-1-
Diagnostiek en Anamnestiek in de Psychosociale Procesbegeleiding
drs. frank j.h. smulders 1984
Regionale Instelling voor de Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) Maastricht en omgeving 1984 Maastricht, januari 2000
-2Het is in een historisch proces eerder regel dan uitzondering dat ideeën verworden tot ideologieën. Louter woorden nemen dan de plaats in van menselijke realiteit. Deze woorden zullen worden gemonopoliseerd door een bureaucratie waarvan de leden zich opwerpen als "dienaren des woords" om met de glans en de glorie die daarvan nog afstralen de mensen in hun ban te krijgen en macht en invloed te veroveren. En gewoonlijk is dan het resultaat dat die ideologie, ook al gebruikt zij nog steeds dezelfde woorden als de oorspronkelijke idee, in feite precies het tegenovergestelde uitdrukt. Dit is het noodlot gevreesd van alle grote godsdiensten en alle belangrijke filosofieën. Het is ook gebeurd met de gedachten en opvattingen van Marx en Freud. Erich Fromm
Hebt U er moeite mee Uzelf als bijvoorbeeld een SS-er voor te stellen? Zo gek is dat niet. Hij heeft er omgekeerd óók moeite mee. Nee, niet alleen als hij zich in U zou moeten verplaatsen maar nog meer om zich te herkennen in het beeld dat U van hem hebt. Want de waarheid is dat, hoezeer jullie ook van elkaar verschillen, jullie zelfportretten verbazend veel gelijkenis zouden vertonen. (...) Was het maar waar dat engelen en duivels duidelijke uiterlijke kenmerken hadden. Helaas, "engel" en "duivel" zijn niet meer dan aanduidingen van hetzelfde dier. (...) U kunt zich dus niet voorstellen dat U een SS-er zou zijn? Ga dan eerst Uw huiswerk maken en laat U niet zien voor het af is. Want de SS-er zit ergens binnen in U en de voornaamste reden waarom U zich moeilijk met hem kunt identificeren is Uw verzet Uzelf te mishagen. Ga en kom niet terug voor U de SS-er, - de moordenaar, de verkrachter, de dief maar ook de menslievende, de barmhartige Samaritaan, de beschermer van de zwakken in zijn kraag hebt gepakt en denk erom dat U dat allemaal bent! Want dat is wat U, hij, ik, zij, wij zijn. M. S. Arnoni Een leven lang heb ik ernaar gestreefd om wijsheid te onderscheiden van dwaasheid, en kennis van onverstand, totdat ik ontdekte dat dit jagen naar de wind was. Want hoe wijzer ik werd, des te groter werd mijn ontzetting, hoe meer kennis ik mij verwierf, des te pijnlijker werd wat ik vond. Prediker 1:17-18
-3Woord vooraf 1. Dit referaat is deels ontstaan uit verontwaardiging omtrent de slordige en soms welhaast zedenkwetsende wijze waarop in de geestelijke gezondheidszorg gebruik gemaakt wordt van zogenaamde "diagnostische categorieën", alsmede naar aanleiding van de dilettantistische manier waarop soms "anamneses" worden samengesteld. Van sommige dossiers kan men zich zelfs afvragen of ze in strafrechtelijke zin wellicht onder het hoofd laster en eerroof vallen. 2. Dit referaat bevat hier en daar "moeilijke" taal. Dat kan niet anders, omdat het hier gaat om de grondslagen van de menselijke kennisverwerving. Een beetje hersengymnastiek kan overigens geen kwaad als men zich met zoiets belangrijks bezig houdt als menselijk welzijn. 3. Vanwege talrijke wisselingen op het secretariaat is dit referaat getypt op vier verschillende typemachines, hetgeen een wat wonderlijke aanblik biedt. Mijn verontschuldiging voor deze typografische cocktail.
Frank Smulders
-4REGIONALE INSTELLING VOOR DE AMBULANTE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG MAASTRICHT e.o. DIAGNOSTIEK EN ANAMNESTIEK IN DE PSYCHOSOCIALE PROCESBEGELEIDING. 1. Het verschil van mening omtrent de mogelijkheid en de zinnigheid van een diagnostisch stelsel in de psychosociale hulpverlening is al oud en wordt veelal met soms dubieuze argumenten omkleed. Dat is overigens het lot van alle disputen omtrent de vraag of het menselijke wezen gedetermineerd en dus determineerbaar is. Varianten van dit oude dispuut zijn vragen als: Is de mens erfelijk bepaald of wordt hij als een onbeschreven blad verwekt om pas door de omgeving bepaald te worden? Ligt menselijk gedrag vast in de structuur van zijn organisme of bestaat er zoiets als een vrije wilsbeschikking? Ligt 's mensen levensloop en levenslot op enigerlei wijze vast, of is elk mens een "vrije ondernemer" van zijn leven die door eigen vlijt en vaardigheid van zijn leven maken kan wat hij wil? Hoewel kennistheoretisch uiterst gemakkelijk aan te tonen is dat deze vragen drogvragen zijn en dat het hele probleem een schijnprobleem is, blijven dergelijke discussies en soms niet doorziene varianten ervan doorsmeulen en wel om een heel simpele reden. De bezinning omtrent deze onderwerpen is geen vrijblijvende, doch heeft rechtstreeks betrekking op het denken van de mens over zichzelf, over "wie hij is" en daar hangt erg veel van af. Het maakt nogal wat uit of men zichzelf opvat als een biotische machine die zijn programma afwikkelt, dan wel als een etherisch wezen dat in beginsel "kan worden wie hij wil". In het eerste geval is alle "werken aan zichzelf" een soort poging om zichzelf aan zijn schoenveters op te tillen, in het tweede geval is alle onheil en mislukking een product van een falende levenshouding en alle succes eigen verdienste. Hoe oud dit (schijn-) dilemma is springt onmiddellijk in het oog als men de ontologische wortel ervan doorziet: mechanisme versus creationisme. In zekere zin kan men zeggen dat `s mensen denken over zichzelf en de wereld nooit over iets anders gegaan is dan over de vraag: ontstaat er ooit iets uit niets en vergaat ooit iets tot niets, of is alles schakel in een causale keten ("alles" betekent hier dus: met inbegrip van de mens zelf en dat is het hete hangijzer)? Veldslagen zijn hierover gevoerd, om maar te zwijgen van de confessionele heethoofden die hele godsdienstscheuringen uitlokten over de kwestie predestinatie versus eigenmachtigheid. Vermoedelijk zullen al dit soort onverkwikkelijkheden er wel toe geleid hebben dat het momenteel in het wetenschappelijk bedrijf "goede smaak" is zich niet meer met deze basiskwestie te bemoeien. Men heeft er zich vanaf gewend door het te verwijzen naar een dubieus soort wijsbegeerte dan wel door het als een confessionele hersenschim te bestempelen en daar houden nuchtere wetenschappers zich niet mee op. Derhalve zijn er al generaties van academisch gevormden afgeleverd die met deze basisvraag gewoon geen raad weten, met als gevolg dat in detailkwesties (zoals: is gedrag nu organisch bepaald of reactie op omstandigheden) het dispuut soms hoog kan oplaaien (is schizofrenie organisch of niet, bestaat er zoiets als een endogene depressie of niet). Het enige dat we uit de geschiedenis kunnen leren is dat we uit de geschiedenis kennelijk niets leren (hetgeen weer zou pleiten voor de opvatting dat geschiedenis alleen maar een bijproduct is van organisch leven). Het gekke is dat de natuurwetenschap (en met name de quantummechanica), die zo vaak wordt opgevat als het summum van mechanistisch denken, dit geharrewar ver vooruit is. Reeds voordat de mens functioneel-dynamisch had leren denken (en dat is eigenlijk pas sedert het begin van
-5deze eeuw) was al vastgesteld dat causaal denken een synthetisch-apriorisch denken is en in feite op een axioma berust; dat directe verificatie niet mogelijk is omdat de voorwaarde daartoe, dat de tijd zelf geen verandering aanbrengt, onverifieerbaar is, en dat derhalve zelfs de "wet van behoud" niets anders is dan een overigens zeer praktische hypothese, die nog het best is verwoord in het zogenaamde beginsel van Hamilton dat luidt: "niets vergaat in niets en niets ontstaat uit niets". Voor de toepassing was er dan de befaamde hypothese van Laplace: "Als we van alles de massa en het momentum (kracht en richting) weten, zouden we de hele wereldgeschiedenis vooraf kunnen berekenen", totdat Heisenberg met een uiterst simpele bewijsvoering aantoonde dat we van elk waarneemsel ófwel de plaats, ófwel het momentum, maar nooit allebei kunnen meten (beginsel van onzekerheid). Hiermee geconfronteerd bleek zelfs Einstein uiteindelijk minder geniaal te zijn dan men dacht en een eenzijdige mechanist te zijn. Hij verwierp Heisenbergs bewijs met de uitspraak: "God dobbelt niet" en stierf zonder deze nieuwe ontdekking te hebben kunnen begrijpen. Inmiddels had men in de wetenschapstheorie (die een toepassing is van de kennistheorie) Heisenbergs wet gecombineerd met de veel oudere "wet van de onvermijdelijkheid" ofwel: de wet van Murphy die luidt: "Als iets kan gebeuren, zal het ooit gebeuren", zodat het "beginsel van Hamilton" feestelijk overboord moest en vervangen werd door de grond-hypothese: "indien iets kan gebeuren, zal het onherroepelijk ooit gebeuren. We kunnen alleen niet weten en zullen dus nooit weten waar wanneer en hoe". Inbegrepen is natuurlijk de vooronderstelling dat we natuurlijk ook nooit restloos kunnen weten wat er zoal kan gebeuren). Toen men wat onwennig om zich heen keek (want al deze kerels waren begonnen als geheide mechanisten) kwam het systemische slotwoord: "Wetenschap is niets anders dan een stelsel van uitspraken, geen enkele uitspraak is zonder meer waar, ook deze niet". Want alleen al het zich bemoeien met de werkelijkheid beïnvloedt deze, al kunnen we niet meten of weten hoe. Wel, zoiets is gewoon om te gillen, van het lachen of van ellende, al naar gelang je wereldvisie. Nu is het op zichzelf al merkwaardig dat het "systemische beginsel" juist door natuurwetenschappers werd ontdekt, die uitgegaan waren van structureel-mechanistische vooronderstellingen. Er waren wel voorlopers, zoals o.a. Giordono Bruno, Paracelsus, of Mesmer, maar die zijn geen van allen plezierig aan hun eind gekomen. Gelukkig leefden Korsybsky, von Bertalanffy en Bateson in een andere tijd. Wie dus nu verder kijkt dan zijn vakdiscipline kan het weten: de "werkelijkheid" is per definitie niets anders dan precies zoals we die beleven en dus is ieders uitspraak daarover een uitspraak omtrent jezelf, omtrent de wijze waarop het menselijk organisme iets al of niet als werkelijk beleeft (zoals de kinderen al eeuwenlang zeggen: "wat je zegt ben je zelf"). Gaat het nu om "werkelijkheden in het algemeen" dan hangen die samen met "het algemene (wetenschappelijke) kennen van de mens". Hoe unieker echter een gebeuren is (zoals bv. geschiedenis "feiten") des te meer de "kennis" ervan minder algemeen wetenschappelijk kan zijn (in Spanje denkt men anders over de hertog van Alva dan in Nederland) en dat heet dan: ideografisch (i.t.t. nomothetisch). We komen al dichter bij huis: en als het nu om menselijke wezens gaat en de wijze waarop ze leven? Laat ik nu maar het een en ander overslaan, want iedereen die dit relaas tot hier toe nauwkeurig gevolgd heeft kan het zelf bedenken: hoe zit dat dan als het om het actuele individuele gedrag van een concreet mens gaat?
-6Dat zelfs louter de activiteit van het waarnemen het waargenomene (het beeld dat men zich vormt) beïnvloedt, dus verandert, staat weliswaar als een paal boven water, doch dit neemt niet weg dat dit een onuitstaanbare gedachte is voor mensen die graag "zekerheden" tot hun beschikking hebben. Dat alle "weten" à posteriori is en voortkomt uit voorafgaande waarneming, is voor velen al zo moeilijk aanvaardbaar, maar dat derhalve: "het enige wat we zeker weten is dat we niets zeker weten", dat is voor mensen die zich hebben laten opleiden en daaraan een bepaalde status ontlenen veelal volstrekt onaanvaardbaar, voor zover ze al tot de categorie horen die daar ooit over heeft nagedacht. Dat het dus uitsluitend om nauwkeurig waarnemen gaat en niet om "weten" (want wie denkt te weten kijkt en luistert niet meer) is daarom zo diep frustrerend voor mensen die over "voorkennis" denken te beschikken, omdat ze het metafore karakter van "menskundige theorieën" niet door hebben en dus ervan uitgaan dat die theorieën de werkelijkheid beschrijven, terwijl het hoogstens "talen" zijn om over de werkelijkheid te communiceren. Of je nu iets in het Nederlands of in het Duits beschrijft is in beginsel onverschillig: de beschrijving is niets anders dan een verwijzing (een "wijzende vinger") naar het waargenomene. Maar of je iets in "psychodynamische" of in "leertheoretische" termen beschrijft is veelal een halszaak die complete godsdienstoorlogen (scholenstrijd) kan opleveren, ter behoeding en verspreiding van het "ware geloof". De "wijzende vinger" wordt dan het alles overheersende strijdpunt, niet zozeer het "aangewezene". Het zou lachwekkend zijn als het niet zo tragisch was, want het gaat daarbij om mensen en hun welzijn. Natuurlijk worden er wel "oecumenische operaties" uitgevoerd, maar die leiden enkel tot "vreedzame coëxistentie met de bom op de achtergrond". Als het erop aankomt worden "andersdenkenden" of bekeerd of geëlimineerd. Het spreken van dezelfde taal (de ideologie) is hoofdzaak, niet zozeer wat men er in zegt. De "landkaart" is hoofdzaak, niet zozeer het "landschap" waarop ze betrekking zegt te hebben. Kloppen beide niet met elkaar dan geldt de "landkaart" als norm om het "landschap" te interpreteren. Waar zelfs al het bestaande een systemisch proces is, waarin elk systeem zichzelf door afgrenzing schept, door uitwisseling in stand houdt en tenslotte door opheffing van de grensfunctie uiteenvalt, is dit alles bij het menselijk wezen wel heel pregnant en opvallend, zodat wie het paradigma opeens doorziet vaak het rare gevoel heeft dit eigenlijk altijd al geweten te hebben maar nooit beseft. Het is als met een zoekplaatje: "zoek het konijn". Wie het eenmaal ziet kan het niet meer niet zien, wie het hoe dan ook niet ziet heeft de neiging de ander voor fantast uit te maken, of voor plaaggeest als deze zich erover vrolijk maakt. Wie zichzelf echter opeens in een flits als systemische functie doorziet vertoont vaak het verschijnsel van ervan te schrikken en daarna in lachen uit te barsten omdat hij, vooral als hij de verstrekkende consequenties beseft, zich kilo's lichter voelt: er valt niets meer te "denken", alleen nog maar te ervaren. Het menselijk wezen als systeem, opgebouwd uit subsystemen (functies, eigenschappen, persoonlijkheidsvariabelen) en tevens als subsysteem onwrikbaar opgenomen in het grotere systeem van al-het-andere in het algemeen en van de directe omgeving in het bijzonder; er zit zin in de onzin, er is orde in de wanorde. Het niet eigene als een soort negatief of spiegelbeeld van het eigene, terwijl het hele leven zich noch "daarbuiten", noch "daarbinnen", doch uitsluitend op die wonderlijke contactgrens afspeelt: is het een wonder dat sommige mensen hun levensloop indelen in de tijd ervóór en de tijd erna, met daartussen de "ommekeer" van het zien en horen. Omringd te zijn door andere mensen die
-7wetend, maar vooral onwetend, keurig netjes blijk geven van hoe ook zij zich systemisch tot het omvattende systeem verhouden, ook en vooral als ze "geloven" in een "objectieve" buitenwereld daar en een "subjectieve" binnenwereld hier en in henzelf daartussen met hun ondoorgrondelijk levenslot, waarvoor ze zich dan natuurlijk nauwelijks verantwoordelijk voelen, want daar zijn toch die erfelijke eigenschappen en die omgevingsinvloeden. Daartussenin een minderheid van enkelingen die er blijk van geven in vol besef de steller van hun daden en de verwekker van de consequenties daarvan te zijn, en zonder zich veel te bekommeren over hun "herkomst" bezig zijn zoekend en tastend hun "voorland" te toetsen, al lerend uit ervaring. Het enig gekke is dat daarover zo weinig concreet te zeggen is, behalve: "kijk dan toch verdomme!" Want: de betekenis van elk gedrag, van elke communicatie is de uitkomst, de respons die erop volgt, zoals elke deuk in een spatbord congruent is aan de bobbel aan de binnenkant, zonder "interpunctie". Als dus de uitkomst van je gedrag je niet bevalt zit er maar een ding op: dat gedrag variëren, hoe dan ook en letten op de uitkomsten. Wie echter "gelooft" in onafhankelijke "oorzaken" van gedrag en meent dat gedrag ooit door iets anders dan door verwachte uitkomsten wordt "veroorzaakt", kan dit natuurlijk niet zomaar, evenmin als wie "gelooft" in onafhankelijke "omstandigheden" los van gedrag, want dit soort opvattingen zijn in wezen ook "verwachte uitkomsten", die, hoe ironisch dit ook is, het gedrag bepalen, doch alsdan tot onveranderlijke herhaling ("meer van hetzelfde") aanleiding geven. Tot zo iemand zeggen dat er iets beters voor hem is weggelegd helpt niet, want hij "weet" zijn weetje, en wie zijn wij om beter te "weten". Pas als iemand muurvast zit komt het voor dat hij in dit opzicht hulp vraagt en pas als ook dat "niet werkte" is hij gemotiveerd om van zienswijze te veranderen. Helpt ook dit niet, dan schrijft hij ook alle verdere hulp af en onderwerpt hij zich al of niet onder protest aan het "noodlot" en levert dan het "bewijs" voor mechanistische opvattingen over erfelijkheid en organiciteit. Het is op deze mensen dat, naar analogie van het "medische model" de nosologische psychodiagnostiek is uitgeprobeerd en de geschiedenis daarvan is overbekend. In die traditie werd het in de geneeskunde uiterst effectieve nosologische denken omtrent het somatische disfunctioneren klakkeloos overgeplant en toegepast op het disfunctioneren als menselijk wezen. Er ontstond een klassiek psychiatrisch psychopathologisch diagnostisch stelsel van "symptomen, syndromen en ziektebeelden", waarmee men vormen van menselijk disfunctioneren wilde categoriseren, catalogiseren, classificeren, op grond van (1) waargenomen verschijnselen in het heden (2) retrospectieve mededelingen over de voorgeschiedenis (anamnese) en (3) prospectieve analogieën met betrekking op eerder voorgekomen verschijnselen van dezelfde soort (prognose). Behalve ter verkrijging van een handzaam overzicht van de diverse soorten en vormen van disfunctioneren diende deze classificatie ook de indicering van behandelwijzen (therapie). In deze streng medische denkwijze lag het in de lijn der verwachtingen dat elke categorie van disfunctioneren zou verwijzen naar een passende behandelingsvorm, zodat men, geheel in de medische traditie, dit diagnostische systeem ging verfijnen tot in details en dat leverde een verrassing op: hoe meer men individualiseert des te minder het mogelijk bleek een nosologisch stelsel op te bouwen (iets wat nu triviaal en vanzelfsprekend lijkt, omdat weliswaar elk lichaam precies hetzelfde "in elkaar zit" en precies hetzelfde "werkt", maar er geen twee menselijke levens aan elkaar gelijk zijn). Omdat de medische status van de psychiatrie echter hiermee staat of valt heeft het ongeveer een eeuw geduurd voordat men deze schijn liet varen. Ten eerste bleken de in werkelijkheid voorkomende verschijnselen in laatste instantie dermate uiteenlopend te zijn dat ze alleen door toepassing van allerlei kunstgrepen en interpretaties te
