de variantie in persoonlijke risico-inschatting verklaard kan worden aan de hand van de mate van variantie in zelfrelevantie (R²= .279) wat een opvallend resultaat is aangezien dit verband niet voldoende aangetoond kon worden bij de hypothese-toetsing. Om een mediatie-effect aan te kunnen tonen is ten slotte een derde analyse uitgevoerd waarin maatschappelijke risico-inschatting als onafhankelijke en persoonlijke risicoinschatting als afhankelijke variabele in de analyse is meegenomen. Uit deze derde stap in de analyse blijkt ook een significant effect (ß=.455, t(1,152)= 3,815, p=.000). De overige resultaten zijn onderstaand gepresenteerd in tabel 4.6.3.
Tabel 4.6.3 Stapsgewijze regressieanalyse van mediërend effect van maatschappelijke op persoonlijke risico-inschatting met zelfrelevantie B
SE
Bèta
t
p
.185
.042
.339
4.430
.000
.676
.040
.807
16.784
.000
.455
.119
.297
3.815
.000
Stap 1 Zelfrelevantie Stap 2 Zelfrelevantie Stap 3 Maatschappelijke risicoInschatting N=152
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
48
‘Dik voor mekaar’
Om uit te wijzen of de mediatie voldoende sterk is en om het indirecte effect van de onafhankelijke variabele zelfrelevantie op de afhankelijke variabele persoonlijke risicoinschatting via de mediator maatschappelijke risico-inschatting te toetsen is aansluitend een Sobel-test uitgevoerd (Sobel, 1982). Uit de analyse blijkt dat zelfrelevantie via de mediator variabele maatschappelijke risico-inschatting een significant effect heeft op persoonlijke risico-inschatting (p=.001). In dit verband is dus sprake van een mediatie-effect van maatschappelijke risico-inschatting op persoonlijke risico-inschatting. Vervolgens is eenzelfde stapsgewijze regressieanalyse uitgevoerd met de variabelen verbeelding, maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. In de eerste stap is verbeelding als onafhankelijke en maatschappelijke risico-inschatting als onafhankelijke variabele meegenomen. Uit deze analyse blijkt een significante samenhang (ß=.210, t(1,152)= 4.271, p=.000). Hier opvolgend is een tweede analyse uitgevoerd met zelfrelevantie als onafhankelijke variabele en persoonlijke risico-inschatting als afhankelijke variabele. Hieruit blijkt ook een significant effect (ß=.379, t(1,152)= 5.150, p=.000). Een derde regressieanalyse is uitgevoerd met maatschappelijke risico-inschatting als onafhankelijke en persoonlijke risico-inschatting als afhankelijke variabele om een mediatieeffect in dit verband aan te kunnen tonen. Ook hieruit blijkt een significant effect (ß=.455, t(1,152)= 3.815, p=.000). De overige resultaten zijn onderstaand gepresenteerd in tabel 4.6.4. Tabel 4.6.4 Stapsgewijze regressieanalyse van mediërend effect van maatschappelijke op persoonlijke risico-inschatting met verbeelding B
SE
Bèta
t
p
.210
.049
.328
4.271
.000
.379
.074
.387
5.150
.000
.455
.119
.297
3.815
.000
Stap 1 Verbeelding Stap 2 Verbeelding Stap 3 Maatschappelijke risicoInschatting N=152
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
49
‘Dik voor mekaar’
Om aan te tonen dat de mediatie voldoende sterk is en gesproken kan worden van een mediatie-effect wordt aansluitend een Sobel-test uitgevoerd. De test bevestigd ook in dit verband uit dat maatschappelijke risico-inschatting fungeert als een mediator tussen de onafhankelijke variabele verbeelding en de afhankelijke variabele persoonlijke risicoinschatting (p=.002).
De stapsgewijze analyse heeft dus uitgewezen dat wanneer de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding worden meegenomen in de invloed hiervan op persoonlijke risico-inschatting niet wegvalt en maatschappelijke risico-inschatting in dit verband fungeert als een mediator. Ook zonder de mediator variabele maatschappelijke risico-inschatting hebben de onafhankelijke variabelen zelfrelevantie en verbeelding een significant effect op persoonlijke risico-inschatting. Er is in onderhavig onderzoek dus sprake van een mediatieeffect van maatschappelijke risico-inschatting, zowel als een significant effect van de onafhankelijke variabele verbeelding op de mediator variabele maatschappelijke risicoinschatting en de afhankelijke variabele persoonlijke risico-inschatting. Een onverwacht opvallend resultaat is dat wat bij de hypothese-toetsing niet aangetoond kon worden in deze analyse wel wordt gevonden; wanneer alle respondenten worden meegenomen is er wel een samenhang tussen zelfrelevantie en persoonlijke risico-inschatting (p=.000). Figuur 4.6.4 Resultatenmodel mediatie-effect
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
50
‘Dik voor mekaar’
5
Conclusie en discussie
5.1
Conclusie
Het doel van deze scriptie was te onderzoeken in hoeverre de mate van verbeelding en zelfrelevantie de mate van maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting beïnvloeden. De aanleiding hiervoor is de onpersoonlijke impact hypothese van Taylor en Cook (1984), die stelt dat massamediale risicovoorlichting alleen effect heeft op de maatschappelijke risico-inschatting.
