Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
Differentiatiemateriaal Hoofdstuk 1
Fictie: thematiek en beeldspraak Opdracht 1 Lees de tekst en beantwoord de vragen. Verstoppertje 1 Tegenwoordig vindt ze het fijn om buiten te spelen. Zo kan ze nog eens praten over vroeger, toen ze nog bij niet-Joodse kinderen in de klas mocht zitten. Nu mag dat niet meer. De Duitsers hebben in het midden van Den Haag, in de Bezemstraat, een school aangewezen, waar Joodse kinderen naar toe moeten gaan. 5 Door het buiten spelen hoort ze wat de niet-Joodse kinderen op haar vroegere school hebben gedaan. ‘We hebben een geschiedenisrepetitie gehad,’ zegt Johan. ‘Ik had een vier.’ ‘Rekenen is moeilijk joh. We moeten breuken leren,’ moppert Martin. ‘Breuken? Wat is dat?’ vraagt ze. ‘Moet je iets breken?’ 10 ‘Te moeilijk om uit te leggen. Ik snap het zelf niet,’ zegt Marieke. Soms vergeten de niet-Joodse kinderen dat zij niet op school was. Ze zeggen dingen tegen elkaar waar zij niets van begrijpt. ‘Flauw hè, dat we vandaag met gym geen reis om de wereld mochten doen. Juffrouw Terlet had een rotbui!’ klaagt Klaartje. ‘Het was wel een beetje onze eigen schuld.’ 15 ‘Zo is het.’ Waar hebben ze het over? denkt ze. Laat maar, ik vraag niks. ‘We gaan verstoppertje doen. Rachel, jij bent em!’ Ze doet haar handen voor haar ogen: ‘Tien, twintig, dertig... tachtig, negentig, honderd! Ik kom, wie niet weg is wordt gezien!’ 20 Ze kijkt in de lege straat. Nergens een kind te ontdekken. Nu moet ze gaan zoeken. Ze kijkt achter het muurtje. Ze kijkt onder de bank, ze kijkt achter de boom. ‘Ze hebben zich goed verstopt,’ fluistert ze tegen zichzelf. In de verte lacht een kind. Zo lacht Marieke. 25 Ze loopt in de richting van het park. Het gelach wordt duidelijker. ‘Sssst, daar komt ze,’ hoort ze iemand zeggen. Ze loopt een paar stappen het park in. Daar, achter die dikke eik zullen ze wel zitten. Ineens ziet ze het witte bord met de zwarte letters, het bord dat ze al zo vaak heeft gezien. VERBODEN VOOR JODEN staat erop. 30 Zij kan niet meer meedoen. Verstoppertje spelen mag ze niet van de moffen. Alleen nietJoodse kinderen mogen dat. Ze loopt het park uit. Ze zal naar huis gaan en daar gaan zitten lezen. Dat mag wel. ‘Eén twee drie buut vrij!’ roept Johan. ‘Eén twee drie buut vrij!’ roept Marieke. Uit: Ida Vos, Wie niet weg is wordt gezien. Amsterdam, 1981.
1
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
1 Waarom vindt Rachel het fijn om buiten te spelen? 2a Hoe vindt Rachel het als de niet-Joodse kinderen met elkaar praten over wat ze hebben gedaan op school? 2b Laat Rachel aan de andere kinderen merken wat ze van hun gesprekken vindt? 3 Hebben de kinderen zich expres juist in het park verstopt? Verklaar je antwoord. 4 Hoe voelt Rachel zich als ze naar huis loopt? 5 Ida Vos is een Joodse schrijfster, die als kind de Tweede Wereldoorlog meemaakte. Het verhaal dat je gelezen hebt, komt uit de verhalenbundel Wie niet weg is wordt gezien. Wat is het thema van dit verhaal (en de andere verhalen)? A Verstoppertje spelen en andere kinderspelen B De ervaringen van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog C De ervaringen van Joodse kinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog Opdracht 2 Lees de tekst en beantwoord de vragen. Dansje 1 De mannen spelen voor hun leven. De commandant houdt van muziek en hij wil ook graag dat dit kamp een modelkamp is. Alle takken van industrie moeten er zijn, - ja, en ook kunst. Er zijn kunstenaars genoeg onder de Joden die uit hun huizen en uit hun werk zijn 5 weggehaald. Er zijn meesters, wier naam op een programma een volle zaal betekende. Welnu: die zijn de lijfkunstenaars van de commandant geworden. Er is een barak ontruimd, waarin het orkest concerten geeft, - er is een uniform ontworpen, een donkerblauwe overall met op de linkermouw een geborduurde lier, - er wordt hele dagen gerepeteerd, zoals andere inwoners van het kamp hele dagen graven of aardappels schillen, - er zijn ook enkele 10 lievelingssolisten van de commandant, - en zo is er een groep Joden, die wegens hun werk voorlopig nog niet worden doorgestuurd: mannen, die spelen voor hun leven. Als de commandant logés heeft in zijn villa buiten het kamp, vrienden en vriendinnen met of zonder uniform, kan hij ze concerten aanbieden. Concerten in een volle zaal (…) 15 Een volle zaal, - want het is verboden, massaal weg te blijven en een lege zaal te vertonen. Al is er diezelfde dag een transport geweest, - de uitgenodigde Joden moeten uitgaan en de