DEZE UITGAVE IS EEN INITIATIEF VAN DE SAMENWERKENDE OPLEIDINGEN TOT VERLOSKUNDIGE
Voorwoord Jaarindex: Verloskunde onderzoek in Nederland Aantal ingezonden onderzoeken per hoofdthema, 2007-2014 80 70 60 50 Epidemiologie 40
Organisatie Kwaliteit van de clientenzorg
30 20
Dit jaar heeft de jaarindex een iets andere opzet gekregen. De onderzoeken worden altijd ingedeeld aan de hand van een aantal aandachtsgebieden: (1) epidemiologie, (2) organisatie en (3) kwaliteit van de cliëntenzorg. Deze aandachtsgebieden hebben een aantal sub-gebieden met elk een eigen hoofdstuk in de jaarindex. Dit jaar wordt ieder hoofdstuk ingeleid door twee experts uit het betreffende aandachtsgebied. Dit multidisciplinair duo beschrijft wat er speelt in het aandachtsgebied en waar onderwerpen liggen die verder onderzoek nodig hebben. Daarmee wil de jaarindex ook een inspiratiebron zijn voor nieuw onderzoek.
10 0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Het multidisciplinaire karakter van het veld is ook herkenbaar in veel onderzoeksprojecten. De Regionale Consortia, die met ondersteuning van ZonMw een start hebben gemaakt, spelen daarin een belangrijke rol. De gegevens van alle Regionale Consortia zijn opgenomen in deze jaarindex. Daarnaast hebben diverse onderzoeken van de consortia ook een plek gekregen in de jaarindex.
Verdeling ingezonden onderzoeken per deelthema, 2014 Epidemiologie
Kwaliteit van de clientenzorg
Binnen de verloskunde in Nederland vindt veel onderzoek plaats. Dit onderzoek wordt bij elkaar gebracht in de jaarindex “Verloskunde onderzoek in Nederland”. In deze 8e jaargang van de jaarindex, zijn 138 beschrijvingen van onderzoeksprojecten opgenomen. Dit is bijna 15% meer dan vorig jaar. In totaal, zijn er 37 nieuwe projecten toegevoegd. Daarmee geeft de jaarindex 2014 een breed beeld van het verloskundig onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd in Nederland. Wetenschappelijk onderzoek in de verloskunde is van groot belang. Een constante stroom van onderzoek is nodig om de zorg voor moeder en kind te blijven verbeteren. Die zorg is de basis voor de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties in Nederland.
Kennispoort Verloskunde Kennispoort Verloskunde richt zich op iedereen die professioneel betrokken is bij zwangerschap en geboorte. De meerderheid van de geregistreerde gebruikers van Kennispoort zijn actief als verloskundige (in opleiding), gynaecoloog (in opleiding), verpleegkundige, kraamhulp, verloskundig actieve huisartsen, kinderarts, of als docent dan wel onderzoeker aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Kennispoort Verloskunde is een initiatief van de Samenwerkende Opleidingen tot Verloskundige en werkt samen met professionele organisaties in de verloskundige zorg. Het platform Kennispoort Verloskunde wil onderzoek in de verloskunde zichtbaar maken, samenbrengen en stimuleren. De jaarindex “Verloskunde Onderzoek in Nederland” is één van de manieren om dit te realiseren, naast het Kennispoort Verloskunde congres, de website en de nieuwsbrief. In deze jaarindex is plek voor lopende projecten, projecten die binnen enkele maanden van start gaan en projecten die niet langer dan een jaar geleden zijn afgesloten. In alle gevallen gaat het om onderzoek dat raakt aan de verloskundige zorg in Nederland. De jaarindex is een dynamisch document dat voortdurend wordt uitgebreid en aangevuld. Alle onderzoeken uit de jaarindex zijn ook te vinden op de website van Kennispoort Verloskunde: www.kennispoort-verloskunde.nl. Mocht u uw eigen onderzoek willen aanmelden of anderen willen attenderen op de mogelijkheid om zijn/haar onderzoek aan te melden dan wordt u van harte uitgenodigd. Aanmelden doet u via de website van Kennispoort Verloskunde, waar u alle benodigde informatie aantreft.
Organisatie
30 25 20 15 10
R E DACTI E CO M M I SS I E
5 0 ie va t no In
eid Ef fe : sc ctivi re te en i t e in n ris g, d do ico ia elm s e gn o a t lec s ig tie tiek hei Ge en d: zo nd he i pr dsb ev ev en or tie de ri n He g tv en er lo sk un di ge zo rg sy s te em
ite it in en te d o rv en elm tie at s igh
we lb en di ng ele i
Ef fe ct iv
ev in
de n
he id er M
at
Be g
Ge zo
nd
he id
va n
de
na le
pa sg
ge zo
eb
nd
or en e
Arie Franx Universitair Medisch Centrum Utrecht Elies de Geus Academie Verloskunde Amsterdam Groningen Paul Heere Kennispoort Verloskunde Marianne Nieuwenhuijze Academie Verloskunde Maastricht Pien Offerhaus Koninklijke Nederlandse Organisatie Verloskunde Hanneke Torij Verloskunde Academie Rotterdam
4
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Inhoud Verloskunde onderzoek in Nederland
2 | Organisatie
1 | Epidemiologie Gezondheid van de pasgeborene • PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study • Prognostic factors and models for perinatal asphyxia at birth • Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nl • Peilingen Melkvoeding van Zuigelingen • Glucose Monitoring met Senor; GlucoMOMS • Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar allergie en astma en groei en gewoontevorming • EURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy • Generation R - Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheid • FetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict Neonatal Gastroschisis Outcome (FLAMINGO study) • Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap: hoe specifiek zijn de symptomen? • De PROPELLOR-studie (Prevention of Preterm Labour in Low Risk Women) • Europese Fibronectine Studie - EuFis • Calprotectin, intestinal Fatty Acid Binding Protein, oral feeding, Near Infrared Spectroscopy and bile acids as possible prognostic factors for development of necrotising enterocolitis in high risk neonates: ‘CALIFORNIA’ • After necrotizing enterocolitis in preterm infants: The time to reach full enteral feeding and its relation to intestinal recovery and neurocognitive development: ‘NaNEC’. • Late neonatal neurological outcome in infants with prenatally diagnosed duct dependent CHD and its relation with fetal and neonatal cerebral perfusion; ‘PANCAKE study’ • Pinkeltje onderzoek naar ontwikkeling en groei van (matig) prematuren (Engels acroniem: LOLLIPOP) • pREGnant: Nederlands register voor geneesmiddelengebruik tijdens de zwangerschap Maternale gezondheid • Optimalisering Eerstelijns verloskunde; de weg naar Practice-Based Evidence met VeCaS-AVM (Verloskundig Casusregistratie Systeem Academie Verloskunde Maastricht) • De identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte gebaseerd op onderzoek bij Zwangere vrouwen met Aangeboren HARtAfwijkingen: ZAHARA 3 • Severe acute maternal morbidity in primary care • PRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar Defects • SPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie) • Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico op cardiovasculaire aandoeningen, deel van de Generation R study • Hyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol? • NethOSS - Netherlands Obstetric Surveillance System • Transfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1) • De ontwikkeling van de Brabantse Integrale Geboortenzorg Vragenlijst (BINGO) • Cardiovasculair risico na een zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen; Hyras, follow- up van Hyras, Hyprecare • Foetaal gender afhankelijke verschillen in de zwangerschap, onderdeel van de Generation R study • Chlamydia trachomatis en andere infectieziekten bij zwangere vrouwen en hun partners • Prophylactic radiological interventions to prevent major obstetric haemorrhage in patients at high risk of abnormally invasive placenta (TeMpOh-3) • Diagnose en behandeling van kanker tijdens de zwangerschap; wat zijn de maternale en neonatale uitkomsten?
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Het verloskundige zorgsysteem • Landelijke evaluatie geboortecentra 45 • Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch? 46 • Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen 47 • Integrated Care System during labour (INCAS) 48 • Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn 49 • Samenwerken bevalt beter 50 • Deliver: Data EersteLIjns VERloskunde 51 • Veilige eerstelijns verloskunde 52 • LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 53 • Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period 54 • Registratie van verloskundigen 55 • Organisatie van verloskundige zorg 56 • Vroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eerste prenatale controle (vanaf 12 weken) en de gevolgen van deze late controle op de uitkomst van de zwangerschap 57 • Investigating the client perspective on- and the organization of-, Midwifery led care in the Netherlands 58 • Building a framework explaining the determinants and effects of the perinatal group care model “CenteringPregnancy” 59 • ReproQuestionnaire: kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de cliënt 60 Innovatie • Implementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’s 62 • Implementatiestudie CenteringPregnancy 63 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progamma 64 • Management of labour pain 65 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorg 66 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met het Risicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden en casuïstiekbespreking 67 • Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effecten van geboortecentrum Sophia in Rotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorg 68 • Implementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groep B-hemolytische streptokokken te voorkomen 69 • Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project) 70 • Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE) 71 • The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands 72 • Inventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normal birth process in Europe 73 • Toegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden 74 • Implementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à terme 75 • MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere 76 • Arbeid en gezond zwanger - maak er werk van! 77 • Monitoring en evaluatie van het programma Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): een sluitende aanpak door verloskundige- en jeugd(gezondheid)zorg 78 • Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): kraamzorg 79 • Healthy Pregnancy 4 All-2: zorg voor én na de geboorte, met de jeugdgezondheidszorg 80 • Healthy Pregnancy 4 All-2: interconceptiezorg 81 Consortia • MRNN • NVOG Consortium • Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN) • Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland • Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Overijssel • Geboortezorg Consortium en Midden Nederland • Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-Holland • Regionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest Nederland • Regionaal Consortium Oost Nederland Bevalt Goed • Regionaal Consortium Verloskunde Brabant • Verloskundig Consortium Limburg • Noordwest Nederland op één lijn: een kwalitatieve analyse naar succes- en faalfactoren in een regionaal netwerk
83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94
5
6
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
3 | Kwaliteit van de cliëntenzorg Begeleiding en welbevinden • Counseling by midwives about prenatal tests for congenital abnormalities; tailoring to future parents needs • De rol van partners in de besluitvorming rondom plaats van bevalling en het gebruik van pijnreducerende methoden • On speaking terms: choices and decision-making during the perinatal period • Islam and client desision making on prenantal screening. Practice and theory in the Netherlands • Florence: Fear of childbirth in relation to preference for place and mode of giving birth Effectiviteit en doelmatigheid / interventies • Training Obstetrische Spoed Teams Interventie-studie (TOSTI) • INDEX: Costs and effects of induction of labour versus expectant management in women with impending post-term pregnancies: the 41-42 weeks dilemma • The road to an integrated CenteringPregnancy. An effect evaluation • Inleiden van de bevalling met een Foley-katheter of orale misoprostol bij à terme vrouwen: PROBAATII-studie • Temporise or terminate pregnancy in women with severe preeclampsia at 28-34 weeks. TOTEM study • APOSTEL III, Nifedipine versus atosiban in the treatment of threatened preterm labour • Assessment of Perinatal Outcome by uSe of Tocolysis in Early Labour (APOSTEL-IV study); nifedipine versus placebo in the treatment of preterm premature rupture of membranes • Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban vs. fenoterol, a multi-centre trial. ECV with uterine relaxation • Remifentanil patient controlled analgesia versus epidural analgesia during labor. The RAVEL trial • Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM). Expectant management or Amnioninfusion for improving perinatal outcomes. (PPROMEXIL-III) • Behandeling van hoge angst voor de bevalling met haptotherapie • Stop or Go? Afbouw van antidepressiva in de zwangerschap: een pragmatische multicenter RCT • Laag moleculair gewicht heparine (LMWH) ter preventie van een recidief veneuze tromboembolie (VTE) tijdens de zwangerschap: een gerandomiseerde gecontroleerde studie met twee doseringen. Acroniem: Highlow-studie • De MOTHER-studie: behandeling van hyperemesis gravidarum met vroege sondevoeding • Verlengt een pessarium de zwangerschapsduur bij vrouwen die niet zijn bevallen na een opname vanwege dreigende partus prematurus: ApostelVI-studie • Pessarium of Cerclage ter preventie van partus prematurus bij zwangere vrouwen met een partus prematurus in de voorgeschiedenis en een verkorte cervixlengte: PC-studie • Pessarium of Progesteron ter Preventie van partus Prematurus bij vrouwen met een korte cervixlengte: QuadrupleP-studie • The Randomised Epidural Analgesia in Term Delivering women trial (TREAT) • Slimmer Zwanger - Nederland trial • Slimmer Zwanger - Rotterdam trial • Evaluatie van groepsbehandeling voor zwangeren met psychiatrische klachten (DAPPER-studie) • Folic Acid Clinical Trial: FACT Effect of folic acid supplementation in pregnancy on preeclampsia • BIG CHANGE (BOS supported implementation of guidelines on clinical hypertension and its management in gestation) • Continue begeleiding tijdens de baring, de COOL-studie (COntinous suppOrt during Labor) • The effects of the Mindfulness Based Childbirth and Parenting (MBCP) programme and the Fear of Childbirth Consultation (BC) programme in anxious pregnant women and their partners • The Dutch STRIDER (Sildenafil TheRapy In Dismal prognosis Early-onset fetal growth Restriction) • Restrictive versus massive fluid resuscitation strategy: influence on blood loss and hemostatic parameters in obstetric hemorrage (REFILL study)
97 98 99 100 101 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129
Effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie • Zwanger en te zwaar: thuis in de eerste lijn? • European uptake rates: factors that influence women’s utilization of prenatal screening for Down’s syndrome • IRIS-studie (IUGR risk selection study) • Study on Adequate identification of the term Fetus At Risk due to Intra uterine growth restriction: SAFARI-studie • Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie) • Markers of UncomPlicated Pregnancies In the 1st Trimester: MUPPIT-studie • Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie) • External validity and impact of first-trimester obstetric prediction rules in the Netherlands • POM: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat • De (niet-)geïnformeerde beslissing van specifieke groepen zwangere vrouwen rondom deelname aan prenatale Downscreening en het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) • De haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van een nieuw prenatale risico score kaart: de Rotterdam Reproductive Risk Reduction (R4U) • Mind2Care screen-en-advies instrument ter detectie en zorgtoeleiding van zwangeren met psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik • Omphalocele Outcome Prediction by Ultrasound Screening and omphalocele measurement (OOPUS) • Lower Uterine Segment study (LUS) • Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest Netherlands • Promises: Pregnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions • De App ‘gezond werken tijdens de zwangerschap’ • Failure to progress during the first stage of labor • Vroegdiagnostiek van galwegatresie met behulp van de ontlasting kleurenkaart en de ontlasting kleuren App • Meconium Aspiratie Controle studie (MAC studie) “studie naar observatieduur bij pasgeborenen met meconiumhoudend vruchtwater • De (kosten) effectiviteit van een online interventie (MamaKits) voor zwangere vrouwen met stress, depressieve en/of angstklachten • Onderzoek naar depressieve en angstsymptomen in de zwangerschap en de invloed daarvan op zwangerschapsuitkomst en zorgconsumptie • Procesmonitoring prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) 2013 • TRIDENT study: Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing (NIPT) • Het ontwikkelen en valideren van Perinatal Fear Beliefs Scale
131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155
Gezondheidsbevordering en preventie • Programmatisch aanbod van Preconceptiezorg: het bereiken van (moeilijk bereikbare) wensouders in achterstandswijken van Rotterdam 157 • Chlamydia trachomatis and other infectious diseases in pregnant women; perspectives of primary care midwives and pregnant women in the Netherlands 158 • Lifestyle en Zwangerschap 159 • Het FoliumzuurExtra-Onderzoek bij kinderwens en zwangerschap Noord-Nederland (FoliumzuurExtra) 160 • Kom aan! Gezonde gewichtstoename voor zwangere vrouwen 161 • Gewoon Gezond Zwanger: Maternale distress 162 • Voorbereiden op de zwangerschap: begrijpelijke informatie voor iedereen 163 • Lokaal afstemmen van preconceptiezorg. Rekening houden met aanstaande ouders en de mogelijkheden van zorgverleners 164 • CenteringParenting: jeugdgezondheidszorg sámen met ouders 165 • Integrale zwangerschapszorg in een groep met CenteringPregnancy 166 • Perisur: ontwikkelen en implementeren van interventies om de perinatale morbiditeit en mortaliteit in Suriname terug te dringen 167 • Ethische kwesties in de preconceptiezorg 168 • Evaluatie Pilot ‘Babybalance’ 169
7
Epidemiologie
01 Gezondheid van de pasgeborene 1.1 Maternale gezondheid 1.2
Epidemiologie Gezondheid van de pasgeborene
VOORWOORD
1.1
Op het gebied van perinatale epidemiologie en gezondheid van de pasgeborene wordt in Nederland veel en goed onderzoek verricht. Het in hoofdstuk 1.1 beschreven onderzoek beoogt vragen te beantwoorden als: is het voorspellen van complicaties zoals vroeggeboorte of asfyxie mogelijk? Wat is het effect van bepaalde maternale ziektes en medicijngebruik op de gezondheid van de foetus en pasgeborene? Welke sociaaleconomische, etnische en leefstijl factoren beïnvloeden de groei en ontwikkeling van de pasgeborene? Wat is bekend over meer specifieke perinatale aandoeningen op de ontwikkeling van het kind? Van een aantal studies is de inclusie afgerond. De inclusie van de studies over de volgende onderwerpen is afgerond: de predictieve waarde van fibronectinebepaling bij dreigende vroeggeboorte, de voorspellende waarde van zuurstofsaturatie in de darm en ‘intestinal fatty acid binding proteins’ voor het voorspellen van necrotiserende enterocolitis bij prematuren en het voorspellen van het beloop bij gastroschizis (FLAMINGO-studie) zijn afgerond. De resultaten worden bewerkt. De eerst geïncludeerde kinderen van de grote cohortstudies the ‘Amsterdam Born Children and their Development’ en de ‘Generation R’ studie zijn inmiddels 11 en 12 jaar. Inzicht is verkregen in de etnische en sociaaleconomische verschillen in gezondheid en in de invloed van leefstijl op de gezondheid van kinderen. Het KOALA-onderzoek bestudeert determinanten die van invloed zijn op atopische aandoeningen, de groei en ontwikkeling bij het kind. De studie loopt inmiddels 13 jaar. De publicaties geven inzicht in de invloed van infecties, vaccinaties, darmflora, voeding, lichaamsbeweging, leefstijl, opvoeding en gewoontevorming op de aandoeningen. Van het ‘Pinkeltje gezondheidsonderzoek’ over de groei en ontwikkeling van matig prematuren zijn meerdere publicaties verschenen. In het bijzonder de negatieve effecten van relatief milde prematuriteit op de groei en ontwikkeling zijn zeer relevant. Daarnaast wordt in de grote cohortonderzoeken keer op keer bevestigd dat een gezonde start voor het kind in utero begint. Onderzoek naar maternale aandoeningen zoals epilepsie en diabetes geven inzicht in de effecten van anti-epileptica op de foetus en het effect van strenge regulatie van de maternale bloedsuikers op de neonaat. Dit zijn langlopende follow-up studies waarvan de inclusies nog niet zijn gesloten. Behoudens de grote cohortstudies hebben de onderzoeken naar de effecten van perinatale aandoeningen een beperkte follow-up duur. Langere follow-up is nodig om nadelige effecten van perinatale aandoeningen op de gedrags- en psychische ontwikkeling van kinderen in kaart te brengen en interventie(studies) te plannen. Een ander kennishiaat betreft de haalbaarheid en veiligheid van thuismonitoring van de a terme neonaat met een milde risicofactor. Voor screening en diagnostiek bij de pasgeborene is vaak een ziekenhuisopname nodig. Dat heeft impact op de ouder-kind binding, verloop van de borstvoeding, stress bij de neonaat en een potentieel negatief effect op de darmflora. Resumerend is het verheugend dat in Nederland nuttig gebruik gemaakt wordt van de goede infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek.
Marianne Prins, RM, MSc.
Dr. Floris Groenendaal
Academie Verloskunde Amsterdam Groningen Afdeling Midwifery Science, VUmc, EMGO instituut afd. Midwifery Science, Amsterdam
Neonatoloog, WKZ/UMC, Utrecht
10
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
10
11
“Perinatale asfyxie is een belangrijke oorzaak van perinatale sterfte en
“Goed onderzoek naar effecten bij moeder en kind begint
gezondheidsproblemen voor de pasgeborene. Vroege predictie en
vroeg in de zwangerschap.”
EPIDEMIOLOGIE
preventie van dit probleem is van groot belang om perinatale uitkomsten op de korte en lange termijn te verbeteren.”
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study
Prognostic factors and models for perinatal asphyxia at birth
Tot nu toe is er te weinig bekend over de oorzaken van aandoeningen die tijdens de zwangerschap ontstaan bij moeder en kind, zoals zwangerschapshypertensie, miskramen, aangeboren afwijkingen en ziekten op kinderleeftijd. Gepubliceerd epidemiologisch onderzoek op dit terrein kent vele beperkingen, met name vanwege het vaak retrospectieve karakter. In dit prospectieve cohortonderzoek worden vrouwen vanaf het eerste prenatale consult gevolgd tijdens en na de zwangerschap middels een serie van web-based vragenlijsten. Inclusie vindt plaats via verloskundigen, verloskundig-actieve huisartsen en gynaecologen. Bij een deel van de vrouwen zal ook vroeg in de zwangerschap bloed worden afgenomen voor genetisch onderzoek en biomonitoring en in deelstudies kunnen ook andere metingen ten aanzien van de gezondheid van moeder en kind verricht worden. Bovendien zal (na toestemming) informatie verzameld worden via medische dossiers, apotheekgegevens en koppeling met de PRN, zowel ten aanzien van determinanten als uitkomstmaten.
Perinatale sterfte is een belangrijke indicator voor de verloskundige zorg en perinatale asfyxie van het geboren kind is een van de belangrijkste oorzaken van perinatale sterfte en morbiditeit. Ofschoon sommige risicofactoren van asfyxie bekend zijn, blijft het voorspellen van perinatale asfyxie en het schatten van de korte en lange termijn effecten hiervan op de pasgeborene moeilijk. Dit heeft als consequentie dat we niet goed weten welke vrouwen een verhoogd risico hebben en wellicht in aanmerking komen voor preventieve maatregelen. Het beter in kaart brengen van de risicofactoren en de ontwikkeling van een prognostisch model zou ons hierbij kunnen helpen.
Doel Het primaire doel van de PRIDE Study is om factoren te identificeren waaraan een vrouw tijdens en voor de zwangerschap wordt blootgesteld en die van invloed zijn op de gezondheid van de moeder en/of haar (ongeboren) kind. Daarnaast is het evalueren van specifieke aspecten van de preconceptionele, prenatale en perinatale zorg in Nederland van belang. Vraagstelling/Hypothese Binnen de PRIDE Study kunnen vele vraagstellingen worden onderzocht ten aanzien van de gezondheid van moeder en kind en de zorg rondom deze doelgroep. Relevantie De resultaten van dit grootschalige onderzoek kunnen leiden tot primaire preventie en verbeterde voorlichting ten aanzien van een aantal oorzakelijke factoren, maar bijvoorbeeld ook tot de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en verbetertrajecten in de zorg rondom moeder en kind. Projectleider(s) Dr.ir. Nel Roeleveld, reproductie epidemioloog (Department for Health Evidence, Radboudumc) Dr. Iris van Rooij, epidemioloog (Department for Health Evidence, Radboudumc)
Contact project Dr. Marleen van Gelder
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Einddatum: Looptijd: Inclusie van zwangere vrouwen t/m 2016; follow-up van kinderen in ieder geval t/m schoolleeftijd. Samenwerkingspartners Diverse afdelingen van het Radboudumc in Nijmegen, verloskundigen en gynaecologen in Nederland, ziekenhuizen en onderzoeksinstituten in binnen- en buitenland. Publicaties • Van Gelder MMHJ, Bretveld RW, Roeleveld N. Web-based questionnaires: the future in epidemiology? Am J Epidemiol 2010;172:1292-98. • Van Gelder MMHJ, Bretveld RW, Roukema J, Steenhoek M, van Drongelen J, Spaanderman MEA, van Rumpt D, Zielhuis GA, Verhaak CM, Roeleveld N. Rationale and design of the PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study. Paediatr Perinat Epidemiol 2013;27:34-43 Meer informatie: pridestudy.nl
Projectuitvoerder(s) Dr. Marleen van Gelder, projectcoördinator (Department for Health Evidence, Radboudumc)
Trefwoord pregnancy, health, embryonic and fetal development, prenatal care, childbirth, postnatal development, childhood disorders, life style
Doel Inzicht krijgen in de trend van perinatale asfyxie over de tijd. Inzicht krijgen in de risicofactoren van perinatale asfyxie, zowel antepartum als intrapartum. Inzicht krijgen in de trend van obstetrische interventies ter voorkoming van perinatale asfyxie over de tijd. Aandacht voor regionale verschillen. Het ontwikkelen van een prognostisch model voor het voorspellen van perinatale asfyxie. Vraagstelling/Hypothese Wat is de trend in perinatale asfyxie in Nederland? Wat zijn de herhalingskansen van perinatale asfyxie? Wat zijn de risicofactoren voor perinatale asfyxie, antepartum en intrapartum? Wat zijn goede prognostische modellen om perinatale asfyxie te voorspellen? Wat is de toegevoegde waarde van prospectief verzamelde biomarkers, laboratorium en echografische resultaten op het ontwikkelde model? Relevantie Vroege predictie en preventie van perinatale asfyxie is van groot belang om uitkomsten van de pasgeborene op de korte en lange termijn te verbeteren. De uitkomsten van het onderzoek zijn zowel maatschappelijk en beleidsmatig van belang evenals voor de patiënt. Projectleider(s) Dr. Anita C.J. Ravelli Prof.dr. Ameen Abu Hanna Prof.dr. Ben-Willem M. Mol (AMC) Projectuitvoerder(s) Sabine Ensing MD (AMC)
Contact project Drs. S. (Sabine) Ensing
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in juni 2012 Samenwerkingspartners Perinatale Registratie Nederland (PRN) Trefwoord perinatal asphyxia, perinatal mortality, obstetric interventions, term singletons, registry, trends
11
12
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
12
13
“Gezondheidsverschillen ontstaan al vroeg in het leven. Belangrijk is te achterhalen welke factoren daarbij een grote rol spelen, zodat doelmatige interventies kunnen worden ontwikkeld en uiteindelijk gezondheidsverschillen kleiner worden.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nl
Peilingen Melkvoeding van Zuigelingen
Sinds een aantal jaar weten we dat de oorsprong van veel belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen (bijv. ADHD, overgewicht) en volwassenen (bijv. suikerziekte) vaak al in de zwangerschap en de eerste levensjaren ligt. Van enkele leefgewoonten is bekend dat ze de gezondheid van het kind kunnen beïnvloeden, maar van de meeste is weinig bekend. De ABCD-studie hoopt meer inzicht te krijgen in deze vroege factoren. De ABCD-studie bestaat uit meerdere fases. Fases I en II betroffen de zwangerschap, geboorte en groei in de eerste levensjaren. Ruim 8.000 vrouwen hebben in 2003 tijdens hun zwangerschap een vragenlijst ingevuld en veelal bloed afgestaan voor analyse van de voedingsstatus. Vervolgens zijn de geboorte en groei- en ontwikkelingsgegevens van hun kinderen verzameld. In fase III zijn de gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van de kinderen op 5-jarige leeftijd gemeten door middel van vragenlijsten en metingen op school (ABCD-consult). In 2015 zal fase IV van start gaan, waarbij we vragenlijsten zullen afnemen bij de dan 11-jarige kinderen, hun ouders en leerkracht.
Borstvoeding is de optimale voeding gedurende de eerste zes levensmaanden. Advisering en ondersteuning van moeders die borstvoeding geven, is essentieel voor het succesvol starten met borstvoeding.
Doel Doel is te onderzoeken in welke mate de gezondheid van kinderen - bij de geboorte en op latere leeftijd - wordt beïnvloed door leefgewoonten en leefomstandigheden van hun moeder tijdens de zwangerschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar verschillen in gezondheid tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. Vraagstelling/Hypothese Hoofdvraag is in hoeverre voeding, psychosociale stress, genotmiddelengebruik en leefomgeving vanaf de zwangerschap de gezondheid van het kind beïnvloeden. Hierbij wordt met name gekeken naar zwangerschapsuitkomstmaten en de uitkomsten; cardio-metabool risicoprofiel, voeding, cognitie en gedrag van het kind op latere leeftijd. Relevantie Meer inzicht in factoren tijdens de zwangerschap die invloed hebben op de gezondheid van het kind is van belang om (aanstaande) ouders beter te kunnen voorlichten en begeleiden. Inzicht in de etnische verschillen maakt het mogelijk cultuurspecifieke interventies te ontwikkelen, waarmee we kunnen bijdragen aan het verminderen van de etnische ongelijkheid in gezondheid.
Drs. Viyan Rashid (HvA) Drs. Marieke de Beer (VUmc/GGD) Drs. Margreet Harskamp-van Ginkel (GGD) MSc. Jessica Hrudey (AMC) MSc. Noekie van Lieshout (AMC) Dr. Hadi Zafarmand (AMC) Contact project
[email protected] Begin en einddatum De ABCD-studie loopt sinds 2003 en is een langlopend onderzoek. Het plan is de kinderen tenminste iedere vijf jaar te volgen tot in de jonge volwassenheid (2028). De verzameling van gegevens in fase 1 (zwangerschap), 2 (geboorte en zuigelingenperiode) en 3 (kleutertijd) is reeds afgerond. Samenwerkingspartners Aan de ABCD-studie (AMC) werken verschillende universiteiten, onderzoeksinstellingen en gezondheidscentra mee, zoals het VU medisch centrum, Universiteit Utrecht (IRAS), Universiteit van Amsterdam (UvA) en GGD Amsterdam.
Projectleider(s) Dr. Tanja G.M. Vrijkotte (Sociale geneeskunde, AMC)
Publicaties Zie voor de gehele publicatie lijst vanaf 2005: www.abcd-studie.nl
Projectuitvoerder(s) Drs. Arend van Deutekom (VUmc) Drs. Laetitia Smarius (De Bascule, VUmc) Drs. Adriëtte Oostvogels (AMC) Drs. Sanne de Laat (AMC)
Trefwoord pregnancy, infant, child, development, developmental plasticity, fetal programming, cardio-metabolic risk, health, nutrition, cognition, behaviour, ethnicity, life style
Doel Doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van het percentage moeders dat start met borstvoeding in Nederland, het percentage moeders dat na drie maanden nog uitsluitend borstvoeding geeft en het percentage moeders dat na zes maanden nog uitsluitend borstvoeding geeft. De percentages moeders die gemengde voeding (kunstvoeding en borstvoeding) en uitsluitend kunstvoeding geven zijn hieraan complementair. Percentages worden vergeleken met cijfers uit de vorige peilingen. Redenen om te starten/stoppen met borstvoeding worden uitgevraagd, relaties gelegd met kenmerken van moeders (o.a. roken en drinken in de zwangerschap) en kenmerken van de kraamzorg (duur, al dan niet gecertificeerd) worden gelegd. Uiteindelijk doel is dat meer moeders met plezier borstvoeding geven. Uit eerdere peilingen is naar voren gekomen dat goede begeleiding en ondersteuning daaraan bijdraagt. Vraagstelling/Hypothese Prevalentie van borstvoeding is niet gerelateerd aan het type kraamzorg dat wordt ontvangen. Relevantie Roken tijdens de zwangerschap verhoogt de perinatale morbiditeit en mortaliteit. De prevalentie van roken in de zwangerschap wordt algemeen gezien als een indicator voor de perinatale gezondheid van kinderen. Borstvoeding is de beste voeding als het gaat om de gezondheid van moeder en kind. De WHO adviseert uitsluitend borstvoeding te geven tot het kind de leeftijd van ongeveer zes maanden heeft bereikt en er daarna nog geruime tijd mee door te gaan in combinatie met geschikte vaste voeding. Kunstgevoede zuigelingen hebben, in vergelijking met degenen die borstvoeding krijgen, een
groter risico op het krijgen van oor- en luchtweginfecties, diarree en allergieën en worden vaker in een ziekenhuis opgenomen. Ook op langere termijn biedt het geven van borstvoeding voordelen. Zo is er sterk bewijs dat borstvoeding beschermt tegen vetzucht en overgewicht. Borstvoeding bevordert behalve een gezonde groei ook een betere ontwikkeling. Naast de groei en cognitieve ontwikkeling blijken de motorische en visusontwikkeling gunstiger te verlopen bij borstgevoede zuigelingen. Ook draagt borstvoeding bij aan een lagere bloeddruk, een gunstiger totaal serum cholesterol en een kleinere kans op type 2 diabetes op oudere leeftijd. Projectleider(s) Dr. C.I. Lanting Projectuitvoerder(s) Dr. C.I. Lanting Dr. J.P. van Wouwe (TNO Child Health) Contact project Dr. C.I. Lanting
[email protected] Begin en einddatum Peilingen vinden op regelmatige basis plaats sinds 1996. Samenwerkingspartners Zowel regionaal als landelijk Trefwoord breastfeeding, demography, home delivery, infant feeding, infants, tobacco smoking, pregnancy
13
14
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
14 EPIDEMIOLOGIE
15 GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Glucose Monitoring met Senor; GlucoMOMS
Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar allergie, astma, groei en gewoontevorming
Diabetes mellitus is geassocieerd met slechtere perinatale uitkomst. Zelfs als vrouwen volgens de huidige richtlijnen gecontroleerd worden, hebben zij meer risico op zwangerschapscomplicaties dan normoglycemische vrouwen. Het Continue Glucose Monitoring Systeem (CGMS) is een relatief nieuwe techniek voor het verbeteren van de glycemische controle en biedt zo mogelijk ook verbetering van de zwangerschapsuitkomst. In deze multicentre randomised controlled trial worden zwangere vrouwen met diabetes mellitus type 1 of 2, of met een vroege diabetes gravidarum (allen met insuline behandeling), gerandomiseerd voor het aanvullend gebruik van de CGMS. Deze offline monitor zal elke zes weken gedurende een week gedragen worden. Aansluitend aan het dragen worden de metingen bekeken en de insuline therapie aangepast. De controlegroep krijgt standaard glycemische controle door middel van glucose dagcurves en HbA1c-controles. De primaire uitkomstmaat is de incidentie van macrosomie. Daarnaast wordt gekeken naar maternale en neonatale morbiditeit en naar kosten-effectiviteit.
In dit onderzoek worden ruim 2.500 kinderen gevolgd, intra-uterien en tijdens de vroege jeugd. Bij een deel van hen is biologisch materiaal verzameld (bloed van de zwangere en haar kind, ontlastingmonster en moedermelkmonster één maand postpartum, DNA). De gegevens worden verzameld met behulp van vragenlijsten die door de ouders worden ingevuld. In de eerste twee levensjaren staan vooral eczeem, wheezeklachten (piepen op de borst) en allergie (IgE-antistoffen tegen voedsel- en luchtwegallergenen) op de voorgrond- op schoolleeftijd vooral astma, luchtwegallergie en overgewicht. De eerste gepubliceerde resultaten hebben betrekking op de rol van borstvoeding, de leeftijd van introductie van bijvoeding, de samenstelling van moedermelk (immuunfactoren, vetzuren), de inname van vis en zuivel en biologische voeding door moeder en kind, de samenstelling van de darmflora, maagdarminfecties, antibiotica en vaccinaties. Naarmate het onderzoek vordert komen er meer resultaten naar voren over het tweede thema: groeien en gewoontevorming van eet- en beweeggedrag van kinderen.
Vraagstelling/Hypothese Vermindert het aanvullend gebruik van het continue glucose monitoring system het risisco op macrosomie in diabetische zwangerschappen, in vergelijking met standaardzorg?
Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Ten tijde van het verschijnen van deze Jaarindex moeten er nog ruim 70 vrouwen worden geincludeerd. De verwachte einddatum is juli 2015.
Relevantie Het aantal patiënten met diabetes mellitus stijgt. Zo ook de incidentie van diabetes gravidarum. De zorg voor deze groep patienten tijdens de zwangerschap kan verbeterd worden. Met de komst van nieuwe technieken lijkt een verbetering binnen handbereik. Echter, de effectiviteit dient te worden bekeken alvorens deze kostbare methoden als standaard zorg worden ingezet. De primaire uitkomstmaat van deze studie, macrosomie, is een zeer relevante uitkomst. Recent onderzoek laat zien dat macrosome neonaten op latere kinderleeftijd grotere kans hebben op overgewicht en het ontwikkelen van diabetes mellitus.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol Prof.dr. A. Franx Dr. I.M. Evers Projectuitvoerder(s) Drs. D. van Munster Contact project Drs. D. van Munster
[email protected]
Trefwoord continuous Glucose Monitoring System, CGMS, diabetes mellitus, gestational diabetes, pregnancy
Doel Het opsporen van oorzaken in de vroegste jeugd (en intra-uteriene periode) van het ontstaan van allergie, astma en overgewicht, met aandacht voor de interactie tussen (genetische) aanleg en gedrags- en omgevingsfactoren. Vraagstelling/Hypothese Centrale vraagstellingen in het onderzoek naar allergie en astma hebben betrekking op: 1. De hygiënehypothese: blootstelling aan micro-organismen beschermt tegen het ontstaan van voedsel- en luchtwegallergie door opwekking van tolerantie, met name in de darm, 2. De vetzuurhypothese: balans tussen omega-6 en omega-3 vetzuren in voeding van moeder en kind. In beide hypothesen spelen perinatale blootstelling en borstvoeding een rol en andere factoren en de interactie met erfelijke vatbaarheid. Aandachtspunt bij groei en gewoontevorming zijn de rol van opvoeding in het gezin en de omgeving bij de ontwikkeling van eet- en beweeggedrag van kinderen, en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van het kind. Relevantie Astma, allergie en overgewicht komen steeds vaker voor (verdrievoudiging in de afgelopen drie decennia), en deze stijging is waarschijnlijk het gevolg van leefstijl of omgevingsveranderingen vroeg in het leven. Kennis van deze factoren is de sleutel voor preventie. Projectleider(s) Dr. Carel Thijs (Universiteit Maastricht)
Contact project Dr. Carel Thijs
[email protected] Begin en einddatum 2000 - 2014 Samenwerkingspartners Maastricht University/NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Metabolism/CAPHRI School for Public Health and Primary Care TNO Kwaliteit van Leven, Zeist/Leiden Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven Louis Bolk Instituut, Driebergen-Zeist Publicaties zie: www.koala-study.nl Trefwoord asthma, allergy, overweight, immunity, obesity, breastfeeding, human milk, gut microbiota, cytokines, fatty acids, rotavirus, norovirus, antibiotic, vaccination, feeding, eating, physical activity, habit formation
15
16
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
16
17
Bert van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskunde Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis:
“EURAP staat voor een betere voorlichting en begeleiding van zwangeren met
“Generation R is dé studie die antwoord gaat geven op de vraag hoe interne en externe
epilepsie en vrouwen die om een andere reden anti-epileptica gebruiken.”
factoren de gezondheid van opgroeiende kinderen beïnvloeden en hoe dit, waar nodig,
EPIDEMIOLOGIE
verbeterd kan worden.”
