Lezing Jos van der Lans voor KRO-seminar `Het wereldwijde web: de hype en de hoop’, d.d. 28 september 2001 Trefwoorden: internet, community, gemeenschapsvorming
Digitale gemeenschapsvorming Er zijn wel eens sociologen geweest die een poging hebben gewaagd om een algemene definitie van het begrip gemeenschap samen te stellen. Daarvoor spelden ze kranten en boeken en zaten ze met een bloknoot voor radio en tv. Na verloop van tijd hadden ze een kleine honderd verschillende definities van het woord `gemeenschap' verzameld, maar toen ze met dit materiaal tot een overkoepelende definitie probeerden te komen, konden ze eigenlijk maar een ding met zekerheid vaststellen: het ging in elk geval over mensen... Misschien is deze wat minimale opbrengst wel het indirecte bewijs dat gemeenschap typisch zo'n begrip is dat vaker wordt gebruikt naarmate onduidelijker is geworden wat het precies betekent. De Nederlandse taal kent wel meer van die begrippen. Zo namen wij het woord verzuiling pas frequent in de mond, toen de ontzuiling feitelijk aan de gang was. En toen men over de maakbaarheid van de samenleving begon te praten, deed men dat vooral om duidelijk te maken dat de samenleving helemaal niet maakbaar was. Zo praten we tegenwoordig ook over gemeenschappen. De meest heldere voorstelling daarvan, de oude dorpsgmeeenschap of het gezellige buurtje, waarbij mensen in een afgebakende ruimte levens met elkaar deelden, bestaat niet meer. Deze organische leefgemeenschap is in de moderne tijd opgelost. De wereld is een stad geworden. Grootschalig, divers, beweeglijk, anoniem, geheimzinnig, conflictrijk, chaotisch, dat zijn termen die meer van toepassing lijken op het moderne leven van mensen, en dus op hun gemeenschapsvorming, dan de woorden die je eigenlijk direct met het begrip gemeenschap associeert: samen, delen, met elkaar, onderling. Het woord gemeenschap verwijst toch naar iets moois, iets nastrevenswaardigs. je zou ook kunnen zeggen dat het in de feitelijke chaotische wereld van de stad een uitdrukking is van het verlangen naar overzicht en ordening, naar intimiteit en gelijkgestemdheid. Die positief-romantische connotatie is vermoedelijk ook de reden waarom het woord op het world wide web in een paar jaar tijd zo razend populair is geworden. Het aantal communities groeit exponentieel, en iedere instantie die mensen op de een of andere manier aan zich wil binden, creeert een community. Men bouwt een soort enclaves in een virtuele wereld die net als de moderne westerse samenleving helemaal niets meer weg heeft van een dorp, maar juist grootschalig, oneindig, veranderend, beweeglijk, geheimzinnig, conflictrijk en chaotisch is. Een wereld, kortom, die in alles een representatie lijkt van een hedendaagse moderne metropool. Nog geen halve eeuw geleden waren Nederlanders naar klasse, geloofsovertuiging en inkomen keurig uitgesorteerd over het land; buren deden vergelijkbaar soort werk, deelden de zelfde ervaringswereld, spraken dezelfde taal. Dat is tegenwoordig verleden tijd. De enorme toename van de mobiliteit, de onwaarschijnlijke groei van communicatiemiddelen (vooral van de telefoon) en van nieuwe technologieeen hebben voor het leewendeel der Nederlanders ervoor gezorgd dat de plaats waar je woont steeds minder zegt over wie je bent. Daardoor bewegen mensen zich niet langer in een gemeenschap, maar in een groot aantal netwerken, waarvan er een paar een privaat karakter hebben met een sterke onderlinge emotionele binding (familieverbanden, vriendenkringen, en een flink aantal publieke netwerken waarbij mensen minder emotionele verbindgen aangaan (verenigingen, vakbonden, uitgaanscircuits). De oude uitsortering van Nederland in klassen, geloven en standen is daardoor 1
