Verslag van de vergadering van de Statencommissie Landschap, Water en Milieu (commissie I), gehouden op woensdag 12 mei 2004 van 09.00 uur tot 13.22 uur in de Blauwe Zaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr. A. Maarsingh (voorzitter, CDA), dhr. A.A. van Dam (CDA), dhr. L.A. Meijndert (CDA); dhr. D. Bultje (PvdA), mw. J.M. Drees (PvdA), dhr. K.J. Havinga (PvdA), J.W. Veluwenkamp (PvdA); dhr. W. Haasken (VVD), dhr. E.J. Luitjens (VVD); mw. I.S. Bulk (SP), dhr. H. Hemmes (SP); dhr. J. Roggema (ChristenUnie); mw. A.F. Bos (GroenLinks), dhr. H.C. Moll (GroenLinks); mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN); dhr. P.G. De Vey Mestdagh (D66). Afwezig: niemand Voorts aanwezig: dhr. T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr. H. Bleker (gedeputeerde); dhr. D.P. Sennema (secretaris); dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen, verslag Ter Veldhuis/Poggemeier). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter heet alle aanwezigen welkom en opent de vergadering. Er zijn geen berichten van verhindering. De voorzitter deelt mee dat de werkgroep Jaarprogramma na afloop van de vergadering bijeen zal komen. De voorzitter stelt voor om het werkbezoek aan Noorderzijlvest ’s morgens op 30 juni te combineren met het middagbezoek van de andere commissie aan AVEBE. De commissieleden zullen hier nog per brief van op de hoogte worden gesteld. Aanvulling verslag: uit contact van de commissiesecretaris met de secretaris-directeur van het waterschap Noorderzijlvest op 23 mei over de invulling van het werkbezoek aan Noorderzijlvest is gebleken dat het waterschap bij nader inzien de voorkeur geeft aan een ontvangst van de afzonderlijke fracties door het waterschap. De eerder gemaakte afspraak tussen de dijkgraaf van het waterschap en de voorzitter van de commissie voor het houden van een werkbezoek dit voorjaar door de commissie LWM komt hiermee te vervallen!!! Het werkbezoek aan AVEBE door de commissie Economie en Mobiliteit aan AVEBE op woensdag 30 juni 2004 start om 13.00 uur in Valthermond. Doel van dit werk bezoek is o.m. kennis te nemen van nieuwe inzichten in de biotechnologie. 2.
Regeling van werkzaamheden - voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. - vaststellen van de agenda De voorzitter doet de suggestie om het onderwerp waterberging niet bij de behandeling van agendapunt 8, de Voorjaarsnota, te betrekken. Waterberging is apart geagendeerd.
1
Dhr. Luitjens (VVD) oppert de mogelijkheid om agendapunt 8 naar achteren te verschuiven. De voorzitter erkent dat dit een mogelijkheid is. Een van de gedeputeerden heeft echter nog andere verplichtingen en wenst de vergadering derhalve om 12.00 uur te verlaten. In een brief van 6 mei 2004 van de voorzitter is de commissie medegedeeld dat mw. Drees voor de huidige vergadering met betrekking tot de behandeling van de nota actualisatie natuur en landschapsbeleid het verzoek heeft gedaan om meer aandacht te besteden aan het onderwerp en hiervoor een hoorzitting te houden. De vraag is of alle fracties het er mee eens zijn. Ook mw. Bos heeft middels een brief de wens te kennen gegeven om meer voorbereidende aandacht aan het onderwerp te schenken. Iedereen dient er goed van overtuigd te zijn dat alle organisaties de gelegenheid hebben gehad om zich hierover uit te spreken. Op een vergadering hebben insprekers slechts enkele minuten. In de brief wordt voorgesteld om in een aparte bijeenkomst aandacht te besteden aan de actualisatie natuur en landschapsbeleid, waarbij alle organisaties de gelegenheid krijgen om zich uit te spreken tegenover de Provinciale Staten. De bedoeling is niet om het stuk direct na een dergelijke bijeenkomst te behandelen. Het plan bestaat om op 16 juni degenen die verantwoordelijk zijn voor het eerste rapport beleidsonderzoek natuur en landschap van een aantal jaren geleden, te weten dhr. Hollenga en dhr. Kok, een toelichting te laten geven op de uitkomst van dit eerste rapport en de ervaringen van betreffende samenstellers. Op deze wijze wordt iedereen actueel geïnformeerd. Dit zal op 16 juni echter vervallen wanneer er een aparte bijeenkomst wordt georganiseerd. Het is moeilijk om voor een extra bijeenkomst een geschikte datum te vinden, aangezien er al vele bijeenkomsten staan gepland, zoals ten aanzien van de boringen in de Waddenzee en de Dag van de Verantwoording. De voorzitter stelt voor om op maandagavond 14 juni 2004 een extra bijeenkomst te organiseren. Dhr. Hollenga en dhr. Kok hebben zich bereid getoond om hun toelichting op deze dag te houden. Het voordeel van de datum 14 juni is de gele genheid die de fracties gedurende een dag wordt geboden om tot een goede afweging te komen, zodat het agendapunt op 16 juni alsnog kan worden geagendeerd. Dhr. Haasken (VVD) stelt dat allereerst aan de orde is of een dergelijke extra hoorzitting wenselijk is. Hij vraagt zich af wat een dergelijke hoorzitting toevoegt aan datgene wat in wezen al op tafel ligt. Drie à vier jaar geleden is er een uitgebreide onderzoekscommissie geweest, die hier zeer veel werk in heeft gestoken. Dit heeft geresulteerd in een lijvig rapport. In de Staten is een uitvoerige discussie gevoerd. Er zijn conclusies getrokken en besluiten genomen – naar opvatting van dhr. Haasken niet allemaal even juist – en de discussie is toen afgerond. Op welk punt zou een hoorzitting nieuwe inzichten moeten bieden? Mw. Drees (PvdA) geeft aan dat er sprake is van een langere aanloop. Het onderzoek dat dhr. Haasken noemt kent mw. Drees wel, maar zij was in de vorige periode geen Statenlid. Dit geldt voor veel commissieleden. Bovendien zaten veel mensen die de vorige periode wel Statenlid waren niet in de commissie Landschap, Water en Milieu. In december is al ter sprake geweest dat het wenselijk is dat de informatie en het vele werk dat in de vorige periode is gedaan wordt overgedragen aan de nieuwe Statenleden. Dit heeft geleid tot de datum in juni. Mw. Drees geeft te kennen destijds de griffier nog te hebben gevraagd of deze datum niet enigszins aan de late kant was in verband met de Nota Actualisatie. De griffier antwoordde destijds dat deze Nota eerst nog de inspraak in zou gaan. Toen de Nota verscheen bleek dat er geen inspraak zou worden gehouden. Er zijn bijeenkomsten geweest en er hebben gesprekken met allerlei groepen plaatsgevonden, maar het verslag achterin komt niet overeen met een verslag zoals men dat gewend is wanneer er inspraak is. Mw. Drees stelt hier informatie te missen. Derhalve heeft zij dhr. Maarsingh gevraagd of het op deze wijze mogelijk is. Mw. Bos (GroenLinks) maakt gewag van het feit dat de nieuwe Statenperiode veel nieuwe gezichten kent. Een kennisachterstand is merkbaar. Voorts is het zo, dat er nu sprake is van een dualistisch systeem. Wanneer de Staten van mening zijn dat er over het onderwerp moet worden gesproken – en de meesten lijken deze mening toegedaan – dan kunnen de Staten hiertoe besluiten. Dit is heel belangrijk, juist nu. Er is een nieuwe gedeputeerde. De provincie is buitengewoon goed in het schrijven van nota’s en nu moeten ze maar eens worden uitgevoerd. Het lijkt mw. Bos een goede start om er op een andere wijze mee om te gaan. Om deze reden was zij verheugd over de suggestie van een hoorzitting. Wel vraagt zij zich af of deze maandagavond wel voldoende tijd biedt. Er staat immers het 2
nodige te veranderen, ook in de actualisatienota. Het soortenbeleid houdt op te bestaan. Er zijn veel werkgroepen en vrijwilligers mee verbonden. Mw. Bos geeft de wens te kennen bijvoorbeeld een vleermuizenwerkgroep te willen horen. Zij informeert wie er zullen worden uitgenodigd en vraagt of het tijdsbestek wel ruim genoeg bemeten is. De commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid hebben onlangs een hele dag uitgetrokken voor een hoorzitting. Het lijkt mw. Bos het beste wanneer ook de commissie Landschap, Water en Milieu dit zou overwegen te doen. Dhr. Meijndert (CDA) stelt dat het CDA deze hoorzitting niet zou hebben gevraagd. Er is al zeer breed met anderen gesproken. Een grote hoeveelheid nota’s ligt voor. Aan de andere kant kan dhr. Meijndert begrip opbrengen voor mensen die de geschiedenis niet kennen en zich er in willen verdiepen. Het gaat niet alleen om nota’s, want op de hoorzitting zullen ongetwijfeld nieuwe zaken aan het licht komen, die niet altijd terugkomen in een nota. Een zekere consistentie in beleid is wenselijk. Het CDA toont zich bereid om mee te gaan in het voorstel van een hoorzitting, want een ieder moet in staat worden gesteld om een afgewogen oordeel te kunnen vellen. Men dient zich echter terdege te realiseren dat de middelen beperkt zijn en dat ook hoorzittingen niet alles oplossen. Elke keer zullen keuzen worden gemaakt. Hiermee dient van tevoren rekening te worden gehouden, want niet alles wat iedereen aanbeveelt kan worden gehonoreerd. Dhr. Meijndert pleit ervoor om de hoorzitting in elk geval ’s avonds te houden. Mw. Bos merkte op dat er veel vrijwilligers bij betrokken zijn, maar ook agrariërs en anderen die een beroep uitoefenen. Het is voor deze mensen niet altijd mogelijk overdag vrij te nemen. ’s Avonds is al lastig genoeg. Iedereen moet de gelegenheid krijgen en niet louter functionarissen. De voorzitter constateert dat de VVD het niet nodig acht om een hoorzitting te organiseren. Dhr. Haasken (VVD) merkt op geen nieuwe argumenten te hebben gehoord die zijn standpunt zouden kunnen doen veranderen. Een overdracht als zodanig acht hij een ontoereikend argument om een hoorzitting te organiseren. Wanneer alle onderwerpen die in de voorgaande statenperiode hebben gespeeld op deze manier opnieuw worden geagendeerd omdat er een overdracht dient plaats te vinden, zou dit volgens dhr. Haasken een overvloed aan werk betekenen. Dergelijke overdrachten kunnen binnen de fracties plaatsvinden. De voorzitter geeft aan er zorg voor te zullen dragen dat de commissie niet in het werk omkomt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) laat weten een hoorzitting te kunnen aanbevelen. De afgelopen drie maanden is er met 150 tot 200 zeer betrokken mensen op dit terrein gesproken. De commissie zou er een goede avond of avonden aan hebben. De gedeputeerde kan zich een kort, puntsgewijs verslag voorstellen van de vijf bijeenkomsten, dat in de nota wordt opgenomen. Het is een samenvatting van circa 130 bladzijden letterlijk verslag van de vijf avonden die zijn belegd. Het College kan als faciliteit aanbieden om dit ter inzage te leggen. Het betreft zeer interessant materiaal, waarin tot in deta il wordt ingegaan op de soorten per gebied, de problemen in de kwelders, enzovoorts, waarbij mensen prioriteiten aangeven. De gedeputeerde is wel de mening toegedaan dat deze verslagen enigszins moeten worden ‘gekuist’, dit ter bescherming van de sprekers. De verslagen zijn in de loop van de volgende week ter inzage te leggen. Dit kan de commissie helpen om nog gerichtere vragen te stellen aan degenen die op de hoorzitting komen. Dhr. Meijndert (CDA) merkt op deze verslagen wel thuis tot zich te willen nemen, maar niet in staat te zijn om 130 bladzijden ter inzage gelegd materiaal op het Provinciehuis te lezen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat dit ook mogelijk is. Dhr. Roggema (ChristenUnie) sluit zich aan bij de opmerking van dhr. Meijndert. Daarnaast stelt hij dat een hoorzitting zinvol dient te zijn. Er dient vooraf duidelijkheid over te bestaan. Dhr. Bleker refereerde aan een dag of avonden die men aan dit onderwerp zou kunnen besteden. Wellicht is een selectie noodzakelijk. Vooraf dient helder te zijn wie op de hoorzitting kunnen spreken voordat tot een hoorzitting wordt besloten. De voorzitter acht het niet zinvol om nu de discussie te voeren. Er is veel materiaal voorhanden van het vele overleg dat heeft plaatsgevonden. De gedeputeerde biedt aan om kennis te nemen van het overleg. De voorzitter is van mening dat de commissie dit aanbod niet dient te versmaden. Hij is er echter geen voorstander van om de hele zaak op de lange baan te schuiven. De hoorzitting is vooral 3
voor de Staten zelf, dit dient goed te worden beseft. De vraag is voortgekomen uit het feit dat het een belangrijk dossier betreft. De commissie wenst zich te laten informeren over datgene wat in het verleden reeds de revue is gepasseerd. Het is geen verwijt dat er geen goed overleg is geweest met de organisaties. Het gaat erom dat de Staten een weloverwogen standpunt kunnen innemen op basis van een hoorzitting. Dit wil overigens niet zeggen dat voor elk agendapunt een hoorzitting moet worden georganiseerd. Dhr. Maarsingh vond het zelf een goede suggestie en pleit ervoor om deze hoorzitting te houden. Zo krijgen de Staten zelf de gelegenheid om kennis te nemen van de organisaties die hier een visie op hebben. Het voorstel van een hoorzitting op 14 juni a.s. blijft staan. De commissie dient een overzicht van de secretaris te krijgen, iets wat natuurlijk enige tijd kost. De organisaties die erbij zijn betrokken moeten allemaal de gelegenheid krijgen, zodat er op die avond ook zal moeten worden gestuurd. Dit kan allemaal niet in een week, reden waarom de voorzitter nu een besluit over het voorstel wenst, zodat het secretariaat aan het werk kan gaan om het op een goede wijze uit te voeren. Weliswaar is er na de hoorzitting slechts een dag bezinning mogelijk, maar daar dienen de partijen zelf zorg voor te dragen. Uitstel tot na de commissievergadering – het werk gaat immers door – zou ertoe leiden dat het punt pas na het zomerreces aan bod komt. Dit is niet wenselijk. De commissie gaat akkoord met het organiseren van een hoorzitting. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt op welke wijze het onderdeel Waddenzee nog aandacht zal krijgen in de commissie Landschap, Water en Milieu. Vanuit het Presidium wordt een richting aangegeven. Wenst de commissie dit onderwerp nog tegen het licht te houden? Ligt het zwaartepunt van het onderwerp Waddenzee bij de commissie Economie en Mobiliteit of in de commissie Landschap, Water en Milieu? De voorzitter stelt dit hierover de vorige commissievergadering het nodige is gezegd. Er zal nog een bijeenkomst komen in het kader van de Waddenprovincies. Een en ander heeft natuurlijk alles te maken met het verschenen rapport. De vorige commissievergadering is besloten om het rapport en de bijeenkomst van de Waddenprovincies af te wachten. Daar zal de commissie bij worden betrokken. Vervolgens kan een interne discussie plaatsvinden. Dhr. Roggema (ChristenUnie) oppert dat de extra Statenvergadering al op 9 juni a.s. plaatsvindt. Mw. Bos (GroenLinks) vult aan dat de bijeenkomst op 19 mei a.s. wordt gehouden. De voorzitter legt uit dat iedereen in de provincie op 19 mei de gelegenheid heeft om iets over dit onderwerp te berde te brengen. In deze commissie dienen op voorhand geen zaken te worden uitgesproken, want daarmee zou de commissie zichzelf tekort doen. 3.
Gelegenheid tot spreke n voor niet-Statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslag van de Commissie Landschap, Water en Milieu van 7 april 2004 + Toezeggingenlijst
De voorzitter constateert dat het verslag ongewijzigd kan worden vastgesteld. Hij informeert of er vragen zijn naar aanleiding van het verslag. Dhr. Havinga (PvdA) is ontstemd naar aanleiding van de informatie van de gedeputeerde op bladzijde 18 en 21 over de vragen die destijds zijn gesteld door het CDA en de PvdA over de waterberging. Hij zal hier bij de behandeling van de Voorjaarsnota en agendapunt 15 over de waterberging op terugkomen. Op bladzijde 21 staat een toezegging ten aanzien van de stroomgebiedsvisies. Dhr. Havinga vroeg destijds of er een plan van aanpak voor de uitwerking zou kunnen komen. De gedeputeerde antwoordt dit niet te willen doen. In de bijlage wordt echter aangegeven dat dit ambtelijk al is uitgewerkt. Dhr. Havinga vraagt de gedeputeerde of de informatie van de betrokken ambtenaar hem niet bekend was.
4
Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat er een ambtelijk uitgewerkt plan van aanpak stroomgebiedsvisie is. De stuurgroep Water 2000+ heeft op basis van het plan van aanpak geopperd – mede gelet op de voortgang die de provincie boekt bij de aanpak van grootschalige noodberging – dat dit een reden is om de precieze activiteiten voor de komende jaren in het kader van de stroomgebiedsvisie te herijken. Dat betekent dat de opmerking van het College correct het standpunt is van het provinciale bestuur: er zal niet worden gewerkt aan een soort integrale concretisering of uitwerking van de stroomgebiedsvisie. Dit is niet de inzet van het College van GS in de stuurgroep Water 2000+. Het College zal, zoals in het verslag is geformuleerd, actief op zoek gaan naar concrete mogelijkheden om stap voor stap zaken te realiseren die passen in de visie zoals deze nu al voorligt in de stroomgebiedsvisie. Concreet betekent dit dat het werkplan voor de komende jaren van de Stuurgroep Water 2000+ de komende tijd in de stuurgroep nog definitief zal worden bepaald. Dit plan zal echter een ander karakter dragen dan het College een jaar geleden dacht: minder uitwerking van beleid en meer op zoek en uitvoering geven aan concrete projecten en projecten die passen in de visie. Dhr. Havinga (PvdA) concludeert dat er de vorige commissievergadering dan van een misverstand sprake was. Dhr. Bleker (gedeputeerde) onderkent de mogelijkheid van een misverstand. Wel geeft hij uiting aan het feit dat het verslag op dit punt goed is. Dhr. Havinga (PvdA) beaamt dat het verslag correct is, maar acht de toelichting merkwaardig. De letterlijke woorden van de vraag die dhr. Havinga stelde zijn namelijk in de bijlage te vinden. Mw. Drees (PvdA) stelt dat op bladzijde 8 de toezegging van een EHS-kaart wordt gedaan. Zowel voor statenleden als voor publiek zou het goed zijn om een dergelijk overzicht te hebben. Deze zaken zouden naar inzicht van mw. Drees afzonderlijk moeten worden genoteerd voor het eigen werkplan van de commissie. De voorzitter vraagt mw. Drees of zij doelt op het nemen van besluiten. Mw. Drees (PvdA) antwoordt bevestigend. De tekst is goed, maar een dergelijke toezegging zou een asterisk moeten krijgen, zodat het in de aandacht blijft. Dhr. Meijndert (CDA) merkt op dat de informele bijeenkomst waartoe op bladzijde 7 wordt besloten nu niet veel nut meer heeft. Toezeggingenlijst Toezegging 1 Toezegging 1 blijft staan. Toezegging 2 Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat de stukken inmiddels voorliggen. De toezegging kan derhalve worden geschrapt. De voorzitter erkent dit. De suggestie van mw. Drees acht hij goed. Een goed beknopt overzicht zal er moeten komen. In de toezegging staat dat komend najaar over de genoemde onderwerpen zal worden gediscussieerd, maar deze discussie vindt nu al plaats. De toezegging kan derhalve worden geschrapt. Toezegging 3 De toezegging is voldaan en kan van de lijst worden afgevoerd. Toezegging 4 Dit punt komt in de huidige vergadering aan de orde. Toezegging 5 Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat dit een zaak is van de commissie.
5
5.
Mededelingen gedeputeerden
Er zijn geen mededelingen. 6.
Rondvraag
Er worden geen vragen gesteld. 7.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a.