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy
Generation R – Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheid
Het is al langer bekend dat expositie in utero met anti-epileptica gepaard gaat met een verhoogde kans op aangeboren afwijkingen bij het kind. Er is echter meer kennis nodig over de oorzaken en factoren die daarbij een rol spelen. Inclusie in de EURAP studie vindt bij voorkeur plaats voor de zestiende zwangerschapsweek, maar retrospectieve inclusie is ook mogelijk. De dataverzameling vindt plaats door middel van telefonische interviews. In totaal worden deelnemers vijf keer geïnterviewd. De vragen die worden gesteld gaan over het verloop van de zwangerschap, mogelijke epileptische aanvallen die doorgemaakt zijn, medicijnen die worden gebruikt, situatie rond de bevalling, het pasgeboren kind en de ontwikkeling en gezondheid van het kind in het eerste levensjaar. EURAP is een observationele studie. Door deelname verandert er niets aan de medicijnen die worden gebruikt.
Generation R is een prospectief cohort onderzoek vanaf het vroege intra-uteriene leven tot de adolescentie van bijna 10.000 kinderen geboren in Rotterdam tussen 2002 en 2006. Met behulp van preen postnatale centrumbezoeken, vragenlijsten en gegevens van reguliere zorginstanties (consultatiebureaus en GGD) beschikken wij over een zeer uitgebreide gegevensverzameling van de gezondheid, groei en ontwikkeling van het kind en de ouders. De gegevensverzameling is opgebouwd rond de volgende kernuitkomsten:
Doel • Evalueren van teratogene risico’s van anti-epileptica (AED) • Vaststellen van het type afwijkingen dat geassocieerd is met specifieke AED’s • Aantonen van dosis-effectrelaties Vraagstelling/Hypothese Hoofdvraag van de EURAP-studie is wat de invloed van antiepileptica is op het ongeboren kind. Verder wordt er gekeken naar welke afwijkingen ontstaan bij de diverse middelen en wat het effect is van de verschillende doseringen van AED’s die in Nederland voorgeschreven worden. Relevantie De uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt voor verbetering van voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen met epilepsie, of vrouwen die om een andere reden anti-epileptica gebruiken. Bovendien kan de neuroloog een betere afweging maken bij het voorschrijven van verschillende anti-epileptica aan vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Projectleider(s) Dr. E.P. van Puijenbroek, arts klinisch farmacoloog Projectuitvoerder(s) Drs. Saskia Vorstenbosch, onderzoeksmedewerkers
Contact project Drs. S. Vorstenbosch
[email protected] Prof.dr. E.P. van Puijenbroek
[email protected] www.eurap.nl https://www.lareb.nl/Teratologie/Eurap Begin en einddatum Het onderzoek is vanuit het UMC Utrecht gestart in 2002. EURAP betreft een observationele studie die de komende jaren gecontinueerd wordt vanwege de noodzaak tot continue monitoring van de effecten van (nieuwe) AED’s. Deze studie wordt thans in veertig landen uitgevoerd, de Nederlandse registratie geschiedt sinds 2012 vanuit het Nederlands Bijwerking Centrum Lareb. Samenwerkingspartners Voor dit onderzoek wordt samengewerkt met epilepsiecentra “Kempenhaeghe”, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN), en de Werkgroep Prenatale Diagnostiek (WPD). Ook is de medewerking van diverse afdelingen van academische en algemene ziekenhuizen onmisbaar. Trefwoord epilepsy, pregnancy, teratology, development
Doel De algemene doelstelling is het bestuderen van factoren van invloed op de groei, ontwikkeling en gezondheid. Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar het: 1. Beschrijven van de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid 2. Identificeren van omgevingsgerelateerde en genetische factoren van invloed op de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid 3. Bestuderen van etnische en sociaaleconomische gezondheidsverschillen Vraagstelling/Hypothese Waarom ontwikkelt het ene kind zich optimaal en het andere kind niet? Relevantie Generation R bestudeert de groei, ontwikkeling en gezondheid vanaf het vroege foetale leven tot de jong volwassenheid van kinderen die opgroeien in een grootstedelijke omgeving. Naast de andere, langer bestaande en recent geïnitieerde, geboortecohort onderzoeken ligt de unieke waarde van Generation R met name in: 1. Innovatieve en gedetailleerde meetmethoden 2. Uitgebreide biobank 3. Follow-up vanaf de vroege foetale fase 4. Onderzoek naar de fysieke en gedragsmatige groei en ontwikkeling 5. Multi-etnische, stedelijke onderzoeksgroep Resultaten uit Generation R zullen uiteindelijk moeten leiden tot betere strategieën voor de identificatie van risicogroepen en preventie gericht op de vroegste fase van het leven.
Directoraat: Prof.dr. A. Hofman, afdelingshoofd, Epidemiologie Prof.dr. V.W.V. Jaddoe, directeur, Kindergeneeskunde-Epidemiologie Drs. J.Th.N. Lubbe, themadirecteur Gezondheidswetenschappen Projectleider(s) Prof.dr. C.M. van Duijn, hoogleraar genetische epidemiologie Prof.dr. A.J. van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskunde Prof.dr. J.C. de Jongste, hoogleraar kinderlongziekten Prof.dr. J.M. Mackenbach, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorg Prof.dr. H.A. Moll, onderzoeker kindergeneeskunde Prof.dr. H. Raat, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorg Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde Prof.dr. H. Tiemeier, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Prof.dr. A.G. Uitterlinden, hoogleraar inwendige geneeskunde Prof.dr. F.C. Verhulst, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Prof.dr. M.H. van IJzendoorn, hoogleraar gezinspedagogiek Contact project Prof.dr. V.W.V. Jaddoe
[email protected] Samenwerkingspartners Erasmus MC Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis GGD Rotterdam en omstreken TNO – Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek Begin en einddatum Begindatum: 2001 Einddatum: Looptijd: follow-up van de kinderen tot jong volwassenheid Publicaties Zie voor een overzicht van alle publicaties: www.generationr.nl Trefwoord pregnancy, health, child, development, growth
17
18
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
18
19
“Prospectieve evaluatie van foetale echomarkers als
“Pathofysiologie van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld
voorspelling van uitkomst bij gastroschisis.”
EPIDEMIOLOGIE
aan antidepressiva tijdens de zwangerschap.”
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
FetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict Neonatal Gastroschisis Outcome (FLAMINGO study)
Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap: hoe specifiek zijn de symptomen?
Gastroschisis is een congenitaal buikwanddefect waardoor een gedeelte van de darmen naar buiten stulpt. De prevalentie van gastroschisis in Nederland is ongeveer 1,5 per 10.000 geborenen en wordt tegenwoordig bijna altijd antenataal gediagnostiseerd. De overlevingskans van de pasgeborene met gastroschisis is uitstekend (90-95%), maar gaat regelmatig gepaard met morbiditeit (30%) en langdurige ziekenhuisopname. Het aantal intra-uteriene vruchtdoden is aanzienlijk (5-12,5%). Een mogelijke verklaring voor sterfte en morbiditeit is darmbeschadiging als gevolg van continue blootstelling aan amnionvocht en mechanische compressie van de darm ter hoogte van het buikwanddefect. Het antenataal identificeren van foetussen die een grotere kans hebben op darmschade kan mogelijk intra-uteriene sterfte en morbiditeit voorkomen door middel van intensievere foetale bewaking en eventueel vroegere beëindiging van de zwangerschap. Met deze prospectieve observationele multicenter studie, waarbij gestandaardiseerd echografisch en follow-up onderzoek zal worden verricht, hopen wij antenatale echografische parameters te identificeren die de neonatale uitkomst beter kunnen voorspellen.
Van alle pasgeborenen die tijdens de zwangerschap zijn blootgesteld aan Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI’s) en Serotonin Noradrenalin Reuptake Inhibitors (SNRI’s) ontwikkelt 30% het neonatale abstinentiesyndroom, ook wel ontwenning genoemd. Hierbij treden onrustsymptomen op, zoals slecht slapen, slecht drinken en tremoren. Deze symptomen treden echter ook op bij andere neonatale problemen, zoals infectie en prematuriteit. Het is van belang om onderscheid te kunnen maken tussen ontwenning of andere problematiek, aangezien dit een verschillende behandeling tot gevolg heeft. Daarnaast is de onderliggende pathofysiologie van ontwenning niet bekend. Verschillende studies laten een mogelijke relatie tussen ontwenning en serotonine zien. Ook is er een mogelijke relatie tussen cortisol en ontwenning.
Doel Identificatie van antenatale echografische kenmerken die een voorspellende waarde hebben op een ongunstige of gunstige neonatale en postnatale uitkomst van kinderen met gastroschisis. Mogelijk kunnen deze kenmerken in de toekomst het antenatale management beïnvloeden om zo de neonatale uitkomst te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Zijn er antenatale (echografische) kenmerken die de prognose van kinderen met gastroschisis voorspellen? Relevantie Als het mogelijk is om de conditie van de baby en zijn of haar darmen met echografisch onderzoek te voorspellen dan kan men gerichter per individuele zwangerschap: 1. ouders voorlichting geven over de prognose van hun kind 2. bepalen of het verstandig is de baby intensiever te controleren en zelfs eerder geboren te laten worden. Projectleider(s) Prof.dr. G.H.A. Visser Dr. G.T.R. Manten, gynaecoloog Dr. L.R. Pistorius, gynaecoloog Dr. C. Koopmans, neonatoloog Dr. W.L.M. Kramer, kinderchirurg
Projectuitvoerder(s) Drs. C.C.M.M. Lap, arts-onderzoeker verloskunde Contact project Drs. C.C.M.M. Lap
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2010 Einddatum: juli 2014 Samenwerkingspartners Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM/MUMC) Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) Universitair Medisch Centrum Nijmegen (UMCN) Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC) VU Medisch Centrum Amsterdam (VUmc) Hospital de Braga (Portugal) Trefwoord gastroschisis, prenatal diagnosis, ultrasound, outcome
In deze prospectieve cohortstudie worden pasgeborenen door getrainde verpleegkundigen geobserveerd, waarbij zij gebruik maken van de Finnegan scorelijst, een veel gebruikte observatielijst voor ontwenning. Tijdens de eerste drie dagen na de geboorte, wordt er een keer per dag urine opgevangen door middel van PeeSpot-filters. Tevens wordt er eenmalig een plukje haar bij moeder en baby afgenomen, waarin het gemiddelde cortisollevel van de afgelopen maand gemeten wordt. Doel • Onderzoeken wat de specificiteit van de Finnegan scorelijst is bij het observeren van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan SSRI’s/SNRI’s tijdens de zwangerschap. • De pathofysiologie van ontwenning onderzoeken. Vraagstelling/Hypothese • Welke factoren geven een verhoogde score op de Finnegan scorelijst? • Zijn 5-HIAA (de belangrijkste metaboliet van serotonine) gemeten in urine en/of cortisol, gemeten in haar, gerelateerd aan ontwenning? Zijn het daarmee waardevolle markers voor het diagnosticeren van ontwenning? Relevantie Door deze studie wordt duidelijk welke factoren een verhoogde score op de Finnegan-scorelijst kunnen veroorzaken. Daarnaast wordt de pathofysiologie van ontwenning onderzocht, waardoor ontwenning mogelijk eerder kan worden herkend, kan er beter onderscheid worden gemaakt tussen ontwenning en andere neonatale problematiek en kan er worden ingeschat hoe hoog het risico is dat een kind ontwenning ontwikkelt.
Projectleider(s) Prof.dr. Adriaan Honig Dr. Koert Dolman Projectuitvoerder(s) Drs. Noera Kieviet Contact project Drs. N. Kieviet
[email protected] Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het promotietraject van Drs. N. Kieviet. Dit promotietraject richt zich op ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap Begin en einddatum Begindatum: maart 2012 Einddatum: december 2015 Trefwoord antidepressive agents, newborn, psychotropic drugs, neonatal abstinence syndrome
19
20
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
20
21
“Prevention of Preterm Birth.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
De PROPELLOR-studie (Prevention of Preterm Labour in Low Risk Women)
Europese Fibronectine Studie - EuFis
Vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van perinatale sterfte en morbiditeit in Nederland. Daarom is preventie van vroeggeboorte een belangrijk doel binnen de verloskunde. De meerderheid van de vroeggeboortes wordt echter niet voorzien tot het moment dat de vroeggeboorte moeilijk of niet meer te voorkomen is. Er zijn al bekende risicofactoren voor vroeggeboorte, maar er is veel ruimte voor verbetering in het screenen naar risicofactoren. Een betere risicoselectie kan resulteren in een tijdige interventie waardoor de zwangerschaps- en neonatale uitkomst wordt verbeterd. Het project betreft een observationele cohort studie onder 4.000 nullipara zwangeren (vrouwen die nog niet eerder een kind hebben gebaard) van 18 jaar en ouder met een laagrisico zwangerschap die zich voor het eerst melden bij een verloskundige of een arts vòòr een zwangerschapstermijn van 24 weken.
Vroeggeboorte komt wereldwijd voor in ongeveer 5-13% van de zwangerschappen en is de voornaamste oorzaak van perinatale sterfte en neonatale morbiditeit. Indien er sprake is van een dreigende vroeggeboorte worden vrouwen behandeld met weeënremmers en corticosteroïden. Veel van deze vrouwen blijken echter niet op korte termijn te bevallen. Om onnodige opnames en overbehandeling te voorkomen is het van belang om goed te kunnen voorspellen welke vrouwen wel en welke niet op korte termijn gaan bevallen. Voor deze voorspelling worden verschillende testen gebruikt, maar het is nog onduidelijk wat de meest optimale strategie is. De kwantitatieve fibronectine test kan mogelijk bijdragen in de voorspelling van vroeggeboorte.
Doel In deze studie worden prognostische factoren voor vroeggeboorte in een laagrisico populatie van nullipare zwangeren bestudeerd. Deze factoren zullen worden gerelateerd aan het optreden van vroeggeboorte en aan neonatale uitkomsten. Het project is uniek omdat het de factoren integreert op het gebied van public health en de factoren gerelateerd aan de partus en lichamelijke inspanning, klinische factoren en aan het beloop van de zwangerschap. De verzamelde data zullen worden gebruikt om een predictiemodel voor vroeggeboorte te ontwikkelen en te valideren.
Projectleider(s) Dr. P.J. Hajenius Projectuitvoerder(s) Dr. M. Kok Prof.dr. J.A.M. van der Post Contact project Dr. P.J. Hajenius
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese De hypothese voor deze studie is 1. dat het voorspellen van spontane vroeggeboorte sterk verbeterd kan worden; 2. dat het risico van vroeggeboorte verminderd wordt door medische interventies en interventies op het gebied van public health zoals het gebruik van progesteron, een pessarium of groepsconsulten.
Begin en einddatum februari 2013 - februari 2017
Relevantie Met behulp van de verzamelde data wordt een predictiemodel voor spontane vroeggeboorte gemaakt. Hierdoor kan er in de toekomst een betere risicoselectie plaatsvinden en kunnen interventies worden uitgevoerd die de zwangerschapsuitkomsten verbeteren. Bij zwangeren die participeren aan de studie worden extra testen gedaan die kunnen bijdragen aan een vroegere opsporing van een (dreigende) vroeggeboorte.
Trefwoord premature birth, obstetric labor, premature, prognosis, prevention and control, risk factors
Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020002 Er wordt samengewerkt met de regionale consortia Utrecht en Limburg aangezien deze consortia eveneens een onderzoek over risicoselectie en –screening uitvoeren.
In deze Europese multicenter cohort studie wordt bij 500 zwangere vrouwen met een amenorroeduur tussen de 24 en 34 weken en tekenen van dreigende vroeggeboorte naast de standaard diagnostiek ook een kwantitatieve fibronectine test afgenomen. De primaire uitkomstmaat is bevalling binnen 7 dagen na inclusie. Doel Het evalueren van de toegevoegde waarde van een kwantitatieve fibronectine test om het optreden van vroeggeboorte te voorspellen bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte. Vraagstelling/Hypothese Wat is de voorspellende waarde van de kwantitatieve fibronectine test, in combinatie met cervixlengte meting en/of het vaginaal toucher bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte?
Contact project Drs. M.M.C. Bruijn/ drs. E. Kamphuis
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: februari 2013 Einddatum: mei 2014
Projectleider(s) Prof. B.W. Mol (AMC)
Samenwerkingspartners Voor dit onderzoek wordt samengewerkt met het Obs/Gyn Consortium en met verschillende centra in 5 Europese landen: • Nederland: UMC Utrecht, UMCG Groningen, MMC Veldhoven • Zwitserland: Frauenklinik Universitätsspital Basel, Hôpitaux Universitaires de Genève • België: Universitait Ziekenhuis Antwerpen, Algemeen Ziekenhuis St. Jan- Brugge • Oostenrijk: Medical University Vienna • Duitsland: Klink für Geburtshilfe und Perinatalmedizin - Marburg
Projectuitvoerder(s) Drs. M.M.C. Bruijn (AMC) en drs. E. Kamphuis (AMC)
Trefwoord preterm delivery, fibronectin, pregnancy, prediction
Relevantie Een optimalisatie van de risicoselectie bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte kan leiden tot een betere selectie van vrouwen die wel of geen baat hebben bij een ziekenhuisopname en medicamenteuze therapie.
21
22
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
22
23
“Vroege voorspelling van NEC in hoog risicogroep”
EPIDEMIOLOGIE
“Inzicht verkrijgen in darmherstel na NEC.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Calprotectin, intestinal Fatty Acid Binding Protein, oral feeding, Near Infrared Spectroscopy and bile acids as possible prognostic factors for development of necrotising enterocolitis in high risk neonates: ‘CALIFORNIA’
NIEUW
IN JAARINDEX
Necrotiserende enterocolitis is een ernstige gastrointestinale aandoening die een hoge morbiditeit en mortaliteit kent, en die met name voorkomt bij prematuur geboren kinderen. Tijdige voorspelling van het ontstaan van NEC in een hoog risico populatie van te vroeg geboren pasgeborenen is belangrijk: vroege herkenning leidt potentieel tot verhoogde alertheid en eerder adequaat ingrijpen. Het geeft bovendien meer inzicht in de factoren die voorspellend zijn voor het ontstaan van NEC. Bij 100 hoog risico prematuren <1200 gram hebben wij vanaf de geboorte frequent gegevens verzameld betreffende: darm- en hersen zuurstofsaturatie (Near-infrared Spectroscopy), biomarkers voor darmschade in de urine (intestinal fatty acid binding proteins )en faeces (galzouten) en het microbioom. Met deze gegevens wordt het in de toekomst misschien mogelijk in een vroeg stadium het ontstaan van NEC bij deze kwetsbare groep te herkennen. Doel Vroeg kunnen voorspellen van het ontstaan van NEC in een hoog risico populatie en pathofysiologisch begrip van dit ziektebeeld te vergroten. Vraagstelling/Hypothese Voorpelt een lagere darm- en hersen zuurstofsaturatie, en een hogere IFABP concentratie in urine bij prematuur geboren kinderen <1200 gram het ontstaan van NEC, vergeleken met prematuren die geen NEC ontwikkelen? Relevantie Vroege voorspelling van NEC geeft meer begrip over het waarschijnlijk multifactorieel ontstaansmechanisme van NEC en resulteert mogelijk in een meer adequaat en tijdig ingrijpen. Hierdoor kan in de toekomst de mortaliteit en ernstige morbiditeit die met deze darmziekte gepaard gaat mogelijk gereduceerd worden. Projectleider(s) Dr. J.B.F. Hulscher Projectuitvoerder(s) Prof. E. Heineman, Department of Surgery, UMCG Dr. E.M.W. Kooi, Department of Pediatrics, UMCG Prof. A.F. Bos, Department of Pediatrics, UMCG Dr. C.V. Hulzebos, Department of Pediatrics, UMCG Dr. R.H.J. Bandsma, department of pediatrics, UMCG Drs. G.J.F. van Zoonen, Department of Surgery, UMCG
Contact project Dr. E.M.W. Kooi
[email protected] Begin en einddatum Inclusie: oktober 2012 - januari 2014 Samenwerkingspartners Kinderchirurgie en neonatologie UMCG Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord necrotizing enterocolitis, near-infrared spectroscopy, intestinal fatty acid-binding protein, microbiome
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
After necrotizing enterocolitis in preterm infants: The time to reach full enteral feeding and its relation to intestinal recovery and neurocognitive development: ‘NaNEC’.
NIEUW
IN JAARINDEX
Necrotiserende enterocolitis is een ernstige darmziekte van voornamelijk prematuur geboren kinderen. Tijdens en enige tijd na NEC wordt niet enteraal gevoed, hetgeen een negatief effect heeft op de vaak gestoorde groei en ontwikkeling van de prematuur. Het is daarom belangrijk zo snel mogelijk te herstarten met enterale voeding. Het is echter niet duidelijk wanneer de darm is hersteld. Meer inzicht in het individuele herstel van de darm na NEC zou tot een adequater hervoedings-regime kunnen leiden, met dientengevolge betere groei en ontwikkeling van het kind. Dit hopen we te verkrijgen door bij 32 kinderen na NEC de darm zuurstofsaturatie te meten met behulp van near-infrared spectroscopy, en biomarkers te meten als maat voor darmschade (intestinal fatty acid binding proteins) en darmherstel (citrulline), en deze maten te relateren aan de tijd die het kost volledig enteraal gevoed te worden als surrogaat voor een herstelde darm, en aan groei en neurologisch ontwikkeling. Doel Inzicht krijgen in darmherstel na NEC. Vraagstelling/Hypothese Is een lagere darm zuurstofsaturatie, hogere urine IFABPs en een lagere plasma citrulline geassocieerd met een langere duur tot volledig enterale voeding? En is een langere duur tot volledig enterale voeding geassocieerd met achterblijvende groei en ontwikkeling? Relevantie Meer inzicht in beloop van darmherstel na NEC kan leiden tot meer adequate enterale hervoeding na NEC met dientengevolge betere groei en ontwikkeling voor deze kwetsbare groep prematuur geboren kinderen Projectleider(s) Dr. E.M.W. Kooi Projectuitvoerder(s) S. Kuik Dr. J.B.F. Hulscher Dr. J.L.M.Bruggink Prof.dr. A.F. Bos
Contact project Dr. E.M.W. Kooi
[email protected] Begin en einddatum Beoogde startdatum: 1 november 2014 Samenwerkingspartners Neonatologie en kinderchirurgie UMCG Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord necrotizing enterocolitis, near-infrared spectroscopy, intestinal fatty acid binding proteins, citrulline, enteral nutrition, growth and development
23
24
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
24
25
“Prematuren hebben meer achterstand in groei en
“Wanneer treedt hersenschade op bij pasgeborenen met een
ontwikkeling naarmate ze vroeger zijn geboren. Op
aangeboren ductus afhankelijke hartafwijking?”
EPIDEMIOLOGIE
populatieniveau is de invloed van ‘een beetje te vroeg geboren’ het grootst omdat dat de meeste kinderen betreft.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Late neonatal neurological outcome in infants with prenatally diagnosed duct dependent CHD and its relation with fetal and neonatal cerebral perfusion; ‘PANCAKE study’
NIEUW
IN JAARINDEX
Kinderen geboren met een congenitale hartafwijking (CHD), groeien vaak op met een neurologische ontwikkelingsachterstand en daardoor mogelijk een verminderde kwaliteit van leven. Er is steeds meer bewijs dat de hersenschade die deze achterstand veroorzaakt niet alleen optreedt tijdens de correctieve chirurgie, maar al eerder in het neonatale en zelfs al foetale leven. Om hersenschade te kunnen voorkomen is het essentieel eerst te weten wanneer deze optreedt. Om meer inzicht te krijgen in de zuurstofvoorziening van de hersenen van foetussen en pasgeborenen met een ductus afhankelijke CHD, wordt bij 25 kinderen zowel foetaal als postnataal en peroperatief hersenperfusie ingeschat. Foetaal door middel van doppler metingen, neonataal en peroperatief door middel van near-infrared spectroscopy. Deze maten die een indruk geven van hersenperfusie worden gerelateerd aan neurologische uitkomst: de ‘general movements’, 12 weken postnataal. Doel Meer inzicht krijgen in de timing van hersenschade bij pasgeborenen met een ductus afhankelijke aangeboren hartafwijking en de relatie tussen cerebrale perfusie (foetaal) en oxygenatie (neonataal) en neurologische uitkomst (general movements). Vraagstelling/Hypothese Hoe relateren foetale cerebrale flow maten en neonatale oxygenatie maten aan neurologische ontwikkeling (general movements). Relevantie Door meer inzicht te krijgen in het ontstaan van hersenschade bij kinderen met een congenitale hartafwijking is het misschien mogelijk deze schade in de toekomst te voorkomen en daarmee neurologische ontwikkeling en kwaliteit van leven bij deze patiënten te verbeteren. Projectleider(s) Dr. E.M.W. Kooi, kinderarts-neonatoloog Projectuitvoerder(s) M. Mebius, MDPhD student neonatologie UMCG Prof.dr. A.F. Bos, division of neonatology, UMCG Prof.dr. C.M. Bilardo, division of obstetrics and gynaecology, UMCG Prof.dr. R.M.F Berger, division of children’s cardiac diseases
Contact project Dr. E.M.W. Kooi
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 april 2014 Einddatum: 1 april 2017 Samenwerkingspartners Neonatologie, gynaecologie, cardiologie, thoraxchirurgie en kinder intensive care UMCG Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord congenital heart disease, prenatal ultrasonography, near-infrared spectroscopy
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Pinkeltje onderzoek naar ontwikkeling en groei van (matig) prematuren (Engels acroniem: LOLLIPOP)
NIEUW
IN JAARINDEX
Kennis over de groei en ontwikkeling van met name matig prematuren ontbreekt vrijwel geheel, terwijl dit de grootste groep te vroeg geboren kinderen betreft. Het Pinkeltje-cohort is opgezet om kennis hierover te krijgen. Het cohort bestaat uit een landelijke populatie van 2517 kinderen waarvan 1819 prematuren. Van alle kinderen zijn gegevens beschikbaar over gezondheid, groei en ontwikkeling, op basis van dossiergegevens van het consultatiebureau (0-4 jaar), ziekenhuisdossiers en oudervragenlijsten op de leeftijd van 4 en 5 jaar. Daarnaast zijn 378 kinderen neuropsychologisch getest op de leeftijd van 7 jaar. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de afdelingen Neonatologie en Sociale Geneeskunde van het UMC Groningen in samenwerking met jeugdgezondheidszorg en NICU’s. Inmiddels zijn twee proefschriften verdedigd die waren gebaseerd op deze gegevens, daarnaast zijn nog twee promovendi bezig. Doel Bepalen van de ontwikkeling en groei van matig (32-36 weken) en veel te vroeg (<32 weken) geboren kinderen, in vergelijking met à terme geborenen. Vraagstelling/Hypothese • Hoe is de ontwikkeling van (matig) prematuren? • Hoe is de groei van matig prematuren? • Wat is de invloed van sociaal-economische status op deze groei en ontwikkeling? • Wat is de stabiliteit van ontwikkelingsachterstanden door de tijd? • In hoeverre hebben prematuren meer luchtwegklachten dan à terme geborenen?
Contact project J.H. de Jonge, secretariaat Neonatologie
[email protected] Begin en einddatum Begin datum: 2005 Einddatum: 2017 Samenwerkingspartners Dertien jeugdgezondheidszorg instellingen en 5 NICU’s
Relevantie Ongeveer 8% van de Nederlandse kinderen wordt te vroeg geboren. Dit betreft grotendeels matig prematuren. Kennis en instrumenten zoals aangepaste groeicurven om deze kinderen te kunnen volgen en begeleiden, ontbreekt.
Publicaties • Kerstjens JM. Development of moderately preterm-born children. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2013 (proefschrift) • Bocca-Tjeertes IFA. Growth of preterm-born children. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2013 (proefschrift). • D.d. eind 2014 zijn 19 PubMed publicaties verschenen die zijn gebaseerd op Pinkeltje (in het Engels LOLLIPOP), een publicatielijst is beschikbaar op aanvraag.
Projectleider(s) Prof.dr. A.F. Bos Prof.dr. S.A. Reijneveld
Trefwoord gestational age, infant, premature, developmental disabilities, body weight, body height, socioeconomic factors, longitudinal study
Projectuitvoerder(s) Dr. A.F. de Winter Dr. J.M. Kerstjens Dr. I.F.A. Bocca-Tjeertes M.R. Potijk MD J. Horman, BSc
25
26
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
26
Epidemiologie
“Van de vrouwen van nu kunnen we veel leren voor toekomstige zwangerschappen.”
EPIDEMIOLOGIE
Maternale gezondheid
VOORWOORD
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
pREGnant: Nederlands register voor geneesmiddelengebruik tijdens de zwangerschap.
NIEUW
IN JAARINDEX
Onderzoek heeft uitgewezen dat ongeveer 80% van de zwangere vrouwen op enig moment in de zwangerschap een geneesmiddel gebruikt (zowel recept plichtige als vrij verkrijgbare middelen). In de dagelijkse praktijk wordt u daarom geregeld geconfronteerd met de vraag of een geneesmiddel veilig gebruikt kan worden of wat de mogelijke effecten kunnen zijn indien een middel reeds gebruikt is. Zoals u zelf wellicht ervaren heeft, is er vaak beperkte kennis beschikbaar op het gebied van geneesmiddelengebruik en zwangerschap. In het zwangerschapsregister pREGnant worden gegevens van zo veel mogelijk zwangere vrouwen verzameld. Zwangere vrouwen leveren zelf de gegevens aan door het periodiek invullen van digitale vragenlijsten. Gegevens uit onder andere de PRN zullen waar nodig ter aanvulling dienen. Om de zwangere vrouwen te attenderen op pREGnant, wordt zorgverleners gevraagd om vrouwen uit te nodigen voor deelname. Doel Het doel van pREGnant is om de ervaringen met geneesmiddelengebruik door zwangere vrouwen op een gestructureerde wijze te registreren, zodat deze dagelijkse praktijkervaring inzicht geeft in de mogelijke effecten (zowel risico’s als veiligheid) van geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap op zowel de gezondheid van moeder als (ongeboren) kind. Vraagstelling/Hypothese Met behulp van pREGnant komt er meer kennis beschikbaar over geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap en lactatie, wat van groot belang is in de dagelijkse praktijk van zwangerschapsbegeleiding. Relevantie De uitkomsten van deze prospectieve naturalistische studie dienen ter verbetering van de voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen. De zorgverlener kan een betere afweging maken bij het voorschrijven van geneesmiddelen, terwijl de zwangere vrouw goed geïnformeerd kan worden over de mogelijke effecten. Omdat de Teratologie Informatie Service (TIS) het zwangerschapsregister kan raadplegen, kunnen de gedocumenteerde ervaringen direct ingezet worden bij het counselen van zorgverleners. Projectleider(s) Prof.dr. Eugene van Puijenbroek (Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb)
Projectuitvoerder(s) Drs. Saskia Vorstenbosch (Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb) Contact project Drs. Saskia Vorstenbosch, projectcoördinator
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 april 2014 Deze observationele studie zal voor onbepaalde tijd voortgezet worden vanwege de noodzaak tot continue monitoring van de mogelijke effecten van geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap en lactatie. Samenwerkingspartners De ontwikkeling, validatie en implementatie van pREGnant gebeurt in samenwerking met het RadboudUMC. Daarnaast wordt er samengewerkt met diverse verloskundige praktijken en ziekenhuizen in Nederland en de epilepsiecentra Kempenhaeghe en SEIN. Trefwoord registry, pregnancy, breastfeeding, teratology, medicine, maternal exposure, pregnancy outcome, embryonic and fetal development, postnatal development, congenital abnormalities
1.2
Maternale gezondheid krijgt een steeds prominentere plek op de nationale en internationale onderzoeksagenda. In deze jaarindex verschijnen dit jaar 16 onderzoeksprojecten op dit gebied. Het is goed om te zien dat er een mooie mix is tussen onderzoek uit de eerste en uit de tweede en derde lijn. Steeds nadrukkelijker groeit het besef dat een goede registratie van basisgegevens in de Landelijke Verloskunde Registratie van cruciaal belang is voor de kwaliteit van epidemiologisch onderzoek. De aandacht voor het belang van heldere, uniforme en complete registratie aan de bron, van landelijke partijen maar ook van een aantal regionale geboortezorg consortia, is zeer bemoedigend en zal de kwaliteit van toekomstig wetenschappelijk onderzoek bevorderen. Een belangrijk deel van het Nederlandse onderzoek in dit hoofdstuk behelst de relatie tussen hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap en cardiovasculaire aandoeningen op latere leeftijd. Dit is duidelijk een ‘hot issue’op dit moment, dat door verschillende onderzoeksgroepen op verschillende manieren wordt belicht. De Generation R study uit Rotterdam herbergt ook op dit gebied een schat aan informatie die nog steeds ontgonnen wordt. Ook door andere centra wordt gewerkt aan grote meerjarige projecten die meer inzicht moeten geven in de lange termijn risico’s van vrouwen met hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Daarbij ligt het accent op pathogenese, risicofactoren en preventiestrategieën. Interessant is de vraag of het aanbieden van programma’s voor cardiovasculair risicomanagement aan deze jonge, gezonde vrouwen kosteneffectief is. Daarnaast is er ruim aandacht voor een aantal ernstige maternale complicaties van de zwangerschap. Verschillende studies onderzoeken de behandeling van extreme fluxus postpartum, maligniteiten in de zwangerschap, perimortem sectio, vruchtwaterembolie, eclampsie en SAMM (severe acute maternal morbidity) in zijn algemeenheid. Naast het feit dat de structurele registratie van maternale sterfte door de auditcommissie moedersterfte van de NVOG niet meer weg te denken is uit het Nederlands verloskundig landschap, krijgt ook de structurele registratie van ernstige maternale morbiditeit steeds meer handen en voeten binnen de internationale samenwerking in de INOSS (International Network of Obstetric Surveillance Systems). Andere belangrijke onderwerpen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn de relatie tussen congenitale hartafwijkingen en vroeggeboorte, de rol van cortisol bij hyperemesis gravidarum, en het nut van screening op chlamydia, gonorrhoea en trichomonas in de zwangerschap. Tenslotte richten twee onderzoeksgroepen zich op de fysiologische aspecten van de zwangerschap, namelijk de normale ontwikkeling van gewicht en bloeddruk in de zwangerschap en het perinataal welbevinden in relatie tot ziekteverzuim.
Dr. Marrit Smit
Dr. Joost Zwart
Klinisch verloskundige en onderzoeker, LUMC en docent PA-KV
Gynaecoloog, Deventer Ziekenhuis
28
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
28
29
“Het verloskundige werkveld initieert de vraag, genereert de
“Identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte.”
gegevens die onderzocht worden en kan met de uitkomsten van het onderzoek professioneel handelen optimaliseren.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Optimalisering Eerstelijns verloskunde; de weg naar Practice-Based Evidence met VeCaS-AVM (Verloskundig Casusregistratie Systeem Academie Verloskunde Maastricht)
De identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte gebaseerd op onderzoek bij Zwangere vrouwen met Aangeboren HARtAfwijkingen: ZAHARA 3
Verloskundigen uit de eerste lijn signaleren twee knelpunten in hun zorgverlening en verwijsbeleid. Ten eerste is er momenteel veel onduidelijkheid over het ‘normale’ verloop van de bloeddruk gedurende de zwangerschap. Ten tweede is er ook onduidelijkheid over het normale gewichtsverloop bij zwangere vrouwen uit de diverse BMI-klassen. Door het gebrek aan gegevens over dit fysiologisch verloop zijn afspraken over al dan niet verwijzen naar de tweede lijn gebaseerd op consensus en niet op ‘evidence’. Verloskundigen ervaren een toenemende behoefte aan onderbouwing van hun handelen. Hoewel er veel onderzoek gedaan is naar de pathologie van zwangerschap en baring, is er over de ‘normale’ laagrisico populatie zwangeren nauwelijks iets bekend. Om deze vragen uit de praktijk te kunnen beantwoorden, zullen we gebruik moeten maken van de gegevens uit diezelfde praktijk.