overvleugeld door een nieuwe uitsortering van het land in smaken, interessen, levensstijlen, seksuele voorkeuren, hobby's en wat dies meer zij. Dat heeft de individuele levens rijker en veelzijdiger gemaakt, maar ook chaotischer en ingewikkelder omdat de mogelijkeden enorm zijn en je voortdurend wat moet kiezen en wat moet willen. De handicap van die nieuwe uitsortering was lange tijd dat al die diverse smaken geen technologie hadden om tot elkaar te komen. Zeker, er waren verenigingen en blaadjes, er waren ook ontmoetingsplekken waar je naar toe kon gaan, cafe's waar je af kon spreken, er werd veel vergaderd tussen gelijkgestemden, je kon elkaar opbellen, maar dat kostte allemaal toch een hoop moeite en veel organisatiewerk. Die handicap werd door het world wide web in een paar jaar compleet weggewerkt. In een verbazingwekkend kort tijdsbestek kwam er een technologie beschikbaar die allerlei ruimtelijke beperkingen overwon en desondanks toch mensen bij elkaar kon brengen. Het is geen wonder dat de mogelijkheden daarvan in eerste instantie vooral verkend werden door groepen die in het echte leven het meeste moeilijkheden ervaarden om fysiek bij elkaar te komen, omdat ze een minderheid vormden, niet geaccepteerd werden of perverse voorkeuren hadden. Maar inmiddels zijn we in de fase beland, waarin niet langer excentrieke virtuele gemeenschappen domineren, maar iedereen wel wat voor zijn of haar gading kan vinden. Zo biedt het Net een technologie die als katalystor werkt voor de culturele transformatie van moderne samenlevingen, waarbij mensen steeds meer los komen van hun ruimtelijk-fsyieke beperkingen. We moeten daarom ook niet doen alsof het Net en het Echte Leven iets apart zijn, dat is onnodig mystificerend. Het succes van internet komt niet voort uit de technologie zelf, maar uit de maatschappelijke en culturele behoeften waarvoor de technologie functioneel is. Het Net biedt moderne burgers een prachtig hulpmiddel om tegemoet te kunnen komen aan de nieuwe eisen van de moderniteit (waarbij je voortdurend reflexief bezig moet zijn over de verhouding tussen jezelf en de wereld om je heen en je steeds weer kunt kiezen tussen de netwerken of - zo men wil - gemeenschappen waar men zich in wil begeven.) Daarom kan niemand meer om internet heen. Ook die maatschappelijke organisaties niet, die groot geworden zijn in de vorige eeuw en toen een vooraanstaande rol speelden in de vormgeving van het publieke en maatschappelijke leven in nederland. Denk aan politieke partijen, denk aan vakbonden, denk aan omroepverenigingen, zonder uitzondering hebben ze inmiddels een plekje op het Net ingenomen. Maar schieten ze er ook wat mee op? Wat betekent deze aanwezigheid op het Net nu voor dit soort maatschappelijke organisaties? Kunnen ze met behulp van deze technologie hun maatschappelijke doelstellingen beter realiseren? Gaat dat vanzelf, of moeten ze iets speciaals doen? Daarbij is het goed om ons allereerst te realiseren dat de vrijwel alle grote maatschappelijke organisaties in dit land kinderen zijn van het het oude gemeenschapstijdperk. Van de tijd dus dat de ruimtelijke factor in hoge mate bepalend was voor de gemeenschappen waarin mensen terecht kwamen. Dat geldt voor de meeste publieke omroepen, voor politieke partijen, voor vakbonden, voor kerken. Ze vormden ook vaak een totaalpakket: wie katholiek was, was lid van de KRO, stemde op de KVP en was als werknemer aangesloten bij de NKV. Zo'n zuil had zich keurig over het land verdeeld in allerlei ruimtelijk afgebakende onderdelen, zoals parochies, afdelingen van politieke partijen, et cetera. Dat vormde een probleemloos geheel tot de jaren zestig. Toen kwamen mensen in beweging, lieten hun vanzelfsprekende verzuilde identiteiten in hoog tempo los, kwamen ze met behulp van de moderne vervoersmiddelen uit hun oude hokjes en gingen ze steeds onbekommerder hun smaak achterna. Vanaf dat moment begonnen deze organisaties in de 2
problemen te geraken. Ze pasten eigenlijk steeds minder vanzelfsprekend in de nieuwe tijd. Maatschappelijke organisaties die sinds die tijd wel succesvol zijn, spreken mensen ook niet langer aan op een totaalidentiteit (katholiek, arbeider, gereformeerd), maar op een onderwerp. Natuurmonumenten is weliswaar een hele oude organisatie, maar pas tot grote bloei gekomen vanaf de jaren zeventig, hetzelfde geldt voor Greenpeace en Amnesty International. Ze mobiliseren mensen op een issue en dat werkt. Dat is ook de reden waarom traditionele organisaties als levensbeschouwelijke publieke omroepen (die meer willen dan het bieden van louter entertainement) en politieke partijen, en in zeker opzicht ook landelijke dagbladen, langzaam maar zeker in een permanente