Brief van GS van 8 april 2004, nr. 2004-8995a/15/A.20,MB, betreffende bodeminformatie op internet
Dhr. Bultje (PvdA) betreurt het dat er een internetpagina komt waarop de stad Groningen een witte vlek zal blijven. In de brief staat dat de stad Groningen op dit moment niet mee wenst te doen, maar dat later via een koppeling de gegevens beschikbaar kunnen worden gemaakt. Dhr. Bultje vraagt of het niet mogelijk is om in een later stadium deze gegevens binnen de website van de eigen provincie te gebruiken. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat de stad Groningen met een ander traject bezig is en daarom de mening is toegedaan dat het op dit moment – gezien hun werkzaamheden – niet past om de gegevens in de provinciale werkzaamheden onder te brengen. Het is derhalve meer een kwestie van tijdstip dan van onwil. Er wordt goed overleg gevoerd om later de gegevens wel op te nemen. Op het moment dat de website van de stad Groningen en andere websites gereed zijn zal de provincie de gegevens integreren. Andere gemeenten zijn bijzonder verheugd dat de provincie ze helpt met dit soort zaken. Van tegenstellingen is echter geen sprake. Mw. Bos (GroenLinks) verklaart dat GroenLinks dit een prima initiatief acht. Het valt echter te betreuren dat Delfzijl en Eemsmond met betrekking tot de verdachte locaties nog niet volledig deelnemen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat dit een kwestie is van voortschrijdend inzicht. Gemeenten kunnen op een lager of een hoger niveau participeren. Hier en daar is sprake van koudwatervrees. De gesprekken lopen. Iedereen heeft verklaard dat, op het moment dat men intern zo ver is, de bereidheid bestaat om een en ander naar een hoger niveau te tillen. De gesprekken verlopen uitstekend en de gedeputeerde verwacht dat het de komende tijd wel goed zal komen, ook met de gemeenten die mw. Bos noemt. Bespreekpunten 8.
Voordracht betreffende de Voorjaarsnota 2004 Voorstel: behandeling voor wat betreft het beleidsterrein van de commissie
Dhr. Bultje (PvdA) oppert dat de PvdA-fractie het goed acht dat extra aandacht wordt besteed aan de thema’s water en klimaatbeleid. Naar inzicht van de PvdA kunnen de hoger uitvallende accressen die bij de knelpunten aan de orde komen, beter worden behandeld in de commissie Bestuur & Financiën. De geluidsmedewerker. Aangegeven is dat het budget onderzoek sanering industrielawaai van VROM in 2004 waarschijnlijk is uitgeput. Voorts staat er dat er wel moet worden voldaan aan de verplichtingen in het kader van de Wet Geluidshinder. Dhr. Bultje vraagt of de provincie financieel moet opdraaien voor de doelstellingen die landelijk zijn gesteld, terwijl de budgetten worden beperkt. Dhr. Roggema (ChristenUnie) deelt mee dat de hoofdschotel in de commissie Bestuur & Financiën zal worden genuttigd. Voor de commissie Landschap, Water en Milieu zijn er geen bijzondere zaken aan de orde.
6
Mw. Bos (GroenLinks) geeft te kennen dat er iets ontbreekt. In 2003 hebben heftige discussies plaatsgevonden ten aanzien van het knobbelzwanenbeheer. Als toezegging staat ook vermeld: “In het College zal bij de Voorjaarsnota een afweging plaatsvinden voor het beschikbaar stellen van middelen voor een vriendelijk knobbelzwanenbeheer in de provincie Groningen”. Mw. Bos kan dit echter niet in de Voorjaarsnota aantreffen. Dhr. Hemmes (SP) sluit zich aan bij de vraag van mw. Bos. Dhr. Moll (GroenLinks) merkt op dat klimaatbeleid een thema is. Dit thema zal echter worden besproken in de commissie Economie & Mobiliteit. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) sluit zich eveneens aan bij de vraag van mw. Bos. Daarnaast geeft zij te kennen geschrokken te zijn van de risico’s voor de waterbergingsgebieden. De PvhN wenst te vernemen hoe reëel het risico van de provincie wordt ingeschat. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt het klimaatbeleid een goede zaak is, maar dat D66 en GroenLinks al eerder een nota op dit thema aan de Staten hebben laten lezen. Elementen uit deze nota komen in de Voorjaarsnota terug, hetgeen D66 prijzenswaardig acht. Dhr. Luitjens (VVD) sluit zich aan bij de reeds gestelde technische en pragmatische vragen. Dhr. Van Dam (CDA) verklaart dat ook voor het CDA het zwaartepunt van de Voorjaarsnota 2004 zal liggen in de commissie Bestuur & Financiën. Het College constateert dat de financiële ruimte voor de komende jaren zeer beperkt is. Er wordt ingezet op thema’s die bijdragen aan de realisatie van het Collegeprogramma. De CDA-fractie onderschrijft deze inzet en de gemaakte keuzes. Het economische ‘gure weer’, dat ook enigszins zijn weerslag vindt in de Voorjaarsnota, zal naar verwachting van de CDA-fractie enige tijd aanhouden en verder doorwerken naar de overheidsfinanciën. Daarmee zal het ook gevolgen hebben voor de provincie Groningen. De CDA-fractie is zich hiervan bewust en zal zich inzetten om de financiën van de provincie Groningen toekomstbestendig te houden en te maken. Op bladzijde 40 staat een overzicht van de kosten voorfinanciering projecten. Daarin worden ook genoemd de maatregelen landinrichting 2004 en 2005. In het overzicht van de projecten op bladzijde 151 ontbreekt informatie over welke projecten het feitelijk betreft en de werkgelegenheidseffecten van deze projecten. Dhr. Van Dam vraagt het College of deze informatie alsnog kan worden aangegeven. Karakteristiek Groningen wordt intern gefinancierd. De CDA-fractie wenst te vernemen op welke wijze deze financiering plaatsvindt. De geluidsmedewerker. Dit heeft meer een managementaspect dan een politiek aspect. Het inhuren van een dergelijke medewerker heeft uiteraard in een dergelijke constructie succes als het werk over het hele jaar gelijkmatig is verdeeld. Wanneer het aantal taken zich ophoopt of er van uitval sprake is, dan is het de vraag of met een dergelijke constructie ook het doel wordt bereikt. Het klimaatbeleid. Dhr. Van Dam roept de behandeling in de Staten op 18 september 2002 in herinnering. Bij deze behandeling heeft de CDA-fractie aangegeven dat voor het CDA twee aspecten van groot belang zijn: een nadrukkelijke inzet op de financiële consequenties in relatie tot de verwachte effecten – wat wordt er met welke middelen bereikt – en de effecten naar andere terreinen. Dit is immers een breed gebied wanneer alle thema’s en de verschillende rollen die de provincie speelt erbij worden betrokken. Het CDA wenst dat er nadrukkelijk wordt ingezet op concrete effecten, zeker gezien de budgettaire kaders. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt in antwoord op de vraag van de PvdA of de provincie opdraait voor de kosten van de geluidsmedewerker dat dit inderdaad het geval is. De provincie draait op voor het feit dat de rijksoverheid de financiële kraan dichtdraait. Wanneer men in de argumentatie alle verplichtingen ten aanzien van alle thema’s in ogenschouw neemt, verspreid over het hele jaar, is het duidelijk dat de provincie zich niet kan veroorloven om dit achterwege te laten. Dan zouden er namelijk echte problemen ontstaan. Het College heeft dit grondig bestudeerd. Het op ad hoc-basis inhuren betekent veel hogere kosten, vandaar dat het College voor deze oplossing heeft gekozen, aldus de gedeputeerde.
7
De gedeputeerde kan zich voorts voorstellen dat het klimaatbeheer in de commissie Economie & Mobiliteit op zijn plaats is. Dhr. Van Dam noemt de financiële consequenties ten aanzien van het klimaatbeleid ten opzichte van verwachte effecten. De gedeputeerde beaamt dat een scherpe inzet is vereist, zeker gezien de financiële situatie. In het College wordt momenteel een voorstel besproken. Hierin zal deze scherpe inzet naar verwachting aan te treffen zijn. Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat een budget voor vriendelijk knobbelzwanenbeheer is overwogen, maar uiteindelijk niet in de voorstellen voor de Voorja arsnota meegenomen. De voorfinanciering van landinrichtingswerken. Deze zullen zich concentreren op maatregelen voor natuurdoelen en in beperkte mate voor landbouwdoelen waar het gaat om kavelverbetering en kavelaanvaarding. Voor 2004 betreft het met name maatregelen in Midden-Groningen: Woudbloem en omgeving. Daarbij kan het College de landinrichtingscommissie Midden-Groningen de mogelijkheid bieden om de klaarliggende bestekken via de voorfinanciering tot aanbesteding te laten overgaan, zodat de schop de grond in kan. Voor 2005 wordt gedacht aan Westerwolde en de regio Haren waar versneld werken zullen worden uitgevoerd. De betalingstermijn die het Ministerie van LNV hanteert, houdt het volgende in. Wanneer de provincie nu maatregelen voorfinanciert ten behoeve van de natuur, zal de provincie het geld binnen twee jaar terugkrijgen. Wanneer werken worden voorgefinancierd die met name op het terrein van landbouw liggen – kavelaanvaarding en kavelverbetering –, dan is de termijn waarop de provincie het geld van het Ministerie van LNV zal ontvangen langer, waardoor er een langere periode van rentelasten bestaat. Vanuit dat kader tracht het College de bestekken te bestuderen en zo slim mogelijk te opereren. Dit heeft vanzelfsprekend werkgelegenheidseffecten voor de loonwerker, het grondverzetbedrijf, het betonbedrijf dat een gemaal ten behoeve van betere waterbeheersing voor natuur realiseert, et cetera. Voor zover het op de landbouw betrekking heeft, is het een geringe structuurverbetering. De gedeputeerde stelt voor om de vraag van mw. Hoekzema-Buist ten aanzien van de financiële risico’s van de waterberging te behandelen bij het desbetreffende agendapunt. Er zijn bij de Voorjaarsnota rond het thema Karakteristiek Groningen geen voorstellen gedaan voor claims op algemene middelen of anderszins. Dit komt, omdat – en dat is in de stukken te vinden, bijvoorbeeld waar het gaat om actualisatie van het natuurbeleid en de voorfinanciering EHS – het College in staat is om een aantal nieuwe zaken uit te voeren en een aantal zaken anders uit te voeren door herschikking van middelen en door het op een andere manier – maar wel binnen de afspraken die zijn gemaakt met de Staten – besteden van kredieten. Het is naar inzicht van de gedeputeerde altijd de eerste poging die moet worden gewaagd om nieuwe activiteiten of extra activiteiten uit bestaande kredieten en bestaand beleid te financieren. In de hoek van Karakteristiek Groningen is dit goed gelukt. Mw. Bos (GroenLinks) stelt dat het College zou onderzoeken of middelen voor het knobbelzwanenbeheer beschikbaar zouden worden gesteld. De gedeputeerde geeft aan dat er geen extra middelen beschikbaar worden gesteld. Mw. Bos wenst te vernemen of er middelen beschikbaar worden gesteld en of de provincie het knobbelzwaanvriendelijke beheer wordt voortgezet. De provincie was hier immers buitengemeen trots op. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat de provincie gedurende een aantal jaren met het Faunafonds op experimentele basis vriendelijk knobbelzwanenbeheer heeft gevoerd. Het College heeft hier destijds ook geld voor beschikbaar gesteld. Het Faunafonds heeft echter expliciet niet de bereidheid om daar aan mee te betalen en dit structureel over te nemen. Dit betekent dat het nu geheel voor rekening van de provincie zou komen. De discussie die eerder in de Staten en in deze commissie is gevoerd had betrekking op de vraag of het College van mening was dat de provincie het vriendelijk knobbelzwanenbeheer geheel voor eigen rekening zou moeten gaan nemen. De experimentele periode was beëindigd. Het College heeft destijds aangegeven de gestelde vraag te zullen beantwoorden bij de Voorjaarsnota. Wanneer het College de bereidheid had gehad om de middelen voor dit beheer te reserveren, dan was het College via de Voorjaarsnota met een voorstel gekomen om dit te doen. In de totale afweging heeft dit voorstel het niet gehaald. Mw. Bos (GroenLinks) reageert, stellende dat GroenLinks dan weer in actie moet komen.
8
Dhr. Veluwenkamp (PvdA) vraagt de gedeputeerde of een en ander betekent dat de provincie met de knobbelzwanen naar het ontheffingenbeleid voor afschot gaat. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de Staten de uitvoeringsnota en evaluatienota Flora- en Faunabeleid hebben vastgesteld. Daarin staat dat de provincie het zeer terughoudende ontheffingenbeleid ten aanzien van knobbelzwanen voortzetten. Dit wordt dagelijks gedaan. Alle ontheffingen die worden verleend, worden op deze zeer terughoudende manier verleend. In de tekst is letterlijk te lezen wat dit betekent. De afgelopen drie à vier maanden zijn er aanvragen geweest voor het afschot van knobbelzwanen. Deze vergunningaanvragen zijn beoordeeld op grond van de door de Staten geaccordeerde uitvoeringsnota, waarin het zeer terughoudende beleid gestalte wordt gegeven. Het alternatief zou zijn dat de provincie een bedrag beschikbaar zou hebben voor het gedogen van knobbelzwanen daar waar schade wordt veroorzaakt, waarmee de optie van afschot niet zou hoeven te worden gegeven. Voor dit alternatief is niet gekozen. Zoals mw. Bos stelt is het aan de Staten om te beoordelen. De voorzitter sluit het agendapunt af. 9.
Brief van GS van 15 april 2004, nr. 2004/11538/16/A.17,PB, Voortgangsrapportage project bedrijfsinterne milieuzorg
betreffende
Dhr. Van Dam (CDA) kwalificeert de voortgangsrapportage als zijnde duidelijk. Opvallend is de enorme openheid, waarbij ook de zwakheden worden aangegeven. Dit is een goede zaak. Dhr. Van Dam stelt tot zijn genoegen vast dat de voorstellen gekarakteriseerd worden door een grote nuchterheid. Het is belangrijk om op die lijn verder voort te gaan. Dhr. Luitjens (VVD) weet dat het de vorige statenperiode moeilijk was om op dit pad te komen. Zijns inziens is de goede weg gevonden binnen de organisatie om, waar veelvuldig anderen wordt opgedragen zich op een bepaalde wijze te gedragen, deze taak ook op zichzelf van toepassing te laten zijn. Wel wenst dhr. Luitjens onder de aandacht te brengen dat het geen sinecure was om de ‘P’ van planet via de organisatie aan de gang te krijgen. De drie ‘P’s’ dienen echter wel in evenwicht te worden gehouden, aldus dhr. Luitjens. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) noemt de voortgangsrapportage helder. Ten aanzien van de actiepunten met de gereeddata wenst zij te vernemen of deze zullen worden gehaald, gezien het feit dat het nogal problematisch is om op schema te blijven. Het is een behoorlijke opdracht om gestelde doelen te halen. Dhr. Moll (GroenLinks) roept in herinnering dat de voorgeschiedenis een stevige discussie met zich meebracht. Twee jaar later toont de voortgangsrapportage dat de zaak redelijk in goede banen is terechtgekomen, iets waar GroenLinks haar waardering voor uitspreekt. Een en ander laat ook zien dat er sprake is onverwachte zaken, waaruit blijkt dat het nodig was. Nuchterheid is een grote deugd van Groningers. Bevlogenheid en vasthoudendheid zijn eveneens grote deugden die bij dit project horen. GroenLinks verwacht in de toekomst in deze richting dan ook resultaten te zien. Aan het eind van het jaar zal de balans worden opgemaakt. Dhr. Moll veronderstelt dat deze einddatum wordt gehaald, aangezien dit destijds is afgesproken. Het was hoog nodig. Dhr. Roggema (ChristenUnie) rept van een realistisch, nuchter stuk. Het is een prettige bijkomstigheid dat men op schema ligt. De fractie van de ChristenUnie kan de voortgangsrapportage met alle instemming bejegenen. Dhr. Bultje (PvdA) gewaagt van het feit dat bij de conclusies op bladzijde 3 staat: “De indruk bestaat dat dit vooral voortkomt uit onbekendheid met de voor de verschillende locaties van toepassing zijnde voorschriften en onvoldoende gedefinieerde verantwoordelijkheden ten aanzien van het naleven daarvan”. Hij vraagt ter verduidelijking om welke voorschriften het hierbij gaat. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) dankt de commissieleden voor de diverse bijdragen, met name de leden die de vorige periode hebben meegemaakt, want zij weten hoe lastig en moeilijk het is geweest om de neuzen dezelfde richting uit te krijgen. Vasthoudendheid en nuchterheid zijn hierbij troef geweest. Daarnaast is de openheid om eenvoudigweg op te schrijven wat men tegenkomt van belang. 9
Deze aspecten zullen ongetwijfeld worden gecontinueerd. De gedeputeerde stelt dat de doelen aan het eind van het jaar zullen worden gehaald, anders zou de gedeputeerde een en ander niet hebben laten opschrijven, checken noch hebben doorgesproken. De gedeputeerde wenst echter niet dat het doorslaat, en dit is momenteel niet aan de orde. Eerst dient alles keurig in kaart te worden gebracht, zodat duidelijk wordt hoe men verder kan. Bij de inventarisatie stuit men op onverwachte zaken, zaken die inderdaad met wet- en regelgeving te maken hebben en waarvan men eigenlijk niet beseft dat deze regels bestaan, aangezien deze het proces zijn binnengeslopen. Onderhavig item zorgt voor alertheid bij de medewerkers dat er wordt gewerkt met processen die nauwkeurig in het oog moeten worden gehouden. Er dient te worden voldaan aan een aantal zaken en een aantal zaken dient te worden gemeld. Bestuurlijk dient een aantal zaken te worden afgedekt. Daar gaat het om bij de wet- en regelgeving en daarvan is men zich nu bewust. Aan het eind van het jaar hoopt het College zover te zijn dat de gedeputeerde de rapportage kan voorleggen. Dan breekt het vervolgtraject aan, die tot doel heeft om bestendigheid te garanderen. De voorzitter sluit het agendapunt af (plaatsen op de c-lijst voor de staten van 2 juni a.s.). 10.