zaal vullen. Al zijn diezelfde dag de allernaasten van de lievelingszanger in een beestenwagen weggevoerd, - hij moet op het podium verschijnen en zingen. (…) Nu is het zondagmiddag, dus er wordt niet gewerkt. De blazers uit het orkest moeten in de 20 open lucht, tussen de administratiebarakken, een luchtig programma bieden. (…) Ordedienaars met kakiuniformen, ster op de borst en 55 op de mouw, houden de kring wijd. Er mag niemand te dicht bij de spelers komen. Alles is hier keurig geregeld. Maar een klein meisje glipt onder de orderij door. Een klein jongetje volgt haar, en nog één en nog één. De ordedienaars zien het en laten ze gaan; ze zijn nog zo klein en dit vergrijp tegen de 25 voorschriften zal hun, die dienaar zijn met lijf en ziel, niet worden aangerekend. Ze pakken elkaar bij de hand, de jongetjes en meisjes. En op de maat van de juichende muziek dansen ze, blij en vrij en sierlijk. Dansen ze, alsof ze geen sterrekinderen waren, maar kinderen met een recht op vrijheid, vreugde en toekomst. 30 Domme kinderen…
2
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
De mannen spelen voor hun leven. Uit: Clara Asscher-Pinkhof, Sterrekinderen. 's-Gravenhage, 1946. 1 2 uit. 3 4 5 6 7
Waarom worden de kinderen sterrekinderen genoemd? De mannen spelen voor hun leven. Leg deze woorden Hoe gaan de kinderen in het kamp met elkaar om, volgens dit fragment? Zouden de kinderen de ernst van de situatie beseffen? Verklaar je antwoord. Waarom zou de schrijfster de kinderen 'dom' noemen? Vind jij het gedrag van de kinderen dom, of is het juist een goede manier om in zo'n situatie te overleven? De titel van het boek is Sterrekinderen. Wat is het thema van dit boek, volgens jou?
Opdracht 3 Lees de tekst en beantwoord de vragen. Lange neus 1 Ik was weer eens meegeweest om de gamellen weg te brengen en wij waren weer terug in het kamp. Ik ging niet direct naar mijn moeder maar bleef met een stel kinderen nog wat rondhangen. Wij liepen langzaam langs het prikkeldraad naar de barakken. De zon scheen en ik had het warm. Een paar grote kinderen vóór mij liepen te fluisteren. Opeens bleven zij 5 staan. Ik vroeg wat er was. Zij zeiden dat ik niet mocht kijken maar dat er op de weg een hoge piet langs kwam. Ik keek en ik zag een soldaat in groene kleren lopen met een grote bruine hond. De hond zag er uit als de wolf van roodkapje, maar die mof hield hem vast aan een ketting. De kinderen zeiden dat ik niet mocht kijken en zij gingen gauw met hun rug naar de weg staan, zodat ik niets meer kon zien. Een groot meisje vroeg: 'Heb jij een tong?' Een 10 paar kinderen renden weg. Ik knikte. Zij zei: 'Laat dan eens zien, ik geloof er niets van.' Ik keek naar de anderen. Een jongen kwam naar mij toe en pakte mij vast. 'Nou, laat eens zien.' Ik deed mijn mond open en stak mijn tong naar buiten. Er renden weer wat kinderen weg. Een grote jongen die voor mij stond, deed een stap opzij. Ik deed mijn mond weer dicht. Een paar kinderen riepen bêêê. Een meisje zei tegen mij: 'Jij durft nooit je tong uit te steken 15 tegen die mof.' Ik keek haar aan en stak mijn tong uit. 'Nee,' zei zij, 'niet naar ons, maar zo dat hij het goed kan zien. En een lange neus maken.' Ik zei dat ik niet wist wat een lange neus was en een paar kinderen begonnen te lachen. De jongen die vlak voor mij stond spreidde zijn vingers, zette zijn ene duim tegen zijn neus en zijn andere tegen de pink van zijn andere hand. Ik zei dat ik dat ook wel kende, maar dat ik niet had geweten dat het een 20 lange neus heette. Het meisje vroeg of ik het zou durven te doen tegen de mof. Ik knikte. De kinderen liepen weg. Ik liep naar het hek. Het bruin verroeste prikkeldraad zat vlak bij elkaar en ik kon er bijna niet doorheen kijken. Mijn hand kon er zeker niet door. Ik deed een stap terug. Aan de buitenkant van het hek stond groen onkruid. Daarachter was de grijze weg. Aan de overkant liep de mof 25 met de wolfshond. Ik spreidde mijn vingers, zette mijn duim tegen mijn pink en bracht beide handen voor mijn neus. Het was moeilijk om ze recht te houden. Toen stak ik mijn tong uit en ik riep uuwaa zoals de kinderen altijd deden. Iemand pakte mijn arm en trok mij mee. Het was een meisje. Zij zei dat ik gek was en dat ik meteen op moest houden. De andere kinderen stonden verderop te kijken. 30 Het meisje trok mijn handen van mijn neus en draaide mij om. Ik draaide mijn gezicht om en stak nog eens mijn tong uit zover als ik kon. Zij gaf mij een klap en rukte mij mee, weg van het hek. De andere kinderen renden weg toen wij er aan kwamen. Ik liet mij door haar