De prevalentie van vroeggeboorte is verhoogd bij zwangere vrouwen met een congenitale hartaandoening. De gemiddelde prevalentie is 16%, met excessen tot 30% in geval van een complete transpositie van de grote aderen of pulmonaire atresie met een ventriculair septum defect. Aangezien zwangeren met een congenitale hartaandoening uitgebreid medisch begeleid worden en een relatief hoge kans hebben op een vroeggeboorte, biedt niet-invasief onderzoek tijdens de zwangerschap en biobanking van lichaamsmateriaal bij deze groep patiënten de mogelijkheid prognostische testen en een rationele en effectieve behandeling te ontwikkelen. Dit biedt de mogelijkheid om op termijn vroeggeboorte te voorkomen.
Doel In het project zal gezocht worden naar een instrument, een databestand, om de gegevens uit de praktijk te gebruiken voor het onderbouwen van het handelen van diezelfde praktijk. Op lange termijn dragen de resultaten van dit project bij aan de optimalisering van het verloskundige werkveld, doordat ‘practice–based evidence’ binnen de verloskunde wordt gefaciliteerd. Het databestand kan antwoord bieden op tal van vragen vanuit het werkveld, nu en in de toekomst. Vraagstelling/Hypothese De eerste onderzoeksvragen waar dit project zich op wil richten zijn: 1. Wat is het fysiologische verloop van (a) bloeddruk en (b) gewichtsverloop bij de Nederlandse laagrisico populatie zwangeren in de eerstelijns verloskunde? a. Wat zijn de grenswaarden voor fysiologisch bloeddrukverloop in de zwangerschap, baring en kraambed? b. Wat zijn de grenswaarden voor fysiologische gewichtstoename bij zwangeren van verschillend BMI? c. Bij welke BMI is er bij zwangeren sprake van een fysiologisch verloop van zwangerschap en baring? Relevantie Momenteel registreren verloskundigen in de eerste lijn gegevens in een digitaal cliëntendossier. Een groot deel van de gegevens wordt niet gebruikt voor onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn: de werksituatie van de zwangere en haar partner, opleiding, verloop zwangerschapsconsulten met bloeddruk, gewicht, urineonderzoek, ligging en groei foetus, contactmomenten tijdens de baring, gegevens over aantal weeën, verloop van de ontsluiting, verloop voeding in het kraambed, herstel kraamvrouw (fysiek en psychisch). Juist deze gegevens kunnen waardevolle inzichten bieden in het verloop van zwangerschap, baring en kraambed, mits deze gegevens eenduidig en betrouwbaar worden gerapporteerd.
Projectleider(s) Prof. Raymond de Vries PhD Marianne J. Nieuwenhuijze RM MSc Projectuitvoerder(s) Hennie Wijnen RM PhD Ina Bastiaans RM MSc Bert Zeegers MD Luc Budé, psycholoog PhD Tjarda van Sliedregt RM PhD Emer Hageraats MD Contact project Hennie Wijnen RM PhD
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2011 - doorlopend onderzoek Samenwerkingspartners Vijfentwintig verloskundige praktijken in Nederland Hogeschool Zuyd Academisch Ziekenhuis Maastricht Publicaties • Limbeek E, Wijnen H. VeCaS. Op weg naar Evidence based handelen in de eerste lijn. KNOV TvV. 2010 Nov: 43. Trefwoord pregnancy, childbirth, homebirth, labor, delivery, antenatal, postnatal, puerperium, midwifery, community midwife, primary care, obstetric care system, referral and consultation, pregnancy outcome, neonate, infant, newborn, blood pressure, BMI, weight gain, humans, Netherlands, epidemiology, statistics
Doel 1. Het verkrijgen van vroege diagnostische en prognostische echografische markers voor vroeggeboorte van moeder, placenta en foetus en markers in bloed en urine van moeder bij 11-14 en 20-24 weken zwangerschap. 2. Het opzetten van een duurzame weefselbank van placenta, placentavaatbed en myometrium, gecombineerd met een goede complete klinische database. Het afgenomen weefsel wordt gebruikt om RNA- en eiwitprofielen in te onderzoeken.
Contact project Drs. M.A.M. Kampman
[email protected] Drs. K.Y. Heida
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Het cardiale myometrium en het uterine myometrium bevatten een aantal overlappende cellulaire mechanismen, welke ontregeld kunnen zijn bij zwangere vrouwen met een congenitale hartaandoening die prematuur bevallen.
Samenwerkingspartners Het ZAHARA 3-project is een samenwerkingsverband tussen het AMC, UMCG en UMCU waarbij in alle centra de afdelingen verloskunde/gynaecologie en cardiologie participeren. www.studies-obsgyn.nl/zahara3
Relevantie Gedetailleerde kennis van de moleculaire gebeurtenissen in placenta en myometrium en de interacties tussen deze beide weefsels die de bevalling initiëren, is essentieel om zo goede prognostische testen en een rationele en effectieve behandeling te kunnen ontwikkelen.
Publicaties • Balci A, Sollie KM, Mulder BJ, de Laat MW, Roos-Hesselink JW, van Dijk AP, Wajon EM, Vliegen HW, Drenthen W, Hillege HL, Aarnoudse JG, van Veldhuisen DJ, Pieper PG. Associations between cardiovascular parameters and uteroplacental Doppler (blood) flow patterns during pregnancy in women with congenital heart disease: Rationale and design of the Zwangerschap bij Aangeboren Hartafwijking (ZAHARA) II study. Am Heart J. 2011 Feb;161(2):269-275.e1. • de Laat, MW, Pieper PG, Oudijk MA, Mulder BJM, Christoffels VM, Afink GB, Postma AV, Ris-Stalpers C.The Clinical and Molecular Relations Between Idiopathic Preterm Labor and Maternal Congenital Heart Defects. Reproductive Sciences February 2013 20: 190-201 DOI:10.1177/1933719112446083
Projectleider(s) Dr. C. Ris-Stalpers (AMC) Projectuitvoerder(s) Dr. M.W.M.M. de Laat (AMC) Prof.dr B.J.M. Mulder (AMC) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Prof.dr. C.M. Bilardo (UMCG) Dr. P.G. Pieper (UMCG) Dr. G.T. Sieswerda (UMCU) Dr. M.A. Oudijk (UMCU) Drs. K.Y. Heida (UMCU, obstetrie) Drs. M.A.M. Kampman (UMCG, cardiologie)
Begin en einddatum Begindatum: medio 2011 Einddatum: medio 2015
Trefwoord premature birth, congenital heart disease, pregnancy, placenta
29
30
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
30
31
“Vrouwen willen graag kiezen waar ze kunnen bevallen. Zonder objectieve, wetenschappelijke informatie over
“Hart- en vaatziekten (-afwijkingen) als
veiligheid, kunnen vrouwen niet goed kiezen waar en onder
onderliggende oorzaak van vroeggeboorte.”
wiens leiding ze willen bevallen.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Severe acute maternal morbidity in primary care
PRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar Defects
Uit eerder onderzoek op basis van PRN-data is gebleken dat de incidentie van intrapartum en neonatale sterfte en ernstige neonatale morbiditeit niet verschilt tussen eerstelijns bevallingen die thuis versus poliklinisch zijn begonnen. Het is nog niet duidelijk of maternale uitkomsten verschillen. Data van de LEMMoN-studie worden gecombineerd met die van de PRN. De incidentie van ernstige maternale morbiditeit wordt vergeleken tussen: 1. bevallingen die in de eerste lijn thuis zijn begonnen versus in het ziekenhuis 2. bevallingen die in de eerste- versus de tweede lijn zijn begonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring
Vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van neonatale mortaliteit en morbiditeit. Recent is duidelijk geworden dat maternale cardiovasculaire pathologie een risicofactor voor vroeggeboorte kan zijn. Bij onderzoek van de placenta en het placentavaatbed na een vroeggeboorte worden vaak vasculaire afwijkingen van onbekende oorzaak gevonden. Bovendien hebben zwangere vrouwen met een congenitale hartafwijking een verhoogd risico op een vroeggeboorte.
Doel Inzicht krijgen in de kans op ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerste lijn zijn begonnen.
Contact project Dr. A. de Jonge
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerstelijn thuis versus poliklinisch zijn begonnen? 2. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerste lijn versus in de tweede lijn zijn begonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring?
Begin en einddatum Begindatum: januari 2011 Einddatum: december 2014
Relevantie Vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring kunnen kiezen waar ze willen bevallen. Om een goede keuze te kunnen maken is het belangrijk dat zij informatie krijgen over de voor- en nadelen die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek. Projectleider(s) Dr. A. de Jonge Prof.dr. J. van Roosmalen Projectuitvoerder(s) Dr. A. de Jonge J. Mesman MSc Dr. J. Zwart Dr. J. van Dillen, Prof.dr. S.E. Buitendijk Prof.dr. J. van Roosmalen
Samenwerkingspartners Midwifery Science, AVAG en het EMGO+instituut, VUmc Afdeling Obstetrie en Gynaecologie, Leids Universitair Medisch Centrum Publicaties • De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, Van Roosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low risk women with planned home versus planned hospital births in the Netherlands: a nationwide cohort study.BMJ, 346: f3263 (Published 13 June 2013). • De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, Van Roosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low risk women with planned primary care versus planned secondary care births in the Netherlands: a nationwide cohort study. (nog te verschijnen) Trefwoord home childbirth, midwifery, pregnancy outcome, maternal welfare, pregnancy complications
Onderzoeksopzet: Vrouwen met dreigende vroeggeboorte tussen 24-37 weken kunnen worden geïncludeerd in de studie. Bij deze vrouwen wordt maternaal bloed en navelstrengbloed verzameld tijdens de bevalling. Biopsieen afgenomen van de placenta en het myometrium (in geval van sectio caesarea) worden verricht na de bevalling. Doel Onderzoeken of er subklinische congenitale hartaandoeningen voorkomen bij vrouwen die prematuur bevallen. De biosamples die tijdens en na de bevalling worden afgenomen, worden gebruikt om eventuele vasculaire afwijkingen in de placenta en het placentavaatbed vast te stellen; moleculair onderzoek van placenta, placentavaatbed en myometrium wordt vervolgens toegespitst op het zoeken naar de moleculaire basis van deze afwijkingen. Vraagstelling/Hypothese Komen er subklinische congenitale hartaandoeningen en/of vaatafwijkingen in de placenta of het placentavaatbed voor bij vrouwen die prematuur bevallen door een onbekende oorzaak. Relevantie Het vaststellen van een eventuele subklinische congenitale hartaandoening en de behandeling daarvan kan mogelijk een verbetering van de gezondheid van de vrouw op lange termijn opleveren. Moleculaire gegevens over de aard van de placentaire vaatafwijkingen kunnen bijdragen aan betere diagnostiek en prognose van een dreigende vroeggeboorte. Projectleider(s) Dr. C. Ris-Stalpers (AMC)
Projectuitvoerder(s) Dr. M.W.M. de Laat (AMC) Prof.dr. B.J.M. Mulder (AMC) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Prof.dr. C.M. Bilardo (UMCG) Dr. P.G. Pieper (UMCG) Dr. G.T. Sieswerda (UMCU) Dr. M.A. Oudijk (UMCU) Drs. K.Y. Heida (UMCU, obstetrie) Drs. M.A.M. Kampman (UMCG, cardiologie) Contact project Drs. K.Y. Heida
[email protected] Drs. MAM Kampman
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: medio 2012 Einddatum: medio 2014 Samenwerkingspartners Het PRELHUDE-project is een samenwerkingsverband tussen het AMC, UMCG en UMCU waarbij in alle centra de afdelingen verloskunde/gynaecologie, cardiologie en pathologie participeren. www.studies-obsgyn.nl/prelhude Trefwoord premature birth, congenital heart disease, vascular diseases, pregnancy, placenta
31
32
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
32
33
“De mogelijkheid om in een vroeg stadium vrouwen te identificeren die een
“Hypertensieve zwangerschapscomlicaties zoals preeclampsie
verhoogd risico hebben op toekomstig cardiovasculair lijden biedt een unieke
zijn een eerste uiting van cardiovasculaire ziekten.”
EPIDEMIOLOGIE
kans om secundaire preventie programma’s te ontwikkelen.”
MATERNALE GEZONDHEID
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
SPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie)
Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico op cardiovasculaire aandoeningen, deel van de Generation R study.
In recente jaren is duidelijk geworden dat er een sterk verband bestaat tussen pre-eclampsie (PE), HELLP, IUGR en abruptio placentae enerzijds en cardiovasculaire ziekten op latere leeftijd anderzijds. Karakteristieke vasculaire pathologie van de spiraalarteriën in het placentavaatbed lijkt de basis te zijn van deze zwangerschapscomplicaties. Veelvoorkomende pathologische veranderingen, zoals atheromateuze laesies, defectieve remodelering en ontsteking, hebben opvallende overeenkomsten met vroege stadia van atherosclerose. Ook zien we dat deze vrouwen na de bevalling meer risico factoren voor cardiovasculaire ziekten hebben dan vrouwen met een normale zwangerschap. Bij een sectio worden een viertal biopten afgenomen van het placentavaatbed. Samen met de placenta worden deze middels een scoringssysteem beoordeeld op afwijkingen. Tevens wordt er maanden na de zwangerschap bloed afgenomen om onder andere lipidenspectrum, glucose en hsCRP te bepalen. Zestig vrouwen met een PE, twintig met een IUGR en zestig vrouwen met een fysiologische zwangerschap die een sectio krijgen zullen worden geïncludeerd.
Verschillende epidemiologische studies suggereren een associatie tussen vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties, bestaande uit pre-eclampsie, pregnancy induced hypertension [PIH], het HELLP-syndroom en intra-uteriene groei restrictie, en een verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiovasculair lijden in het latere leven. Verschillende risicofactoren zoals chronische hypertensie, verhoogd totaal cholesterol, verminderde insuline gevoeligheid en obesitas, zouden predisponerende factoren zijn voor zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Tevens zijn er aanwijzingen dat een gezonde leefstijl invloed heeft op zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Het is echter nog niet bekend of leefstijl ook de interactie tussen cardiovasculaire stress tijdens zwangerschap en de predispositie tot cardiovasculair lijden kan beïnvloeden. In dit prospectieve cohort onderzoek, Generation R, zijn circa 9.500 zwangeren geïncludeerd welke worden gevolgd tot de jong volwassenheid van de kinderen. Zowel moeder als kind bezoeken het Generation R onderzoekscentrum en vullen regelmatig vragenlijsten in.
Doel Het onderzoeken van: • de verschillen in veranderingen van de spiraal arteriën tussen normale en gecompliceerde PE/HELLP of IUGR zwangerschap • de relatie tussen placenta(vaatbed) afwijkingen en het cardiovasculair risicoprofiel Vraagstelling/Hypothese Er is een significant verschil in de afwijkingen die gevonden worden bij pathologisch onderzoek en tevens is er een verschil in cardiovasculair risicoprofiel van vrouwen met een gecompliceerde versus een ongecompliceerde zwangerschap. Relevantie De nummer één doodsoorzaak bij vrouwen is hart- en vaatziekten. Nu duidelijk is geworden dat vrouwen met een PE/HELLP, IUGR of abruptio placentae een sterk verhoogd risico hebben op hart- en vaatziekten is het van groot belang om meer onderzoek te doen naar het verband tussen deze aandoeningen. De SPAR-studie kan ons meer etiologische informatie geven over de (abnormale) ontwikkeling van de spiraalarterie en de relatie tot hart- en vaatziekten.
Projectleider(s) Prof.dr. Arie Franx Dr. Bas B. van Rijn Dr. Steven V. Koenen Projectuitvoerder(s) Drs. Jan H.W. Veerbeek Contact project Drs. Jan H.W. Veerbeek
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: mei 2012 Einddatum: mei 2016 Samenwerkingspartners Afdeling Pathologie, UMCU Dr. P. Nikkels Trefwoord preeclampsia, intrauterine growth restriction, cardiovascular disease, vascular remodeling, atherosclerosis
Doel Onderzoeken of vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties geassocieerd zijn met specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5 en 9 jaar na de zwangerschap. Tweede doel is om leefstijlfactoren te identificeren die onderliggend zijn aan deze associatie. Vraagstelling/Hypothese 1. Welke gestationele maternale cardiovasculaire parameters, zoals bloeddruk, dopplers van de arteria uterina bij 20 en 32 weken zwangerschap en zwangerschapsgerelateerde vasculaire complicaties, zijn geassocieerd met cardiovasculaire risico profielen, inclusief de stijfheid van de arteria carotis communis, de intima-media dikte (IMT), linker ventrikel massa en retinale microvasculatuur, 5 en 9 jaar na de zwangerschap. 2. Welke maternale leefstijl gewoontes tijdens zwangerschap, zoals voeding en roken, zijn geassocieerd met gestationele maternale cardiovasculare parameters en vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties. 3. Kunnen deze leefstijl gewoontes tijdens de zwangerschap gerelateerd zijn aan specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5 en 9 jaar na de zwangerschap. Relevantie De verwachting is dat de resultaten de hypothese zullen ondersteunen dat de maternale constitutie een onderliggende oorzaak is van zowel vasculair gerelateerde zwangerschaps complicaties als toekomstig cardiovasculair lijden en dat leeftstijl factoren deze predispositie kunnen beïnvloeden. Kennis van de betrokken pathofysiologische determinanten is essentieel bij het counselen van de individuele patiënt en het ontwikkelen van preventieve strategieën om het risico of cardiovasculair lijden te verminderen.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde Prof.dr. V.W.V. Jaddoe, hoogleraar pediatrische epidemiologie Projectuitvoerder(s) Drs. H.A.M. Benschop, arts-onderzoeker gynaecologie Dr. S. Schalekamp-Timmermans, post-doc gynaecologie Contact project Drs. H.A.M. Benschop, arts-onderzoeker gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2001 Looptijd: follow-up vanaf de zwangerschap tot jong volwassenheid van de kinderen Samenwerkingspartners Erasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis, GGD Rotterdam en omstreken, TNO – Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek. Trefwoord pre-eclampsia, pregnancy induced hypertension, small for gestational age, cardiovascular disease, lifestyle, risk factors, secondary prevention
33
34
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
34
35
“‘Nieuwe’ onderzoeksmethode naar tot nog toe onbegrepen ziektebeeld.”
EPIDEMIOLOGIE
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
MATERNALE GEZONDHEID
Hyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol?
NethOSS – Netherlands Obstetric Surveillance System
De etiologie en pathogenese van hyperemesis gravidarum zijn nog niet bekend. De behandeling is gericht op het voorkomen van ernstige maternale en foetale complicaties, en bestaat vooral uit (intraveneuze) toediening van vocht eventueel aangevuld met vitamines. De vraagstelling in deze studie luidt of er een associatie bestaat tussen de hoogte van de cortisol spiegels, en de mate en ernst van het optreden van misselijkheid en braken en hyperemesis gravidarum. In een prospectief cohort onderzoek worden aan vrouwen in het eerste zwangerschapstrimester Index Nausea Vomiting and Retching (INVR) vragenlijsten uitgedeeld. De onderzoekspopulatie bestaat uit met patiënten met hyperemesis gravidarum en gezonde zwangeren. In het hoofdhaar wordt in de veertiende zwangerschapsweek het cortisolgehalte bepaald. Dit is een goede afspiegeling van de cortisol spiegel in het eerst zwangerschapstrimester.
NethOSS staat voor Netherlands Obstetric Surveillance System en is een registratie van ernstige maternale morbiditeit. Ernstige maternale morbiditeit compliceert ongeveer 0,71% van de zwangerschappen in Nederland. Bij het overgrote deel van deze patiënten blijkt er achteraf sprake van substandard care. Morbiditeit wordt daarom in toenemende mate gezien als een sensitieve marker voor de kwaliteit van de geleverde verloskundige zorg. De NethOSS-studie is een landelijke, prospectieve studie naar vrouwen die gedurende hun zwangerschap of kraambed eclampsie hartstilstand en/of een vruchtwaterembolie ontwikkelen. Naast het vaststellen van de incidentie van deze aandoeningen zal er worden gekeken naar mogelijke ontstaansfactoren en verschillen in management strategieën.
Doel De doelstelling van deze studie is onderzoeken of hyperemesis gravidarum gepaard gaat met een lage waarde aan cortisol.
Contact project MPA-klinisch verloskundige i.o. Gea Vije-Renken
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese 1. Is er een relatie tussen de hoogte van de cortisol spiegels in het eerste trimester van de zwangerschap (vijf tot dertien weken amenorroe) en het optreden van hyperemesis gravidarum? 2. Is er een relatie tussen cortisolspiegels gemeten in hoofdhaar en het voorkomen en de mate van ernst van misselijkheid en het braken?
Begin en einddatum Juni 2013 werd gestart met includeren, in december 2013 zijn de laatste haarafnames verricht, waarna de analyse heeft plaatsgevonden. Het verwerken tot een publicatie is gaande.
Relevantie Hyperemesis gravidarum geeft aanleiding tot hoog ziekte verzuim, en legt druk op de (sociale) relaties. Patiënten met hyperemesis gravidarum lijden zowel psychisch als lichamelijk. Pas wanneer etiologie en pathogenese gekend zijn, kan een doeltreffende behandeling worden gezocht, en zal het begrip voor patiënten met deze aandoening toenemen. Projectleider(s) MPA-kv i.o Gea Vije-Renken Dr. E. Grijseel, Dr. R. Rijke, Hogeschool Rotterdam B.M.C. Akerboom, gynecologist Albert Schweitzer hospital Dordrecht Projectuitvoerder(s) MPA-kv i.o G.T. Vije-Renken MD PhD. E.F.C.van Rossum, internist-endocrinologist/associate professor Erasmus MC, Rotterdam, the Netherlands. V.L. Wester Erasmus MC, Rotterdam, the Netherlands
Samenwerkingspartners E.F.C. van Rossum MD PhD V.L. Wester Publicaties Nog geen, volgt in april 2014 Trefwoord hyperemesis gravidarum, nausea and vomitting in pregnancy, haircortisollevels in first trimester of pregnancy
Doel Het bepalen van de incidenties van eclampsie, cardiac arrest en vruchtwater embolie gedurende de zwangerschap en/of in het kraambed in Nederland. Ook zal worden gekeken naar de mogelijke risicofactoren en verschillen in behandelstrategieën. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is de incidentie van eclampsie cardiac arrest en vruchtwaterembolie in Nederland. 2. Zijn er risicofactoren en/of verschillen in management strategieën bij deze vormen van maternale morbiditeit. Relevantie Met deze studie willen we meer inzicht krijgen in het voorkomen en de behandeling van deze ernstige aandoeningen in de zwangerschap. Daarnaast zijn wij benieuwd of de veranderingen in management van vrouwen met pre-eclampsie ook tot een lagere incidentie van eclampsie hebben geleid. Deze resultaten kunnen dan gebruikt worden voor een doeltreffendere risicoselectie en behandelingsstrategieën van vrouwen met hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Projectleider(s) Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J. van Roosmalen, gynaecoloog LUMC, Leiden Prof. A. Franx, gynaecoloog-perinatoloog UMCU, Utrecht Dr. J.J. Zwart, gynaecoloog, Deventer ziekenhuis, Deventer Prof.dr. J.M.M. van Lith, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. T.P. Schaap
Contact project Drs. T.P. Schaap
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2013 Looptijd: 2 jaar Samenwerkingspartners Consortium Verloskunde Trefwoord eclampsia, maternal morbidity, perimortem caesarean section, amniotic fluid embolism
35
36
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
36 EPIDEMIOLOGIE
37
“Het is merkwaardig dat anno 2014 er nog steeds weinig inzicht bestaat in klachten die algemeen voorkomen in de zwangerschap. Er is helemaal geen inzicht in het ‘ontzwangeren’: hoe lang duurt het voordat een zwangere na de bevalling weer in haar normale doen is en welke klachten komen tijdens deze herstelfase vaak voor?”
MATERNALE GEZONDHEID
Transfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1)
Major obstetric haemorrhage (MOH) is de belangrijkste oorzaak van ernstige maternale morbiditeit. Jaarlijks zien we in Nederland meer dan 800 vrouwen met MOH. Hoewel massale transfusies bij MOH van levensbelang zijn, is het nog onduidelijk op welk moment en op welke manier de verschillende bloedcomponenten het beste kunnen worden toegediend. De CBO richtlijn Bloedtransfusie adviseert bij massaal bloedverlies om erytrocyten, plasma en trombocyten te transfunderen in een vaste verhouding, bijvoorbeeld 3:3:1. Dit advies is geformuleerd naar aanleiding van observationele studies, veelal in de traumatologie, die een overlevingsvoordeel hebben laten zien bij het toepassen van dergelijke transfusiestrategieën. Aan deze studies kleven echter belangrijke methodologische beperkingen. In deze landelijke, observationele studie zullen verschillende transfusiestrategieën met elkaar worden vergeleken, om te bepalen of het vroeg toedienen van plasma en/of trombocytentransfusies bij vrouwen met MOH de maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit vermindert. Doel Het optimaliseren van het transfusiebeleid bij massaal bloedverlies rondom zwangerschap en geboorte.
Contact project Drs. D.D.C.A. Henriquez
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Leidt het vroeg toedienen van plasma en/of trombocyten bij vrouwen met major obstetric haemorrhage tot minder maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit dan het toedienen van deze componenten in een later stadium van de behandeling?
Begin en einddatum april 2013 - augustus 2014
Relevantie Door het bepalen van het optimale moment om te starten met het corrigeren van stollingsproblemen bij major obstetric haemorrhage zou het optreden van maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit (arteriële embolisaties, peripartum uterusextirpaties en IC-opnames) voorkomen kunnen worden en zouden de juiste bloedproducten bij de juiste patiënten op de juiste momenten kunnen worden toegediend. Projectleider(s) Dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog LUMC, Leiden Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J.J. Zwaginga, hematoloog en transfusiespecialist LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. D.D.C.A. Henriquez, gynaecoloog in opleiding LUMC, Leiden
Samenwerkingspartners De TeMpOH-1 studie is een samenwerkingsverband tussen het Leids Universitair Medisch Centrum, Stichting Sanquin Bloedvoorziening en het Consortium Verloskunde. (http://www.studies-obsgyn.nl/TeMpOH-1/). Trefwoord major obstetric haemorrhage, postpartum haemorrhage, massive transfusion, severe maternal morbidity
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
De ontwikkeling van de Brabantse Integrale Geboortenzorg Vragenlijst (BINGO)
NIEUW
IN JAARINDEX
Bingo betreft een weerslag van 25 jaar perinataal onderzoek naar welbevinden van moeder en kind. Op dit moment wordt binnen de happy studie (www.happystudie.nl) een cohort van 2275 vrouwen gevolgd van 12 weken zwangerschap tot 12 maanden postpartum Doel Algemeen welbevinden in de zwangerschap en postpartum in kaart brengen, met name ‘ontzwangeren’. Vraagstelling/Hypothese Er ontbreken nog veel fysiologische gegevens van een normale zwangerschap en herstelperiode na de bevalling. Relevantie Het ziekteverzuim bij in de perinatale periode ligt tussen de 13-17% terwijl het landelijke gemiddelde voor non-childbearing vrouwen 4% bedraagt. Inzicht in factoren die hierbij een rol spelen en interventie is maatschappelijk zeer relevant. Projectleider(s) Prof.dr. VJM Pop Projectuitvoerder(s) Drs. Sophie Truijens, psycholoog Carola Boerekamp, verloskundige Contact project Prof.dr. VJM Pop
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2013 Einddatum: 31 december 2015
Publicaties • Truijens SE, Meems M, Kuppens SM, Broeren MA, Nabbe KC, Wijnen HA, Oei SG, van Son MJ, Pop VJ. The HAPPY study (Holistic Approach to Pregnancy and the first Postpartum Year): design of a large prospective cohort study. BMC Pregnancy Childbirth 2014; 14:312. • Meems M, Den Oudsten B, Meems BJ, Pop V. Effectiveness of mechanical traction as a non-surgical treatment for carpal tunnel syndrome compared to care as usual: study protocol for a randomized controlled trial. Trials. 2014;15:180. 10.1186/17456215-15-180. • Meems M, Truijens S, Boerekamp C, Visser L, Pop V.: Prevalence and course of Carpal Tunnel Syndrome during pregnancy: a prospective study. BJOG 2014 submitted. • Pop VJ, Pommer AM, Pop-Purceleanu M, Wijnen HA, Bergink V, Pouwer F. Development of the Tilburg Pregnancy Distress Scale: the TPDS. BMC Pregnancy Childbirth 2011;11:80. • Truijens SE, Pommer AM, van Runnard Heimel PJ, Verhoeven CJ, Oei SG, Pop VJ. Development of the Pregnancy and Childbirth Questionnaire (PCQ): evaluating quality of care as perceived by women who recently gave birth. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2014;174:35-40. • Truijens SE, Wijnen HA, Pommer AM, Oei SG, Pop VJ. Development of the Childbirth Perception Scale (CPS): perception of delivery and the first postpartum week. Arch Womens Ment Health 2014; 17(5):411-21. • Victor JM Pop, Sophie EM Truijens, Viola Spek, Hennie A Wijnen, Maarten JM van Son, Veerle Bergink: A new concept of maternity blues: is there a subgroup of women with rapid cycling mood symptoms? J Affect Dis 2014, submitted. Trefwoord perinatal maternal and child wellbeing
37
38
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
38 EPIDEMIOLOGIE
39
“Foetaal geslacht als determinant bij risicobepaling placentair syndroom en de consequenties hiervan voor moeder en kind.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Cardiovasculair risico na een zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen; Hyras, follow- up van Hyras, Hyprecare
NIEUW
IN JAARINDEX
Verschillende epidemiologische studies hebben een verband aangetoond tussen hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap, bestaande uit pregnancy induced hypertension (PIH), (pre-)eclampsie en het HELLP-syndroom, en verhoogd cardiovasculair risico later in het leven. In Nederland zijn hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer één bij vrouwen. Het is niet bekend of een hypertensieve aandoening in de zwangerschap een vroege uiting is van een predispositie voor hart- en vaatziekten, een falende “stress test”, of dat de aandoening zelf het risico op hart- en vaatziekten verhoogd. Hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap ontstaan bij relatief jonge, gezonde vrouwen waardoor dit een aanknopingspunt zou kunnen zijn voor preventieve interventies zoals leefstijlaanpassingen. Doel Onderzoeken waardoor vrouwen na een zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen een verhoogd cardiovasculair risico later in het leven hebben. Daarnaast willen we onderzoeken wat er mogelijk in de toekomst als zorg aangeboden dient te worden aan vrouwen die een hypertensieve zwangerschap hebben doorgemaakt. Vraagstelling/Hypothese 1. Onderzoeken van cardiovasculaire risicofactoren en hartfalen na een zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen vergeleken met vrouwen die geen hypertensieve aandoening hadden in de zwangerschap. 2. Onderzoeken of het ontwikkelen van hart- en vaatziekten later in het leven voorspeld kan worden vlak na of in de zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen. 3. Berekenen van kosteneffectiviteit van post-partum screening op cardiovasculaire risicofactoren en daaruit volgende behandeling bij vrouwen met een doorgemaakte zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen. 4. Onderzoeken of vrouwen die op de hoogte zijn van hun verhoogde risico op hart- en vaatziekten (na een doorgemaakte zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen) preventief gedrag vertonen d.m.v. leefstijlaanpassingen. Relevantie Hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap komen veel voor, met een prevalentie van bijna 10%. Hierdoor is er een grote groep vrouwen die mogelijkerwijs baat heeft bij het verlagen van risicofactoren. Kennis van de pathofysiologie is essentieel bij het counselen van patiënten en bij het ontwikkelen van standaard zorg om het risico op hart- en vaatziekten te verminderen.
Projectleider(s) Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde Prof.dr. W.J. Paulus, hoogleraar fysiologie Projectuitvoerder(s) Dr. W. Hermes, gynaecoloog i.o. Drs. S.V. Visser, gynaecoloog i.o. Drs. F. van Kesteren, arts-onderzoeker verloskunde en radiologie Drs. A. Bokslag, arts-onderzoeker verloskunde Contact project: Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde
[email protected] Begin en einddatum Juni 2008 start inclusie. Verwacht wordt dat de laatste inclusies in 2015 gedaan zullen worden. Samenwerkingspartners Nederlands Consortium Obstetrie en Gynaecologie ICaR-VU (institute for cardiovascular research), VUmc, Amsterdam, UMCU Trefwoord hypertensive disorder of pregnancy, pregnancy induced hypertension, pre-eclampsia, cardiovascular risk, prevention, lifestyle, risk factors, women’s health
MATERNALE GEZONDHEID
Foetaal gender afhankelijke verschillen in de zwangerschap, onderdeel van de Generation R study
NIEUW
IN JAARINDEX
Verschillende epidemiologische studies tonen een associatie aan tussen foetaal gender en zwangerschapsuitkomst, waarbij preterme pre-eclampsie en foetale groeirestrictie domineren bij vrouwelijke foetussen en a terme pre-eclampsie en spontane vroeggeboorte bij mannelijke foetussen. Deze zwangerschapscomplicaties vormen samen het placentair syndroom waarbij één of meerdere complicaties gelijktijdig kunnen optreden. Het placentair syndroom wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een suboptimale placentatie en is gerelateerd aan een verhoogd risico op cardiovasculair lijden in te toekomst. Het is echter niet bekend of er ook gender specifieke verschillen zijn in placentatie en adaptatie mechanismes van moeder en kind op de zwangerschap. In dit prospectieve cohort onderzoek, Generation R, zijn circa 9.500 zwangeren geïncludeerd welke worden gevolgd tot de jonge volwassenheid van de kinderen. Zowel moeder als kind bezoeken het Generation R onderzoekscentrum en vullen regelmatig vragenlijsten in. Doel Onderzoeken of verschillende fenotypes van het placentaire syndroom ten minste gedeeltelijk worden gemedieerd door foetaal gender specifieke verschillen in placentaire functies met als consequentie verschillende adaptatie mechanismes van zowel moeder als kind op de zwangerschap. Vraagstelling/Hypothese 1. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in de frequentie van voorkomen van het placentaire syndroom en zijn verschillende fenotypes (vroege en late pre-eclampsia, wel of niet in combinatie met een foetale groeivertraging en/of spontane vroeggeboorte). 2. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in placentatie, gemeten aan de hand van 1e en 2e trimester placentaire biomarkers? 3. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in foetale adaptatie aan de zwangerschap, gemeten aan de hand van groei(patronen), pulsatiliteit index van de arteriae umbilicalis? 4. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in maternale adaptatie aan de zwangerschap, gemeten aan de hand van bloeddrukpatronen, pulsatiliteit index en notching van de arteriae uterina? Relevantie De verwachting is dat de resultaten de hypothese zullen ondersteunen. Deze kennis kan bijdragen bij het counselen van de individuele patiënt waarbij het foetale geslacht als determinant kan worden meegenomen om het risico op het placentaire syndroom, en de consequenties hiervan voor moeder en kind, te verminderen. Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde Prof.dr. V.W.V. Jaddoe, hoogleraar pediatrische epidemiologie
Projectuitvoerder(s) Drs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologie Dr. S. Schalekamp – Timmermans, post-doc gynaecologie Contact project Drs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2001 Looptijd: follow-up vanaf de zwangerschap tot jong volwassenheid van de kinderen. Samenwerking Erasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis, GGD Rotterdam en omstreken, TNO – Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek. Publicaties • Brown et al. Fetal sex specific differences in human placentation: a prospective cohort study. Placenta. 2014;35:359-64 • Brown et al. Sex specific differences in fetal growth: a populationbased prospective cohort study. (nog te verschijnen) • Brown et al. Fetal sex dependency in maternal vascular adaptation. (nog te verschijnen) • Schalekamp – Timmermans et al. Fetal gender differences in cardiovascular development in utero. An explanation for future risk of cardiovascular disease? (nog te verschijnen) Trefwoord fetal sex, placental function, placental syndrome, fetal growth, cardiovascular disease
39
40
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
40
41
“Chlamydia Trachomatis en andere soa tijdens de zwangerschap kunnen leiden tot vroeggeboorte en gezondheidsproblemen bij pasgeborenen. Een (verbeterde) screening tijdens de zwangerschap kan deze complicaties terugdringen.”