Brief van GS van 16 februari 2004, nr. 2003-20.245/7/a.15,LW, betreffende rapportage vermeende illegale grondwerkzaamheden Middag-Humsterland (op verzoek van mw. A. Bos)
Mw. Bos (GroenLinks) legt uit dat in het najaar van 2003 veel commotie is geweest over de vermeende illegale grondwerkzaamheden. Destijds heeft mw. Bos er vragen over gesteld, want de berichtgeving was niet duidelijk en veel verontruste burgers belden mw. Bos op. Toen heeft mw. Bos gevraagd of de Staten het rapport, dat gedeputeerde Bleker heeft laten opstellen over deze zaak, konden ontvangen. De Statenleden hebben dit rapport ontvangen. De maanden gaan echter voorbij, en eerst komt het als ingekomen stuk in de vergadering aan de orde. Nu is eindelijk het moment daar dat het stuk in de vergadering kan worden besproken. Mw. Bos acht het problematisch niet te kunnen uitleggen wat in het rapport staat. Middag-Humsterland is een bijzonder gebied dat op de voorlopige erfgoedlijst van UNESCO staat. Het zal een zogenaamd nationaal landschap worden. Er is een convenant over afgesloten met boeren en het NLTO. Nu blijken er werkzaamheden uitgevoerd die niet overeenkomen met het convenant, noch met het bestemmingsplan dat nog steeds geldt. In het rapport wordt gesteld dat in de toekomst soepeler maatregelen worden genomen en dat het bestemmingsplan zal worden aangepast. Naar inzicht van mw. Bos is het echter zo dat een bestaand convenant en een bestaand bestemmingsplan gelden. Derhalve is een en ander onbegrijpelijk. De Raad van State heeft hierover ook een uitspraak gedaan en stelde dat het niet was toegestaan. Mw. Bos verzoekt de gedeputeerde om uitleg ten aanzien van de conclusie in het rapport dat er geen illegale werkzaamheden zijn verricht. De controlefunctie van de Statenleden is nu sterker geworden, derhalve zou mw. Bos enige hulp willen met betrekking tot de wijze waarop het rapport moet worden begrepen, aangezien de Statenleden de burgers moeten kunnen uitleggen hoe het precies in elkaar steekt. Een voorbereidingsbesluit voor een jaar lijkt ook niet te zijn genomen. Mw. Drees (PvdA) acht het rapport een heldere uitleg. In de gebiedscommissie is het besproken en de uitkomst is goed. Bij de bevindingen staat bij punt 2: “De gemeente Zuidhorn zal bij de herziening van haar bestemmingsplan dit reliëf als te behouden opnemen”. Dit lijkt mw. Drees een positief punt en zij dringt er bij het College op aan ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren. Voorts spreekt zij de hoop uit dat de mensen met elkaar in gesprek blijven en goede oplossingen vinden. Dhr. Van Dam (CDA) stelt dat het in concreto een dispuut tussen twee partijen betreft: Stichting tot Behoud van Aduarder Monumenten en de betreffende werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Twee bevoegde instanties – de gemeente Zuidhorn en het College van GS – hebben er uitspraken over gedaan. Dhr. Van Dam geeft te kennen niet in te zien wat de Staten nog eens over moeten doen. Mw. Bos sprak over de onduidelijkheid en de uitleg. De vraag is dan of de verduidelijking in deze commissie plaats dient te vinden en niet op andere manieren zou kunnen worden gerealiseerd. De uitspraak ligt er en is volstrekt helder. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan een en ander niet beter te kunnen uitleggen dan staat aangegeven in de compacte notitie over de rapportage die door professionele medewerkers van de provinciale 10
afdeling Landelijk Gebied is gedaan. Naar opvatting van de gedeputeerde noemde mw. Drees het kernpunt: het College spoort de gemeente Zuidhorn aan om het bestemmingsplan rond te maken, zodat de te beschermen percelen, het reliëf waarvan wordt gewaagd, ook als zodanig worden opgenomen. Dan is er een situatie waarbij het convenant en de kaart van het convenant sporen met het actueel vastgesteld bestemmingsplan en is er juridisch een duidelijke situatie, zowel voor betrokken ondernemers - gebruikers van de gronden - als voor de gemeente. Voor het overige acht de gedeputeerde de uitleg klip en klaar, zowel waar het gaat over de aard van de werkzaamheden, de impact van de werkzaamheden, als de juridische positie. Er heeft ook nog een ander dispuut gespeeld, maar hier gaat het om de percelen zoals in het stuk zijn aangegeven. Daar ontstond het beeld dat er werkzaamheden waren uitgevoerd die in strijd zouden zijn met het convenant en het bestemmingsplan en dat er derhalve in strijd met de wet zou zijn gehandeld. Toen dat beeld ontstond was de provincie ook partij in het geheel, aangezien de provincie partner in het convenant is. Dat is voor het College de aanleiding geweest om de zaak te laten uitzoeken, hetgeen tot voorliggende rapportage heeft geleid. Dat is het dan ook. Het allerbelangrijkste dat vervolgens met voortgang dient te gebeuren is dat het bestemmingsplan… Mw. Bos (GroenLinks) interrumpeert en vraagt sinds wanneer het gebruikelijk is om vooruit te lopen op een bestemmingsplan. Dhr. Van Dam (CDA) oppert dat dit op gemeentelijk niveau wel vaker plaatsvindt. Mw. Bos (GroenLinks) erkent dit, maar stelt dat de Raad van State in dergelijke gevallen aangeeft dat het bestemmingsplan geldt – tenzij men een voorbereidingsbesluit neemt. Als er een voorbereidingsbesluit is genomen, is de kwestie opgelost. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat het probleem er veeleer in bestaat dat er een oud bestemmingsplan is, waarin een deel dat de provincie wenst te beschermen, niet is aangegeven, terwijl er een convenantskaart is waarin dat deel als wel beschermenswaardig wordt aangemerkt. Vervolgens is de vraag gesteld of er op het te beschermen deel nu werkzaamheden zijn uitgevoerd die in strijd zijn met het convenant. De conclusie luidt dat dit nog niet is gebeurd. Om rechtszekerheid te bieden voor de toekomst is het van belang dat het bestemmingsplan spoort met de convenantskaart. Dhr. Moll (GroenLinks) merkt op dat het niet in het stuk staat vermeld. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat het letterlijk bij punt 2, bevindingen, staat aangegeven. Mw. Bos (GroenLinks) stelt niettemin dat er onduidelijkheid bestaat. Er was een ophoging die in strijd was met het convenant die door iedereen was ondertekend. De gemeente dient hierop toe te zien, omdat het – zo heeft mw. Bos begrepen – ook in strijd was met het bestemmingsplan. De gemeente heeft echter geen actie ondernomen. De Raad van State heeft gesteld dat dit niet goed was. Het antwoord van het College is derhalve ongerijmd. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat het College de gemeente – en de gemeente is er mee bezig en zal dit doen – aanspoort vaart te maken met een bestemmingsplan dat overeenkomt met de convenantskaart. Mw. Bos (GroenLinks) werpt tegen dat de Raad van State niet voor niets een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Deze uitspraak kan men toch niet naast zich neerleggen? Mw. Bos vreest dat dit een precedentwerking heeft. Egaliseren zorgt ervoor dat het landschap in kwaliteit achteruit gaat. Dit is een gebied waar ophogen en egaliseren echt niet is toegestaan. Dit verontrust mw. Bos. Voorts is zij van mening dat dit in het openbaar moet kunnen worden gedaan. Dhr. Haasken (VVD) oppert dat de vraag van mw. Bos concreet bestaat uit de vraag of er in strijd met het juridisch kader is gehandeld. Het convenant heeft geen enkel juridisch kader. De vraag is derhalve of er in strijd met het vigerende bestemmingsplan is gehandeld. Dhr. Haasken heeft het gevoel dat de gedeputeerde hier enigszins onduidelijk over blijft. De voorzitter merkt op dat de discussie helder was. Er is een beeld geschetst dat aanleiding is geweest om in de commissie deze discussie te voeren. Het staat nu helder op schrift. Dhr. Haasken merkt terecht op dat een convenant een andere juridische basis heeft. Iedereen houdt zich in principe wel aan het convenant. De voorzitter stelt dat het College een zeer duidelijke beantwoording heeft gegeven van 11
alles wat er is gebeurd. Er is zelfs aangegeven dat de gemeente Zuidhorn wordt aangespoord om het goed te regelen. Dit kan voor iedereen in bepaalde situaties een voorbeeld zijn om de zaken goed te regelen. Vervolgens wordt ook nog een praktisch advies gegeven en gesteld dat er een betere oplossing denkbaar is. Dit is naar opvatting van dhr. Maarsingh te lezen in de laatste regel. Het is buitengewoon helder, een kwalificatie die waarschijnlijk door iedereen wordt gedeeld. Mw. Bos (GroenLinks) reageert ontkennend. Dhr. Bleker (gedeputeerde) erkent slechts een mogelijkheid te zien: de tekst letterlijk voor te lezen. Alle vragen die mw. Bos heeft gesteld, worden onder de punten 1 tot en met 3 onder ‘bevindingen’ beantwoord. Er is in de gebiedscommissie nauwkeurig over gesproken, en de gedeputeerde wenst er geen punt of komma meer aan toe te voegen. Ook de vraag van mw. Bos met betrekking tot de Raad van State, waarbij de gemeente in het gelijk is gesteld ten aanzien van het niet weigeren van de vergunning wordt beantwoord. De Raad van State heeft aangespoord actie te ondernemen om het bestemmingsplan conform de convenantskaart aan te passen. Daar was de gemeente al mee bezig en heeft in de gebiedscommissie aangegeven er mee voort te zullen gaan. Mw. Bos (GroenLinks) merkt op dat de gedeputeerde nu weer iets anders zegt. De gemeente heeft geen toestemming verleend. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat dit immers in het stuk staat aangegeven. Mw. Bos (GroenLinks) bevestigt dit. Het is echter wel gebeurd. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat de gemeente geen vergunning heeft gegeven en de Raad van State heeft de gemeente daarin in het gelijk gesteld. Mw. Bos (GroenLinks) beaamt dit. Wat zegt dit over het feit dat het desalniettemin is gebeurd? Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit een ander perceel betreft. Er zijn drie percelen. Mw. Bos (GroenLinks) geeft te kennen te doelen op onderdeel 3. Daar heeft de Raad van State een uitspraak over gedaan. Er mocht niet worden opgehoogd. De gemeente heeft geen vergunning verleend. De Raad van State heeft de gemeente gelijkgegeven. Het is echter toch gebeurd. De gemeente gaat geen actie ondernemen, want in de toekomst zal er soepeler mee om worden gegaan. Bovendien staat aangegeven: “Voorkomen moet worden dat de indruk wordt gewekt dat MiddagHumsterland een museumlandschap is, waarbij elke vierkante meter wordt beschermd”. Mw. Bos stelt dat er toch een convenant en een bestemmingplan bestaan. Er is tegen het bestemmingsplan gehandeld. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat de slotbevinding van de provinciale deskundigen luidt: “In de huidige situatie kan bij de gedempte sloten niet worden geconstateerd dat het reliëf ten opzichte van de situatie daarvoor ingrijpend is gewijzigd”. Mw. Bos (GroenLinks) werpt tegen dat er niettemin een wijziging heeft plaatsgevonden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat de gebiedscommissie de slotconclusie onderschrijft. Dhr. Haasken (VVD) merkt op dat het niet zozeer om het inhoudelijk punt gaat. Als de gebiedscommissie van mening is dat er geen grote zaken in negatieve zin zijn beïnvloed, dan kan dhr. Haasken dit onderschrijven. Het gaat hier om het juridische punt dat er een bestemmingsplan bestaat en het feit dat er in strijd met het bestemmingsplan is gehandeld. Die duidelijkheid moet er naar inzicht van dhr. Haasken zijn. Hij stelt dat de vraag van mw. Bos feitelijk is hoe het College omgaat met het gegeven dat er in strijd met het bestemmingsplan is gehandeld. Mw. Bos (GroenLinks) vult dhr. Haasken aan en vraagt hoe de Statenleden dit kunnen uitleggen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt dat voorzichtigheid is geboden als mensen zonder vergunning – die ze nota bene ook nog hebben aangevraagd – werkzaamheden uitvoeren die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het beginsel zou terugdraaien dienen te zijn. Dit is in feite waar GroenLinks op doelt. In het stuk staat ten aanzien van punt 3 in feite dat de gemeente gebruik maakt van haar discretionaire bevoegdheid om niet op te treden tegen deze met de wet strijdige situatie. De gemeente doet dit waarschijnlijk, omdat de beheerder van het terrein over een jaar of twee jaar met een nieuw
12
bestemmingsplan de zaak alsnog opnieuw kan ophogen. Dhr. De Vey Mestdagh kan zich hier iets bij voorstellen, aangezien een versoepeling in het verschiet ligt. Zo wordt geen opdracht gegeven om zaken te verwijderen die enige tijd later weer kunnen worden aangebracht. Dhr. De Vey Mestdagh is het echter met GroenLinks eens dat het signaal volledig fout is, het signaal dat iemand die geen vergunning krijgt, de betreffende werkzaamheden toch verricht en er vervolgens niet wordt opgetreden. Mw. Bos (GroenLinks) sluit zich aan bij de woorden van dhr. De Vey Mestdagh. De voorzitter sluit het agendapunt af (plaatsen op de c-lijst). 11.
Brief van GS van 8 april 2004, nr. 2004-09273/15/A.18,LG, betreffende Publicatie "Maatschappelijke en bestuurlijke consultatie EVA II"
Dhr. Van Dam (CDA) merkt op dat hij aanwezig is geweest bij de zaterdag in Martiniplaza. De gemoederen liepen hoog op, hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in de voorliggende brief. Dhr. Luitje ns (VVD) merkt in de richting van de voorzitter op dat het een informatieve brief is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) geeft te kennen dat D66 met name tevreden is over de opmerking met betrekking tot de mechanische kokkelvisserij. Het heeft verbanden met het rapport Meijer, waarin in feite zeven jaar als suggestie wordt aangedragen als periode waarin mogelijkheden moeten worden onderzocht met betrekking tot het daadwerkelijk milieuvriendelijk maken van de mechanische kokkelvisserij. Duidelijk is dat het huidige provinciale beleid anders is. Dhr. Hemmes (SP) vraagt zich af waarom de brief op de agenda staat. Het betreft een informatieve brief die onder ingekomen stukken behandeld had kunnen worden. Derhalve wenst hij de suggestie te doen om kritisch tegen het licht te houden of een stuk als agendapunt moet worden behandeld of niet. Mw. Bos (GroenLinks) acht de bespreking van de brief in die zin overbodig dat ingenomen standpunten moeten worden gehandhaafd en niet nog eens meegedeeld hoeven te worden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) voorspelt dat wanneer ingenomen standpunten nimmer meer bevestigd hoeven te worden, het aantal commissievergaderingen kan worden beperkt. Mw. Bos (GroenLinks) oppert dat ingenomen standpunten uiteraard vaak moeten worden herhaald. De voorzitter sluit het agendapunt af (plaatsen op de c-lijst). 12.
Brief van GS van 19 april 2004, nr. 2004-11.572/16/A.11,LG, betreffende Nota actualisatie natuur en landschapsbeleid
De voorzitter geeft aan dat de commissie de gelegenheid heeft om technische vragen te stellen. Het kan ook worden uitgesteld tot de volgende commissievergadering, wanneer de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Dhr. Meijndert (CDA) merkt op dat de kwestie van de 270.000 euro zo-even deels is beantwoord. Dit zal intern worden uitgezocht. Het ligt wellicht deels op het productniveau of in de controle. Dhr. Meijndert is echter nieuwsgierig naar datgene wat er echt weggaat, aangezien het groenfonds betreft. Mw. Bos (GroenLinks) stelt dat in de notitie wordt gerept over een verschuiving van middelen. Het is niet geheel duidelijk hoe deze middelen worden verschoven en ten koste van wat dit gaat. Zij vreest dat dergelijke ‘verrassingen’ zich meer zullen voordoen, zoals ook het knobbelzwanenbeheer niet in de Voorjaarsnota staat vermeld. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat op de laatste bladzijde staat aangegeven hoe het bedrag van 270.000 euro uit bestaande kredieten binnen het productprogramma Natuur en Landschap wordt verantwoord. Er is nog enige tijd aangezien de Staten nog een hoorzitting houden. De gedeputeerde zegt nadere informatie over de wijze waarop de middelen zijn gevonden toe.
13
Dhr. Veluwenkamp (PvdA) geeft te kennen dat er later breed over deze zaak zal worden gesproken. Daarom zal de PvdA-fractie zich vooralsnog onthouden van een politiek oordeel over voorliggend stuk. Wel wenst dhr. Veluwenkamp aan te geven welke punten de PvdA-fractie bezighouden. De nota betreft de wijziging van het beleid voor de komende drie jaar, geen structurele wijziging, want de langetermijndoelen blijven onverkort staan. De PvdA-fractie wenst te vernemen of het College over drie jaar zal terugkeren naar het liggende beleid of dat er toch veranderingen zullen optreden voor een langere termijn. Het is immers ofwel voor drie jaar, ofwel structureel. De PvdA-fractie constateert dat de nota geen meetbare doelstellingen bevat. Aangegeven zou moeten worden wat met de voornemens bereikt zou moeten worden. De onderbouwing van het naar achteren schuiven van de realisering van ecologische verbindingszones ontbreekt. Aanpassing van het gebiedsplanprogramma beheer in verband met het agrarisch natuurbeheer. Het gebiedsplan wordt aangepast, maar op welke wijze wordt niet ingevuld. Zullen er SAN-hectares worden herschikt? Hoe is zulks mogelijk in het licht van het feit dat het rijksbeleid betreft? Zullen er meer SAN-hectares komen? Waar worden deze dan uit betaald? Is er geld van de minister beschikbaar? Toelichting op dergelijke vragen ontbreekt. Soortenbeleid is beëindigd, maar komt hier op een selectieve wijze terug. Een en ander wordt echter niet uitgewerkt. Welke soorten blijven wel in het nieuwe beleid opgenomen en welke soorten niet? Als enige wordt de grauwe kiekendief genoemd. Financiering is zo-even aan de orde geweest. Er wordt gesteld dat de financiering budgetneutraal is. Waar worden dan de middelen geschrapt? De verhoudingen zijn niet geheel helder. Een kaart zou bij dit plan een welkome aanvulling zijn. Op termijn is er voor 2007 een investeringsbudget landelijk gebied. Er komen allerlei mogelijkheden. Het zou aardig zijn om in de voorliggende actualisatie op deze mogelijkheden vooruit te lopen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) wenst een procedurevoorstel te doen. De gedeputeerde vindt het buitengewoon plezierig wanneer men wel vragen stelt. Het College zal deze vragen vervolgens schrifte lijk beantwoorden. Op het moment dat de Staten de hoorzitting houden en op het moment dat de beraadslagingen worden gehouden zijn daarmee de eerste vragen beantwoord. Dan is het mogelijk zich toe te spitsen op het debat, want de vragen die dhr. Veluwenkamp stelt zijn relevant. Het is voor de commissie informatiever en voor het College efficiënter om dit in een schriftelijke ronde te beantwoorden. Dhr. Veluwenkamp (PvdA) geeft te kennen akkoord te gaan met het voorstel van de gedeputeerde. De voorzitter is van mening dat het de bedoeling is geweest om in elk geval enkele zaken te noemen, waarbij voorkomen kan worden dat achteraf hele discussies worden gevoerd. De voorzitter informeert of de commissie het voorstel van de gedeputeerde aanneemt. Dit blijkt bij acclamatie het geval. Mw. Bos (GroenLinks) noemt als belangrijk punt continuïteit. De commissie heeft een brief ontvangen van Avifauna met een pleidooi om het soortenbeleid te handhaven. Er wordt ook gerept over het leefgebiedgericht soortenbeschermingsplan akkers. Er is een brief aan Minister Veerman geschreven, maar de Minister wilde dit niet entameren. Mw. Bos wenst te vernemen hoe het College hier tegenover staat. Het soortenbeleid wordt weliswaar door het Rijk afgeschaft, maar dat is natuurlijk geen reden voor de provincie om dit eveneens te doen. Derhalve is het goed dat de hoorzitting plaats zal vinden, dan kunnen de mensen horen hoe zij verder moeten. De ecologische verbindingszones worden getemporiseerd. Hoe valt dit te rijmen met het uitvoeringsprogramma Inrichting Landelijk Gebied (agendapunt 16). Daar wordt wel gerept over verbindingszones en geld. Betreft het in dit geval andere verbindingszones? In de jaren 1990 hebben de Statenleden een lijvig rapport ontvangen over verbindingszones in het kader van de EHS. Wat zal er met dit rapport worden gedaan? Er worden ambtenaren vrijgemaakt voor agrarisch natuurbeheer, iets wat prima is.
14
De grauwe kiekendief. Dhr. Koks heeft ook een klacht over het abrupt ophouden met het soortenbeleid en wenst ook dat de contacten weer worden hersteld. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt of mw. Bos doelt op contacten met de grauwe kiekendief of met de vos. Mw. Bos (GroenLinks) antwoordt dat het uiteraard om de contacten met de werkgroep gaat. Hij maakt zich vanzelfsprekend ook zorgen over het geld, al is dit iets wat wel goed gaat. Hier zou mw. Bos gaarne het een en ander over van het College vernemen. Dhr. Meijndert (CDA) noemt met betrekking tot de financiën de rentelasten van de voorfinanciering als punt. Deze waren niet terug te vinden in de Voorjaarsnota. Hoe zal dit in de toekomst worden opgelost? Concrete doelstellingen en monitoring zijn ook al genoemd, iets wat terug zou komen op het oorspronkelijke onderzoeksrapport Natuur en Landschap en waarover in de aanbevelingen ook zaken zijn gesteld. Hoe zal het College deze effectueren? Dhr. Haasken (VVD) maakt zijn nieuwsgierigheid kenbaar ten aanzien van de vraag of er zwart op wit afspraken zijn gemaakt over de rentelasten van de voorfinanciering. Zijn er harde garanties gegeven dat de voorfinanciering terug kan komen? De ecologische verbindingszones. Hebben deze betrekking op de robuuste ecologische verbindingszones? Welk onderscheid wordt er in gemaakt? Het natuurbeleidsplan kende volgens dhr. Haasken geen ecologische verbindingszones die ook aan de termijn van 2018 waren gekoppeld. Hij vraagt het College of dit de reden is dat er sprake is van enige vertraging. Voorts deelt dhr. Haasken mee dat de begrippen akkerrandenkerngebieden en weidevogelskerngebieden hem niet bekend zijn. In de nota staat dat er nieuwe kansen zijn voor de natuur, maar dat anderzijds de verstedelijking ervoor zorgt dat de oppervlakte voor natuurlandschap en landbouw vermindert. Dhr. Haasken is echter van mening dat er behoorlijk veel compensatie plaatsvindt. Hij vraagt of de gedeputeerde kan bevestigen of de oppervlakte die gepaard gaat met verstedelijking inderdaad ongeveer wordt gecompenseerd. In dat geval zou de conclusie kunnen worden getrokken dat de betreffende opmerking niet terecht is. Mw. Bos (GroenLinks) brengt de Interreg-regeling te berde en vraagt waarom deze niet door het College is overgenomen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt of mw. Bos doelt op het project Farmers for nature. Dit is niet iets wat in deze nota aan de orde is geweest. Het is een uitvoeringsbesluit van het College geweest. Mw. Bos (GroenLinks) merkt op dat de commissieleden allemaal een brief hebben ontvangen. Over deze brief gaat het. Het was in het kader van de actualisatie. Wellicht dient de brie f aan het College te worden overhandigd, zodat het College later tot beantwoording over kan gaan. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat, wanneer de Statenleden deze brief hebben ontvangen, zij in de brief hebben kunnen lezen dat er een initiatief was – onder andere van de SOVON, waar de heer Koks aan is verbonden – om een Interreg-project te starten onder de naam Farmers for nature. Dit past in het beleid, zou men kunnen opperen. Het betreft een project met Duitse regio’s, Flevoland, Friesland en Groningen. Het project zou – volgens de projectindiener – gedurende een aantal jaren het zekere bewijs moeten leveren van het effect van akker- en faunaranden en de positieve effecten op bepaalde populaties vogels. Bovendien zou het project stimulerend werken voor boeren om er aan mee te doen, via cursussen, voorlichting, et cetera. Daarnaast was er een beperkt budget bestemd voor feitelijke natuurwerken. De totale projectaanvraag bedroeg circa 1 miljoen euro. De provincie Groningen zou gedurende enkele jaren in totaal ongeveer 40.000 à 50.000 euro aan dit project moeten bijdragen. Dit zou ten laste moeten komen van de bestaande kredieten. Daar werkt onder andere ook de agrarische natuurvereniging Oost-Groningen aan mee. In het project zat veel monitoring en onderzoek. Het College heeft verzocht het initiatief uit te werken, want het zou interessant kunnen zijn. Het College wenste een concreet voorstel onder ogen te krijgen. Men heeft in vrij korte tijd een voorstel gemaakt. Het College heeft echter besloten om het voorstel niet te honoreren. De gedeputeerde achtte de ver-
15
houding zoek bij een bedrag van 1 miljoen euro, of het nu Europees geld of provinciaal geld is, waarvan een dermate groot percentage in indirecte uitgaven is vervat – met name de permanente en tijdelijke staf en de monitoring – en een zo beperkt deel in feitelijke directe natuurwerkzaamheden. Het stond op de agenda van het College van GS, maar de gedeputeerde beschouwde het project als onverantwoord, ook al diende de provincie Groningen slechts een gering bedrag bij te dragen. Het is echter 1 miljoen euro gemeenschapsgeld waarvan 75 procent in indirecte zaken zou gaan zitten. De gevoelens in het College waren conform die van de portefeuillehouder, namelijk dat deze onbalans in directe uitgaven en middele n en indirecte uitgaven zo sterk was dat het niet goed was om dit project aan te gaan. De teleurstelling bij de initiatiefnemer en de indiener kan de gedeputeerde begrijpen. De gedeputeerde maakt melding van het feit dat hij een gesprek met dhr. Koks heeft gehad. Daarna heeft de gedeputeerde een briefkaart van dhr. Koks ontvangen waarop hij op de slotbijeenkomst over natuurbeleid niet aanwezig zou zijn vanwege de teleurstelling met betrekking tot het Interreg-project. De gedeputeerde kan deze teleurstelling begrijpen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat niet iedereen de betreffende brief heeft ontvangen. Mw. Drees (PvdA) acht het een praktische oplossing om de brief bij het verslag te voegen. De voorzitter deelt mee dat de commissieleden de brief zullen ontvangen. Mw. Bos (GroenLinks) dankt de gedeputeerde voor de uitleg. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt of de commissie zich iets kan voorstellen bij de afweging die de gedeputeerde heeft moeten maken. Mw. Bos (GroenLinks) oppert dat zij zich hier iets bij kan voorstellen. Het proces was echter al geruime tijd gaande. Wanneer het proces ineens abrupt wordt afgebroken – en mw. Bos heeft de indruk dat dit zonder vooroverleg is gebeurd – dan is dat natuurlijk een pijnlijke zaak. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt voor alle duidelijkheid dat hij ook ambtelijk het signaal heeft laten afgeven dat het geen gelopen koers was vanwege de onbalans. De gedeputeerde erkent lang te hebben getwijfeld omdat Farmers for nature op zichzelf goed klinkt en goed is. Dit wil echter nog niet zeggen dat een concreet project ook evenwichtig is. De evenwichtigheid ontbrak. Mw. Bos (GroenLinks) riposteert en stelt dat het evenmin wil zeggen dat het niet hoeft te gebeuren in de toekomst. De gedeputeerde had ook ambtenaren kunnen inschakelen om ervoor te zorgen dat het project wel evenwichtig zou worden. Wat vindt de gedeputeerde daarvan? De voorzitter is van mening dat het agendapunt voldoende is besproken met de constatering dat de behandeling van de Nota wordt doorgeschoven naar een volgende commissievergadering. 13.