crisis terecht zijn gekomen. Hun ledenaantallen bevinden zich al jaren in een lange vlucht naar beneden, en er is niets dat erop wijst dat daar verandering in komt. Mensen zien zich zelf niet zo snel meer als lid van een groot collectief en bekennen zich ook niet zo gemakkelijk meer tot dit type organisaties, ze hebben het idee dat ze er te veel van zichzelf mee vastleggen, dat ze hun onafhankelijkheid, hun individualiteit er mee prijsgeven, misscien zelfs wel dat ze er op aangekeken worden. Dat geeft mensen een ongemakkelijk gevoel, een gevoel dat geheel ontbreekt bij lidmaatschappen van Amnesty of Greenpeace. De interessante vraag is nu of internet uitkomst biedt voor deze crisis van maatschappelijke organisaties. Misschien is het goed om op dit punt even een uitstapje te maken naar de dagbladen, aangesloten bij PCM. Dat zijn weliswaar commerciele organisaties, maar ze komen vrijwel allemaal voort uit het oude verzuilde denken en ze hebben allemaal een een soort maatschappelijke identiteit die vergelijkbaar is met andere grote maatschappelijke organisaties. Bij Volkskrant-lezers, Telegraaf-lezers en Trouw-lezers hebben wij spontaan heel nauwkeurige sociologische voorstellingen over het type mensen dat daarmee bedoeld wordt. De dagbladen verkeren sinds een aantal jaren ook in een vergelijkbare crisis als andere oude maatschappelijke organisaties, want aan de daling van de abonneeaantallen wil maar geen eind komen. Dus grepen zij een paar jaar terug met beide handen de mogelijkheden van het internet aan, met het idee dat op deze wijze het bereik van de kranten groter werd en dat mensen via het Net bij bijvoorbeeld de Volkskrant-gemeenschap - om het maar even zo te neomen zouden kunnen worden betrokken. Dat kostte een hoop geld, en het trok een hoop webbezoekers, maar meer abonees leverde het niet op, intgendeel, de daling zette onverminderd door. Vooral onder jongeren is de bereidheid minimaal om `lid' te worden van een krant. Ze kunnen overal informatie vandaan halen, ze kunnen nu als het ze uitkmomt een steeds verschiollende krant kopen, dus waarom je zo definitief vastleggen? En onlangs bereikte ons het bericht dat de PCM, de grootste uitgever van de landelijke dagbladen in ons land, van dit internet-avontuur afziet, omdat het niets oplevert. Of dat een verstandig besluit is valt te bezien, maar het is in ieder geval wel een interessante ervaring voor andere maatschappelijke organisaties, die in wezen op het Net hetzelfde doen als de dagbladen. Ze gebruiken het Net als een soort folder, een soort uithangbord voor informatie over zichzelf, met als interactief extraatje een soort publiekshoekje waar men dan mag reageren, op een stelling of op elkaar, of per email. Het ziet er allemaal vaak prachtig uit, maar je komt er alleen als je informatie te halen hebt, en er is eigenlijk geen reden om langer te blijven. Laat staan dat je je via internet als lid aanmeldt, hooguit - als het gratis is - neem je een proefabonnement of laat je je wat toesturen. Kan dat anders? Zouden maatschappelijke organisaties via internet een soort gemeenschap van gelijkgezinden of gelijkgeinteresseerden kunnen creeren, waardoor de aantrekkingskracht van die organisaties weer groter wordt? 3
De les van de dagbladen is eignelijk vooral dat je je hier vooral geen illusies moet maken. Als een organisatie in real life niet in staat is om iets van een collectief gevoel tussen mensen te creeren, dan is het een illusie om te denken dat dat op het Net wel zou lukken. Het net schept geen gemeenschappen, maar biedt een technologie die verbindingen tot stand brengt en informatie tussen mensen distribueert. En die technologie wordt door mensen aangestuurd en ingevuld. En laten we wel zijn: er zijn ook maar weinig inspirerende sites van maatschappelijke organisaties waar mensen een soort warm hier-wil-ik-bij-horen gevoel krijgen als ze er toevallig langs surfen. De meeste bezoekers willen gewoon iets weten en zijn daarna weer snel weg. Sterker, ik zelf bezoek nooit de sites van maatschappelijke organisaties waar ik lid van ben, en dat is ook logisch want wat daar staat dat weet ik wel. Zo bezoek ik nooit de site van de VPRO, begeef ik mij hoogst zelden naar de site van