EPIDEMIOLOGIE
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Chlamydia trachomatis en andere infectieziekten bij zwangere vrouwen en hun partners
NIEUW
IN JAARINDEX
Bij 29 verloskundigenpraktijken verdeeld over Nederland worden zwangere vrouwen tot 30 jaar en hun partners (ongeacht de leeftijd) gevraagd mee te doen aan een chlamydiaonderzoek. Zwangere vrouwen die behoren tot een risicogroep kunnen ook deelnemen ongeacht hun leeftijd. Een chlamydia-infectie in de zwangerschap kan o.a. leiden tot vroeggeboorte. De zwangere stuurt een vaginale swab in en de partner een urinemonster. Beiden vullen een vragenlijst in. De deelnemers geven ook toestemming voor testen op andere soa en aanvullend onderzoek naar de zwangerschapsuitkomsten. Naast chlamydia worden de monsters op gonorroe en trichomonas getest aangezien deze infectieziekten eveneens tot vroeggeboorte kunnen leiden. Alle drie infecties zijn goed te behandelen met antibiotica. Doel Het hoofddoel van de studie is het bepalen van de chlamydiaprevalentie in Nederland bij zwangere vrouwen van 30 jaar of jonger en hun partners. We onderzoeken of alle zwangere vrouwen in Nederland op chlamydia gescreend moeten worden of dat screenen op basis van risicoselectie voldoende is. Vraagstelling/Hypothese • Wat is de prevalentie van chlamydia, gonorroe en trichomonas bij zwangeren tot 30 jaar? • Wat is de prevalentie van chlamydia, gonorroe en trichomonas bij hun partners? • Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor deze infectieziekten bij zwangeren en hun partners? • Wat waren de zwangerschapsuitkomsten (waaronder zwangerschapsduur, geboortegewicht pasgeborene) na behandeling van deze infectieziekten? Relevantie Chlamydia trachomatis is met 60.000 nieuwe infecties per jaar de meest voorkomende bacteriële seksueel overdraagbare aandoening in Nederland. Het komt relatief vaak voor bij jongeren onder de 25 jaar. Chlamydia kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid, zoals ontstekingen aan de geslachtsorganen en een verminderde vruchtbaarheid. Tijdens de zwangerschap kan chlamydia leiden tot vroeggeboorte en oog-/luchtweginfecties bij de pasgeborene. Omdat chlamydia vaak zonder symptomen verloopt, is screening en behandeling van belang om deze complicaties te verminderen. Om herbesmetting na behandeling te voorkomen wordt ook de partner getest en indien nodig behandeld. Projectleider(s) Dr.ir. E.L.M. (Eline) Op de Coul (per feb 2014) Dr. M.T.R. (Monique) Pereboom (okt 2012 tot feb 2014) Prof.dr. S. (Servaas) Morré (diagnostiek)
Projectuitvoerder(s) Dr.ir. E.L.M. (Eline) Op de Coul Y. (Yolanda) Van Weert Prof.dr. S.A. (Servaas) Morré Contact project: Dr. Ir. E.L.M. (Eline) Op de Coul
[email protected] Begin en einddatum oktober 2012 – juni 2015 Samenwerkingspartners De studie wordt uitgevoerd door het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, i.s.m: • Afdeling Midwifery Science, AVAG (Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen) • E MGO+ instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VU medisch centrum, Amsterdam • Microbiome® (spinn off company VU Medical Center Amsterdam) Publicaties • Pereboom MT, Spelten ER, Manniën J, Rours GI, Morré SA, Schellevis FG, Hutton EK. Knowledge and acceptibility of Chlamydia Trachomatis screening among pregnant women and their partners; a cross-sectional study. BMC Public Health 2014;14(1):704. • Pereboom MT, Manniën J , Rours GI, Spelten ER, Hutton EK, Schellevis FG. Chlamydia trachomatis infection during pregnancy: Knowledge, test practices, and attitudes of Dutch midwives. Scan J of Inf Dis 2014; 46(2): 107–113. Trefwoord screening, pregnancy, chlamydia trachomatis, neisseria gonorrhoea, trichomonas vaginalis
MATERNALE GEZONDHEID
Prophylactic radiological interventions to prevent major obstetric haemorrhage in patients at high risk of abnormally invasive placenta (TeMpOh-3)
NIEUW
IN JAARINDEX
Bij vrouwen met abnormale placentatie, oftewel placenta accreta, increta en percreta, is het risico op massaal bloedverlies rond de bevalling aanzienlijk verhoogd. Deze vrouwen hebben 75-95% kans op het krijgen van bloedtransfusies, waarvan 40% zelfs meer dan 10 eenheden erytrocytenconcentraat krijgt. Abnormale placentatie is tevens de meest voorkomende oorzaak van peripartum uterusextirpatie, waarbij regelmatig complicaties voorkomen. Bij patiënten met een verhoogd risico op abnormale placentatie kunnen profylactische radiologische interventies uitgevoerd worden om ernstig bloedverlies en maternale complicaties te voorkomen. Bij deze interventie worden er preoperatief katheters geplaatst in de arteria iliacae of uterinae beiderzijds, zodat er peroperatief ballondilatatie of embolisatie uitgevoerd kan worden. De effectiviteit hiervan staat echter nog ter discussie. In deze landelijke, observationele studie worden vrouwen geïncludeerd die tussen 2008 en 2013 een sectio caesarea kregen met een verdenking op abnormale placentatie of de diagnose placenta praevia in combinatie met een sectio caesarea in de voorgeschiedenis. De vrouwen die profylactisch arteriële katheters kregen zullen worden vergeleken met vrouwen die geen katheters kregen. Doel Het aantonen van het effect van profylactische arteriële katheters bij vrouwen met een verhoogd risico op abnormale placentatie. Vraagstelling/Hypothese Leidt het plaatsen van profylactische arteriële katheters bij vrouwen met een verhoogd risico op abnormale placentatie tot het gebruik van minder bloedproducten en maternale morbiditeit vergeleken met het achterwegen laten van deze interventie? Relevantie Deze studie is relevant omdat er weinig bekend is over de incidentie van het uitvoeren van profylactische radiologische interventies bij patiënten met een verhoogd risico op abnormale placentatie in Nederland. Aan de hand van deze studie hopen we beter inzicht te krijgen in de Nederlandse situatie op dit gebied. Projectleider(s) Prof.dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog LUMC, Leiden Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Drs. D.D.C.A. Henriquez, gynaecoloog in opleiding LUMC, Leiden
Projectuitvoerder(s) V. Harskamp MSc, arts-onderzoeker LUMC, Leiden Contact project V. Harskamp MSc, arts-onderzoeker LUMC, Leiden
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2014 Einddatum: januari 2015 Samenwerking De TeMpOH-3 studie is een samenwerkingsverband tussen het Leids Universitair Medisch Centrum, Stichting Sanquin Bloedvoorziening en het Consortium Verloskunde (http://www. studies-obsgyn.nl/TeMpOH-1/). Trefwoord placenta diseases, postpartum haemorrhage, severe maternal morbidity
41
42
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
42 EPIDEMIOLOGIE
Organisatie
MATERNALE GEZONDHEID
Diagnose en behandeling van kanker tijdens de zwangerschap; wat zijn de maternale en neonatale uitkomsten?
NIEUW
IN JAARINDEX
Kanker tijdens de zwangerschap is een relatief zeldzaam probleem met een incidentie van 1 op 1.000 zwangerschappen. In de westerse wereld neemt de leeftijd van zwangeren toe, waardoor de verwachting is dat de incidentie van kanker tijdens de zwangerschap zal toenemen. Lichamelijke uitingen van een maligniteit kunnen soms makkelijk verward worden met fysiologische zwangerschapssymptomen. Dit maakt het lastiger om kanker tijdens de zwangerschap te ontdekken. Behandeling van kanker tijdens de zwangerschap is een uitdaging. Recent onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde chemotherapeutische behandelingen na het 1e trimester niet schadelijk zijn voor de foetus. Radiotherapie is in opzet gecontra-indiceerd, teratogene effecten zijn echter afhankelijk van dosis en duur van de zwangerschap en kunnen in individuele casus overwogen worden. Immunotherapie tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. De prognose van zwangeren met kanker verschilt niet van niet-zwangeren, indien standaard therapie wordt toegepast. Doel Evalueren hoe veilig diagnostiek, stadiëring en verschillende vormen van behandeling zijn in vrouwen met specifieke types kanker tijdens de zwangerschap door te kijken naar de maternale en foetale uitkomsten. Vraagstelling/Hypothese 1. Welke diagnostische- en stadiëringsonderzoeken worden toegepast tijdens de zwangerschap? 2. Worden vrouwen met kanker in de zwangerschap net zo behandeld als niet-zwangeren? 3. Hoe is de prognose voor vrouwen met kanker tijdens de zwangerschap in vergelijking met niet-zwangeren met hetzelfde type en stadium kanker? 4. Hoe is de neonatale uitkomst van kinderen van moeder die kanker tijdens de zwangerschap hadden? Relevantie Kanker tijdens de zwangerschap treft een relatief kleine groep vrouwen. De combinatie van kanker en zwangerschap stelt zowel patiënte en partner als zorgverleners voor moeilijke keuzes. Gedocumenteerde kennis rondom de mogelijkheden met duidelijkheid over de risico’s stelt deze specifieke groep in staat weloverwogen keuzes te maken. Tevens stelt het zorgverleners in staat ‘evidence based’ zorg te verlenen om zo maternale en neonatale uitkomsten te verbeteren. Projectleider(s) Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde, VUmc Prof.dr. F. Amant, hoogleraar oncologische gynaecologie, UZ Leuven
Projectuitvoerder(s) Dr. C.A.R. Lok, oncologisch gynaecoloog, CGOA Drs. J. de Haan, arts-onderzoeker gynaecologie, VUmc. Contact project: Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde, VUmc
[email protected] Begin en einddatum oktober 2012 - juni 2015 Samenwerkingspartners International Network on Cancer, Infertility and Pregnancy (INCIP); internationale registratiestudie Centrum voor Gynaecologische Oncologie Amsterdam Trefwoord cancer, pregnancy, diagnostics, therapy, maternal outcome, neonatal outcome.
02 Het verloskundige zorgsysteem 2.1 Innovatie 2.2 Consortia 2.3
44
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Organisatie
Het verloskundig zorgsysteem
VOORWOORD
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
2.1
Gezondheidszorgsystemen met een sterke eerstelijn zijn effectiever en efficiënter en resulteren in minder sociale ongelijkheid in gezondheid dan systemen die georganiseerd zijn rond specialistische zorg.(Starfield, 2012) De gezondheidszorg in Nederland heeft een goed georganiseerde eerstelijn en in de verloskunde wordt eerstelijns zorg vooral verleend door verloskundigen. Echter, er worden vraagtekens gezet bij de kwaliteit van de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland, niet alleen door discussies omtrent mogelijk vermijdbare perinatale sterfte, maar ook door het toenemend aantal verwijzingen.(Offerhaus, 2013; Stuurgroep zwangerschap en geboorte, 2009) Onderzoek naar de effectiviteit van de organisatie van zorg en veranderingen daarin is daarom in toenemende mate belangrijk. Het volgende hoofdstuk laat een enorme diversiteit zien van studies op dit gebied. In de huidige studies wordt met behulp van PRN data ondermeer gekeken naar regionale en etnische verschillen in perinatale sterfte en de veiligheid van de eerstelijns verloskunde. Daarnaast zijn er kwantitatieve en kwalitatieve studies opgezet die het bestaande zorgmodel evalueren. Er wordt in kaart gebracht hoeveel verloskundigen werkzaam zijn en wat hun carrièreplannen zijn. Tevens wordt er gekeken naar nieuwe vormen van samenwerking en organisatie zoals integratie van eerste- en tweedelijns zorg en groepsconsulten. Tenslotte wordt gekeken hoe de samenwerking tussen zorgverleners kan worden verbeterd en of de introductie van e-health de communicatie tussen zorgverleners en de patiënt kan verbeteren. Hiaten in het huidige onderzoek betreffen ons inziens nog de participatie van zwangeren zelf; niet alleen met betrekking tot de evaluatie van hun ervaringen, maar met name bij het prioriteren en opzetten van onderzoek. Tevens dient meer onderzoek gedaan te worden naar kosteneffectiviteit. Samenwerken kost tijd en organisatieveranderingen kunnen leiden tot efficiëntere zorg maar soms ook tot een zwaardere belasting van zorgverleners. Het is niet alleen belangrijk om het effect van die veranderingen te meten op kwaliteit maar ook op tijd en dus geld. Tenslotte heeft de Lancet Midwifery serie in juni 2014 een duidelijke richting gegeven aan noodzakelijke veranderingen in de organisatie van verloskundige zorg.(Renfrew, 2014) De belangrijkste uitgangspunten bij het onderzoek voor deze serie waren niet de behoeften van zorgverleners of het gezondheidszorgsysteem, maar van de vrouw, haar kind en haar familie. Kern van de serie is het raamwerk voor een systeemverandering van het opsporen en behandelen van pathologie bij een minderheid naar bekwame zorg voor allen. In het huidig en nieuw onderzoek naar de organisatie van verloskundigenzorg verdient dit raamwerk een centrale plaats. • O fferhaus P.M., Hukkelhoven C.W., de Jonge A., van der Pal-de Bruin KM, Scheepers P.L., & Lagro-Janssen A.L. (2013). Persisting rise in referrals during labor in primary midwife-led care in The Netherlands. Birth, 40(3), 192-201. • Renfrew,M.J., McFadden,A., Bastos,M.H., Campbell,J., Channon,A.A., Cheung,N.F., Silva,D.R., Downe,S., Kennedy,H.P., Malata,A., McCormick,F., Wick,L., & Declercq,E. (2014). Midwifery and quality care: findings from a new evidence-informed framework for maternal and newborn care. Lancet, Epub ahead of print(doi: 10.1016/ S0140-6736(14)60789-3.). • Starfield,B. (2012). Primary care: an increasingly important contributor to effectiveness, equity, and efficiency of health services. SESPAS report 2012. Gac.Sanit., 26 Suppl 1 20-26 • Stuurgroep zwangerschap en geboorte (2009). Een goed begin. Veilige zorg rond zwangerschap en geboorte.
Dr. Ank de Jonge
Dr. Jeroen van Dillen
Senior onderzoeker, coördinator Midwifery Science en verloskundige, EMGO VUmc, Amsterdam
Gynaecoloog, staflid pijler verloskunde UMC St Radboud
45 ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Landelijke evaluatie geboortecentra
In een geboortecentrum kunnen vrouwen bevallen onder leiding van een verloskundige met hulp van een kraamverzorgende. De afgelopen tijd zijn er veel geboortecentra opgericht. Opvallend is de grote diversiteit die voortkomt uit de verschillen in ontstaansgeschiedenis en organisatie van de geboortecentra. Een overkoepelende beleidsvisie over de plaats van geboortecentra en hun mate van integratie in het verloskundige systeem ontbreekt en er is geen inzicht in de bijdrage die geboortecentra leveren aan de kwaliteit van de verloskundige zorg zoals effect op gezondheidsuitkomsten van moeder en kind, ervaringen van vrouwen en zorgverleners, en kosten-effectiviteit. In deze evaluatie wordt op brede en uiteenlopende wijze gekeken naar de organisatie en integratie van geboortecentra en de effecten van geboortecentrumzorg op de kwaliteit van en ervaring met verloskundige zorg in de regio. Kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden zullen worden gebruikt en de resultaten zullen in samenhang worden geanalyseerd waardoor concrete aanbevelingen zullen kunnen worden gegeven. Doel Dit project is gericht op inzicht in effecten van geboortecentra op gezondheidsuitkomsten, kosten, zorgverlening en cliëntervaringen. Tevens wordt onderzocht welke factoren bijdragen aan een succesvolle implementatie van geboortecentra. Vraagstelling: 1. Het vaststellen van kwaliteitsindicatoren voor geboortecentra; 2. Het ontwikkelen van een typologie van geboortecentra, op basis van de mate van integratie van zorg en organisatie; 3. Het meten van de kwaliteit van zorg (structuur, proces en uitkomst) in geboortecentra; 4. Het in kaart brengen van de gevolgen van het opzetten van een geboortecentrum voor de organisatie en kwaliteit van de zorg in de regio; 5. Het in kaart brengen van de kosten van geboortecentrumzorg; 6. Het meten van de ervaringen van cliënten en zorgverleners met geboortecentrumzorg; 7. H et beschrijven van het proces van organisatorische integratie in een beperkt aantal geboortecentra, in relatie tot gezondheidsuitkomsten; 8. Het doen van aanbevelingen ten aanzien van toekomstige verloskundige zorgverlening.
Dr. Hanneke de Graaf (Geboortecentrum Sophia) Prof.dr. Henk Akkermans (Universiteit van Tilburg) Dr. Marlies Rijnders (TNO) Prof.dr. Arie Franx (UMCU) Prof.dr. Eric Steegers (ErasmusMc) Projectuitvoerder(s) Marieke Hermus MSc Inge Boesveld MSc Marit Hitzert MSc Contact project Dr. Karin van der Pal-de Bruin
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 tot januari 2016
Relevantie In verschillende regio’s worden op dit moment geboortecentra opgericht met de intentie tot verbetering van kwaliteit van natale zorg voor de eerstelijns zwangere. Deze trend wordt door de minister aangemoedigd en is in lijn met de adviezen in het rapport van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte.
Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020012 Deze studie wordt uitgevoerd binnen een unieke samenwerking van onderzoeksinstituten, medische centra, professionele organisaties en zorgverleners. De projectgroep staat bovenaan vermeld. Daarnaast is voor dit onderzoek een brede adviescommissie samengesteld met vertegenwoordigers van STBN, KNOV, Midwifery Science, ZN, ActiZ, het Ouderschap, de verloskunde academies en individuele gynaecologen, verloskundigen, kinderartsen en kraamzorgaanbieders.
Projectgroep Dr. Karin van der Pal-de Bruin (TNO) Dr. Trees Wiegers (NIVEL) Dr. Marc Bruijnzeels (Jan van Es Instituut) Dr. Elske van den Akker-van Marle (LUMC Medische Besliskunde)
Trefwoord birthing centers, term birth, delivery rooms, delivery obstetric, pregnancy outcome, home childbirth, midwifery, communication, outcome assessment (health care), perinatal mortality, costs and cost analysis, integrated care tv
45
46
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
“Waar bevalt het nu beter: thuis of in het ziekenhuis? Onder leiding van de verloskundige of
“Vrouwen in Nederland bevallen vaak thuis of in een ziekenhuis in de regio waar ze
46
47
toch de gynaecoloog? Welke wensen en ervaringen hebben vrouwen die zwanger zijn van
wonen. De hypothese is dat de woonplaats van de vrouw niet van invloed is op de
het eerste kind? Wat gebeurt er met deze groep vrouwen tijdens de zwangerschap en/of
uitkomst van de zwangerschap. Echter er zijn in Nederland regionale verschillen in
bevalling? En wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige zorg? Dit
perinatale sterfte die voor een deel samenhangen met bijvoorbeeld een reistijd van twintig
onderzoek probeert op deze vragen antwoord te geven en deze vragen te belichten vanuit
minuten of meer naar het ziekenhuis. Daarom is verder onderzoek naar de organisatie en
een maatschappelijk perspectief.”
ORGANISATIE
de uitvoering van de verloskundige zorg in Nederland van belang.”
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?
Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen.
Uit het eerste gedeelte van de studie kwam naar voren dat er een groot verschil is in aantal interventies (kunstverlossingen en sectio’s) tussen bevallingen die low-risk in de eerste lijn starten en bevallingen die low-risk in de tweede lijn starten (Maassen M. et al, 2008). Een dergelijk onderzoek is echter nog niet prospectief uitgevoerd. Dit was aanleiding om deze multicenter prospectieve cohortstudie op te zetten. Voor dit onderzoek vergelijken we vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind en die geen medische indicatie hebben voor begeleiding in de tweede lijn. We volgen 500 vrouwen in de eerste lijn en 250 vrouwen in de tweede lijn vanaf 16 weken zwangerschap tot zes weken postpartum. De onderzoekspopulatie wordt landelijk geworven. De respondenten vullen gedurende de zwangerschap twee vragenlijsten in en na de bevalling een vragenlijst. Ook houden ze een weekoverzicht bij waarin wordt vermeld hoe vaak er contact is met zorgverleners. Uiteindelijk wordt ook gebruik gemaakt van de medische gegevens.
De aanleiding van het onderzoek was de discussie over de invloed van het verschil in registratie van perinatale sterfte in de landen van Europa op de Peristat vergelijking. Als de vergelijkbaarheid tussen landen complex is dan kan het inzicht geven om binnen Nederland met hetzelfde zorgsysteem en wijze van registratie te onderzoeken of er tussen regio’s verschillen zijn in perinatale sterfte. Naast regionale verschillen is er ook specifieke aandacht voor etnische verschillen in perinatale sterfte: waarom hebben niet-KauKasische vrouwen in Nederland verhoogde risico’s op perinatale sterfte? Gestart is met het onderzoek naar algemene risicofactoren voor perinatale sterfte en de trend in perinatale sterfte. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de gekoppelde zorg data van de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN).
Doel Vaststellen wat de verschillen zijn tussen laag risico zwangeren die in de eerste lijn onder controle zijn - met een geplande thuis- of poliklinische bevalling- en laag risico zwangeren die op eigen verzoek in de tweede lijn onder controle zijn. Hierbij wordt gekeken naar interventies en uitkomsten, maar ook naar karakteristieken, motivaties, voorkeuren, verwachtingen en ervaringen. Ook partners worden meegenomen in het onderzoek. Relevantie Deze studie zal een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland. De resultaten zullen naar verwachting duidelijkheid verschaffen over de aard en het aantal interventies, de uitkomsten, voorkeuren, verwachtingen en ervaringen tijdens de zwangerschap en bevalling. Projectleider(s) Prof. Jan G. Nijhuis MD PhD Prof. Raymond de Vries PhD Projectuitvoerder(s) Tamar M. van Haaren–ten Haken MSc Marijke J.C. Hendrix PhD Marianne J. Nieuwenhuijze RM PhD
Contact project Tamar van Haaren–ten Haken MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2006 Einddatum: 2014 Het eerstelijns project is afgerond en heeft in 2010 geleid tot de promotie van Marijke Hendrix (‘Thuis of poliklinisch voor de low-risk nulliparae: Wat bevalt beter?’). Inclusie voor de tweede lijn voltooid in 2011. Samenwerkingspartners Prof. J.L. Severens PhD, Erasmus Universiteit, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg N. Satijn, verloskundige Eijsden Trefwoord home birth, (short-stay) hospital birth, satisfaction, costeffectiveness, operative deliveries, preferences, interventions
Doel Inzicht krijgen in de risicofactoren voor perinatale sterfte, met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen. Het doel is de verkregen informatie terug te koppelen naar de zorgverleners en zo mogelijk te gebruiken voor de ontwikkeling van prognostische modellen. Vraagstelling/Hypothese Zijn er regionale verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zo ja, hoe kunnen deze verklaard worden? Zijn er etnische verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zo ja, hoe kunnen deze verklaard worden? Wat zijn de belangrijke risicofactoren voor perinatale sterfte? Relevantie Het onderzoek is relevant voor zowel de maatschapppij, de zwangere vrouwen en hun partners, de zorgverleners en de beleidsmakers. Het onderzoek kan hypothese genererend van aard zijn en input vormen voor specifieke klinische trials en het ontwikkelen van prognostische modellen.
Projectleider(s) Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog AMC Projectuitvoerder(s) Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog Dr. Martine Eskes, gynaecoloog n.p. Prof.dr. Ameen Abu Hanna, informaticus Prof. J.A.M. van der Post, gynaecoloog Prof.dr. B.W.M. Mol, gynaecoloog, AMC Amsterdam. Contact project Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog, AMC Amsterdam, afdeling Klinische Informatiekunde
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek Samenwerkingspartners Er wordt samengewerkt met verloskundigen,gynaecologen en kinderartsen/neonatologen en de Stichting PRN. Trefwoord perinatal mortality, regional, ethnic, risk factors, methodology, prognostic models
47
48
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
48
49
“Voor vrouwen moet de zorg van verloskundigen en gynaecologen naadloos in elkaar overlopen. Hoe bereiken we dat op een kosteneffectieve manier die leidt tot de beste uitkomsten en tevreden vrouwen?”
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Integrated Care System during labour (INCAS)
Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn
Integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg tijdens de baring komt tegemoet aan een belangrijke maatschappelijke behoefte. Integrale zorg kan de kans op goede baringsuitkomsten bevorderen en leiden tot betere ervaringen van vrouwen. Ook kan het onnodige medische interventies verminderen en gezondheidszorgkosten beperken. In INCAS-1 is een implementatiestrategie ontwikkeld voor integratie van verloskundige zorg door middel van de volgende deelstudies: 1. Dossieronderzoek om verwijzingen durante partu en het verloop van deze baringen na verwijzing in kaart te brengen, 2. Delphi onderzoek om karakteristieken van een optimaal model voor integrale zorg te definiëren, 3. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek om bevorderende en belemmerende factoren voor integrale zorg te identificeren, 4. Ontwikkeling van een implementatiestrategie. In INCAS-2 wordt de implementatiestrategie toegepast in een aantal regio’s. Het verloskundig samenwerkingsverband in een regio bepaalt zelf welke zorgpaden ze willen ontwikkelen. De afdeling Midwifery Science en het Athena instituut ondersteunen de regio’s bij het ontwikkelen van de zorgpaden door middel van reflexive monitoring en door het evalueren van de effecten via voor- en nametingen.
Zorggebruik van eerstelijns zwangeren. Uit registraties van huisartsen blijkt dat zwangere vrouwen, naast het contact met de verloskundige, ook geregeld contact hebben met de huisarts. De redenen hiervoor zijn onbekend. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat er een onduidelijke taakafbakening bestaat tussen huisartsen, verloskundig actieve huisartsen en verloskundigen. Een goede afstemming tussen de verschillende professies is alleen mogelijk indien er gegevens bekend zijn over de zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik van de zwangere. Daarnaast is het belangrijk inzicht te genereren in de factoren die zorggebruik bepalen. Alleen met deze informatie kunnen beleidsinterventies worden vastgesteld en ingezet ter bevordering van een adequaat zorggebruik. Dataverzameling zal plaatsvinden binnen de DELIVER-studie (Data EersteLIjnsVERloskunde) en bij huisartsen (LINH-database). Aan zwangeren wordt op meerdere momenten tijdens de zwangerschap een vragenlijst voorgelegd - gebaseerd op het Andersen Behavioral Model of Health Services Use - waarmee de gezondheidstoestand, de zorgbehoeften en het zorggebruik van de eerstelijns zwangere in kaart wordt gebracht.
Doel INCAS-2 kent de volgende doelstellingen: • Kwaliteit van zorg verbeteren door meer continuïteit van zorg. • Bepalen kosteneffectiviteit van integrale zorg in vergelijking tot bestaande zorg. • Passende financieringsstructuur voor integrale zorg vaststellen. Vraagstelling/Hypothese De hypothese van het onderzoek is dat integrale zorg tijdens de baring leidt tot beter uitkomsten, meer tevredenheid bij vrouwen en zorgverleners en lagere gezondheidszorgkosten.
Contact project Dr. Ank de Jonge
[email protected] Begin en einddatum/looptijd INCAS-1 liep van 1 januari 2012 tot 31 maart 2013. INCAS-2 loopt van 1 januari 2014 tot 31 december 2017.
Relevantie Een betere integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg zal waarschijnlijk leiden tot meer continuïteit van zorg. De kunst is om de nadelen van het Nederlandse verloskundige systeem te verminderen, vooral wat betreft het gebrek aan continuïteit van zorg, maar om de voordelen ervan te behouden. Een belangrijk voordeel is de lage incidentie van medische interventies. Als het lukt om de eerste- en tweedelijns zorg beter te integreren, zal dit leiden tot revolutionaire veranderingen in de verloskundige zorg.
Samenwerkingspartners Stuurgroep: Rachel Verweij, namens Het Ouderschap, Joris van der Post (hoogleraar obstetrie en gynaecologie), AMC, Amsterdam, Jeroen van Dillen (gynaecoloog), Radboud UMC, Nijmegen, Fedde Scheele (gynaecoloog), St Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam, Pien Offerhaus, verloskundige onderzoeker, KNOV, Willem Jan Lieve, adviseur, KNOV, Antje Beuckens, verloskundige, KNOV, Marlies Buurman, namens Actiz, Corrie Hartog-Beukeboom, namens de V&VN VOG. Dit onderzoek wordt gefinancierd door zorgverzekeraars. Voor de pilot in Leiden is financiering ontvangen van Achmea en Zorg en Zekerheid. De KNOV heeft subsidie verleend aan Hilde Perdok voor het afronden van haar promotie op deze studie.
Projectleider(s) Dr. Ank de Jonge
Trefwoord delivery of health care, integrated
Projectuitvoerder(s) Afdeling Midwifery Sciences, VUmc - Dr. Corine Verhoeven, Drs. Hilde Perdok, Prof. Francois Schellevis, Athena instituut, VU - Drs. Sarah Lips, Dr. Tjerk-Jan Schuitmaker, Prof. Jacqueline Broerse, Afdeling Health Sciences - Dr. Judith Bosmans.
Doel Het doel van de studie is het beschrijven van patronen van zorggebruik en het nagaan welke factoren van invloed zijn op het zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn. Vraagstelling/Hypothese • Wat is het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerste lijn? • Welke factoren zijn van invloed op het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerste lijn? Relevantie Wetenschappelijke relevantie: dit onderzoek zal inzicht opleveren in de factoren die zorggebruik van eerstelijns zwangeren bepalen. Beleidsmatige relevantie: zorggebruik heeft in Nederland een alsmaar groeiende beleidsmatige aandacht. De overheid streeft zoveel mogelijk naar een adequate inzet van middelen, ook in de verloskundige zorg. Belangrijke vragen hierbij zijn welke zwangeren een hoog zorggebruik met zich meebrengen en in hoeverre het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient inzicht te worden verkregen in de patronen van zorggebruik en factoren die zorggebruik bepalen. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan verdere optimalisering van de inzet van schaarse middelen in de gezondheidszorg. Maar zal ook kunnen leiden tot een betere en effectieve samenwerking tussen de eerstelijns zorgverleners. Maatschappelijke relevantie: dit onderzoek zal gegevens genereren over de gezondheidstoestand, zorgbehoefte en zorggebruik van de eerstelijns zwangere. Vragen die hierbij beantwoord zullen worden zijn onder andere of het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren, zoals sociaaleconomische status en leefstijl. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan een adequate inzet van middelen voor alle zwangeren.
Projectleider(s) Prof.dr. S.A. Reijneveld Prof.dr. F.G. Schellevis Dr. D.E.M.C. Jansen Dr. F. Baarveld Projectuitvoerder(s) Drs. E.I. Feijen-de Jong Contact project Drs. E.I.Feijen-de Jong
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2008 Einddatum: 2015 Publicaties • E sther I Feijen-de Jong, Danielle EMC Jansen, Frank Baarveld, Cees P van der Schans, François G Schellevis, and Sijmen A Reijneveld Determinants of late and/or inadequate use of prenatal healthcare in high-income countries: a systematic review Eur J Public Health first published online November 21, 2011 doi:10.1093/eurpub/ckr164 • Feijen-de Jong et al.: Do pregnant women contact their general practitioner? A register-based comparison of healthcare utilisation of pregnant and non-pregnant women in general practice. BMC Family Practice 2013 14:10.
49
50
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
50 ORGANISATIE
51 HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Samenwerken bevalt beter
Deliver: Data EersteLIjns VERloskunde
Samenwerken bevalt beter (SBB) is ontwikkeld door de Academie Verloskunde Maastricht met onderzoekers en zorgverleners in het Verloskundig Consortium Limburg. SBB vult de expliciete samenwerking van dit consortium aan door te focussen op impliciete communicatie en samenwerking. Voor goede gezondheidsuitkomsten zijn goede communicatie en effectieve samenwerking een voorwaarde, maar zijn richtlijnen en protocollen op zichzelf niet voldoende. Na alle adviezen over intensiveren van de samenwerking tussen eerste en tweede lijn en het verbeteren van de communicatie is het belangrijk te kijken naar de dagelijkse werkelijkheid. In de dagelijkse praktijk wordt in veel opzichten al goed samengewerkt. Door hiernaar te kijken, kunnen we ervan leren en kan SBB de goede voorbeelden onderkennen en verspreiden. Eerst geeft een literatuurstudie verdere theoretische onderbouwing voor SBB. Daarna volgt een kwalitatieve etnografische studie naar de samenwerking en communicatie tussen medische zorgverleners onderling en tussen medische zorgverleners en (aanstaande) ouders. Onderzoekers, zorgverleners en cliënten kijken met gebruik van video reflexiviteit samen naar de sterktes (en zwaktes) van de dagelijkse communicatie en samenwerking. Dit gebeurt door observaties in de deelnemende ziekenhuizen en verloskundige praktijken en reflectieve groepsbijeenkomsten van de zorgverleners onderling en reflectieve groepsbijeenkomsten samen met cliënten. SBB eindigt met professionele en publieke deliberatie: op basis van de verworven inzichten formuleren alle projectdeelnemers, leden van het Consortium en beleidsmakers gezamenlijk beleid.
Hoe (goed) doen we het nu eigenlijk in de eerstelijns verloskunde? Om dat te onderzoeken, heeft de AVAG (Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen), samen met het NIVEL en het EMGO-instituut een landelijk onderzoek gedaan naar de kwaliteit, organisatie en toegankelijkheid van de verloskundige zorg in Nederland: Deliver. Deliver is ook de start van een wetenschappelijke database. Te gebruiken bij bijvoorbeeld de onderbouwing van richtlijnen, maar ook in de dagelijkse verloskundige praktijk en voor de ontwikkeling van het kennisdomein Midwifery Science. De studie is in 2008 gestart en de dataverzameling in twintig eerstelijns praktijken is gedaan van 2009-2011. De eerste resultaten werden gepresenteerd in 2011, het jaar waarin de Verloskunde Academie haar 150-jarig bestaan vierde. Nu wordt gewerkt aan publicatie van wetenschappelijke artikelen, voor een groot deel voortkomend uit de tien promotietrajecten die aan de Deliver-studie verbonden zijn. Met Deliver is de verloskundige zorg, representatief voor heel Nederland, in veel van haar facetten in kaart gebracht, in nauwe samenwerking met de verloskundige in het veld en met de cliënt.
Doel Ideeën ontwikkelen voor vernieuwing en verbetering van de samenwerking in de verloskundige zorg vanuit de bestaande praktijk: exnovatie. Vraagstelling/Hypothese In dit onderzoek streven wij ernaar diepte inzicht te krijgen in wat zorgverleners en (aanstaande) ouders in de Nederlandse perinatale zorg ervaren als ingrediënten voor goede samenwerking en communicatie. Vervolgens formuleren alle belanghebbenden (zorgverleners, ouders en beleidsmakers) gezamenlijk aanbevelingen en afspraken voor verbetering van de bestaande zorgpraktijk. Relevantie Hoewel in alle Europese landen, inclusief Nederland, de perinatale mortaliteit de afgelopen jaren is gedaald, is deze daling in Nederland minder sterk dan in de meeste andere Europese landen. De oorzaak hiervan wordt vaak gezocht in een gebrek aan goede communicatie en samenwerking tussen medische professionals onderling. SBB kijkt juist samen met zorgverleners en ouders naar wat goed gaat in de communicatie en samenwerking en hoe we dit uit kunnen breiden. Naast vernieuwing van de verloskundige zorgpraktijk geeft dit onderzoek inzicht in gezamenlijk leren door zorgverleners en (aanstaande) ouders en draagt het bij aan theorievorming over communicatie en samenwerking.
Projectleider(s) Prof.dr. R. de Vries, Zuyd Hogeschool, Academie Verloskunde Maastricht, vakgroep Midwifery Science Projectuitvoerder(s) Drs. I. van Helmond, cultureel/medisch antropoloog & socioloog Dr. M. Nieuwenhuijze Dr. I. Korstjens Dr. J. Mesman, Universiteit Maastricht, Capaciteitsgroep Maatschappijwetenschap en Techniek Contact project Drs. Isabel van Helmond
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2012 Einddatum: september 2016 Samenwerkingspartners Verloskundig Consortium Limburg, Maastricht Universitair Medisch Centrum, verloskundigenkring Maastricht, Orbis Medisch Centrum te Sittard-Geleen, verloskundigenkring Westelijke Mijnstreek. Trefwoord midwifery, communication, collaboration, exnovation, video reflexivity
Doel Het doel van de studie is het inventariseren en beschrijven van de huidige situatie op het gebied van de eerstelijns verloskundige zorgverlening en de verloskundige zorgvraag van cliënten in Nederland. Deliver draagt bij aan de ontwikkeling van het nieuwe onderzoeksdomein Midwifery Science, door de vele promotietrajecten die aan de studie verbonden zijn.
Contact project T. Klomp
[email protected].
Vraagstelling/Hypothese De hoofdvragen zijn: 1. Hoe is de kwaliteit van zorg geboden door verloskundigen? 2. Hoe is de organisatie van de eerstelijns verloskundige zorg? 3. Hoe is de toegankelijkheid van verloskundige zorg?
Samenwerkingspartners Prof.dr. F. Schellevis, NIVEL/EMGO M. van der Meijde, MBA, VUmc Prof.dr. J. Brug, EMGO/VUmc
Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: december 2015
Projectleider(s) T. Klomp MSc RM
Publicaties • Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge A et al. Evaluation of primary care midwifery in the netherlands: Design and rationale of a dynamic cohort study (DELIVER). BMC Health Serv Res 2012; 12:69. • Klomp T, Spelten E, van der Meijde M. Deliver, Een studie naar de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland. Tijdschrift voor Verloskundigen, juli/augustus 2008-11-10. • Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge A, van der Meijde M, Hutton E, Schellevis F, Spelten E. • ‘Dit onderzoek gaat over ons’. K. Zeeman. Tijdschrift voor Verloskundigen, juli/augustus 2009, 17-19. Zie verder de website: www.deliver-studie.nl
Projectuitvoerder(s) Dr. M. Pereboom Myrte Westerneng
Trefwoord midwifery, pregancy, needs assessment, health care quality, access, evaluation
Relevantie Deliver-resultaten zijn te gebruiken bij de onderbouwing van richtlijnen en zijn relevant voor de dagelijkse verloskundige praktijk. Door zowel de verloskundige als de cliënt aan het woord te laten, is cliëntgerichte zorg beter te realiseren. Deliver geeft verloskundigen en onderzoekers van andere disciplines de gelegenheid om zich door middel van een promotietraject academisch te scholen om zo de ontwikkeling van een eigen verloskundige wetenschap te bevorderen.
51
52
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
52
53
“Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekening wordt gehouden met zowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maar complex. Ik wil daar graag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevalling mogelijk blijft op de plaats waar de moeder dat wenst.”