-8classificeren zijn. De fameuze "klinische blik", die in de somatische geneeskunde om onmiddellijke verificatie vraagt (desnoods door obductio post mortem), werd in de psychiatrie verheven tot enige en uitsluitende kengrond. Alle uitingen van de patiënt worden aldus aan zijn "ziekte" toegeschreven zodat de inhoud van de communicatie van zijn betekenis wordt ontdaan en er niet meer met de patiënt doch slechts óver hem wordt gesproken. Aldus worden mensen van hun verantwoordelijkheid voor hun gedrag en dus ook van hun vrijheid ontdaan. Voor de "biologische" tak van de psychiatrie werden "medicamenten" ontworpen die gedrag en beleving en dus ook communicatie beïnvloeden waarna uiteraard de waarneembare verschijnselen volstrekt niet meer in hun natuurlijke aanzicht kunnen worden waargenomen. Terwijl simpelweg reeds de wijze waarop men de verschijnselen waarneemt, dus de wijze van omgaan met de patiënt, op zichzelf al de waarneming mede bepaalt, is een "medicamenteuze" ingreep a fortiori een voorbehoedmiddel tegen de nagestreefde "objectieve" waarneming. Hoe latere eeuwen over dit thans nog voorkomende optreden zullen oordelen laat zich gemakkelijk raden. Maar ook de "psychologische" tak van de psychiatrie, die wel degelijk op de inhoud van des patiënten communicatie ingaat, vat deze niet zozeer als menselijke zelfverwoording op, doch evenzeer als "symptoom" dat dient te worden "geïnterpreteerd": niet de "patiënt" weet waar hij het over heeft, maar de deskundige. Een structureel psychisch mechanisme werd "binnen"-in, en analoog aan het somatische organisme, ontworpen als "verklaringsgrond" en de "geneeskunde van de ziel" was geboren. Ten tweede: de aan het disfunctioneren toegeschreven ontstaanswijzen bleken nagenoeg even wijd uiteen te lopen als de verschijnselen zelf, en daarmee veelal nauwelijks een begrijpelijk verband te hebben. Nagenoeg iedere denkbare voorgeschiedenis kan leiden tot nagenoeg elke categorie van disfunctioneren of functioneren, en praktisch elke "oorzaak" komt vaker bij niet disfunctionerende mensen voor dan bij "patiënten", hetgeen pas aan het licht kwam toen broodnuchtere onderzoekers dezelfde tendentieuze anamnesevragen aan en over "normale" mensen gingen stellen. Bij dubbelblind onderzoek ligt de prognose op grond van voorgeschiedenis binnen de toevalsmarge. Hetzelfde geldt trouwens ook voor misdadigers, miljonairs, "captains of industry" en landlopers. Pas toen men het equifinale karakter van `s mensen gedrag ontdekte doorzag men de futiliteit van alle prognostiek: uit nagenoeg elke uitgangspositie is nagenoeg elke uitkomst mogelijk, mensen graviteren in de richting van hun grootste voorkeur, doch maken niet altijd het middel (hun gedrag) ondergeschikt aan het doel (hun voorkeur) omdat ze aan "onafhankelijke oorzaken" geloven. Vandaar: niets heeft zoveel succes als succes, niets heeft zoveel pech als pech, tenzij men succes en pech als functie van het eigen aandeel ziet. Niet de voorgeschiedenis bepaalt het verloop doch de wijze waarop men met de voorgeschiedenis omgaat en er al of niet uit leert. Dat betekent ook dat met name het beeld dat anderen van iemand hebben en dat voornamelijk ook een verwachtingsbeeld is, in hoge mate bepalend is voor het verloop. Als alles wat men doet en zegt wordt opgevat in functie van een of ander beeld, dan stagneert de tegenkoppelingskringloop: wat men ook doet, het beeld blijft hetzelfde. Hoe afhankelijker iemand dus is van erkenning, ontkenning en miskenning, des te steviger hij gevangen zit in hoe anderen hem zien en op grond daarvan behandelen. Dat geldt al in het "normale" geval en in de "psychopathologie" dan ook eens te meer. Hoe onafhankelijker iemand van andermans "diagnosen" is, zonder deze ook maar in enigerlei vorm te dementeren, des te vrijer hij is in zijn levensloop, terwijl hij tevens des te meer ruimte heeft zich aan te passen, want er is geen
-9tegenstelling. Ontkenningen komen nu eenmaal voor, maar als men daarop zelf met een ontkenning daarvan reageert, wekt men nog meer ontkenning en wie zich in deze escalerende spiraal verstrikt disfunctioneert in de kortste keren en de "diagnose" daarvan is dan de definitieve ontkenning. Vandaar het gezegde: geestelijke gezondheid is niets anders dan het kunnen overleven van elke denkbare diagnose. Ten derde: de wijze waarop al deze heterogene en uiteenlopende "verschijnselen" en "ontstaanswijzen" kunnen worden gekoppeld aan diagnostische categorieën en worden ingedeeld in een diagnostisch stelsel, is onvermijdelijk onderworpen aan een hoge graad van toeval en/of willekeur. Als de psychiater van de afdeling vervangen wordt, veranderen na een poos prompt alle diagnosen. Vooral daar waar uitvoerige "statussen" bijgehouden en rapportages geschreven worden, ontstaat op den duur een "papieren patiënt" die behandeld wordt met de levende persoon als object, terwijl het eerste meestal nog maar weinig met de tweede te maken heeft. Wil men iets van de patiënt weten dan vraagt men hem dat niet meer, doch men raadpleegt het dossier. Hele stafbesprekingen worden dan gehouden op grond van allerlei rapporten en verslagen, zonder dat de betrokkene nog iets gevraagd wordt. Wil men nadere gegevens dan wordt de patiënt " getest". Men is al zeer eigentijds als er een "patiënt-staf-ontmoeting" gehouden wordt waarin de onderwerpen zelden verder komen dan "waarom mogen we niet later naar bed" of "krijgen we voortaan meer suiker in de koffie". Komt er zoiets als: "Wanneer houden we eens op met deze onzin zodat ik naar huis kan"; dan komt er iets als: "Wat vind je daar zelf van?" (alsof de vraag niet duidelijk is) of: "Wat vinden de anderen hiervan?" (alsof het die ook maar een jota kan schelen). Het "beeld" is onaantastbaar, ongeacht wat gedaan of gezegd wordt, want de deskundige heeft altijd gelijk. De argeloze stagiaire die spontaan zou zeggen: "Goh, ik kan me indenken dat U er genoeg van heeft, hoe lang zit U hier al?" krijgt onmiddellijk te horen dat hij het "behandelingsbeleid" doorkruist. Hij had moeten zeggen: "Uit het feit dat U dit vraagt blijkt juist dat U nog niet naar huis kunt". Pas wie zijn diagnose erkent en zijn persoon ontkent is op de goede weg. Geloofwaardig dissimuleren is veelal de enige uitweg, maar het duurt lang voordat de "patiënt" dat doorziet, vooral als hij onder de "medicijnen" zit. Een variant hiervan is te vinden in sommige vormen van psychotherapie, waarin de cliënt niet zozeer zichzelf moet leren kennen, doch de opvattingen van de therapeut over hem. Door stelselmatige ontkrachting van zijn eigen zelfexploratie (weerstandsbehandeling) wordt een zo groot mogelijke overdracht van verantwoordelijkheid tot stand gebracht die vervolgens tegen de patiënt wordt gebruikt (overdrachtsbehandeling) door dit als kinderachtige afhankelijkheid te interpreteren. De anamnese geldt dan als bewijsplaats en zelfs in zijn slaap is de patiënt niet veilig: zelfs zijn dromen "wijzen in dezelfde richting". Zodra de patiënt totaal niet meer weet wie hij is, doordat hij al zijn directe ervaring heeft leren wantrouwen, is een machtsgreep nabij. De therapie afbreken is riskant, want hij is ver van huis. De therapeut verzoeken met die onzin op te houden levert alleen de volgende ronde van "weerstandsbehandeling" op en zo vervolgens. Rustig je eigen plan trekken, de therapeut het grootste gelijk van de wereld geven zonder van "vlucht in de gezondheid" beschuldigd te kunnen worden (hetgeen alleen een volgende ronde oplevert) zonder op beëindiging aan te dringen (volgende ronde!) is het beste. Zodra blijkt dat het je geen bal meer kan schelen wat er gezegd of gedaan wordt terwijl je toch goedgehumeurd blijft komen zal de therapeut beëindiging voorstellen (niet te gretig zijn!). Nooit laten merken dat je het spel doorhebt, doch dankbaar verdwijnen, eens maar nooit weer. Ook dit duurt lang, zodat
-10veruit de meesten erin blijven steken en levenslang zichzelf en anderen blijven interpreteren in plaats van ontmoeten. Ten-vierde: De correlatie tussen de aldus verkregen diagnostische categorieën enerzijds en anderzijds de toegepaste behandelingswijzen is uiteraard nagenoeg gelijk aan nul. Wie op grond van de klassieke psychodiagnostiek een behandelwijze wil indiceren, zou evengoed de horoscoop of de tarot kunnen raadplegen. Wie het doen en laten van zijn patiënt niet kan zien als respons op het eigen gedrag zoals dat bij hem overkomt en daarop zijn verdere gedrag kiest en zo vervolgens, kan moeilijk anders dan zijn gedragslijn bepalen op grond van een methode die elders bedacht is als passend op de aan de cliënt toegeschreven diagnose. Wonderlijk genoeg zullen cliënten die zich van alle onzin niets aantrekken zolang er aandacht aan hen wordt besteed zodat ze dankbaar hun verhaal kwijt kunnen, er inderdaad beter op worden, zodat ze een "bewijs" van de juistheid van de diagnose en de effectiviteit van de therapie leveren, ook al gaat hun zelfredzaamheid er niet op vooruit. Bij een volgende gelegenheid komen ze graag terug en nemen omwille van de aandacht elke "diagnose" en elke "therapie" voor lief. Immers: de complexe aard van het systemische gebeuren tussen individu en al-het-andere maakt een klassieke generaliserende classificatie ten ene male onmogelijk en die is dan ook niet nodig want hoe het individu zich verhoudt tot al-het-andere en zijn directe situatie, dat wil zeggen: welke de betekenisrelevantie hij erop na houdt op grond waarvan hij zich gedraagt, kan onmiddellijk worden waargenomen in de operaties die hij in het contactveld uitvoert teneinde zijn behoeften te vervullen, en waarbij alles staat en valt met de middel-doel-verhouding, oftewel: met de mate waarin hij uitkomstspecifiek bezig is. Immers wie het verkeerde middel (de "oorzaak" van de ellende) aanziet als het juiste (de "remedie" tegen de ellende), heeft meer contact met eenmaal aangeleerde levensgewoonten dan met de tastbare, gebeurende werkelijkheid. Ook hier beïnvloedt het waarnemen (van de therapeut) het waargenomene (dat is onvermijdelijk) dus hangt alles af van het "hoe" van die invloed. Geen enkele interventie is "neutraal" en dus hangt alles af van het "hoe" van de interventie. De definitie van dat "hoe" is de respons van de cliënt en zo vervolgens. Pas daaruit weet de therapeut "wat" hij gedaan heeft en zo leert hij met gissen en missen onder de ogen van de cliënt. Zo ook leeft hij voor hoe te handelen in een moeilijke, onbekende situatie. Zo leeft hij voor hoe men het leven leert en leeft. Zo ook verschuift het "beeld" dat de cliënt te zien geeft van moment tot moment. Zodra men klaar zou zijn dat beeld te beschrijven is, het al weer veranderd. Het heeft derhalve geen enkele zin de cliënt op een "diagnose" vast te pennen (tenzij men wil dat hij zo blijft en niet verandert). Dat is het kenmerk van een "glijdende probleemidentificatie", die gelijk opgaat met de "glijdende procesbegeleiding". Maar dit relaas handelt niet daarover, het handelt over diagnostiek en anamnestiek en over dit laatste valt nog het nodige te zeggen in de volgende paragraaf. Aanzienlijk moeilijker is het iets te zeggen over de reden waarom geen enkele redenering, hoe "waterdicht" ook, ooit een eind zal maken aan het kwaad van het etiketteren, het indelen in "wij" en "zij", het diagnostiseren en stigmatiseren. Het gebeurt immers "met de beste bedoelingen" en is zodanig vanzelfsprekend in de traditionele mensopvatting, dat zelfs mensen die er zich met de mond tegen verzetten het metterdaad blijven doen zonder dat te beseffen en in alle oprechtheid. Het gaat nu eenmaal niet om een "verschil van opvatting" of een "verschil in denkmodel" of zoiets: het verschil zit aanzienlijk dieper. Het is een verschil in mensbeeld en wereldbeeld en dat is een levensbeschouwelijke aangelegenheid die staat en valt met wie mensen denken dat ze zijn.
-11Voor wie "leven" niet volstrekt identiek is aan "leren", verloopt het leven volgens een spoorboekje dat natuurlijk nooit klopt, want elke aanbrekende dag is nog nooit eerder voorgekomen. Elk ontmoet medemens is een volslagen onbekende die men alleen maar kan leren kennen. Het leven zelf kent geen "afgestudeerden". Er zijn alleen maar "leerlingen" en de hardleersen onder hen kunnen niets anders dan het systemisch bloeiende leven in een keurslijf van een ideologie kerkeren. 2. Een van de meest kenmerkende eigenaardigheden van de psychosociale anamnestiek is dat gewoonlijk alle regels ervan met voeten worden getreden en wel om eveneens uiterst doorzichtige redenen. De meest doorzichtige eerste reden is dat de psychosociale anamnestiek van oorsprong klakkeloos werd overgenomen uit het medische model waar de benodigde gegevens uit het verleden veelal op eenduidige wijze opvraagbaar zijn. De vraag of vader vroeger ook acne had, is oneindig gemakkelijker te beantwoorden dan de vraag of vader vroeger ook zo zenuwachtig was. Als een adolescent gewrichtsreuma aan het ontwikkelen is, is de vraag wanneer de eerste verschijnselen zich voordeden meestal bij benadering correct te beantwoorden, terwijl bij een zich ontwikkelende eenkennigheid heel gemakkelijk beweerd wordt dat de betrokkene reeds als kleuter wat eigenaardig was (retrograde projectie), omdat in een dergelijk geval, in tegenstelling tot bij reuma, familieleden met hun klompen aanvoelen dat ze er een aandeel in hebben, al zullen ze dit niet beamen. Retrograde projectie treedt vrijwel automatisch op als zich gedragsmodaliteiten voordoen die ver afwijken van het verwachtingspatroon, ook als ze als positief worden opgevat. Zo worden getalenteerden op retrograde wijze tot "wonderkinderen" gemaakt, hagiografieën vertellen uitvoerig hoe vroom de betrokkene reeds als peuter was, van schurken wordt veelal vermeld dat ze als kind al niet deugden. Toen men dit met Einstein ook probeerde maakte deze daar radicaal een einde aan door een "auto-anamnese" te publiceren en daarin openbaarde nooit zijn middelbare school voltooid te hebben, te zijn gezakt voor zijn staatsexamen, nooit het fijne van wiskunde begrepen te hebben en voor zijn ingenieursexamen gezakt te zijn omdat zijn eindscriptie werd afgekeurd, zodat hij een jaar later op een met behulp van anderen in elkaar geflanste nieuwe scriptie met de hakken over de sloot toch zijn diploma kreeg. (Overigens, toen hij enkele jaren later de afgekeurde scriptie in een tijdschriftartikel publiceerde stond de natuurwetenschappelijke wereld op zijn grondvesten te schudden, omdat de mislukte student in zijn verloren uurtjes het speciale relativiteitsparadigma had uitgevonden). Het is dus duidelijk dat op anamnestische gronden deze minusvariant als totaal mislukt dient te worden beschouwd. Een tweede reden voor de kwalijke beoefening van de psychosociale anamnestiek is dat er een omgekeerd gebruik van wordt gemaakt. Indien een medische anamnese een predispositie tot een later op te treden ziekte of afwijking doet vermoeden, dient dit ter preventie en wordt de leefregel aangepast teneinde de intrede te vertragen en de symptomen minder storend te laten zijn. Indien echter een psychosociale anamnese meerdere gevallen van psychische dysfunctie oplevert, dan geldt dit veelal als "contra-indicatie" tegen psychotherapeutische bemoeienis en trekt men zijn handen van betrokkene af: aan een "infauste herediteit" valt immers niets te verhelpen. Hoogstens wordt "medicamenteuze" behandeling dan geïndiceerd geacht en als dat niet "helpt" volgt asylering.
-12De huidige generatie kan ook niet weten hoezeer dit overeenkomt met het "Sibbekundige onderzoek" dat men in de vroege jaren veertig moest ondergaan om aan het licht te brengen voor hoeveel procent men "ariër" was. Beneden een bepaalde grens was men "besmet" en kon men bij de geringste "afwijking" geasyleerd worden. Een grondige kennis van de semantiek kan veel aan het licht brengen. Zo is het karakteristiek voor deze mentaliteit dat er niet van psychosociaal disfunctioneren gesproken wordt (hetgeen een conflictuologisch-dynamische aanduiding is: niets ligt vast, alles is nog mogelijk) doch van "psychiatrische afwijkingen" (hetgeen eigenlijk letterlijk "afwijkingen van psychiaters" betekent, zoals "psychologische eigenschappen" zoiets als "eigenaardigheden van psychologen" betekent). Er bestaan alleen maar psychische "eigenschappen" en als die meer dan een standaarddeviatie van de mediaan liggen kan men ze op statistische gronden desnoods psychische "afwijkingen" noemen. Ze wijken dan op grond van vergelijking af van de "statistische norm" en dat is hoogstens fenomenologisch interessant, ware het niet dat genoemde mentaliteit van deze "neuzentelnorm" een soort axiologisch-deontologische norm maakt en dan is het opeens "slecht" om "af te wijken" en "goed" om "normaal" te zijn. Het is een typische schaduwprojectie om deze mentaliteit naar achter het ijzeren gordijn te verwijzen, zonder er zich van bewust te zijn dat ze in onze breedten tot de vigerende ideologie behoort, tot in het spraakgebruik toe ("doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg"). Een derde reden voor de onoordeelkundige en daardoor discriminerende praktijk van de psychosociale anamnestiek is een opvallend tekort aan kennistheoretische scholing, zodat de vraag "hoe weet je wat je denkt te weten" een welhaast onbehoorlijke en oncollegiale vraag geworden is. Het klakkeloos verzamelen van allerlei roddel en achterklap, zonder zich ook maar een ogenblik af te vragen welk belang de informant heeft bij de verstrekking van de informatie, is vrij algemeen gebruik. Vooral en bij uitstek bij psychosociale nood, als het sociale systeem in zijn voegen kraakt, zijn de betrokkenen veelal dermate zelf in het disfunctionele proces geïnvolveerd dat ze de allerlaatsten zijn om feitelijk te weten wat er aan de hand is. Zodra er een lid van het systeem is aangewezen als degene "waar het aan ligt" wijst uiteraard alle informatie in dezelfde richting: men heeft er genoeg van, het staat de anderen tegen, ze willen verder en hopen van het gedonder verlost te worden, als het dan per se moet dan maar door middel van asylering in enigerlei vorm. Tenzij er een objectief meetbare "instrumentele" (somatisch-organische) stoornis is (en dat kan altijd op eenvoudige wijze door specialistisch routineonderzoek worden vastgesteld) waarbij de betrokkene altijd en onveranderlijk in het voordeel van de twijfel behoort te worden gesteld (zodat het dilettantistische gepsychologiseer bij onduidelijke uitslagen achterwege dient te blijven) duidt een disfunctionerend lid van een systeem ten ene male altijd en onmiskenbaar op een disfunctionerend systeem, ongeacht of dit systeem voor behandeling vatbaar is of niet. Disfunctioneren ontstaat altijd tussen mensen die ten opzichte van elkaar sleutelposities innemen, soms reeds vanaf de vroegste jeugd, en degene uit het systeem die zijn metapositie verliest (die niet meer bereid en in staat is, die dus ook niet meer erop aangezien wordt, bevoegd te zijn om te kunnen aangeven wat hem stoort in de verhouding en wat hij derhalve veranderd wil zien), is dan degene die "au" roept op een existentieel-metafore manier, omdat hij het op een discursiefdigitale manier niet meer kan zonder nog verder gediskwalificeerd te worden.