Brief van GS van 8 april 2004, nr. 2004-10379/15/A.36,LG, betreffende uitvoering van een drietal projecten agrarisch natuurbeheer
Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat wordt aangegeven dat de provincie ten aanzien van het loket informatiepunt landelijk gebied Groningen een bijdrage zal leveren voor 2004. Hij vraagt de gedeputeerde hoe het na 2004 zal worden geregeld. De provincie draagt met betrekking tot de regeling aanvullende natuurbraak Groningen in 2004 83 euro per hectare bij. Bestaat de verwachting dat het Ministerie van LNV de betaling opneemt en doorzet? Wanneer dit niet het geval is, dienen er geen verwachtingen te worden gewekt, of de provincie zou zelf zorg moeten dragen voor de continuïteit. Weidevogelbeheer Kardinge. Dhr. Luitjens vraagt zich af of het toekomstige natuurdoel voor het multifunctionele gebied ook weidevogels is. Wanneer dit niet het geval is, dan heeft het geen zin om daar nu iets te doen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt of er voor het project na 2004 nog perspectief bestaat. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat het College zich niet voor niets beperkt tot 2004. Er zijn financiële redenen, maar ook beleidsmatige redenen voor. In de nota die de Staten de komende
16
maanden zullen bespreken staat name lijk ook een aantal zaken dat hier verband mee houdt. Het Informatiepunt Landelijk Gebied heeft het College voor 2004 gecontinueerd. Straks moet worden bezien of de ondersteuning van de agrarische natuurverenigingen ertoe kan leiden dat als het ware per regio er voldoende support en deskundigheid voorhanden is om initiatieven van onderop uit de gebieden, waar het gaat om het gebruikmaken van regelingen, dààr te realiseren in plaats van via een provinciaal informatiepunt. Het provinciaal informatiepunt wenst het College in de toekomst te bezien in relatie tot. Het bedrag van 83 euro per hectare is voor 2004. Ten aanzien van de positie van het Ministerie van LNV bestaan er geen zekerheden. Het antwoord op de vraag met betrekking tot Kardinge luidt bevestigend, aldus de gedeputeerde. De voorzitter sluit het agendapunt af (plaatsen op de c-lijst). 14.
Brief van GS 8 april 2004, nr. 2004-08388/15/A.17,LW, betreffende kabinetsstandpunt bekostiging regionaal waterbeheer (IBO-Water)
De voorzitter legt uit dat het voorstel is om dit agendapunt oriënterend te behandelen, omdat er nog overleg is met het IPO. Het is vooral van belang met goede suggesties te komen die ingebracht kunnen worden bij het IPO-overleg. Dhr. Meijndert (CDA) kwalificeert het rapport op een aantal punten als zeer duidelijk, zoals de uitleg over de watersystemen. Dit bevordert de helderheid in de communicatie over deze zaken. Met belangstelling kijkt dhr. Meijndert uit naar de toekomstige bekostiging. Bij de bekostiging van de waterketen geldt dat de gebruiker betaalt. Er wordt de suggestie gewekt – al zegt het kabinet niet sturend op te treden – dat de organisaties wellicht kunnen fuseren. Bij fuseren worden altijd gouden bergen beloofd van inverdieneffecten. De praktijk is echter vaak dat een fusie niet leidt tot veel inverdieneffecten. Bovendien is de vraag of de organisaties dan nog zijn te sturen. Groter is niet automatisch beter. Bij de bekostiging van het waterschap worden profijt en solidariteit als uitgangspunt genomen. Het CDA kan zich vinden in het profijtbeginsel zoals dit in het stuk staat. De solidariteit is feitelijk de ingezetenenheffing, een nominale heffing. Solidariteit wordt echter meestal uitgelegd als geringere kosten voor de mensen met een smalle beurs, hetgeen niet strookt met het gegeven van een nominale heffing. Het is in elk geval voor de toekomst belangrijk dat het bekende kwijtscheldingsbeleid op tafel blijft. Dat is de consequentie voor de aanslagen. Er is sprake van een lastenverschuiving, geraamd op 2 tot 3 procent van de jaarlijkse kosten, met een vermindering voor agrariërs en natuurterrein en toename voor huishoudens. Procenten geven natuurlijk niet goed aan wat dit daadwerkelijk in de portemonnee betekent. Niet alleen de verschuiving gaat de politiek en de burgers aan, maar vooral de investeringen die in de toekomst kosten met zich mee zullen brengen. Met het beginsel kan dhr. Meijndert instemmen. De bestuurssamenstelling. Het CDA kan zich vinden in de wijziging die wordt voorgesteld in belangencategorieën en ingezetenen. De categorie ‘gebouwd’ verdwijnt, zodat er feitelijk geen sprake is van een dubbele stem, iets wat niet onlogisch is. Het CDA acht het van groot belang dat het lijstenstelsel mogelijk wordt. Degenen die op een lijst staan hebben een organisatie achter zich die beter kan worden aangesproken op het reilen en zeilen dan individuele personen zoals nu het geval is in het grote bestuur. Dhr. Meijndert geeft aan te hebben gestemd op volstrekt onbekende mensen waarbij in vier regels werd aangegeven welke visie werd aangehangen. Dhr. Luitjens (VVD) acht het een goede zaak dat de commissie de gelegenheid krijgt iets te zeggen over het IBO-rapport. De brief van het College stelt dat er eerst in IPO-verband zal worden overlegd en dat PS daarna aan de beurt is. Het is goed om PS opiniërend iets over het rapport mee te laten delen, hoewel dhr. Luitjens zich terdege realiseert dat het IBO-rapport is opgesteld. De regering heeft gereageerd aan de Tweede Kamer, maar de Tweede Kamer dient ook nog overleg te voeren. Of de voorstellen zoals de regering ze nu doet, ongewijzigd uit het overleg van de Tweede Kamer zullen komen is iets wat nog moet worden bezien. Dhr. Luitjens stelt zich in grote lijnen te kunnen vinden in de reactie van de regering op het rapport. De VVD is eveneens een groot voorstander van het lijstenstelsel en hoopt dat dit bij de volgende verkiezingen kan worden ingevoerd. In de reactie van de regering op de IBO-nota wordt voor de bekostiging voorgesteld om deze regionaal te houden,
17
ongeveer op de wijze zoa ls deze nu plaatsvindt met een profijtsdeel en een solidariteitsdeel. Dit lijkt dhr. Luitjens een juiste aanpak, evenals het verschuiven naar het principe dat voor voordelen betaald moet worden. Dit heeft uiteraard consequenties binnen de trits betaling, belang en zeggenschap. Het is daarnaast goed dat de provincies en de waterschappen hun taken duidelijk afbakenen. Daarbij dient uiteindelijk te worden gekomen tot een systeem waarbij de provincies hun toezichthoudende taak uitvoeren als het auditen van afspraken die zijn gemaakt zonder zware apparaten op te zetten. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) stelt dat de PvhN van mening is dat eigenlijk sprake is van een omgekeerde volgorde. Eerst zou de brief in de commissie inhoudelijk moeten worden besproken om het resultaat aan het College mee te geven bij de bespreking in IPO-verband. Het beginsel kan de PvhN ondersteunen: de gebruiker betaalt. Wel is de PvhN bezorgd over de wijze waarop de kosten worden verdeeld. Betekent het niet een enorme lastenstijging voor bepaalde groepen waardoor ze in de problemen komen? Het standpunt van de PvhN over de waterschappen is bekend: de PvhN zou de voorkeur geven aan geen waterschappen. Een lijstenstelsel, zoals voorgesteld, is in elk geval een grote verbetering. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) acht het bevreemdend dat er een heffing zal blijven bestaan met betrekking tot directe lozing op het oppervlaktewater. In het stuk staat dat deze heffing kan worden besteed aan het systeembeheer en niet zozeer aan de waterketen. Het is merkwaardig om kosten op te voeren om aan een andere uitgave te besteden. Dhr. Hemmes (SP) denkt dat het SP -standpunt ten aanzien van de waterschappen algemeen bekend is. In het rapport staan vier varianten, maar in het stuk van de regering komen deze varianten niet terug. Ook de regering spreekt haar zorgen uit over de democratische legitimiteit van de waterschappen, iets wat dhr. Hemmes wenst te bevestigen. Ook het lijstenstelsel is niet de oplossing. De SP is van mening dat de waterschappen ofwel rechtstreeks onder het Rijk ofwel rechtstreeks onder de provincie dienen te vallen. Dan bestaat er pas democratie en dan hebben de burgers duidelijkheid over de kosten. De kosten zijn namelijk nog altijd zeer ondoorzichtig, ook in de voorliggende voorstellen. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat het IBO een interessant werkstuk op tafel heeft gelegd, waarin – eigenlijk opnieuw – redelijk overtuigend wordt neergezet dat het om twee activiteiten gaat die in financieel en in beleidsmatig opzicht afzonderlijk - zij het ook in samenhang - moeten worden geregeld. Aan de ene kant de waterketen – het drinkwater, het rioolwater en de reiniging van water – en aan de andere kant het watersysteem, dat een oplossing moet bieden voor de vraag hoe ‘s mensens voeten droog kunnen blijven en er desondanks voor wordt gezorgd dat landerijen van water worden voorzien op het moment dat dit voor de groei van gewassen een vereiste is. Daarnaast moet worden bepaald wat er gebeurt met het regenwater en het leidingwater. Deze scheiding is naar opvatting van dhr. Moll goed, al staat zij feitelijk haaks op veel zaken die de afgelopen eeuwen zijn gegroeid. Het is beleidsmatig goed om langs de twee lijnen te denken. Het betekent wel dat, wanneer men dit doorzet, het risico wordt aangegaan dat er een uiterst bestuurlijk geheel ontstaat, waarbij bedrijven moeten fuseren of anderszins moeten worden aangestuurd. Ook het kabinet kiest ervoor om in die lijn te denken en om die gedachte zoveel mogelijk in te voeren. Dhr. Moll is van mening dat deze keuze steun verdient. Een ander punt is – en dhr. Moll verbaast zich erover dat andere fracties zich hier nauwelijks over uitlaten – dat er een heel principiële vraag opdoemt: is het watersysteem een zaak die nationaal zou moeten worden aangepakt, op dezelfde wijze als de Rijn een nationale rivier is, of is het watersysteem een zaak die regionaal moet worden geregeld en gefinancierd? Het IBO komt zelf niet met een antwoord op deze vraag, maar biedt verschillende modellen. Het kabinet kiest er daarentegen vrij eenvoudig voor om alle s bij de regio neer te leggen, waarschijnlijk ook met het idee er nationaal geen of zo min mogelijk financiële sores door te krijgen. Dat is een vorm van solidariteit waar kanttekeningen bij kunnen worden geplaatst. Naar inzicht van dhr. Moll is dit de belangrijkste discus sie, en het bevreemdt hem dan ook dat andere partijen deze discussie niet aangaan. Dhr. Havinga (PvdA) interrumpeert en geeft aan dat niet alle partijen al hebben gesproken. Dhr. Moll (GroenLinks) erkent dit en stelt van de PvdA veel te verwachten, zeker na deze interventie. Het is de discussie die het IPO ten principale met de regering zal moeten gaan voeren: of er een waterschapsfonds komt, waarbij er sprake is van enige nationale verevening – in waterschapskringen wordt hiervoor sterk gepleit, omdat de kosten in het kader van de veiligheid zo op dreigen te lopen en
18
de vraag inderdaad aan de orde is hoe deze kosten moeten worden verdeeld. De fractie van GroenLinks heeft de neiging om meer in de richting van een nationale verantwoordelijkheid te denken dan een verantwoordelijkheid die exclusief in de regio’s moet worden gelegd – ook al kan dit voor de regio Groningen in financieel opzicht best anders uitpakken dan wordt verwacht. Dhr. Moll betreurt het dat het kabinet tot een andere keuze is gekomen. Vanuit de consistentie van de keuze van het kabinet geredeneerd is het onlogisch als het kabinet ervoor zou pleiten om alles regionaal aan te pakken. Dhr. Moll ziet dan eigenlijk geen grote rol meer weggelegd voor een specifieke bestuurslaag als de waterschappen. De regio wordt in dat geval gevuld met allerlei organisaties die dicht bij elkaar zitten, over hetzelfde gebied gaan en deels met gezamenlijke taken bezig zijn. Los van het feit dat dhr. Moll de keuze voor een regionale oplossing niet echt steunt, acht hij het bovendien inconsistent dat het kabinet behoudzuchtig vasthoudt aan het waterschapsstelsel zoals het bestaat. Bij een nationale oplossing is het instandhouden van waterschappen als instituties die meer nationaal worden aangestuurd, eerder denkbaar. Ten aanzien van de waterschappen maakt het kabinet een tamelijk conservatieve keuze door alles zo te laten als het is, met als enige vernieuwing het lijstenstelsel. Op zich is GroenLinks niet tegen het lijstenstelsel, want het lost de rare aspecten die aan uitverkiezing kleven beter op. Het lijstenstelsel is echter in wezen ook een stap naar de algemene democratie. In die zin is het lijstenstelsel een Trojaans paard dat de specifieke positie van de waterschappen ondermijnt. Een eindplaatje voor GroenLinks zou kunnen zijn: een nationale aansturing van waterschappen, zeker waar het gaat om de waterveiligheid waarbij de waterschappen als uitvoerende organisaties functioneren. Dit lijkt dhr. Moll het meest helder, ook de burgers die politieke vertegenwoordigers vragen stellen over het waarom van bepaalde kosten. Laten ze deze vragen aan de Staten of aan de Tweede Kamer stellen en niet aan onzichtbare waterschapsbestuurders. Dhr. Roggema (ChristenUnie) noemt de richting van het stuk aansprekend. Natuurlijk zal er in alle geledingen nog het nodige over worden gediscussieerd. De ChristenUnie wenst het College de gelegenheid geven om in IPO-verband nadere afspraken over te kunnen maken. Daarna zullen PS vernemen en opnieuw bespreken of er nationale dan wel regionale oplossingen worden aangeboden. Dhr. Havinga (PvdA) acht het een goed leesbaar, kwalitatief hoogwaardig stuk, ook ten aanzien van de vraag hoe gekomen kan worden tot kostenreductie en het behalen van efficiency-voordelen uit de wijze waarop het nu in waterland is gesteld met allerlei heffingen en betalingen die voor rekening van de burger komen. Het verbaast dhr. Havinga enigszins dat in het stuk met name enthousiast wordt ingezet op de samenwerking tussen het IPO en de Unie van Waterschappen. Naar opvatting van dhr. Havinga is er in dit kader sprake van verschillende en tegengestelde belangen. Een aantal zaken dat al aan de orde is geweest bij verschillende partijen geeft aan dat er tamelijk veel tegengestelde belangen bestaan. De PvdA-fractie wenst te vernemen hoe het College van GS hier tegenaan kijkt. Voor de PvdA-fractie vormen het kiesstelsel, de taakverantwoordelijkheid – waar de VVD ook al aan refereerde – en de bekostiging-efficiency van de verschillende waterketenen en watersystemen de belangrijkste aspecten van het stuk. Ten aanzien van de waterketen en het onderbrengen van één bedrijf binnen één heffing stelt dhr. Havinga dat dit organisatorisch lastig is, maar dat de denkrichting niettemin de goedkeuring van de PvdA heeft, met name het idee om de gebruiker te laten betalen naar verbruik en het verwachte efficiency-voordeel. Het watersysteem. De regering kiest in principe voor de regionale variant, oftewel geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie. In het geding is echter de algemene veiligheid van de inwoners van Nederland, reden waarom de PvdA-fractie zich afvraagt of dit op regionaal niveau moet worden geregeld. De redenering acht dhr. Havinga enigszins krom. De regering maakt zich druk om de verschillen in woonlasten binnen regio’s, gemeenten en provincies. De discussie over het OZB (onroerende zaakbelasting) moet naar het landelijk niveau worden getrokken om dit te nivelleren, terwijl het watersysteem terug wordt geschoven naar de regio. De PvdA-fractie bepleit een meer landelijke tendens of een waterschapsfonds of een algemene belastingmaatregel. De taakafbakening en de toezichtrol van de provincie op de waterschappen. Dhr. Havinga is verheugd over het advies van de regering over het IBO-rapport waarin duidelijk wordt gesteld hoe nadrukkelijk de provincie een rol heeft in dit veld. De beleidskaders moeten door de provincie worden gesteld, inclusief de regisseur- en coördinatorrol. De uitvoering ligt bij het waterschap. Uiteraard is het
19