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Veilige eerstelijns verloskunde
LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness
In het Nederlands verloskundig systeem dient adequate risicoselectie ervoor te zorgen dat de bevalling na een gezonde zwangerschap veilig in de eerste lijn kan plaatsvinden. Onvoldoende duidelijk is hoe goed dit functioneert. Perinatale sterftecijfers in Nederland en het toenemend aantal verwijzingen naar tweede lijn zijn de aanleiding voor dit onderzoek. In het volledige Nederlands cohort van eerstelijns baringen 2000-2008 (gegevens: PRN-database, gekoppeld bestand) wordt beschreven in welke mate vrouwen tijdens of kort na de bevalling (al dan niet met spoed) worden verwezen naar de gynaecoloog. De perinatale en maternale resultaten worden in kaart gebracht. Het tweede deel van het onderzoek is gericht op verschillen in verwijzingspercentages van verloskundigenpraktijken. Buitenlands onderzoek heeft laten zien dat verloskundigen verschillen in de mate waarin zij risico’s inschatten in specifieke casus. Mogelijk spelen zulke verschillen in risicoperceptie een rol in het verwijsgedrag. Door vragenlijsten en focusgroep onderzoek onder verloskundigen proberen we hier meer zicht op te krijgen. In 2012 en 2013 is in wetenschappelijke artikelen over de resultaten gerapporteerd. Een voorlopige rapportage aan VWS heeft begin 2012 en 2014 plaatsgevonden. In een aanvullende analyse onderzoeken we of de kans op een spontane baring samenhangt met veel of weinig verwijzingen in de verloskundige praktijk.
Het Nederlandse model van verloskundige zorg is gebaseerd op nauwe samenwerking tussen professionals. Dit heeft veelvuldige overdrachten tot gevolg. Onderzoek heeft uitgewezen dat overdrachtsmomenten een kwetsbare schakel vormen in de verloskundige keten, met risico’s op onbedoelde schade bij moeder en kind. Er zal daarom gewerkt moeten worden aan betere communicatie en samenwerking om de zorguitkomsten te verbeteren. De LOCoMOTive-studie richt zich op het verbeteren van deze niet-technische vaardigheden in een longitudinale multicentrische onderzoeksopzet. Vijf Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s) zullen opeenvolgend starten met het stapsgewijs implementeren van een gestandaardiseerde overdracht met behulp van multidisciplinaire teamtrainingen. Dit onderzoek richt zich op alle antenatale en perinatale ongeplande verwijzingen van eerstelijns verloskundigen naar klinische zorg vanaf 22 weken zwangerschap tot twee uur na de bevalling. Gedurende twee jaar zal op vaste meetmomenten gekeken worden naar onder andere de mate van inter-professionele samenwerking, het gebruik van de gestandaardiseerde overdracht en perinatale en maternale zorguitkomsten.
Doel Met dit onderzoek willen we een bijdrage leveren aan de evaluatie van de risicoselectie in het Nederlands verloskundig systeem en de veiligheid van moeder en kind in de eerstelijns verloskunde. Vraagstelling/Hypothese Beschrijving en exploratieve analyse van risicoselectie bij eerstelijns baringen en de bijbehorende perinatale en maternale resultaten. Relevantie Evaluatie van en zo mogelijk verbeteren van de perinatale veiligheid van eerstelijns bevallingen sluit aan bij de ambitie om de perinatale sterfte te verlagen, en het verloskundig systeem in Nederland te verbeteren. Projectleider(s) Pien Offerhaus MSc Projectuitvoerder(s) Pien Offerhaus MSc i.s.m. o.a. Dr. Chantal Hukkelhoven (PRN), Dr. Ank de Jonge (VU/EMGO), Dr. Karin van der Pal, Prof. Peer Scheepers (Radboud Universiteit), Prof. Toine Lagro-Janssen (UMCN) Contact project Pien Offerhaus MSc
[email protected]
Begin en einddatum Begindatum: november 2008 Einddatum: december 2011, publicaties in 2012, 2013 en 2014 Publicaties • Offerhaus PM, Hukkelhoven CWPM, de Jonge A, van der Pal-de Bruin KM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Persisting rise in referrals during labor in primary midwife-led care in The Netherlands. Birth. 2013 sept; 40:3 p 192-201 • Offerhaus, de Jong A, van der Pal-deBruin KM, Hukkelhoven CWPM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Change in primary midwife-led care in the Netherlands in 2000-2008: A descriptive study of caesarean sections and other interventions among 789,795 low risk births. Midwifery (2013), http://dx.doi. org/10.1016/j.midw.2013.06.013 Overige publicaties in voorbereiding Samenwerkingspartners Dit project is onderdeel van het 5-jaren plan ‘Verloskundige zorg, veilige zorg’ van de KNOV, dat is opgesteld in het kader van het VWS programma Patiëntveiligheid eerstelijnszorg. Het onderzoek is gefinancierd door VWS, subsidienummer 314074 Trefwoord midwifery, childbirth, referral, perinatal mortality, pregnancy, outcomes, risk perception
Doel Het doel van dit onderzoek is om de perinatale zorguitkomsten te verbeteren door zowel de kwaliteit van overdrachtsmomenten als de interprofessionele samenwerking te verbeteren in de verloskundige keten.
Projectleider(s) Prof.dr. Christianne M. de Groot Prof.dr. Cordula Wagner Dr. Martine C. de Bruijne Dr. Pim W. Teunissen
Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van een multidisciplinaire teamtraining, gericht op het implementeren van een gestructureerde overdracht tijdens zwangerschap en de bevalling; • Op perinatale morbiditeit en mortaliteit? • Op de ervaren kwaliteit en veiligheid van de verloskundige keten door zowel de zwangere vrouw als de obstetrische zorgprofessionals? • Op de volledigheid en accuraatheid van de overdracht van informatie tijdens verwijzing van de zwangere vrouw? • Op de variatie in besluitvormingsproces rond de bevalling door obstetrische zorgprofessionals?
Projectuitvoerder(s) Anita Romijn MSc
Relevantie Dit onderzoeksproject sluit aan bij drie speerpunten van het netwerk geboortezorg Noordwest Nederland: (1) verbeteren van patiëntveiligheid, (2) versterken van participatie van zwangere vrouwen (3) het versterken van samenwerking binnen VSV’s. Tevens zal dit project meer inzicht geven in de impact van praktijkgerichte interprofessionele interventies op het verloskundige handelen en de uitkomsten daarvan. Deze kennis kan worden gebruikt voor een model voor betere samenwerking en geïntegreerde zorg in de regio.
Contact project Anita Romijn MSc
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - december 2016 Samenwerkingspartners Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland - 0e t/m 3e lijn Verloskundige Samenwerkings Verbanden uit de regio Noordwest Nederland ZonMw, projectnummer: 209020001 EMGO+ Institute for Health and Care Research VU medisch centrum Trefwoord perinatal care, patient handover, patient safety, collaboration, interdisciplinary communication, interprofessional relations
53
54
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
54 ORGANISATIE
55 HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period
Registratie van verloskundigen
Om de perinatale sterfte te verminderen is het van belang dat de cliënt actief bij dit proces betrokken wordt. Daarom is het uiterst belangrijk om te luisteren naar de ervaringen, wensen en angsten van de zwangeren/partners. Met dit onderzoek willen we de risicofactoren voor morbiditeit die gerelateerd zijn aan coördinatie en overdracht van zorg identificeren. Het onderzoek zal beginnen met een nulmeting die de ervaringen meet van de moeders/partners over de zorg die zij hebben ontvangen. Vervolgens worden in totaal 200 zwangere vrouwen/partners gevolgd in samenwerking met de zorgprofessionals tijdens hun zwangerschap en kraamtijd. Hierbij wordt de coördinatie en overname van zorg gemeten. Tot slot worden veertig ‘case discussions’ uitgevoerd. Deze kwalitatieve data wordt gebruikt om de zorg aan te kunnen passen aan de hand van de ervaringen van de cliënten.
De registratie van verloskundigen is een van de registraties van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die door het NIVEL worden bijgehouden. De registratie van verloskundigen is gestart in 1983 en bevat informatie over de beroepsgroep vanaf 1970. Het project bevat twee registraties: de registratie van praktiserende verloskundigen en de registratie van afgestudeerde verloskundigen. De informatie wordt verzameld door middel van een jaarlijkse enquête onder werkzame en pas afgestudeerde verloskundigen.
Doel De kwaliteit van prenatale en postnatale zorg verbeteren in Overijssel met de focus op de coördinatie en overname van zorg. Vraagstelling/Hypothese Welke kenmerken van de zorgorganisaties belemmeren of bevorderen de aanwezigheid van perinatale morbiditeit bij de (zwangere) moeder of (ongeboren) kind en beïnvloeden de ervaringen van de cliënt over de ontvangen zorg? Relevantie Ons doel is het analyseren van de samenwerking tussen professionals in de ketenzorg tijdens de zwangerschap en perinatale periode. Hiervoor willen we interventies ontwikkelen die dit kunnen verbeteren. Om dit te kunnen bereiken speelt de cliënt een grote rol. Zij zullen best practices en problemen aangeven over de zorg die zij hebben ontvangen tijdens deze periode. Tevredenheid over de ontvangen zorg is erg belangrijk en afhankelijk van de kwaliteit van de zorg en de geboorte uitkomsten. Uiteindelijk kunnen gezondheidssystemen aangepast worden op de wensen en behoeftes van de cliënten. Projectleider(s) Prof.dr. Ariana Need Dr. Magda Boere-Boonekamp Projectuitvoerder(s) Cherelle van Stenus MSc Contact project Cherelle van Stenus MSc
[email protected]
Begin en einddatum maart 2013 - maart 2017 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020008 Wij zullen voornamelijk samenwerken met het regionaal consortium Overijssel en de VSV’s uit de regio Overijsel. Verder zullen we samenwerken met de volgende professionals uit de regio Overijssel: verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen, kraamverzorgers, JGZ, GGD Twente, Stichting prenatale screening, Perinatale Audit team, Stichting Perinatale Registratie Nederland. Trefwoord perinatal mortality, morbidity, quality of care, obstetrics, patients, pregnancy outcomes, prevention, patient preference, transfer of care, chain of care
Doel Het doel van het registratieproject is informatie te verzamelen over het aantal personen dat in de verloskunde werkzaam is. Vraagstelling/Hypothese Op basis van gegevens uit dit registratiesysteem kunnen onder andere de volgende vragen beantwoord worden: • Hoeveel verloskundigen zijn er in Nederland werkzaam? • Wat is de leeftijdsopbouw van alle praktiserende verloskundigen? • Hoeveel verloskundigen hebben zich in een bepaalde periode gevestigd en hoeveel hebben het werk neergelegd? • Op welke wijze vestigt men zich? • Wat is de praktijkvorm waarin verloskundigen werkzaam zijn? • Welk deel van de verloskundigen is klinisch werkzaam? • Hoe is de spreiding en dichtheid van de beroepsgroep over Nederland? Relevantie Gegevens uit de registratie zijn van groot belang om inzicht te krijgen in het verloop en de samenstelling van een beroepsgroep. Bijvoorbeeld voor het uitwerken van een beroepskrachtenplanning is het van essentieel belang dat er inzicht is in de ontwikkelingen van een beroepsgroep over een langere reeks van jaren, zodat op basis daarvan onderbouwde voorspellingen gedaan kunnen worden over toekomstige te verwachten ontwikkelingen.
Projectleider(s) Dr. R.S. (Ronald) Batenburg Projectuitvoerder(s) Drs. D.T.P. (Daniël) van Hassel Contact project Drs. D.T.P. (Daniël) van Hassel
[email protected] Begin en einddatum Start in 1983 – doorlopend project, geen einddatum Publicaties Jaarlijks een brochure: NIVEL-peiling 2013: cijfers uit de registratie van verloskundigen. www.nivel.nl
55
56
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
56
57
“Op tijd naar de verloskundige… dat klinkt logisch, maar is het voor veel mensen niet! Samen met professionals, experts en Rotterdamse zwangeren willen we bereiken dat
“Ik heb een wereldbaan, al 28 jaar!”
ORGANISATIE
alle zwangere vrouwen als vanzelfsprekend rond de achtste week van de zwangerschap aankloppen bij een verloskundige.”
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Organisatie van verloskundige zorg
Vroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eerste prenatale controle (vanaf 12 weken) en de gevolgen van deze late controle op de uitkomst van de zwangerschap.
In de bredere context van de veranderende verloskundige zorg in Nederland is dit onderzoek gericht op de organisatie van de huidige eerstelijns verloskundige zorg. Het onderzoek gaat ondermeer in op de houding ten opzichte van het huidige en toekomstige werk (werklast, werkdruk, voldoening in het werk, balans tussen werk en privé overwegen om van baan te veranderen), samenwerking met partners in de verloskundige zorgketen en houding ten opzichte van wetenschap. Dit promotieonderzoek rondom de organisatie van verloskundige zorg maakt gebruik van gegevens uit de DELIVER-studie. 110 verloskundigen uit twintig van de 519 verloskundige praktijken in Nederland namen in 2010 deel aan het onderzoek en vulden een schriftelijke vragenlijst in.
Uit het Klaar voor een Kind-programma uit Rotterdam weten we dat door risicocumulatie er een sterk verhoogde kans is op een ongunstige zwangerschapsuitkomst. Een gunstige beïnvloeding van risicofactoren is niet eenvoudig. Dit wordt mede veroorzaakt doordat een deel van de zwangere vrouwen niet op tijd op eerste controle verschijnt. Redenen waarom vrouwen te laat (≥12 weken) in zorg komen, kunnen zowel patiëntgebonden als systeemgebonden zijn. Er zijn weinig onderzoeken gedaan die zich specifiek hebben gericht op de start van de zorg. De meeste aandacht wordt besteed aan kwantiteit van de zorg (aantal) en niet aan start en/of kwaliteit. Er zijn geen onderzoeken verricht die specifiek kijken naar het effect van een late eerste prenatale controle en het effect hiervan op de zwangerschapsuitkomst. Het onderzoek richt zich op de analyse van de redenen van laat in zorg komen. De analyses vinden plaats door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
Doel Aandacht besteden aan hoe de verloskunde haar verloskundige personeel kan behouden of op een andere manier kan inzetten, onder meer door werktevredenheid te verbeteren. Doel is verder om verloskundige praktijken toekomstbestendig te maken, zodat praktijken in staat zijn en blijven om te reageren op nieuwe ontwikkelingen. Vraagstelling/Hypothese a. Welke factoren zijn van invloed op de motivatie van een eerstelijns verloskundige om een carrièreswitch te maken? Welke rol spelen daarbij kenmerken zoals functie, regio, leeftijd, werk/privé-balans of de ervaren werkdruk en voldoening in het werk van een eerstelijns verloskundige? b. Wat zijn de carrièreplannen van eerstelijns verloskundigen? c. Wat zijn factoren gerelateerd aan werktevredenheid onder eerstelijns verloskundigen? Relevantie Uit onderzoek blijkt dat werktevredenheid een goede voorspeller is voor het zoeken naar een andere baan bij verpleegkundigen, klinisch verloskundigen en huisartsen buiten Nederland. Dit onderzoek gaat in hoe dit opgaat voor eerstelijns verloskundigen in Nederland en welke factoren relatie hebben met werktevredenheid. De resultaten kunnen belangrijk zijn om de verloskundige personeelsbestand aanbod te voorspellen. Leiden we op een juiste manier de juiste studenten op? Wat is nodig om verloskundigen in de verloskunde te behouden of anders in te zetten?
Projectleider(s) Prof.dr. E.K. Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. T.A. Wiegers, Nivel Dr. P. de Cock, Midwifery Science, EMGO+, VUmc, AVAG Projectuitvoerder(s) Drs. J.C. Warmelink, promovendus Midwifery Science, docent Verloskunde Academie Groningen Contact project Drs. J.C. Warmelink
[email protected] Begin en einddatum Begin: september 2011 Eind: september 2015 Publicaties Verwacht in 2014 • Warmelink JC, Hoijtink K, Noppers M, Wiegers TA, de Cock P, Klomp GMR, Hutton EK. Job satisfaction of primary care midwives - a qualitative study • Warmelink JC, Wiegers TA, de Cock P, Spelten ER, Hutton EK. Turnover intentions and career plans of primary care midwives in the Netherlands Trefwoord career, intention to leave, job satisfaction, primary care midwives, organisation of care, workforce
Doel Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de patiëntgebonden en systeemgebonden redenen van later in zorg komen. Deze redenen moeten eerst worden geanalyseerd, voordat interventiestrategieën ontwikkeld kunnen worden. Vraagstelling/Hypothese • Welke patiëntkarakteristieken hebben zwangere vrouwen die zich te laat (≥12weken) melden bij een verloskundige hulpverlener? • Welke redenen in ons verloskundig systeem zorgen ervoor dat vrouwen zich te laat melden? • Wat zijn de gevolgen van een late eerste controle op de uitkomst van de zwangerschap voor zowel moeder als kind? • Wat is het verschil in redenen van later in zorg komen tussen vrouwen in Nederland en in Londen (Engeland)? Relevantie Perinatale sterfte hangt voor 85,2% samen met het hebben van een congenitale afwijking, vroeggeboorte, dysmaturiteit en een lage Apgar (BIG4). Het terugdringen van de sterfte hangt samen met de preventie van met name de eerste drie afwijkingen. Recent inzicht toont aan dat de periconceptionele periode plus de drie maanden na de conceptie bepalend zijn, de target periode voor preventie. Een tijdige zwangerschapscontrole stelt in staat tot vroegsignalering en aanpak of monitoring van risicofactoren. Projectleider(s) H.W. Torij MSc Dr. S. Denktasş Prof.dr. E.A.P. Steegers
Projectuitvoerder(s) K.M. Heetkamp MSc Contact project Kirsten Heetkamp, verloskundige onderzoeker aan de Verloskunde Academie Rotterdam (VAR)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2009 Einddatum: Samenwerkingspartners Erasmus MC Rotterdam Perinatale Registratie Nederland (PRN) Gemeente Rotterdam GGD Rotterdam-Rijnmond Verloskundigen, ziekenhuizen en huisartsen in Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen Trefwoord pregnancy, prenatal care - timely/uptake/compliance, avoidable risk factors, perinatal death, small for gestational age, premature, suboptimal care, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
57
58
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
58 ORGANISATIE
59 ORGANISATIE
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Investigating the client perspective on- and the organization of-, Midwifery led care in the Netherlands
NIEUW
IN JAARINDEX
The Netherlands offers a midwifery-led model of care; however the organization of maternity care in our country is changing. Integrated care is being introduced and the last few years the home birth rate has been decreasing with the latest home-birth percentage around 16 % of all births (PRN data-2012). Are the current changes in care provision women-centered? And what would be the best improvements of the maternity care organization from the clients perspective? A number of studies using quantitative and qualitative methods will be undertaken with a focus on the model of primary care midwifery in the Netherlands, taking the perspective of women who have experienced care.
Doel The objective of the PhD thesis is to gain insight into the organization of care and the interaction with client satisfaction with the current care and their suggestions as to what could be changed within the organization of primary maternity care in the Netherlands and get the client perspective on how to improve the experience of women with maternity care.
Projectleider(s) Carien Baas, RM, MSc Projectuitvoerder(s) Promotoren: Prof. E. K. Hutton RM, PhD, Prof. J. J. H.M Erwich MD, PhD Co-promotoren: T.A. Wiegers PhD, P. de Cock PhD
Vraagstelling/Hypothese How is the organization of- , what are the experiences of women with -, and what are women’s suggestions for improvement ofthe primary maternity care in the Netherlands? What are the views of care providers (MCAs) about providing continuous support in labour?
Contact project Carien Baas, RM, MSc
[email protected]
Relevantie The studies will add to the current discussions about changes in the maternity care system in the Netherlands. It will provide a source of information for health professionals and policy makers which can be used in making evidence based choices about the maternity care organization.
Samenwerkingspartners This PhD project has been made possible by KNOV Scholarship 2014
Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2011 Einddatum: 31 december 2015
Publicaties Continuous Support During Childbirth by Maternity Care Assistants: An Exploration of Opinions in the Netherlands Authors: Baas, Carien; Wiegers, Therese; de Cock, Paul; Koelewijn, Joke; Hutton, Eileen International Journal of Childbirth 2013;3:76-85. Trefwoord midwifery, patient-care management, patient-centered care, consumer satisfation
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
Building a framework explaining the determinants and effects of the perinatal group care model “CenteringPregnancy”
NIEUW
IN JAARINDEX
International research has shown promising results of CenteringPregancy (CP) on perinatal outcomes, women’s well-being and experiences. However, the biological, behavioral and social mechanisms by which CP group care may have its effects as well as the specific underlying determinants that maximize this effectiveness are still unknown. To identify possible effective mechanisms within the CP care model interviews with care providers are undertaken. In addition an indicator list is developed for professionals to register care provision, group activities in the CP care model and group behavior. The indicator list is implemented in all organizations providing CP and is completed by each CP provider after each group session. Women who receive CP will be asked to fill out a client version of the indicator list after the first, fourth and last CP session. Data from the professional and client’s indicator lists will be analyzed to determine the level of fidelity to the CP model, level of care provision, level of facilitative leadership and group behavior and the relation between those determinants. Within the Connect-In study, quantitative data analyses will be performed to assess the relation between level of delivery of the CP model measured with the indicator list, client and group characteristics and intermediate outcomes. Doel To identify behavioral and social mechanisms by which CP group care may have its effects as well as the specific underlying determinants that maximize this effectiveness Vraagstelling/Hypothese What are the behavioral, social and organizational mechanisms by which CP group care may have its effects. Relevantie By identifying ‘active ingredients’ of CP we can better understand the impact of CP on outcomes, efficiency, cost-effectiveness, women’s experience of care, clinicians and settings, and long-term sustainability. This is important because sites and clinicians may modify Centering either in response to challenges they confront in implementing Centering or for a variety of other reasons and some versions of group prenatal care may not follow the CP protocol. Projectleider(s) Dr. Marlies Rijnders
Projectuitvoerder(s) Dr. Marlies Rijnders Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 september 2014 Einddatum: 1 september 2016 Samenwerkingspartners Drs. Inger Aalhuizen KNOV Dr. Matty Crone LUMC Karin van der Pal TNO Birgit van Zwicht-Bruinsma promovenda LUMC This research is part of a fellowship funded by the Royal Dutch Organisation of Midwives.
59
60
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
60
Organisatie
“ReproQ, kwaliteit vanuit het perspectief van de cliënt!”
ORGANISATIE
Innovatie
VOORWOORD
HET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM
ReproQuestionnaire: kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de cliënt
NIEUW
IN JAARINDEX
Wij ontwikkelen een kwaliteit van zorg instrument dat het functioneren van de geboortezorgketen meet vanuit het perspectief van de cliënt, hier de zwangere/net bevallen moeder. De basis vormen de CQ-index methode en het WHO Responsiveness model bestaande uit 8 domeinen (universeel cliëntervaringsmodel). De digitale vragenlijst is praktische getest, gevalideerd en wordt nu uitgetest (onder 5000 vrouwen) op het onderscheidend vermogen. Hierbij wordt onderzocht of de ervaring van kwaliteit verschilt tussen een groot aantal situaties (bijv. manier van bevallen) en verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV’s) (benchmark).
Doel Vaststellen of de kwaliteit van zorg anders wordt ervaren in verschillende VSV’s in Nederland, rekening houdend met de populatie. Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat de ervaren kwaliteit van zorg anders is in verschillende VSV’s. Relevantie De vragenlijst geeft, door de gekozen opzet en methoden van vragen en responsvorm, directe aanknopingspunten voor het verbeteren van de zorg, en voorziet in spiegelinformatie ten aanzien van andere VSV’s. Daarnaast wordt de vragenlijst mogelijk gebruikt door zorgverzekeraars. Op dit moment wordt de vragenlijst al gebruikt door verschillende VSV’s. Projectleider(s) Prof.dr. Gouke J. Bonsel, Afdeling Verloskunde & Vrouwenziekten Erasmus MC Dr. Henk F. van Stel, Julius centrum (UMCU) Prof.dr. Arie Franx, UMCU
Projectuitvoerder(s) Drs. Marisja Scheerhagen Contact project Prof.dr. Gouke Bonsel
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2012 Einddatum: december 2014 Samenwerkingspartners In volledige samenwerking tussen het Erasmus MC en het UMC Utrecht, divisie Julius Centrum, afdeling Health Technology Assessment. In opdracht van Stichting Miletus Trefwoord patient satisfaction
2.2
In de onderzoeksprojecten die onder de kop “Innovatie” zijn gerangschikt - waarvan een deel gelieerd is met het onderzoeksthema “Healthy Pregancy for all”(HP4all)- komt duidelijk naar voren dat innovatieprojecten en dus ook het onderzoek verbonden aan het thema Innovatie gedaan moet worden door (alle) deelnemers in de keten. Veelal vindt het onderzoek plaats vanuit of binnen een VSV. De projecten zijn te groeperen vanuit drie organisatie perspectieven: 1. Optimale zorg op maat geven -de individuele zwangere- 2. Optimale inrichting zorgsysteem en 3. Optimale multidisciplinaire samenwerking. Vanuit het eerste perspectief, zorg op maat optimaliseren, spitst veel van het onderzoek zich toe op een betere bereikbaarheid van de zorg voor de zwangere met een verhoogd (SES) risico met als doel een verbeterde “risicogeleide” verloskundige zorg. Preconceptiezorg (effect van kinderwens spreekuren) en interconceptiezorg, risicosignalerings instrumenten (R4U) en het nemen van beslissingen in de gezondheidszorg (shared care decision) worden onderzocht in deze categorie projecten. Ook nieuwe prenatale begeleidingsmodellen, waarbij de zwangere meer centraal staat en ook meer eigen verantwoordelijkheid heeft, centering pregnancy, zijn geïntroduceerd. Toepassing bij vrouwen met een lage SES en de haalbaarheid van de modellen wordt onderzocht. (kosten, implementatie succes en waardering). Vanuit het tweede perspectief, inrichting van een adequaat zorgsysteem, wordt onderzoek verricht naar het vroegtijdig, systematisch gebruik van instrumenten, betere bereikbaarheid van risicogroepen, het bewustzijn over nieuwe vormen van zorgen voor (zorgpad/protocol ontwikkeling, casuïstiek besprekingen, shared care). Ten derde zijn er projecten met focus op optimale samenwerking. Deze laten heel goed zien hoe de veranderende samenwerking tussen eerste en tweede lijn (inter-professioneel) en met andere partners in de keten (GGD, CJG’s, huisartsen) onderdeel uitmaakt van het Innovatie onderzoek. Vertrekpunt voor deze projecten is een multidisciplinaire visie van waaruit verder ontwikkeld en onderzocht wordt. Bij deze projecten staan niet direct medische risicovariabelen op de voorgrond en wordt de aandacht meer en meer gericht op risicopreventie, ook in de arbeidssituatie. Preventie is een sleutelwoord bij veel van de innovatie studies. De sociale omgeving, leefstijl en psychische condities, eventueel als onderdeel van cumulatieve risicofactoren, worden meegenomen als risicovariabelen. Ook direct partus gerelateerde factoren, uiteindelijk van groot belang op de uitkomsten van de zorg en tevredenheid, zoals de introductie van een eerste lijns geboortecentrum, pijnbeheersings strategieën, haalbaarheid van de verschillende GBS sepsis preventie strategieën, implementatie strategieën voor de uitwendige versie bij stuitligging, teamtrainingen in een simulatiesetting en zorgverbeterings strategieën na een eerdere sectio, worden kwantitatief (preferenties, effectiviteit, perinatale uitkomsten) onderzocht. Uiteindelijk moet het verbeteren van de zorg op deze drie niveaus: individueel cliënt, systeem niveau en in samenwerking in de keten resulteren in betere zwangerschapsuitkomsten, niet alleen een afname van de BIG4 die 85% van onze perinatale sterfte veroorzaakt, maar ook een verbeterde gezondheid op de latere leeftijd. Factoren van belang voor het succesvol implementeren van gezondheidsbevorderende strategieën in ons zorgsysteem – experimenten in de zorg- worden geëvalueerd (slaag- en faal factoren). Niet alleen preconceptioneel, tijdens de zwangerschap of peripartaal, maar ook in de kraamzorg periode met aansluiting naar de jeugdgezondheidszorg. Het systematisch uitvoeren van een perinatale audit is redelijk ingevoerd; de vertaalslag naar het invoeren van de verbeterpunten bijvoorbeeld door trainingssessies (auditcyclus) is evalueerbaar (effecten en kosten) en wordt op de effecten beoordeeld. Het pallet van het zorginnovatie onderzoek in de verloskunde heeft een brede horizon, maar laat vooral ook een indrukwekkende en positieve betrokkenheid van de onderzoekers zien bij de ontwikkeling van een toekomstbestendige verloskundige organisatie; in een voor de zwangere herkenbaar doorlopend traject, ondersteund door alle betrokkenen in de verloskundige zorg!
Juliët Droog, MBA
Prof.dr. Sicco Scherjon
Verloskundige, LUMC verloskunde, voorzitter VSV Leiden
Gynaecoloog, hoogleraar Verloskunde, UMCG
62
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
62
63
“Met deze Shared Care aanpak willen we helpen richting te geven aan de invulling van het
“Ik luister nu intenser en voel me medeverantwoordelijk in plaats van dat ik
advies van de stuurgroep ‘Zwangerschap en Geboorte’ met betrekking tot de VSV’s. Voor
alleen de verantwoordelijkheid draag. Vrouwen praten nu over zaken die je
ons betekent deze aanpak interdisciplinair samenwerken, gezamenlijk verantwoordelijk zijn
als verloskundige niet, of moeilijk aan de orde stelt.”
voor de individuele zwangere en gezamenlijk blijven leren.”
ORGANISATIE
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
Implementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’s
Implementatiestudie CenteringPregnancy
Via onderzoek binnen Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV’s) in de regio Rotterdam zal de toepasbaarheid van het risicosignaleringsinstrument R4U met bijbehorende zorgpaden onderzocht worden, als deel van een nieuw model voor Shared care binnen de VSV’s. De risicoselectie is momenteel voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin het accent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Maar ook sociale, psychische, zorg- en leefstijlgerelateerde risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie. De R4U (the Rotterdam Reproduction Risk Reduction checklist) is ontwikkeld om deze in kaart te brengen. Bij een verhoogde score van de R4U zal een zwangere worden besproken in het plaatselijke VSV overleg. Het VSV wordt vervolgens georganiseerd volgens het Shared Careprincipe, hetgeen in hoofdlijnen interdisciplinaire samenwerking, gezamenlijke verantwoordelijkheid en interprofessionele intervisie impliceert. Deelnemers in het VSV zijn afhankelijk van het risicoprofiel van de zwangere: verloskundigen en gynaecologen (altijd), huisartsen, maatschappelijk werkers en andere medisch specialisten (variabel).
Het huidige Nederlandse verloskundig begeleidingsmodel, met tien tot vijftien individuele consulten, is niet toegesneden op vrouwen met een lage SES. Door leefstijl, sociale en individuele problemen en het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal hebben juist deze vrouwen meer behoefte aan extra uitleg, extra achtergrondinformatie en extra tijd. Een andere vorm van begeleiding voor deze groep zwangeren lijkt daarom zeer gewenst. CenteringPregnancy (CP), waarmee in de Verenigde Staten goede ervaringen opgedaan zijn, lijkt een goede methodiek om de zorg te verbeteren in deze groepen. Voorwaarde is wel dat de methodiek aangepast wordt voor de Nederlandse situatie. In een haalbaarheidsstudie uitgevoerd in 2011 zijn de bestaande materialen, training en implementatieplan uit de VS vertaald, aangepast en getest in de Nederlandse praktijk. De KNOV en TNO Child Health gaan de pilot met zes verloskundigenpraktijken uitbreiden om bijgestelde materialen te testen, een handreiking te ontwikkelen voor de inrichting van de praktijk, meer inzicht te krijgen in de kosten en tot aanbevelingen te komen voor landelijke implementatie.
Geëvalueerd worden de toepasbaarheid van de R4U in VSV-verband, aansluiting met vervolgzorg in organisatorisch en logistiek opzicht en de interdisciplinaire consulten en verwijzingen van eerste naar tweede lijn en vice versa. De samenwerking wordt getoetst volgens de Relational Coordination Theory, van origine afkomstig uit de luchtvaart, waarin samenwerking vanuit het perspectief van de verschillende zorgverleners bekeken wordt.
individuele zwangeren, wordt deze aanbeveling via zorgexperimenten uitgewerkt. De implementatie en toepasbaarheid van de nieuwe aanpak worden uitgebreid geëvalueerd, zodat dit meegenomen kan worden in het gebruik van het model in andere VSV’s.
Doel Hoofddoel van dit onderzoek is: 1. het vaststellen van de toepasbaarheid van de R4U-informatie ten behoeve van Shared care binnen VSV-verband en 2. de ontwikkeling/implementatie van zorgpaden in VSV-verband.
Projectuitvoerder(s) Drs. V.L.M. Schölmerich Drs. A.G. Posthumus
Vraagstelling/Hypothese 1. Is de informatie van de R4U en de bijbehorende zorgpaden toepasbaar in VSV verband? 2. Wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van het Shared care model middels R4U en de bijbehorende zorgpaden? 3. Op welke wijze beïnvloedt het nieuwe model de interprofessionele samenwerking en het verwijsgedrag? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Naar aanleiding hiervan werd door de ‘Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte’ een aantal aanbevelingen gedaan, ondermeer de noodzaak tot betere interdisciplinaire samenwerking in de keten, met daarin een sleutelrol voor Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Door zwangeren met een verhoogd cumulatief risico, vastgesteld op basis van het R4Urisicosignaleringsinstrument, interdisciplinair te bespreken en daarbij lijnoverstijgend gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor
Projectleider(s) Dr. J.P. de Graaf
Contact project Drs. A.G. Posthumus,
[email protected] Afdeling Verloskunde & Vrouwenziekten Erasmus MC Rotterdam Begin en einddatum september 2011 - januari 2015 Samenwerkingspartners Verloskundige Samenwerkingsverbanden in de regio Rotterdam ROS, onder andere Zorgimpuls Publicaties nog te verschijnen Trefwoord pregnancy, prenatal care, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, urban deprived neighbourhoods
Doel Ontwikkelen van een implementatieplan en inzicht krijgen in de kosten van CenteringPregnancy. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat de kosten zijn van de groepsconsulten vergeleken met de kosten van huidige individuele consulten. 2. Hoe verloopt de implementatie van CenteringPregnancy in zes pilot praktijken? 3. Wat zijn de ervaringen van zwangeren met CenteringPregnancy? Relevantie Op dit moment zijn er vele initiatieven in Nederland om de verloskundige zorg te verbeteren. Veel van deze initiatieven zijn gebaseerd op het top down identificeren van risico’s, al dan niet gevolgd door een specifiek zorgaanbod. Bij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en worden ze gesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid te beïnvloeden. Door de interactie binnen de groep komt de individuele zorgbehoefte van de cliënt duidelijk naar voren en staat zo centraal. Deze benadering sluit aan bij de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en geboorte om “de zwangere centraal te stellen”, “de zorg een lerend karakter te geven en de zwangere een eigen verantwoordelijkheid te geven in het proces rondom zwangerschap en geboorte”. Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten, zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename van de prenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meer geven borstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg.
Projectleider(s) Inger Aalhuizen Projectuitvoerder(s) Inger Aalhuizen, KNOV Marlies Rijnders, TNO Child Health Karin van der Pal, TNO Child Health Nalonya vander Laan, verloskundige praktijk de Bakermat Annemiek van der Kraan, Verloskunde Academie Amsterdam Birgit van Zwicht, promovenda LUMC Contact project Inger Aalhuizen
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: november 2012 Einddatum: november 2015 Samenwerkingspartners KNOV, TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public Health Trefwoord pregnancy, prenatal care, public health, implementation, costs, CenteringPregnancy
63
64
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
“Gezondheid en welzijn van moeder en kind zijn in het geding bij eerstelijns
64 ORGANISATIE
65
verloskundige zorg. De veiligheid van de verloskundige zorg roept niet voor niets zoveel emoties op in de media. Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekening wordt gehouden met zowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maar complex. Ik wil daar graag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevalling mogelijk blijft op de plaats waar de moeder dat wenst.”
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progamma
Management of labour pain
Nederland heeft een ongunstige positie in Europa op het gebied van perinatale gezondheid. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar (de BIG4). Het terugdringen hangt af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (oa hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Er zijn grote verschillen in zwangerschapsuitkomsten tussen verschillende groepen. Allochtone vrouwen, vrouwen met een lage sociaaleconomische positie en vrouwen die wonen in achterstandswijken hebben een verhoogde kans op een slechte uitkomst. Het project Healthy Pregnancy 4 All heeft als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van perinatale uitkomsten via projecten in de verloskundige keten die bijdragen aan een betere gezondheid van zwangere vrouwen en hun kinderen, maar ook door de kwaliteit van de (keten)zorg te optimaliseren.
De zelfstandig werkende verloskundige is niet bevoegd om in de eerste lijn medicamenteuze pijnstilling voor te schrijven. Behoudens een enkel slaaptablet of orale sedativa, veelal via de huisarts of via de poli gynaecologie voorgeschreven, maakt de eerstelijns verloskundige gebruik van een aantal vormen van niet-medicamenteuze pijnstilling. Verschillen in de benadering van verloskundige zorgverleners ten opzichte van pijn tijdens de baring, en vooral in het faciliteren van een keuze voor pijnstilling, beïnvloeden de mate van tevredenheid over de bevalling van cliënten. In februari 2009 is zowel de KNOV-standaard ‘Prenatale verloskundige begeleiding’ als de CBO-richtlijn ‘Medicamenteuze pijnbestrijding tijdens de baring’ gepubliceerd. Hoe werken verloskundigen met deze richtlijn en standaard? De kwantitatieve data zijn verzameld in de Deliver-studie in twintig eerstelijns verloskundige praktijken (www.deliver-studie.nl). De kwalitatieve data zijn verkregen via diepte-interviews met zwangeren en recent bevallen vrouwen en focusgroepen met verloskundigen. Daarnaast is het effect en de obstetrische voor- en nadelen van ‘Inhaled pain relief during labour’ onderzocht met een systematic review voor de Cochrane collaboration.