3
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
voorttrekken en ik stak onderweg tegen iedereen die wij tegenkwamen mijn tong uit. Met mijn vrije hand maakte ik er een halflange neus bij. Even later waren wij bij onze barak. Het 35 meisje trok mij mee naar binnen en bracht mij bij mijn moeder. Zij vertelde wat ik gedaan had. Mijn moeder zei 'wat' en gaf mij een harde klap op mijn want. Het suisde en tintelde maar ik huilde niet. Ik vertelde haar over de mof en de wolfshond en dat de kinderen hun tong niet durfden uit te steken en dat ze gedacht hadden dat ik het ook niet zou durven. En dat het meisje erbij was geweest toen ze mij gevraagd hadden om het voor hun te doen. En 40 dat ze mij beloofd hadden dat ik met de grote kinderen zou mogen spelen als ik het zou doen. Mijn moeder vroeg aan het meisje of het waar was en zij zei dat het zo was. Toen zei mijn moeder dat zij er nog wel van haar eigen moeder van zou horen, maar dat zij in elk geval erg blij was dat zij mij had laten ophouden en bij haar had gebracht. 45 Het meisje ging weg. Mijn moeder ging huilen. Zij zei: 'Weet jij wel wat jij gedaan hebt? Wil jij dat ze ons doodmaken, dat ze ons allemaal doodmaken? Waarom doe je zo iets? Zal je het nooit meer doen?' Ik zei dat ik het nog niet wist, want dat de mof het helemaal niet gezien had omdat hij al voorbij was toen ik het deed en omdat hij helemaal niet had omgekeken. Mijn moeder schreeuwde dat ik zeker gek was geworden, dat ik groot geluk had 50 gehad dat de soldaat niet had omgekeken, dat hij anders zeker de hond op mij zou hebben afgestuurd en dat hij haar zou hebben laten doodschieten. En dat dat misschien nog wel zou gebeuren omdat een andere soldaat het wel gezien kon hebben. Ik zei dat er verder helemaal geen moffen in de buurt waren geweest. 'En de wachten dan,' gilde zij. Ik wist niet wat voor wachten zij bedoelde. Zij stond op en trok mij mee naar buiten. 55 Er stonden een heleboel moeders. 'Nu moet jij goed naar me luisteren,' zei mijn moeder. 'Ik ga jou iets aanwijzen zonder mijn vingers te gebruiken. En jij mag ook niet wijzen. En je mag ook niet te lang die kant op kijken. Je moet precies doen wat ik zeg. Kijk over mijn schouder. Zie je de wachttoren?' Ik zag alleen de barakken en daarachter bij het hek wat hoge palen. Dat vertelde ik haar. 'Die 60 palen,' zei zij, 'wat zit er boven die palen?' Ik keek wat hoger en ik zag een soort hut van hout. Dat vertelde ik ook. 'Die hut is de wachttoren. Er staan aan alle kanten wachttorens. Wist jij dat niet?' Ik zei dat ik het niet geweten had en dat de palen trouwens toch buiten het prikkeldraad stonden, dus dat ze niet bij ons kamp hoorden. Mijn moeder zei: 'Nu ga je je zo meteen omdraaien, samen 65 met mij. Dan zie je nog zo'n wachttoren. En daarin zie je een soldaat. Hij houdt de wacht en hij ziet alles. Maar je mag niet te lang naar hem kijken, dus je moet gewoon langzaam verder draaien zonder stil te staan.' Ik deed het en ik zag een andere wachttoren met een soldaat die rondliep. 'Heb je hem gezien?' vroeg mijn moeder. Ik knikte. 'Hij ziet jou overal. En als hij je niet ziet, is 70 er wel een andere wacht die jou ziet. Laten wij hopen dat zij niets van die tonguitstekerij gezien hebben.' Mijn moeder liet mij staan en ging naar de andere moeders. Het stond nu ook vol kinderen bij onze barak. De moeders maakten ruzie over welke kinderen de meeste straf moesten hebben. Het ging ook over mij. Maar mijn moeder zei dat ik het gedaan had omdat de grote 75 kinderen mij hadden opgestookt. Ik stond te kijken naar het eerste wachthuis. Ineens zag ik ook daarin een soldaat. Hij had een geweer vast dat op de rand lag. Hij liep langzaam rond en draaide mijn kant op. Zijn geweer draaide mee tot het precies op mij was gericht. Zo bleef hij staan. Hij keek naar mij. Ik hoorde een knal. De vrouwen en kinderen gilden. Mijn moeder kwam er aan, pakte mijn hand en trok mij mee de barak in. Ik huilde. 80 Mijn moeder troostte mij. Zij zei dat hij alleen gevuurd had omdat er zoveel mensen bij elkaar hadden gestaan en dat was verboden. 'Ze schieten niet meteen op mensen, ze schieten eerst in de lucht om te waarschuwen.' De volgende dag kwam ik de grotere kinderen tegen. Maar ik mocht toch niet met ze meedoen. ‘Want,’ zeiden zij, 'jij hebt aan je moeder verteld dat wij jou hebben opgestookt.' Ik 85 zei dat ik het helemaal niet verteld had. Maar het meisje aan wie ze het hadden kunnen vragen was er niet bij. Zij zeiden dat zij ziek was of zo.