mogelijk om uitvoering tussen aanhalingstekens te plaatsen, maar de eerste verantwoordelijkheid ligt duidelijk bij het Rijk en de provincie, en het waterschap is in die zin een uitvoeringsorgaan. Daar dienen meer handen en voeten aan te worden gegeven, het beleidskader dient beter te worden ontwikkeld. Er zal meer controle en toezicht moeten zijn vanuit de provincie op de waterschappen, zowel financieel als inhoudelijk. Er zijn maatregelen in de maak, maar naar inzicht van de PvdAfractie duurt deze ontwikkeling van maatregelen tamelijk lang. Er zal voortvarend mee aan de slag gegaan moeten worden, deels landelijk, deels in IPO-verband. De provincie heeft hierbij een eigen rol, aldus dhr. Havinga. Dhr. Luitjens (VVD) interrumpeert en stelt dat dit wel op een efficiënte wijze dient te gebeuren. Dhr. Havinga (PvdA) beaamt dit. Efficiënt is, naar de opvatting van dhr. Havinga, om zaken vooraf te doen om niet bij dijkdoorbraken in paniek te raken en zich af te vragen wat voor toezicht, afstemming en controle er bij de waterschappen plaatsvindt. Het kiesstelsel. De PvdA is verheugd over de optie om naar een lijstenstelsel te gaan. Dhr. Havinga stelt wel dat dit alleen zal plaatsvinden voor de algemene categorie waar de ingezetenen in de categorie ‘gebouwd’ vervat gaan worden, zo is de bedoeling. Hij betwijfelt voorts of voor de specifieke doelgroepen het algemene lijstenstelsel van toepassing zal worden. Dit wordt in de stukken niet geheel duidelijk, want er worden tamelijk veel extra criteria gekoppeld aan de groeperingen die er aan mee mogen doen. Dhr. Havinga hoopt dat de gedeputeerde hier enig licht op kan laten schijnen. Er staat nadrukkelijk dat er een daadwerkelijk belang dient te zijn. Dit acht dhr. Havinga een nogal ruim begrip. In het licht van de opkomst bij de waterschapsverkiezingen zou een algemene suggestie kunnen zijn om een algemene verkiezingsdag te organiseren, gecombineerd met andere verkiezingen van gemeente, provincie of Rijk. Tot slot vraagt dhr. Havinga wanneer het College met een advies over dit stuk zal komen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft te kennen de inbreng van de fracties terug te zullen zien in het verslag. Het College zal hier zijn voordeel mee doen in de besprekingen die in IPO-verband worden gehouden en de besprekingen tussen IPO en Unie en Verkeer en Waterstaat. De gedeputeerde zal nu niet ingaan op alle inhoudelijke punten die de fracties hebben aangedragen. Het College is voornemens om ongeveer tegen de zomer in IPO-verband tot een eerste standpunt te komen. De Kamer zal waarschijnlijk in de loop van mei, juni een hoorzitting beleggen over IBO-water. Vanuit het IPO zullen daar zaken naar voren worden gebracht. De relatie met de Unie. Door de staatssecretaris is een aantal punten aangewezen die de waterschappen en de provincies gezamenlijk regarderen. De staatssecretaris meldt dat er meer duidelijkheid dient te komen over de toezichtrol van het provinciaal bestuur op de waterschappen. Gaat het om een beter gebruik van de bestaande toezichtinstrumenten of moet ook worden gedacht aan uitbreiding van het toezichtinstrumentarium, bijvoorbeeld begrotingstoezicht? Ook dient er meer duidelijkheid te komen over de kaderstellende en normstellende rol van de provincie en de uitvoerende rol van het waterschap. Het is natuurlijk mogelijk om dit als provincies in isolement te bedenken, maar het College heeft de ambitie om gezamenlijk met de Unie tot voorstellen richting het kabinet te komen. Het is ook aan het College gevraagd dit te doen. Dit wil overigens niet zeggen dat er op die punten geen verschillen van inzicht of zelfs bela ngentegenstellingen zouden kunnen zijn. Desalniettemin zal het College een poging doen om met gezamenlijke voorstellen te komen. Er is een driemanschap vanuit de provincies aangewezen, waar de gedeputeerde ook deel van uitmaakt, en vanuit de waterschappen om dit voor te bereiden. Uiteindelijk zal dit tot een standpunt van het College leiden zodra het IPO hier voldoende mee is gevorderd. In IPO-verband heeft inmiddels een aantal eerste oriënterende besprekingen plaatsgevonden. Het College zal zich niet inzetten voor nationale financieringsfondsen, bijvoorbeeld een waterschapsfonds à la gemeentefonds of provinciefonds, om de eenvoudige reden dat deze noch bij de regering, noch in de Kamer ook maar enige kans van slagen hebben. Voor het overgrote deel van de Kamer en voor de regering blijft het uitgangspunt voor de komende jaren dat de financiering een zaak is die regionaal via de waterschapsheffingen moet worden geregeld. De gedeputeerde heeft stellig de indruk dat de algemene teneur in Den Haag is dat er niet moet worden gecentraliseerd, maar juist een decentrale verantwoordelijkheid moet aanhouden. Daar 20
worden de keuzen gemaakt, daar worden ook de lasten gelegd, daar kan ook de afweging worden gemaakt tussen datgene wat wenselijk is en datgene wat men ervoor over heeft en wat de burgers ervoor moeten betalen. Het College zal zich ook niet op het pad begeven om het bestaan van de waterschappen ter discussie te stellen. Het IBO-rapport is hier duidelijk over, het kabinet is hier duidelijk over en de Kamer is hie r duidelijk over. Het College zet in op scherpe, duidelijke afspraken over taakverdeling, toezicht, kaderstelling enzovoorts met de waterschappen. Dan past het niet – ook al omdat er geen politiek draagvlak voor bestaat – om aan de ene kant te roepen dat de waterschappen op termijn opgeheven zouden moeten worden en aan de andere kant met de waterschappen om de tafel te gaan zitten om goede afspraken te maken. Dat zijn bestuurlijke verhoudingen die in het algemeen niet werken. In IPO-verband heeft het College geopperd dat de keuze in Den Haag om het regionale waterbeheer voor het komende decennium in waterschappen onder te brengen wordt beschouwd als een gegeven. Dhr. Haasken (VVD) interrumpeert en stelt dat het respecteren van de keuze van de regering iets anders is als het zelf van harte onderschrijven van deze keuze. Dit is van belang om te weten. Dhr. Haasken kan zich voorstellen dat het College de discussie niet aan wenst te gaan, omdat het onfatsoenlijk is om met het waterschap te spreken terwijl men eigenlijk voor afschaffing is. Het is goed voor het overleg dat het College klip en klaar helderheid geeft over de houding van het College. Onderschrijft het College de mening van de regering, of respecteert het College deze mening alleen? Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College de mening van de regering in elk geval respecteert. Het College acht het niet opportuun om ten aanzien van een theoretische vraag een of ander standpunt in te nemen. Voor het College is het een gegeven en het College gaat er volop mee aan de slag. De portefeuillehouder die dagelijks met de waterschappen werkt, onderschrijft zonder enige twijfel deze opstelling in Den Haag. Dhr. Haasken (VVD) vraagt of de gedeputeerde nu namens het College spreekt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Vanuit het College zijn voor de huidige Collegeperiode geen initiatieven te verwachten die andere richtingen uitgaan. De gedeputeerde onderkent dat het punt dat dhr. Havinga noemde over het lijstenstelsel en het daadwerkelijk belang enigszins in een schemergebied ligt. In welke mate kan nog van een lijstenstelsel worden gesproken als dit op deze manier wordt ingekaderd? Dit is zeker een punt van overleg met de Unie en Den Haag. De filosofie lijkt daar enigszins te wringen. Het Colle ge bevroedt dat een lijstenstelsel wel een bijdrage kan betekenen aan de versterking van de democratische legitimatie van het waterschapsbestuur. Behoudens de bescherming tegen de zee en misschien ook een aantal heel grote zaken die met de grote rivieren van doen hebben zal de provincie het in eigen regio zelf moeten regelen en betalen. Rond de zomer zal het College van GS met een standpunt komen. De voorzitter merkt op dat over dit onderwerp nog een definitieve discussie zal worden geëntameerd in het tijdpad dat is uitgestippeld. Dan zal het waarschijnlijk ook een stuk voor de Staten worden, maar daar dient niet op te worden vooruitgelopen. Dhr. Havinga (PvdA) stelt benieuwd te zijn naar het standpunt van het CDA over een regionale dan wel landelijke aanpak. Het College heeft hierover kennelijk al een standpunt ingenomen. Dhr. Meijndert (CDA) antwoordt dat het CDA kiest voor het regionale waterbeheer. De voorzitter sluit het agendapunt af (plaatsen op de c-lijst). 15.
Brief van GS van 15 april 2004, nr. 2004-11.917a/16/A.31,LW, betreffende waterberging Oost-Groningen en Haren
Dhr. Havinga (PvdA) merkt op dat op 19 maart 2003 een duidelijke politieke beslissing is genomen over noodwaterbergingsgebieden en aanverwante zaken. Nu moet worden geconstateerd dat er een voorstel van het College ligt dat behoorlijk afwijkt van de destijds door PS genomen besluiten. Het
21
verbaast dhr. Havinga dat in de commissievergadering van 7 april j.l., waarin het CDA en de PvdA vragen over de situatie van noodwaterberging hebben gesteld, het College algemene opmerkingen deed dat deze situatie de komende maanden tegen het licht zou worden gehouden, terwijl er op 6 april 2004 binnen het College een discussie over is gevoerd. Het is vreemd dat PS niet eerder worden geïnformeerd over de stand van zaken. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs openbaar, er zijn allerlei gelegenheden om dit op een goede wijze te doen. De eerste informatie krijgen de Staten pas op 15 april in de vorm van persberichten. Er staan geen besluiten op de besluitenlijst van GS. Het is niet correct wanneer de Staten via algemene persberichten op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt dhr. Havinga of hij de brief van 15 april heeft ontvangen. Dhr. Havinga (PvdA) antwoordt bevestigend. Dit was echter het eerste bericht dat de Statenleden hebben ontvangen, terwijl er op 6 april in het College over is gesproken, evenals op 13 april. Op de besluitenlijst van GS staat niets vermeld. Achter de GS-besluitenlijst is wel een persbericht. Daarna kwam afzonderlijk de brief met het standpunt van GS. Dhr. Havinga vraagt het College waarom een en ander zo is gegaan, of dit zo had gemoeten en of het ook anders had gekund. Hij kan zich niet voorstellen dat het de laatste drie à vier weken is ontwikkeld, hetgeen ook blijkt uit de stukken die het College heeft gestuurd. Het College is hier al een tijd mee bezig, onder andere met het DB van het waterschap. Het is dhr. Havinga niet bekend of het AB van het waterschap ook op de hoogte is van de stand van zaken en of het AB op dezelfde wijze als de Staten op de hoogte is gesteld. Het is geen goede ontwikkeling wanneer de Staten niet de informatie krijgen waarom wordt gevraagd, terwijl deze informatie wel voorhanden is. Vanuit de veiligheidsoptiek heeft de PvdA-fractie een positief kritische houding jegens het voorstel. Er schijnen tamelijk veel discussies te zijn geweest, met name binnen het waterschap Hunze en Aa’s, over de vraag of na het besluit d.d. 19 maart 2003 moest worden meegewerkt. Het is dhr. Havinga niet bekend hoe dit ligt bij Noorderzijlvest. Wellicht kan het College inzicht bieden in de stand van zaken rondom Noorderzijlvest, want ook daar is veel discussie over met name één noodwaterbergingsgebied, te weten De Dijken. Dhr. Havinga leest hier niet over, al heeft hij wel vernomen dat Noorderzijlvest in het kader van de honderd miljoen euro die de regering beschikbaar stelt een voorstel heeft gedaan om een aantal maatregelen te treffen. Hij weet echter niet wat de stand van zaken is en of er discussie plaatsvindt over eventuele waterbergingsgebieden, zoals nu ook uit de varianten van het voorstel blijkt. In het stuk worden weinig redenen aangedragen voor de keuze van deze vijf varianten. De nu gekozen oplossing beziend, blijkt dat de bergingscapaciteit van de Ulsderpolder, de Onnerpolder en Oostpolder ongeveer 21 miljoen kubieke meter water betreft, terwijl alleen al Westerlanden voldoende groot zou zijn om als één enkel noodbergingsgebied te functioneren. Dhr. Havinga is niet bekend wat de kosten van een en ander zijn. Men kan zich afvragen waarom Westerlanden zo gemakkelijk uit de discussie wordt geschrapt. Natuurlijk is het wel zo dat een termijn van vijftien jaar wordt aangehouden waarna opnieuw zal worden beoordeeld hoe het beleid wordt voortgezet. De Tusschenklappenpolder kwam in het geheel niet voor in het besluit van 19 maart 2003, zodat het verrassend is dat voor deze optie wordt gekozen. Weliswaar is dit gebied in 1998 gebruikt als noodbergingsgebied, maar dit ging gepaard met de nodige problemen, zoals de consequenties die dit heeft gehad voor de ontwikkelingen tussen Veendam en Menterwolde en de daar aanwezige infrastructuur, bijvoorbeeld rails, een kanaal, et cetera. Het flankerend beleid. Waarom moet dit toegepast worden en waarom op deze wijze? Er gaat immers vrij veel provinciaal geld in zitten en er bestaan enige risico’s, die weliswaar nu niet in financiële zin worden meegenomen, maar wel in de risicoparagraaf zullen worden meegenomen. Van belang is met name de bijdrage van de provincie. Voorheen was voorzien dat met name dit soort aspecten als hoogwaterkosten bij het waterschap kwamen te liggen. Dit was een van de argumenten om de kostentoedelingsverordening te wijzigen en een verschuiving te laten plaatsvinden van de Oldambtmethode naar de Delfland-methode, dus meer van de landbouw naar de burger. Nu gaat de provincie een deel van deze kosten op zich nemen – 17 à 18 procent van de investeringskosten. Dhr. Havinga
22
vraagt het College derhalve waarom hiertoe is besloten, wanneer de argumentatie alleen maar bestaat uit het feit dat er een probleem was, dat nu is opgelost, en waarvoor de provincie nu dient te betalen. De bijdrage die de provincie uit allerlei budgetten gaat financieren. De afweging zal worden gemaakt bij de Voorjaarsnota en de PvdA-fractie zal hier nadrukkelijk over discussiëren. Het viel dhr. Havinga op dat er kennelijk nog ‘stille’ of ongebruikte kredieten zijn die nu ineens op tafel komen. Misschien is het opportunistisch, maar mogelijk zijn er nog meer van dergelijke kredieten. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt dhr. Havinga of hij zijn collega’s in andere commissies aan collega-gedeputeerden laat vragen of die ook dit soort ‘stille’ budgetten hebben. Dhr. Havinga (PvdA) erkent dat hij zich dit in het algemeen afvraagt. Hij wenst deze vraag echter ook in de huidige commissie te stellen, aangezien hier op twee plaatsen sprake is van onverwachte budgetten. Dhr. Havinga informeert of er ook een discussie is geweest over mogelijke voorfinanciering door de provincie, waarbij de lasten uiteindelijk wel bij het waterschap komen te liggen. Dit blijkt niet eenduidig uit het voorstel. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft te kennen het Statendebat van een jaar geleden nog goed op het netvlies te hebben, alsmede de opstelling die het Colle ge daarbij koos en ook in de aanloop tot de besluitvorming aldaar. Het beeld dat toen naar voren kwam en door het College krachtig werd gecommuniceerd, was dat er een voorstel lag waarvoor geen alternatief bestond. Het was het beste voorstel om op de korte en de lange termijn het hoofd te bieden aan de veiligheidsproblematiek in Groningen. Er werden stevige woorden gesproken over de actie die het AB van het waterschap Hunze en Aa’s in dat verband had gepleegd. Er werd ook op diverse partijen, ook tijdens de bewuste Statenvergadering, een sterk beroep gedaan om verantwoordelijkheid te nemen voor een pakket dat in de ogen van het College evenwichtig was, in die zin dat een deel van de pijn die nodig was rond de waterberging evenwichtig was verdeeld over maatschappelijke sectoren als de landbouw, natuur, burgerij, et cetera. De fractie van GroenLinks heeft intensief deelgenomen aan het debat en heeft zich met enige moeite laten overtuigen – met een aantal moties die ernaast lagen, flankerende moties in de ogen van GroenLinks – om in te stemmen met het voorstel. Dhr. Moll stelt dat hij, als iemand die toen serieus aan het debat heeft meegedaan, verbaasd is over het feit dat een jaar later zoiets anders op tafel ligt. Het betekent niet dat GroenLinks tegen dit voorstel is, maar voor de politieke helderheid wenst dhr. Moll uiting te geven aan deze verbazing. Analyserende denkt dhr. Moll dat in elk geval één element een rol speelt, een element dat ook in een aantal voorstellen voorkomt waar uiteindelijk vandaag niet over is gesproken, maar op een ander moment over zal worden gesproken, te weten pragmatisme. Het gaat er niet alleen om een mooie blauwdruk voor de toekomst van het waterbeheer op tafel te leggen, maar ook om er feitelijk aan te kunnen werken. Het pragmatisme dwingt om te onderkennen dat het politieke draagvlak misschien wel in de bewuste vergadering was gecreëerd – een unanieme uitspraak van de Staten – maar dat het maatschappelijke draagvlak op een groot aantal punten nog behoorlijk ondermijnd was. In dat kader acht dhr. Moll de beweging die is ingezet niet eens zo slecht. Als er sprake is van een bijdrage aan meer draagvlak voor het denken over waterveiligheid in het algemeen en het combineren van natuuropgaven en wateropgaven, dan kan dit ook voor GroenLinks interessant zijn. GroenLinks zal dit ook doen, maar dit betekent tegelijkertijd – en een paar vragen van de PvdA wijzen ook in die richting – dat de grote broek, oftewel het standpunt dat er geen andere mogelijkheden zijn, van vorig jaar ook op andere plaatsen opnieuw moet worden beoordeeld. De overtuiging die vorig jaar neergelegd is, namelijk dat het een gehele totaaloplossing betrof die de enige best denkbare oplossing was, zal ook voor andere elementen een rol gaan spelen. Dit betekent dat in Noorderzijlvest gezocht zal moeten worden naar antwoorden op problemen die daar spelen, zoals De Dijken, en daarnaast – en GroenLinks is in eigen kring ook bezig om hierover na te denken – ook andere wegen om dezelfde veiligheid, maar op een natuurlijke manier, ruimte in de discussie te geven. Op dat punt heeft GroenLinks nog geen totaal antwoord, maar de fractie kan de collega’s beloven dat ze haar gedachten ook in de toekomst neer zal leggen. Op grond van het feit dat het masterplan van vorig jaar in de praktijk niet zo heilig is gebleken, neemt GroenLinks alle ruimte om met het masterplan verder te gaan.