GroenLinks, of de Groene Amsterdammer en al die andere progressieve clubs waar ik lid van ben. Daar heb ik niks te zoeken, ik vertoef ook vaker op de site van de Telegraaf dan op die van de Volkskrant. En ik ben vrees ik niet de enige. Andere mensen vertonen hetzelfde gedrag. Dat leidt dus tot het paradoxale vermoeden dat sites van maatschappelijke oranisaties bezocht worden door mensen die hooguit nieuwsgierig zijn naar bepaalde informatie, maar zich er niet per se mee identificeren. Dat is dus tamelijk los volk, probeer daar maar eens een bloeiende virutele gemeenschap van te maken. Dat moet je dus ook niet willen. Het Net is maar heel beperkt geschikt voor ledenwerving, dat leert ook de ervaring van de landelijke dagbladen. Maar ondertussen is dat wel de stille hoop van veel maatschappelijke organisaties, vandaar al die reclamepagina's en sites met correcte standpunten. Het Net is een PR-instrument, een voorlichtingsmiddel, en als zodanig staat het ook in de begroting van de meeste maatschappelijke organisaties. Ik denk echter dat daar niet de kracht van het Net gezocht moet worden. Ik zou het veel interessanter vinden als dit type organisaties zich de vraag gaat stellen hoe zij met behulp van het Net mensen die al wel tot de organisatie horen erbij kunnen houden. Internet zou voor maatschappelijke organisaties misschien vooral een medium moeten zijn om hun ledengemeenschap in stand te houden. Dat is gezien het algeheel teruglopende ledenbestand al een hele opgave. De kunst voor maatschappelijke organisaties is niet zozeer om mensen binnen te lokken, de kunst is vooral om mensen vast te houden, te blijven fascineren. Eenmaal op dat spoor ga je toch al snel op een heel andere manier denken hoe zo'n site eruit zou kunnen zien. Zo heb ik mij de vraag gesteld wanneer ik als actief politicus wel spontaan naar de GroenLinks-site zou surfen. Het antwoord was eigenlijk helemaal niet zo moeilijk, zeker niet in deze tijd. Ik zou de afgelopen weken dagelijks naar de site van mijn partij zijn gesurfed als ik daar op het spoor was gebracht van informatie uit de wereld waar ik als GroenLinkser op dat moment behoefte aan had. Bijvoorbeeld informatie over tegengeluiden uit Amerika, als ik door had kunnen schakelen naar plekken op het Net waar men zich verzet tegen de Amerikaanse oorlogsretoriek, als ik was verwezen naar gedegen achtergrondverhalen over de oorzaken van het terrorisme, voor dat type informatie had ik elke avond graag een uurtje mijn pc aangezet om naar www.groenlinks.nl te srufen in de verwachting dat daar mensen achter de knoppen zitten die vanuit een gelijksoortige visie de wereld waarnemen. Maar dat is natuurlijk het laatste wat ik op de GroenLinks site vind. Daar lees ik een persbericht over de toespraak van Rosenmoller en de verbijstering van de parlijleiding over de aanslag. Tja, dat wist ik natuurlijk al. Hier ligt dus een grote kans voor maatschappelijke organisaties. In de veronderstelling dat mensen die zich daarbij aansluiten een zelfde soort interesse en visie hebben op de wereld en zich daar vergelijkbare vragen over stellen, dan kan een maatschappelijke organisatie hen 4
een interessante service bieden als ze hun leden de weg wijzen over de wereld, zodat je snel terecht kunt bij al die bronnen op het internet waar dingen die hun leden bewegen polaatsvinden en gebeuren. Internet is een enorme chaos, waar alles door elkaar loopt en waar het veel tijd kost om een weg te vinden naar je eigen interesse. Als een maatschappelijke organisatie daarvoor een voorselectie maakt, dan is dat denk ik een buitengewoon interessante vorm van dienstverlening. Maar dat is precies wat maatschappelijke organisaties nu niet of nauwelijks doen. Achter hun homepage vertellen ze toch eigenlijk alleen maar over zichzelf. Om daar verandering in aan te brengen moeten maatschappelijke organisaties niet alleen de beschikking hebben over systeembeheerders, maar vooral ook inhoudelijke verkenners aan het werk zetten, die de hele dag op het Net zoeken, proeven en voorselecteren. Zo kunnen deze organisaties toch weer iets van een leidsman zijn. Niet zoals vroeger door als dominees zelf de waarheid te verkondigen, maar door hun leden actief en voortdurend te