-13Wie nu denkt en handelt alsof de andere leden van dat disfunctionerende systeem werkelijk in staat zijn correcte en functionele gegevens te verstrekken, stelt zich op in het verlengde van het diskwalificerende en uitstotende systeem en staat aan de kant van de pathogenie, niet aan de kant van de integratieve mogelijkheden van het menselijke samenleven. Zo iemand geeft een onmiskenbaar blijk van de disfunctionele werking van het eigen sleutelrelatiesysteem (nog) niet te boven te zijn gekomen en nog "met dezelfde wapens terug te vechten", zij het dat het "front" is overgedragen van het eigen oersysteem op andere systemen. Het verzamelen van informatie bij de andere leden van het uitstotende systeem heeft dan ook altijd het karakter van het opbouwen van een "requisitoir" waarbij uitsluitend "getuigen à charge" worden gehoord. Dit is soms tot op het verbijsterende af te lezen uit "anamnestische vragenlijsten", waarin (naar "medisch" model waarbij zulks uiteraard terecht is) soms hele lijsten van wandaden en rariteiten per aanstreping staan vermeld. Alleen al het ontbreken van bronvermelding is tekenend. In sommige gevallen wordt ook nog de werkgever of in het geval van een kind de school geraadpleegd. De huisarts doet ook nog een duit in het zakje en dat alles veelal in gegeneraliseerde termen, als het kan in grieks-latijnse leenwoorden. Een vierde reden voor dit soort praktijken is dat veelal de zorgvuldigheidsregels van de gesprekstechniek resp. interviewtechniek met voeten worden getreden. Men vraagt zelden: "Hoe weet U dat Jan bang is", of: "Waaruit is U gebleken dat Mien zenuwachtig is", of: "Hoe kreeg U het voor elkaar dat Henk zo driftig werd". Elk en ieder gedrag, van welke persoon dan ook, vindt altijd plaats binnen een context, heeft altijd een aanleiding en brengt als zodanig veranderingen aan, heeft altijd effect op die context. Aangezien die context in hoofdzaak uit anderen bestaat en niet "neutraal" is, bestaat het effect in hoofdzaak in de wijze waarop die anderen responderen op het gedrag en zulks wederkerig. Wie echter denkt en handelt alsof uitsluitend de betrokkene gedrag vertoont en dat de omstanders daarvan alleen maar getuigen en/of slachtoffers zijn, brengt een disfunctionele interpunctie aan in het gebeuren. Bovendien: op deze wijze wordt het "symptomatische" gedrag van betrokkene opgevat als een respondent met noodlottige gevolgen, terwijl het door betrokkene beoogde effect ervan ook "met terugwerkende kracht" mede aanleiding is tot het gedrag: een "symptoom" is ten diepste een overlevingsstrategie van een benard mens die geen andere, functionele, middelen meer heeft om zich te handhaven en aldus de "oorzaak" van zijn uitstoting aanziet voor de "remedie" ertegen. Een vijfde reden voor dit alles is een gebrek aan metacomplementariteit. Wie niet verder kan kijken dan zijn intrapsychische neus lang is, kan ook niet waarnemen hoezeer ook het eigen gedrag als anamnese-verzamelaar mede wordt bepaald door het systemische karakter van het gebeuren en kan overtredingen van het communicatieve metamodel niet corrigeren en/of compenseren. Ongedefinieerde termen overnemen ("slordig", "lui", "ongeduldig") zónder te bepalen waar die voor staan en in de veronderstelling dat men dat al van tevoren weet; verklaringen overnemen ("hij bederft de sfeer") of gedachtenlezen accepteren ("hij denkt dat wij dat niet merken") zonder naar het zakelijke verband te vragen; verzwegen performateren ("zoiets kan toch niet") en nominaliseringen van gedrag ("slecht humeur") laten passeren alsof het descripties zijn, het is werkelijk vaak verbijsterend wat men allemaal in dit soort verslagen aantreft. Door dit soort perceptiefouten lijkt het soms alsof de betrokkene een "onafhankelijke variabele" en de omgeving een "afhankelijke variabele" is. Zelfs een automonteur weet beter: als er herhaaldelijk koplampen uitvallen zet hij geen nieuwe koplampen in doch onderzoekt de
-14spanningsregelaar en als die in orde is, is de uitgangsspanning van de generator en als die in orde is de overbrengingskoppel van de aandrijving en desnoods de hele elektrische installatie, want ook hij denkt (gelukkig) op zijn manier systemisch. Een zesde reden is wat minder opportuun om te noemen en houdt verband met idiosyncratische termen ontleend aan therapietheorie, die veelal dan ook nog pejoratief en diskwalificerend worden gebruikt. Soms lijkt het alsof men niet doorziet dat ook termen als "introjectie", "projectie", "afweermechanisme", "superego" en "latentiefase" louter nominaliseringen zijn en geen descripties. (Die "latentiefase" is overigens helemaal een onding, want wie in zijn jeugd ook maar enige seksuele belangstelling aan de dag legde, deed dit niet in zijn kleutertijd of prepuberteit, maar precies daartussenin, ga maar bij jezelf na). Een term als "narcisme" wordt veelal als diskwalificatie gehanteerd en "weerstand" zegt meer over het gebrek aan gesprekstechniek en omgangskunde van de deskundige dan van de cliënt, want de betekenis van alle communicatie is de respons die erop volgt, al wat je er nog verder bij denkt zijn je verkeerd ingeschatte "goede bedoelingen" en dat de cliënt niet met zich laat sollen verdient lof en geen diskwalificatie. Nu moet natuurlijk iedereen zelf maar weten welke "breinmythologie" hij als evangelie aanhangt, maar dan wel binnenskamers en voor eigen rekening en verantwoording. In een respectvolle en hartelijke omschrijving van 's mensen nood behoort zoiets niet thuis. Mijn leermeester Kraus noemde dit "het onwelvoeglijk gebruik van vakterminologie" en eiste van zijn opleidelingen ondubbelzinnige termen, stuk voor stuk in de "fotografeerbare werkelijkheid" verankerd. Zo, en niet anders, leert men niet alleen kijken en luisteren, doch bovenal: zien en horen. Het is enigszins te vergelijken met leren microscopiseren: wie dat goed wil leren zal eindeloos preparaten moeten uittekenen. Vandaar dat vroeger medisch studenten schetsboeken vol tekenden. Nu schijnt dat niet meer te hoeven en dus zullen binnenkort de artsen niet meer zijn wat ze geweest zijn - of men dit als gunstig of ongunstig opvat laat ik graag terzijde. Wel is het een vanouds bekend feit dat wie scherp wil leren waarnemen zal moeten tekenen en dat zo gedetailleerd mogelijk. Hetzelfde geldt voor leren beschrijven zonder cognitieve ballast. De "deskundigheid" daarbij is niet gelegen in schilderachtige aanduidingen, doch juist in de "wet van de parsimoniteit": de simpelste beschrijving komt het dichtst bij de gebeurlijke werkelijkheid. Een zevende reden tenslotte is gelegen in het gebrek aan inzicht in hoe het waarnemen het waargenomene mede bepaalt. Neem eens een proef: bel eens bij een willekeurig aantal huizen aan en zeg: "Ik ben loodgieter, wat kan ik voor U doen?" Herhaal dat dan en zeg "ik ben fietsenmaker, wat kan ik voor U doen?" en let op de verschillende verhalen die je te horen krijgt. Dan de proef op de som, herhaal dit nogmaals en zeg: "Ik ben psychosociale hulpverlener, wat kan ik voor U doen", - wat denk je te horen te krijgen? Juist. Het subtiele systemische samenspel tussen je eigen "bias" (een architect kijkt anders naar een huis dan een makelaar) enerzijds en anderzijds het verwachtingspatroon van de ondervraagde, bloeit dan als een weelderige plant op volgens zijn eigen wetten en dat de ondervraagde dat niet beseft is vanzelfsprekend en bovendien op paradoxale wijze juist uiterst bruikbaar zolang men er zich metacomplementair toe verhoudt, want dat biedt de beste garanties dat men ook zichzelf ziet handelen vanuit de excentrische positie. Maar als ook de interviewer dit niet beseft denkt deze, blijkens de gegevens, soms juist een "uitstekend gesprek"' te hebben gehad als de verwachtingspatronen keurig op elkaar
-15aansloten. Het is dan wel zoiets als het licht aandoen om te zien "waar het donker is", of een levensgrote politieagent onder een stoplicht zetten om te zien wie er bij rood door rijdt. Wie kent niet het verschijnsel dat als men in een onbekend gezelschap desgevraagd zegt dat men psycholoog, psychiater of psychotherapeut is, mensen zich niet alleen anders gaan gedragen doch bovendien met allerlei verhalen aankomen waarvan ze denken dat dat er iets mee te maken heeft (vandaar dat ik op vakantie altijd lieg dat ik barst; want ik wil in mijn vrije tijd ook wel eens wat anders) en wie kent niet het soort beklagenswaardige mensen dat ten bewijze van hun grote "mensenkennis" vertellen dat mensen met problemen altijd naar hen toekomen om hun hart uit te storten (en zich soms in een adem beklagen zelf nooit ergens terecht te kunnen). Hun "stoornis" bestaat er nu juist in dat ze dit over zich afroepen doordat ze hun metapositie kwijt zijn, niet zien hoe ze door hun "bias" dit als een magneet aantrekken, aldus het leven uit de tweede hand leven en als relatiepartners juist onuitstaanbaar zijn op grond van een levensgrote contactstoornis. Wie op grond van deze contactstoornis "van zijn hobby zijn beroep gemaakt heeft" en psychosociale hulpverlener is geworden merkt dit wel in zijn private relaties, zo hij er al een kan aangaan en in standhouden, oftewel zo hij er op den duur al uiteindelijk een overhoudt. Want geestelijke gezondheid begint en eindigt uiteindelijk bij jezelf en nergens anders, en de kwaliteit daarvan is soms tot op het tragische af onmiskenbaar af te lezen in de wijze waarop men rapporteert over de cliënt, als dat niet een helder venster is waardoor de cliënt in zijn verhouding tot het hele systeem, de rapporteur incluis, zichtbaar wordt, doch een surrealistisch signalement van een verdoolde "deskundoloog" die geen flauw idee blijkt te hebben omtrent wie hij is en waar hij gaat (= wat hij teweeg brengt). Natuurlijk heeft elk mens een voorgeschiedenis, die niet onbelangrijk is met betrekking tot zijn functioneren en disfunctioneren, doch niet de gebeurtenissen uit het verleden bepalen heden en toekomst. Precies de wijze waarop hij omgaat met dat verleden, dus de betekenisrelevantie die het voor hem heeft is medebepalend voor de wijze waarop hij met zichzelf omgaat, met name de mate waarin hij ervan overtuigd is dat het verleden alles bepaalt: Juist een anamnestisch onderzoek heeft een suggestieve disfunctionele werking, omdat dat die overtuiging ondersteunt alsof een mens geen keuze zou hebben omtrent hoe hij met het verleden omgaat. Wat dat betreft zou men soms mensen eerder een soort selectief geheugenverlies toewensen, zodat ze die akelige zelfherhaling gemakkelijker zouden kunnen stopzetten. Het soms verbazingwekkende effect van het fantasie-experiment: "hoe zou U zich in dit opzicht gedragen als U niet zou weten dat dit of dat ooit gebeurd is?" spreekt daarbij boekdelen. Slechts indien het disfunctionele gedrag rechtstreeks verwijst naar leerprocessen, is het functioneel die erin te betrekken en dat vloeit organisch voort uit het voortgaande proces zonder het spoor bijster te raken, en uitsluitend teneinde het onvoltooide te voltooien en disfunctionele preoccupaties te laten varen. Uitsluitend zo kan men het onbelemmerde contact met de gebeurende werkelijkheid hersteld worden. Niemand zal geloven dat de slag bij Nieuwpoort en de slag bij Waterloo bepalend zijn voor de wijze waarop we heden kiezen kunnen de wereld in te richten en aan de toekomst daarvan te werken. Geen enkele historische gebeurtenis beperkt onze keuze, in dat opzicht. Niets verhindert ons om doeleinden vast te stellen en daaraan congruent middelen te ontwerpen. Als onze keuze ten deze wel beperkt wordt dan ligt die beperking niet in een andere tijd op een andere plaats, in
-16het verleden of in de toekomst, doch dan is er iets in onze tegenwoordige besluitvorming dat belemmert. Als iets het volgen van onze grootste voorkeur belemmert dan ligt die belemmering in onze verwachte uitkomsten, in wat we hier en nu als nadeel verwachten en deze inschatting geschiedt op grond van ervaring, op grond van de wijze waarop we onze ervaring hebben geëvalueerd. Niet de feiten uit het verleden, doch onze huidige interpretatie daarvan levert de grondstof van onze prognose. Het toetsen van die interpretatie die we achteraf aan vroegere gebeurtenissen verbinden dus van de wijze waarop we onze reminiscenties generaliseren dat is het hoofdwerk in alle procesbegeleiding omdat we daarop al onze anticipaties omtrent uitkomst baseren. En dat vraagt niet om een soort persoonlijke archeologie in de wilde weg, doch om een hermeneutisch onderzoek naar de wijze waarop we onze persoonlijke geschiedschrijving hebben beschreven. Want de mens is wezenlijk een zichzelf omschrijvend wezen, die al omschrijvende, wetend of onwetend, zijn leven ontwerpt en tot gestalte brengt. Anamnestiek in de zin van het verzamelen van informatie uit allerlei al of niet dubieuze bronnen draagt alleen maar bij tot die geschiedschrijving, die mede bijgedragen heeft tot het disfunctioneren. Pas als een mens begint te doorgronden langs welke specifieke individuele unieke leerprocessen die geschiedschrijving tot stand is gekomen, breekt de ban van de generalisering en dus van de anticipering. Hoezeer een mens in zijn uniciteit een absolute zeldzaamheidswaarde heeft, toch blijven hem de wederwaardigheden des levens niet bespaard. Als empirische persoonlijkheid is hij "exemplaar uit een soort", want alle mensen zijn aan de wederwaardigheden van het levenslot onderworpen. Als unieke persoon ervaart hij de specificiteit van zijn persoonlijke levenslot en de mogelijkheid die bezinning tot de laatste consequenties door te voeren is zijn grootste troef, dat maakt hem tot mens. Het allermoeilijkste van alle groei en rijping nu, is het samenvallen van die twee: beperktheid van het individuele levenslot, waaraan hij zich slechts kan toevertrouwen, wil hij er niet aan uitgeleverd zijn en dat dan gelijkelijk te delen met alle mensen, die er allen hetzelfde voor staan en temidden van wie men slechts één geval is. Het gaat om de pijnlijkheid van het doorbrekende besef in welke mate men menselijk is: beperkt tot één leven, doch geroepen dat volledig te voleinden tot uiterste ontplooiing. Dan is wat eerst banale "geschiedenis" was, het levende avontuur: waarlijk tegenwoordig te zijn en tevens: bestendig onderweg te zijn. 3. De meeste schade wordt aangericht als degene, die wordt gediagnostiseerd en waarover een anamnese wordt samengesteld, een kind is, en dit eveneens om een aantal simpele en doorzichtige redenen. De eerste en voornaamste reden is nu juist dat het om een kind gaat, dat weliswaar als mens evenzeer wezenlijk een zichzelf omschrijvend wezen is, doch veel minder in staat is zichzelf te verwoorden en in onze kindvijandelijke wereld zelfs aanzienlijk minder het "recht" heeft dit te doen. Het allereerste dat met een kind gebeurt is dat het zijn metacomplementaire positionering wordt "afgenomen" door middel van de oerboodschap: "ervaar niet wat je ervaart, doch ervaar wat wij je vertellen dat er te ervaren is, en ervaar dit niet als opgelegd en afgedwongen doch als je eigen persoonlijke ervaring". Als deze operatie eenmaal is geslaagd kan men te allen tijde een kind dat metacommuniceert (dat dus een uitspraak doet over hoe hij bejegend wordt) met succes monddood maken door een dreigende meta-metainterventie: "spreek me zo niet toe", of: "wees niet zo brutaal", of: "dat kan, wel zijn, maar de toon waarop je spreekt bevalt me niet". Tot gezagsuitoefening verheven leidde dit tot het veroordelen van "Ehresverleumdung" en "Greuelpropaganda" toen in de eerste helft van de veertiger jaren onbedoeld bekend werd wat er met gedeporteerden in werkelijkheid gebeurde. Elke gesloten totaal-institutie doet dit omdat ze zich niet anders kan handhaven. Elke ideologie doet dit en ook deze tekst zal wel dat lot beschoren zijn ("wie denk je wel dat je bent om dat allemaal zomaar te verkondigen"). De oerboodschap is nu eenmaal de allereerste boodschap die
-17elk mensenkind krijgt: het bevel de verantwoordelijkheid voor zijn persoonlijke ervaring over te dragen aan de machtige andere teneinde te overleven. Hierdoor wordt de innerlijke locus van evaluatie vervangen door een extern consensueel criterium, zodat de verantwoordelijkheid voor het contact met de ervaringswerkelijkheid vervolgens wordt overgedragen op referentiekaders die bij referentiegroeperingen behoren en die dan nog het enige toetsingscriterium leveren voor de bepaling wat werkelijkheid is en hoe men zich te gedragen heeft. Door deze identificatie met de machtige referentiekaders behandelt men zichzelf zoals men zich behandelt voelt en behandelt men anderen zoals men zichzelf behandelt: het estafette-effect. Niemand ontkomt hieraan en dat betekent niet minder dan dat het uiteindelijke doel van alle procesbegeleiding in wezen gelegen is in het scheppen van de mogelijkheid het eigen individuele unieke leerproces, dat op oerboodschap en estafette-effect berust, restloos te demystificeren waardoor het doorzichtig wordt en zijn dwingende werking verliest, al blijven de restsporen altijd aanwezig. Zodra er besef is, is er weer keuze, doch dit besef dient te worden "betaald" met een diepe rouw om het gave en hele kind dat geschonden werd. Wie eenmaal ontdekt wie hij waarlijk is, ervaart een geschonden kind te zijn en het is bij uitstek dit onvermijdelijke levenslot dat zo afschrikwekkend is dat het mensen weerhoudt: ze leven liever in een schimmige wereld van ideologieën dan te weten wie ze zijn. Daarom zal ook alles wat daaraan herinneren kan, alles wat daarnaar verwijst, strikt afgewezen worden en als dat niet lukt: op soms gewelddadige manier bestreden worden. Nu gelukt het oerboodschappelijke proces niet altijd volkomen, zodat veel mensen uiterlijk wel hebben leren accommoderen, doch een innerlijk voorbehoud met zich meedragen: de kiem van een nieuwe lente onder het stijfbevroren oppervlak. Uit dat voorbehoud, het creatieve, niet geüniformeerde "deel" komt alle kunst en cultuur, alle originaliteit en vernieuwing, ja zelfs alle intimiteit en warmte voort, maar ook alle conflictuologische onvrede die mensen naar procesbegeleiding drijft: de enige "herkansing" die mogelijk is, want ook alle integratieve rijping is een estafette-effect, zij het een die aan de oerboodschap tegengesteld is. Kinderen, juist jonge kinderen, hebben veelal dat voorbehoud zelfs duidelijk, zolang ze zichzelf niet echt ontrouw geworden zijn en zich restloos geconformeerd hebben door zich definitief met hun schijngestalte te identificeren. Kinderen hebben veelal meer wijsheid dan hun opvoeders. Ze zien de beperkingen van hun sleutelfiguren veelal uiterst scherp, doch kunnen daarover niet metacommuniceren op straffe van liefdesverlies en regelrechte uitstoting. Ze vragen: "Erken mij zoals ik mijzelf ervaar (zoals ik ben) en niet zoals je me ziet". Maar, omdat dat een demystificatie van de oerboodschap zou inhouden en dus een herziening van het sleutelrelatiepatroon, raakt het kind zijn opvoeder op diens meest pijnlijke plek: zijn eigen schijngestalte en het tevergeefs geloochende ervaren daarvan. De tragiek van kinderen is niet dat zij zich verzetten of afkeren (dat komt pas later als reactie) doch dat ze zich in machteloze liefde ("ik wil dat jullie mijn papa en mama zijn") juist kenbaar willen maken in alle intimiteit ("maar zie dan ook wie ik zelf ben"). Maar zo zien ouders noch zichzelf noch hun kind. Zolang het kind van zijn overleving en welzijn afhankelijk is van ouders en opvoeders hangt alles af van de mate waarin de mogelijkheid bestaat dat beide partijen tezamen de oerboodschap kunnen doorwerken, juist dan en daar waar zij merkt: in het systeem. Hulp daarbij wordt helaas veelal pas gevraagd als het kind zijn aanhankelijkheid al heeft omgezet in verzet en allerlei "onverklaarbare symptomen" vertoont en zelfs dan vaak nog niet. Dan wordt veelal de relatie met het kind verbroken: er wordt niet meer tót, of met het kind gesproken doch uitsluitend óver hem en aldus wordt het kind dan soms als een "defecte machine" aangeboden, als een stoornis die het geluk van de ouders in de weg staat en zelfs dan nog niet. Soms wordt gewacht tot het kind "objectief wangedrag" vertoont, de wet overtreedt, gewelddadig is geworden, zodat rechtstreekse asylering volgt. (Asylering van het kind wel te verstaan, niet van de ouders, want die hebben hulptroepen