4
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
Uit: Jona Oberski, Kinderjaren. Amsterdam, 1978. 1 2 3 4 5a
5b
Vanuit welk perspectief is dit verhaal geschreven? Begrijpt de ik-figuur hoe gevaarlijk het is om zijn tong uit te steken? Weten de andere kinderen hoe gevaarlijk dat is? Wat vind je ervan dat ze het jongetje dit laten doen? Een thema in de teksten van opdracht 1,2 en 3 is: de manier waarop kinderen in de Tweede Wereldoorlog met elkaar omgingen. Schrijf van elke tekst in één zin op wat er over dit thema gezegd wordt. Vergelijk de zinnen die je opgeschreven hebt bij 'Dansje' (opdracht 2) en 'Lange neus’ (opdracht 3). Wat is het belangrijkste verschil?
Opdracht 4 In de volgende twee gedichten gaat het over een jongen die tegen een meisje wil zeggen dat hij van haar houdt. Hij probeert dit zo goed mogelijk onder woorden te brengen. Lees de gedichten en maak de vragen. A In dit gedichtje probeert de ik-figuur zo goed mogelijk onder woorden te brengen: 'Ik heb je lief'. Hij zoekt naar de beste formulering om dat onder woorden te brengen en probeert daarbij ook beeldspraak uit. Dichters en schrijvers zoeken vaak naar de juiste woorden om iets zo beeldend, duidelijk of origineel mogelijk onder woorden te brengen. Daarbij maken ze vaak gebruik van beeldspraak. JA 1 Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent nee nee nee ik heb je lief zoals je bent 5 nee nee ik heb je lief zoals nee ik heb je lief Uit: K.Schippers, Een leeuwerik boven een weiland, 1980. 1a 1b 1c 2a 2b 3 4a 4b
In de eerste twee regels staat een vergelijking. Waarmee wordt de 'je-figuur' vergeleken? Is de ik-figuur tevreden over deze vergelijking? Hoe weet je dat? Op welke twee manieren probeert de ik-figuur daarna zo goed mogelijk te zeggen dat hij van haar houdt? Vindt hij dat hij zijn liefde daarmee goed onder woorden gebracht heeft? De laatste regel is: 'Ik heb je lief'. Denk je dat de ik-figuur dit wel goed uitgedrukt vindt? Verklaar je antwoord. Let ook op de titel van het gedicht. Waarom gebruiken dichters vaak beeldspraak om gevoelens goed onder woorden te brengen? Zoek een gedicht waarin beeldspraak gebruikt is om gevoelens onder woorden te brengen. Je mag ook zelf een gedicht(je) met beeldspraak schrijven.
B
5
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
Zie je ik hou van je 1 Zie je ik hou van je, ik vin je zoo lief en zoo licht je oogen zijn zoo vol licht, ik hou van je, ik hou van je. 5 En je neus en je mond en je haar en je oogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor. Zie je ik wou graag zijn 10 jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent. O ja, ik hou van je, ik hou zoo vrees'lijk van je, 15 ik wou het heelemaal zeggen Maar ik kan het toch niet zeggen. Uit: H. Gorter, Verzen, 1916. 1 2 3 4a 4b
De dichter zegt in de eerste regel: 'Zie je ik hou van je'. Daarna probeert hij uit te leggen waarom hij van haar houdt. Hoe doet hij dat in de eerste en tweede strofe? Geef in eigen woorden weer wat de dichter in de derde strofe zegt. Heeft de dichter gebruikgemaakt van beeldspraak? Is de dichter tevreden over de manier waarop hij in dit gedicht zijn liefde onder woorden heeft gebracht? Uit welke regels kun je dat opmaken?
Opdracht 5 Noteer van de in deze opdracht genoemde beeldspraak bij elk nummer: werkelijkheid, beeld en overeenkomst. Voorbeeld : 1 werkelijkheid: water waarover maanlicht schijnt beeld: glanzend metaal overeenkomst: blinken 1
2
3
Over het meer Lag maanlicht in dromende rust. In de duisternis blonk Het water als glanzend metaal. (Jacqueline van der Waals) Als een spin weef je me in Met verdrietige verhaaltjes Over niet begrepen worden En zo vreselijk alleen zijn Ik kom niet van je weg (Nannie Kuiper) Een bange man met keurige schoenen, lange jas en vlinderdas, wordt over het plein gedreven
6
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
4 5
6
7
8
9
10
of het naar een veemarkt was. (Willem Wilmink) De bus rijdt als een kamer door de nacht. (Vasalis) Mooi is de maliënkolder van een vis; evenwijdig gerangschikt de zilveren en aluminium waaiers duizenden zonnen die naast en boven elkaar zich verdringen in opgaan bedekken soepel zijn huid (Elly de Waard) De dokter leek op een dappere David die elke dag, zo niet elk uur van zijn leven voor een nieuwe Goliath kwam te staan. Misha zelf was misschien geen reusachtig probleem voor hem, maar Misha's situatie wel. (Uit: Christa Laird, De schaduw van de muur) En zoals wanneer de hengsten van een vierspan bij het knallen van de zweep tegelijk hoog opspringend de vlakte instormen en met grote vaart hun weg afleggen, zo ook sprong de boeg hoog op - en daarachter kookte het purperen water van de altijdklotsende zee. (Uit: Imme Dros, De reizen van de slimme man) 'Hier ben ik,' zei ze. Haar woorden leken in de hitte te hangen als warme adem in de vorst. (Uit: Marianne Witvliet, Enkele reis Aix) Slak Hij is de Atlas van zijn eigen huis. (Chr. J. van Geel) Zwanen bij nacht Zij kunnen het niet laten licht te geven, hun drijven is aanwezig in de nacht als liggen er twee lampen in het water gelijk van sterkte, van gelijke kracht. (Chr. J. van Geel)
Opdracht 6 In de zinnen komen vergelijkingen voor. Noteer: werkelijkheid, beeld en overeenkomst. Voorbeeld: 1 Werkelijkheid : Uw Woord Beeld : Lamp voor mijn voet, licht op mijn pad Overeenkomst: Maakt duidelijk hoe je moet gaan 1 2 3 4
5 6 7 8
Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. (Ps. 119:105). Gelijk het gras is ons kortstondig leven. (Ps. 103:8, ber.) Gelijk rook (voor) den ogen is, zo is de luie (voor) dengenen die hem uitzenden. (Spr. 10:26) (Over een blinde man die weer ziende gemaakt is door Christus:) En hij, opziende, zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen. (Markus 3:24). Opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid (Jes. 61:3). Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar. (Spr. 24:34). Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen, in zilveren gebeelde schalen. (Spr. 25:11)(op zijn pas=op de juiste tijd en plaats, en niet langer dan nodig is) Gij leiddet uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron. (Ps. 77:21)
7
Differentiatiemateriaal havo/vwo TaalpuntNL, HV 3 eerste editie, hoofdstuk 4 Fictie: thematiek en beeldspraak
9 10
Des konings hart is in de hand des Heeren als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil. (Spr.21:1). De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen, en gelijk nagelen. (Prediker 12:11)
8
Taalpunt NL deel 3Hvdiff – H1 – Lezen – Meerkeuzevragen bij een tekst – havo/vwo
Lezen: meerkeuzevragen bij een tekst Opdracht 7 Lees de tekst en beantwoord de meerkeuzevragen. Geef ook aan waarom je wel of niet voor een antwoord kiest. Hoe je dat precies moet doen, lees je onder deze tekst. Epilepsiehond legt baas in zijligging 1 Soms signaleren ze al een aanval bij hun baasje voordat die dat zelf in de gaten heeft. Dankzij hulphonden kunnen mensen met epilepsie* rustig alleen thuisblijven of erop uitgaan. Hondentrainer Monique Egbers: ‘Het is geweldig om te zien hoe levens door zo’n hond veranderen.’ 2 5 De Stichting Hulphond droeg vanmorgen in het Noord-Brabantse Nuland zes honden over die zijn getraind om mensen met epilepsie te helpen. Het gaat om zogenaamde seizure honden. Deze dieren 10 zijn onder meer in staat hun baas na een aanval van epilepsie in een zijligging te leggen, medicijnen aan te geven en hulp te halen. Het is voor het eerst dat de stichting seizure honden overdraagt aan 15 hun nieuwe baasjes. Een stuk of twaalf epilepsiepatiënten staan nog op de wachtlijst voor een hond. 3 Egbers heeft de viervoeters een aantal maanden onder haar hoede gehad. Voordat de speciale hulphonden hun definitieve bestemming krijgen, zijn ze – zoals gebruikelijk – in 20 een gastgezin geplaatst. ‘Dat zijn meestal gezinnen met kinderen, waar de hond een basis-training krijgt om goed te leren luisteren. Een keer in de twee weken is er een groepstraining op een van onze trainingscentra. Daarnaast gaan we minimaal een keer per maand op huisbezoek om in de thuissituatie het dier commando’s aan te leren. Overigens is er een groot tekort aan gastgezinnen.’ Stoepcommando 4 25 Een voorbeeld van zo’n commando is het ‘stoepcommando’. Dat moeten de epilepsiehonden goed onder de knie krijgen, legt de hondentrainer uit. ‘Het is belangrijk dat ze leren wachten bij een stoeprand en dat ze de straat beslist niet oversteken als ze voelen dat er een epilepsieaanval bij hun baasje dreigt. ’Tijdens een dergelijke aanval is het ook niet de bedoeling dat de honden maar rustig de dingen die gebeuren afwachten. Ze leren 30 bij hun baasje in de buurt te blijven en de hand of het gezicht te likken. Daardoor komen mensen eerder bij hun positieven. Daarnaast is het voor epilepsiepatiënten belangrijk om na een aanval iets vertrouwds bij zich te hebben. Daarbij speelt de hond een grote rol. 5 Egbers benadrukt dat ze honden niet kan aanleren om aanvallen vroegtijdig te 35 signaleren. ‘Dat is echt iets wat een hond zelf moet ontwikkelen en dat gebeurt vaak pas als het dier al een tijdje met zijn baas optrekt. Het is ook niet iets wat elke hond kan.’ Zelf heeft de hondentrainer één keer meegemaakt dat een hond een epilepsieaanval bij zijn baasje voelde aankomen. ‘Dat was indrukwekkend. Ik zat met een cliënt te praten, terwijl de hulphond met een andere hond speelde. Opeens rende de hulphond naar de 9
Taalpunt NL deel 3Hvdiff – H1 – Lezen – Meerkeuzevragen bij een tekst – havo/vwo
40 alarmknop. Mijn cliënt begreep het signaal onmiddellijk en liep gelijk naar de bank. Al die tijd bleef de hond bij zijn baasje.’ Rustig koken 6 Het is geweldig om te zien hoe levens door zo’n hond veranderen, vertelt Egbers enthousiast. ‘Ik ken een vrouw die erg verlegen was, maar door haar hond weer zelfvertrouwen heeft gekregen. Een andere vrouw droeg altijd een helm als ze naar 45 buiten ging, uit angst voor hoofdletsel als ze door een aanval ongelukkig op de grond terecht zou komen. Daarnaast was het gevaarlijk als ze eten kookte, omdat er altijd iets mis kon gaan als ze het gas aan had staan. Door haar hond hoeft ze geen helm meer op en kan ze rustig eten koken.’ 7 Hulphonden leveren niet alleen veel op, ze kosten ook nogal wat. Met het hele 50 opleidingstraject erbij bedragen de kosten per hond zo’n 26.000 euro. ‘Zorgverzekeraars vergoeden niets, dus zijn we afhankelijk van sponsors en donateurs. Maar het blijft mooi werk om honden te trainen die zo’n toegevoegde waarde hebben voor epilepsiepatiënten. Ik ken mensen die altijd binnen bleven, maar door de hond eindelijk naar buiten durven. Dat is toch geweldig?’ E. van der Staaij in: Reformatorisch Dagblad, 19 april 2007. * Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen die ‘toevallen’ worden genoemd. Deze aanvallen ontstaan door een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen. Tijdens een toeval kan iemand vallen, schokkende bewegingen maken of even afwezig zijn. Een oude term voor epilepsie is ‘vallende ziekte’.