Dit
scriptieonderzoek
tracht
aan
te
tonen
dat
massamediale
risicovoorlichting ook effect kan hebben op de persoonlijke risico-inschatting met behulp van zelfrelevantie en verbeelding. Dit vertaalt zich in de onderzoeksvraag van deze scriptie: Hoe
kan
massamediale
risicovoorlichting
ingezet
worden
met
het
doel
zowel
maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting te bereiken om risicogedrag en de gevolgen hiervan (zoals ontwikkeling van overgewicht), te voorkomen? Om richting aan dit onderzoek te geven zijn vier hypothesen opgesteld. De eerste hypothese heeft onderzocht of een hogere mate van zelfrelevantie leidt tot een hogere mate van maatschappelijke risico-inschatting. Ondanks dat de manipulatie van zelfrelevantie redelijk effectief blijkt en de met zelfrelevantie gemanipuleerde conditiegroepen een hoger gemiddelde scoren op de mate van maatschappelijke risico-inschatting blijkt uit verdere analyse dat zelfrelevantie geen significant effect heeft op maatschappelijke risico-inschatting. Hiermee kan de verwachting van hypothese 1 niet worden bevestigd: de mate van maatschappelijke risico-inschatting wordt niet hoger, wanneer een boodschap als meer zelfrelevant wordt beschouwd. Vervolgens is hypothese 2 aan analyse onderworpen en is getracht te bewijzen dat wanneer de mate van zelfrelevantie hoger is, de mate van persoonlijke risico-inschatting ook verhoogt. Ook in deze analyses zijn geen significante verschillen gevonden, hoewel de gemanipuleerde conditiegroepen wel gemiddeld hoger hebben gescoord op de mate van persoonlijke risico-inschatting dan de conditiegroepen zonder manipulatie van zelfrelevantie. Geconcludeerd kan worden dat wanneer zelfrelevantie in een boodschap wordt verwerkt dit niet hoeft te leiden tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
51
‘Dik voor mekaar’
Een verklaring voor het uitblijven van het verwachtte effect van zelfrelevantie op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting zou toegeschreven kunnen worden aan de manipulatie van zelfrelevantie. Hoewel uit de manipulatie-analyse de personalized message redelijk effectief blijkt en dus de mate van zelfrelevantie bij de gemanipuleerde conditiegroepen hoger is dan bij de niet gemanipuleerde conditiegroepen, kan er vervolgens geen significant effect bereikt worden op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. Ondanks dat de manipulatie te weinig effect heeft bereikt zijn op basis van deze resultaten verdere analyses uitgevoerd voor de hypothese-toetsing, wat het uitblijven van een significant effect van zelfrelevantie op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting dus zou kunnen verklaren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat ondanks dat de manipulatie effectief blijkt en een hogere mate van zelfrelevantie is gegenereerd bij de gemanipuleerde conditiegroepen, zelfrelevantie niet effectief gekoppeld kan worden aan bereik van een hogere mate van maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. Gezocht zou kunnen worden naar andere condities die dit wel bereiken, zoals verbeelding. Vervolgens is dan ook het effect van verbeelding op de twee oordeelniveaus onderzocht. Uit de manipulatie-analyse blijkt dat de manipulatie van instructies tot verbeelding heeft geleid tot een hogere mate van verbeelding. De manipulatie van verbeelding blijkt dus effectief waardoor een significant effect van verbeelding op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting nog steeds verwacht zou kunnen worden. Uit hypothese 3 spreekt de verwachting van een effect van verbeelding op de mate van maatschappelijke risico-inschatting. Ondanks een effectieve manipulatie kunnen de verwachtte significante verschillen van hypothese 3 niet worden bevestigd: een hogere mate van verbeelding hoeft niet te leiden tot een hogere mate van maatschappelijke risicoinschatting. Ten slotte moest uit hypothese 4 blijken dat een hogere mate van verbeelding leidt tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting. De resultaten van de analyse tonen in deze situatie wel gevonden significante verschillen. Dit houdt in dat wanneer men meer tot verbeelding komt dit kan leiden tot een hogere mate van persoonlijke risico-inschatting. Vertaald naar het onderwerp van dit onderzoek betekenen deze resultaten dat wanneer zelfrelevantie in een boodschap is ingebouwd dit niet hoeft te leiden tot verandering in de gedachte ‘dat overkomt alleen anderen en niet mijzelf’ (Velthuijsen, 1996). De kans op ontwikkeling van overgewicht en de gezondheidsrisico’s hiervan worden in deze situatie dus niet maatschappelijk maar ook niet op persoonlijk niveau ingeschat.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
52
‘Dik voor mekaar’
Hoewel verbeelding geen effect blijkt te hebben op maatschappelijke risico-inschatting, wordt er wel een persoonlijke risico-inschatting gemaakt wanneer de ontvanger van de boodschap wordt aangezet tot een verbeeldingsproces. Hierbij wordt dus aangetoond dat bepaalde condities in een risicoboodschap verwerkt kunnen worden waardoor de ontvanger de risico’s voor zichzelf inschat. Een voorbeeld van een effectief gebleken conditie is dus verbeelding.