-18genoeg). Vervolgens gaan wildvreemden, die geen enkele band met het kind hebben, het kind "behandelen" volgens een "tweede verbeterde uitgave" van de oerboodschap: "het kan ons niet verdommen wie en wat je bent, als je maar als de bliksem dat wangedrag afleert". Ik heb bijna drie jaar onder deze "kinderen" gewerkt in het Mesdagasyl voor ter beschikking gestelden. Laat ik het nu even luid en duidelijk zeggen: ik heb het niet over ostentatief somatisch-organisch defecte kinderen en zeker niet over "randgevallen" in dit opzicht. Deze kinderen dienen zo snel mogelijk orthopedagogisch-orthodidactische hulp te krijgen (naast eventueel benodigde medischspecialistische behandeling) en verder geen getherapeuter, tenzij dat later op andere gronden duidelijk geïndiceerd is. Wat daarbij zeker tevens nodig is, is dat de veelal overbezorgde ouders op degelijke manier en zonder gewichtigdoenerij gerustgesteld worden en er is in feite geen doeltreffender geruststelling dan snelle, trefzekere en bekwame hulp zonder "doktertje te spelen" en bovenal zonder op de stoel van die ouders te gaan zitten. Integendeel zelfs: juist die ouders moeten volledig in hun ouderschap gelaten worden zodat ze op een zo gewoon mogelijke warme manier gewoon ouders van een wat ongewoon kind kunnen zijn en blijven en het kind zo gewoon mogelijk behandelen. Een "kreupel lijf" is al erg genoeg. Laten we het verminkte kind in 's hemelsnaam niet ook nog een "kreupele mentaliteit" aankweken. Het schitterende werk van de oorspronkelijke LOM-scholen verdient alle lof, evenals het werk van pedologische instituten. Nu echter alle buitengewone scholen op ideologische gronden, die niets met kinderen te maken hebben, door elkaar gehutseld zijn, valt in dit opzicht het ergste te vrezen. Helaas worden vele uitstekende dingen kapotvernieuwd en kinderen zijn altijd de zwakste partij bij alle vernieuwingsgeweld in onze "alles moet anders show". Defecte kinderen dus terzijde gelaten, wordt een kind, als het om een verstoorde ouder-kindrelatie gaat, altijd door anderen aangemeld en dat maakt alle verschil: niet het kind meldt zich met een vraagstelling, maar anderen, die een probleem hebben in de omgang met het kind, melden zich met een vraagstelling, die in veruit de meeste gevallen tot inhoud heeft: een verzoek om het kind te veranderen, niet: nu een betere omgang met het kind te leren vinden. Dat is een karakteristiek verschijnsel waar veelal helaas aan voorbijgegaan wordt en dat niet alleen in geval van een kind. Zo komt het soms nog steeds voor dat, als een man zijn vrouw tegen haar zin naar binnen loodst om haar aan te melden, men er zonder meer van uitgaat dat de "diagnose" en de "indicatiestelling" alsmede de ter bewijsvoering gereleveerde "anamnese" van de meest belanghebbende (de man, die dan als de "gezonde partij" wordt gezien) de enig mogelijke juiste is. In die gevallen worden, voordat de desolate vrouw geraadpleegd wordt onder veilige omstandigheden, uitvoerig de uitstotende leden van het systeem geraadpleegd ten behoeve van de "anamnese" en de "diagnose", omdat de vrouw dan "te diep gestoord" wordt geacht om een "juist" verslag te geven van wat er met haar gebeurd is. Overigens: het komt ook voor dat een gezin vader kont inleveren, of opa, of wie dan ook en wel "in het bestwil" van het slachtoffer (dus: tegen zijn of haar wil) dat, als de operatie slaagt, definitief zijn of haar metapositie kwijt is: de overmacht is te groot. Aan een op deze wijze ingeleverde vrouw kan men nog vragen: "Hoe vindt U het dat uw man zo met U omgaat?" (desnoods eerst in afwezigheid van de man) om daarna te vragen: "Wat verhindert U dan om hem dit luid en duidelijk te zeggen?" en zo vervolgens totdat zo desnoods het punt bereikt wordt waarop men vragen kan: "Maar wat zoekt U dan nog bij deze man?", als dat uiteindelijk nodig is. Voor het zover is zit men dan al hoog en breed in een partnerrelatietherapie: de constructieve worsteling tot behoud van waarden en herstel van
-19intimiteit, ongeacht de uitkomst die altijd verrassend is want mensen "komen niet in het boekje voor" en alle echte procesbegeleiding is puur maatwerk en geen confectie en dus even verrassend als het leven zelf. Maar als men een ingeleverd kind vraagt: "Hoe vind je het dat je ouders zo met je omgaan?", dan kijkt het kind schuw naar zijn ouders en trekt zijn schouders op, want de eerste stap naar herstel is de stap naar het weer laten functioneren van zijn metapositie, die nu juist in het disfunctionele proces buiten spel is gezet. Toch is geen echte procesbegeleiding mogelijk zonder herstel van de metapositie, want het is ten ene male juist 's mensen metapositie die zijn enige "instrument" is om voor zichzelf te zorgen, voor zichzelf op te komen, zich veilig door het leven te loodsen. Wie zijn metapositie kwijt is leeft niet doch wordt geleefd, drukt zich niet uit doch wordt omschreven, is object en geen subject in zijn bestaan en moet maar afwachten hoe "anderen" met hem omgaan en hoe de "omstandigheden" zich ontwikkelen. Waar dit met uitgestoten volwassenen al een Herculeswerk is, geldt dit eens te meer in het geval van het kind. Met betrekking tot kinderen lijdt onze cultuur nu eenmaal aan de naweeën van "de eeuw van het kind", waarin "het kind" werd "ontdekt" (uitgevonden) "als kind", dus als een heel andersoortig wezen dat op een heel aparte en bijzondere manier bekeken en behandeld diende te worden. Men hield op tot het kind te spreken en het te betrekken in alle aspecten van het menselijke leven. Men sprak voortaan óver het kind en voorzover men het woord richt tot het kind, praat men "kinderlijk" en op speciale toon, als tot een onvolwaardige. Vroeger, zo zei men, werden kinderen behandeld als "kleine volwassenen". Maar wat is een kind anders dan dat? Een kind is in elke fase volwaardig en deelgenoot des levens. Als men de verwrongen en onnatuurlijke stemmetjes hoort die tijdens "kinderprogramma's" op radio en tv ten gehore worden gebracht, hoort men het loepzuiver, met alle krompraterij en alle verwrongen voorstellingen van de werkelijkheid des levens incluis. Sedert het begin van "de eeuw van het kind" is het kind uitgebannen en wordt het niet meer serieus genomen. Het moest "kinderkleren" aan en naar de "kinderkamer", mocht niets meer van de dingen des levens vernemen om het tere "kinderzieltje" niet te beschadigen, het werd een "klein potje met grote oren" en een "enfant terrible", moest voortaan gezien maar niet gehoord worden en "doen wat gezegd wordt" omdat dat "zo goed voor hem is" en als het niet met zich laat sollen slaat men Dokter Spock of een andere Kindervriend op om te zien wat er met hem mis is, want weet zo'n kind veel. De doorzichtige mythe dat mensen kinderen verwekken omdat ze zo van kinderen houden doet nog steeds opgeld in weerwil van massale voorbehoeding en een hoog abortuspercentage, overvolle opvoedingstehuizen en complete veldslagen om "bezoekrecht" waarmee men de expartner kan dwarszitten. Indien mensen zich al bezinnen en overleg plegen "of ze een kind zullen maken" doen ze dat niet omdat dat zo'n weldaad voor het kind zou zijn, hoogstens zien ze van kinderen af omdat men het geen mens wil aandoen in deze krankzinnige wereld te moeten leven (en dat is alle respect waard) of omdat men, door ervaring wijs geworden een kind niet zichzelf als ouderfiguur wil aandoen (en dat is nog veel meer respect waard). Het kind zelf is overigens wel de allerlaatste die eraan te pas komt: het wordt ongevraagd verwekt en geboren, dat kan nu eenmaal niet anders, maar waarom is het zulk een taboe dat luid en duidelijk stellen en de verhouding tot onze kinderen daar in alle openlijkheid op te baseren? Men stelt al tevoren voorwaarden aan het kind. Men wil een kind "met ruilbon en garantiebewijs", want het mag niet blind, doof, spastisch of zwakzinnig zijn. (Ik betuig hierbij mijn allerwarmste hulde aan die ouders van soms diepgestoorde kinderen, die hun kind tot het uiterste trouw blijven zonder hun andere kinderen tekort te doen, die ervoor blijven zorgen dat hun zorgenkind een papa en een
-20mama heeft (ik zou zelfs nog op mijn leeftijd het kind van zulke ouders willen zijn). Maar overigens: waarom zijn deze dingen zo moeilijk te zien en te zeggen, terwijl zelfs een kind (!) kan zien dat de keizer geen kleren aan heeft. Daarom is de belangrijkste en heilzaamste boodschap die we aan de ouders te geven hebben: "blijf uw kind trouw". Het heeft niet om het leven gevraagd. Het heeft er niet om gevraagd te zijn zoals het is. Het vraagt alleen maar (en het kan niet anders) een plaats in uw aandacht en toewijding, respect voor zijn eigenheid zodat het precies kan zijn wie het is, waardering voor zijn inspanning om naar de mate van het mogelijke aan uw verwachtingen tegemoet te komen door te accommoderen. U kunt het ten volle aanspreken op zijn gedrag doch maak geen inbreuk op zijn beleving, want de eerbiediging van de mensenrechten begint niet in Chili of Afghanistan, maar in uw eigen huis. U hoeft zichzelf en elkaar alleen maar aldus te bevragen: behandel ik het kind zoals ik zelf zou willen behandeld worden als ik niet mijzelf doch dit kind zou zijn. Als U dat onder alle omstandigheden doet kunt U bijna niet falen als ouder. De enige hulp die U van buitenaf geboden kan worden is de hulp U aan deze kernvraag te herinneren, deze in alle varianten levend te houden, en vooral hun kind daarbij te raadplegen. Want ouderschap is maatwerk en geen confectie: Uw kind komt niet in het boekje voor dus niemand weet wat voor ouders het nodig heeft, behalve het kind zelf. Zeg: ik wil graag jouw vader moeder zijn en ik weet niet goed hoe dat moet, zou jij me willen laten weten wat voor vader, moeder jij nodig hebt? Tussenopmerking: let op je innerlijke reactie, lezer, als je wilt weten wie je bent, want we hanteren nu de grondstof waarvan mensen gemaakt zijn en het liegt er niet om. Kinderen hebben op de allereerste plaats een papa en een mama nodig en geen "deskundige". Uitsluitend dan, wanneer een kind "ouderloos" dreigt te worden, hebben wij als deskundige een taak en die is: er tot elke prijs aan mee te werken dat het kind weer ouders krijgt waar het zich aan kan toevertrouwen. Want altijd als ouders hun kind aanmelden is de uitgangspositie een diep tragische: de ouders zijn in welke mate dan ook opgehouden zich tot het kind als subject te richten: ze bieden het als een gestoord object aan. Het kind heeft dan geen vertrouwenspersoon meer en vindt de wereld van volwassenen tegen zich. De grootste kunstfout die men dan kan maken is in het verlengde van de ouders gaan staan en het kind "overnemen", omdat men dan in het verlengde van de vervreemding gaat staan. Als de verhouding tussen het kind en zijn ouders verstoord is, zijn de ouders, de volwassenen de verantwoordelijke partij. Het is dan zaak de ouders weer als ouders van hun kind en het kind weer als kind van zijn ouders te helpen functioneren. Daarin behoort het kind centraal te staan: het is het monddood gemaakte kind dat aangesproken dient te worden. Dat nu vergt een kunstenaarschap van de psychosociale hulpverlener die men niet uit boekjes leert. Dat vergt bovenal een grondhouding die uitsluitend op te brengen is als men een onbelemmerd en ongestoord contact heeft met het kind en zijn eigen binnenste. Men behoeft zich slechts te verplaatsen in het kind (en niet iedere kindervriend blijkt dat te kunnen) om te ervaren wat het voor een kind betekent ingeleverd te worden bij wildvreemden, die opeens allerlei dingen gaan regelen en beslissen die het met geen mogelijkheid begrijpen kan. Het zonder meer loslaten van een batterij onderzoekers op het kind, het verzamelen van allerlei vergezochte rariteiten omtrent het kind uit de tweede hand, het uitvoerig boekstaven van allerlei gegevens uit dubieuze bron, het (soms in aanwezigheid van het kind) praten óver het kind in plaats van tót het kind, het nemen van allerlei beslissingen óver het kind zónder het kind daarin te kennen, het nogal gemakkelijk de mogelijkheid overwegen het kind dan maar uit huis te plaatsen, in dit alles
-21kan men volstrekt niet de grondregel herkennen dat elk kind met respect en onderscheiding behandeld behoort te worden. Als een kind in nood is betekent dat nog niet dat men de vrijheid heeft allerlei extensieve roddel over het kind, die soms niets meer met de vraagstelling te maken heeft, te verzamelen en op grond daarvan, "doktertje te spelen", in plaats van zich met bekommernis en toewijding te richten tot de meest kwetsbare want machteloze hoofdpersoon: het kind zelf. Er is een simpele doch afdoende grondregel en die luidt: dubieuze ouders zijn beter dan géén ouders, géén therapie is beter dan dubieuze therapie. Ik stel deze tekst met genoegen ter beschikking voor overleg, maar ik zal altijd "repliek" van een bepaald allooi onvoorwaardelijk afwijzen: ik weet maar al te goed, na dertig jaar ervaring in dit ambacht, waaronder vijftien jaar met soms diepgestoorde kinderen en hun ouders en na het grootbrengen van een gezin met bijzonder roerige en vindingrijke kinderen, dat het hier aan de orde gestelde geen kleinigheid is, doch verstrekkende consequenties heeft. Maar: het is geen idealistische boutade. Wij kunnen weten wat de jaren van ontwikkeling vanaf de allervroegste jeugd betekenen, en hoe de meeste mensen het eerste kwart van hun leven dusdanig moeten doorbrengen dat ze de rest van hun leven daarvan de last dragen. Met elk kind wordt een belangrijk stuk toekomst geboren, uitzicht voor deze wereld van mensen en alles hangt af van hoe die toekomst wordt gemaakt. Die toekomst wordt niet in parlementen gemaakt doch in de kinderkamers, de huiskamers, de badkamers, de slaapkamers van onze woningen, in het systemische samenspel van ouders en kinderen. Daar hangt alles van af en niet van de "juiste" politieke ideologieën. Voor de toekomst stemmen we niet met stembiljetten doch met ouderlijk gedrag. Wie dat verband niet kan leggen, omdat hij daartoe diep in zichzelf, met name diep in zijn schaduw moet kijken, is een gevaarlijk mens. Vanuit de miskenning van dit verband loopt een weg rechtstreeks naar de bergen afgetrapte kinderschoentjes van Auschwitz en naar het kinderachtige spelletje van "ik ben sterker, machtiger, beter bewapend dan jij". Ouders zijn er voor kinderen en niet andersom en dat verleent alle kindertherapie zijn bijzondere karakter, want hoewel alle echte procestherapie ten diepste kindertherapie is, maakt het niettemin alle verschil of, het geschonden kind in een volwassen mens woont, dan wel of men het gekwetste en verloochende kind "live" tegenover zich heeft. Ook de volwassene zal weer contact moeten opnemen met het gekwetste kind en zijn binnenste dat lang geleden "niet meer bij de hand genomen" werd om het te leren: "Kijk, zo doe je die dingen", en dat is iets anders dan het "geschiedkundige" kind uit de "anamnese". Hij zal weer "on speaking terms" moeten komen met dat geschonden kind in hem, dat hij heeft leren behandelen, zoals het toen door belangrijke anderen behandeld werd, dat hij op grond daarvan ontrouw geworden is tegen beter weten in, want zo werkt het "estafette-effect". Hij zal zelf dat gekwetste kind weer liefdevol (met aandacht en toewijding, met hoffelijkheid en respect) bij de hand moeten nemen om het alles te leren en te geven wat het nodig heeft, want hijzelf is de enige die dat nu nog kan. Volwassen worden is niet: iets anders worden dan het kind dat je bent, maar: het kind blijven dat je bent en alleen de regie zelf in handen nemen, om die nooit meer uit handen te geven, hoe dan ook. Wie niet meer de vijand van zijn "eigen kind" is, is tevens niemands vijand: this above all: to thine owne selve be true, then thou canst not be false to any other man. (Shakespeare). Maar juist hier ligt tevens het grote verschil tussen psychotherapie en kinderpsychotherapie, want in het tweede geval zit het gekwetste kind "live" voor ons en niet in het incognito van een disfunctionerende volwassene. Dat levende kind tegenover ons is het, dat erkenning vraagt van hoe het zich ervaart en van wat het behoeft, dat liefdevol bij de hand genomen moet worden om