Voorbeeld beantwoording meerkeuzevragen: 1
Wat is het onderwerp van deze tekst? A Hulphonden voor gehandicapten B Hulphonden voor epilepsiepatiënten C De opleiding van hulphonden voor epilepsiepatiënten D Het nut van hulphonden voor epilepsiepatiënten
Antwoord met motivatie: A niet juist, want het gaat in de tekst alleen om mensen met epilepsie, niet om mensen met andere handicaps B juist C niet juist, want het gaat in de tekst niet alleen over de opleiding van de honden (maar ook bv. over het nut van de honden voor hun bazen, bv. in alinea 6) D juist Let op: de antwoorden B en D zijn allebei goed. Nu moet je dus het beste antwoord kiezen. Tip: lees de eerste en de laatste alinea nog een keer en bepaal daarna je keuze. Zet je motivatie erbij. Beantwoord op dezelfde manier de vragen 2 tot en met 12. 2
Wat is de kernzin van alinea 1? A zin 1 (‘Soms … heeft’) B zin 2 (‘Dankzij … uitgaan’) C zin 3 (‘Hondentrainer … veranderen’)
3
Wat is het doel van deze tekst? A de lezer informeren
10
Taalpunt NL deel 3Hvdiff – H1 – Lezen – Meerkeuzevragen bij een tekst – havo/vwo
B C D
de lezer overtuigen de lezer amuseren de lezer tot handelen aansporen
4
Wat betekent ‘seizure honden’ in regel 9 ? A Honden die in staat zijn ‘hun baas na een aanval … hulp te halen’ (r. 10-13) B Honden voor mensen met een handicap (r. 7-8) C Honden met een hoge intelligentie (r. 10-13) D Dat wordt niet duidelijk in de tekst.
5
Welk tussenkopje past het best boven alinea 3? A De opleiding van hulphonden B Hulphonden in gastgezinnen C Zelfstandigheid van epilepsiepatiënten D Tekort aan gastgezinnen voor hulphonden
6
Wat was er zo ‘indrukwekkend’ in alinea 5 (r. 38)? A Dat de hulphond een aanval bij z’n baas voelde aankomen. B Dat de hond naar de alarmknop rende. C Dat de baas het signaal van de hond begreep. D Dat de hond het signaal van de baas begreep.
7
In alinea 2 en 4 wordt opgesomd wat een hond voor zijn baas kan doen voor, tijdens en na een aanval. Welke bewering is waar? A In alinea 2 gaat het over de tijd vlak voor een aanval, in alinea 4 gaat het over de tijd erna. B In alinea 2 gaat het over de tijd na een aanval, in alinea 4 gaat het over de tijd vlak ervoor. C In alinea 2 gaat het over de tijd na een aanval, in alinea 4 over de tijd voor en tijdens een aanval. D In alinea 2 gaat het over de tijd na een aanval, in alinea 4 over de tijd voor, tijdens en na een aanval.
8
Waarnaar verwijst het woord ‘dat’ in r. 35 (het eerste woord)? A ‘Dat’ verwijst naar: ‘Egbers benadrukt … signaleren’. B ‘Dat’ verwijst naar: ‘dat ze de honden … signaleren.’ C ‘Dat’ verwijst naar: ‘aanleren om aanvallen … signaleren.’ D ‘Dat’ verwijst naar: ‘aanvallen vroegtijdig te signaleren.’
9
Op welke manier is alinea 6 opgebouwd? A De alinea begint met een uitspraak, daarna volgt een voorbeeld. B De alinea begint met een uitspraak, daarna volgen twee voorbeelden. C De alinea begint met een voorbeeld en eindigt met een conclusie. D De alinea begint met twee voorbeelden en eindigt met een conclusie.
10
Welk woord uit alinea 6 is geen signaalwoord? A ‘maar’ uit r. 43 B ‘daarnaast’ uit r. 44 C ‘omdat’ uit r. 46 D ‘geen’ uit r. 47
11
Welke alinea gaat niet over de opleiding van hulphonden? A alinea 4 B alinea 5 C alinea 6
11
Taalpunt NL deel 3Hvdiff – H1 – Lezen – Meerkeuzevragen bij een tekst – havo/vwo
D 12
alinea 7
Wat wordt bedoeld met de woorden ‘toegevoegde waarde’ in r. 52? A Hulphonden hebben epilepsiepatiënten meer te bieden dan gewone honden. B Hulphonden geven epilepsiepatiënten meer zelfstandigheid. C Hulphonden betekenen veel meer voor epilepsiepatiënten dan altijd werd gedacht.