Voor het genereren van zelfrelevantie is een personalized message ingezet. Er is vooraf geen diepgaand analytisch onderzoek verricht naar de werking van een personalized message in de situatie van dit onderzoek. Hoewel het effect niet voldoende sterk is om te spreken van zeer grote significante verschillen, blijkt de personalized message in zeker mate doeltreffend in het bereiken van zelfrelevantie dat er gesproken kan worden van een trend. Aandacht zou dus uit moeten gaan naar de precieze werking van een personalized message in relatie tot de mate van zelfrelevantie. Vragen die vooraf beantwoord zouden moeten worden gaan uit naar de exacte werking van een personalized message en hoe deze precies ontworpen dient te worden. Zo zou bijvoorbeeld meer rekening gehouden kunnen worden met woordkeuze, het onderwerp van de boodschap en de keuze van de doelgroep. Wanneer deze conclusies inductief gegeneraliseerd worden naar de huidige literatuur zouden voorgaande conclusies betekenen dat de onpersoonlijke impact hypothese van Taylor en Cook (1984) enigszins gefalsificeerd kan worden. Massamediale risicovoorlichting heeft in de situatie van dit onderzoek impact op het persoonlijke oordeelniveau, namelijk wanneer verbeelding in de boodschap wordt verwerkt. De vraagstelling van dit onderzoek is op welke manier massamediale risicovoorlichting ingezet kan worden voor het bereiken van maatschappelijke en vooral persoonlijke risico-inschatting. Op grond van de resultaten kan deze vraag niet beantwoord worden met het behulp van zelfrelevantie, maar wel met de inzet van verbeelding. Dat het construct zelfrelevantie in geen enkele andere situatie het verwachtte effect zouden kunnen genereren hoeft echter niet geconcludeerd te worden. Doordat de werking van de manipulatie in dit scriptieonderzoek geen imitatie is van voorgaande onderzoeken en niet getest is op het onderwerp en doelgroep van onderhavig onderzoek, zou dit een verklaring kunnen zijn voor het uitblijven van vooraf gestelde verwachtingen wat betreft zelfrelevantie. Wanneer een manipulatie niet voldoende effectief blijkt kan nagenoeg niet verwacht worden dat verdergaand onderzoek wel de verwachtte effecten bereikt.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
53
‘Dik voor mekaar’
Hoewel de personalized message in dit onderzoek wel enig effect genereert, bereikt de manipulatie van verbeelding een hogere mate van verbeelding. Zodoende zou een voorzichtige verwachting uitgesproken kunnen worden dat een samenvoeging van deze onafhankelijke variabelen een versterkt effect op zou kunnen leveren. Na analyse kan dit verwachte synergie-effect echter niet worden aangetoond, de gemeten samenhang tussen de samengevoegde onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabelen blijkt niet sterker dan de samenhang tussen de afzonderlijke variabelen. Geconcludeerd kan worden dat in dit onderzoek zelfrelevantie en verbeelding geen synergetisch effect veroorzaken op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting. Hoewel er geen zichtbaar synergie-effect van zelfrelevantie x verbeelding op maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting aangetoond kan worden, zijn uit deze analyse wel enkele opvallende resultaten naar voren gekomen. Deze analyse toont aan dat zelfrelevantie wel een significant effect heeft op persoonlijke risico-inschatting. Een verklaring hiervoor is dat bij analyse naar het synergieeffect geen rekening is gehouden met de verschillende conditiegroepen, maar alle respondenten zijn meegnomen. Dit betekend dat over het geheel zelfrelevantie de persoonlijke risico-inschatting kan beïnvloeden. Bij een tweede explorerende analyse is een mediatie-effect van maatschappelijke risicoinschatting onderzocht. Hoewel eerder onderzoek heeft bewezen dat maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting twee aparte, onafhankelijke oordeelniveaus zijn (Taylor & Cook, 1984) werd deze absolute onafhankelijkheid in dit scriptieonderzoek in twijfel getrokken. Getracht is om een mediërend effect van maatschappelijke risico-inschatting op persoonlijk risico-inschatting aan te tonen. Na extensieve analyse blijkt dat in onderhavig onderzoek maatschappelijke en persoonlijke risico-inschatting geen aparte en onafhankelijke oordeelniveaus zijn; maatschappelijke risico-inschatting is een mediator voor persoonlijke risico-inschatting. Het onderhavig onderzoek kan voorgaande bevindingen van Taylor en Cook (1984) zodoende niet bevestigen. Uit het onderzoek naar een mediatie-effect is echter wel een opmerkelijk resultaat naar voren gekomen: wanneer alle respondenten worden meegenomen is er wel significant effect van zelfrelevantie op zowel maatschappelijke als persoonlijke risico-inschatting gevonden. Een ander opvallend resultaat is wat bij analyse naar hypothese 3 niet aangetoond kon worden bij deze analyse wel naar voren is gekomen; verbeelding heeft een significant effect op maatschappelijke risico-inschatting.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
54
‘Dik voor mekaar’
Doordat een significant effect van zelfrelevantie en verbeelding wel optreed wanneer alle respondenten worden meegenomen zou een mogelijke verklaring de redelijk grote steekproef van dit onderzoek kunnen zijn. Een aansluitende verklaring op de grootte van de steekproef zou dan ook kunnen zijn dat een bepaalde mate van zelfrelevantie en verbeelding zonder manipulatie al aanwezig was bij de respondenten. Betrokkenheid bij het onderwerp van ontwikkeling van overgewicht is dan ook hoog en wordt zeer belangrijk bevonden door vrouwen (Lavine, Sweeney & Wagner, 1999).
Voorgaande conclusies kunnen aangenomen worden voor dit onderzoek, bij generalisering van de resultaten moet enige voorzichtigheid in acht genomen worden. Aan elk onderzoek zijn bepaalde beperkingen verbonden die dan ook in de volgende paragraaf uiteengezet worden.
5.2
Discussie
De beperkingen van dit onderzoek zullen in deze paragraaf aan bod komen en aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek zullen worden aangedragen. Ondanks dat de respondenten in dit onderzoek willekeurig aan de experimentele condities zijn toegewezen en de conditiegroepen gelijk blijken te zijn op de controlevariabelen (wat wijst op een geslaagde random steekproef) zijn bepaalde factoren niet meegenomen bij de ontwikkeling van een betrouwbare steekproef. De gelijke conditiegroepen zijn aangetoond met behulp van drie controle variabelen die vooraf aan de manipulatie gemeten zijn (attitude, betrokkenheid, directe ervaring). Demografische achtergrond variabelen zijn echter alleen gevraagd in de condities 1 en 2 om aan de hand van deze gegevens een personalized message te kunnen vormen. De conditiegroepen zijn dus niet getoetst op verschillen in leeftijd, opleidingsniveau, leefomgeving etcetera. Om invloed van demografische factoren uit te kunnen sluiten dienen deze in vervolgonderzoek meegenomen te worden. Voor de doelgroep van de steekproef is in dit onderzoek alleen gebruik gemaakt van jonge vrouwen. Deze keuze wordt onderbouwd door onderzoek dat heeft uitgewezen dat het onderwerp (over)gewicht door deze groep zeer belangrijk wordt bevonden, veel meer dan voor mannen of vrouwen in een oudere leeftijdscategorie (Lavine, Sweeney & Wagner, 1999). De vooraf gemeten mate van betrokkenheid met het onderwerp overgewicht was in dit onderzoek dan ook zeer hoog. Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
55
‘Dik voor mekaar’
Dit zou enerzijds als gunstig kunnen worden beschouwd, de respondenten zijn betrokken met het onderwerp waardoor verwacht zou kunnen worden dat een risicoboodschap eerder effect zou kunnen genereren. Anderzijds is het juist ook van belang doelgroepen te bereiken die risico lopen op ontwikkeling van overgewicht, maar niet betrokken zijn met het onderwerp. Dit zou dan ook een aanbeveling voor vervolgonderzoek kunnen zijn; onderhavig onderzoek zou gerepliceerd kunnen worden bij een doelgroep waarvan een lage betrokkenheid met het onderwerp overgewicht bekend is, bijvoorbeeld mannen in een hogere leeftijdscategorie.