-22het de dingen des levens te leren op zijn nivo en in zijn tempo, in de geest van: "zo gaan die dingen, zo doe je die dingen, kijk maar". En het zijn papa en mama die dat weer moeten leren doen, en niemand anders. Natuurlijk mag dat kind best tijdelijk een leuke meneer of een lieve juffrouw voor zichzelf alleen krijgen die het leert hoe het ongestraft uiting kan geven aan zijn behoeften, maar dat is hoogstens een noodzakelijke en minimale bijkomstigheid, die nooit de ouderfunctie kan vervangen of overnemen, in weerwil van alle ideologie daaromtrent. Ouders zijn wezenlijk eenmalig en onvervangbaar, - ook al kan het ouderlijk functioneren tijdelijk gedeeld, voorgeleefd, ja zelfs ten dele gecompenseerd worden. Het eigenlijke heilzame werk is erin gelegen te zorgen dat het kind weer kind van deze ouders, en dat de ouders weer ouders van dit kind kunnen zijn, want het is van het hoogste belang waarlijk "iemands kind" te zijn. Soms is het nodig dat ouders zich diep leren buigen over het geschonden "kind in zichzelf", alvorens het levende kind vóór hen weer bij de hand te kunnen nemen. Falende ouders hebben het recht om hun ouderschap jegens hun kind aan te leren, en de enige waaraan ze dat kunnen leren is niet de "deskundige", maar hun eigen kind. Ingewikkelde onderzoekingen waar niemand iets van begrijpt zijn schadelijk. Het aanleggen van dikke dossiers vol met allerlei tendentieuze rariteiten over het kind dienen alleen maar als dekmantel voor ondeskundigheid, teneinde de schijn van "professionaliteit" te wekken: het zijn de "keizerskleren" van incompetenten die niet weten wat een kind is. Uithuisplaatsingen uit verlegenheid en onbeholpenheid zijn ronduit kindvijandig, in weerwil van die hele goelacharchipel van kinderhuizen met hun indrukwekkende naams- en functieaanduidingen. Kinderhuizen zijn niet anders dan weeshuizen voor kinderen wier ouders nog niet gestorven zijn, en waar ze worden uitgeleverd aan professionele halfwassen die zelf nog teveel kind zijn dan dat ze er raad mee weten. Natuurlijk is het soms volstrekt noodzakelijk een kind in bescherming te nemen als de ouders zich dermate "bekocht" voelen dat ze met geweld en tot elke prijs "van het kind verlost" willen worden, maar: waarom asyleren we dan niet tevens die ouders? Bovendien: wie beschermt de kinderen tegen de kinderbescherming? Hoe komt het dat dit soort vragen zo brisant en onbespreekbaar zijn? Komt dat doordat mensen dan overvallen worden door een "onverklaarbaar" schuldgevoel, dat volkomen onnodig is, want ieder kan weten dat de oerboodschap onvermijdelijk is, en alleen overstegen kan worden doorheen een pijnlijk proces van reïntegratie en regeneratie. Niemand is schuldig en iedereen is verantwoordelijk en dat op de allereerste plaats voor de eigen heling. Wij zijn met ons allen dermate geïndoctrineerd dat de verhoudingen chronisch scheef getrokken worden in onze kindvijandige "eeuw van het kind". We vinden het maar heel gewoon dat er door onze cultuurgemeenschap napalm is gegooid op dorpen met kinderen en we behoren niettemin tot het kamp dat de glanzende leidersrol in de wereld wil spelen. (Haben wir es wieder nicht gewusst, oder haben wir, wie damals, nur unsere Pflicht Gehorsam geleistet?) Wij zijn de generatie die het ouderlijke nest verdacht gemaakt heeft, het onderwijs gedebiliseerd heeft dat ooit tot het beste van de wereld behoorde, kinderwegloophuizen subsidieert om ouders buiten spel te zetten, en het druggebruik zo "grootsteeds" vindt, want "alles moet kunnen" in onze alles-moet-anders-show. Maar toch worden kinderen nog steeds ongevraagd als onmachtige nestblijvers geboren en hun weg naar de eigenstandigheid loopt over hun ouders en opvoeders, en nergens anders. Als in het systemische netwerk van die transacties iets misloopt is het kind de zwakste partij en dat niet omdat het "onderdrukt" zou worden, maar omdat de natuur nu eenmaal zo is ingericht dat mensen uit mensen geboren worden. Er zijn geen schuldigen en geen slachtoffers, er zijn uitsluitend verantwoordelijken, die elk naar de mate van het redelijke, op hun aandeel aangesproken kunnen worden, met respect en onderscheiding doch vastberaden, met klem en onverwijld. Soms lijkt dit
-23leven op totale oorlog, maar juist in de oorlog is het devies: niet eruit weglopen, niet sneuvelen (want ook als de oorlog verloren wordt is het zaak heelhuids thuis te komen), maar we zijn een cultuur van deserteurs die als het "niet leuk" meer is eenvoudigweg deserteren onder het ten gehore brengen van welluidende drogredenen, dus de zwakste partij delft het onderspit en zet later op zijn beurt de estafette voort. Kinderen worden in grote getale in de steek gelaten als ze moeten passen in de ouderlijke collectie van statussymbolen en dan "au!" roepen. De "deskundige", die in het verlengde daarvan gaat staan, staat aan de desintegratieve kant en toont daarin hoe hij met dit leven omgaat. De deskundige die zich van zijn verantwoordelijkheid kwijt om te redden wat er nog aan menselijkheid te redden is, handelt als een vroedvrouw in de kraamkamer van de mensheid, waar niet alleen kinderen uit ouders, maar waar ook ouders aan hun kinderen geboren worden. Dat te omringen en te behoeden met respectvolle zorg, juist als het nood doet, is meer dan alleen maar een taak, - het is een voorrecht, en het is alles waard. Want het is niet mogelijk heilzamer om te gaan met het mensenkind tegenover je dan met het te loor gegane kind in je binnenste, dat uitsluitend herwonnen kan worden in de vorm van integere eigenstandige zelfredzaamheid, doorheen een angstaanjagend en pijnlijk rouwproces: de helende pijn die opweegt tegen het kwaad dat door ons allen heen werkt zolang het geloochend wordt. Een filippica omtrent onkunde en misbruik is uiteraard gemakkelijker te genereren dan een zinnige omschrijving van de grondvoorwaarden die vervuld dienen te worden wil men een mens tot zijn recht te laten komen, als hij zich meldt of aangemeld wordt in zijn, subjectief als nederlaag aangevoelde, donkerste momenten. Overigens: nagenoeg ieder elementair leerboek geeft nuttige richtlijnen met betrekking tot de functionele probleemidentificatie die daarom zo genoemd wordt, omdat menselijk doen en laten niet in een vacuüm plaatsvindt doch in een context. Een integratieve bejegening "analyseert" niet tot in geïsoleerde detailverschijnselen doch richt zich op het totaalgedrag dat zich tot de context verhoudt als een mandarijn in de schil, anders gezegd: dat in functie staat tot de context, en zulks wederkerig. Een treffende metafoor is die van een meanderende rivier: als men daarvan een luchtfoto maakt ziet men hoe die zich kronkelt door het landschap en soms hele omwegen maakt op zijn weg van de bron ("conceptie") naar de oceaan (waar ze in "onder gaat"). Dat doet die rivier niet "voor haar plezier" of omdat ze een grillige "aanleg" of een ongedurig "karakter" heeft, maar, omdat haar stroomverloop ("levensweg") in functie staat tot de landschappelijke "context". Dat wil zeggen dat noch het gravitatieve verval (de "levensenergie") noch ook de fysieke eigenschappen van het water (de "fysiogenetische constitutie") noch die van het landschap (de sociogenetische gegevenheid) elk op zich de "karakteristiek" van de rivier bepalen (bovendien zijn al deze gegevenheden onwrikbaar en onveranderlijk) doch dat de karakteristiek louter een functie is van al deze gegevenheden. Voor wie dit beeld voor ogen houdt is de rest kinderspel, ook al heeft het eeuwen geduurd voordat de mens voldoende metacomplementair afstand had om het eigen leven en beleven op deze wijze te beschouwen. Ere wie ere toekomt: het zijn de systeemtheoretici die deze paradigmatische "quantumsprong" mogelijk hebben gemaakt, die het paradigma hebben aangedragen dat het ons mogelijk maakt dit van geval tot geval tot op de bodem te doorzien. Systeemtherapie is daarom niet één bepaalde soort van therapie doch radicale totaaltherapie, al is die niet altijd zonder meer mogelijk en dan moeten we ons met detailwerk behelpen.
-24Dit paradigma maakt tevens een radicaal einde aan de laatste resten van het "medische model" in de psychosociale procesbegeleiding. Storingsvrij "stromen" (het leven leiden) is "functioneren"; als de stroom stagneert en tot brak water dreigt te worden ("geestesziekten e.d.) is dat "disfunctioneren". Het duidt op een verstoorde functionele verhouding tussen "stroming" en "landschap" (tussen organisme en context). Dat wil dus zeggen dat er noch aan de gravitatie, noch aan de bron, noch aan de oceaan, noch aan de kwaliteit van het water of van die van het landschap iets "verbeterd" behoeft te worden, want dat is eenvoudigweg verspilling van tijd en energie. Wat wel zinnig is om te doen, is de functionele verhouding tussen "levensstroom" (met zijn onveranderlijke hoedanigheden) en "landschappelijke context" (die ook nagenoeg onveranderlijk is) nader te bezien om te achterhalen hoe de wederzijdse krachtenverhouding functioneert. Want de stroom kan niet "contextloos" bestaan (andersom wel!) zoals men in het waterloopkundig laboratorium te Delft maar al te goed weet. Een enorme complicatie is dat ook het "nader bezien" van die krachtenverhouding een "kracht" is die aan het geheel wordt toegevoegd (ook de therapeut is "context") en de invloed ondergaat van dat krachtenspel. Dit is het punt waar de meesten het spoor bijster raken en zicht verliezen op het geheel. Wie denkt dat de therapeutische invloed een "onbewogen beweger" is, zit voor hij het weet tot zijn nek verwikkeld in het disfunctioneren en dat levert het jammerlijke beeld op van de "ingezogen hulpverlener" die dan alleen nog maar machteloos kan meespartelen in het krachtenspel. Om niet zelf ten onder te gaan kan hij dan alleen nog maar kiezen voor de sterkste partij: de disfunctionele context, en in het verlengde daarvan gaan staan, waardoor hij bijdraagt aan het disfunctionele geheel door op zijn beurt ook de rivier "naar het leven te staan". Dat dit dan gebeurt om het organisme "tegen de omgeving te beschermen" is uiteraard de bijpassende rationalisering (hoe kan men een levend wezen tegen het leven beschermen?) terwijl de opvatting dat het gebeurt om het organisme "tegen zichzelf te beschermen" een dubbele rationalisering is, want uiteindelijk gaat het toch om de wijze waarop de machtige context (met behulp van de "therapeut") reageert op de levenswijze van het organisme en ten detrimente daarvan. Zoals iedere waterloopkundige kan vertellen behoeft er nooit iets aan de eigenschappen van het stromende water noch iets aan die van het landschap veranderd te worden. Wat wel heel vruchtbaar, kan geschieden is te onderzoeken hoe men van de (bestaande, onveranderlijke) krachten gebruik kan maken: van de kracht van het water om het landschap te beïnvloeden, van de krachten van het landschap om de stromingskarakteristiek te versoepelen. En hier houdt de metafoor radicaal op, want de "stroom" (het persoonlijke functioneren) is geen blinde natuurkracht maar leeft en men kan niet met een bulldozer het landschap (het systeem) doorploegen om de stroom te "kanaliseren". Het werk is daarom nog een dimensie subtieler: uitsluitend de krachtbronnen (personen) zelf kunnen het onderling wederkerige krachtenspel wijzigen, en zullen dat alleen dan doen als zij allen daar belang bij hebben. Belang verwijst niet naar oorzaak, of oorsprong. Belang verwijst naar uitkomst, doelstelling, effect. Het wezenlijke verschil met waterloopkunde is dat de natuur lineair-causaal functioneert, en dat levende wezens circulair-finaal functioneren: het in het vooruitzicht staande belang (de "uitkomst" die er nog niet is, behalve in actuele doelvoorstelling van de betrokkene) is de wezenlijke beweegreden voor het krachtenspelbeleid" ongeacht de voorgeschiedenis of herkomst. Anders gezegd: levende wezens functioneren equifinaal (zoals alle water naar het
-25laagste punt stroomt ongeacht waar het vandaan komt, alleen noch "water" noch "laagste punt" hebben daar weet van). Dat wil zeggen dat het menselijke wezen altijd en onveranderlijk graviteert naar zijn grootste voorkeur (belang) ongeacht herkomst of voorgeschiedenis en ongeacht de ontelbare rationaliseringen. Ook de verstorven asceet die jacht maakt op "eeuwige zaligheid" na de dood doet niets anders, hoewel die eeuwige zaligheid nergens feitelijk bestaat behalve in zijn anticiperende verbeelding. Dat hij zich daartoe alle bevredigingen des levens ontzegt en zich daarbij beperkt tot het minimaal voldoen aan de vitale nooddruft (hij houdt zich in leven) weegt voor hem niet op tegen zijn grootste voorkeur (zijn langst mogelijke termijn doeleinde). De precieze manier, dus de methodespecifieke wijze, waarop hij die wil bereiken doet niet ter zake, desnoods geselt hij zichzelf of steekt hij zich een oog uit of slaapt hij op kiezelstenen. Toch kan hij niet anders dan graviteren in functie van zijn grootste voorkeur, wat hij er zich ook bij denkt. We kunnen dus nu verder het waterloopkundig laboratorium, onder dankzegging van de metafoor, verder terzijde laten. Een tweede enorme complicatie is hierboven reeds aangeduid. Equifinaliteit betekent in wezen uitkomstspecificiteit, hoe dan ook. Maar aangezien uitkomst van nog te ontwerpen gedrag nog niet feitelijk bestaat, behalve in de anticipatie van de betrokkene, betekent dit dat we bij menselijk doen en laten nooit met objectief bestaande feitelijke en dus meetbare objectieven te maken hebben, doch uitsluitend met subjectieve inschattingen, kansberekeningen, afwegingen van belangen, baten- lasten- overwegingen. Dat kan een mens uitsluitend op grond van voorafgaande ervaring (reminiscenties), die altijd persoonlijk, heuristisch-bijzonder, "contingent" zijn, dat wil zeggen: afhangen van de wijze waarop de betrokkene zijn "toevallige" persoonlijke voorgeschiedenis generaliseert, (tot "natuurwet" verheft). Om nu vooral de weg niet kwijt te raken resumeer ik het voorafgaande even in een kardinale zin (waarbij ik overigens het "geleerde" jargon betreur, maar zo heet dat nu eenmaal): Bij het bepalen van zijn grootste voorkeur laat een mens zich leiden door anticipaties, die berusten op gegeneraliseerde reminiscenties, die contingent zijn aan zijn context, zodat zijn concrete doen en laten op equifinale wijze contingent is aan (in functie staat tot) de wijze waarop hij zijn context heeft leren percipiëren. Welnu: hier is de cirkel rond: het individu leert zijn mogelijkheden en beperkingen inschatten vanuit zijn context en bepaalt van daaruit zijn doen en laten jegens die context. Dat betekent niet zozeer dat circulariteit een eigenschap is van menselijk gedrag (actie, interactie, transactie) doch juist andersom: gedrag is een functie van circulariteit, en dat wil zeggen dat "gedrag" een abstractie is van interactie (tussen individu en context) en dat interactie een abstractie is van circulaire transactie (van het functionerende/disfunctionerende systeem als geheel). Zo simpel is dat in al zijn "ingewikkeldheid", die alleen maar een functie is van onze eigen reminiscentie, want we zijn nagenoeg allen opgevoed in een individualistische ideologie die de mens als "apart wezen" uit het geheel licht, met al zijn generaliseringen die het residu zijn van al zijn contextueel-contingente reminiscenties. Natuurlijk als men een emmer water uit de rivier put kan men dat water analyseren en een indruk krijgen uit wat voor bron het komt en door welk landschap het is gestroomd. Desnoods kan men alle water van de rivier op deze wijze analyseren, maar als het water dan weer terug wordt gestort, is er aan de loop van de rivier nauwelijks iets veranderd. Niet een analyse van wat voorafging beïnvloedt het equifinale
-26gebeuren, doch een bezinning op doelvoorstellingen, generaliseringen omtrent mogelijkheden en beperkingen en de daarop stoelende grootste voorkeur. Niet de vraag "hoe bent U zo geworden" is allesbepalend, doch de meest wezenlijke kernvraag van alle procesbegeleiding luidt: "Wat wilt U uit dit leven?" (d.w.z. uit dit leven precies zoals dit leven hier en nu feitelijk is). De daaruit organische voortvloeiende tweede kernvraag is dan natuurlijk: "Hoe wilt U van hieruit daarheen gaan?" (niet "waarom maar "hoe"). De derde vraag luidt: "Wat precies belet U die weg te gaan?" (en dan komen alle generalisaties aan het licht). De vierde vraag luidt: "Wat precies hebt U nodig om die beletselen te overstijgen, uit de weg te ruimen, uit de weg te gaan?" En omdat kiezen altijd verliezen betekent, luidt de (motivationele) vijfde vraag: "Wat hebt U er voor over om alle middelen daartoe te gebruiken op eigen kracht, met inzet van al uw energie?" Want de gemotiveerdheid is meetbaar aan de inspanning die de betrokkene bereid is zich te getroosten, zonder welke niets mogelijk is. Natuurlijk kunnen we het zo ingewikkeld maken als we willen, maar nogmaals: zo simpel is dat. Integratieve procesbegeleiding is geen geheimzinnig gebeuren in besloten binnenkamertjes met dubbele deuren en mysterieuze entourages, doch een klinkklare en heldere transactie tussen twee mensen, waarvan de een zich de menselijke rijpheid van de metacomplementariteit heeft verworven en uitsluitend daarvoor verantwoordelijkheid neemt. De cliënt leidt zijn leven en dat is zijn verantwoordelijkheid. De procesbegeleider leidt de procesbegeleiding en dat is zijn verantwoordelijkheid. Dat betekent een volstrekte scheiding van belangen, waarbij de therapeut volstrekt onafhankelijk is van het slagen of falen van des cliënten leven. De therapeut kan uitsluitend verantwoordelijk zijn voor de gaafheid van zijn functioneren, voor zijn onchanteerbare en onverleidbare integriteit en dat betekent in het geval hij procesverantwoordelijkheid aanvaardt: voor een smetteloze metacomplementaire positionering. Dat betekent: de cliënt kan de therapeut niet anders zien dan als "deel van zijn systeem" zodra hij deze als "zijn therapeut" aanvaardt. De therapeut treedt aldus binnen in de context van de cliënt en wel op een zeer uitzonderlijke manier, die de cliënt pas geleidelijk leert doorzien: hij functioneert in de therapeutische relatie voor de cliënt contextueel doch houdt de parameters daarvan stevig in handen. Met andere woorden: hij laat de inhoud volledig bepalen door de cliënt en bemoeit zich daar niet mee, doch bepaalt volledig het betrekkingsaspect van de relatie en staat de cliënt daarin geen enkele inmenging toe. De cliënt bepaalt het doel van het gebeuren, de therapeut helpt hem bij de verwerving van de middelen daartoe. Dat wil zeggen dat de cliënt niet in de procesrelatie vindt wat hij uit dit leven wil, wat hij zoekt en verlangt, doch met hulp van de therapeut leert achterhalen (a) wat hij uit dit leven wil, (b) waar dat te halen is, (c) wat daartoe nodig is en dus (d) hoe dat te bereiken. Welnu, korter en simpeler kan ik de kern van de systeemtherapie en haar equifinale karakter niet beschrijven. Precies naar de mate waarin de scheiding van belangen niet smetteloos is, is de cliënt in staat zijn persoonlijke verantwoordelijkheid van zijn leven over te dragen op de therapeut die aldus "ingezogen" wordt. In een srnetteloze metacomplementariteit bestaat de doelintegratie van de transactie hierin, dat de therapeut achter het doel van de cliënt staat, doch daar zelf niet aan meewerkt. Wie nog maar in het geringste aan de fameuze helperswaan lijdende is (hetgeen systemisch complementair is aan de "hulpelozenwaan" van de cliënt en niet metacomplementair ten overstaan van het context-gedrag totaal) is vatbaar om alle chantage - en verleidingsstrategieën van de cliënt om hem zijn transactionele verantwoordelijkheid, zijn