23
Dhr. Hemmes (SP) stelt dat de PvdA en GroenLinks reeds duidelijk hebben aangegeven dat van datgene wat de Staten vorig jaar hebben besloten weinig meer over is. Een bepaalde lobby heeft goed gewerkt. Dit geeft weer hoop voor de toekomst als er andere punten zijn waar het College strikt aangeeft welke richting moet worden gekozen. Er blijkt binnen een jaar verandering mogelijk. Dhr. Hemmes begint zich zo langzamerhand zorgen te maken over het feit dat de provincie uitgroeit tot een soort grootgrondbezitter. Naast de Blauwe Stad krijgt de provincie grote stukken land, waardoor de risico’s alleen maar groter worden. Het verschil is alleen dat de provincie bij de Bla uwe Stad financieel geen risico’s loopt als de grondprijs tien procent zou dalen, iets wat dhr. Hemmes het College enkele malen heeft voorgehouden. Nu schrijft men in de Voorjaarsnota dat inderdaad sprake is van een risico van meer dan één miljoen euro bij een daling van tien procent. Dhr. Hemmes is verheugd dat de provincie dit eindelijk inziet. Dhr. Hemmes betwijfelt of het de juiste weg is om eerst grond te kopen of voor te financieren om bepaalde mensen aan de zijde van de provincie te krijgen. Ook de SP heeft in 2003 ingestemd met het voorstel zoals dit voorlag. Veiligheid boven alles. De SP onderkent dat dit voor de burgers tot behoorlijke lastenverzwaring zal leiden. Naar inzicht van de SP dienen de kosten zodanig te worden verdeeld dat de lasten bij de juiste mensen terechtkomen, niet alleen op de zwakste schouders, want dit is een onzekerheid die volgens dhr. Hemmes ook bij veel burgers leeft. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) geeft aan zich de Statenvergadering waarin dit onderwerp is besproken ook nog goed te kunnen herinneren. In tegenstelling tot de vorige sprekers is hij zeer verheugd dat de aanbevelingen die D66 toen heeft gedaan, zich hebben gerealiseerd, namelijk: steeds nagaan wat er moet gebeuren, flexibel blijven en eventueel aanpassingen doorvoeren en andere mogelijkheden blijven onderzoeken. Toen bestond het probleem dat er snel een besluit moest worden genomen om allerlei politieke en inhoudelijke redenen. D66 heeft hier toen voor gepleit en de fractie is verheugd dat hoewel het College in die vergadering vrij star leek te zijn, wel degelijk flexibel blijkt te zijn met betrekking tot eventuele aanpassingen. Dhr. Moll (GroenLinks) interrumpeert dhr. De Vey Mestdagh en stelt het misverstand weg te willen nemen dat GroenLinks deze ontwikkeling nu afwijst. Dhr. Moll is er politiek gezien echter wel verbaasd over. In het kader van een betrouwbare overheid – en dat is toch een goed dat democraten… Dhr. Meijndert (CDA) interrumpeert en geeft aan zich dadelijk over de verbazing te zullen uitlaten. Het is echter niet zo vreemd wanneer men de Handelingen naleest. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) sluit zich bij de opmerking van dhr. Meijndert aan. Hij stelt niet verbaasd te zijn. Waar men alleen verbaasd over zou kunnen zijn is de houding van toentertijd. Daar was D66 toen al verbaasd over. Het stuk pleit voor meer snelheid in het aanleggen van waterbergingsgebieden. Dit heeft een aantal voordelen. Het geeft meer zekerheid met betrekking tot de veiligheid. D66 is daarnaast van mening dat het meer zekerheid geeft met betrekking tot de huidige eigenaren en gebruikers van de gebieden, omdat men dan sneller inzicht krijgt in datgene wat te wachten staat. Indertijd heeft D66 in de vergadering gepleit voor een schaderegeling die zodanig is, dat de provincie de maatschappelijke kosten – want het is in feite een kostenafweging die de provincie brengt tot het inzetten van waterbergingsgebieden, er zijn ook andere technische mogelijkheden die veel duurder zijn – niet mogen afwimpelen op een kleine groep gebruikers, daarbij nog afhangende van de toevallige aanwijzing door de provincie. D66 juicht dan ook toe dat ook hier blijkt dat in de vergadering werd gesuggereerd dat de schaderegeling die toen in concept voorlag, inclusief planschade, voldoende zou zijn en dat het College hie rbij nu ook flankerend beleid voorstelt om extra mogelijkheden te hebben om mogelijke schade, die individuen vanuit maatschappelijk belang lijden, te kunnen verzachten. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) geeft te kennen dat het de PvhN niet duidelijk is waarom er voor deze optie die behoorlijk afwijkt is gekozen. Wellicht zou het – aansluitend bij GroenLinks – beter zijn om meer natuurlijke oplossingen te kiezen en daar een aantal jaren een risico voor te nemen. De huidige oplossing is puur op snelheid gecreëerd. Het betreft een risico van eens in de zoveel jaren. Mogelijk dat een situatie als in 1998 zich binnenkort weer voordoet. De PvhN pleit ervoor om ook de andere opties te onderzoeken die een meer natuurlijke afwatering geven en niet zo’n aanslag op het landschap vormen en bereid te zijn hiervoor een zeker risico te lopen. 24
Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat er technische oplossingen bestaan als malen en pompen. Daarnaast zijn er meer natuurlijke oplossingen, namelijk vasthouden, ruimte aan water bieden en het bergen van water. De voorstellen die het College voorlegt, vallen in de categorie ‘natuurlijke oplossingen’, te weten het combineren van natuur en water in de Onner- en Oostpolder en het is combineren van landbouw en water in de Ulsderpolder. De gedeputeerde begrijpt derhalve niet aan welke andere grootschalige natuurlijke oplossingen mw. Hoekzema-Buist denkt. Dhr. Hoekzema-Buist (PvhN) merkt op dat in de voorstellen sprake is van dijkophogingen en kadeverhogingen die een ontsiering van het landschap vormen. De verbreding van de waterweg was niet in deze voorstellen terug te vinden. Er worden alleen maar bergingsgebieden ingesteld – andere als vorig jaar door de Staten beslist – en een aantal andere opties is buiten beschouwing gebleven. Mw. Hoekzema-Buist kan zich voorstellen dat het College de veiligheid snel gerealiseerd wenst te zien, maar op de langere termijn zouden er andere oplossingen kunnen worden geleverd. Dhr. Luitjens (VVD) geeft aan ook actief te hebben deelgenomen aan het Statendebat op 19 maart 2003. Bij de voorbereiding voor dit onderwerp moest dhr. Luitjens denken aan de zinspreuk van de provincie Zeeland. Hij heeft lang overwogen hoe dit onderwerp zou moeten worden benaderd. Dit is de eerstvolgende mogelijkheid dat de Staten spreken over de waterbergingsdiscussie. Bij de discussie destijds in de Staten stond de veiligheid van de inwoners en bedrijven van Groningen voorop tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Toen zijn ook de te bereiken veiligheidsniveaus en kansen op wateroverlast vanuit het boezemsysteem afgesproken, zoals ook heel duidelijk in het voorstel staat verwoord. Uiteindelijk moest het 1 op 1000 zijn in 2025. In de aanloop naar maart 2003 is keer op keer door de stuurgroep en later nog door de toen verantwoordelijke gedeputeerde uitgelegd dat de voorstellen, inclusief de drie landbouwpolders in het gebied van Hunze en Aa’s onverkort moesten worden aanvaard en aangewezen. Alternatieven waren er niet. Een jaar later brengt dezelfde stuurgroep pardoes dit advies uit ten aanzien van het gebied van Hunze en Aa’s. De vraag rijst waarom dit alternatief nu pas wordt geboden, waarbij één polder wel blijft aangewezen, de andere twee niet. Hebben de andere gebieden voor niets zo lang in onzekerheid verkeerd? De discussie van maart 2003 had een tweesporentraject als gevolg. Enerzijds de voorbereiding van de bestemmingswijziging voor het streekplan, waar in het voorliggende advies weinig over terug te vinden is. Dhr. Luitjens vraagt het College hoe het daarmee is gesteld. Anderzijds heeft het College ruimte en aansporing meegekregen om diverse alternatieven serieus te blijven onderzoeken. Dit wordt aangetoond met de tabel die in de brief is opgenomen. Het onderzoeken van alternatieven heeft dus wel plaatsgevonden. Daarnaast dienden diverse aspecten van schade en andere vergoedingen te worden uitgezocht met hun financiering. Er wordt een schaderegeling genoemd, die ook is aangenomen door de AB’s van de waterschappen over gebruik bij inundatie. Er is ook een schatting van de planschade en risico’s op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Daarnaast zijn nog de aspecten schaduwschade, waardedaling van eigendom door conceptplanontwikkeling en een blauwe dienst voor beschikbaar houden en beschikbaar stellen een soort zakelijk recht van eigendom. Op de beide laatste aspecten is in het stuk niet ingegaan. Vervolgens neemt dhr. Luitjens de te bereiken veiligheidsniveaus in ogenschouw. Er wordt versneld aangelegd, waardoor het niveau 1 op 100 eerder wordt bereikt dan in 2015. Op zich is hier alles voor te zeggen. Het wekt echter bij dhr. Luitjens ook een gevoel van urgentie op. Wat is de noodzaak van de snelheid? Aan de ene kant is snel duidelijkheid bieden uitstekend. Is er echter daarnaast aanleiding om snel te handelen? Rijst de zeespie gel sneller dan het gemiddelde scenario dat eerst is aangehouden? Zijn de regenpieken hoger? Dit verhoudt zich op een bijzondere wijze tot een andere opmerking die in het voorstel staat, namelijk dat de situatie na 2015 opnieuw zal worden beoordeeld. Het lijkt alsof hiervoor gekozen is omdat het dan de zorg van iemand anders is. Wanneer daarnaast wordt gesteld dat er in Nederland nog geen normen zijn voor wateroverlast uit boezemsystemen, moet dan de conclusie worden getrokken dat 1 op 100 voldoende is? Dhr. Luitjens pleit ervoor om dit in elk geval uit te spreken, opdat er duidelijkheid over bestaat. Anderhalf jaar geleden koerste de provincie nog op 1 op 1000. Aan de orde is het gebied van Hunze en Aa’s, maar ook in Noorderzijlvest heeft natuurlijk een discussie plaatsgevonden over het aanwijzen van waterbergingsgebieden en het vinden van oplossingen. Dient ook dit gebied herzien te worden en is hierover ook nog een gewijzigd voorstel te verwachten?
25
Dhr. Luitjens keert terug naar de techniek van het pragmatische voorstel dat waarschijnlijk inderdaad een bestuurlijke impasse zal doorbreken. Hij informeert of het AB van Hunze en Aa’s al heeft gesproken. De wijze waarop de Ulsderpolder tegemoet wordt getreden met het aanbod van aankoop en divers flankerend bele id is goed. Dit is volgens dhr. Luitjens destijds in de Statenvergadering ook door de VVD aangekaart. De rol van de provincie past hierbij. Waarom vindt er echter slechts aankoop plaats tot 2006? Hoe staat het met degenen die niet verkopen, komen deze in aanmerking voor bijvoorbeeld een blauwe dienst? De SP noemde het aankopen van grond door de provincie. De VVD heeft in de Statenvergadering gesuggereerd om dit soort zaken in een PPS-constructie te gieten met vermogensbeheerders (PPS: Publiek-Private Samenwerking). Dhr. Luitjens vraagt het College of er plannen zijn dit te onderzoeken en of hier iets aan is gedaan. De provinciale bijdrage. Er wordt een bedrag genoemd dat is gerelateerd aan een totaalbedrag. Echter, een argumentatie voor de reden van dit gedeelte van het totaalbedrag ontbreekt naar opvatting van dhr. Luitjens volledig. De waterschapslasten. Er wordt aangegeven dat deze met een sprong tien procent omhoog moeten. Vraag is uiteraard hoe zich dit in 2015 verhoudt tot het originele traject dat de Staten op 19 maart 2003 ingezet hadden. Dhr. Meijndert (CDA) refereert aan de verbazing over de wijziging. Degene die de Handelingen ter hand neemt zal echter zien dat het CDA er lang met het College over heeft gedebatteerd en uiteindelijk met de voorbereidingen vanwege de POP-wijzigingen akkoord is gegaan onder de conditie dat onder andere de gebieden die nu aan de orde zijn nadrukkelijk zouden worden bestudeerd en dat alternatieven zouden worden uitgezocht. In de voorfase zijn in commissieverband ook ideeën aangedragen. Het CDA is verheugd dat deze ideeën resultaat hebben gehad. Het voorstel is positief voor de landbouw, het landschap, de leefbaarheid en handhaving van het beschermingsniveau. Dit laatste was en is het uitgangspunt. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt of dit betekent dat het CDA in 2003 een besluit heeft genomen en dit direct overboord heeft gegooid. Dhr. Meijndert (CDA) antwoordt ontkennend. Het CDA heeft zich geconformeerd aan de besluiten die toen zijn genomen onder de conditie dat wanneer er betere voorstellen komen – en dit acht het CDA een beter voorstel – deze zullen worden overgenomen. Om deze reden is het CDA met de voorbereiding van het POP akkoord gegaan. Het is derhalve geen ‘draai’. Als dit voorstel niet was gekomen of als er een voordracht had gelegen waarin - gemotiveerd - zou staan dat alles is onderzocht en dit niet tot resultaten heeft geleid, zodat er verder moet worden gegaan op de ingeslagen weg, dan zou het CDA zich hierbij hebben neergelegd. Dat heeft het CDA ook verkondigd in de vergadering van maart 2003. De voorgestelde maatregelen kunnen gerekend worden tot ‘geen spijt-maatregelen’, want ze zijn geen verhindering voor toekomstige ingrepen. Na 2015 beginnen nieuwe discussies. Het is niet duidelijk hoe het klimaat zich feitelijk zal ontwikkelen. Er kunnen zich toch nog situaties voordoen dat er toch andere ingrepen nodig zijn dan nu het geval is, want de discussie in de rapporten vindt plaats op weg naar een beschermingniveau van 1 op 100 tot 1 op 1000, maar beslaat ook een periode van een eeuw. Een eeuw verder kijken is knap, maar er kan veel gebeuren. De inwoners van de Ulsderpolder zullen minder blij zijn met het resultaat, want voor hen verandert er niet veel. Welbeschouwd verandert er voor hen wèl veel, want er wordt hen een aanbod gedaan. De CDA-fractie is verheugd dat dit aanbod wordt gedaan. Het is een goede zaak dat de provincie bereid is tot een tegemoetkoming, om het maatschappelijke draagvlak te verkrijgen voor de plannen, maar wel binnen de gestelde grenzen. De tijd is ook genoemd. Dhr. Meijndert acht het terecht dat het een bepaalde periode betreft gedurende welke het aanbod geldt, want anders hangt er een molensteen om de nek van de provincie. Dit is redelijk, het kan niet zo zijn dat men na vijf jaar nog eens aanklo pt. De bedenktijd tot en met 2006 beschouwt het CDA als een behoorlijke termijn. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt dhr. Meijndert waarom hij het redelijk vindt dat de Ulsderpolder wordt gehandhaafd en de twee andere gebieden niet. Is het een willekeurige keuze die met flankerend beleid moet worden opgelost?
26
Dhr. Meijndert (CDA) antwoordt ontkennend. Er zijn varianten genoemd waar studies achter liggen. Uit die varianten is een keuze gemaakt. Dhr. Meijndert kan zich in deze variant vinden. De Ulsderpolder zit hierbij. Een keuze voor de Westerlanden in plaats van de Ulsderpolder zou minder acceptabel zijn geweest, in die zin dat het bij de Westerlanden vooral landschappelijk een behoorlijke aantasting zou zijn. Dit is een van de argumenten waarom de Westerlanden als gebied minder geschikt werd geacht. De keuze heeft ook te maken met de kubieke meters water die kunnen worden geborgen en wat mogelijk is in andere situaties. Het is enerzijds een mengeling van objectieve en subjectieve oordelen en anderzijds een kwestie van rekenen. Dhr. Havinga (PvdA) geeft aan dat met alleen de Westerlanden het hele probleem zou zijn opgelost. Dhr. Meijndert (CDA) antwoordt bevestigend, maar stelt dat het dan alleen met forse dijken zou zijn opgelost. De schaderegelingen zijn inmiddels ook rond. Wel dient vastgesteld te worden dat schaderegelingen – de afwikkelingen van de andere waterschade die er de afgelopen jaren is geweest hebben dit geleerd – altijd onzekerheid en last voor mensen met zich mee brengt. Zeker als een polder onder water wordt gezet is het meer dan alleen schade, het is ook een stuk emotie. Dhr. Luitjens (VVD) merkt in de richting van dhr. Meijndert op dat hij opperde dat de schaderegelingen zijn geregeld. Wat vindt dhr. Meijndert dan van de groene en blauwe diensten en de schaduwschade waar ook in het vorige debat over is gesproken en waar dhr. Meijndert ook blijk gaf van een bepaalde opvatting. Dhr. Meijndert (CDA) antwoordt dat hij de groene en blauwe diensten en de schaduwschade niet echt bij dit voorstel heeft betrokken. Het CDA is voor de blauwe diensten geweest. Dhr. Meijndert vindt de vraag van dhr. Luitjens interessant, maar hij moet hem op dit moment doorschuiven. Het CDA is verheugd dat het veiligheidsniveau versneld wordt ingevoerd, alleen betekent het versneld invoeren van het veiligheidsniveau ook dat de lasten sneller bij de burger terecht zullen komen. Als iets in 2008 wordt afgerond in plaats van 2015 zijn er investeringen gedaan, die dan direct omgezet zullen worden in lasten. Het CDA is zich hier wel bewust van. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat hij zich, hoewel hij aanwezig was bij grote delen van de Statenvergadering in maart 2003 waar alle sprekers aan refereren, zal onthouden van een taxatie van hetgeen toen is gepasseerd en is besloten in vergelijking tot het nu voorliggende voorstel. Het is iets voor de Staten zelf om er kwalificaties aan te verbinden. De gedeputeerde bespeurt dat er vele tinten in te onderkennen zijn. In bestuurlijk opzicht stond het College door de besluitvorming van maart 2003 voor allereerst de opgave om een aanpassing van het POP voor te bereiden, waarbij een aantal gebieden een andere functie krijgen, met name gebieden die nu de functie grootschalige landbouw hebben en die een functie hadden moeten krijgen van grootschalige landbouw in combinatie met noodberging. De andere bestuurlijke opgave bestond eruit te zoeken naar mogelijke alternatieven of alternatieve inrichtingsvarianten en daarnaast kwesties rond schaderegeling, et cetera. Tegelijkertijd is de stuurgroep Water 2000+ doende geweest om een soort uitvoeringsschema te maken, gelet op de normen die eerder in de adviezen van de stuurgroep Water 2000+ waren vermeld. Het uitvoeringsschema behelsde dat de drie polders waar een echte functieverandering zou optreden in respectievelijk 2020 en 2025 uit het oogpunt van veiligheid ingericht zouden moeten worden. De feitelijke functieverandering zou in 2020 en 2025 gestalte moeten krijgen. De opgave van het provinciaal bestuur in het licht van de besluitvorming van de Staten was het voorbereiden van de planologische POP-uitwerking. De gedeputeerde deelt mee dat de meest eenvoudige en meest energiekostende operatie zou zijn geweest indien het College dit getrouw zou hebben gedaan. Een POP-aanpassing op dat punt is een redelijk eenvoudige en overzichtelijke procedure. Dan had het College dit in de loop van 2004 kunnen vaststellen. Daarmee was de wereld echter op geen enkel punt veranderd ten aanzien van veiligheid en de inrichting van gebieden. Er dient namelijk eerst een aanvrage zijn voor inrichting van een gebied. Vervolgens leidt dit tot een wijziging van het bestemmingsplan. Daarna leidt het tot feitelijke inrichting. De inrichter van de gebieden heeft het College in de loop van 2003 kenbaar gemaakt dat de aanvragen in de loop van de jaren voor 2020 zouden worden gedaan, met de kennis van dat moment. Daarnaast beraadde men zich nog op de vraag of het überhaupt zou komen tot aanvragen voor inrichting van de gebieden. In bestuurlijk opzicht bestond er een Kafkaëske situatie dat het College keurig de bestuurlijke opdracht had uitgevoerd, te
27
weten een POP-uitwerking. Het College had en heeft met de besluitvorming van maart 2003 geen formele toezichtinstrumenten of sanctie -instrumenten om het waterschap ertoe te verplichten om eerder dan 2020 de twee aangewezen polders in te richten en de andere polder in 2025 in te richten. Dat nu achtte het College op het zeer essentiële terrein van veiligheid en bescherming tegen wateroverlast een maatschappelijk onaanvaardbare situatie. Op een kerntaak van de overheid ‘papieren veiligheid’ formuleren in een POP-uitwerking, vervolgens achterover leunen en wachten tot 2020 wanneer er een aanvraag zou komen is niet wat het College op dit dossier een verstandige weg leek. Dhr. Luitjens (VVD) interrumpeert en stelt dat de Staten het College twee opdrachten had meegegeven. De gedeputeerde weidt uit over de eerste opdracht, die het gemakkelijkst was. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat de Staten het College gelukkig ook de tweede opdracht had gegeven. Het College heeft besloten om de eerste opdracht niet af te wikkelen voordat de tweede opdracht is afgerond. Daar is het College met voortvarendheid mee aan de slag gegaan. De provincie heeft zich eerst gericht op de punten die in de Staten waren genoemd die betrekking hebben op schade en vergoedingen. Er is in de stuurgroep Water 2000+ gewerkt aan een schaderegeling in geval van gevolgschade. Dat heeft uiteindelijk in het begin van 2004 geleid tot vaststelling van een schaderegeling in de twee waterschappen. Het is een schaderegeling die noordelijk is geaccepteerd. Het College heeft hierover goed overleg gehad met diverse partijen: met terreinbeheer en organisaties, met de NLTO, et cetera. De schaderegeling lag en ligt er. In de stuurgroep Water 2000+ is een studie op tafel geweest over andere vormen van schade respectievelijk vergoedingen of diensten. Er is overleg gevoerd over de planschade. Er is een onderzoek verricht door SAOZ (Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken) naar de risico’s van planschade in de Westerlanden en polder De Dijken. Dit onderzoek ligt ter inzage voor de Staten. Uit dit onderzoek is de conclusie getrokken – en dit is overigens ook gangbaar in andere gebieden van Nederland – dat de stuurgroep ten aanzien van de planschade artikel 49 wet R.O. in de gangbare jurisprudentie van Nederland zijn gang moet laten gaan en daar niet specifiek als provincie en als waterschap regelingen voor moeten treffen. Planschade is een dermate uitgekristalliseerd systeem in Nederland, dat het wijs is om zich daar aan te conformeren. Het blijkt overigens in andere delen van het land dat grondeigenaren en bewoners in betrokken polders daar ook voor kiezen, het bewandelen van de formele weg van planschade die aan de orde is op het moment dat het bestemmingsplan is gewijzigd. De stuurgroep heeft zich ook over schaduwschade gebogen en is tot de conclusie gekomen dat dit begrip juridisch en in de verhouding tussen overheid en burger niet toepasbaar is. Het betreft de schaduw die over een gebied heeft gehangen omdat het noodbergingsgebied is geweest of zou worden aangewezen. Mensen voelen dan de schade al op zich afkomen. Op het moment dat besloten wordt het gebied niet een dergelijke functie toe te wijzen, geeft men aan een vergoeding te wensen voor het feit dat het gebied ooit is aangewezen als schaduwschade. Deze vraag is de gedeputeerde ook op de vier avonden die tot dusverre zijn georganiseerd met bewoners, eigenaren en burgers telkenmale gesteld of de provincie en het waterschap bereid zijn om vergoedingen te geven aan die eigenaren, gebruikers en bewoners van gronden die nu in deze plannen niet worden aangewezen als noodbergingsgebied. Het antwoord hierop is steeds klip en klaar geweest dat de provincie en het waterschap dit niet wenselijk achten, maar hiertoe ook niet in staat zijn. Het is niet wenselijk, omdat anders nooit meer een voorlopig plan kunnen presenteren, maar ook nooit meer in de gelegenheid zijn om een dergelijk plan weer in te trekken. Het intrekken van het plan zou al geld kosten, waardoor het openbaar bestuur in een onmogelijke positie terecht zou komen. Hoewel dit hard en duidelijk in de richting van de betrokkenen werd gesteld, hebben mensen in de richting van de gedeputeerde geopperd dat het weliswaar zuur is, maar wel duidelijk en ook te begrijpen. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat de plannen die op 19 maart 2003 ter discussie stonden en zijn aangenomen, met een zo grote stelligheid werden gebracht dat er geen zicht op was dat deze plannen nog zouden veranderen. Het College had weliswaar ook de opdracht naar alternatieven te zoeken, maar daarbij was niet het idee dat die voorhanden was. Zo werd het door de toen verantwoordelijke gedeputeerde niet gebracht. In dit geval ligt het anders dan wanneer een conceptplan wordt gepresenteerd zonder grote stelligheid. Dhr. Bleker (gedeputeerde) reageert, stellende dat het College ten aanzien van schade heel formeel de verhouding tussen het openbaar bestuur en de burger moet handhaven. Er is een uitgekristalliseerd