Een ander discussiepunt betreft het geringe effect van de ontwikkelde personalized message. Aangetoond is dat een personalized message effect genereert op de mate van zelfrelevantie, er kan echter nog niet gesproken worden van een zeer sterk effect, wat ruimte biedt voor verdergaand onderzoek. De personalized message die voor dit onderzoek is ontwikkeld is dan ook geen imitatie van eerder onderzoek waarvan de betrouwbaarheid en effectiviteit van de boodschap reeds is aangetoond. De boodschap is ontwikkeld op basis van literatuur waarin wordt verondersteld dat wanneer de sociale identiteit die in een risicoboodschap wordt verwerkt overeenkomstig is met die van de ontvanger, de boodschap eerder als zelfrelevant wordt beschouwd (Velthuijsen, 1996). Voordat een personalized message wordt ingezet om de mate van zelfrelevantie te beïnvloeden zou vooraf extensiever onderzoek moeten worden gedaan naar de ontwikkeling van een optimaal effectieve personalized message. Het gekozen risicogedrag, dat leidraad is in dit onderzoek, zou ook bediscussieerd kunnen worden wanneer getracht wordt de resultaten te generaliseren naar de totale populatie. De resultaten van dit onderzoek zijn slechts gebaseerd op het onderwerp ontwikkeling van overgewicht en de gezondheidsrisico’s hiervan. Er zijn echter legio voorbeelden van risicogedrag aan te dragen waarvoor dit onderzoek herhaald zou kunnen worden en dan nog moet blijken of de verwachtingen van dit onderzoek dan gelden. Een andere aanbeveling zou dus kunnen zijn het onderhavige onderzoek te herhalen echter op ander risicogedrag dan de ontwikkeling van overgewicht.
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Communicatiewetenschap
56
Literatuur Adler, N., & Matthews, K. (1994). Health psychology: Why do some get sick and some stay well? Annual Review of Psychology, 45 (7), 229-249. Aronson, E. (1997). The theory of cognitive dissonance: The evolution and vicissitudes of an idea. In C. McGarty & S.A. Haslam (Eds.). The message of social psychology: Perspectives on mind in society (pp. 20-35). Oxford: Blackwell. Aronson, E. (1998). Dissonance, hypocrisy, and the self-concept. In E. Harmon-Jones & J.S. Mills (Eds.). Cognitive dissonance theory: Revival with revisions and controversies (pp. 21-36). Washington: American Psychological Association. Babin, L.A., & Burns, A.C. (1997). Effects of print ad pictures and copy containing instructions to imagine on mental imagery. Journal of Advertising, 26(4), 33-44 Babin, L.A., & Burns, A.C. (1998). A modified scale for the measurement of communication-evoked mental imagery. Psychology & Marketing, 15(3), 261-278. Baron, R.M., & Kenny, D.A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182. Bemelmans, W.J.E., Hoogenveen, R.T., Visscher, T.L.S., Verschuren, W.M.M., & Schuit, A.J. (2004). Toekomstige ontwikkelingen in overgewicht: Inschatting effecten op de volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Bone, P.F., & Ellen, P.S. (1990). The effect of imagery processing and imagery content on behavioral intentions. Advances in Consumer Research, 17(3), 449-454. Burgess, D., Haney, B., Snyder, M., Sullivan, J.L., & Transue, J.E. (2000). Rocking the vote: using personalized messages to motivate among young adults. The Public Opinion Quarterly, 64 (1), 29-52. Burns, A.C., Biswas, A., & Babin, L.A. (1993). The operation of visual imagery as a mediator of advertising effects. Journal of Advertising, 22(2), 71-85. Croyle, R.T., & Jemmot, J.B. (1990). Psychological reactions to risk factor testing. In J.A. Skelton & R.T. Croyle (Eds.). The mental representation of health and illness (pp. 121-157). New York: Springer-Verlag. Devine, P.G., & Hirt, E.R. (1989). Message strategies for information campaigns: A socialpsychological analysis. In C.T. Salmon (Ed.), Information campaigns: Balancing social values and social change (pp. 229-258). Newbury Park, CA: Sage.
