In Paradisum
Hoe ouder ik word hoe katholieker. Ik had misschien kunnen hopen: hoe ouder ik word hoe wijzer. Of vaststellen: hoe ouder hoe gekker. Maar nee, ik word steeds katholieker en misschien is dat wel iets tussen wijs en gek in. En de plek waar dat tot me doordringt is telkens, heel simpel, de kerk, het gebouw zelf dus, soms in zijn sprookjesachtige stilte, soms terwijl er een mis of een gebed aan de gang is. Op een zaterdagnamiddag, niet lang geleden, liep ik in de Pijp een kerk binnen op het moment dat daar het avondgebed begon. Ik was er gewoon, komend vanuit de supermarkt heengelokt door het klokgelui dat ik ken sinds mijn vroegste jeugd. Toen ik er binnenkwam werd ik ogenblikkelijk door de ruimte bevangen. Hoog, donker en met die typische heilige geur. Ook dacht ik even dat het er totaal verlaten was totdat ik voorin, daar bij de communiebanken, de acht of negen mensen ontdekte die juist wilden beginnen met het avondgebed; de pastoor was bezig een kaars aan te steken. Ik heb meegedaan die namiddag, in het halfdonker op rij met dat handjevol anderen, de pastoor in het midden. Ze hielden naar mijn gevoel iets in leven, met alle kracht waarover ze beschikten, dat ooit begonnen was in de catacomben van de eerste christenen. Het was een heel sterke sensatie, een wonderlijk vacuüm in een stad die zich al opmaakte om op zijn zaterdags uit zijn bol te gaan.
Die kerk dus, dat gebouw waarbinnen iets 'is'. En terwijl ik
steeds kerkser word, word ik wat de katholieke leer betreft steeds onbevangener. Er zijn dingen die je gelooft en er zijn dingen die je 'wel gelooft', die je in alle gemoedsrust het mysterie laat zijn die ze zijn en waar je je verder niet mee bemoeit, niet met je hoofd althans. Men zegt dat wij mensen redelijke wezens zijn, het zal wel. Maar goddank zijn we dat niet alleen. We zijn ook, en volgens mij niet zo'n beetje, literaire wezens. Zo heeft de goede God ons geschapen, sterker nog: Hij is zelf begonnen. Als één boek ons dat inprent is het wel Zijn eigen boek. Ik denk dat we allemaal de zin waarmee het evangelie van Johannes begint, wel kunnen dromen. In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Een knappe slagzin. Een pakkende one liner waarmee de evangelist Johannes het begin van Genesis 1 maar eventjes samenvat, het eerste hoofdstuk uit het Oude Testament waarin God bezig is hemel en aarde te scheppen en let wel: al pratend. 'Er moet licht komen...' schijnt Hij te hebben gezegd. 'Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen...' zo heeft het geklonken. 'Overal op aarde moet jong groen ontkiemen...' Enzovoort. Elke dag zijn er uit Zijn mond een paar van die poëtische regels gekomen tot aan: 'Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn... Wat mooi, en wat radicaal. De wereld als voorstelling, als een staaltje dichtkunst van God. Maar ook de held van het Nieuwe Testament, Jezus, weet wel raad met de kunst van het woord. Hij is geen schrijver
zoals een paar van zijn discipelen, maar hij is wel een meesterlijke verteller die alles af weet van beeldspraak en gelijkenis, van de kracht dus van het korte verhaal. Dat van de kameel bijvoorbeeld, die alleen met veel moeite door het oog van een naald kan kruipen – dus onmogelijk is het niet, in fictie kan inderdaad alles. En het slimme, ja uitgekookte verhaal van de Barmhartige Samaritaan dat hij, Jezus, vertelt als antwoord op de toch wel erg moeilijke vraag, zeker in bepaalde oosterse kulturen, de vraag van: wie is mijn naaste? En de ontroerende, regelrechte tearjerker van De verloren zoon, dat dan ook door de eeuwen heen op talloze schilderijen is afgebeeld, want totdat de film kwam gingen verhalen en beeldende kunst samen. Ook wij zijn praters, niet één van ons uitgezonderd. Op het obsessieve af zijn we voortdurend bezig feiten in woorden te veranderen. Bij ontmoetingen op straat, straks bij de koffie na de mis, in de pauzes van voorstellingen, we branden altijd ogenblikkelijk los. Verwonderlijk is dat niet, geschapen als we zijn naar het beeld en de gelijkenis van een pratende God. Feiten en woorden. Als elke schrijver heb ik steeds te maken met het spanningsveld daartussen. Ik denk dat zich daar, tussen die feiten en woorden, ook het geloof bevindt. Je bespeurt een waarheid die je niet kent, maar waar je wel bij in de buurt kan komen. Geloven is een soort denken dat zich voor mij vlakbij de fictie bevindt. Fictie, die trouwens helemaal niet bezijden de realiteit hoeft te zijn, zoals in de wetenschap vaak genoeg achteraf is gebleken. Grote ontdekkingen beginnen bijna altijd met puur intuïtief
gespeur, een soort geloven dus. Einstein had de relativiteitstheorie al lang als mogelijkheid in zijn hoofd voordat hij hem wetenschappelijk kon bewijzen.