verwijzen naar kennisbronnen die voor hun ideevorming interessant is. Om zicht te krijgen op de vraag wat deze technologie voor maatschappelijke organisaties zou kunnen betekenen heb ik mij nog een andere vraag gesteld. Dat is de vraag waarom ik mij eigenlijk nooit meer meng in discussies op het Net, zelfs niet bij mijn eigen partij, waar dat toch impliciet van mij verwacht wordt. In het verleden heb ik het wel eens gedaan, maar ik ben daar erg somber van geworden. Binnen de kortste keren wordt een debat door een of andere schreeuwlelijk overschaduwd, die de methode van-dik-hout-zaagt-men-planken volgt en dan kun je eigenlijk alleen nog maar clichees uitwisselen. Dit soort plekken zijn geboren vanuit het basisidee van internet als een open, drempelloos en toegankelijk medium zonder beperkingen, waar het ideaal van een herschafftfreie communication gerealiseerd zou worden. Helaas in de praktijk blijkt het vaak uit te lopen tot een Poolse landdag. Het gevolg is dat de meeste door maatschappelijke organisaties georganiseerde discussieplekken op het net nu een moderator hebben aangesteld, iemand die de orde enigszins handhaaft en de echte onzin weert. In feite corrigeren hier de ervaringen uit Real Life het internet, waar nog het romantisch gemeenschapsidee heerst dat alles wat elkaar ontmoet al mooi is. Helaas werkt dat niet zo, een gemeenschap - zelfs in de meest moderne varianten - wordt niet gevormd door openheid, maar juist door afzondering. Een groep mensen meet zich een exclusieve identiteit aan, door haarscherp aan te geven wie er wel en wie er niet bij hoort. Dat zie je ook bij succesvolle nieuwe internetgemeenschappen: die gaan ove rhomo's, alleenstaande moeders, huismannen, Doe Maar liefhebbers, waarbij het in een oogopslag volslagen duidelijk is wie daar niet bij hoort. Dat bewijst niet dat een gemeenschaps iets moois is, maar eigenlijk vooral iets functioneels. Tot de kern ervan behoort een onder-ons-gevoel en het wegkijken van ongenode gasten. Dat is ook het verwijt dat querulanten op de discussieplekken bij overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties altijd wordt gemaakt: wat heb je hier eigenlijk te zoeken. Daarom vind ik het vreemd dat internetsites van grote maatschappelijke organisaties op geen enkele manier iets doen met deze sociale dynamiek en zonder uitzondering voor iedereen en alles toegankelijk zijn. Leden die geld betalen hebben er dezelfde rechten als mensen die dat niet doen. Zo maak je dus niet een gemeenschapsgevoel. Ik heb nooit begrepen waarom ik als Volkskrant-abonnee op de internetsite van de Volkskrant dezelfde informatie kon krijgen als iemand die geen abonnee was. Dat is eigenlijk heel onredelijk. Als je mensen als een club of een soort gemeenschap wil zien dan moet je ze ook gevoelens van exclusiviteit geven. Dus als ik GroenLinks lid ben moet ik op het Net in de notulen van de Tweede kamerfractie kunnen kijken, of een vraag kunnen stellen aan gemeenteraadsleden 5
van GroenLinks, allemaal zaken waarvan ik weet dat niet-GroenLinksers dat niet zouden kunnen. Als ik lid van de Volkskrant ben moet ik op het Net gewoon alle artikelen van de afgelopen jaren kunnen raadplegen die de redactie zelf ook kan raadplegen, waarbij ik weet dat dat een voorrecht is die niet abonnees niet hebben. Zo'n gevoel van exclusiviteit is wel het laatste wat je momenteel overhoudt aan een bezoek aan een site van een maatschappelijke organisatie. Dat zou dus heel anders moeten. Juist in een tijdsgewricht waarin een harde strijd gestreden wordt om de aandacht van mensen, een tijdsgewricht waarin we eigenlijk afscheid hebben genomen van de notie `een trouw publiek' en waarin de zwevende `consument' steeds belangrijker lijkt te worden, juist in dat tijdsgewricht is investeren in binding op zijn minst zo belangrijk als investeren in werving. Dat besef is nog lang niet doorgedrongen tot de meeste maatschappelijke organisaties. Juist de publieke omroepen gaan op dit punt een buitengewoon interessante toekomst tegemoet. Want op het terrein van de televisie moet de grote technologische revolutie namelijk het samenvallen van televisie en internet - nog plaatsvinden. Als dat gebeurt zullen de oude paradigma's op basis