Eagly, A.H., & Chaiken, S. (1998). Attitude structure and function. In D.T. Gilbert, S.T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social psychology (pp. 269-322). New York: McGraw-Hill. Festinger, L., & Aronson, E. (1960). The arousal and reduction of dissonance on societal contexts. In D. Cartwright & A. Zander (Eds.). Group dynamics: Research and theory (pp. 214-231). Evanston: Row & Peterson. Festinger, L, (1957). A theory of cognitive dissonance. Palo Alto, CA: Stanford University Press. Goleman, D. (1982). Make-or-break resolutions. Psychology Today, p.19. Greenwald, A.G., & Leavitt, C.L. (1984). Audience involvement in advertising: Four levels. Journal of Consumer Research, 11(2), 581-592. Greenwald, A.G., & Ronis, D.L. (1978). Twenty years of cognitive dissonance: Case study of the evolution of a theory. Psychological Review, 85(3), 53-57. Gregory, W.L., Cialdini, R.B., & Carpenter, K.M. (1982). Selfrelevant scenarios as mediators of likelihood estimates and compliance: Does imagening make it so? Journal of Personality and Social Psychology, 43(1), 89-99. Guyll, M., & Madon, S.J. (2004). Effects of trait hostility and self-relevance on social information processing. Basic and Applied Social Psychology, 26(4), 263-276. Gyselinck, V., Beni, R., de, Pazzaglia, F., Meneghetti, C., & Mondoloni, A. (2007). Working memory components and imagery instructions in the elaboration of a spatial mental model. Psychological Research, 71(2), 373-382. Heuvel, C., Van den (2003). “If only I had known….”: The impact of imagery-inviting appeals on risk judgements. Doctoraalscriptie, Afdeling Communicatiewetenschap, Universiteit van Amsterdam. Jebb, S.A., Lang, R. & Penrose, A. (2003). Improving communication to tackle obesity in the UK. Proceedings of the Nutrition Society, 62(3), 577-581. Kassarjihan, H., & Cohen, J. (1965). Cognitive dissonance and consumer behavior. California Management Review, 8(2), 55-64. Kolers, P.A. (1983). Perception and representation. Annual Review of Psychology, 34(1), 129-166.
Kremers, S.P.J., Bruijn, G.J. de, Visscher, T.L.S., Mechelen, W. van, Vries, N.K. de, Brug, J. (2006). Environmental influences on energy balance-related behaviors: A dualprocess view. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 3(9), 1-10. Kreuter, M., Farrel, D., Olevitch, L., & Brennan, L. (2000). Tailoring health messages: customizing communication with computer technology. Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates. Lavine, H., Sweeney, D., & Wagner, S.H. (1999). Depicting women as sex objects in television advertising: Effects on body dissatisfaction. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(8), 1049-1058. Lutz, K.A., & Lutz, R.J. (1977). Effects of interactive imagery on learning: Application to advertising. Journal of Applied Psychology, 64(4), 493-498. Lutz, K.A., & Lutz, R.J. (1978). Imagery-eliciting strategies: Review and implications of research. Advances in Consumer Research, 5(3), 611-620. MacInnis, D.J., & Jaworski, B.J. (1989). Information processing from advertisements: toward integrative framework. Journal of Marketing, 53(10), 1-23. MacInnis, D.J., & Price, L.L. (1987). The role of imagery in information processing: Review and extensions. Journal of Consumer Research, 13(3), 473-491. Marx, D.M., & Stapel, D.A. (2005). It depends on your perspective: The role of selfrelevance in stereotype-based underperformance. Journal of Experimental Social Psychology, 42(3), 768-775. McGill, A.L. & Anand, P. (1989). The effects of vivid attributes on the evaluation of alternatives: The role of differential attention and cognitive elaboration. The Journal of Consumer Research, 16(2), 188-196. McGuire, W.J. (1984). Attitudes and attitude change. In G. Lindzey & E. Aronson (Eds.), Handbook of social psychology (pp. 233-346). New York: McGraw-Hill. McGuire, W.J. (1986). The myth of massive media impact: Savagings and salvagings. In G. Comstock (Ed.), Public Communication and Behavior (pp. 173-257). Orlando: Academic Press. McQuail, D. (2000). McQuail’s mass communication theory. Thousand Oaks: Sage Publications. Moreno, R. & Mayer, R.E. (2001). Personalized messages that promote science learning in virtual environment. Journal of Educational Psychology, 96(1), 165-173.
Nisbett, R.E., & Ross, L. (1980). Human inference: Strategies and shortcomings of social judgment. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall. Paivio, A., & Csapo, K. (1973). Picture superiority in free recall: Imagery or dual coding. Cognitive Psychology, 5(2), 176-206. Park, H.S., Dailey, R., & Lemus, D. (2002). The use of exploratory factor analysis in communication research. Human Communication Research, 28(4), 562-577. Perlof, L.S., & Fetzer, B.K. (1986). Self-other judgements and perceived vulnerability to victimization. Journal of Personality and Social Psychology, 50(3), 502-510. Petrova, P.K., & Cialdini, R.B. (2005). Fluency of consumption imagery and the backfire effects of imagery appeals. Journal of Consumer Research, 32(12), 442-452). Petty, R., & Cacioppo, J.T. (1986). Communication and persuasion: Central and Peripheral routes to attitude change. New York: Springer-Verlag. Prochaska, J.O., Diclemente, C.C. & Norcross, J,C. (1992). In search of how people change. Applications to addictive behaviours. The American Psychologist, 47(9), 1102-1114. Puhl, R.M. & Brownell, K.D. (2003b). Psychosocial origins of obesity stigma: Toward changing a powerful and pervasive bias. The International Association for the Study of Obesity, 4(4), 213-227. Putte, B. van den (2005). Strategieën voor effectieve persuasieve communicatie. In B. van Ruler, W. Elving, B. van den Hooff & E. Smit (Red.), Communicatiemanagement in communicatiewetenschappelijk perspectief (pp. 220-236). Amsterdam: Boom. Rossiter, J.R., & Percy, L. (1980). Attitude change through visual imagery in advertising. Journal of Advertising, 9(2), 10-16. Sirkin, R.M. (1999). Statistics for the social sciences. Thousand Oaks: Sage Publications. Slater, M.D. (1990). Processing social information in messages: Social group familiarity, fiction versus nonfiction, and subsequent beliefs. Communication Research, 17(3), 327-343 Snyder, L.B., & Rouse, R.A. (1995). The media can have more than a impersonal impact: The case of AIDS risk perceptions and behaviour. Health Communications, 7(2), 125145. Sobel, M.E. (1982), Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equations models. In S. Leinhart (Ed.). Sociological methodology (pp. 290-312). San Fransisco: Jossey-Bass.