Doel Het doel van het onderzoek is de monitoring en evaluatie van het landelijke programma Healthy Pregnancy 4 All, van zowel proces- als uitkomstmaten. In veertien gemeenten worden experimenten ingezet op het gebied van: • programmatische preconceptiezorg; • vernieuwde risicoselectie in de zwangerschap en; • het bereiken van hoogrisicogroepen. In deze gemeenten wordt aangesloten bij het lokale gezondheidsbeleid van gemeenten (lokale nota’s gezondheidbeleid), bestaande lokale initiatieven op het gebied van aanpak van de perinatale problematiek en de afspraken binnen Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Vraagstelling/Hypothese 1. In welke gemeenten is de perinatale gezondheid (sterfte en morbiditeit), onderscheiden naar deelgemeenten/buurten, hoger dan gemiddeld? 2. Hoe verlopen de zorgexperimenten in de veertien gemeenten en wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van deze zorgexperimenten? 3. Hoe veranderen de perinatale gezondheidscijfers over de tijd en in de gemeenten na de implementatie van de zorgexperimenten? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/ prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U kunnen de risicofactoren die een verhoogde kans geven op de BIG 4 vroegtijdig in de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren te verminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijk ook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht worden genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteur Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Contact project Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - december 2014 Samenwerkingspartners Samenwerking met de PRN en in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma Zwangerschap en Geboorte & universitair medische centra, laboratoria, zorgcampus Publicaties Denktas S, Poeran J, van Voorst SF, Vos AA, de Jong-Potjer LC, Waelput AJM, Birnie E, Bonsel GJ, Steegers EAP. Design and outline of the Healthy Pregnancy 4 All Study. BMC Pregnancy and Childbirth 2014, 14. Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
Doel Inzicht verkrijgen in de baringspijn van zwangeren in Nederland vanuit het perspectief van barende vrouwen en vanuit het perspectief van hun begeleidende verloskundigen.
We willen voor de cliënten een meest optimale (preferenties en bewezen effectiviteit) en veiligste behandeling kunnen aanbieden ten aanzien van pijnbeheersing tijdens de bevalling. De studie sluit aan bij vragen uit de dagelijkse verloskundige praktijk.
Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is het effect van geïnhaleerde pijnbeheersing voor barende vrouwen met een spontane baring en wat zijn de obstetrische voor- en nadelen van deze pijnbeheersing? 2. Welke voorkeuren van pijnbeheersing tijdens de baring hebben vrouwen voorafgaande aan hun baring en van welke vormen van pijnbeheersing tijdens de baring wordt gebruik gemaakt? 3. Wat zijn de ervaringen van bevallen vrouwen met deze pijn en pijnbeheersing? 4. Welke verwachtingen hebben eerstelijns verloskundigen in Nederland over de perceptie van hun cliënten over de te verwachten pijn en pijnbeheersing tijdens de baring? 5. What is the sense of control among women who were transferred to obstetric-led care during labour according to planned place of birth: home versus hospital.
Projectleider(s) Prof.dr. A.L.M. (Toine) Lagro-Janssen, UMC St Radboud Prof.dr. E. (Eileen) Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. A. (Ank) de Jonge RM, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. M.N.N. (Mireille) van Poppel, EMGO+, VUmc Onderzoeker: G.M.T. (Trudy) Klomp MSc, RM, docent Verloskunde Academie Amsterdam (AVAG), onderzoeker VUmc, Midwifery Science
Relevantie In 2007 hebben 6.8% (2005: 4.8%, 2006: 5.7%) van de spontaan bevallen vrouwen een epiduraal als vorm van pijnstilling ondergaan durante partu (PRN-data, 2007). Van de kunstverlossingen was dat, 19.0% (2005:13.3%, 2006: 15.9%) en van de kunstverlossingen 23.9% (2005:19.4%, 2006: 21.6%). Uit de laatste vrijgekomen LVR1-data is bekend dat het percentage overdrachten van de eerste naar tweede lijn wegens epiduraal/spinaal gestegen is van 2% in 2000 naar 6% in 2009 (PRN, LVR1 2009). De verwachting is dat deze cijfers verder stijgen, mede door het uitbrengen van de CBO-richtlijn ‘Medicinale pijnbestrijding tijdens de baring’.
Contact project G.M.T. (Trudy) Klomp MSc RM
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: mei 2008 Einddatum: medio 2014 Samenwerkingspartners UMC St Radboud Nijmegen, Prof.dr. Toine Lagro,
[email protected] Midwifery Science, EMGO+ instituut, VUmc, Dr. Ank de Jonge RM,
[email protected] Nivel, Dr. T.A. Wiegers,
[email protected] EMGO+, VUmc, Dr. M.N.N. van Poppel,
[email protected] Trefwoord delivery, labour pain, pain management, inhaled pain relief, birth, primary midwife led-care
65
66
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
66
67
“Preconceptiezorg is het preventief in kaart brengen en aanpakken van risico’s bij hoogrisicogroepen, nog vóór de conceptie. Door preconceptiezorg programmatisch aan te bieden aan hoogrisicogroepen, draagt deze zorg bij aan een gezonde start van het ongeboren kind.”
ORGANISATIE
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorg
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met het Risicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden en casuïstiekbespreking
In een prospectief cohortonderzoek worden vrouwen in de leeftijd van 18-42 jaar benaderd, wonend in een gebied waar slechtere perinatale uitkomsten gerapporteerd zijn. Zij worden benaderd met een preconceptie-aanbod (kinderwensspreekuren). Recrutering vindt plaats via de GGD’s, huisartsen en CJG’s. Het preconceptie-aanbod door huisartsen en verloskundigen bestaat uit twee consulten, die voorafgegaan worden door het invullen van de vragen op www.ZwangerWijzer.nl. De deelnemende zorgverlener wordt ondersteund door Preconceptiewijzer.nl, een overzicht van de gevonden risicofactoren met bijbehorende achtergrondinformatie voor zorgverlener en patiënt. Dit wordt vertaald in een preconceptioneel zorgplan, met adviezen en waar nodig aanvullende diagnostiek of interventies.
De risicoselectie in de huidige verloskundige zorg is voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin het accent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Het wordt echter steeds duidelijker dat ook sociale, psychische, zorg- en leefstijlgerelateerde risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie. De R4U (the Rotterdam Reproduction Risk Reduction scorekaart) is ontwikkeld om deze risicofactoren in kaart te brengen, zorgtoeleiding in de vorm van zorgpaden te faciliteren en door een afkapwaarde potentieel hoog-risico zwangeren te bespreken. Onder zwangeren in zowel de eerste-, tweede- en derdelijn zal de haalbaarheid en de effectiviteit van de implementatie van het risicosignaleringsinstrument R4U met bijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking onderzocht worden. Het onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’, wat het Erasmus MC in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. In veertien gemeenten met hogere perinatale sterfte en morbiditeit worden zorgexperimenten gestart die kunnen bijdragen aan de verbetering van de zwangerschapsuitkomsten in deze gemeenten.
Doel Dit zorgexperiment maakt deel uit van het landelijke programma Healthy Pregnancy 4 All. Het experiment met programmatische preconceptiezorg (PCZ) aan risicogroepen is bedoeld om de belangrijkste risicogroepen te bereiken en om te evalueren in hoeverre deze zorg de preconceptionele gezondheid daadwerkelijk beïnvloedt. Hiervoor worden diverse, deels nieuwe, methoden en instrumenten ingezet. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerder zijn opgedaan in Klaar voor een Kind. Vraagstelling/Hypothese 1. Leidt preconceptiezorg tot vermindering van de risico’s op ongewenste zwangerschapsuitkomsten? 2. Worden de hoogrisicogroepen bereikt door preconceptiezorg op verschillende wijzen programmatisch aan te bieden? 3. Welke organisatorische slaag- of faalfactoren kunnen geïdentificeerd worden om een uitspraak te doen over de meest optimale manier om preconceptiezorg in te bedden in het bestaande zorgsysteem? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar. Het terugdringen hangt af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Recent inzicht toont dat de preconceptionele periode en de drie maanden na de conceptie bepalend zijn: de target periode voor preventie. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie en daarmee bij te dragen aan een gezondere start.
Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van PCZ geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal breed worden ontsloten, naar andere gemeenten in Nederland. Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Projectuitvoerder(s) Drs. S.F. van Voorst Contact project Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Drs. S.F. van Voorst,
[email protected] Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam Begin en einddatum april 2011 - december 2014 Samenwerkingspartners Samenwerking in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma Zwangerschap en geboorte & universitair medische centra, laboratoria, zorgcampus Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care - timely, uptake, compliance, avoidable risk factors, perinatal death, suboptimal care, urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
Doel Het onderzoek naar risicoselectie in de zwangerschap is onderdeel van het bredere programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’. Het experiment met de vernieuwde risicoselectie, zorgpaden en casuïstiekbespreking heeft als doel te evalueren in hoeverre nieuwe vormen van samenwerking en zorgverlening de zwangerschapsuitkomsten daadwerkelijk beïnvloeden. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerder zijn opgedaan in Klaar voor een Kind. Vraagstelling/Hypothese 1. Is het haalbaar om het risicosignaleringsinstrument R4U bijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking te implementeren in de deelnemende verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen? 2. In welke mate verandert door systematische risicosignalering met de R4U en bijhorende interventies de perinatale morbiditeit? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/ prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U scorekaart kunnen de risicofactoren die een verhoogde kans geven op morbiditeit vroegtijdig in de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren te verminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijk ook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteur Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Projectuitvoerder(s) Drs. A.A. Vos, arts-onderzoeker Contact project Drs. Amber A. Vos
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - december 2014 Samenwerkingspartners Samenwerking in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma ‘Zwangerschap en geboorte’, universitair medische centra, laboratoria & zorgcampus Trefwoord pregnancy, antenatal care, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, urban perinatal health, deprived neighbourhoods
67
68
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
68 ORGANISATIE
69
“Ieder kind dat niet ziek wordt door GBS is er één en dat kunnen we samen bereiken!”
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effecten van geboortecentrum Sophia in Rotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorg
Implementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groep B-hemolytische streptokokken te voorkomen
Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. In Rotterdam werd op grond van de cijfers een grootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Deze landelijke en lokale context bepaalt de primaire relevantie. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar. Het terugdringen hangt dus af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten.
Een infectie bij de pasgeborene tijdens de geboorte of binnen de eerste week door groep B streptokokken (EOGBS) komt voor bij ongeveer twee tot drie per duizend levendgeborenen. Het is een belangrijke oorzaak van perinatale sterfte. EOGBS kan voorkomen worden door intraveneuze behandeling met antibiotica van de moeder tijdens de baring. Er zijn meerdere strategieën mogelijk in preventie van EOGBS. Deze onderscheiden zich door opsporing van GBS in de zwangerschap of het optreden van risicofactoren tijdens zwangerschap of bevalling. Na introductie van de NVOG/NVK-richtlijn in 1998 is de incidentie van EOGBS licht gedaald. Er is geen verschil in ernstige neonatale morbiditeit en sterfte opgetreden. Focusgroepen van zorgverleners en zwangeren leveren informatie over knelpunten en bevorderende factoren van de verschillende strategieën. Met deze informatie wordt een implementatieplan ontwikkeld waarmee haalbare preventieve strategieën in de praktijk worden ingevoerd in pilotregio’s. De uitkomsten worden vervolgens in een kosteneffectiviteitsanalyse met elkaar vergeleken.
In dat kader zijn in het programma Klaar voor een Kind binnen de schakel geboortezorg bestaande interventies verbeterd en nieuwe interventies ontwikkeld. Op tijd herkennen van risicofactoren en interveniëren bij elke (aanstaande) zwangere is van groot belang. Met behulp van expertisegroepen zullen evidence based zorgprotocollen op het gebied van bevalzorg en kraamzorg ontwikkeld worden. In dit onderzoek worden via een baseline meting, tussentijdse evaluaties en een nameting de effecten van de interventies geëvalueerd. De methode van onderzoek betreffen hier vragenlijstonderzoek en analyse van registratiebestanden (PRN). Resultaten van dit onderzoek kunnen uitgerold worden naar andere geboortecentra in het land. Doel 1. Analyse van de invloed van een eerstelijns geboortecentrum op perinatale uitkomsten, de verloskundige zorgketen. 2. Analyse van de implementatie van de risicogeleide verloskundige zorg. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvragen waren: 1. Leidt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum, aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling, tot betere perinatale uitkomsten? 2. Draagt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum, aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling, tot optimalisatie van de verloskundige zorgketen? 3. Leidt risicogeleide zorg tot betere perinatale uitkomsten? Relevantie Zowel de kraamverzorgenden als de verloskundigen van het Geboortecentrum Sohpia (GCS) en de zorgverleners uit het Erasmus MC zien nu het GCS als een toegevoegde waarde, niet alleen vanwege de uitbreiding van de capaciteit, maar ook vanwege het feit dat via het Expertisecentrum structureel en permanent wordt bijgedragen aan personele kwaliteit en zorgkwaliteit. Gebleken is dat het benutten van de gegevens van de registraties en
de uitkomsten van tevredenheidonderzoek, aanknopingspunten bieden voor verbetering van de zorg. Hierin wil het Expertisecentrum GCS gezien hun voortrekkersrol een belangrijke functie blijven spelen. Misschien wel de belangrijkste ontwikkeling, welke moeilijk in cijfers is uit te drukken, lijkt de sterk toegenomen overtuiging van de eerstelijns zorgverleners inclusief de kraamverzorgden dat de samenwerking in het GCS een toekomstbestendige samenwerking is die nieuwe wegen inslaat, en die een nieuwe identiteit creëert. Projectleider(s) Dr. J.P. de Graaf Projectuitvoerder(s) Dr. J. van der Kooy T.C. Heil, BSc Contact project Dr. J.P. de Graaf
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2009 Einddatum: december 2013 Samenwerkingspartners Verloskunde Academie Rotterdam, Gemeente Rotterdam, GGD Rotterdam Rijnmond, CJG, Verloskunde Maatschap West, Verloskundige praktijk Oost, Kraamzorg Rotterdam, Achmea zorg, Frontlijn Rotterdam Trefwoord van der Kooy J, Poeran J, de Graaf JP, Birnie E, Denktaş S, Steegers EA, Bonsel GJ. Planned home compared with planned hospital births in the Netherlands: intrapartum and early neonatal death in low-risk pregnancies. Obstet Gynecol. 2011;118:1037-46. Perinatal outcome, birthcenter, risk guided interventions, urban perinatal health
Doel Het doel van dit onderzoek is het verbeteren van de preventie van vroege neonatale infecties door groep B streptokokken (EOGBS) . De resultaten van dit project zullen informatie opleveren die de beslissing ondersteunen over landelijke implementatie van de meest kosteneffectieve en haalbare preventieve strategie om EOGBS te voorkomen. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bij implementatie van vier preventieve EOGBS-strategieën? 2. Wat zijn de effecten van implementatie van de preventieve EOGBS-strategieën? Met speciale aandacht voor de gevolgde strategie, de klinische uitkomsten voor moeders en hun baby’s, plaats en tijdstip van bevallen en de tevredenheid. 3. Wat is de kosteneffectiviteitsratio van de preventieve EOGBSstrategieën in de praktijk? Relevantie In 2007 was het sterftecijfer onder pasgeborenen met EOGBS 9,2%. Mogelijk is een andere strategie van preventie (kosten) effectiever in het voorkomen van ernstige neonatale morbiditeit en sterfte. Projectleider(s) Dr. M.E.B. Rijnders, TNO Dr. M.G.A.J. Wouters, VUmc Prof.dr. C.J.M. de Groot, VUmc
Projectuitvoerder(s) G.E. Kolkman MSc, TNO VUmc Dr. M.A.H. Fleuren, TNO Dr. M.G.A.J. Wouters, VUmc Dr. M.E.B. Rijnders, TNO Contact project G.E. Kolkman MSc verloskundige onderzoeker, promovendus
[email protected] Begin en einddatum Start: december 2010 Looptijd: 39 maanden Samenwerkingspartners ZonMw studie Programma Preventie, deelprogramma Screening en preventieve interventies. Projectnummer 200320008, Samenwerking tussen TNO en VUmc, verschillende VSV’s (Verloskundige samenwerkingsverbanden) Publicaties Implementation of a cost-effective strategy to prevent neonatal early-onset group B haemolytic streptococcus disease in the Netherlands Kolkman DG, Rijnders ME, Wouters MG, van den Akker-van Marle M, van der Ploeg C, de Groot CJ, Fleuren MA BMC Pregnancy and Childbirth 2013, 13:155 (30 July 2013) Trefwoord prevention, pregnancy, prenatal care, perinatal mortality, quality of health care, health plan implementation
69
70
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
70
71
“Het gebruik van op-maat-gemaakte strategieën voor de implementatie van verbeterpunten uit de audit verbetert de perinatale zorg.”
ORGANISATIE
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project)
Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE)
In een eerder ZonMw-project genaamd IMPACT is de perinatale audit geïntroduceerd in Noord Nederland. De halfjaarlijkse perinatale audit is inmiddels ingebed in de praktijk van de elf VSV’s in Noord-Nederland. Tijdens de audits worden de substandaardfactoren bepaald per besproken case en vervolgens verbeterpunten/actiepunten geformuleerd. Gebleken is dat de invoering van de verbeterpunten achterblijft. ACTion zal door middel van training en begeleiding de VSV’s ondersteunen in kennis en vaardigheden om de verbeterpunten te kunnen implementeren. Het implementatiemodel en de bijbehorende strategieën zullen op maat kunnen worden toegepast door de VSV’s waardoor kans op slagen verbetert. Middels een stepped wedge design voeren we de trainingsinterventie getrapt in bij de elf VSV’s in drie rondes. De interventie zal zowel op proces als uitkomst (effecten en kosten) worden geëvalueerd. Voor, tijdens en na de interventie wordt data verzameld onder andere via vragenlijsten om in kaart te brengen welke factoren de implementatie en het beoogde doel van de interventie beïnvloeden.
Het SIMPLE-onderzoek heeft in de eerste fase de huidige zorg gemeten rondom de implementatie van richtlijnen over het uitvoeren van keizersnedes. Hieruit bleek dat de adherentie aan de richtlijnen zeer laag is voor wat betreft het counselen van zwangeren na een eerdere keizersnede voor partusmodus in huidige zwangerschap. Slechts in 4-15% van de gevallen werd de richtlijn gevolgd. In de vervolgfase van de SIMPLE-studie is een zorgverbeteringsstrategie ontwikkeld om de richtlijnadherentie te verhogen. Deze strategie bestaat uit een keuzehulp die volgens een systematische procedure ontwikkeld is onder supervisie van een nationaal expertpanel. In twaalf ziekenhuizen (zes interventie, zes controle) zal worden geëvalueerd of de keuzehulp ook daadwerkelijk leidt tot ‘betere zorg’ (= betere richtlijnadherentie) en of de informatie niet zal leiden tot meer keizersnedes. De keuzehulp wordt op ziekenhuisniveau ingezet en kan bij gebleken effectiviteit ingezet worden in de reguliere zorg.
Doel Door de training en begeleiding tijdens ACTion zijn de professionals van de VSV’s in staat om verbeterpunten voortkomende uit de audits zelfstandig en efficiënt door te voeren binnen hun organisatie. Vraagstelling/Hypothese • Kunnen de professionals van de VSV ondersteund worden in het zelfstandig doorvoeren van verbeterpunten door het gestructureerd gebruik maken van implementatiestrategieën om zo de audit cirkel te completeren? • Is een klant- en situatiegerichte strategie bevorderend voor de verbetering van de perinatale zorg? • Welke factoren beïnvloeden het realiseren van de beoogde doelen van de trainingsinterventie? Relevantie Het ACTion-project beoogt veranderingen ten bate van verbetering van de perinatale zorg en is derhalve maatschappelijk relevant. Zo is het ook voor de patiënten een verbetering als verbeterpunten die doorgevoerd zijn ervoor zullen zorgen dat een dreigende situatie niet of minder zal behoren tot de risico’s van zwangerschap en bevallen. Implementatie van verbeterpunten zijn beleidsmatig relevant vanwege effectievere en positievere uitkomsten van zwangerschaps-en geboortebeleid. Projectleider(s) Dr. J.J.H.M. Erwich Projectuitvoerder(s) Drs. A.P. Drost Dr. G.A. Welker
Contact project Drs. A.P. Drost
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - januari 2017 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020005 Alle professionals en betrokkenen van de elf VSV’s in Noord Nederland UMCG De diverse beroepsverenigingen Trefwoord implementation, quality improvement, perinatal mortality, perinatal audit
Doel Het doel van het onderzoek is het inzetten en evalueren van een ‘zorgverbeteringsstrategie’ die bestaat uit een keuzehulp over partusmodus na een eerdere keizersnede. Hierbij evalueren we of de richtlijnadherentie toeneemt bij een stijgend of gelijkblijvend percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede. Tevens worden ervaringen van zorgverleners en zwangeren met de strategie gemeten en zal er een kosten-analyse worden uitgevoerd. Vraagstelling/Hypothese Vraagstelling: Leidt het inzetten van een keuzehulp voor het beslissen van partusmodus na een eerdere keizersnede tot ‘betere zorg’, dat wil zeggen hogere richtlijnadherentie bij een stijgend of gelijkblijvend percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede? Hypothese: Door counseling met een keuzehulp zullen meer vrouwen volgens de geldende richtlijnen geïnformeerd worden over de manier van bevallen na een eerdere keizersnede. Tevens verwachten we dat door counseling met behulp van een keuzehulp geen daling optreedt van het percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede. Relevantie Wij hopen de kwaliteit van zorg te verbeteren voor wat betreft counseling over de manier van bevallen na een eerdere keizersnede, door het implementeren van een keuzehulp. Hierdoor zal een meer eenduidige en uniforme zorg ontstaan en kan richtlijn naleving worden verhoogd. Tevens gaan wij er vanuit dat hiermee de patiënt achteraf meer tevreden is over de genomen beslissing ten aanzien van de bevallingswijze.
Projectleider(s) Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMC Dr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare Nijmegen Projectuitvoerder(s) Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMC+ Dr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare Nijmegen Prof.dr. J.G. Nijhuis, Maastricht UMC+ Prof.dr. T. van der Weijden, Maastricht University Dr. L. Smits, epidemioloog, Maastricht University Dr. A. Kwee, UMC Utrecht Drs. S.M. van Kuijk, Maastricht University Drs. S. Melman, Maastricht UMC+ E.N.C. Schoorel, MD MSc, Maastricht UMC+ Drs. E. Vankan, Atrium MC Contact project E. Vankan, MD
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2010 Einddatum: Studie is in 2014 afgerond. Data worden geanalyseerd. Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie www.studies-obsgyn.nl/simple ZonMw Trefwoord cesarean section, guideline adherence, decision aid, shared decision making
71
72
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
72 ORGANISATIE
73 ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands
Inventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normal birth process in Europe
In Nederland worden laag-risico zwangeren in de eerste lijn begeleid en hoog-risico zwangeren in de tweede/derde lijn. Een groot deel van de zwangeren uit de eerste lijn wordt verwezen naar de tweede/derde lijn. Communicatie en samenwerking tussen de verschillende zorgverleners is daarom essentieel. Deze projectstudie onderzoekt of teamtraining in simulatiesetting van alle betrokken zorgverleners in de keten zoals ambulance personeel, verloskundigen, kraamverzorgenden, verpleegkundigen en gynaecologen, tot beter procesmanagement van de Big 4 (vroeggeboorte, groeivertraging, congenitale afwijkingen en zuurstofgebrek tijdens de geboorte) en perinatale uitkomst leidt. Deze transmurale teamtraining in simulatiesetting vindt plaats in de regio Zuid-Oost Brabant.
Around 4.7 million European women experience childbirth annually. There are significant cross-EU differences in maternity care cultures, philosophies, organization, uptake, and outcomes. The wide diversity of practices in Europe raises questions about the appropriate level of intervention during childbirth. Striking the right balance in terms of intervention in the normal birth process between what best evidence suggests is medically beneficial and what effectively is ritualised practice as well ascertaining what women want is problematic. Even the definition of normal birth and defining what may be accepted as intervention poses a not insignificant challenge. In this study we aim to compare protocols between 21 European Countries. The focus of our comparison will be the interventions described in protocols that optimize a normal birth process as well as the proposed use of interventions that are potentially harmful to optimize the birth process.
Doel De perinatale uitkomst verbeteren door de samenwerking en procesmanagement van de Big 4 binnen de keten van zorg te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Transmurale teamtraining in simulatiesetting, met de focus op procesmanagement van de Big 4, leidt tot een betere perinatale uitkomst. Relevantie Perinatale sterfte in Nederland is relatief hoog. Het is maatschappelijk relevant en van belang voor de patiënt om de perinatale uitkomst te verbeteren. Een mogelijk gevolg van deze studie zou de implementatie van integrale verloskunde kunnen zijn.
Projectleider(s) Dr. P.J. van Runnard Heimel Dr. H. Wijnen Projectuitvoerder(s) Drs. F.R. Banga Contact project Drs. F.R. Banga
[email protected] Begin en einddatum september 2012 - september 2016 Samenwerkingspartners: ZonMw, projectnummer: 209020010 Trefwoord perinatal mortality, obstetrics, education, simulation, team training
Doel To advance scientific knowledge about ways of improving maternity care provision and outcomes for mothers, babies and families across Europe. Vraagstelling/Hypothese Which evidence based interventions aimed at the promotion of normal birth are incorporated in national or widely used protocols in Europe. Relevantie The wide diversity of practices in Europe raises questions about the appropriate level of intervention during childbirth. It is important to gain insight in determinants that might influence the balance of interventions in the normal birth process that are medically beneficial and those that are ritualized and potential harmful for pregnant women.
Projectleider(s) Dr. Marlies Rijnders, TNO Child Health Projectuitvoerder(s) Doug Cronie Msc, Lucas Ziekenhuis Amsterdam Dr. Marlies Rijnders, TNO Child Health Contact project Doug Cronie MSc
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2015 Samenwerkingspartners 21 EU partners collaborating in the Cost action IS0907: Childbirth Cultures, Concerns, and Consequences: Creating a dynamic EU framework for optimal maternity care
73
74
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
74 ORGANISATIE
75 ORGANISATIE
INNOVATIE
Toegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden Kinderen van moeders met een lage sociaal economische status (SES) hebben meer risico op ernstige perinatale problemen dan kinderen van moeders met een hoge SES. Preconceptiezorg is het middel bij uitstek om risico’s op perinatale problemen te verkleinen, maar blijkt tot nu toe weinig toegankelijk te zijn voor vrouwen met een lage SES. Dit onderzoeksproject richt zich op het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor deze groep vrouwen.
Doel Het doel van dit onderzoeksproject is het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor autochtone vrouwen met een lage SES. Vraagstelling/Hypothese De volgende vraagstellingen liggen ten grondslag aan het systematisch ontwikkelen van aanpassingen aan: 1. Het HP4All-aanbod a) Welke rol spelen lage GV in niet deelnemen aan PCZ bij vrouwen met lage SES? b) In hoeverre is het HP4All aanbod afgestemd op lage GV en samenhangende gedrags- en omgevingsdeterminanten? c) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om het HP4All aanbod af te stemmen op vrouwen met lage GV? d) Wat is het effect van het aangepaste aanbod op de deelname aan HP4All bij autochtone vrouwen met lage SES? 2. ZwangerWijzer a) In hoeverre is ZwangerWijzer afgestemd op vrouwen met lage GV? b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om ZwangerWijzer af te stemmen op vrouwen met lage GV? c) Wat is het effect van deze strategieën op het begrip, opvolgen van instructies en beantwoorden van de vragen? 3. Voorlichting door zorgverleners a) In hoeverre zijn zorgverleners zich bewust van het probleem van lage GV, hebben zij vaardigheden voor het herkennen van lage GV en voor effectieve communicatie met cliënten met lage GV? b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om de bewustwording van zorgverleners te verhogen en hun vaardigheden te verbeteren? c) Wat is het effect van deze strategieën op bewustwording en vaardigheden van zorgverleners?
Relevantie Het systematisch aanpassen van preconceptiezorg op lage gezondheidsvaardigheden van vrouwen met lage SES draagt direct bij aan de landelijke ontwikkelingen om het bereik en de effectiviteit van preconceptiezorg voor hoogrisicogroepen te verbeteren en aan het inrichten van een optimaal beleid ten aanzien van preconceptiezorg in Nederland. Het project is wetenschappelijk relevant omdat onderzoek naar de rol van gezondheidsvaardigheden in perinatale gezondheid en zorg en daarmee de ontwikkeling van effectieve interventies nog in de kinderschoenen staat. Projectleider(s) Dr. Mirjam Fransen Prof.dr. Marie-Louise Essink-Bot Projectuitvoerder(s) Dr. Mirjam Fransen Contact project Dr. Mirjam Fransen
[email protected] Begin en einddatum januari 2014 - juli 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040006 Netwerk geboortezorg Noordwest Nederland Projectgroep Healthy Pregnancy 4 All, 1e Lijn Amsterdam, GGD Amsterdam, Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen, VUMC, Academische Werkplaats JGZ NoordHolland, Erfocentrum, CBO, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg, Alliantie Gezondheidsvaardigheden
INNOVATIE
Implementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à terme
Stuitligging à terme wordt geassocieerd met verhoogde risico’s op perinatale morbiditeit en mortaliteit voor moeder en kind, vooral tijdens de baring. Een belangrijke obstetrische interventie om het aantal stuitliggingen à terme te reduceren is het toepassen van de uitwendige versie. De uitwendige versie is een bewezen veilige interventie en wordt derhalve door de beroepsorganisaties KNOV en NVOG aanbevolen als eerste behandeloptie bij stuitligging bij alle vrouwen zonder contra indicatie voor de uitwendige versie. Het aantal stuitliggingen à terme blijft echter, ondanks deze aanbevelingen, al jaren constant. Dit wekt de indruk dat de implementatie van de richtlijnen van de KNOV en NVOG niet optimaal is. Doel 1. Verbeteren van de implementatie van de uitwendige versie in Nederland 2. In kaart brengen van effecten van implementatiestrategiën op het aantal vrouwen met een foetus in stuitligging dat een uitwendige versie aangeboden krijgt en het aantal vrouwen dat daadwerkelijk een versiepoging ondergaat. 3. In kaart brengen van de kosten van implementatiestrategieën die de implementatie van de uitwendige versie bevorderen Vraagstelling/Hypothese Implementatiestrategieën specifiek gericht op de cliënt en de zorgverlener zijn effectief om meer vrouwen met een foetus in stuitligging een uitwendige versiepoging te laten ondergaan. Indien meer vrouwen een uitwendige versiepoging ondergaan, dan zullen de kosten die gepaard gaan met de invoer van nieuwe implementatiestrategieën wegvallen tegen de besparing die gerealiseerd wordt als meer vrouwen gaan bevallen van een foetus in hoofdligging. Relevantie Uitwendige versie is een bewezen veilige obstetrische interventie om het aantal stuitliggingen à terme te verminderen. In Nederland liggen jaarlijks 6000 foetus in een stuitligging à terme. Met een gemiddeld succespercentage van de uitwendige versie rond de 50%, kan het aantal stuitliggingen à terme teruggebracht worden tot ongeveer 3.000 per jaar. Dit betekent dat ongeveer 3.000 moeders en kinderen minder worden blootgesteld aan verhoogde perinatale risico’s die gepaard gaan met een geboorte in stuitligging.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W.J. Mol (AMC) Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC) Projectuitvoerder(s) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Dr. M.A. Fleuren (TNO) Dr. M.E. Rijnders (TNO) Dr. B.C. Opmeer, epidemioloog (AMC) A. Beuckens MSc , beleidsmedewerker (KNOV) Dr. F. Vlemmix, Aios gynaecologie (AMC) Dr. A.N. Rosman, verloskundige (AMC) Contact project A.N. Rosman MSc
[email protected] F. Vlemmix MD
[email protected] Begin en einddatum juni 2009 - maart 2013 Promoties op 4 september 2014 Samenwerkingspartners De implementatiestudie van de uitwendige versie is een samenwerkingsverband tussen het AMC en NVOG, KNOV en TNO. www.studies-obsgyn.nl\ecvimplementation Trefwoord stuitligging, uitwendige versie, implementatie onderzoek
75
76
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
76
77
“MijnZw@ngerschap staat voor een actief betrokken zwangere en een zorgverlener die samenwerking niet schuwt; dát is wat de verloskundige zorg nodig heeft.”
ORGANISATIE
“Gezond werken tijdens en na de zwangerschap, besteed er aandacht aan..”
ORGANISATIE
INNOVATIE
INNOVATIE
NIEUW
MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere
Arbeid en gezond zwanger - maak er werk van!
De kwaliteit van de Nederlandse perinatale en maternale zorg vraagt om verbetering. Twee zaken zijn hierbij belangrijk: actieve betrokkenheid van de cliënt en verandering in zorgcoördinatie. Web-based applicaties voor zowel cliënten als zorgverleners zijn hiervoor een mogelijk hulpmiddel. Dit project introduceert daarom een online, beveiligde, individuele zorggroep voor iedere zwangere in de verloskundige zorg: MijnZw@ngerschap. De zwangere is beheerder van haar eigen zorggroep, nodigt deelnemers uit (zorgverleners, partner, goede vriendin) en kan persoonlijke (medische) informatie delen. Handige communicatietools stimuleren het delen van informatie en het betrekken van alle professionals wanneer feedback of ingrijpen gewenst of nodig is. Na de baselinemeting zal MijnZw@ngerschap geleidelijk worden aangeboden aan iedere nieuwe zwangere door alle verloskundige sites (elf eerstelijnspraktijken en twee ziekenhuizen) in Nijmegen. Effectmetingen vinden plaats rond kwaliteit van zorg vanuit cliëntperspectief, medische uitkomstmaten van moeder en kind en professionele samenwerking. Data van cliënten en zorgverleners worden verzameld middels vragenlijsten en nationale databases.
Gezond werken tijdens de zwangerschap vraagt aandacht voor arbeidsfactoren, zowel tijdens de antenatale risicozorg als postnataal. Het grootste deel van de zwangere vrouwen (ca 70%) werkt tijdens een zwangerschap. Er zijn gegevens en indirecte aanwijzingen dat ongezonde risico’s in de sfeer van arbeid en arbeidsomgeving nauwelijks aandacht krijgen in de huidige zorg, met mogelijk grote vermijdbare schade. Door het toepassen van e-tools en extra verdiepende vragen tijdens de anamnese, worden arbeid gerelateerde risicofactoren in kaart gebracht en omgezet in preventieve suggesties. De systematiek van R4U-risicoscreening wordt gevolgd, met zorgpaden en getrapte inzet van expertise.
Doel Het hoofddoel is een evaluatie van het aanbieden en het gebruik van MijnZw@ngerschap in de verloskundige zorg door (aanstaande) moeder en haar zorgverleners, om te bepalen of het kan bijdragen aan optimalisering van de verloskundige zorg. Vraagstelling/hypothese • Wat is het effect van het aanbieden en het gebruik van MijnZw@ngerschap op de veiligheid en de kwaliteit van de perinatale en maternale gezondheidszorg? Belangrijkste aspecten hierbij zijn de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de zwangere en de medische uitkomstmaten voor moeder en kind. • Wat is het effect van het aanbieden en het gebruik van MijnZw@ngerschap op de samenwerking tussen professionals in de multidisciplinaire perinatale en maternale verloskundige zorg? • Hoe wordt MijnZw@ngerschap gebruikt en ervaren door de gebruikers? Relevantie Nederland heeft een relatief ongunstige positie in Europa wat betreft perinatale en maternale gezondheid. MijnZw@ngerschap is een innovatieve interventie, waarmee we streven naar een revolutie in de organisatie van de Nederlandse verloskundige zorg. Kernzaken zijn actieve participatie en betrokkenheid van de zwangere in haar eigen zorgproces, alsmede betere samenwerking en communicatie tussen alle betrokken zorgverleners tijdens zwangerschap, geboorte en daarna. We verwachten dat veranderingen op die gebieden de kwaliteit en de medische uitkomsten van de verloskundige zorg zullen verbeteren.