28
systeem ten aanzien van de planschade. Er is sprake van planschade op het moment dat een plan geëffectueerd is in de vorm van een bestemmingsplan. Dhr. Luitjens (VVD) stelt dat hij niet doelt op planschade. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat dit een vorm van schade is als gevolg van een plan dat nog niet is uitgekristalliseerd in een bestemmingsplan. Het openbaar bestuur en de burger komen in een onverantwoorde situatie terecht als daar openingen voor worden geboden. Daar is het College samen met het DB van het waterschap klip en klaar in. Dhr. Luitjens (VVD) vraagt de gedeputeerde wat dit de Staten leert. Dhr. Bleker (gedeputeerde) acht dit ook een zaak van de Staten, om na de oriëntatie op maart 2003 de oriëntatie te laten plaatsvinden op wat dit de Staten allemaal heeft geleerd. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt of de gedeputeerde er anders tegenaan had gekeken wanneer er feitelijk acties waren ondernomen door betrokkenen in een dergelijk gebied waarvan de functie wordt teruggedraaid. Wanneer een landbouwer in de Westerlanden bijvoorbeeld had besloten om zijn bedrijf te verkopen omdat het gebied is bestempeld als noodbergingsgebied en de zaak nu wordt teruggedraaid, dan heeft de landbouwer de zaak wel verkocht. Bij acties kan dhr. Havinga zich voorstellen dat deze meer betrekking hebben op emotionele schade en dergelijke, hetgeen moeilijk ligt. Als er echter acties zijn ondernomen op basis van het besluit van een overheidsorgaan, wat doet de overheid dan met deze acties? Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat er, zolang er geen bestemmingsplan bestaat, er geen schadegrondslag bestaat voor het openbaar bestuur. Er wordt het College natuurlijk gezegd – en de gedeputeerde gaat ervan uit dat dit op waarheid berust – dat er situaties zijn geweest waarbij huiseigenaren of agrarische ondernemers in contact waren met potentiële kopers van hun huizen of hun gronden vóórdat de stuurgroep Water 2000+ met de plannen kwam. Op het moment dat de stuurgroep Water 2000+ - dat was al twee jaar voor maart 2003 - met de plannen kwam, hebben de belangstellenden zich schielijk teruggetrokken. Dat wordt de stuurgroep gemeld en kan op waarheid berusten. Er bestaat in Nederland echter een systeem waarbij schade voor vergoeding in aanmerking komt als het een uitvloeisel is van bestemmingsplanwijziging. Wanneer de stuurgroep hierin zou gaan glijden, dan komt de verhouding tussen burger en overheid en het openbaar bestuur in een onmogelijke positie terecht. Het is een zeer uitgekristalliseerd systeem. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt hoe dit moet worden gezien in relatie tot het flankerend beleid dat wel wordt gevoerd. Dit heeft evenmin een wettelijke basis en is een eigen keuze van de provincie. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft te kennen straks op deze vraag in te zullen gaan. Er is een schaderegeling voor gevolgschade vastgesteld en formeel van kracht. De mogelijkheid van planschade is onderzocht en besloten is om het wettelijke systeem te volgen. Ten aanzien van schaduwschade stelt de stuurgroep de gevoelens van de betrokkenen te begrijpen, maar deze schade niet te zullen vergoeden. De blauwe dienst. Dhr. Bleker kan zich herinneren dat in een Statenvergadering dhr. Hemmes zei dat het onzinnig was om een boer of grondeigenaar elk jaar 300 euro of 50 euro per ha. te geven omdat er één maal in de 100 jaar water op zijn land komt. Dit is kort samengevat het advies dat is afgegeven in de adviesgroep Water 2000+. Als het om een gebruiksfrequentie gaat van één maal per 100 of 50 jaar, is het niet reëel te spreken van een dienst. Landelijk is sprake van een hogere frequentie, zoals het geval is bij de uiterwaarden. Daar wordt elke paar jaar gebruik gemaakt van de grond om water te bergen. Dat is de reden geweest om voor deze noodbergingsfuncties af te zien van het model blauwe dienst. Overigens meldt dhr. Bleker dat in zijn contacten met grondeigenaren het fenomeen blauwe dienst niet al te enthousiast werd ontvangen. Het werd gezien als een simpele en te kleine vergoeding voor een ingrijpende kwestie. Los van de inhoudelijke en juridische overwegingen … Dhr. Luitjens (VVD) interrumpeert en stelt dat nog niet eens over de hoogte is gesproken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat ook daarover praktijkvoorbeelden bestaan die in de discussie met de betreffende mensen en het NLTO zijn besproken. De conclusie van het College luidt dat het
29
dienstenmodel voor een zo lage frequentie van het gebruik van de gebieden niet verdedigbaar is. Het is geen geschikt instrument. Dhr. Luitjens (VVD) brengt naar voren dat de grond in particulier eigendom is en dat de functie is gewijzigd. Dat betekent dat de grond ter beschikking gehouden moet worden voor noodberging of berging met welke frequentie dan ook. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat de toepassing van het instrument blauwe dienst in het land zich toespitst op situaties waarbij sprake is van een veel hogere frequentie dan het geval is bij de noodberging. Dhr. Bleker vindt het maatschappelijk gezien heel goed verdedigbaar om daar waar een zo uitzonderlijk gebruik van grond wordt gemaakt, geen jaarlijkse vergoeding toe te kennen, maar een redelijke en goede gevolgschaderegeling te hanteren. Dhr. Haasken (VVD) meent dat de gedeputeerde hier te ver gaat. Hij claimt als overheid een deel van het eigendomsrecht met de bedoeling daar eens in de zoveel tijd water te kunnen bergen en wel permanent zonder daarvoor te willen betalen. De vergelijking met uiterwaarden gaat niet op daar dit een veel natuurlijker situatie betreft. Hier echter is sprake van een planmatige situatie die door de overheid is gecreëerd en waarbij de overheid een deel van het eigendomsrecht zonder vergoeding claimt. Het lijkt dhr. Haasken dat dit mogelijk zelfs in strijd is met de Grondwet. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College daar dan kennis van neemt … Dhr. Havinga (PvdA) vraagt of de relatie tussen het flankerend beleid en deze kosten zijn afgewogen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de keuze van het flankerend beleid en/of blauwe diensten niet op basis van financiële gronden is gemaakt, maar op inhoudelijke gronden. De vraag is wat je als overheid doet met de functietoevoeging en om welke gebruiksfrequentie het gaat en wat daarbij dan de meest passende vorm is van het flankerend beleid. Het veiligheidsniveau. Zoals zelfs aangegeven in het Nationaal Bestuursakkoord Water worden landelijk geen veiligheidsnormen voor de boezemveiligheid vastgelegd. De Stuurgroep Water 2000+ is uitgegaan van een veiligheidsnorm van 1 op 100 in 2015, verder op te bouwen naar 1 op 300 en 1 op 1000 in de wetenschap dat er op dit moment delen in onze provincie zijn waarbij de veiligheid zich op een niveau van 1 op 30 beweegt. Als bepaald wordt dat een veiligheid van 1 op 1000 gewenst is, betekent dat een verdertigvoudiging van het veiligheidsniveau in sommige delen van de provincie Groningen. Dat is een hoge ambitie. Het College heeft gezegd dat men zich dient te oriënteren op de norm voor het meest nabij gelegen tijdstip, dat wil zeggen het jaar 2015. Voorgesteld wordt om die norm geëffectueerd te krijgen en wel zo snel mogelijk. Een norm van 1 op 100 is een reële norm die met een forse inspanning ook haalbaar is. Als overheid dient alles in het werk te worden gesteld om die norm dan ook zo snel mogelijk te realiseren. Het gaat om een essentieel punt van veiligheid en bescherming tegen wateroverlast. Als geconstateerd wordt dat … Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) merkt op dat steeds gesproken wordt over veiligheid, terwijl de term overlast mogelijk eerder op zijn plaats is. Zelfs bij de toestand in 1998 heeft zij geen onveiligheid ervaren. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat er in 1998 zich situaties hebben voorgedaan, met name in Winschoten-Noord, waarin, als het mis was gegaan, het water ter hoogte van de brievenbus in de voordeur was gekomen. Dit betekent dat dit een niveau is dat de grens tussen overlast en onveiligheid aangeeft. Mensen die minder mobiel zijn kunnen dan in de problemen komen en de bereikbaarheid van hulpverleningsdiensten kan dan in het gedrang komen. Dit zijn situaties die toen lokaal dreigden te ontstaan. Het gaat niet om situaties als in de Betuwe waarin een waterhoogte van 4 meter water was bereikt in de bewoonde gebieden, maar er zou wel overlast worden ondervonden en maatschappelijke en persoonlijke schade. Het gaat dus inderdaad om bescherming tegen overlast en het voorkomen van onveilige situaties. Daarom dient het veiligheidsniveau van 1 op 100 zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Als er dan in 2010 iets gebeurt, dan kan het openbaar bestuur niet worden verweten dat mogelijke verbeteringen zijn nagelaten. Het betreft een in beginsel haalbare norm die overigens landelijk nog niet algemeen is aanvaard.
30
Dhr. Luitjens (VVD) vraagt of hij de woorden van dhr. Bleker zodanig moet opvatten dat het advies van de stuurgroep luidt dat ambitieniveau van 1 op 1000 wordt verlaten. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat in het recente overleg tussen het IPO, de Unie en Verkeer en Waterstaat de keuze van het openbaar bestuur voor de normen voor veiligheid en tegen wateroverlast aan de orde is geweest. Dezelfde discussie wordt gevoerd in de nutssector. Dhr. Luitjens (VVD) stelt dat zijn vraag positief wordt beantwoord. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat aangegeven is in het stuk dat in 2015 op basis van de dan landelijk gangbare normen plus de dan voorhanden zijnde inzichten bepaald gaat worden welke maatregelen in de periode 2020 - 2030 doorgevoerd moeten worden. Er zal geen voorstel van het College komen om binnenkort een veiligheidsnorm van 1 op 1000 vast te stellen. Dhr. Luitjens (VVD) werpt tegen dat aan het begin van het jaar 2003 de ambities voor bepaalde periodes zijn vastgesteld. Tot en met 2015 zou de norm van 1 op 100 worden gehanteerd en daarna zou doorgegaan worden op basis van de norm 1 op 1000. Dhr. Luitjens meent dat bij gewijzigd inzicht duidelijkheid moet worden geschapen. Duidelijk lijkt nu dat in de periode 2015 – 2025 de verhoging van het ambitieniveau van de norm naar 1 op 1000 van de baan is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) zegt toe dat het College binnen afzienbare tijd – en dat dient ook wettelijk te geschieden – een voorstel zal doen voor het vaststellen van de normen. Dat zal zijn aan het einde van dit jaar. Het voorstel zal het hanteren van de norm van 1 op 100 betreffen voor de periode tot en met 2015. Met het voorliggende voorstel wordt voorgesteld om rond 2015 op basis van de landelijke vigerende inzichten te bepalen hoe verder dient te worden gegaan met de verhoging van de veiligheidsnormen. Dhr. Havinga (PvdA) acht een wezenlijk verschil aanwezig tussen de zorg voor overlast en de zorg voor veiligheid. Veiligheid blijft zijn uitgangspunt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat er gradaties denkbaar zijn. Er is voor het landelijk gebied ook overwogen om een norm van 1 op 50 of 1 op 30 te hanteren. In de provincie Groningen wordt in ieder geval de norm van 1 op 100 gehanteerd. De varianten. Het Colle ge heeft alle varianten, ook in het voortraject, bezien. Er zijn een aantal criteria gehanteerd. Het algemeen beleid dat destijds in maart 2003 is bepaald, luidde: -
Probeer waar mogelijk te vermijden dat landbouwgebieden worden gebruikt als noodbergingsgebieden. Dit betreft de keuze die de stuurgroep Water 2000+ heeft gemaakt, omdat water en natuur zich beter verdragen dat water en landbouw.
Het Groninger Landschap en Staatsbosbeheer geven volop medewerking aan het realiseren van noodberging in hun gebieden. Dhr. Bleker verklaart wel eens op boerenvergaderingen naar voren gebracht te hebben dat kon worden volstaan met drie landbouwpolders dankzij het feit dat Het Groninger Landschap bereid is om natuur en noodberging te combineren in de Rolkepolder, de Westerbroekstermadepolder en straks de Onner- en Oostpolder. Een ander criterium is: -
Als landbouwpolders gebruikt gaan worden, kies dan die polders waarbij het gebruik als waternoodberging voor de landbouw het minste ‘pijn’ doet.
Daarom is bijvoorbeeld de Ulsderpolder gekozen omdat daarin slechts één huiskavel aanwezig is en de rest zijn veldkavels. Dit is een geheel andere situatie dat de Westerlanden. Daarin zijn meerdere huiskavels aanwezig, waaronder melkveehouderijbedrijven die al moeilijker te beschermen zijn dan akkerbouwveldkavels. Bovendien zou in het POP de functie landbouw aangepast moeten worden met de functie noodberging, maar ook de beschrijving ‘grootschalig open gebied’, want door de ingreep in het gebied – de dijk van 2 tot 3,5 meter hoog – zou het karakter van grootschalig open landschap ook een ‘tikje’ krijgen. Daarnaast zou de leefbaarheid van de woningen in Meeden vanwege de hoogte van de dijk ook aangetast worden. Om die reden is bijvoorbeeld de Ulsderpolder interessanter om als noodbergingspolder ingericht te worden dan de Westerlanden. Het voorstel dat het College nu doet heeft een groot voordeel met betrekking tot het waterverlagend rendement daar aan de oostzijde – de Ulsderpolder – en de westzijde – de Oost- en Onnerpolder – een ingreep wordt verricht zodanig dat
31
over het gehele gebied van het Winschoterdiep, van Stad, tot aan Nieuweschans een peilverlaging tot stand wordt gebracht. Deze spreiding over het gebied is één van de bijkomende voordelen van dit voorstel. De impact op de landbouw, de leefbaarheid en het landschap scoorde in geval van de Westerlanden minder aantrekkelijk. Bovendien kan met deze operatie voor de natuur in de Oost- en Onnerpolder, via de landinrichting, een geweldige sprong vooruit gemaakt worden om de ecologische doelen te realiseren. Dit gecombineerd met de Ulsderpolder betekent een en ander een zeer evenwichtig voorstel. Winst voor de natuur, de waterwinning en de landinrichting in de Oost- en Onnerpolder. Er treedt een aanzienlijk waterverlagend effect op door gebruik van de Ulsderpolder, bij welk gebruik de impact op de landbouw minder groot is dan bij andere polders. Dit zijn de afwegingen die tot de keuze van het College hebben geleid. Dhr. Havinga (PvdA) voert aan dat dezelfde argumenten die voor de Westerlanden ook voor de Tusschenklappenpolder gelden, maar die wordt wél als alternatief doorgerekend. Dhr. Bleker (gedeputeerde) tekent aan dat de Tusschenklappenpolder ook echt een polder is. De Westerlanden worden ook wel polder genoemd, maar als je op een mistige dag door de Tusschenklappenpolder rijdt, zie je dat dit een vrij diepe kom is met eigenlijk al een soort dijken eromheen. Dhr. Meijndert (CDA) vult aan dat hij van autochtonen heeft vernomen dat het stuk aan de kant van de weg van Muntendam naar Veendam een paar eeuwen geleden een uitloper is geweest van de Dollard. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vervolgt met de opmerking dat de landschappelijke impact voor de Tusschenklappenpolder geringer was en … Dhr. Havinga (PvdA) vraagt waarom dat in eerste instantie niet is meegenomen op 19 maart 2003. Dhr. Bleker (gedeputeerde) argumenteert dat die polder in 1998 zeer effectief is gebleken. Er ging heel snel heel veel water in. Hij is niet meegenomen omdat aan de oostzijde van de Tusschenklappenpolder bedrijventerreinen gepland waren door de gemeenten Menterwolde en Veendam en het spoor er doorheen loopt. Dit is de reden geweest. Dit was oplosbaar door uitsluitend het westelijk deel van de Tusschenklappenpolder te gebruiken. Zo is deze variant ontstaan. Dit betekende wel dat die oplossing heel duur was. Dit heeft te maken met de inlaat en de spoorlijn. Weliswaar loopt er ook een spoorlijn door de Ulsderpolder, maar dat is een spoorlijn op een kleidijk, terwijl hier sprake is van een spoorlijn op veen en zand. Daar zou een betonnen bak omheen gelegd moeten worden, zo is door technici verklaard. Uiteindelijk is de Tusschenklappenpolder om die financiële reden afgevallen. Om redenen zoals door de VVD-fractie aangegeven – namelijk dat een noodbergingsfunctie een behoorlijke impact met zich meebrengt op de bewoners, gebruikers en eigenaren van gronden en opstallen – is serieus gekeken naar hoe de overheid, die vanuit overwegingen van algemeen belang een bepaalde bestemming aan de gebieden geeft, die bestemming op een verantwoorde manier kan compenseren. Reeds is aangegeven dat compensatie van blauwe diensten niet van toepassing is. De meest vergaande mogelijkheid is dat de gronden permanent in overheidshanden komen vanwege de publieke functie. Dit is vergelijkbaar met de natuurpolders die in semi-overheidshanden zijn. Dit is een mogelijkheid, maar daarvoor heeft het College niet gekozen. Het College is wel bereid om gronden aan te kopen in het geval dat particuliere ondernemers, huiseigenaars en grondeigenaars die de betreffende ingreep als een zodanige inbreuk ervaren op hun verdere ondernemingsplannen en ontwikkelingskansen voor woning en bedrijf dat zij daar niet verder wensen te ondernemen en te verblijven. Niet om die gronden te behouden, want de stelling blijft dat bijvoorbeeld de Ulsderpolder landbouwpolder blijft met als nevenfunctie noodberging. Die gronden zijn dan in tijdelijk bezit – daarom is afgezien van PPS-constructies - en kunnen worden verpacht voor een bepaalde periode en zij kunnen worden verkocht aan de blijvers of aan andere ondernemers of bewoners die zich daar willen vestigen. Daarmee wordt recht gedaan aan een goede balans tussen het grote maatschappelijke belang dat hiermee is gemoeid en de inbreuk op de particuliere situatie. De mensen hebben de keuze om als zij dat wensen te vertrekken en de mensen die zich daar gaan vestigen doen dat in de wetenschap dat dit ook een noodbergingsgebied is. Daarmee gaat de overheid op een correcte manier om met bewoners van de gebieden, huiseigenaren en ondernemers op agrarisch gebied. Zo ligt de
32
situatie. Er zit een risico aan en dit risico is van geheel andere aard dan dat bij de Blauwe Stad. Daar is de vraag of de ontwikkeling wel tot stand komt. Hier betreft het uitsluitend een financieel risico, te weten, of al of niet verlies wordt geleden bij de verkoop van eerder aangekochte gronden. Dit risico is ingecalculeerd waarbij uitgegaan is van aankoop van de gehele polder tegen een bepaalde prijs waarbij rekening is gehouden met een prijsverschil van 10% bij verkoop van de gronden. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) vraagt of dit prijsrisico is meegenomen in de hogere kosten voor de verbinding tussen het Winschoterdiep en het gemaal en het buitendijks kanaal. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit risico daarbij niet is meegenomen. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat hierbij sprake is van een soort blauwe dienst. Hij vraagt wat het aankoopniveau is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit de reëel agrarische waarde vertegenwoordigt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt of dit inclusief of exclusief de planschade is. Dit is van belang omdat als een aankoop geschiedt nadat een bestemmingsplan is vastgesteld en de eigenaar heeft nog geen planschade geclaimd, de provincie dit ook niet kan claimen. Dhr. Bleke r (gedeputeerde) verklaart dat de overheid geen aanspraak kan maken op planschade. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt zich af of de provincie voor een lagere waarde aankoopt, daar als op grond schade geclaimd kan worden, de waarde van de grond lager is Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de provincie aankoopt tegen de reële agrarische waarde als ware het zo dat de grond niet onderdeel vormde van een noodbergingsgebied. Dhr. Havinga (PvdA) brengt naar voren dat bedrijfschade van een bestaande onderneming niet alleen met grond heeft te maken, maar ook met winstverwachtingen, et cetera. Wordt dat verdisconteerd in de aankoopprijs van de grond? Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit niet het geval is. Het College koopt aan nadat de betrokken ondernemer te kennen heeft gegeven dat hij zijn bedrijf wil beëindigen of elders wil voortzetten. De aankoop geschiedt dan op basis van de reële agrarische waarde, zowel van de gebouwen als van de gronden. Er wordt geen goodwill betaald. Grondbezit. De provincie wenst geen grootgrondbezitter te worden, maar zal slechts tijdelijk eigenaar zijn van de betreffende gronden. Aankopen tot 2006. Het College meent dat de eigenaren een reële periode moeten hebben om een keuze te maken en op een gegeven moment moet die keuze ook gemaakt zijn. De redenen daarvoor zijn al door dhr. Meijndert aangegeven. Er moet een duidelijke samenhang bestaan met het feit dat een gebied noodbergingsgebied wordt. De bijdrage van de provincie. Het College heeft in de brief op pag. 3 aangegeven waarom zij het in deze situatie gerechtvaardigd acht om voor twee zaken provinciale middelen beschikbaar te stellen. De ene zaak is bijzonder en de andere is regulier. Bijzonder is dat het College wil bijdragen aan de investeringen die gemoeid gaan bij de inrichting tot een waterbergingsgebied en deels ook in de jaarlijkse kosten die samenhangen met de grondpositie. Dat beoogt het College omdat zij het van groot belang acht dat deze nieuwe aanpak van de waterproblematiek met enige snelheid ingang krijgt in de provincie. Het nieuwe betreft het bergen. De provincie betaalt niet mee aan het verhogen van kaden waarvoor het Waterschap verantwoordelijk is - , maar hier gaat het om een nieuwe bijzonder opgave die direct met bescherming en veiligheid van doen heeft waar het College de afgelopen jaren ook een initiërende, stimulerende en enthousiasmerende rol in heeft gespeeld. Om die redenen vindt het College dit gerechtvaardigd. Eerder is dit geschied bij de Blauwe Stad. De bijdrage in de kosten ad 1,4 miljoen euro voor de waterbergingsfunctie van de Blauwe Stad is eerder door de Staten geaccordeerd. Daarnaast wordt geld besteed in het geval van de Onner- en Oostpolder aan de landinrichtingstaken en de natuurtaken. Dat wordt gecombineerd met de inrichting voor de waterberging. Dat is als het ware regulier. Dat zijn de argumenten om dit te doen. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt een toelichting op de onderbouwing van 1/3 deel versus 2/3 deel.