Stapel, D.A., & Velthuijsen, A.S. (1996). “Just as if it happened to me”: The impact of vivid and self-relevant information on risk judgements. Journal of Social and Clinical Psychology, 15(1), 102-119. Stroebe, W., & Stroebe, M.S. (1995). Social psychology and health. Buckingham: Open University Press. Tyler, T.R., & Cook, F.L. (1984). The mass media and judgements of risk: Distinguishing impact on personal and societal level judgements. Journal of Personality and Social Psychology, 47(4), 693-708. Unnava, H.R., & Burnkrant, R.E. (1991). An imagery processing view of the role of pictures in print advertisements. Journal of Marketing Research, 28(2), 226-231. Velthuijsen, A.S. (1996). Persoonlijke en onpersoonlijke impact van de massamedia op risico-oordelen. Academisch proefschrift, Universiteit van Amsterdam. Voedingscentrum (2005). Nederland in balans: Masterplan preventie overgewicht 20052010. Den Haag: Stichting Voedingscentrum Nederland. Weinstein, N.D. (1989). Effects of personal experience on self-protective behavior. Psychological Bulletin, 15(1), 31-50. Weinstein, N.D., & Klein, W.M. (1996). Unrealistic optimism: Present and future. Journal of Social and Clinical Psychology, 15(2), 1-8. Weinstein, N.D. (1984). Why it won’t happen to me: Perceptions of risk factors and susceptibility. Health Psychology, 3(8), 431-457. Wheeler, S.C., Jarvis, B.G., & Petty, R.E. (2001). Think unto others: The self-destructive impact of negative racial stereotypes. Journal of Experimental Social Psychology, 37(6), 173-180. Williams, C.L., Gulli, M.T., & Deckelbaum, R.J. (2001). Prevention and treatment of childhood obesity. Atherosclerosis Reports, 3(6), 486–497. Witte, K.E. (2005). Brancherapport: Hoeveel wordt uitgegeven aan gezondheidsbevordering en -bescherming? Den Haag: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Zimbardo, P.G., & Leippe, M.R. (1991). The psychology of attitude change and social influence. New York: McGraw-Hill.
Appendix I: Algemene boodschap risicovoorlichting
Appendix II: Manipulatie personalized message
Appendix III: Manipulatie verbeeldingsinstructies
Neem nu even rustig de tijd voor het volgende: verbeeld je nu eens dat jijzelf over een aantal jaar behoorlijk wat gewicht bent aangekomen.
Heb je het je al verbeeld? Nee? Probeer je dan nu eens te verbeelden dat je over een paar jaar 5 kilo zwaarder weegt dan je huidige gewicht. Krijg je nu een beeld voor ogen?
Kan je je voorstellen dat je tijdens het winkelen naar 1 à 2 kledingmaten groter moet kijken? Of dat je je lievelingsjurkje niet meer past omdat je er te dik voor bent geworden? Probeer nu onderstaand in woorden te omschrijven hoe jij je zou voelen als je op dit moment 5 kilo zwaarder zou wegen: _________________________________________________ _________________________________________________ _________________________________________________ _________________________________________________
Zie je niet alleen jezelf in 1 à 2 kledingmaten groter, maar kun je je verbeelden dat jij diabetes hebt als gevolg van overgewicht? Kun je het je voorstellen dat je iedere dag insuline moet injecteren om een normaal leven te kunnen leiden? Probeer nu onderstaand in woorden te omschrijven hoe jij je zou voelen als je op dit moment diabetes als gevolg van overgewicht zou hebben: _________________________________________________ _________________________________________________ _________________________________________________ _________________________________________________
Appendix IV: vragenlijst deel 1, conditie 1 en 2
Introductietekst Dit is een grootschalig onderzoek naar de hedendaagse leefwijze en leefomgeving van jonge vrouwen die studeren en/of werken in de Randstad. Jonge vrouwen uit (omgeving) Rotterdam, Den Haag, Utrecht of Amsterdam zijn gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Het onderzoek bestaat uit twee delen, eerst zal je gevraagd worden enkele persoonlijke gegevens in te vullen waarna je enkele dagen opvolgend een korte vragenlijst toegestuurd zal krijgen. Je gegevens blijven anoniem en worden alleen voor dit onderzoek gebruikt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor de Universiteit van Amsterdam, als onderdeel van mijn afstudeerscriptie Communicatiewetenschap. Wanneer je beiden vragenlijsten hebt ingevuld maak je kans op 1 van de 4 abonnementen op Glamour Magazine die onder de deelneemsters worden verloot! Voor vragen kan contact opgenomen worden via
[email protected]. Alvast hartelijk dank voor je deelname!!