waarvan wij nu televisie kijken snel gaan wankelen. De huidige productiecultuur in omroepland is nog het beste te vergelijken met het door een groot aantal pijpleidingen pompen van goudstukken die aan het einde van de pijp in een groot vuilnisvat vallen in de hoop dat de kijker op het moment van de val er een graantje uit mee kan pikken. In de toekomst vallen die goudstukken echter niet in een vuilnisbak, maar komen ze op de plank te staan, waardoor de waarde daarvan behouden blijft. De kijker kan immers het programa ook op een later tijdstip bij de omroep gaan halen. Hij is niet meer afhankelijk van wat hij `s avonds op de tv krijgt aangeboden. Concepten als `rechtstreeks' of `prime time' zullen sterk aan betekenis inboeten, doordat alles op elk moment beschikbaar komt. Bovendien is het mogelijk om programma's van contexten te voorzien, van een virtuele omgeving waarin mensen kunnen chatten, reageren, voorstellen doen, of om nader beeldmateriaal vragen, of met mensen met vergelijkbare ervaringen kunnen praten. TVkijken staat dan niet meer op zich, maar kan altijd een verolg krijgen, want via een programma kun je bijvoorbeeld ook educatieve routes volgen, waarvoor de omroep bemiddelt, dan wel pakketten samenstelt, er kunnen zelfs op aanvraag tjhusoiavonden verzorgd worden door de publieke omroep. Alles is denkbaar. Voor de omroepen betekent dat een enorme omslag. Ze zijn niet alleen meer massaproducent, maar ze kunnen specieke doelgroepen op maat gaan bedienen. Dat vereist een scherp ontwikkelde intuitie over de smaken, interessen en voorkeuren zo'n omroep wil bedienen. Wat voor specifieke programma's horen daarbij? Bovendien zullen producenten van programma's zich moeten realiseren dat ze niet alleen maar een programma maken, wat een keer uitgezonden wordt en waarna de klus geklaard is. Nee, ze zullen ook verantwoordelijkheid moeten gaan dragen voor de context van dat kijken, voor de dieperliggende en opkomende vragen. Als mensen verder willen kijken wat voor programma's zijn er dan? Moet er op het prgramma gereageerd kunnen worden? Want achter het beeldscherm thuis kan de kijker onmiddellijk een domein betreden waarin hij naar aanleiding van zij kijkervaring vragen stelt en informatie wil inwinnen. In dat domein moet hij vertrouwen hebben, zich thuis voelen, in dat domein moeten de omroepen er in slagen mensen aan zich te binden, ze moeten daarvoor niet alleen massaprodukten maken, maar ook maatwerk leveren. Ze moeten dus niet alleen - om nog maar even naar de KRO te verijzen een gevoel delen, maar daar vooral ook met hele gerichte programma's, en op maat gesneden kijk- en amusementsroutes inhoud aan geven. Als dat zou lukken zou de transformatie van een klassieke maatschappelijke organisatie 6
naar een moderne maatschappelijke organisatie een feit zijn. Een moderne maatschappelijke organisatie is dan niet langer een organisatie die aan al haar leden hetzelfde te bieden heeft, maar die mensen met een bepaalde interesse en visie op de wereld bij elkaar brengt en hen de mogelijkheid biedt om binnen de organisatie zelf een weg te zoeken. Wat een klassieke maatschappelijke organisatie gebaseerd op volgzaamheid en op applaus, de nieuwe maatschappelijke organisatie is gebaseerd op een eigen inbreng en individualiteit. Juist internet biedt daarbij een technologie om die transformatie waar te maken en de huidige crises van dit type organisatie te overwinnen. Maar dat gebeurt niet als organisaties internet gebruiken als een uithangbord van hun verkondigingsidealen, maar wel als ze de technologie gaan gebruiken om hun digitale dienstverlening af te stemmen op de vragen en behoeften van hun leden, die daaraan ook een gevoel van exclusiviteit ontlenen. Met internet maak je geen gemeenschap, het is een hulpmiddel om er een in stand te houden. En dat is cruciaal in een wereld waarin publieke gemeenschappen van welke aard dan ook de neiging hebben te vervliegen. Daarom is het de kunst om wat er aan gemeenschap is op een creatieve manier te onderhouden, en de maatschappelijke organisatie die zich dat realiseert zal ontdekken dat internet inderdaad dat fantastische medium is wat zovelen ons doen willen geloven. Je moet het alleen goed gebruiken.
7