33
Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat in zo’n verhouding altijd een arbitrair element aanwezig is. Het idee is dat de landinrichting voor rekening komt van de provincie, alsmede de aankoop van de gronden en het bijbehorende risico. De jaarlijkse lasten die met het bezit van de gronden van doen hebben, komen voor 1/3 deel voor de provincie en voor 2/3 deel voor het waterschap, omdat het jaarlijks terugkerende kosten zijn. Het waterschap vond het aandeel van de provincie wat aan de magere kant, maar daarover is overeenstemming bereikt. Bij de investeringen betaalt de provincie ongeveer 10% (3,8 miljoen euro) hetgeen vergelijkbaar is met eerdere soortgelijke situaties, hetgeen overigens geen vaste regel is. Dhr. Havinga (PvdA) merkt op dat vergeleken met de situatie dat de kosten voor hoog water totaal bij de waterschappen liggen, een provinciale bijdrage van 1/3 deel wel erg royaal is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) begrijpt dat de vraag gaat over de jaarlijkse bijdrage die maximaal tot 2013 loopt van 1/3 deel in het saldo van de inkomsten die uit grondverpachting wordt verkregen en de rente- en beheerslasten die met het eigendom van de grond zijn gemoeid. Dit gaat voor de Ulsderpolder in totaal om een bedrag van ongeveer 700.000 euro per jaar die in de betreffende verhouding wordt verdeeld. De kwestie dat de provincie gedurende een aantal jaren een terugkerende bijdrage van 1/3 deel in de jaarlijkse lasten levert wordt gelegitimeerd door het feit dat de grondaankopen gecombineerd met het flankerend beleid nauw samenhangen met de nieuwe opgave van waterberging Dhr. Luitjens (VVD) vraagt hoe de situatie is met betrekking tot het gebied waar het waterschap Noorderzijlvest over gaat. Dhr. Havinga (PvdA) memoreert aan zijn vraag over voorfinanciering en de eventuele bijdrage uit de ‘100 miljoen pot’ van het Rijk. Dhr. Bleker (gedeputeerde) denkt dat ambtelijk moet worden gereageerd of het project is ingediend voor de bijdrage uit deze pot. In dat geval zou het voor een deel voorfinanciering kunnen zijn. Tot nu toe is dat niet besproken. Het College is ervan uitgegaan dat het betreffende bedrag volledig voor de rekening van het waterschap en de provincie komt in welk bedrag de verdeling is aangebracht. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt of dit alsnog gebeurt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat ambtelijk moet worden nagegaan of dit daarvoor een geschikt project is. Noorderzijlvest. Vanavond komt er een voorstel in het AB van het waterschap Noorderzijlvest dat met name betrekking heeft op het Drentse gebied, namelijk op Matsloot-Roderwolde. Daar heeft dit waterschap een groots plan in goede harmonie met de Vereniging voor Natuurmonumenten ontwikkeld. Dat is ingediend voor de ‘100 miljoenpot’ met een geweldige boezemvergroting en daarnaast een grote noodbergingscapaciteit. Deels is dat een nieuw plan en het College zal met het waterschap Noorderzijlvest om de tafel gaan om te bespreken wat, als dat plan wordt geëffectueerd, de consequenties zijn voor bestaande plannen, betrekking hebbende op De Dijken en de kadeverhoging, et cetera, binnen het stroomgebied van Noorderzijlvest. Dhr. Havinga (PvdA) merkt op dat in het geval van het gebied De Dijken daar toch dezelfde problematiek speelt als bij Hunze en Aa’s, namelijk de inrichting van een landbouwgebied. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het gebied De Dijken grotendeels in handen is van Staatsbosbeheer, maar dat in het gebied 19 particuliere woningen liggen. Om het beeld weg te nemen dat alleen boeren problemen hebben met water op hun grond suggereert dhr. Bleker dat maar eens een hoorzitting in polder De Dijken moet worden georganiseerd. Hij verwacht dat vernomen kan worden met welke kracht van argumenten mensen vanuit hun zitkuil zullen aangeven welke geweldige impact een dijk van anderhalve meter hoogte heeft voor hun leefgenot en toekomstperspectief. Dhr. Havinga (PvdA) verklaart dat het niet slechts de bewoners zijn geweest, maar dat ook de gemeenteraden bezwaren hebben aangevoerd. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat als de principes op basis van vernieuwde inzichten worden gewijzigd, ook in dat gebied moet worden bekeken welke consequentie s dat heeft op hetgeen in dat
34
gebied reeds is neergelegd. Als daarnaast nog andere oplossingen mogelijk zijn, zoals meebewegende boezems, is er daartoe des te meer aanleiding. Dhr. Havinga (PvdA) vraagt waarom hier procedureel een andere volgorde wordt gekozen als in het gebied van Hunze en Aa’s. Van Noorderzijlvest neemt het AB kennelijk een besluit en wordt daarna door de provincie keuzen gevolgd, terwijl bij Hunze en Aa’s op voorhand het initiatief wordt genomen om zaken te wijzigen of alternatieven te bedenken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat er inmiddels tot twee maal toe bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden met Noorderzijlvest en dat daarin het plan in de kop van Drenthe is gemeld. Er was ook nog overleg nodig met het College van GS van Drenthe over hun bereidheid om over te gaan tot versnelling van de realisatie van de EHS zodat dit de mogelijkheid bood om het gebied tot noodbergingsgebied en boezemgebied aan te wijzen. In het overleg is door het College aangeven dat niet met twee maten wordt gemeten. Als bepaald wordt dat in 2015 in ieder geval de norm van 1 op 100 moet zijn gehaald en als het kan eerder, en Noorderzijlvest komt met een plan waarin dat op goede wijze wordt gerealiseerd – hetgeen inhoudt dat een bestaand onderdeel van het plan komt te vervallen – dan wordt dit door het College met open vizier bekeken. De voorzitter herinnert eraan dat de commissie ook nog op werkbezoek naar het waterschap Noorderzijlvest gaat. Voorts gaat hij ervan uit dat het voorliggende stuk als A-stuk wordt gekwalificeerd. Aanvulling verslag: zie mededeling over werkbezoek van de secretaris bij punt 1. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) vraagt aanvullend of de commissie vóór de behandeling in de Staten inzicht kan krijgen in de bedragen inzake de varianten die in de brief aan Boorsma staan over het Verbindingskanaal en het Buitendijkskanaal. De voorzitter merkt op dat hierover in de statenkast een vertrouwelijk stuk ligt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt als dat nog vragen mocht oproepen zij contact kan opnemen. Vervolgens komt hij terug op een eerder gestelde vraag namelijk of het plan Tusschenklapperpolder, Onner- en Oostpolder ook is ingediend voor de éénmalige uitkering Bestrijding Regionale Wateroverlast, de zogenaamde ‘100 miljoen pot’, en antwoordt dat dit niet het geval is. Hunze en Aa’s heeft een aantal andere projecten (de Binnen Aa, de Pekel Aa, Tussenwater, enz.) ingediend. Het is voorts zo dat het project in de kop van Drenthe wel is ingediend door Noorderzijlvest. Dhr. Havinga (PvdA) merkt op dat hij inzake zijn opmerkingen over de procedure geen antwoord heeft gehad van de gedeputeerde inzake hoe PS betrokken en geïnformeerd is over dit traject. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College hiermee heeft geworsteld en dat een duidelijke keuze is gemaakt, namelijk dat er volledige overeenstemming moet bestaan tussen de dagelijkse besturen, te weten GS en het DB van het waterschap. Voorts zijn het de betrokkenen in de gebieden die het eerst worden geïnformeerd. Dat is de keuze geweest. Dhr. Havinga (PvdA) oppert dat het voldoende was om de commissie te informeren middels toezending van vertrouwelijke stukken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College van PS de opdracht heeft meegekregen om zorgvuldig naar alternatieven te kijken. Het is voor het bestuur van het waterschap en voor de provincie een ingrijpende zaak, maar zeker ook voor de betrokkenen. Op 13 april j.l. heeft de formele besluitvorming binnen het College plaatsgevonden en tussen 6 april en 3 april hebben nog indringende gebeurtenissen plaatsgehad, o.a. ten aanzien van de financiering en dat soort zaken meer. Het College streeft naar eensgezindheid tussen de twee dagelijkse besturen en daarom is besloten dat op het moment dat de bijeenkomst wordt belegd in Oost-Groningen, de koerier rondgaat om statenleden te informeren. In de gegeven omstandigheden had het niet anders gekund, aldus dhr. Bleker. Dhr. Havinga (PvdA) denkt daar anders over en hij merkt op dat op 7 april j.l. onjuist is geïnformeerd. Er was informatie die niet is gegeven, terwijl er expliciet om is gevraagd.
35
Dhr. Bleker (gedeputeerde) bestrijdt dat er onjuiste informatie is gegeven. Er is geen informatie gegeven vanwege de voornoemde redenen. Het College heeft gewenst om informatie te geven op het uur dat het gebied werd geïnformeerd. De voorzitter vraagt of dhr. Havinga nog vragen heeft. Dhr. Havinga (PvdA) antwoordt dat de PvdA-fractie problemen heeft met de stellige opmerking over het niet aanwijzen van de Westerlanden en de Vriescheloërvennen. De PvdA-fractie zou vrede kunnen hebben met het niet inrichten, maar niet met het niet aanwijzen. Dan dient het besluit van 19 maart 2003 te worden herzien. Ook is de bijdrage van zes miljoen euro van de provincie in relatie tot andere beleidsprioriteiten een discussiepunt. De voorzitter constateert dat hiermee een schot voor de boeg is gegeven voor de behandeling in de Staten. De vraag is nu of nog verder over het stuk dient te worden gediscussieerd. Dhr. Meijndert (CDA) heeft nog één opmerking. Hij heeft begrepen dat dhr. Havinga wil dat de Westerlanden en de Vriescheloërvennen wel worden aangewezen, maar niet ingericht. Dat betekent onzekerheid voor de mensen die daar wonen. Dhr. Havinga (PvdA) werpt tegen dat die mensen tevens 15 jaar zekerheid wordt geboden. Dhr. Meijndert (CDA) bevestigt dat dit klopt en dat de overheid geen volledige zekerheid naar de toekomst kan bieden. Echter, als deze gebieden wel worden aangewezen, blijft er een zekere druk bestaan. Daarvan zijn meer voorbeelden, bijvoorbeeld bij stadsuitbreidingen. In het gebied waar Meerstad wordt gevestigd, wonen mensen die nu opeens worden geconfronteerd met een verbindingszone. Dhr. Havinga (PvdA) wijst erop dat de betreffende gebieden reeds zijn aangewezen en dat er in feite wordt voorgesteld om dit besluit te herzien. Dhr. Luitjens (VVD) stelt dat hij dit in zijn bijdrage ook heeft benadrukt. Geef de mensen duidelijkheid en verklaar dat de provincie gaat tot de norm van 1 op 100. De voorzitter merkt op dat deze discussie op zich weer een discussie inluidt. Wat er in 2015 staat te gebeuren hangt weer sterk af van de na te streven norm:1 op 100 of 1 op 1000. In de brief staat heel nadrukkelijk vermeld wat het voornemen is van GS. Na 2015 moet worden bekeken hoe de vlag er dan bij hangt. Daarom zal in de Statenvergadering gekomen moeten worden tot heldere keuzen. Er is voor iedere fractie ruimte om eigen keuzen te maken. Hij constateert dat dit agendapunt voldoende is besproken en dat verder behandeling in de Staten zal volgen. 16.
Brief van GS van 8 april 2004, nr. 2004-06298a/15/A.32,LW, betreffende Provinciaal Uitvoeringsprogramma gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied (PUP) 2004
Dhr. Meijndert (CDA) verklaart dat de CDA-fractie zich grosso modo in het stuk kan vinden. Het gaat om grondverwerving met voorfinanciering. Bij de robuuste verbindingszones zal geen voorfinanciering plaatsvinden. Hij heeft een indirecte vraag over de stadsmeierrechten. Daarover is men het nog steeds niet eens en er gebeurt dan ook geen onderhoud aan bruggen. Iedere partij distantieert zich daarvan. Dit zal toch eens moeten worden opgelost. Voorts wijst hij op een onduidelijke passage in het rapport onder 2.1.3 waarin wordt gesteld dat verworven gronden worden afgestoten om ze binnen het agrarisch natuurbeheer te brengen Dhr. Meijndert vraagt zich af of aangekochte EHS-gronden dan weer verkocht gaan worden. Dit lijkt hem niet zo wijs. Hij kan zich wel vinden in de voorfinanciering voor gronden buiten de EHS. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat dit stuk de sfeer uitademt dat getracht wordt om vanuit alle potjes wat te halen om zoveel mogelijk te bereiken in verband met tegenvallende bijdragen die van elders hadden moeten komen.
36
Reeds is eerder gesproken over de verbindingszones en wat toen is besloten zal hier ook van toepassing zijn. Terugbetaling door LNV is ook al eerder aan bod geweest. De kwestie die dhr. Meijndert opwierp bevreemdde dhr. Luitjens ook. Dit betreft dus het agrarisch particulier natuurbeheer versus de EHS-gronden, hetgeen op zich al een discussie is. De fractie van de VVD kan zich in grote lijnen in de brief vinden. Er staat nog een opmerking over de afronding van de eerste modules 1999 die een jaar verlenging krijgen. Dhr. Luitjens vraagt of deze dan ook echt zijn afgerond of dat deze kwestie nog wat blijft doorsudderen. Uit ervaring weet hij dat het moeilijk is de laatste lijnen aan elkaar te knopen. Voorts merkt hij op dat bij de activiteiten uit hoofde van de SGB (Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid) er slechts in vier van de zes gebieden iets gebeurt. Wat is de reden dat in de andere twee gebieden niets gebeurt? Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) verklaart dat de PvhN zich kan vinden in het programma, maar dat dit wel de sfeer van een chronisch geldtekort weergeeft van alles wat zij graag zou willen. Zij hoopt dat op langere termijn meer mogelijk is. Mw. Bulk (SP) merkt met betrekking tot de voorfinanciering en de terugbetaling door het Ministerie van LNV op dat hedenochtend dit ook al kort aan de orde is geweest. De gedeputeerde heeft vrij stellig verklaard dat het College ging voorfinancieren en dat zij het geld binnen twee jaar terug zou krijgen, terwijl het in bepaalde gevallen wat langer zou kunnen duren. In dit stuk staat dit wat minder stellig. Is er sinds de opstelling van het stuk en de actualiteit inmiddels wat veranderd? Mw. Bos (GroenLinks) sluit zich bij de gemaakte opmerkingen aan. Zij vindt het zeer verontrustend dat steeds sprake is van een tekort aan geld en hoe het Rijk daarmee omgaat. Natuur, groen en het landschap zijn daarvan de dupe. Zij vraagt hoe zeker de garantie is op terugbetaling als wordt voorgefinancierd. Zij stemt uitdrukkelijk in met het stuk waarin vermeld staat dat selectief wordt omgegaan met voorfinanciering van grondaankoop in het kader van de EHS om versnippering tegen te gaan. Dat laatste is een heel essentieel punt. Daarom snapt zij nog steeds niet dat terughoudend wordt omgegaan met de EHS, want het is toch van wezenlijk belang. Mw. Drees (PvdA) spreekt haar waardering uit voor de opstellers van het stuk, want het gaat om ingewikkelde kwesties. Zij is vol hoop dat het ILG, het Investeringsbudget Landelijk Gebied, er komt en dat het voor Statenleden beter mogelijk is om kaders te stellen om de richting te bepalen, want nu wordt een onderhandelingsresultaat voorgelegd. Graag wil zij weten wanneer de herziening van het Gebiedplan Groningen beschikbaar komt en of dat gekoppeld kan worden aan haar wens om over een goede kaart te beschikken met de EHS en de (robuuste) verbindingszones. De fractie van de PvdA acht de (provinciale) verbindingszones van belang en dat geldt ook voor de robuuste verbindingszones, maar helaas is daar nog weinig informatie over te vinden. Over het punt 2.1.3 stelt zij dat een en ander nog niet duidelijk is. Zij heeft daarover gebeld en heeft begrepen dat de verdeling 60% versus 40% alleen betrekking heeft op de nog niet gekochte gebieden. Graag ziet zij voor de volgende keer een nadere voortgangsrapportage over de stand van zaken met betrekking tot de aankoop, et cetera. Mogelijk is dit te bespreken in de kleine werkgroep. Ook heeft zij behoefte om te weten hoe het staat met de EU-POP gelden. Die worden wel gekoppeld aan bepaalde projecten, maar bij andere weer niet. Dat geldt ook voor de cofinanciering Kompas. De vraag is dan waarom niet en welke projecten dit betreft. Betreffende punt 2.1.2 merkt zij op dat daarin een taakstelling wordt genoemd van 9.046 ha., terwijl een jaar geleden de nota De Toestand van de Natuur is besproken waarbij de taakstelling 10.358 ha. bedroeg. Dit scheelt nogal. Mw. Drees heeft begrepen dat dit een technische kwestie betreft, maar graag hoort zij daarop een nadere toelichting. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt samenvattend dat: -
er een kaart komt, waarbij zowel de robuuste als de provinciale verbindingszones zijn ingetekend;
-
het Gebiedsplan gisteren door het College is vastgesteld en de procedure ingaat;
37
-
de cijfers bij het verslag nader worden toegelicht;
-
in het voorstel Voorfinanciering een bijlage staat met aantallen te realiseren EHS, verworven EHS en ingerichte EHS. Dit stuk is gisteren in het College vastgesteld en zal de commissie spoedig bereiken;
-
er nog afrondende besprekingen lopen tussen LNV en IPO over de garantie van terugbetaling nadat de provincie heeft voorgefinancierd;
-
inzake de stadsmeierrechten de provincie haar bescheiden positie ten opzichte van de stad Groningen ervaart;
-
een goede oplossing kan zijn als eenmaal verworven gronden die in bezit zijn bij een terreinbeheerder en organisatie en aan de randen van de EHS liggen teruggaan naar particulieren voor agrarisch natuurbeheer, als deze object van uitruil zijn met nog niet verworven gronden in de kern van de EHS. Dit is een optie die o.a. is aangereikt door Staatsbosbeheer. Nu zijn er soms bunders grond aan de randen van de EHS in bezit waarop overigens gewoon geboerd wordt door pachters, terwijl soms in de kerngebieden gronden voorkomen in particulier eigendom bij een boer. Mogelijk valt er in zo’n situatie een deal te sluiten waarbij de gebieden worden uitgeruild onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan een bepaald pakket aan agrarisch natuurbeheer.
-
hij nu geen ander informatie kan geven over de EU-POP gelden dan in de stukken staat.
-
ook het College haar waardering heeft uitgesproken voor de opstellende ambtenaren.
De voorzitter informeert of het punt, inmiddels voorzien van toezeggingen, voldoende is behandeld. Mw. Drees (PvdA) acht behandeling in de Staten niet nodig daar de diverse onderwerpen in verschillende vormen terug zullen komen. De voorzitter concludeert dat het punt voldoende is behandeld (plaatsen op de c-lijst). 17.
Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering om 13.22 uur.
38