1. Geef hier je voornaam:______________________________________________________ 2. Geef hier je huidige woonplaats:_______________________________________________ 3. Geef hier je geboorteplaats:___________________________________________________ 4. Geef hier je leeftijd:_________________________________________________________ 5. Geef hier je lengte in centimeter:______________________________________________ 6. Geef hier je gewicht in kilo:__________________________________________________ 7. Geef hier je confectiemaat: o 34-36 o 38-40 o 40-42 o 44-46 o 48-50 o 52-54 8. Geef hier je hoogste genoten opleiding middelbare school opleiding: o VMBO o MAVO o HAVO o VWO o Gymnasium o Anders, namelijk ______________________________________________________
9. Geef hier je hoogste genoten opleiding: o Basisschool o VMBO/MAVO o HAVO o VWO o Gymnasium o Anders, namelijk_______________________________________________________ 10. Noteer onderstaand je huidige opleiding. Wanneer je momenteel geen opleiding volgt noteer hier je hoogst genoten opleiding en ga verder met vraag 12:
11. Geef hier je wekelijks gemiddeld aantal uren die je besteedt aan je studie:
12. Geef hier de plaats van je huidige opleiding of de plaats waar je je hoogst genoten opleiding hebt gevolgd:
13. Geef hier aan of je uitwonend bent: o Ja o Nee 14. Geef hier jouw woonaccommodatie aan: o Twee-onder-een-kap o Rijtjeshuis o Appartement o Losstaand o Studentenhuis o Anders, namelijk_______________________________________________________
15. Geef hier de sport/lichaamsbeweging waar je de meeste tijd aan besteed. Doe je niet aan sport/lichaamsbeweging ga dan naar vraag 17: o Teamsport o Wandelen o Vechtsport o Atletiek o Hardlopen o Tennis o Paardrijden o Wielrennen o Fietsen o Dansen o Fitness o Anders, namelijk_______________________________________________________
16. Geef hier het wekelijks gemiddelde aantal uur die je besteedt aan sport/lichaamsbeweging:
17. Noteer hier je (bij)baan. Heb je geen (bij)baan ga dan verder met vraag 19:
18. Geef hier je wekelijks gemiddelde aantal werkuren:______________________________ 19. Geef hier aan of je momenteel een vaste relatie heeft: o Ja o Nee 20. Geef hier het wekelijks gemiddeld aantal keren dat je uitgaat (reken hiertoe bijvoorbeeld bezoek bioscoop, buitenshuis eten, bezoek bar/club, etc.):
21. Geef hier je wekelijks gemiddeld aantal glazen alcohol die je nuttigt: o 0 o 1-2 o 3-4 o 5 of meer 22. Geef hier aan of je rookt: o Ja o Nee 23. Geef hier het jaarlijks gemiddeld aantal keren dat je op vakantie gaat (reken hiertoe ook stedentrips, weekend weg in eigen land etc.) o 0 o 1 o 2 o 3 o 4 o 5 of meer 24. Noteer onderstaand je e-mail adres. Dit is nodig voor het vervolgonderzoek en de verloting van de abonnementen op Glamour Magazine:
Je hebt het eerste gedeelte van dit onderzoek afgerond, bedankt! Over enkele dagen zal het tweede deel van dit onderzoek in de vorm van een korte vragenlijst naar je worden toegestuurd. Jouw deelname is pas bruikbaar voor dit onderzoek wanneer je ook het tweede deel afrondt. Het zou dus fijn zijn als je hier ook nog even tijd voor zou kunnen nemen! En je maakt dan natuurlijk gelijk kans op een abonnement op Glamour Magazine! Tot snel!
Appendix V: Vragenlijst deel II, conditie 1 t/m 4
Introductietekst conditie 1 en 2: Je hebt een tijdje geleden een korte vragenlijst ingevuld voor onderzoek naar de leefomgeving en leefwijze van jonge vrouwen. Als vervolg op deze vragenlijst heb je nu het tweede gedeelte van dit onderzoek ontvangen. Net als in het eerste gedeelte blijven ook deze gegevens anoniem en zullen alleen gebruikt worden ten behoeve van dit onderzoek. Deze vragenlijst neemt niet veel tijd in beslag, maar dient wel met aandacht ingevuld te worden. Mocht je dus op dit moment niet veel tijd hebben dan is het beter deze vragenlijst op een geschikter tijdstip in te vullen. De ingevulde vragenlijsten zijn pas bruikbaar wanneer beiden delen zijn ingevuld. De deelneemsters die ook deze tweede vragenlijst invullen maken kans op 1 van de 4 abonnementen op Glamour Magazine die worden verloot. Wederom hartelijk dank voor je moeite! Introductietekst conditie 3 en 4: Dit is een grootschalig onderzoek naar de hedendaagse leefwijze en leefomgeving van jonge vrouwen die studeren en/of werken in de Randstad. Jonge vrouwen uit (omgeving) Rotterdam, Den Haag, Utrecht of Amsterdam zijn gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Het onderzoek bestaat uit twee delen, eerst zal je gevraagd worden enkele persoonlijke gegevens in te vullen waarna je enkele dagen opvolgend een korte vragenlijst toegestuurd zal krijgen. Je gegevens blijven anoniem en worden alleen voor dit onderzoek gebruikt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor de Universiteit van Amsterdam, als onderdeel van mijn afstudeerscriptie Communicatiewetenschap. Wanneer je beiden vragenlijsten hebt ingevuld maak je kans op 1 van de 4 abonnementen op Glamour Magazine die onder de deelneemsters worden verloot! Voor vragen kan contact opgenomen worden via
[email protected]. Alvast hartelijk dank voor je deelname!!