Ik denk dat wij mensen religieuze dieren zijn. Dat men over de hele wereld gewoon wordt geobsedéérd door het goddelijke valt met het grootste gemak vast te stellen. De opvatting dat alleen dit al bewijst dat daar een realiteit achter steekt, lijkt mij nog helemaal niet zo gek. Zo'n wereldwijde ijzersterke intuïtie, gewoon...zomaar? Lijkt me heel onrealistisch. Als religieus dier zoek ik dus steeds vaker de katholieke kerk op. Het zijn warme kerken die niet alleen vol zitten met God, maar ook, waarschijnlijk vooral, met mensen. Gebouwen kunnen hun eigen verleden heel sterk vasthouden, denk aan de charme van oude hotels waar ik weet niet wat heeft plaatsgevonden en waar jij je dan, voor een nachtje, bij aansluit. Zou een kerk dat niet duizendmaal sterker hebben? Hier hebben de rouwdiensten en de huwelijken plaatsgevonden, hier is gesmeekt, gebeden, hier zijn de verschrikkelijkste zonden opgebiecht en hier zijn ze vergeven. Dat alles voel je als je de ruimte betreedt en je voelt het niet alleen, je maakt er deel van uit. Dus ja, inderdaad: wat is het goed dat deze bijzonder mooie kerk niet is afgebroken, dat de Onze Lieve Vrouw Van De Allerheiligste Rozenkrans is behouden, compleet met alle afsmekingen, hartekreten, twijfels en verlangens waar de honderdjarige stenen nog altijd weet van hebben. Onlangs, in een andere mooie kerk, een van de mooiste
die we hier in Europa hebben, de Notre Dame in Parijs, luisterde ik tijdens de mis naar de preek. Die ging over bidden. Dus over de woorden waarmee de pratende mens zich tot de pratende God richt. Een volstrekt logische activiteit. Ik zat achterin. Keek naar de pracht en praal en luisterde naar een fascinerend betoog, dat erop neerkwam dat bidden geen kwestie is van het hoofd, zelfs niet in de eerste plaats van het hart, maar dat het iets is van het hele lichaam. Het bezorgde me bijna een schok van instemming: het besef dat het gebed iets lichaamlijks is, dus van de hele persoon die je bent. Dat dat zo is, voel je natuurlijk het sterkst bij het gezongen gebed. Zelfs als je niet actief meedoet voel je dat die vaak heel oude woorden ontzettend zintuiglijk zijn, ontzettend fysiek, dat ze een kwestie zijn van longen, spieren, hart en hoofd, precies als wanneer je schreeuwt, huilt of lacht: de uitersten, dus, van onze emoties. Ik houd erg van die rituele katholieke gebeden. We kennen ze, ze liggen als een goed stuk gereedschap in je hand en brengen je innerlijk op gang. Juist omdat ze ritueel zijn heb ik ze het liefst in het Latijn, dat je onmiddellijk het gebied inloodst waar je wilt zijn. Het lieflijke Agnus Dei, het sensuele Salve Regina, het trotse en hoopvolle In Paradisum. Heel oude nummers, die we heus niet hoeven te vertalen, we kunnen de betekenis wel dromen. Dat Kyrië Eleison 'God bewaar me!' betekent, dat weet toch iedereen? Bij de orthodox katholieken gaan ze ervan uit dat zich in het schilderij, de ikoon, ook echt de heilige bevindt tot wie ze zich richten. Een fascinerend idee. Minstens zo
fascinerend, maar vooral diep ontroerend is voor mij het idee dat van die hartverscheurende piëta, of van die gemartelde man aan dat kruis, of van godmagweten welke heilige ook een werkelijke kracht naar je uitgaat, een nog in geen enkele natuurwet beschreven energie die is opgebouwd uit al die ogenblikken dat iemand daar heeft gestaan, geknield, iets heeft gevraagd of alleen maar heeft opgekeken.