-27"onderhandelingspositie", te besparen (en het woord "tegenoverdracht" is daarvoor een veel te fraaie aanduiding: het is doodgewone vulgaire ordinaire overdracht en niets anders dan dat). Dat is dan tevens precies het aspect waaronder de therapeut tot het cliëntenbestand behoort en daar hebben we leerpsychotherapie voor uitgevonden. Het is precies het punt waar de therapeut nog verstrikt zit in de beklemming van zijn eigen oersysteem. Hoewel de term "systeemtherapie" ontleend is aan het systemische netwerk van transacties betekent dit niet dat het altijd op gezinstherapie moet uitlopen, want dat is bepaald niet altijd mogelijk. Soms bestaat het oersysteem van de cliënt niet meer in oorspronkelijke vorm, soms ook is het systeem dermate destructief dat het zich niet kan indenken zonder dat de cliënt "kapot" moet, soms heeft de cliënt zich al dermate grote afstand verworven dat gezinstherapie een "terugschakelen naar een lagere versnelling" zou betekenen. Dat is vol strekt geen belemmering voor systeemtherapie en wel om een uiterst simpele reden: niet de "objectieve" hoedanigheden van de systemische context spelen een rol, maar de subjectieve betekenisrelevantie die het systeem voor de cliënt heeft, iets anders heeft hij niet. Het gaat dus wezenlijk om het geïnternaliseerde systeem in des cliënten verbeelding en voorstelling. Want, hoe wonderlijk dit ook moge klinken: de feitelijke (objectieve) leerprocessen die de cliënt gevormd resp. misvormd hebben berusten op zijn subjectieve generalisaties die hij als reminiscentie meedraagt uit het verleden en toepast op zijn (nog niet bestaande) toekomst. Het gaat in de psychotherapie nooit om de feitelijke presentatie doch altijd om de ideatieve representatie van de cliënt met betrekking tot wat feitelijk gebeurt en gebeurd is. Dat dit leidt tot de "troostvolle" gedachte dat in de feitelijke gebeurende werkelijkheid nooit "problemen" voorkomen, doch dat problemen uitsluitend berusten op de wijze waarop de representatie van die feitelijkheden wordt geconstrueerd. Anders gezegd: een probleem is datgene dat men als zodanig definieert. Uitsluitend daardoor is het mogelijk dat twee verschillende mensen precies hetzelfde meemaken terwijl de een dit als een onoverkomelijk probleem beleeft en de ander zelfs moeite heeft dat te begrijpen (bv. sterfelijkheid). Zo ook is het mogelijk dat iemand nagenoeg ten gronde gaat aan een gebeurtenis (sterfgeval) die een aantal jaren later volstrekt "geen probleem" meer voor hem is. Hier zijn we aangeland bij de diepste reden waardoor psychotherapie überhaupt mogelijk is: "problemen" berusten op representaties, dus op de wijze waarop men met de gebeurlijkheden des levens omgaat en dit berust op contextuele generaliseringen: leerprocessen en wat geleerd kan worden kan ontleerd worden, door een andere wijze te leren om met precies datzelfde om te gaan. En nu nog één stap verder en dan zijn we er: "problemen" berusten altijd op een verlies aan metacomplementariteit. De wijze waarop het leven met ons omgaat is het complementaire spiegelbeeld van de wijze waarop wij met "het leven" omgaan ("don't blame the mirror for your image"). Wie zijn metacomplementariteit verliest, verliest de regie over zijn leven en kan zich niet anders voelen dan een soort speelbal van het lot; of hij nu "problemen" daarmee heeft of niet. Natuurlijk komen de dingen des levens "op ons af" en oefenen krachten op ons uit, maar daar kunnen we dankbaar gebruik van maken zodat ze vóór ons werken. We zullen nooit een waterval omhoog kunnen laten vallen, wel kunnen we er een schoepenrad in bouwen om er een molen of een generator mee aan te drijven. We kunnen, in plaats van door de deur, door de muur willen lopen, maar dan moeten we ons niet gaan zitten beklagen over de bult op ons hoofd. Alle bulten hebben we onszelf bezorgd, maar er zijn ook betrekkelijke "bultloze" mensen die ons wellicht kunnen helpen te vinden waar de deur zit en als die niet bestaat kunnen we ons verdere
-28bulten besparen want: wat echt niet kan, hebben we per definitie niet nódig. Een dergelijk hersenspinsel" berust alleen maar op een disfunctioneel leerproces, dus overboord ermee en verlies je zin voor humor niet ("wie lacht niet, die de mens beziet" zei Vader Cats indertijd, hetgeen alleen maar aantoont dat er in het Catshuis niet altijd nonsens beweerd werd). Wie op dit punt aangekomen zijn hoofd nog koel gehouden heeft zal ook weinig moeite hebben met de "archimedische vraag" die leerlingen soms stellen: "als alles met alles in een systemische transactie staat, mijzelf incluis, en als alles dan bovendien nog afhangt van de representaties die mensen, ikzelf incluis, daarvan hebben aangeleerd gekregen, hoe is het dan nog mogelijk daar iets aan te doen?" Archimedes zei indertijd: "Geef me één vast punt en ik zal het heelal uit zijn voegen tillen", daarbij had hij het over de kosmos en was zich kennelijk niet bewust van de ongewilde, welhaast mystieke, diepgang van zijn verzuchting. Welnu, geachte archimedoïde puzzelaars, het is natuurlijk niet mogelijk om je aan je schoenveters op te tillen, want daarmee bindt je alleen maar energie (dat is de "gespannenheid" van alle lieden die onvrede met hun leven hebben) zonder dat dat ook maar enig effect heeft. Ga nu eens na hoe je dat nu precies met volstrekte zekerheid "weet". Hoe "weet" je zeker dat, als je in een zeilboot met een grote ventilator wind in de zeilen blaast, de boot niet in beweging komt (wel als je het zeil weghaalt, maar dan in tegengestelde richting)? Hoe precies "weet" je dat? Als je het antwoord vindt, "weet" je ook waarom dat niets met "weten" te maken heeft en heb je de kern van je metacomplementaire positionering te pakken, of liever andersom, want je bent in wezen nooit "ergens anders" geweest dan in je metacomplementariteit, al is je wel met alle geweld (géén metafoor!) geleerd om net te doen alsof dat niet zo is. Er is je met geweld geleerd om op aangeleerde voorstellingen te reageren en niet op waarneming (primaire ontwaring). Alleen voorstellingen, verbeeldingen representaties kunnen verwoord en aan anderen opgedrongen worden (als er maar overwicht is), niet het directe ervaringscontact, probeer maar eens te omschrijven wat "rood" is of hoe een sinaasappel precies smaakt en toch "weet" je dat. Blijf het eens een poos met alle inzet proberen totdat je opeens het wezenlijke onderscheid tussen wat je "doet" als je ervaart en wat je "doet" als je cognitief "weet", te pakken hebt. Nee, nu niet gaan "denken hoe dat moet" want dan ben je alleen maar bezig je aan je schoenveters op te tillen. Pas als je het wezenlijke en totale verschil tussen presentie en representatie ervaart (die evenzeer op elkaar lijken als een koe op een lantarenpaal) "zie" je het verschil tussen "waarnemen" en "voorstellen". Laat je niet op een dwaalspoor brengen door een of andere "verlichtingsmythologie", want die heeft alleen de klok horen luiden, er is in wezen geen bal aan. We zijn zó verzwolgen in onze indoctrinering dat wie het opeens "ziet" meestal eerst even schrikt en dan de slappe lach krijgt. Zoals een heel oude slimmerik eens zei: "eerst is het alsof een boom een boom is en een berg een berg, als je er over bezig gaat is het vervolgens alsof een boom niet meer een boom en een berg niet meer een berg is, totdat je tenslotte ziet dat een boom gewoon een boom en een berg gewoon een berg is", dat is natuurlijk om te gieren. Zolang je alleen nog maar bezig bent de ene voorstelling door de andere te vervangen (bv.: je naïeve ideeën door een schitterende psychotherapietheorie) in de waan dat je zo "het ware" te pakken krijgt, kun je natuurlijk heel plechtig en subliem doen, maar je wordt er niet "gewichtsloos" door, integendeel, je ontwikkelt dan een soort waterhoofd vol hersenspinsels. Theorieën beschrijven geen van allen de
-29gebeurende werkelijkheid. Het zijn hoogstens bruikbare metaforen om er met elkaar over te praten, meer niet en waar ze niet bruikbaar zijn: overboord ermee. Want de gebeurende werkelijkheid is precies zoals je deze ervaart als je ophoudt haar ook maar te willen beschrijven. Het heeft dan ook geen enkele zin ook maar één theorie te bestrijden, want dat is net zoiets als iemand die 's nachts in zijn droom bezig is een leeuw te bestrijden. Hoe verlossen we de belaagde van zijn leeuw? Juist, door te zeggen: "word wakker, het zonnetje is al op". Dat is alles. Voor degenen die (nog) niet kunnen meelachen volgt hier nog een aanwijzing: hoe herken je iemand die zo wakker is dat hij zelfs in zijn slaap nog metacomplementair is (bij wijze van spreken)? Aan de plechtige toon waarmee hij een zending vervult of zoiets? Aan zijn witte soepjurk of de fetisj die hij in zijn hand houdt? Ik zal het geheim nu maar verklappen: je kunt hem nergens aan herkennen (hij kijkt wel uit!). Alleen als je deel zou hebben aan zijn private bestaan (en die kans is praktisch nihil) zul je, als je daar al oog voor hebt, iets merken van zijn onthechtheid die een natuurlijk gevolg (geen oorzaak!) is van zijn positionering. Malloten die denken "door middel van" onthechting of ascese iets te bereiken doen hetzelfde als kinderen die de kleren van hun ouders aantrekken teneinde volwassen te zijn, of als iemand die door een kast boeken over relativiteitstheorie aan te schaffen een Einstein wil worden. Metacomplementaire positionering is een middenterm tussen (onder andere) zelfverwennerij en zelfkastijding. Mensen die zichzelf tekort doen zijn overigens gevaarlijke wezens die ook anderen tot zelfkwellerij willen brengen of dwingen, kijk uit, ze zijn gevaarlijker dan pure hedonisten want die laten je gewoonlijk wel met rust. Dus als alles op systemisch-circulaire wijze met elkaar samenhangt met inbegrip van onszelf (althans van onze empirische persoonlijkheid, die restloos uit leerprocessen is opgebouwd, evenzoals ons lichaam restloos uit voedingsstoffen is opgebouwd) hoe kan het dan mogelijk zijn de regie over zijn leven te voeren? Het is uiteraard gemakkelijker te zien dat, ook al is ons lichaam restloos het product van alle voedingsstoffen en digestieve processen, we toch zonder meer kunnen bepalen wat we met dat lichaam doen; bijvoorbeeld zwemmen, lezen of slapen. Moeilijk is het schijnbaar om te zien dat we ook vrijelijk kunnen kiezen wat we met onze empirische persoonlijkheid, ook al is die restloos "gedetermineerd" door voorafgaande leerprocessen, kunnen doen wat we willen. Wie dat na het voorafgaande echter nog niet ziet moet maar ophouden met lezen; al moet ik er tot mijn spijt wel aan toevoegen dat wie niet de regie over zijn leven voert, ook niet in staat is de regie in een psychotherapeutische relatie kan voeren, want beide berusten op een en hetzelfde "vaste punt", dit is nu juist "het geheim van de smid". En wie op een of andere gewichtige cursus "psychotherapie wil leren doen" leert alleen maar een of andere methodespecifiek ritueel imiteren. Echte psychotherapeutenopleiding is een persoonlijke vorming waarin men zichzelf op zijn levensgrondhouding leert bevragen, totdat het raadsel zichzelf oplost in de ontdekking dat het als zodanig niet bestaat behalve in de verbeelding. Natuurlijk zal niet bij iedereen "het kwartje vallen" (of "de bliksem inslaan" want niet iedereen is gelijk, dus: "ieder zijn meug") maar daarom gaat het nog niet aan allerlei lieden op de mensheid los te laten met een of ander ritueel. Voor een hamer is alles een spijker, en is elk ander gereedschap een ondeugdelijke hamer, voor een schroevendraaier is alles een schroef en zo vervolgens. Maar cliënten passen niet bij gereedschappen die elders worden geconstrueerd, gereedschappen behoren passend gemaakt te worden aan cliënten. Een psychotherapeut is derhalve een gereedschapsmaker die vanuit zijn
-30metacomplementaire positionering zijn empirische persoonlijkheid tot "gereedschap" maakt, tastend en zoekend, gissend en missend, totdat hij aan de respons van de cliënt merkt dat hij maatwerk aan het leveren is. De daarbij noodzakelijke flexibiliteit hangt af van de mate waarin hij de regie voert over zijn empirische persoonlijkheid en dus alleen en uitsluitend van de mate waarin hij zich niet restloos identificeert met zijn ("toevallige") empirische persoonlijkheid, dat wonderlijke en sterfelijke psychosomatisch- psychosociale "incognito" waarmee hij in deze wereld rondwandelt, zolang het duurt. Dat wil onvermijdelijk zeggen dat des therapeuten metacomplementariteit, dat is: de integere eigenstandige zelfredzaamheid waarmee hij zijn eigen leven zin en betekenis geeft, het enig noodzakelijke "werkzame ingrediënt is dat elke methodische modaliteit werkzaam doet zijn. Alleen wie heeft doorgrond hoe hij heeft leren zwemmen kan een ander leren zwemmen. Al het andere is schrijftafelwijsheid en borrelpraat. Wie alleen op krukken kan lopen kan een ander alleen maar leren kruklopen, wat men ook doet en hoe men het ook bekijkt. Procesbegeleiding is een broodnuchtere aangelegenheid die zelfs aan een kind (!) kan worden uitgelegd (zelfs gemakkelijker dan aan een "volwassene" die geen "kind" meer is). Het is bij uitstek niet: aan des cliënten verwachtingen voldoen want niemand kan hem de volheid van het leven besparen. Het is bij uitstek wel: des cliënten behoeftevervulling mede mogelijk maken door hem middelen daartoe te leren ontwerpen. Behoeften zijn ten ene male geen wensdromen, maar verwijzen naar de zin die het leven kan hebben: diegene die men wezenlijk is tot vervulling en voleinding brengen. Leven is ervaren en leren uit ervaring en men is nooit uitgeleerd: wie niet meer groeit leeft niet meer en kan niet popelend uitzien naar elke nieuwe ervaring, elke nieuwe levensfase, tot het seizoen gesloten wordt. Er valt voor niemand iets te winnen of te verliezen, behalve het leven zelf. Het enige dat nog zinvol aan bovenstaande valt toe te voegen is dit: geen enkel zinnig betoog ter wereld zal kunnen voorkomen dat mensen elkaar etiketteren, indelen in "wij" en "zij", zich aansluiten bij gelijkgezinden en zich afzetten tegen andersgezinden, met alle gruwelijke excessen van dien, want dit behoort wezenlijk tot ons cultuurgoed. Vergeleken daarmee is het onoordeelkundige bedrijf dat "psychodiagnostiek" e.d. heet nog vrij onschuldig, al is de mentaliteit die eronder verscholen ligt de kiem van alle discriminatie, apartheid, segregatie en uiteindelijk genocide. Niet alle tegoedertrouwe mensen herkennen de SS-er in zichzelf als ze "in het bestwil", dus tegen de soevereine zelfbeschikking, van anderen handelen omdat ze toevallig de macht daartoe hebben. Dokter Jakhals en meneer Verstop (Dr. Jekyll and Mr. Hyde) zijn nu eenmaal twee gedissocieerde subpersoonlijkheden van één individu en alleen heling is heilzaam. Die is echter slechts mogelijk als de open dialoog tussen de beiden wordt hersteld, en plaatsvindt ten overstaan van de verborgen "derde partij", die metacomplementair en dus volstrekt belangeloos en onpartijdig is. Het helende proces is ten ene male altijd en noodzakelijk een tripartiete onderhandeling. Voorwaarde daartoe is de ontwarring en erkenning van de verdeeldheid en verscheurdheid (en deze kan pas erkend worden tegen de achtergrond van de oorspronkelijke gave heelheid die teloor ging) alsmede de volledige erkenning en wedertoeëigening van de donkere wederhelft (het kwaad dat door ons heen zijn werk doet zolang het verloochend en onteigend wordt). Het is bovenal dit laatste wat mensen doodsangst inboezemt en dat is maar heel menselijk. Daardoor ontkennen ze liever de grond van hun bestaan (hun oorspronkelijke heelheid) dan hun schaduw te aanvaarden en te erkennen, de beide aan elkaar vijandelijke delen in zichzelf te erkennen voor
-31het aangezicht van de steeds aanwezige "stille getuige", de "derde partij", de wezenlijk onverlet gebleven doch in onbruik geraakte metacomplementariteit, die daardoor aanvankelijk zo moeilijk "grijpbaar" is. Het enige dat de procesbegeleider mogelijkerwijs kan doen is tijdelijk de functie daarvan overnemen, totdat die functie in de ander weer vervuld wordt. Wie worstelt om zin en uitzicht, ontdekt gaandeweg "mank" te zijn, en niet louter slachtoffer (onderdrukte) maar ook beul (onderdrukker). Het kwaad is niet "daarbuiten", integendeel. Het helende proces is een operatie bij vol daglicht (metacomplementair) en zonder verdoving (met helder besef). Is het een wonder dat mensen op dit punt de verzuchting slaken: "laat deze beker aan mij voorbijgaan" en alle mogelijke uitwegen zoeken om niet in de afgrond van hun angst te behoeven te springen. Wie echter nooit heeft leren aanvaarden reeds lang aanvaard te zijn, onvoorwaardelijk, zal nooit weten dat de tegenhanger van liefde niet haat is, maar angst, blinde, objectloze wurgende angst die om zich heen doet slaan: Het is geen geringe zaak zich toe te vertrouwen, te sterven aan zijn eigenmachtigheid, om herboren te worden. Toch is het "de weg van alle vlees" die onherroepelijk, mits restloos aangegaan, leidt tot de schok van de herkenning : "ik ben het zelf". Je bent het zelf: je kunt uitsluitend je eigen leven en je eigen dood sterven en dat zijn twee uitdrukkingen voor hetzelfde. Niemand kan vaststellen wie je was, bent of zult zijn, want alles wijkt voor wat klaar en helder blijkt, al het andere is borrelpraat en achterklap. Je volstrekte eenmaligheid kan niet worden geclassificeerd, want er is geen vergelijking mogelijk. Je bent noch je naam uit de burgerlijke stand, noch het signalement op je paspoort. Je bent van niemand behalve van jezelf, hetgeen niet wegneemt dat je kunt kiezen bij wie je wilt horen, in vrije onderhandeling zonder voorwaarden vooraf, en anders maar liever niet. Want elke "voorwaarde vooraf" is een herhaling van de oerboodschap die je ertoe bracht jezelf ontrouw te worden ten behoeve van je vitale afhankelijkheid. Je bent noch afhankelijk, noch onafhankelijk: je hebt (bent) een systemisch organisme vol subsystemen waarvoor je in zorgvuldigheid zorgen kunt, dat subsysteem is van een allesomvattend systeem, in vrijheid en verantwoordelijkheid. Alwie je gevangen zou nemen en zou denken te bezitten, bezit alleen maar een lege huls, want je bent wel in deze wereld, maar niet van deze wereld. Je bent een levend "antwoord" op een kosmisch gestelde vraag, en als je je onthoudt van het fantaseren van verhalen, vertelt het echte verhaal zichzelf: in je persoonlijke directe ervaring. Er bestaat geen spoorboekje of partituur voor het leven, geen enkele dag is ooit eerder voorgekomen. Er zijn ten diepste geen normen. Je innerlijke vrijheid is onbeperkt, want wat is, is. Omdat je de ruimte deelt met anderen is je uiterlijke vrijheid echter beperkt. Ze houdt op waar die van anderen begint, ook als ze dat niet aangeven en hun grenzen slecht bewaken. Doch uitsluitend datgene wat je, al of niet door jou gevraagd, vrijwillig wordt gegeven of toegestaan, komt je toe, verder niets. Je kunt beseffen wie je bent, al valt dat niet anders te communiceren dan door gewoon te leven naar bevind van zaken, want de primaire ervaring is nonverbaal en wie je uiteindelijk zult zijn, dat zal wel blijken, maak je daarover geen zorgen. Als je voor elke minuut zorgt, zorgt de dag voor zichzelf. Als je voor elke dag zorgt, zorgt het jaar voor zichzelf. De werkelijke betekenis van alles wat je verbaal en non-verbaal communiceert, is de uitkomst ervan, de reactie, de respons die erop volgt, de rest is pure fantasie. Alleen zó kun je leren uit ervaringen in plaats van in kringetjes rond te draaien in eeuwige zelfherhaling. Want de wereld houdt je alleen maar een spiegel voor, dus doe je voordeel daarmee. Dat is alles. Dat is waar het in het leven om te doen is. De rest is blinde ideologie.