Projectleider(s) Prof.dr. Frank Vandenbussche Dr. Noortje van Duijnhoven Drs. Carola Groenen Projectuitvoerder(s) Drs. Carola Groenen Contact project Dr. Noortje van Duijnhoven
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020009 Afdelingen Verloskunde en Kindergeneeskunde van het UMC St Radboud en het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis; alle elf eerstelijns verloskundige praktijken in Nijmegen e.o.; afdeling Kraamzorg van Zorggroep Zuid Gelderland; afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD. Trefwoord pregnancy, quality of care, prenatal care, personal health record
Doel 1. Verbeteren van de gezondheid van moeder en kind tijdens en na de zwangerschap wat betreft schadelijke arbeidsfactoren. 2. Verbeteren van de organisatie van risicozorg op het gebied van arbeidsfactoren, met herkenbare portefeuilleverdeling. 3. Efficiënt inzetten van Arbo professionals voor het gebruik van bestaande en in ontwikkeling zijnde risicozorg-tools en procedures. 4. De zwangere cliënte informeren over haar arbeidsrisico’s. Vraagstelling/Hypothese 1. Hoe kan bij iedere zwangere onder routine omstandigheden, op basis van bestaande risico-tools, gescreend worden op arbeidsfactoren? 2. Welke zorgpaden kunnen (i.s.m. leden van het regionaal consortium, uitgebreid met Arbo-deskundigen en cliënten) worden ontwikkeld, rekening houdend met de variatie in de regio wat betreft vervolgzorg? 3. Welke aanvullende voorwaarden (procedureel, materieel) zijn noodzakelijk voor duurzame implementatie van de arbeidscomponent in routine antenatale zorg: hoe kan informatie worden teruggegeven aan de zwangere vrouw, zodat zij deze in arbeidsprocessen kan gebruiken? Relevantie Arbeidsfactoren zijn van invloed op de perinatale uitkomsten. Vermijdbare arbeidsfactoren door onvoldoende (verloskundige) zorg dan wel ervaren belemmering in de arbeidssituatie kunnen bijdragen aan ongunstige perinatale uitkomsten. Er is (nog) geen overall schatting beschikbaar wat betreft die rol van arbeidsfactoren op perinatale uitkomsten. In twee studies (ABCD en Generation R) is dit effect van arbeidsfactoren aannemelijk gemaakt. Ze beslaan een wijd spectrum: specifiek aangeboren afwijkingen, groeivertraging, premature geboorte, perinatale sterfte. Het experiment richt zich op twee ervaren knelpunten: de actieve signalering van risico’s bij met name kwetsbare groepen en de beïnvloeding van de (expositie door de) arbeidssituatie, waarvoor zwangeren in de huidige situatie zelf veel initiatief moeten nemen.
IN JAARINDEX
Projectleider(s) Prof.dr. G.J. Bonsel (Erasmus MC) Prof.dr. A. Burdorf (Erasmus MC) Drs. H.S. Miedema (Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie) Drs. H.W. Torij (Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie, Verloskunde Academie Rotterdam) Projectuitvoerder(s) Dr. A.N. Rosman (Erasmus MC) Contact project Dr. A.N. Rosman Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2015 Einddatum: 1 januari 2017 Samenwerkingspartners Erasmus MC Hogeschool Rotterdam Erfocentrum Arbo deskundigen Een aanpalend ZonMw project in Amsterdam, waarin een app wordt ontwikkeld ZonMw, projectnummer 50-52000-98-142 ZonMw, projectnummer 209050001 Reinier de Graaf Groep Verloskundigen Praktijk ‘Lize Verbaas’ Gemeente Rotterdam Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, work related risks
77
78
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
78
79
“Een gezonde zwangerschap voor iedereen!”
ORGANISATIE
ORGANISATIE
INNOVATIE
Monitoring en evaluatie van het programma Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): een sluitende aanpak door verloskundige- en jeugd(gezondheid)zorg
NIEUW
Vraagstelling/Hypothese 1. In welke gemeenten is de perinatale gezondheid (sterfte en morbiditeit) en de gezondheid van jonge kinderen, onderscheiden naar deelgemeenten/buurten, hoger dan gemiddeld? 2. H oe verlopen de zorgexperimenten in de 9 gemeenten en wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van deze zorgexperimenten? 3. H oe veranderen de gezondheidscijfers rondom de geboorte en tot op 2-jarige leeftijd na de implementatie van deze zorgexperimenten? Relevantie De gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld: vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen lopen een groter risico op sterfte en ziekte rond en kort na de geboorte, met gevolgen op latere leeftijd en in volgende generaties. Zorgbeleid en lokaal gemeentelijk beleid kunnen samen een rol spelen bij het aanpakken van deze problematiek door meer samenwerking, betere signalering en zorg op maat. Binnen de experimenten wordt aangesloten bij bestaande afspraken en initiatieven in zowel de zorg als de gemeenten. Dit kan op wijk- en buurtniveau de verbinding versterken tussen verloskundige zorg, kraamzorg, publieke gezondheidszorg en jeugdgezondheidszorg. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van de zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.
Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): kraamzorg
NIEUW
IN JAARINDEX
IN JAARINDEX
De periode voor de conceptie en de eerste drie maanden van de zwangerschap zijn kritische perioden voor de gezondheid van het kind bij de geboorte én voor de kansen op een optimale ontplooiing op latere leeftijd. Deze gezondheidssituatie is niet gelijk verdeeld: vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen hebben een groter risico op sterfte en ziekte in de periode rond de geboorte en kort daarna. Medische én niet-medische factoren zoals leef- en omgevingsomstandigheden of psychosociale problematiek binnen kwetsbare gezinnen, spelen hierin een rol. Via zorgexperimenten zet Healthy Pregnancy 4 All-2 zich in voor goede (keten)zorg en het creëren van een continuüm binnen de verloskundige zorg, kraamzorg, jeugdgezondheidszorg en interconceptie zorg. Het doel is om bij te dragen aan een goede start bij de geboorte en goede groei- en ontwikkelingskansen in de eerste periode na de geboorte binnen voornamelijk kwetsbare gezinnen. Doel Monitoring en evaluatie van het landelijke programma Healthy Pregnancy 4 All, op zowel proces- als uitkomstmaten in 9 gemeenten waarin experimenten worden ingezet op het gebied van: • interconceptiezorg; • kraamzorg; • jeugdgezondheidszorg; en • het bereiken van hoog-risicogroepen.
INNOVATIE
Projectleider(s) Drs. A.J.M. Waelput en prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie, Dr. G. J. Bonsel, Dr. M.L.A. de Kroon, Dr. A.N. Rosman, Drs. H.E. Ernst-Smelt Projectuitvoerder(s) Drs. M.K. Sijpkens, Drs. M. Remmerswaal, Drs. J. Lagendijk Contact project Drs. A.J.M. Waelput, programma-directeur Afdeling Verloskunde & Gynaecologie, Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 mei 2014 Einddatum: 1 mei 2017 Samenwerkingspartners Dit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verlos kunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeente bestuur, GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugdgezondheidszorg, Huisartsen, Verloskundigen, Jeugdartsen en –verpleegkundigen, Sociaal-maatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte en Universitair Medische Centra, Consortium 2.0 NVOG Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations, interconception care, implementation, adult women, impact of interconception care
Nagenoeg alle vrouwen ontvangen in de eerste week na de bevalling kraamzorg, wat een onlosmakelijk onderdeel is van de geboortezorgketen. Kraamzorg wordt zowel in de thuissituatie als in een geboortecentrum ingezet. In dit experiment wordt onderzocht wat de meerwaarde en de rol van kraamzorg is in deze keten en hoe deze wetenschappelijk onderbouwd en versterkt kan worden. De focus ligt op de kwetsbare zwangeren en gezinnen en de rol van de kraamzorg bij het signaleren en begeleiden van deze kwetsbare vrouwen en gezinnen en bij gegevensoverdracht zodat er een naadloze aanpak ontstaat binnen de keten. Doel Dit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All: een sluitende aanpak door verloskundige- en jeugd(gezond heid)zorg’. Het experiment met kraamzorg is tweeledig: • Integratie van de pre- en perinatale risicogeleide zorg, kraamzorg en jeugdgezondheidszorg, zodat er één doorlopend traject ontstaat van risicogerichte, preventieve integrale zorg voor ouders en kinderen. • Het creëren van meerwaarde van kraamzorg bij de risicosignalering van het kwetsbare gezin door een sluitende aanpak te realiseren tussen geboortezorg en jeugdgezondheidszorg (JGZ). Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een gestructureerde overdracht en ingezet op een naadloze aansluiting tussen het zorgpad kraamzorg en de lokale voorzieningen voor jonge gezinnen in de wijk. Vraagstelling/Hypothese Tijdens het experiment zullen gegevens worden verzameld om na afloop uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van de inzet van kraamzorg plus en de gegevensoverdracht: 1. Hoe vaak heeft de inzet van kraamzorg plus geleid tot integrale, continue zorg in de zorg voor kwetsbare gezinnen in de postnatale periode? 2. In hoeverre leidt dit tot betere zelfredzaamheid van moeder en betere gezondheidsuitkomsten van moeder en kind? 3. In hoeverre wordt de (verbeterde) gegevensoverdracht van kraamzorg en verloskunde aan JGZ gebruikt door de JGZ? 4. In hoeverre heeft het kraamzorg plus experiment en de verbeterde gegevensoverdracht geleid tot continuering van zorg en het inzetten van zorgpaden binnen de geboorteketen? Relevantie Kraamzorg is in Nederland een algemeen geaccepteerde en bekende vorm van zorg, maar kent geen wetenschappelijke onderbouwing. Door het uitvoeren van deze zorgexperimenten wordt de relevantie van de inzet van kraamzorg, haar positie in de verloskundige keten, haar rol bij de signalering van kwetsbare gezinnen, het gebruik van zorgpaden en de mate van verbetering van gezondheidsuitkomsten onderzocht.
Projectleider(s) Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie Drs. H. Ernst-Smelt Projectuitvoerder(s) Drs. J. Lagendijk Contact project Drs. J. Lagendijk Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 mei 2014 Einddatum: 1 mei 2017 Samenwerkingspartners Dit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verloskunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeentebestuur, GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugdgezondheidszorg, Huisartsen, Verloskundigen, Kraamzorgorganisaties, Beroepsorganisaties en landelijke koepels, Sociaal-maatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in het kader van Het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte en Universitair Medische Centra Trefwoord postnatal care, postpartum period, puerperium, maternal health services, systematic risk selection, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urban deprived neighborhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations, implementation, adult women, childbirth, prenatal care, pregnancy, empowerment, vulnerability, self-reliance, health plan implementation, health promotion/methods, evaluation studies
79
80
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
80 ORGANISATIE
81
“Interconceptiezorg richt zich op bewustwording van medische en niet
medische risicofactoren die van invloed zijn op geboorte uitkomsten. Door systematisch interconceptiezorg aan te bieden, kan gestuurd worden op een gezonde voorbereiding en start van een volgende zwangerschap.”
ORGANISATIE
INNOVATIE
Healthy Pregnancy 4 All-2: zorg voor én na de geboorte, met de jeugdgezondheidszorg
NIEUW
Vraagstelling/Hypothese Tijdens het zorgexperiment zullen gegevens worden verzameld om na afloop uitspraken te kunnen doen over de integratie van risicosignalering en zorg rondom het kwetsbare gezin tussen de verloskundige zorg en jeugdgezondheidzorg: 1. Hoe vindt in de gemeenten afstemming van instrumenten uit de vroegantenatale zorg (R4U) en de JGZ plaats? 2. Leidt dit tot een effectief integraal ketenmodel voor risicodetectie en risicomanagement, inclusief bijbehorende zorgpaden? 3. Hoe vaak is in de geselecteerde gemeenten identificatie van kwetsbare gezinnen en toeleiding naar integrale zorg-op-maat rondom de geboorte opgezet? Relevantie De gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld: vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen lopen een groter risico op sterfte en ziekte rond en kort na de geboorte, met gevolgen op latere leeftijd en voor de volgende generaties. Dit zorgexperiment beoogt bij te dragen aan goede (keten)zorg en het creëren van een zorgcontinuüm over de geboorte heen om zo
NIEUW
Healthy Pregnancy 4 All-2: interconceptiezorg
IN JAARINDEX
IN JAARINDEX
Een goede start bij de geboorte en goede groei- en ontwikkelingskansen in de eerste periode na de geboorte hebben een grote invloed op de ontwikkeling van jonge kinderen en op hun gezondheid op volwassen leeftijd. Tijdige identificatie en gezamenlijke zorgtoeleiding van kwetsbare zwangere vrouwen en gezinnen vóór en na de geboorte kan bijdrage aan een betere gezondheid. Hiervoor worden zorgexperimenten gestart met een integrale aanpak over de geboorte heen. De identificatie van kwetsbare gezinnen zal vroeg-antenataal en net vóór of kort ná de geboorte gebeuren, gevolgd door integrale begeleiding van kwetsbare moeders/ouders en hun (on)geboren kind. Hiervoor zetten de geboortezorg, publieke gezondheidszorg en/of jeugdgezondheidszorg zorgpaden in. Daar waar mogelijk gaat zorg en casemanagement van het kwetsbare gezin, inclusief het nog ongeboren kind, door de jeugdgezondheidszorg al vóór de geboorte van start. Doel Dit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All: een sluitende aanpak door verloskundige zorg en jeugd(gezondheid)zorg’. Dit zorgexperiment met integratie van risicosignalering en zorg rondom het kwetsbare gezin tussen de verloskundige zorg en jeugdgezondheidzorg beoogt bij te dragen aan goede (keten)zorg en het creëren van een zorgcontinuüm over de geboorte heen. Het experiment richt zich op de belangrijkste risicogroepen: kwetsbare zwangere vrouwen en kwetsbare gezinnen die een verhoogd risico hebben op een kind met één of meer van de zogenoemde ‘Big 4 aandoeningen’ (te laag geboortegewicht, vroeggeboorte, aangeboren afwijkingen of een slechte start bij de geboorte) en/of een verhoogd risico op een kind met groei- en ontwikkelingsproblemen
INNOVATIE
de groei- en ontwikkelingskansen voor kwetsbare kinderen te vergroten. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van de zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland. Projectleider(s) Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie Dr. M.L.A. de Kroon, Prof.dr. H. Raat Projectuitvoerder(s) Drs. M. Remmerswaal Contact project Drs. M. Remmerswaal, Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg & afdeling Verloskunde & Gynaecologie, Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 mei 2014 Einddatum: 1 mei 2017 Samenwerkingspartners Dit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verlos kunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeente bestuur, GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugdgezondheidszorg: jeugdartsen en –verpleegkundigen, Verloskundigen, Sociaalmaatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte en Universitair Medische Centra, Consortium 2.0 NVOG
Tijdens de interconceptionele periode, de periode tussen twee opeenvolgende zwangerschappen, kunnen kwetsbare gezinnen opgespoord en begeleid worden naar een zo gezond mogelijke start van een nieuwe zwangerschap. Binnen dit experiment wordt met ouders die met hun kind van 6 maanden of ouder het consultatiebureau bezoeken, gesproken over een eventuele kinderwens. Zij worden geattendeerd op het belang en de beschikbaarheid van preconceptiezorg. In een aantal gemeenten zal de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) de ouders verwijzen naar verloskundige of huisarts voor een preconceptioneel consult, in de andere helft wordt de JGZ getraind om preconceptiezorg te bieden en gebruik te maken van het e-health-initiatief ‘Slimmer Zwanger’. Zodoende zal de zorg aan kwetsbare gezinnen een integraal onderdeel uit kunnen maken van zorg van -9 maanden tot en met de zorg door de JGZ. Daarnaast zal, gebruikmakend van de beschikbare studiegroep uit HP4All 1, een preconceptiecohort worden gevolgd, waarbinnen het effect van preconceptiezorg zal worden bestudeerd op de incidentie van BIG4 aandoeningen (aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, laag geboortegewicht of een slechte start bij de geboorte). Doel Dit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All: een sluitende aanpak door verloskundige- en jeugd(gezondheid)zorg’. Het experiment met interconceptiezorg via of door de JGZ is bedoeld om de belangrijkste risicogroepen te bereiken. Hiervoor worden diverse, methoden en instrumenten ingezet. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerder zijn opgedaan met de programmatische preconceptiezorg uit Healthy Pregnancy 4 All (1) Vraagstelling/Hypothese Tijdens het experiment zullen gegevens worden verzameld om na afloop uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van de implementatie van interconceptiezorg: 1. Hoeveel vrouwen komen voor een pre-/interconceptieconsult? 2. Welk deel van de vrouwen met een kind met BIG-4 aandoening of een hogere score aangaande indicatoren voor het kwetsbare gezin, wordt doorverwezen voor preconceptiezorg en welk deel maakt daarvan ook gebruik? 3. Hoe wordt deze uptake beïnvloed door de organisatie van de interconceptiezorg; verwijzing door de JGZ of uitvoering door de JGZ zelf? 4. Verbeteren voedings- en leefstijlgewoonten door het gebruik van coaching op maat met behulp van het instrument SlimmerZwanger, vergeleken met advisering door de zorgverlener alleen? Relevantie De gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld: vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen hebben een groter risico op sterfte en ziekte in de periode rond de geboorte en kort daarna, met gevolgen op latere leeftijd en in volgende generaties. Het is bekend dat de preconceptionele periode en de drie maanden na de conceptie bepalend zijn: de target periode voor preventie. Via
preconceptiezorg is opsporing en aanpak van risicofactoren mogelijk nog vóór de conceptie, wat kan bijdragen aan een gezondere start. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van de zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland. Projectleider(s) Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie Dr. A.N. Rosman Projectuitvoerder(s) Drs. M.K. Sijpkens Contact project Drs. M.K. Sijpkens, Afdeling Verloskunde & Gynaecologie, Erasmus MC Rotterdam,
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 mei 2014 Einddatum: 1 mei 2017 Samenwerkingspartners Dit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verloskunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeentebestuur, GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd gezondheidszorg, Huisartsen, Verloskundigen, Jeugdartsen en – verpleegkundigen, Sociaal-maatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in het kader van Het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte en Universitair Medische Centra
81
82
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Organisatie Consortia
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
2.3
83 ORGANISATIE
CONSORTIA
MRNN Projectgegevens Coördinatoren
Trudy Klomp MSc. (AVAG) Hanneke Torij MSc. (VAR) Dr. Henny Wijnen (AVM) Dr. Esteriek de Miranda (landelijk coördinator MRNN)
E-mail
[email protected]
Website
www.mrnn.nl
Het ‘Midwifery Research Network Netherlands’ (MRNN) is een samenwerkingsverband tussen alle Nederlandse verloskundige opleidingsinstituten (bachelor opleidingen Verloskunde) met hun onderzoeksafdelingen te weten de AVAG te Amsterdam-Groningen, de AVM te Maastricht en de VAR te Rotterdam. De onderzoeksinstituten NIVEL en TNO zijn nauw betrokken bij het MRNN. Er is meer kennis nodig over de onderbouwing van handelingen en interventies in de eerstelijns verloskunde. Daarvoor is (meer) onderzoek nodig binnen het wetenschapsdomein Verloskunde met een focus op ‘midwifery’, de normale, fysiologische verloskunde en de factoren die een fysiologisch verloop van zwangerschap en geboorte bevorderen en verstoren. Het doel is optimale zorg voor de zwangere en haar kind. Tevens is goede inbedding van ketenonderzoek belangrijk voor het realiseren van multidisciplinair beleid. Tweedelijns onderzoeksgegevens zijn vaak niet toepasbaar op een primair laagrisico populatie. Eerstelijns verloskundig onderzoek en onderzoek door de keten heen zijn daarom noodzakelijk om tot betere preventieve strategieën en een adequatere risicoselectie te komen.
Visie Het MRNN heeft een proactieve rol in het stimuleren, initiëren, organiseren en faciliteren van onderzoek binnen het domein van verloskundige zorg in Nederland. Door samenwerking te bewerkstelligen tussen verloskundige opleidingen, onderzoeksinstituten en verloskundigenpraktijken wordt er een beroepsgroepbreed draagvlak gecreëerd. Door deze krachtenbundeling kan het MRNN een instrumentele rol vervullen bij het onderzoek naar de fysiologische verloskunde en de implementatie van Evidence Based Midwifery als uitgangspunt voor het verloskundig handelen. Door het bewerkstelligen van onderzoekssamenwerking met ketenpartners kan worden bijgedragen aan het tot stand komen van multidisciplinair beleid dat een belangrijke bindende factor zal zijn binnen het concept van integrale zorg. Het MRNN levert hiermee een bijdrage aan de kwaliteit van de verloskundige zorg in Nederland en aan de totstandkoming van optimale zorg voor iedere zwangere.
Doel Er zijn drie doelstellingen geprioriteerd: 1. Het opstellen en agenderen van een onderzoeksprogramma voor setting overstijgend Midwifery onderzoek 2. Afstemming van onderzoek binnen het netwerk en zoeken van onderzoeksafstemming buiten het netwerk. Het cliëntenperspectief zal structureel betrokken worden bij de onderzoeksagenda en de opzet van onderzoek. Dit wordt opgepakt als eerste gezamenlijke MRNN project. 3. Het betrekken van (alle) verloskundigenpraktijken bij onderzoek binnen de geboortezorg en het ontsluiten van praktijken voor onderzoeksdeelname: • Ontsluiten van praktijken voor onderzoekers; • Coördineren/verdelen onderzoekslast over praktijken; • Informeren van praktijken over de (wetenschappelijke) kwaliteit van onderzoeken waarvoor deelname wordt gevraagd; • Ondersteunen van praktijken bij het beoordelen van verzoeken voor deelname aan onderzoek.
83
84
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
84 ORGANISATIE
85 ORGANISATIE
CONSORTIA
NVOG Consortium
CONSORTIA
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN)
Projectgegevens
Projectgegevens
Contactpersoon
Maya Kruijt
ZonMw projectnummer
209010004
E-mail
[email protected]
Begin- en einddatum (looptijd)
01-12-2012 t/m 30-11-2016
Website
www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s)
Dr. Henk Groen
Contactpersoon
Dr. Henk Groen
E-mail
[email protected]
Website
www.zwangerschapengeboorte-nn.nl/
Het is een markant gegeven dat van de helft van de medische interventies de effectiviteit niet is onderzocht. Door het gebrek aan eenduidigheid over wat nu de beste behandeling is, zien we dan ook in ons vakgebied een grote praktijkvariatie. In 2013 is op initiatief van zes gynaecologen het Verloskundig Consortium gestart met de gezamenlijke uitvoering van multicenter evaluatieonderzoeken, om in relatief korte tijd prangende vragen over wat de beste zorg is te kunnen beantwoorden. inmiddels is het Consortium uitgegroeid tot een organisatie waarbinnen het merendeel van de Nederlandse ziekenhuizen deelneemt aan één of meer van de 40 lopende evaluatieonderzoeken in de obstetrie, gynaecologie en voortplantingsgeneeskunde, ondersteund door 35 research nurses en midwives, 85 (arts-)onderzoekers, een team van methodologen en een trialbureau. Tientallen onderzoeken zijn afgerond en gepubliceerd, o.a. in The Lancet, British Medical Journal en New England Journal of Medicine en hebben de dagelijkse medische praktijk beïnvloed. Onze grootste drijfveer is het verbeteren van de zorg aan vrouwen en hun kinderen. Om het voortbestaan van dit unieke samenwerkingsverband te borgen heeft de NVOG het Consortium in 2014 geadopteerd.
Gegevens omvang regio Provincies
Groningen, Friesland en Drenthe
Steden Aantal inwoners
1,67 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
18.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De perinatale sterfte is relatief hoog, gemiddeld ongeveer 10% boven het landelijk gemiddelde. Daarnaast is er problematiek rond lage SES (‘witte’ achterstand op basis van werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, laag inkomen), diversiteit (ongeveer 10% allochtoon en 5% niet-westers allochtoon) en leefstijl (roken, alcohol, overgewicht, diabetes). 2. Met wie wordt samengewerkt? We werken samen met alle VSV’s in de regio, georganiseerd rondom de ziekenhuizen in de drie provincies. Alle partijen in de geboortezorg zijn bij het Consortium betrokken, niet alleen de zorgverleners (verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen, kraamzorg), maar ook de regionale ondersteuningsorganisaties (ROS Friesland, ELANN, ProGez) en de GGD’s Groningen Friesland en Drenthe. Organisaties voor patiëntenbelangen (Zorgbelang) zijn eveneens betrokken. Ook met de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) en met de zorgverzekeraars (Menzis, Achmea, De Friesland Zorgverzekeraar) zijn contacten.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Het ziekenhuis Meppel en het VSV daar vallen buiten dit consortium. Zij participeren in het Consortium Overijssel/Twente. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project) Projectnummer: 209020005
85
86
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
86 ORGANISATIE
87 ORGANISATIE
CONSORTIA
Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland
CONSORTIA
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Overijssel
Projectgegevens
Projectgegevens
ZonMw projectnummer
209010001 (VUmc) en 209010002 (AMC)
ZonMw projectnummer
209010007
Begin- en einddatum (looptijd)
01-01-2013 t/m 31-12-2016 Prof.dr. C.J.M. de Groot (VUmc) Dr. M. Kok (AMC) S.D. Dubos (regiocoördinator Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland)
[email protected]
Begin- en einddatum (looptijd)
1-2-2013 t/m 31-01-2016
Projectleider(s)
Dr. Rosalinde Snijders
Contactpersoon
Dr. Rosalinde Snijders
E-mail
[email protected]
Projectleider(s) Contactpersoon E-mail Gegevens omvang regio Provincies
Aantal inwoners
Noord-Holland en Flevoland Den Helder, Alkmaar, Hoorn, Purmerend, Hoofddorp, Haarlem, Amsterdam, Almere, Lelystad, Beverwijk, Zandstad, Amstelveen Noord-Holland: 2.719.764, Flevoland 398.174
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
Ongeveer 33.000
Steden
In het kader van een naadloze aansluiting van de verschillende schakels in de geboorteketen in onze regio, hebben beide consortia zich verenigd in het Netwerk Geboortezorg Noord-West Nederland. De consortia werken binnen het netwerk nauw samen aan de gemeenschappelijke doelstellingen. Het Netwerk richt zich momenteel op het accorderen en implementeren van multidisciplinaire regioprotocollen en het stimuleren van de ketensamenwerking. Dit wordt ondersteund door het project Noordwest Nederland op één lijn en de ontwikkeling van een app voor alle geboortezorg professionals in het werkgebied. 1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio kenmerkt zich door een deels stedelijk karakter met wisselende (stads-) problemen en wijken waarin vroeggeboorte en etniciteit en lage sociaal economische klasse een rol speelt als mede ook de problemen van niet-stedelijk karakter waar problemen een rol spelen van schaal grootte, specialisatie en vervoerstijd van patiënte. Dit komt mede doordat het de grootste regio is binnen Nederland. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 18): Spaarne Kennemer Gasthuis, Rode Kruis Ziekenhuis, MC Alkmaar, Gemini ziekenhuis, Waterland Ziekenhuis, Westfries Gasthuis, MC Zuiderzee, Ter gooi ziekenhuizen, BovenIJ Ziekenhuis, Amstelland, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Slotervaartziekenhuis, Flevoziekenhuis, Zaans MC. Verloskundigenpraktijken (aantal 90), VSV’s (aantal 18), ROS: 1ste lijn Amsterdam, ZONH, Raedelijn, ProGez, ROSAlmere, GGD, Academische werkplaats, JGZ Academische werkplaats Noord Holland, Kraamzorgorganisaties
Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG), Huisartsen werkzaam in de verloskunde, Ambulance personeel, Patiëntenplatform. Cliëntenvertegenwoordigers: Het OuderSchap, De GeboorteBeweging. 3. Titels en ZonMw projectnummers onderzoeksprojecten • VUmc: LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 209020001 • AMC: De App ‘gezond werken tijdens de zwangerschap’ Projectnummer: 209050002 • Athena-instituut (VU): Noordwest Nederland op een lijn: een kwalitatieve analyse naar succes- en faalfactoren in een regionaal netwerk Projectnummer: 154031006 • VU/EMGO+: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat (POM): Verdere ontwikkeling en evaluatie van genetisch dragerschaponderzoek in specifieke risicogroepen Projectnummer: 209040001 • AMC: Multidisciplinary step in the prediction and primary prevention of preterm birth - Prevention of Preterm Birth (De Propellor-studie) Projectnummer: 209020002 • A MC: Effectieve preconceptiezorg voor vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden (PREGEVA- studie) Projectnummer: 209040006 • AMC: Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie) Projectnummer: 209020003
Gegevens omvang regio Provincies
Overijssel
Steden
Enschede, Hengelo, Almelo, Hardenberg, Zwolle, Harderwijk
Aantal inwoners
1,13 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
12.344 (levendgeborenen in 2012)
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio wordt gekenmerkt door een relatief hoog percentage rokers en overmatig alcohol drinkers. Het gebied van het consortium is een gevarieerd gebied met zowel stedelijke- als plattelandsproblematiek. In delen van de regio is sprake van een relatief lage sociaal-economische status (SES). In tegenstelling tot west Nederland, waar een lage SES vaak gepaard gaat met een niet-westerse achtergrond, is de achtergrond van mensen met een lage SES in het noordoosten voornamelijk Nederlands. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 5): Medisch Spectrum Twente, locatie Enschede; Ziekenhuisgroep Twente, locaties Almelo en Hengelo; Ropke Zweers Ziekenhuis Hardenberg; Isala Klinieken Zwolle; Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk. Verloskundigenpraktijken, VSV’s (5), ROS, GGD Twente en GGD IJsselland (waarin vertegenwoordigd de JGZ afdelingen en Academische Werkplaatsen), Zorgbelang, Ambulancediensten en ROAZ.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? We hebben geen actieve inbreng van de huisartsen maar wel de afspraak dat de huisartsen op de hoogte worden gehouden en in een later stadium hopelijk toch actief betrokken kunnen worden. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period Projectnummer: 209020008
87
88
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
88 ORGANISATIE
89 ORGANISATIE
CONSORTIA
Geboortezorg Consortium Midden Nederland
CONSORTIA
Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-Holland
Projectgegevens
Projectgegevens
ZonMw projectnummer
209010003
ZonMw projectnummer
209010005
Begin- en einddatum (looptijd)
01-01-2013 t/m 31-12-2016
Begin- en einddatum (looptijd)
31-12-2012 tot 31-12-2016
Projectleider(s)
Dr. A. Kwee
Projectleider(s)
Prof.dr. Jan van Lith
Contactpersoon
Drs. Yvonne Salfischberger
Contactpersoon
Evelien Kabel–Savenije (coördinator)
E-mail
[email protected]
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies Steden
Gegevens omvang regio Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht, Overijssel Tilburg, Gorinchem, Tiel, Nieuwegein, Woerden Utrecht-Zuid, Utrecht-WKZ, Amersfoort, Apeldoorn en Deventer.
Aantal inwoners Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Geografisch groot gebied met veel soc.-geografische verschillen (platteland, middelgrote steden, Randstad). Diversiteit door verschillende religies (o.a. streng gereformeerd, islam), diverse risicogroepen (o.a. obesitas, tienermoeders, verslavingsproblematiek, ggz-problematiek) en grote sociaaleconomische verschillen in de regio. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 10): St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg, Tweestedenziekenhuis Tilburg, Rivas Zorggroep Gorinchem, Ziekenhuis Rivierenland Tiel, St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein, Zuwe Hofpoort Ziekenhuis Woerden, Diakonessenhuis Utrecht, UMC Utrecht (WKZ), Meander medisch Centrum Amersfoort, Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn, Deventer Ziekenhuis. VSV’s (aantal 10), St. Prenatale Screening, Kraamzorg (ZinKraamzorg, Yunio Kraamzorg), Huisartsen GG&GD Jeugdgezondheidszorg, GGD Midden Nederland en GGD Hart van Brabant RAVU, zorgverzekeraar Achmea, Universiteit van Tilburg, Universiteit Utrecht (Julius Centrum), Ros-sen (OOGG, Raedelijn, Caranscoop. Cliënten(organisaties) wordt nog aan gewerkt.
20.000
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Brengen we nog in kaart. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie) Projectnummer: 209020004
Provincies
Noordelijk Zuid-Holland
Steden
Den Haag, Leiden, Leiderdorp, Gouda & Zoetermeer
Aantal inwoners
ongeveer 2 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
ongeveer 17.000 – 18.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio Noordelijk Zuid-Holland kenmerkt zich door een grote diversiteit in populatie. Den Haag heeft de typisch grootstedelijke problematiek, terwijl het Groene Hart juist de kenmerken van het platteland heeft. In de provincie Zuid-Holland is in 2007 de perinatale sterfte 8,6 per 1000. Specifiek in Den Haag is de perinatale sterfte gemiddeld hoger dan in de rest van de provincie. De perinatale sterfte is vervolgens hoger bij niet-westerse groepen en bij zwangeren met een lage sociaal economische status. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 8): Leids Universitair Medisch Centrum, Diaconessenhuis (Leiden), Rijnland ziekenhuis (Leiderdorp), Medisch Centrum Haaglanden (Den Haag), HagaZiekenhuis (Den Haag), Bronovo (Den Haag), Groene Hart Ziekenhuis (Gouda) & Het LangeLand Ziekenhuis (Zoetermeer). Verloskundigenpraktijken (aantal 41), VSV’s (8). ROS (aantal 2): Lijn1Haaglanden en REOS. GGD (aantal 2): GGD Den Haag en GGD Hollands Midden. JGZ (aantal 2): Jong Florence en JGZ Hollands Midden. Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Noordelijk Zuid-Holland (AWPGNZH). Kraamzorg: De Waarden en stichting De Kraamschakel TNO
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Onze intentie is om met alle partijen betrokken bij de verloskundige zorg in de regio samen te werken. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projectnummer: 209020006
89
90
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
90 ORGANISATIE
91 ORGANISATIE
CONSORTIA
Regionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest Nederland Projectgegevens
CONSORTIA
Regionaal Consortium Oost Nederland Bevalt Goed Projectgegevens
ZonMw projectnummer
209010010
ZonMw projectnummer
209010008
Begin- en einddatum (looptijd)
1 januari 2013 t/m 31 december 2016
Begin- en einddatum (looptijd)
Projectleider(s)
Drs. Hanneke Torij
Contactpersoon
Drs. Angélica Venekamp (coördinator)
E-mail
[email protected]
Contactpersoon
1-12-2012 tot 1-12-2016 Prof.dr. Frank Vandenbussche Dr. Noortje van Duijnhoven Dr. Noortje van Duijnhoven
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Aantal inwoners
Zuid Holland, Zeeland en Brabant zie ook participanten; in hun werkgebied bevinden zich alle steden niet exact bekend bij ons
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
dit is onderwerp van onderzoek
Steden
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? • grote omvang, zowel qua ‘afstanden’ als qua inwoners, data en - niet in de laatste plaats - aantal consortiumpartijen; • zowel stedelijk gebied als platteland; • veel bestaande initiatieven gericht op verbeteren van zorg voor kwetsbare zwangeren; • veel bestaande initiatieven gericht op de organisatie van zorg (juist ook rondom kwetsbare zwangeren); • groot enthousiasme en participatie van nagenoeg alle partijen rondom geboortezorg vanuit zorg-, onderwijs-, onderzoeks- en beleidsperspectief en daardoor… • …heel veel expertise in de regio. 2. Met wie wordt samengewerkt? • Ziekenhuizen (aantal 11): Erasmus MC (Rotterdam), Vlietland Ziekenhuis (Schiedam), Franciscus Ziekenhuis (Roosendaal), Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis (Dirksland), Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (Vlissingen), Reinier de Graaf Gasthuis (Delft), Ikazia Ziekenhuis (Rotterdam), Sint Franciscus Gasthuis (Rotterdam), IJsselland Ziekenhuis (Rotterdam), Maasstad Ziekenhuis (Rotterdam), Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht) • Verloskundige praktijken (aantal 45) VSV’s, Geboortecentrum Origine. • Kraamzorgorganisaties: Careyn Kraamzorg BV, Dé Provinciale Kraamzorg, Kraambureau Willy Mastenbroek, Kraamzorg de Waarden.
• GGD / gemeente: GGD Rotterdam-Rijnmond, GGD Zeeland, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Bureau Jeugdzorg Zeeland. • Hogescholen (aantal 2): Hogeschool Rotterdam, en HZ university of applied sciences (Vlissingen) • Overige organisaties: Erasmus MC - Generation R, Stichting Eerstelijns Ondersteuning Delftland Schieland Westland, Stichting Zorgbeheer De Zellingen, Stichting Robuust, Centrum Vrouw Centraal (Rotterdam), Stichting Zorgimpuls (Rotterdam), Stichting KOEL (Zwijndrecht), Star Medisch Diagnostisch Centrum (Rotterdam), Stichting SHL-groep. 3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Wij werken eigenlijk met niemand niet samen. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject • Projecttitel: Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest of the Netherlands. Projectnummer: 209020011 • Projecttitel: Arbeid en gezond zwanger: maak er werk van! Projectnummer: 20905001
Projectleider(s)
Gegevens omvang regio Provincies
Gelderland en Noord-Brabant
Steden
Nijmegen, Boxmeer, Arnhem, Doetinchem, Winterswijk, Ede
Aantal inwoners
Ongeveer 500.000
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
Ongeveer 12.000 - 15.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? • Diversiteit in prioritering van de wenselijke actiepunten tussen de deelnemende subregio’s. • Diversiteit in organisatie van de samenwerking in geboortezorg tussen de deelnemende subregio’s. 2. Met wie wordt samengewerkt? Het consortium Oost NL omvat zes subregio’s, met elk een eigen verzameling aan betrokken partijen. De samenwerking per regio bevat minimaal de eerstelijns verloskundigen en de klinisch verloskundigen en gynaecologen uit het ziekenhuis in de regio. Afhankelijk van regio is ook de kraamzorg en de jeugdgezondheidszorg aangesloten. Het consortium Oost NL fungeert als een paraplu over de zes subconsortia. • Verloskundigenorganisaties: 37 verloskundigenpraktijken verenigd in een regionale coöperatie of kring.