Neem nu rustig de tijd voor het lezen van de volgende boodschap: - Algemene boodschap conditie 1 t/tm 4, zie appendix I-
Geef bij het volgende gedeelte bij aan in welke mate jij het eens/oneens bent met de stellingen:
Attitude Ik vind deze boodschap: attit1: Interessant
○
○
○
○
○
○
○
Saai
attit2: Goed
○
○
○
○
○
○
○
Slecht
attit3: Persoonlijk
○
○
○
○
○
○
○
Onpersoonlijk
attit4: Plezierig
○
○
○
○
○
○
○
Onplezierig
attit5: Zelfrelevant
○
○
○
○
○
○
○
irrelevant
attit6: Leuk
○
○
○
○
○
○
○
Niet leuk
attit7: Indrukwekkend
○
○
○
○
○
○
○
Niet indrukwekkend
attit8: Tot de verbeelding sprekend
○
○
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Niet tot de verbeelding sprekend
Betrokkenheid Betrok1: Ik houd mijn gewicht nauwkeurig in de gaten Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
Betrok2: Ik vind het vervelend om gewicht aan te komen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Betrok3: Ik vind overgewicht ongezond Helemaal mee eens
○
○
Betrok4: Om mijn gewicht constant te houden ga ik bewust om met mijn eetpatroon Helemaal mee eens ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ Helemaal mee oneens Betrok5: Ik sport omdat ik het belangrijk vind mijn gewicht constant te houden Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Betrok6: Ik zou het vervelend vinden om over 5 jaar 5 kilo zwaarder te wegen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Directe ervaring Direrv1: Heb je zelf ervaring met de ontwikkeling van overgewicht? Heel veel ervaring ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen ervaring
Direrv2: Heb je zelf ervaring met gezondheidsproblemen als gevolg van overgewicht? Heel veel ervaring ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen ervaring
Direrv3: Ken je iemand uit je omgeving die ervaring heeft met overgewicht? Heel veel personen ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen personen
Direrv4: Ken je iemand uit je omgeving ervaring heeft met gezondheidsproblemen als gevolg van overgewicht? Heel veel personen ○
○
○
○
○
○
○
Helemaal geen personen
Conditie 1: manipulatie personalized message + verbeeldingsinstructies, zie appendix II en III Conditie 2: manipulatie verbeeldingsinstructies, zie appendix III Conditie 3: manipulatie personalized message, zie appendix II
Conditie 4: geen manipulatie Geef bij het volgende gedeelte bij aan in welke mate jij het eens/oneens bent met de stellingen:
Zelfr1: Er zijn geen overeenkomsten tussen de boodschap en mezelf Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb1L: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er gedetailleerd uit. Helemaal mee eens ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ Pri1: Er bestaat een kans dat ik over 10 jaar 10 kilo zwaarder weeg Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Helemaal mee oneens
Verb2e: Ik fantaseerde hoe het zou zijn om overgewicht te ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri1: Ik denk dat steeds meer mensen van de Nederlandse bevolking ongezond leven waardoor ook steeds meer mensen overgewicht ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb3e: Ik verbeeldde me hoe het zou zijn om daadwerkelijk 5 kilo zwaarder te wegen dan mijn huidige gewicht Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr2: Deze boodschap zou over mezelf kunnen gaan Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
Pri2: Ik denk dat het ontwikkelen van overgewicht mijzelf kan overkomen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb4L: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er helder uit Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Pri3: Ik maak me geen zorgen om zelf overgewicht te ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb5L: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er levendig uit Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr3: Deze boodschap is voor mij zeer relevant Helemaal mee eens
○
○
○
○
Verb6K: Hoeveel beelden kwamen in gedachten bij je op? • 1 • 2-3 • 4-5 • meer dan 5 Pri4: Ik denk dat wanneer ik overgewicht ontwikkel ik ook eerder risico loop op gezondheidsproblemen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb7K: Ik vind het makkelijk om overgewicht bij mezeld te verbeelden Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri2: Ik denk dat steeds meer mensen van de Nederlandse bevolking onzorgvuldig met hun eet- en bewegingspatroon omgaan waardoor ze eerder overgewicht ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb8K: Probeer hier te omschrijven hoe de beelden in je gedachten eruit zien wanneer je je de ontwikkeling van overgewicht verbeeldt: Ik zie in mijn gedachten beelden van:
Pri5: Ik denk dat wanneer ik onzorgvuldig met mijn eet- en bewegingspatroon omga ik eerder overgewicht zal ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri3: Ik maak me zorgen om het snel toenemend aantal mensen met overgewicht in de Nederlandse maatschappij Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr4: Deze boodschap heeft niets met mijzelf te maken Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
Pri6: Ik denk dat wanneer ik overgewicht ontwikkel ik ook eerder risico loop op gezondheidsproblemen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb9L: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er concreet uit Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri4: Ik denk dat er een redelijke kans bestaat dat mensen uit mijn omgeving overgewicht zullen ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Pri7: Ik denk dat er een kans bestaat dat ik over 5 jaar 5 kilo zwaarder weeg Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr5: ik kan me met de boodschap identificeren Helemaal mee eens
○
○
○
○
Mri5: Ik denk dat wanneer mensen van de Nederlandse bevolking overgewicht ontwikkelen ze ook eerder risico lopen op gezondheidsproblemen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb10e: Ik verbeeldde me hoe het zou voelen om overgewicht te hebben Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
Helemaal mee oneens
Zelfr6: Deze boodschap zou speciaal aan mij gericht kunnen zijn Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
Pri8: Ik denk dat ik geen risico loop op de gezondheidsproblemen van overgewicht Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri6: Ik maak me zorgen om mensen uit mijn omgeving die overgewicht zouden kunnen Ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
○
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr7: Deze boodschap is voor mij zeer relevant Helemaal mee eens
○
○
○
○
Pri9: Er bestaat een kans dat ik in de toekomst zelf overgewicht zal ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Verb11L: Wanneer ik me de ontwikkeling van overgewicht probeer te verbeelden ziet het beeld in mijn gedachten er scherp uit Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri7: Ik schat de kans hoog in dat steeds meer mensen van de nederlandse bevolking overgewicht zullen ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Pri10: Ik maak me zorgen zelf overgewicht te ontwikkelen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr8: Er zijn veel overeenkomsten tussen de boodschap en mezelf Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Pri11: Ik denk dat het ontwikkelen van overgewicht mijzelf kan overkomen Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Mri8: Ik denk dat mensen uit mijn omgeving gezondheidsproblemen zou den kunnen krijgen als gevolg van overgewicht Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Zelfr9: Er zijn redelijk wat overeenkomsten tussen de boodschap en mezelf Helemaal mee eens
○
○
○
○
○
○
○
Helemaal mee oneens
Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Mocht je nog vragen of interesse hebben in de resultaten kun je een mail sturen naar:
[email protected]. De winnaressen van het abonnement op Glamour magazine krijgen zo spoedig mogelijk bericht!