-32Kortom: geen enkel zinnig betoog zal kunnen voorkomen dat mensen deze wereld tot één groot "gesticht" willen maken waarin de mensheid geasyleerd wordt. Het wezenlijke verschil tussen deze visie op menselijk functioneren en disfunctioneren en de visie die mensen classificeert en vastpent berust volstrekt niet op een "verschil van inzicht" dat door redelijke discussie op den duur kan worden beslecht. Integendeel, het verschil berust wezenlijk op een verschil van mensbeeld, wereldbeeld, levensopvatting, spiritualiteit. Het verschil berust op het onderscheid tussen directe persoonlijke primaire ervaring enerzijds, en anderzijds op voorstelling, opvatting, ideologie, autoriteitsgeloof en volgzaamheid. Er is geen enkele hoop mogelijk op verzoening tussen deze beide, omdat de ene voorspruit uit overlevingsstrategieën op basis van de oerboodschap en in het verlengde staat van verdeeldheid en verscheurdheid, oorlog en holocaust, terwijl de andere nergens uit voortspruit, maar elke dag opnieuw ontwaard wordt in een levende transactie die nooit vastlegt maar flexibel is als het leven zelf, weliswaar bedreigd, maar onverwoestbaar. Bedreigd, omdat het verwoorden ervan herinnert aan de oerboodschap en het estafette-effect, aan de donkere helft van het menselijke bestaan, aan de oorspronkelijke gave heelheid, dus aan de angst, de naakte levensangst die mensen soms destructief doet zijn. Mensen zijn nu eenmaal het meest bange van hun hoogste heil, en zijn tot letterlijk alles bereid het te ontlopen. Hier eindigt het relaas niet, want er is geen einde, zoals er geen begin is. Alleen onheil kent een begin en ook een einde. Want de wonderlijkste verrassing is bewaard tot het eind, als in de naaktheid van de dood alle maskers vallen. Rustig maar, er is geen haast. Alleen nog dit: het is maar heel gewoon om afscheid van dit korte leven te moeten nemen in de verzuchting: het had zo goed kunnen zijn. Toch is er iets beters voor je weggelegd: je kunt dit ook vandaag bedenken. En zoals altijd: het is later aan je denkt, reisgenoot. 5. Het wezenlijke van alle "probleemidentificatie" is gelegen in het levende besef (A) dat "problemen" in de gebeurende werkelijkheid niet bestaan, (B) dat "problemen" in feite berusten op de manier waarop de werkelijkheid wordt gedefinieerd en dat (C) "probleemidentificatie" derhalve niets anders is dan een zorgvuldig onderzoek naar de wijze waarop de cliënt zijn werkelijkheid des levens heeft leren definiëren. Anders gezegd: problemen berusten op cognitieve opvattingen omtrent wat er in de primaire ervaring "behoort" te worden ervaren en die niet in overeenstemming daarmee zijn. Op het experiëntiële niveau van de directe primaire persoonlijke ervaring (het ontwaringscontinuüm) doet zich voor wat zich voordoet, treft men aan wat men aantreft, is men wie men (daar en dan) is. Wat ontwaard wordt valt integraal samen met wat is: wat gebeurt, gebeurt en de reversal daarvan (wat niet gebeurt, gebeurt niet) is al een cognitieve uitbreiding. Pas op grond van de subject-object-splitsing (hetgeen in feite reeds een cognitieve operatie is) ontstaat de mogelijkheid-als-zodanig om de ervaring op te nemen in een dubbel verband: "ik die dat ervaar" versus "dit wat ik ervaar". Deze basale operatie maakt enerzijds ons "besef omtrent onszelf" (versus al het andere) mogelijk en opent anderzijds de mogelijkheid dit onderscheid als een "tegenstelling" op te vatten. Het eerste is een voordeel, het tweede schept de mogelijkheid tot alle ellende ter wereld. Ik kan er op dit punt niet omheen de goedwillende lezer dringend te waarschuwen: wie het hierbovenstaande "opvat" als een wijsgerige beschouwing, trapt in zijn eigen valstrik. Niet omdat zulks niet terecht zou zijn, er is niets togen wijsgerige beschouwingen, het is alleen een andere weg, een andere (cognitieve) manier om ermee om te gaan. Die andere (cognitieve) weg voert
-33van de ervaring wèg naar allerlei etherische niveaus van inferentie en abstractie. Het is een soort vrijblijvende hersengymnastiek. Dat is een goed onderwerp, doch een ander onderwerp dan hetgeen hier besproken wordt. Wie cognitieve valstrikken met cognitieve operaties wil ontlopen is als iemand die een brand met benzine wil blussen. Terug naar af: men moet het denken geen vleugels aanbinden doch het met lood verzwaren, zodat het zo dicht mogelijk bij de directe ervaring blijft en niet met ons op de loop gaat, want dat is nu juist de bron en de locus van alle ellende. Wie zich niet beperkt tot de "quaestio facti" (het feit dat we onderscheid maken tussen de ervarende en het ervarene) doch weigert zich voor de "quaestio juris" te plaatsen (de vraag ontwijkt met welk recht we dat onderscheid maken, de vraag hoe functioneel of disfunctioneel dit is), is in feite al op hol geslagen, en heeft meer contact met werelden van cognitieve ideeën dan met de enige werkelijkheid die onmiskenbaar is: de ontwaringsstroom die hij niet zozeer "heeft" maar die hij ten diepste "is". In alle argeloosheid wil ik hieraan toevoegen dat ook de schrijver dezes zonder het devies "terug naar af" terstond zou verdwalen in de cognitieve doolhoven van het speculatieve denken, dat zich "eo ipso" (=als zodanig en onvermijdelijk) ver verwijdert van de nuchtere werkelijkheid zoals die in directe ervaring aan te treffen is. Het gaat daarbij natuurlijk niet om het verkondigen of uitdragen van een soort missie, want dat kan alleen op cognitief niveau, en zou alleen cognitieve discussie uitlokken met de consensuele bla bla, de publieke opinie, die zich uitsluitend binnen de genoemde doolhof van ongedefinieerde niveaus van abstracties afspeelt. Want dit is niet een kwestie die op grond van welwillende gedachtenwisseling (overleg, onderhandeling) beslecht kan worden, evenmin als men met iemand die weigert een sinaasappel te eten, zinnig kan praten over hoe een sinaasappel smaakt. Het gaat hier om een persoonlijke beleidsbeslissing of men het primaat van de ontwaring daadwerkelijk erkent (dus niet alleen met de mond) danwel of men daadwerkelijk het primaat van cognitieve inferenties en abstracties leeft (ongeacht wat men zegt te doen). Die persoonlijke en daadwerkelijke beleidsbeslissing is geen collectieve aangelegenheid (want de consensus is cognitief), noch ook kan men daar mensen toe brengen op grond van overreding of overtuiging: daar ligt de kern van de zaak. Die kern ligt in het onderscheid tussen ideologie en werkelijkheid. Dat klinkt simpel, dat is het dan ook, maar in een wereld waarin mensen zijn opgevoed tot "baas boven baas", en het zich tot een eer denken te strekken "kritisch" te zijn, zodat ze meestal tegen beter weten in "nietes-welles discussies" houden, komt men er niet door eenvoudigweg te wijzen op het feit dat de levende werkelijkheid weliswaar uiterst simpel is, doch dat mensen het zich desalniettemin erg ingewikkeld maken. Mensen laten zich niet zomaar verwijzen naar hun primaire ervaring, want dat is hachelijk en beangstigend, omdat ze op dat niveau zich nergens op kunnen beroepen, zich nergens aan kunnen conformeren, weliswaar volstrekt vrij doch tevens volstrekt verantwoordelijk zijn en derhalve volstrekt alleen. Dat is ook de reden waarom mensen die in hun leven zijn vastgelopen en daardoor teruggeworpen worden op hun primaire ontwaringsstroom (want geen enkel cognitief bedenksel "helpt" dan nog) zo vol onrust, onvrede, angst en soms zelfs paniek zijn. Ze verzetten zich dan tegen hun directe ervaring en vragen of we de wereld voor hen willen veranderen zodat ze zichzelf niet meer hoeven te ervaren en zich weer met cognities kunnen verdoven. Wie echter geen "lijdensdruk" voelt, niet in nood is, laat zich niet zomaar uitnodigen zich aan de eigen ontwaringsstroom toe te vertrouwen, want hij heeft op grond van bittere ervaring geleerd dat hij daar van "niet veel goeds te verwachten heeft".
-34Immers: het estafette-effect dat berust op retroflexie (identificatie met sleutelfiguur en diens oerboodschap) "dwingt" hem jegens zichzelf de oerboodschap eindeloos te herhalen ("ervaar niet wat je ervaart doch wat het referentiekader voorschrijft dat er te ervaren valt, en vat dat op als hetgeen je werkelijk ervaart") en vervolgens ook degene die hem vanuit directe ervaring toespreekt te onderwerpen aan diezelfde oerboodschap ("allemaal nonsens, ik weet beter dan jij wat jij te ervaren hebt, dus jij bent een fantast"). Een consequentie hiervan is het axioma: "het is niet mogelijk geen ideologie te hebben, want ook geen ideologie hebben is een ideologie". Een praktische consequentie bij de procesbegeleiding is dat het geen enkele zin heeft om de cliënt te overreden met interpretaties (tenzij men het sleutelrelatiemodel aanhangt en aldus de oerboodschap in een gestandaardiseerde vorm aanbiedt). Procesbegeleiding is geen "taalcursus" waarin men de "juiste" woorden en uitdrukkingen leert gebruiken in de veronderstelling dat problemen worden "opgelost" door ze anders te benoemen op cognitief niveau. Procesbegeleiding grijpt aan op het niveau van de primaire directe persoonlijke ervaring, althans wil het waarlijk "proces"-begeleiding zijn en geen indoctrinatie tot een andere, "betere" ideologie. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan: de opvatting dat alles "opvatting" is en dat het niet mogelijk is geen "opvatting" te hebben is een eerbiedwaardige, traditionele, consensuele, collectieve en hogelijk "normale" basisoriëntering, die weliswaar ten volle berust op de oerboodschap en de daarop stoelende oeroverdracht van verantwoordelijkheid doch waarmee het geen enkele zin heeft in discussie te treden, omdat ze wezenlijk tot ons cultuurgoed behoort. Zelfs spreken daarover, zoals in dit referaat, behoort ertoe, en daarom is het uiterst nuttig het wezenlijke onderscheid te beseffen tussen enerzijds het niveau van de ontwaringsstroom (waarbinnen geen twijfel en geen discussie mogelijk is) en anderzijds het cognitieve niveau dat in feite een reeks van niveaus bevat (die ten opzichte van elkaar in metapositie staan). Alle "problemen" ter wereld ontstaan a: uit onbesef op welk niveau men zich bevindt, en b: uit het dooreen hutselen van deze niveaus. Deze warboel is weer een consequentie van het loochenen van het enige onwrikbare oriëntatieniveau: dat van de directe primaire persoonlijke ervaring, dat van het ontwaringscontinuüm. Op dat niveau bevindt zich het "landschap" waarin men zich bevindt. De cognitieve niveaus vormen alleen maar al of niet daaraan congruente "landkaarten" van steeds hoger abstractieniveau. Het komt dus wezenlijk neer op het onderscheid tussen "waarneming (directe ervaring) en "voorstelling" (ideeënwereld), zo simpel is dat, al lijkt het ingewikkeld. De "ingewikkeldheid" ontstaat hierdoor, doordat het directe ontwaren en ervaren nonverbaal, preverbaal is en dat betekent niet minder dan dat zodra men er over spreekt (of "denkt", want dat is subverbaal spreken ) men zich al niet meer op primair ervaringsniveau bevindt. Taal is ten ene male meta-taal zodra ze discursief wordt gebezigd. De enige taal die zich nog het dichtst bij de directe ervaring bevindt is de verwijzende, analoge, metafore taal. Zodra men een metafoor opvat als discursief en digitaal ("letterlijk") gaat hij met ons op de loop. Metafore taal is wijzing, verwijzing, een wijzende vinger die uitnodigt niet naar die vinger, doch in de richting van het wijzen te zien (ook deze zin is een metafoor, er is geen ontkomen aan). Wie dit soort uitspraken afwijst, spreekt in feite een soort verbod uit om naar de directe ervaring te verwijzen, en dat is meer regel dan uitzondering om de reeds vermelde redenen. "Terug naar af" is het devies van ervaringstaal, en dat betekent een directe verwijzing naar de onmiddellijke ervaring van het moment, want de ontwaringsstroom is altijd en onveranderlijk hier-en-nu, dit-en-zo. Dat wil zeggen dat het hele "verleden als voorstelling (reminiscentie) en dat de hele "toekomst" als
-35voorstelling (anticipatie) in het hier-en-nu aanwezig is. Dat wil ook zeggen dat al-het-andere als contrasterende voorstelling (ideeënwereld) tegen het dit-en-zo afsteekt. Hoe heviger men niet hier-en-nu wil zijn, des te onverbiddelijker men het hier-en-nu ondergaat, maar dan wel op een onlustvolle manier. Hoe heftiger men niet: dit-en-zo wil, des te onwrikbaarder men dit-en-zo ondergaat, maar dan wel op een onlustvolle manier (dat is de zogenaamde "wet van het tegengestelde effect"). Het is de pernicieuze grondhouding van: "willen wat niet is, en niet willen wat is". Er is echter geen "uitweg" uit wat hier en nu zo is, tenzij door toevertrouwing. Slechts door onvoorwaardelijke erkenning van wat onveranderlijk hier-en-nu dit-en-zo is verandert de ervaring ervan. Door verzet ertegen blijft alles en herhaalt zich. Elke cliënt kenmerkt zich door dit laatste. Zijn verzet tegen "wat is" faalde en zo kwam hij in nood. Het overgrote merendeel van mensen kenmerkt zich ook aldus, zij het dat ze nog in de illusie leven dat hun verzet tegen "wat is" lukt, hetgeen uiteraard niet mogelijk is. Want wie zich niet toevertrouwt aan "wat is" is eraan uitgeleverd. Wie niet restloze verantwoordelijkheid neemt voor zijn ervaren, ervaart zich als onvrij, gebonden, gedwongen. Hoe heftiger hij zich van dat levensgevoel tracht te bevrijden, des te knellender hij de banden voelt. Ook resignatie (onder protest verzet staken) helpt uiteraard niet, want dat protest is een variant van het verzet. Ook "tegen beter weten in", "je best doen" om te "proberen" te aanvaarden bewerkstelligt het tegendeel. Alle eigenmachtigheid (zowel "aanvaarden" alsook "niet aanvaarden") is niets anders dan een poging zich aan de eigen schoenveters op te tillen. Dat is ook de reden waarom allerlei adviezen en aandringen ("kop op, je moet er mee leren leven, we hebben allemaal onze problemen, denk maar eens aan iets anders", etc.) alleen maar tot effect hebben dat de cliënt alleen maar nog dieper in de ellende gestort wordt. Want letterlijk: niets helpt, en wel om twee simpele redenen: (a) er is niets te bedenken dat zou kunnen "helpen" en (b) alleen en uitsluitend "niets" zal kunnen helpen ("niets" is dan natuurlijk: het staken van alle slimmigheid en verzet en pogen). Wat is, is, wat niet is, is niet, hoe je het ook keert of wendt. Dus: terug naar af. Maar dat is nu juist wel het allerlaatste wat mensen willen, omdat ze geleerd hebben dat dat het enige is wat je niet moet doen. Alles liever dan dat, dus liever een kruk, een noodverband, een nieuwe illusie, een schijnoplossing, of wat dan ook. En als die niet leverbaar is zal men in extreme gevallen zelfs liever de hele boel erbij neergooien en zich als willoze, onverantwoordelijke, ontoerekenbare mislukkeling uitleveren/inleveren. Alle hulpverlening die niet stoelt op een helder besef op eigen ervaring omtrent hoe een en ander in elkaar zit en met elkaar samenhangt, kan dan niet anders meer doen dan verantwoording overnemen, waardoor het levenslot van de cliënt/patiënt bezegeld wordt. Machteloosheid is nu eenmaal niets anders dan het natuurlijke effect van macht te willen uitoefenen die men niet heeft. Welnu: er is geen macht ter wereld die dat wat is niet kan laten zijn en dat wat niet is kan laten zijn (mijn verontschuldigingen voor deze nogal gekunstelde zin, maar het kan niet anders, want het gaat om iets wat eigenlijk te zot is om los te lopen, alhoewel het algemeen gebruik is). Probleemidentificatie is dus niets anders dan een zorgvuldig onderzoek naar de karakteristiek-persoonlijke manier waarop iemand heeft geleerd om de directe ervaring te verwisselen voor aangeleerde cognities, en dus de levende werkelijkheid te vervangen door een stelsel van ideeën zodat hij is gaan leven op grond van het tweede onder loochening van het eerste. Procesbegeleiding is dus niets anders dan het scheppen van de mogelijkheid voor de cliënt wederom contact met zijn ontwaringsstroom op te nemen en zich daaraan toe te vertrouwen. Dat vraagt niet alleen verandering van levensgewoonten, maar vaak ook verandering
-36van levensopvatting, en dat is geen kleinigheid. Bij simpele misvattingen en gedragsontregelingen is het daarom maar beter om zich te beperken tot het bijstellen daarvan, tenzij de cliënt meer vraagt, want waar geen vraag is, is geen aanbod. Afblijven is de boodschap, want de cliënt is al levenslang geïndoctrineerd. Geavanceerde probleemidentificatie zou neerkomen op een ontleding van vraagstellingen in hun soms heterogene componenten. In elke totaalvraagstelling zitten componenten die geen werkelijke betekenis hebben, dat wil zeggen: die niet verwijzen naar een mogelijke operatie die een antwoord zou opleveren ("hoe zou ik geworden zijn als dat niet gebeurd was"). Er zijn vragen die wel degelijk betekenis hebben, en die dus verwijzen naar een operatie die een antwoord zou opleveren, uitvoerbaar ("hoe krijg ik een beter contact met mensen") of onuitvoerbaar ("hoe zal ik zijn als ik oud ben"?). Er zijn operaties die op verwerven en die op afstand doen neerkomen, en zo vervolgens. Hoezeer ik zou wensen dat ik een dergelijk uitgewerkt systeem kon uitschrijven, het zou op een soort receptenboek uitlopen en dat ligt me niet. Bovendien weet ik uit ervaring dat eenieder die zich de grondhouding van volstrekte erkenning van de primaire ervaring (wederom) eigen maakt, op eigen kracht ook deze onderscheidingen eigen maakt, want ze liggen op uiterst simpele manier voor de hand. Terug naar af dus, want daar ligt de bron. Op het experiëntiële niveau van het ontwaringscontinuüm doet zich voor wat zich voordoet zoals men het aantreft: wat gebeurt gebeurt, wat niet gebeurt gebeurt niet. Pas door de subject-objectsplitsing, die neerkomt op het onderscheid tussen "ervarend" en "ervaard" worden cognitieve operaties mogelijk. De meest basale cognities (die dan ook veelal het moeilijkst te onderkennen zijn als cognities) zijn: "ik die ervaar" versus "dat wat ervaren wordt", dus: het "eigene" versus het "andere". Doordat de ervaring beklijft doet zich het verschijnsel voor dat ervaringen in de stroom (a) opduiken, (b) verdwijnen en (c) weer opduiken en doordat (a) en (c) met elkaar worden vereenzelvigd (hetgeen al een cognitieve operatie is) moet de ervaring (b) "ergens gebleven zijn" tussentijds (waardoor meteen zowel tijd als ruimte als verklaringspostulaten gegeven zijn, hetgeen evenzeer een cognitieve operatie is). Het ontwaren is één en ondeelbaar, het is nóch een actieve nóch een passieve gebeurtenis, het is een "modus medius " een middenterm. "Ervaren" en "ervaren worden" zijn twee kanten van een medaille, twee aan elkaar tegengestelde "opvattingen" van precies hetzelfde verschijnsel, die tezamen een "dwaita", een polariteit vormen. Het zich toevertrouwen aan de integrale eenheid van ontwaring is primair, experiëntieel, persoonlijk, niet aan vergelijking onderhevig. Het subject-object onderscheid is onmisbaar. Alle contact, zelfhandhaving, cultuur en wetenschap is ervan afhankelijk. Het onderscheid opvatten als een tegenstelling, waardoor de beide onderscheiden aspecten tegenover elkaar, ja zelfs strijdig met elkaar lijken: daar opent zich een onafzienbare en onoverzichtelijke veelheid aan disfunctionele mogelijkheden. Dat de ontwaring in een dubbel verband (het eigen en het andere) kan worden opgevat, kan functioneel zijn. De oerboodschap echter heeft de strekking van: "ervaar niet wat je ervaart, doch wat ik je vertel dat er te ervaren is, vat dat op als je eigen ervaring en handel daarnaar", zodat de tegenstelling paradigmatisch wordt. Omdat de sleutelfiguur de middelen tot overleving in handen heeft wordt dus, met overleving als inzet, de loochening van de eigen ervaring afgedwongen (ontrouw aan het eigene) en vervangen door aangeleerde cognities (trouw aan de sleutelfiguur) die dan als "objectief" gelden. Het contactveld tussen "het eigene" en "het andere" wordt aldus tot een slagveld, waaruit het ontwakende kind alleen maar kan ontsnappen door overdracht van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.