Opdracht 8 Leer de volgende woorden met hun betekenis. 1 2 3
anesthesist cardioloog cliënt
4 5 6 7 8 9 10
donateur farmaceutische industrie imponeren neuroloog bij zijn positieven komen signaleren sponsor
arts die bij operaties narcose geeft hartspecialist iemand die geholpen wordt door bv. een notaris, advocaat of hulpverlener; klant iemand die een vereniging of stichting financieel steunt geneesmiddelenindustrie indruk maken op zenuwarts bij bewustzijn komen opmerken, constateren iemand die financiële steun geeft in ruil voor reclame
12
Taalpunt NL deel 3 Hvdiff – Schrijven – Verslag en affiche – havo/vwo
Schrijven: verslag
Het schrijven van een verslag Als je een verslag schrijft, wil je op een overzichtelijke manier een gebeurtenis weergeven. Je wilt dat de lezer zich goed kan voorstellen wat er is gebeurd, waar, waarom en wanneer (de w-vragen). Veel mensen vinden het leuk om een verslag te maken van een vakantie of van een gebeurtenis. Dit noem je een persoonlijk verslag. In een persoonlijk verslag beschrijf je niet alleen de feiten, maar geef je ook je mening. In een zakelijk verslag laat je overbodige informatie weg, je geeft alleen de objectieve informatie. Bijvoorbeeld bij een verslag van een scheikundeproef op school. Bij het schrijven van een verslag is het belangrijk om een overzichtelijke opbouw te hanteren. Opbouw van een zakelijk verslag Inleiding: onderwerp, tijd en plaats van gebeurtenissen met zo nodig wat achtergrondinformatie. Kern: meestal is een verslag chronologisch opgebouwd. Je beschrijft de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. Slot: een verslag eindigt met een korte samenvatting of conclusie. Als je hier je eigen mening wilt of moet geven, vermeld je duidelijk dat het om jouw mening gaat. Het belangrijkste schrijfdoel van een verslag is informeren. Werkwijze Vooral als je een wat langer verslag moet maken, is het belangrijk een bepaalde werkwijze aan te houden. Deze werkwijze heeft de volgende onderdelen: 1 Voorbereiden 2 Schrijven 3 Herzien 1 Voorbereiden In het verslag ga je antwoord geven op de w-vragen. Hieronder vind je een overzicht van w-vragen die je voor een verslag kunt gebruiken:
Indeling van de tekst Onderwerp, plaats, tijd
Werkwijze, gang van zaken
Resultaat Eventueel eigen mening
W-vragen Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar gebeurde het? Wanneer gebeurde het? Wat gebeurde er precies? Waarom vond(en) de gebeurtenis(sen) plaats? Welke problemen deden zich voor? Wat is het resultaat? Wat is mijn eigen mening?
Plaats in de tekst Inleiding
Kern
Slot
Schrijf in telegramstijl de antwoorden op de w-vragen uit het schema op. Kijk of de gegevens in de kern in de juiste volgorde staan. 13
Taalpunt NL deel 3 Hvdiff – Schrijven – Verslag en affiche – havo/vwo
2 Schrijven Werk de notities die je hebt gemaakt uit tot goedlopende zinnen. Verdeel de tekst in alinea’s. De informatie moet betrouwbaar en controleerbaar zijn. Als je informatie gebruikt uit een boek of van internet, beschrijf die dan in eigen woorden. Vergeet in dat geval niet de bron te vermelden! Voorbeelden bronvermeldingen: Boek: H. van Dam, Sterrenkunde voor beginners, Agathon, Bussum, 2003. Artikel uit krant of tijdschrift: R. van Dijk, ‘Zittenblijven is niet leuk’, in: Reformatorisch Dagblad, 23 augustus 2007. Internetsite: http://www.trouw.nl/binnenland/article345678.ece, gepubliceerd 30 september 2006. Houd bij het schrijven steeds voor ogen welk tekstdoel je hebt en voor welk publiek je schrijft. Bij een zakelijk verslag beschrijf je de feiten objectief. Houd het kort en zakelijk en zorg ervoor dat de tekst overzichtelijk is. Als je toch je eigen mening wilt geven, moet je duidelijk aangeven dat het om jouw mening gaat. Een persoonlijk verslag heeft een meer subjectief karakter, waarbij je eigen mening een grotere rol speelt. In dit stadium van het schrijfproces kun je een goede kop verzinnen voor je verslag. 3 Herzien Bijna niemand is in staat een perfecte eerste versie van een verslag te schrijven. Zelfs de beste auteurs herzien hun teksten een aantal keren. Meestal schrijf je een verslag niet in één keer, maar werk je steeds aan kleine stukjes. Na ieder stukje kijk je terug en verander en verbeter je de tekst. Bij het terugkijken let je goed op de stijl van schrijven. Varieer je taalgebruik! Kies eventueel voor een synoniem of verander de volgorde van een zin. Let erop dat er in je verslag geen spelfouten staan. Zorg ervoor dat de spellingcorrector op je computer aanstaat. Controleer ook of je de juiste leestekens hebt gebruikt. Als je helemaal klaar bent met schrijven, lees je het verslag nog een keer door. Je kunt dan eventueel nog verbeteringen aanbrengen. Een andere mogelijkheid is dat je aan een klasgenoot of iemand anders vraagt de tekst nog eens door te lezen.