-37Deze oeroverdracht wordt dan later weer verder overgedragen aan andere opvoeders, referentiegroepen, referentiekaders, die dan de "objectieve werkelijkheid" vertegenwoordigen. Als een mens wil nagaan "hoe het is" raadpleegt hij niet de eigen ervaring (het landschap) maar het referentiekader (de aangereikte landkaart). Hij kan nog hoogstens van landkaart veranderen. Het landschap blijft onbereikbaar voor hem. Alle "hulpverlening" op cognitief niveau reikt hoogstens een nieuwe "betere" landkaart aan en staat aldus in het verlengde van de vervreemdende oerboodschap (want niet de inhoud, doch het dwingende karakter van de oerboodschap is bepalend). Waarlijke procesbegeleiding grijpt aan op experiëntieel niveau, waardoor langs experimentele weg de cognitieve doolhof ontward kan worden en waardoor, naar de mate van het mogelijke, de existentiële integriteit hersteld kan worden. Zodra dit moeiteloos doorzien wordt kan ook duidelijk worden waar de bron van alle maatschappelijke onvrede ligt. Mensen die hun persoonlijke ontwaring (trouw aan zichzelf) hebben ingeruild voor een referentiekader (trouw aan de "juiste" leer, de "goede" zaak) zijn wel gedwongen zich aan te sluiten bij gelijkgezinden (de "goeden") en zich af te zetten tegen andersdenkenden (de "dwalenden"), die ofwel bekeerd, ofwel bestreden moeten worden. Zo binnen, zo buiten. Ze projecteren hun innerlijke verdeeldheid op de "buitenwereld" en kunnen niet anders meer denken dan in onderling strijdige referentiekaders, wereldbeelden, levensbeschouwingen. Zo produceren ze eigenhandig hun "toren van Babel" en hun holocaust. Door het oeronderscheid tussen "ervarend" en "ervaard" tot een tegenstelling te laten verworden, wordt de contactgrens tot een gevarenzone, een slagveld, of hoogstens een gedemilitariseerde zone (DMZ), waar "tegen beter weten in" een afgedwongen tolerantie aan de dag wordt gelegd, met ten hoogste oecumenische gebaren; vreedzame coëxistentie met de bom op de achtergrond, wachtend op de kans de Endlösung te kunnen voltrekken. Daar ligt de tragiek van het menselijke levenslot en die zal blijven bestaan en blijven voortwoekeren totdat ze in haar wortels wordt doorzien. Wie dat niet doet kan er zelfs toe komen om via geweldpleging (er bestaan geen "vreedzame" demonstraties) een eind aan alle geweld te willen maken. Menselijk gedrag wordt verdeeld in "menselijk" (het eigen gedrag) en "onmenselijk" (dat van anderen). Maar wat in Auschwitz gebeurde was niet gruwelijk omdat het onmenselijk was, doch omdat het door mensen gekozen en dus mensenlijk gedrag was. Zozeer is men vervreemd van de menselijke integrale verantwoordelijkheid dat het een taboe geworden is om helder te beseffen: wij mensen hebben Auschwitz gewild. Wie dat niet wil beseffen is bezig een herhaling mede mogelijk te maken. Wie zijn wordingsgeschiedenis niet als leerproces hanteert, is gedoemd die geschiedenis te herhalen in een andere vorm. Dat wil daarom nog niet zeggen dat al die blinde en dove mensen, die veruit de meerderheid vormen, allemaal "fascisten" zijn (het is geen "onwil" en geen "onmacht", het is onbesef). Er is geen fascistischer woord dan het scheldwoord "fascist". Er is geen racistischer woord dan de aanduiding "racist". Er is geen seksistischer manoeuvre dan de beschuldiging "seksist". Dat zijn allemaal manieren om ons aan onze schoenveters op te tillen, net zoiets als omwille van de vrede de oorlog voor te bereiden teneinde alle oorlog uit te willen bannen en de wereld met geweld vrede op te dringen. Is er veel verbeeldingskracht voor nodig om zich te kunnen voorstellen hoe een dergelijke werelddictatuur eruit zou zien? Toch behoort deze mentaliteit tot ons cultuurgoed, evenzoals de donkere maanhelft tot de lichte, en als we maar even niet opletten is het weer zover.
-38Door collectieve (consensuele, politieke, massale) operaties is dit dilemma niet op te lossen. Het enige vooruitzicht voor deze wereld van mensen is: de mens zelf (en dat is de kleinst mogelijke minderheid). Wij kunnen ons slechts tot hem wenden zonder voorwaarden vooraf, ongewapend en even naakt als hij, maar beslist niet ongevraagd of als missionaris. Afblijven is het devies. Het enige wat we kunnen beseffen is dat ook hij in honger naar oprechtheid, naar contact en communicatie, naar gerechtigheid, onderweg is vanuit dezelfde herkomst naar hetzelfde voorland. En die mens ontmoeten we alledag, overal, onder alle omstandigheden. Wie zich activistisch tegen onrecht keert doet onherroepelijk nog meer onrecht en zet de estafette voort. Wie zich passivistisch afkeert heeft zich al medestander gemaakt. Alle eigenmachtigheid is een volgende stap in de escalatie, is het vuur willen blussen met brandstof. Diplomatie is niets anders dan oorlog met andere middelen voeren. Men verandert dan tijdelijk het slagveld in een DMZ, dat is alles. Pacifistische geweldpleging is even gewelddadig en bovendien een perversie. Alles wat we "geschiedenis" noemen is een rangschikking van reminiscenties die als "verklaringshypothese" moet dienen voor onze huidige toestand. We hebben de "Slag bij Waterloo" niet nodig om aan onze toekomst te werken. Geschiedschrijvers zijn het nooit met elkaar eens om een eenvoudige reden: er is geen objectieve werkelijkheid. Er is slechts (a) individuele ontwaring en (b) al of niet functionele inferenties en abstracties daarvan. We construeren ons een geschiedenis vanuit het heden al naar behoefte en verder niets. We hebben die constructies niet nodig om hier en nu te beseffen wie we zijn en te besluiten hoe we verder willen. En wie zou denken dat deze politicologische excursie in dit referaat niet thuishoort moge nu ontdekken waarom ze, als analogie, onmisbaar is. Ook in de persoonlijke plaatsbepaling en besluitvorming omtrent hoe te leven, is de herinnerde levensgeschiedenis niets anders dan een "verklaringshypothese" die vanuit het hier-en-nu geconstrueerd wordt en die besef, ontwaring, zelfherschikking en besluitvorming alleen maar in de weg staat. Alle "anamnese" is een mystificatie zolang die wordt opgevat als feitelijke "geschiedenis" en niet als fictie waardoor de cliënt zijn ellende in stand houdt. Alle "diagnose" is een verlengstuk van de oerboodschap die de cliënt vervreemdde van wie hij waarlijk ten diepste is. Beide zijn middelen om niet met hem in contact en communicatie te treden, om hem zelf niet te ontmoeten. En juist de cliënt in existentiële nood is toegankelijk voor herziening van zijn cognitieve doolhof. Er valt niets te "verklaren", alleen maar iets te "veranderen" door toevertrouwing aan wat is. Al het andere is "meer van hetzelfde". Juist mensen die hoe dan ook bereid zijn zich in ootmoed te bevragen (en cliënten worden door hun nood daartoe wel genoopt, anderen doen dat soms uit eigen beweging) zijn er toegankelijk voor de heilloze estafette van zelfherhaling op de keper te bezien. Probleemidentificatie is een zorgvuldig onderzoek naar de wijze waarop ze geleerd hebben de "oorzaak" van hun onvrede aan te wenden als ware het een remedie ertegen, zodat, tegen hun intentie in, ze de onvrede juist in stand houden juist door hem op die manier te bestrijden. Dit is dermate cruciaal en fundamenteel dat het niet nadrukkelijk genoeg gereleveerd kan worden, want het gaat hier om de essentie van "problemen, symptomen en klachten". Daarom nog eenmaal tot slot: problemen komen in de orde van de gebeurende werkelijkheid niet voor, problemen komen voor in de orde van de verhouding van het belevende subject tot die door hem beleefde werkelijkheid. Problemen zijn dus geen "feiten", doch evaluaties van feiten, die aanleiding geven tot verzet tegen die feiten, welk verzet uiteraard tot mislukken gedoemd is, hetgeen eens te meer de negatieve evaluatie ervan versterkt en zo vervolgens. Alleen en
-39uitsluitend een al of niet onwenselijk ervaringsfeit dat als zodanig erkend (en dat is niet: goedgekeurd) wordt, kan uitgangspunt zijn van 's mensen zelfredzaamheid, niet een gewenste toestand waarin het onwenselijke ervaringsfeit niet voorkomt. Ook resignatie (bij de pakken neer zitten) is verzet. Het is "aanvaarden onder protest", en het protest aspect daarvan is het verzet. Al wat men ook doet om het ervaringsfeit, dat als problematisch ervaren wordt, teniet te doen (tot niet-feit te maken) draagt bij tot het probleem. Wie enigszins cybernetisch kan denken ziet het in één oogopslag: dit "mechanisme" is een "positieve terugkoppelingskringloop". De niet erkenning (verzet) maakt het ervaringsfeit tot een probleem. Al wat ondernomen wordt (als "remedie") in het verlengde van de niet-erkenning versterkt het problematische karakter ervan, totdat het individu tenslotte al zijn energie investeert in deze kringloop, die als een "versterker" werkt die "rondzingt", totdat het probleem allesoverheersend wordt. Als men dus de cliënt zo uitvoerig mogelijk zijn probleem in alle aspecten laat beschrijven (en op de communicatietechnische voorwaarden daartoe ga ik nu niet in) in termen van (a) het onwenselijke van zijn huidige toestand en (b) de gewenste uitkomst, heeft men alleen de "grondstof" voor zich. Als men echter daarna de cliënt ertoe brengt zo volledig mogelijk alle manieren te beschrijven waarop hij zijn probleem heeft willen "oplossen", de wijzen dus waarop hij zichzelf, al of niet met behulp van anderen, heeft willen "helpen", dan vertelt hij in feite de wijze waarop hij zijn probleem heeft gecreëerd en in stand gehouden. Tevens wordt in één oogopslag duidelijk op welke wijze de cliënt geleerd heeft op moeilijkheden te responderen, welke de "leermomenten" en de "leermeesters" waren. Het verleden is bepaald niet onbelangrijk, integendeel, maar men moet wel weten waar men naar moet kijken en hoe men ernaar moet kijken, om het leerproceskarakter van dat verleden te doorzien. Omdat de cliënt zelf geen idee heeft van dit leerproces is het zinloos om kriskras allerlei feiten uit dat verleden te vragen, omdat die in geen enkel verband staan met de vraagstelling. Eensporigheid betekent: volg het spoor, de diepte in, dat wil zeggen: de wijze waarop hij het ontstaan en de instandhouding van zijn probleem als remedie hanteert. Zo wordt ook onmiddellijk duidelijk hoe de cliënt vanuit zijn huidige hier-en-nu zijn reminiscenties gegeneraliseerd heeft. Waar het dan nog om gaat is: de vicieuze cirkel van de cybernetische terugkoppelingskringloop, waardoor de cliënt zijn probleem schiep en escaleerde te doorbreken. De daartoe benodigde instructie (en ik ga nu niet in op de overte en/of coverte inductieve wijze waarop die gegeven kan worden) kan congruent zijn (als de cliënt congruent op interventies reageert) danwel meta-congruent (als de cliënt meta-congruent reageert). Alle obstructie die mogelijkerwijs gevoerd wordt komt dan prompt aan het licht en dat is nodig, omdat uitsluitend indien de cliënt gemotiveerd is tot het investeren van moeite, er een wending aan te brengen is. Elke obstructie vraagt om onmiddellijke herziening van het basiscontract, desnoods tot het stellen van de portefeuillekwestie toe. Als de cliënt eenmaal "aan het werk" is, behoeft de probleemidentificatie, in de beschreven zin, in steeds nauwere "concentrische cirkels herhaald te worden, zodat de cliënt steeds meer op het kompas van het eigen aandeel en de eigen ervaring vaart. Als hij het gevoel heeft weer verder te kunnen: accepteer ook het voorstel van de cliënt het contact te beëindigen en neem afscheid. In een later stadium kan hij desnoods altijd weer verder, er is dus geen noodzaak te "kleven". Afblijven is het devies.
-40Het is op deze wijze dat de bron van alle ellende: de mythe dat er een "objectieve (historische) werkelijkheid" zou bestaan, doorbroken wordt, alsmede dat op grond daarvan een categoraal oordeel over die "objectieve werkelijkheid" zou kunnen worden geveld. Een cliënt vastpennen op een "anamnese" en een "diagnose" werkt in het verlengde van het disfunctionele (pathogene) proces, waarlangs het probleem werd gegenereerd en in stand gehouden, omdat het des cliënten diskwalificerende zelfevaluatie versterkt. Geen enkel "feit" uit het verleden of heden bepaalt de toekomst. De toekomst wordt bepaald door precies de wijze waarop met verleden en heden wordt omgegaan en dat is: oftewel door de zichzelf vervullende prognose van de estafette van zelfherhaling, oftewel door het opnieuw in werking stellen van des cliënten eigen zelfredzaamheid (coping capacity): door zijn metapositie jegens zijn levensgeschiedenis te herstellen. Zelfs de natuurwetenschap weet dat "objectieve werkelijkheid" niet bestaat. Buiten "observatie" is er geen "gebeuren". Buiten "ervaren" bestaat er geen "ervaring". Zelfs als er zoiets als een "objectieve werkelijkheid" zou bestaan, wie zou die dan kunnen ervaren? Met wat niet ervaarbaar is hebben we niets te maken: "objectieve feiten" bestaan alleen maar in onze verbeelding. We hebben niets anders tot onze beschikking dan onze persoonlijke werkelijkheidservaring. Daarin zijn we volkomen vrij doch tevens volkomen verantwoordelijk. Het is nu juist dit laatste dat tevens angst oproept, levensangst, bestaansangst, zolang de mens niet volgroeid en zelfredzaam is. Het is deze angst die mensen ertoe brengt hun eigen directe persoonlijke werkelijkheidservaring te loochenen en ontrouw te worden, deze te vervangen door een consensueel cognitief referentiekader, medestanders te zoeken en tegenstanders te bestrijden. De "uiterlijke" intermenselijke, maatschappelijke verdeeldheid is ten diepste niets anders dan de projectie van 's mensen "innerlijke" verscheurdheid, de "eigen-ander dichotomie" opgevat als tegenstelling, het simpele onderscheid opgevat als onderling vijandig. Het is de oerboodschap die mensen (1) tot hun eigen vijand maakt en dus (2) tot elkaars vijanden. Uitsluitend de conflictuologische visie die mensen niet opdeelt in normaal-abnormaal, goed-slecht en die weigert mensen op hun voorgeschiedenis en hun uiterlijke toestandsbeeld vast te pennen, overstijgt de bron van alle onheil. Uitsluitend een psychosociale hulpverlening op basis van deze integratieve visie op 's mensen levenslot biedt mogelijkheden van herstel van integriteit, maar dan uitsluitend op basis van de keuze van de cliënt. De cliënt die tussentijds aankondigt "weer verder te kunnen": laat hem gaan. Val hem niet lastig met betweterige en ongunstige aanzeggingen. Er is geen missie te vervullen. Als hij eenmaal ervaren heeft wat mogelijk is zal hij zeker terugkomen als hij eraan toe is verder te werken. De therapeut die dat doet, in zelfdiscipline en gewetensvolle onthechting zal in een lange loopbaan wellicht enkele mensen ontmoeten die, soms in etappes, het onderste uit de kan willen teneinde de mystificatie van oerboodschap en estafette-effect te overstijgen en dat is geen kleinigheid. Natuurlijk doet dit niets af van de taak elke cliënt die een geëigende vraagstelling heeft bij te staan bij de oplossing daarvan tot hij weer verder kan en geen hulp daarbij meer nodig heeft ook al zien we dan veelal duidelijk hoe hij verder nog zou kunnen groeien en bloeien. En toch, de brede omvang van het werk niet te na gesproken, komt de diepte van het eigenlijke werk pas wezenlijk aan de orde, als mensen worstelen om hun zingeving, om wie ze ten diepste zijn, hoe dan ook, om hun waarlijke tegenwoordigheid.
-41Dan ook reikt het werk tot aan de grenzen van zijn voleinding: de kroon van het therapeutschap is gelegen in de ontkroning. We zijn allen in deze wereld te vondeling gelegd teneinde onszelf te vinden. We kunnen dat uitsluitend zelf, als we de moed hebben een goed gebruik te maken van anderen. Er valt niets te zoeken of te vinden: je kunt alleen toestaan gevonden te worden en daartoe hoef je alleen maar uit de weg te gaan staan. Pas dan, als behoefte en verlangen vrijelijk toegankelijk zijn, is vervulling en voleinding mogelijk: op eigen kracht en eigen deviezen. Als je over de brug bent sleep je hem ook niet mee het land in, doch laat je hem liggen waar hij ligt. De wezenlijke zin van de brug is gelegen in de oversteek en als je daarna omziet, ontdek je dat de brug niet bestaat, behalve in je verbeelding. Want het landschap ligt wijd open. Er is geen schaarste en alles gaat voorbij. Verrukkelijk.
Maastricht, 1984.
Editie november 2004 (TN)