Opdracht 9 Schrijf een verslag Schrijf een zakelijk verslag van een les Nederlands. Je docent vertelt je van welke les je een verslag moet schrijven. Volg de werkwijze die hierboven staat. Het verslag moet aan de volgende eisen voldoen: Aantal woorden: tussen de 250 en 300. Tip: laat de computer de woorden tellen. Doel: informeren. Publiek: je ouders. Boven de tekst staat een goede kop. Onder de tekst vermeld je je naam, je klas en de datum waarop je het verslag hebt gemaakt. Als je verslag klaar is, kun je het controleren met het controleformulier dat je docent je zal geven. Breng vervolgens de laatste verbeteringen aan en print de eindversie.
14
Taalpunt NL deel 3 Hvdiff – Schrijven – Verslag en affiche – havo/vwo
Affiche
Het maken van een affiche Een affiche wordt gebruikt om een activiteit of evenement aan te kondigen. Vanzelfsprekend moet een affiche opvallen en de aandacht trekken. Het is erg belangrijk dat de informatie op het affiche volledig is. Als je bijvoorbeeld de datum vergeet te vermelden, is het affiche in feite waardeloos. Daarom moet je ook bij het maken van een affiche het lijstje met w-vragen langsgaan. Hoe maak je een affiche? Gebruik grote en vetgedrukte letters voor belangrijke informatie. Bedenk een passende kop. Geef informatie kort weer. Gebruik geen lange zinnen. Laat bijzaken weg. Verdeel de tekst over het hele papier. Gebruik letters van verschillende grootte. Maak gebruik van kleuren. Voeg passende illustraties toe. Zorg ervoor dat het eindproduct er verzorgd uitziet.
Opdracht 10 Ontwerp een affiche Stel je de volgende situatie voor. Op jullie school wordt ieder jaar een grote actie gehouden om geld bijeen te brengen voor een goed doel. Dit jaar is gekozen voor de stichting De Hoop in Dordrecht. Deze stichting biedt onder andere hulp aan verslaafden en werkt vanuit een christelijke achtergrond. Jullie klas vindt De Hoop een belangrijk actiedoel en jullie willen proberen een flinke duit in het zakje te doen! Na veel onderling overleg besluiten jullie een pannenkoekenrestaurant op te zetten. De directie staat helemaal achter jullie plan en stelt voor de aula als restaurant te gebruiken. Jullie klas moet nu allerlei dingen gaan regelen. De taken worden over de leerlingen van de klas verdeeld. Een van de taken is het ontwerpen van een affiche, dat overal in de school zal worden opgehangen. Jij krijgt met een andere leerling de opdracht een aantrekkelijk affiche te maken. De conciërge zal jullie ontwerp in kleur kopiëren. Jullie hopen dat er niet alleen leerlingen pannenkoeken zullen komen eten, maar dat zij ook hun ouders, broers, zussen, andere familieleden, buren, vrienden en kennissen zullen meebrengen. De aula is gelukkig ruim genoeg. Hopelijk zal het affiche veel klanten voor het restaurant trekken! De opbrengst is, na aftrek van de kosten, natuurlijk bestemd voor De Hoop.
15
Taalpunt NL deel 3 Hvdiff – Schrijven – Verslag en affiche – havo/vwo
Het restaurant zal geopend zijn op dinsdag 2 oktober en woensdag 3 oktober van 17.00 tot 21.00 uur. De gasten dienen van tevoren een tafeltje te reserveren. Ontwerp, samen met een andere leerling, het affiche en verwerk daarin de bovenstaande gegevens. Aanbevolen formaat: A4. Werk, als het mogelijk is, op de computer. Print het affiche. Als jullie klaar zijn, controleren jullie het affiche met behulp van het controleformulier dat jullie van jullie docent krijgen. Het kan ook zijn dat de docent aangeeft dat het affiche door andere leerlingen moet worden gecontroleerd. Breng verbeteringen aan en print de eindversie.
16
Taalpunt NL deel 3 Hvdiff – H1 – Spreekwoorden en uitdrukkingen – havo/vwo
Spreekwoorden en uitdrukkingen Opdracht 11
A B
Combineer de onderstaande spreekwoorden en uitdrukkingen met de juiste betekenissen. Leer de spreekwoorden en uitdrukkingen met hun betekenissen.
1 2
Een duit in het zakje doen De eindjes aan elkaar knopen
A B
3 4
Geld moet rollen Het geld brandt hem in de zak
C D
5
Van de hand in de tand leven
E
6 7 8 9
De kost gaat voor de baat uit Iemand met gelijke munt betalen Ergens munt uit slaan Dat is een rib uit mijn lijf
F G H I
10
Alle waar is naar zijn geld
J
Ergens voordeel uit halen Iemand behandelen zoals hij jou heeft behandeld Wat je verdient direct weer uitgeven Iets goedkoops kan niet zo degelijk zijn als iets duurs Met moeite rond kunnen komen van je geld Een bijdrage leveren, meepraten Geld moet uitgegeven worden Dat is een enorme uitgave voor mij Om iets te verdienen, moet je eerst investeren Hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit
17