• Z iekenhuizen: Radboud umc, Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Maasziekenhuis Pantein, Ziekenhuis Rijnstate, Ziekenhuis Slingeland, Ziekenhuis Gelderse Vallei en Streekziekenhuis Koningin Beatrix. • Kraamzorginstanties: Stichting Zorggroep Zuid Gelderland, Kraamzorg Pantein-Vivent, De Zorggroep/Groene Kruis Kraamzorg, PVG, De Kraamvogel regio Zuid Oost. • Jeugdgezondheidszorg van de GGD Gelderland-Zuid • Huisartsen, verzekeraars en ROS op basis van lokale of regionale initiatieven 3. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere Projectnummer: 209020009
91
92
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
92 ORGANISATIE
93 ORGANISATIE
CONSORTIA
Regionaal Consortium Verloskunde Brabant
CONSORTIA
Verloskundig Consortium Limburg
Projectgegevens
Projectgegevens
ZonMw projectnummer
209010009
ZonMw projectnummer
209010006
Begin- en einddatum (looptijd)
01-09-2012 t/m 31-08-2016
Begin- en einddatum (looptijd)
01-12-2012 t/m 30-11-2016
Projectleider(s)
Prof.dr. S.G. Oei
Projectleider(s)
Prof.dr. M.E.A. Spaanderman
Contactpersoon
Prof.dr. S.G. Oei
Contactpersoon
Prof.dr. M.E.A. Spaanderman
E-mail
[email protected]
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Gegevens omvang regio Brabant
Steden
Veldhoven, Eindhoven, Den Bosch, Veghel, Helmond, Geldrop
Aantal inwoners
1.020.000 (regio rondom Veldhoven)
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
13.716 (in 2008)
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Noord-Brabant heeft zowel de laagst maternale als de laagste perinatale sterfte van Nederland. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen: Perinatologisch centrum: Maxima Medisch Centrum Veldhoven/Eindhoven, Jeroen Bosch ziekenhuis (Den Bosch) en het Catharina ziekenhuis (Eindhoven), Bernhoven ziekenhuis (Veghel), St. Anna ziekenhuis (Geldrop), Elkerliek ziekenhuis (Helmond). Alle naar bovenstaande verwijzende verloskundige praktijken worden betrokken. Zorggroep Verloskunde Zuid-Oost Brabant en de eerstelijns zorggroep Den Bosch zijn actief betrokken als vertegenwoordigers van de eerstelijns verloskundige zorgverleners. Alle kraamzorginstellingen uit de regio van de vijf bovengenoemde ziekenhuizen. Technische Universiteit Eindhoven. MedSim. Bestaande samenwerkingsverbanden op het gebied van geboortezorg in de regio zijn: • Vanuit het perinatologisch centrum van het Maxima Medisch Centrum is er al een consortium actief waarin de tweede en derdelijns gynaecologen en klinisch verloskundigen op het gebied van wetenschappelijk (evaluatie)onderzoek binnen de regio samenwerken.
• R egionaal initiatief voor Integrale Verloskundige Zorg: vanaf maart 2012 is er een door zorgverzekeraar CZ ondersteunde werkgroep actief om namens alle betrokken beroepsgroepen in de regio Zuid-Oost Brabant integrale verloskundige zorg te realiseren, gebaseerd op de adviezen van de landelijke Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. • In de regio Zuid-Oost Brabant is al enkele jaren een zorggroep verloskunde actief waarbij 99% van de verloskundigen uit de eerste lijn van Eindhoven/Geldrop en omstreken is aangesloten. Ook in de regio Den Bosch is een eerstelijns zorggroep verloskunde operationeel. • Actieve samenwerking tussen het perinatologisch centrum van het Maxima Medisch Centrum en de Technische Universiteit Eindhoven. 3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Onze intentie is om met elke partij, betrokken bij de verloskundige zorg in de regio, samen te werken. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands Projectnummer: 209020010
Provincies
Aantal inwoners
Limburg Maastricht, Heerlen, Sittard, Geleen, Roermond, Weert, Venlo, Venray 1.000.000
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
10.000
Steden
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Geringe migratie, substantiële gebieden met lage SES, lage perinatale morbiditeit. 2. Met wie wordt samengewerkt? De vakgroep / maatschap gynaecologie (en verloskunde) van 6 ziekenhuizen: Maastricht UMC, Atrium Medisch Centrum Parkstad, Orbis MC Sittard-Geleen, St. Laurentius Ziekenhuis Roermond, St. Jans Gasthuis te Weert, VieCurie te Venlo/Venray. De vakgroep Neonatologie Maastricht UMC. Vijf verloskundige kringen: Maastricht/Heuvelland, Oostelijk Zuid Limburg, Westelijke Mijnstreek, Midden Limburg, Coöperatie Noord Limburg. Geboortezorg Limburg te Maastricht, de Academie Verloskunde Maastricht, de Stichting ROS Robuust locatie Beyaert, Het Huis voor de Zorg, de Jeugdgezondheidzorg.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Huisartsen (wel samenwerking aangeboden). 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: External validity and impact of first-trimester obstetric Projectnummer: 209020007
93
94
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
94
“Samen werken aan optimale geboortezorg waarbij de cliënt
Kwaliteit van de cliëntenzorg
centraal staat.”
ORGANISATIE
CONSORTIA
Noordwest Nederland op één lijn: een kwalitatieve analyse naar succes- en faalfactoren in een regionaal netwerk Projectgegevens Begin- en einddatum (looptijd)
mei 2014 - april 2015
Projectleider(s)
Dr. D.R. Essink, onderzoeker Athena Instituut, VU Amsterdam Dr. T.J. Schuitmaker, onderzoeker Athena Instituut, VU Amsterdam
Projectuitvoerders(s)
S. R. Lips MSc, F. Lambermon MSc H. Sahin MSc, M. Droogers BSc
Contactpersoon
Dr. T.J. Schuitmaker
E-mail
[email protected]
Het versterken van samenwerking tussen professionals in de geboortezorg, die de cliënt centraal stellen, wordt gezien als een veel belovende manier om de kwaliteit van de geboortezorg te verhogen. Dit actieonderzoek richt zich op Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s) in Noordwest Nederland. VSV’s zijn ‘teams’ van professionals uit de 0e, 1e, 2e en 3e lijn, zoals o.a. verloskundigen, gynaecologen en kraamverzorgenden. Ondanks positieve betrokkenheid van al deze groepen blijkt dat de samenwerking tussen de beroepsgroepen nog niet effectief verloopt. Aanpak: Participatief actieonderzoek waarin de leden van 5 VSV’s in samenwerking met de onderzoekers de succes- en faalfactoren in de samenwerking en het centraal stellen van de cliënt analyseren. Daarnaast wordt inzicht verkregen in het perspectief van cliënten op basis van interviews en vragenlijsten over hun ervaringen met de geboortezorg. Doel 1. Inzicht verkrijgen in de succes- en faalfactoren aangaande een effectieve en gelijkwaardige multidisciplinaire samenwerking in VSV’s. 2. Inzicht verkrijgen in de mate waarin en de wijze waarop de VSV’s invulling geven aan het concept ‘cliënt centraal’. 3. T oepassen van de bevindingen van dit onderzoek om binnen de VSV’s tot een nieuw plan te komen om de zorg, gerelateerd aan de samenwerking, in hun regio te versterken en de cliënt meer centraal te stellen. Vraagstelling/Hypothese 1. W at is het teamfunctioneren in de VSV’s en door welke factoren wordt effectieve en gelijkwaardige samenwerking in deVSV’s beïnvloed? 2. W at zijn de verwachtingen en ervaringen van deelnemers aan de VSV’s ten aanzien van de samenwerking? 3. In welke mate en op welke manier staat de cliënt centraal in de VSV’s? 4. H oe ervaren cliënten de kwaliteit van de zorg en hoe tevreden zijn zij hierover? Relevantie Dit onderzoek is opgezet met het oog op het verbeteren van de
samenwerking tussen professionals in de geboortezorg en het terugdringen van de perinatale morbiditeit. Hierbij sluit het onderzoek aan bij de doelstellingen van het consortium van Noordwest Nederland. Dit netwerk heeft zich specifiek ten doel gesteld de VSV’s te versterken en verhogen van de tevredenheid van vrouw en haarpartner. Resultaten van het onderzoek zijn direct bruikbaar voor deelnemende VSV’s en te generaliseren naar andere VSV’s.
Samenwerkingspartners Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) Athena Instituut, Vrije Universiteit Amsterdam EMGO+ Institute for Health and Care Research Kraamzorg de Kraamvogel, Meppel Medisch Centrum Alkmaar Regionaal Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk VU medisch centrum Trefwoord verloskunde, multidisciplinaire samenwerking, teamfunctioneren, cliënt centraal, continuïteit
03 Begeleiding en welbevinden Effectiviteit en doelmatigheid / interventies Effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie Gezondheidsbevordering en preventie
3.1 3.2 3.3 3.4
96
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Kwaliteit van de Clientenzorg Begeleiding en welbevinden
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
3.1
97
Een cliënte over haar behoeften: “Ja, echt een gesprek ja. Niet meer zo van…dat het een beetje een aan de zijkant geschoven kindje was. Zo’n idee had ik een beetje. Van ja, dat kun je doen, maar ja, heel veel erover vertellen weet ik niet, want we hebben een folder of zo en lees die maar.”
VOORWOORD
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
De gepresenteerde onderzoeken in dit subhoofdstuk pogen meer licht te werpen op wat zwangere vrouwen en hun partners in de verloskundige zorg nodig hebben, zodat deze zo optimaal mogelijk georganiseerd kan worden.
Counseling by midwives about prenatal tests for congenital abnormalities; tailoring to future parents needs
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Het focus van deze onderzoeken ligt vooral op de zorg geleverd door de verloskundige, maar de uitkomsten zijn bruikbaar voor de gehele verloskundige keten. Kernthema in de vijf onderzoeken is cliëntparticipatie en besluitvorming. Twee onderzoeken houden zich bezig met de wijze waarop de verloskundige het beslissingsproces bij de prenatale screening het beste kan vormgeven. De ene studie kijkt naar het cliëntperspectief, zodat verloskundige zorgverleners beter weten wat er nodig is bij de counseling. In deze studie wordt ook nagegaan hoe verloskundigen hun rol als counselor vormgeven. Resultaten laten zien dat cliënten tevreden zijn over de informatie die zij krijgen over de testprocedures en de aandoeningen die opgespoord kunnen worden, maar cliënten missen ondersteuning in hun besluitvorming. De andere studie onderzoekt of zorgverleners rekening houden met religieuze aspecten als zij vrouwen met een islamitische achtergrond counselen. Een van de resultaten is, dat de visies van deze vrouwen op enerzijds het eventueel krijgen van een kind met een aangeboren aandoening en anderzijds op zwangerschapsafbreking bepalend is voor hun keuze om wel of geen combinatietest te doen. Hoewel verloskundigen het belangrijk vinden religieuze overtuigingen mee te nemen tijdens de counseling, hebben zij nauwelijks kennis van het islamitisch gedachtengoed wat betreft de keuzes die binnen prenatale screening genomen moeten worden. Drie studies houden zich bezig met het besluitvormingsproces tijdens zwangerschap en bevalling. De eerste studie onderzoekt de tot nu toe vrij onderbelicht gebleven rol van de partner in de besluitvorming over de plaats van de bevalling en de keuze voor een bepaalde vorm van pijnstilling. De onderzoekers gaan na of de rol van de partner in de besluitvorming ook van invloed is op het welbevinden van de zwangere tijdens en na de bevalling. De tweede studie gaat meer in het algemeen na wat de wensen en noden zijn van zwangere vrouwen. Het is bekend dat keuzes kunnen maken en betrokken worden in de besluitvorming bijdragen aan meer positieve bevallingservaringen. Een conclusie van dit afgeronde onderzoek is dat ‘shared decision-making’ onderdeel behoort te zijn van begeleiding en behandeling van vrouwen in de hele breedte van verloskundige zorg, zodat de beleving en wensen van de cliënt centraal gesteld worden. De derde studie onderzoekt of de voorkeur voor de plaats van de bevalling (in het ziekenhuis of thuis) en manier van bevallen (vaginaal of per sectio) gerelateerd is aan angst voor de bevalling. Deze nog lopende studie zal bijdragen aan meer kennis over angst voor de bevalling bij individuele vrouwen en over de keuzes die ze vervolgens maken ten aanzien van de plaats en manier van bevallen. Ook kan met deze kennis psychischeondersteuning rond zwangerschap en bevalling verbeterd worden.
Dr. Marieke Paarlberg
Drs. Janneke Gitsels
Gynaecoloog/trainer, Gelre Ziekenhuizen, bestuurslid ISPOG
Verloskundige, onderzoeker en docent, AVAG
Counseling voor prenatale testen op congenitale afwijkingen maakt sinds enkele jaren onderdeel uit van de verloskundige begeleiding van aanstaande ouders. De rol van counselor vraagt van verloskundigen een specifieke professionele attitude en daarbij behorende kennis en vaardigheden. Om de rol van counselor onder de knie te krijgen hebben de meeste verloskundigen inmiddels een cursus counseling voor prenatale screening en diagnostiek gevolgd. Het lijkt daarom een goed moment om na te gaan hoe verloskundigen vorm geven aan hun relatief nieuwe rol van counselor en wat aanstaande ouders in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap daarvan vinden. In dit onderzoek wordt met behulp van interviews en vragenlijsten nagegaan welke begeleidingsbehoeften aanstaande ouders (nadrukkelijk zwangeren én hun partners) hebben tijdens het keuzeproces over prenatale testen voor screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt, onder andere, middels video-opnamen bekeken hoe verloskundigen tegemoet komen aan deze wensen. Vervolgens worden bevindingen ingebed in een theoretisch kader, waar vanuit (post initieel) onderwijs over dit onderwerp kan worden geoptimaliseerd. Doel Optimaliseren van de kwaliteit van counseling voor prenatale testen op congenitale afwijkingen door Nederlandse verloskundigen vanuit cliëntenperspectief, doch binnen de kaders van verloskundige relevante richtlijnen, standaarden en visies. Vraagstelling/Hypothese Tijdens de studie wordt onderzocht welke behoeften aanstaande ouders, in het 1ste en 2de trimester van de zwangerschap, hebben ten aanzien van counseling voor prenatale screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt nagegaan hoe verloskundigen daaraan tegemoet (kunnen) komen. Relevantie Cliëntgerichtheid is al enige decennia een belangrijk speerpunt binnen de gezondheidszorg. Het blijkt nog niet eenvoudig hier handen en voeten aan te geven, terwijl cliënten daar wel behoefte aan hebben. Optimalisering van prenatale counseling biedt, door de aard van de gespreksvorm counselen, een prachtige kans verloskundige zorgverlening vanuit cliëntenperspectief verder vorm te geven. Een kans die, mits gepakt, zal kunnen leiden tot meer dan tevreden cliënten en verloskundigen.
Projectleider(s) Prof.dr. Eileen Hutton, hoogleraar Midwifery Science aan de AVAG en VUmc, Amsterdam Dr. Sandra van Dulmen, programmacoördinator NIVEL, Utrecht Trudy Klomp MSc, programmaleider DELIVER, Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen (AVAG) Projectuitvoerder(s) Drs. Linda Martin, promovendus VU Amsterdam in samenwerking met AVAG en NIVEL Contact project Drs. Linda Martin (psycholoog)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2010 Einddatum: 2015 Samenwerkingspartners EMGO+ instituut VUmc, Amsterdam Onderzoeksinstituut NIVEL, Utrecht Ten behoeve van dataverzameling voor deze studie wordt tevens samengewerkt met 17 verloskunde praktijken en hun cliënten. Trefwoord counseling, genetic counseling, prenatal diagnosis, genetic screening, quality of health care, decision making, patient education, needs assessment, pregnancy, ultrasonography, ultrasound screening, down syndrome, congenital abnormalities
97
98
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
98
99
Een partner over de keuze voor de plaats van bevalling: ‘‘I don’t think I’d pressurise her if she really said ‘‘I want this baby at home’’ I wouldn’t say no, no that’s it but I would say like have a think about it . . .you know I would prefer you to be in the hospital. . .That’s what I’d say‘‘. (Bedwell et al 2011).
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
De rol van partners in de besluitvorming rondom plaats van bevalling en het gebruik van pijnreducerende methoden
On speaking terms: choices and decision-making during the perinatal period
De betrokkenheid van partners tijdens zwangerschap en bevalling draagt bij aan de gezondheid van zowel de moeder, de partner als het kind. Toch is in de dagelijkse praktijk de gezondheidszorg nog steeds voornamelijk gericht op de gezondheid van alleen moeder en kind. Er is onderzocht dat de voorkeuren voor de plaats van bevalling en voor pijnreducerende methoden van de zwangere vrouw en haar partner onderling verschillen. Het is echter nog onbekend welke rol de partner speelt in de uiteindelijke besluitvorming rondom plaats van bevalling en de keuze voor pijnreducerende methoden. Ook is niet bekend óf en hoe de rol van de partner in de besluitvorming kan bijdragen aan de beleving van de bevalling en de psychische gezondheid van de vrouw en haar partner in de periode na de bevalling.
Pregnancy is a transition period in which choices are made with long-term impact on babies, women and their partners. Midwives can enhance women’s experience of childbirth and health by seeking shared decision-making and fine-tuning midwifery care to individual women’s wishes and needs, taking into account that women may differ in the way they want to be involved in the decision-making process. The focus is on decision-making in everyday practice for healthy women.
Er wordt een systematische review van de beschikbare literatuur uitgevoerd. Daarnaast wordt een cohortstudie opgezet onder ongeveer 500 partners en hun zwangere vrouwen die onder controle zijn in de eerste lijn. Data worden verzameld door middel van vragenlijsten die verspreid worden in de prenatale en postnatale periode. Tevens wordt er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Door middel van focusgroepen met partners zal inzicht worden verkregen in de ervaringen van partners tijdens de bevalling en hoe zij de besluitvorming rondom plaats van bevalling en de keus voor pijnreducerende methoden hebben ervaren. Doel Inzicht verkrijgen in de rol van de partner in de besluitvorming rondom de plaats van bevalling en de keus voor pijnreducerende methoden en de mogelijke effecten daarvan in een laag risico populatie. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is bekend in de literatuur over het besluitvormingsproces tussen zwangere vrouwen, hun partners en de verloskundige hulpverlener rondom de plaats van de bevalling en de keuze voor baringspijn reducerende methoden? 2. Hoe kijken partners terug op het besluitvormingsproces ten aanzien van de plaats van bevalling en baringspijn reducerende methoden? 3. Welke voorkeur ten aanzien van plaats van bevalling en baringspijn reducerende methoden hebben zwangere vrouwen en hun partners in de prenatale periode en welke factoren spelen daarbij een rol? 4. Wat is de associatie tussen de rol van de partner in het gezamenlijke besluitvormingsproces rondom de geplande plaats van de bevalling en de voorgenomen keuze voor baringspijn reducerende methoden en het psychologisch welbevinden tijdens en na de bevalling? 5. Welke rol speelt de verloskundige hulpverlener in het proces van besluitvorming rondom plaats van de bevalling en de keuze voor baringspijn reducerende methoden?
Relevantie Inzicht in de rol van de partner in de besluitvorming en de mogelijke effecten daarvan zal waardevolle informatie opleveren die verloskundigen kunnen gebruiken in zowel de psychosociale begeleiding als in de counseling aan koppels zodat koppels een goed geïnformeerde keuze kunnen maken. Dit onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van cliëntgerichte zorg waarin ook de partner een belangrijke rol speelt. Projectleider(s) Promotor: Prof.dr. H.E. (Henriëtte) van der Horst, afdeling Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde, VUmc Senior onderzoekers: Dr. C.C. (Caroline) Geerts, Afdeling Midwifery Science, AVAG en EMGO+ instituut VUmc Dr. A.B. (Anke) Witteveen, AVAG Projectuitvoerder(s) PhD student en docent: A. (Anne-Marike) Smit MSc, afdeling Midwifery Science, AVAG en het EMGO+ instituut VUmc Contact project Anne-Marike Smit MSc
[email protected] Looptijd Dit onderzoek is gestart in 2012 (KNOV-scholarship 2012) Samenwerkingspartners Academie Verloskunde Amsterdam Groningen EMGO+ Instituut VUmc afd. Midwifery Science Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen Trefwoord father, spouses, decision making, pregnancy, parturition, labor pain, midwifery, birth setting
This PhD-project uses mixed methods to explore women and care providers’ views on decision-making during the perinatal period. First, a focus group study was conducted in midwifery practices to explore pregnant women’s views on midwives’ support in care. Second, recently collected quantitative data were studied on healthy pregnant women’s preferences and choices concerning birthing position and the impact of these choices on women’s well-being. Next, real life interaction around choices in birthing positions was observed during second stage of labour. Finally, we explored the views of experts in shared decision-making, maternity care providers and user representatives on the process of making shared decision in maternity care using the Delphi technique. Using this variety of methods, we aim to unravel decision-making needs and process in physiologic childbirth from the pregnant women’s perspective. Doel In this thesis, we explore women’s views and experiences of decision-making in maternity care and care providers’ ideas on how to facilitate women’s involvement in decision-making. We aim to contribute to enabling care providers for women-centred care. Vraagstelling/Hypothese What are the wants and needs of pregnant women with regard to psychosocial support during the transition to motherhood? Do women participate in decision-making around birthing positions during labour and does this affect their well-being? What are ingredients for quality criteria for shared decision-making in different situations during pregnancy and birth, and what professional competencies are needed for shared decision-making in maternity care? Relevantie Having choices and being involved in decision-making contribute to more positive birth experiences. Women’s views on the process of decision-making in maternity care are important to establish a women-centered model of care. More insight in this process is necessary to promote shared decision-making in maternity care and
enable midwives and other care providers to support women in their choices by discussing women’s preferences and fine-tuning the care to their needs. Limited research is available on decision-making processes of healthy pregnant women. The Dutch midwifery care system offers ample opportunities to investigate choices, wants and needs of women with a physiologic pregnancy. The ultimate goal is strengthening women during their transition to parenthood. Research in healthy pregnant women adds to the international literature on decision-making in maternity care. Projectleider(s) Prof. A.L. Lagro-Janssen MD PhD, UMC Radboud, Nijmegen Projectuitvoerder(s) M. Nieuwenhuijze RM MPH, PhD, head Research Centre for Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University I. Korstjens PhD, lecturer/researcher, Research Centre for Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University A. de Jonge RM PhD, researcher, Midwifery Science/EMGO Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam Prof. R. de Vries, Research Department Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University/ CAPHRI, Maastricht University Contact project M. (Marianne) Nieuwenhuijze RM MPH PhD
[email protected] Begin en einddatum Begin datum: juli 2008 Eind datum: mei 2014 Trefwoord childbirth, choice4, preference, shared decision-making, birthing positions, midwifery, maternity care
99
100
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Research worker in the field of prenatal screening: “The main purpose of prenatal screening is
100
“Een multigravida vrouw geeft aan wat haar overweging is voor de manier van bevallen
101
to offer the option for informed choice to pregnant women who want to be informed about the condition of their future child. When the SEO is done at the 20th week, the Islamic pregnant women have no option for informed choice because of their faith, for it is only allowed to end
(natuurlijk/ per sectio): “ik vind het, ook al is het de tweede x, best eng en spannend. Reden is dat ik als moeder echt de natuur z’n gang moet laten gaan en mijn eigen gedachten en wil opzij moet zetten. Ondanks dat kies ik voor natuurlijk bevallen, omdat bevallen je in een soort flow
the pregnancy prematurely if the fetus has seriously defects ánd it is before the 19+1 week. It
brengt waar geen weg terug in is. Je moet en je wilt dat je kindje geboren gaat worden. Dat
seems that the main purpose of prenatal screening is not reached in the context of the SEO and
geeft mij een enorme kracht en ook stimulans om op deze manier te bevallen.”
Islamic pregnant women.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Islam and client decision making on prenatal screening. Practice and theory in the Netherlands
Florence: Fear of childbirth in relation to preference for place and mode of giving birth
In 2008 I finished my master’s thesis on the subject of ‘Islam and prenatal screening. Practice and theory of Turkish pregnant women in the Netherlands’. The research showed two things: first, the sources of Islam allow ending a termination only if the fetus has seriously congenital anomalies and the pregnancy is before the 19+1 weeks gestation. Secondly, the interviewed Islamic women were not aware of this information; they believed that terminating a pregnancy was not an option because of their faith. This current PhD project builds on the master’s thesis. As part of the Deliver study, data were collected on religious convictions and their use in the process of prenatal counseling and on midwives’ knowledge regarding termination from Islamic perspective; data collection is complete. Furthermore, a theological inquiry based on joint topics from interviews with Turkish and Moroccan pregnant women regarding to decision making on prenatal screening will be performed.
Vrouwen met veel angst voor de bevalling hebben een verhoogd risico op een negatieve bevallingservaring, onafhankelijk van medische complicaties, ze hebben een hoger risico op bevalling gerelateerde complicaties en een hoger risico om PTSS en depressie postpartum te ontwikkelen. Ongeveer 6-10 % van de vrouwen geeft aan veel angst voor de bevalling te hebben, wat invloed heeft op hun dagelijks leven, hun werk, sociale activiteiten en de relatie met hun partner. Tevens is angst voor de bevalling een belangrijke reden voor het verzoek tot een primaire sectio. Om de relatie van angst voor de bevalling met de voorkeur voor de plaats en manier van bevallen te verklaren, maken we gebruik van Antonovsky’s Sense of Coherence theorie. Verder onderzoeken we de specifieke aspecten van een bevalling waar vrouwen bang voor kunnen zijn. De Florence studie is een prospectief cohort onderzoek door middel van digitale vragenlijsten voor en na de bevalling.
Doel To gather religious information from authoritative Islamic sources that is relevant to both clients and counselors of prenatal screening programs, and to determine if this information is known by them. The project also investigates the attitude of counselors and clients with regard to the use of religious information within the framework of prenatal screening, particularly in respect of Islam. Vraagstelling/Hypothese To what extent is religious information provided by the sources from Islamic jurisprudence both available for and used in midwifery practice in the Netherlands in the context of counseling Islamic women regarding prenatal screening, and how is the use of this kind of information justified? Relevantie Migrants with an Islamic background are an increasing population in western countries as the Netherlands and there is still a need for knowledge about Islamic doctrines and bioethics to understand Muslim women’s decision making on prenatal screening.
Projectleider(s) Prof.dr. J.S. Reinders (ethicus, VU, Amsterdam) Prof.dr. E. Hutton (Midwifery Science VUmc, Amsterdam) Dr.ir. J. Manniën (EMGO+, midwifery science) Dr. P.S. Verhoeven (Roosevelt Academy, Middelburg) Dr. M.M. Ghaly (University of Leiden) Projectuitvoerder(s) J.T. Gitsels van der Wal MA Verloskundige, onderzoeker en docent Contact project J.T. Gitsels van der Wal MA
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2010 Einddatum: januari 2014 Mogelijk gemaakt dankzij (KNOV Scholarship 2012) Samenwerkingspartners T. Klomp MSc RM (Deliver-study)
[email protected] Trefwoord Islam, prenatal screening, termination, pregnancy, knowledge, religion, ultrasound, congenital anomalies, disability
Doel Te onderzoeken of en hoe de voorkeur van vrouwen voor de plaats (thuis/ziekenhuis) en manier (vaginaal/sectio)van bevallen gerelateerd is aan angst voor de bevalling en een gevoel van zelfeffectiviteit. Vraagstelling/Hypothese Vrouwen die hoger scoren op angst voor de bevalling en vaker aangeven angstig te zijn voor pijn en lager scoren op Sense of Coherence, hebben vaker een voorkeur voor een ziekenhuisbevalling en voor een primaire sectio. Relevantie Kennis over angst voor de bevalling bij individuele vrouwen en over de keuzes die ze maken ten aanzien van de plaats en manier van bevallen maakt het mogelijk om psychische ondersteuning rond zwangerschap en geboorte te verbeteren. Projectleider(s) Prof.dr. J. van Lith, gynaecoloog LUMC Leiden Prof.dr. K. Wijma Prof.dr. B. Wijma Dr. M. Cleiren
NIEUW
IN JAARINDEX
Projectuitvoerder(s) Drs. A. Sluijs Contact project Drs. Anne-Marie Sluijs, klinisch verloskundige/psycholoog (LUMC)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2014 Einddatum: juli 2016 Samenwerkingspartners Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) Universiteit Leiden Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen(KNOV) PHD Scolarship 2013 Trefwoord fear of childbirth, preference, midwifery, place of birth, caesarean section
101
102
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Kwaliteit van de Clientenzorg Effectiviteit en doelmatigheid: interventies VOORWOORD
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
3.2
Het hoofdstuk effectiviteit en doelmatigheid/interventies bevat ruim 25 projecten die belangrijke klinische vraagstukken onderzoekt. Dit type onderzoek, evaluatie onderzoek, biedt de mogelijkheid bestaande en nieuwe behandelingen te toetsen op effectiviteit, kosten en baten. Zorgevaluatie levert grote gezondheidswinst voor de patiënt op, is noodzakelijk voor de continue verbetering van zorg en is een essentieel onderdeel van de primaire zorgverlening. De kosten in de gezondheidszorg stijgen door het toenemen van de technische mogelijkheden, screening en de veelvoud aan behandelingen. Doelmatigheidsonderzoek is het uitgelezen instrument om de effectiviteit van deze zorg te onderzoeken in uitkomstmaten die voor de individuele patiënt relevant zijn. De afgelopen jaren heeft Nederland een prominente plaats verworven in de wereld met het verrichten van zorg evaluatie onderzoek. Hierdoor zijn veel dagelijkse klinische vraagstukken opgelost en is er meer eenduidigheid in beleid gekomen tussen zorgverleners. De overheid ziet ook de noodzaak van het verrichten van doelmatigheid onderzoek en veel van de studies die hieronder volgen zijn gesubsidieerd door ZonMw. In de huidige jaarindex zijn meerdere grote studies afgerond, waaronder APOSTEL III, ECV, RAVEL en de resultaten worden binnenkort verwacht. Alle facetten van de verloskunde zijn vertegenwoordigd in de jaarindex, onderzoeken lopen van de preconceptionale fase, zwangerschap tot en met de bevalling. Een belangrijke lijn in de onderzoeken betreft het onderzoek naar vroeggeboorte behandeling, APOSTEL IV en VI, PPROMEXIL-III en de onderzoeken ter preventie van vroeggeboorte, de PC en Quadruple P studie. Ook onderzoek naar hypertensieve aandoeningen, dilemma’s rondom inleiding van de baring, pijnstilling durante partu en continue begeleiding tijdens de partus is goed vertegenwoordigd. Een belangrijke stap voorwaarts is dat het NVOG bestuur continue evaluatie van medisch handelen tot speerpunt van de vereniging heeft gemaakt en de structuur van het consortium heeft geadopteerd onder de naam NVOG consortium 2.0. In 2014 zijn er door de NVOG voor het eerst kennishiaten binnen het vakgebied gedefinieerd en is er een prioritering gemaakt van deze hiaten ten behoeve van subsidieaanvragen voor ZonMW. Belangrijke onderzoekslijnen zijn vroeggeboorte, hypertensieve aandoeningen, dilemma’s rondom bevalling en foetale afwijkingen. Ook de noodzaak van lange termijn follow-up is erkend en er wordt gewerkt aan standaard follow-up van obstetrische interventie studies binnen het NVOG consortium 2.0. Maar ook bij de gezonde zwangere liggen nog veel onderzoeksgebieden open. Het Midwifery Research Netwerk Nederland (MRNN) verricht in nauwe samenwerking met de KNOV en de Verloskunde Academies aan wetenschappelijk onderzoek in de eerste lijn. Speerpunt is het bevorderen van onderzoek in de eerstelijn dat kan bijdragen aan de onderbouwing van verloskundig beleid en van het verloskundig handelen, waarbij de WHO gedachte om te streven naar preventie van onnodige medicalisering een belangrijk uitgangspunt is. Het MRNN en het Consortium 2.0 werken reeds samen in ketenstudies zodat belangrijke beleidsvragen beantwoord kunnen worden. Een volgende belangrijke stap zou de verdergaande samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderzoek tussen de verschillende disciplines kunnen zijn daar waar mogelijk. Samenwerking stimuleert een betere samenwerking tussen de verschillende zorgverleners en resulteert uiteindelijk in het vaststellen van de beste behandeling idealiter vastgelegd in een multidisciplinaire richtlijn.
Dr. Martijn Oudijk
Dr. Jannet Bakker
Gynaecoloog/perinatoloog, UMC, Utrecht
Verloskundige en onderzoeker AMC, research verloskundige, NVOG Consortium 2.0
103 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Training Obstetrische Spoed Teams Interventie-studie (TOSTI)
Medische fouten zijn een belangrijke bron van gezondheidsschade. Training in hoe te handelen in spoedeisende situaties gebeurt doorgaans op individuele basis, maar in de praktijk wordt een patiënt behandeld door een team van meerdere disciplines. Het is aannemelijk dat multidisciplinaire teamtraining kan bijdragen aan reductie van het aantal fouten. Keerzijde van de medaille is dat veel ziekenhuizen dure simulatoren aanschaffen zonder adequate evaluatie van deze trainingmethode. Het betreft een multicentrische gerandomiseerde prospectieve studie waarbij obstetrische afdelingen (opleidings- en niet-opleidings klinieken) worden gerandomiseerd voor multidisciplinaire teamtraining in een medisch simulatiecentrum of geen speciale training. Gedurende één jaar na de teamtraining worden de volgende primaire uitkomstmaten bekeken: • perinatale asfyxie (AS 5 minuten <7 en navelstrengbloed < 7,05) • hypoxische ischemische encephalopathie (HIE) • schade na schouderdystocie (laesie brachiale plexus, claviculae fractuur) • eclampsie • vitale fluxus postpartum (bloedtransfusie >4 packed cells, hysterectomie, embolisatie) Er wordt tevens gekeken naar indicatoren die betrekking hebben op human factors, teamwork en patiëntveiligheid. Doel Evalueren van (kosten)effectiviteit van multidisciplinaire teamtraining in de acute verloskunde in een medisch simulatiecentrum ter reductie van perinatale en maternale morbiditeit. Vraagstelling/Hypothese Multidisciplinaire obstetrische teamtraining in een medisch simulatie centrum leidt tot reductie in perinatale en maternale morbiditeit. Relevantie Uit een eerder gepubliceerd groot retrospectief onderzoek blijkt dat de invoering van teamtraining op de verloskamer leidt tot een halvering van het aantal pasgeborenen met asfyxie (5 minuten Apgar-scores <7) en van het aantal pasgeborenen met blijvende hersenbeschadiging door zuurstofgebrek (hypoxische ischemische encefalopatie). Daarnaast is de keerzijde van de medaille dat veel ziekenhuizen dure simulatoren aanschaffen zonder adequate evaluatie van deze trainingmethode. In Nederland hebben veel ziekenhuizen duizend of minder jaarlijkse bevallingen. Het is daarom wellicht kosteneffectief om obstetrische teams te trainen in medische simulatiecentra met goed getraind personeel, “high-fidelity” simulatoren en een duidelijk omschreven trainingsprogramma.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Prof.dr. S.G. Oei, gynaecoloog Maxima Medisch Centrum Veldhoven Projectuitvoerder(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Prof.dr. S.G. Oei, gynaecoloog Maxima Medisch Centrum Veldhoven Contact project Drs. J. van de Ven
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juni 2009 Einddatum: definitieve resultaten volgen. Samenwerkingspartners Project start op financiering door ZonMw, projectnummer: 17099.2303 Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/tosti Publicaties • van de Ven J, Houterman S, Steinweg RA, Scherpbier AJ, Wijers W, Mol BW, Oei SG and the TOSTI-trial Group. Reducing errors in health care: cost-effectiveness of multidisciplinary team training in obstetric emergencies (TOSTI study); a randomised controlled trial. BMC Pregnancy and Childbirth 2010,10:59 • Fransen A, van de Ven J, Merién A, de Wit-Zuurendonk L, Houterman S, Mol B, Oei S. Effect of obstetric team training on team performance and medical technical skills: a randomised controlled trial. 2012 Oct;119(111):1387-93 Trefwoord obstetrics, emergencies, education, patient care team
103
104
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
104
105
“To induce or not to induce, that’s the question!”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
“Tell me and I forget, teach me and I remember, involve me and I learn.”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
INDEX: Costs and effects of induction of labour versus expectant management in women with impending post-term pregnancies: the 41-42 weeks dilemma.
The road to an integrated CenteringPregnancy. An effect evaluation
Post-term pregnancy is associated with increased perinatal morbidity and mortality and is considered as a high-risk stage which requires specialist surveillance and induction of labour at some stage. However, there is uncertainty in the Netherlands on the policy concerning the timing of induction for post-term pregnancy, leading to practice variation and strong debates between caregivers regarding pros and cons of labour induction for impending post-term pregnancy. To solve this dilemma in the Netherlands we conduct a randomised trial to evaluate the effectiveness, costs and cost-effectiveness analysis of policy of labour induction at 41 weeks versus expectant management until 42 weeks in low risk women. We will study adverse neonatal outcome, adverse maternal outcomes, client satisfaction, preferences and costs.
Perinatale uitkomsten zijn slechter voor kinderen van vrouwen met een lage sociaal-economische status en van niet-westerse herkomst. Het advies van de Stuurgoep zwangerschap en geboorte is om meer aandacht te besteden aan de prenatale zorg voor vrouwen uit deze kwetsbare groepen. In de VS is een zorg op maat model ontwikkeld en geëvalueerd voor deze groep vrouwen: CenteringPregnancy (CP). CP bestaat uit verloskundige groepsconsulten gericht op empowerment van zwangeren. Onderzoek laat positieve effecten zien als het gaat om onder andere prenatale kennis, voorbereiding op de bevalling, het geven van borstvoeding en tevredenheid over de zorg. Maar nog belangrijker: het aantal vroeggeboortes en het aantal vrouwen dat onvoldoende zorg kreeg, verminderde significant. Aanvullend onderzoek naar CP is echter nodig om sterkere conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit. In het verloskundig consortium Noordelijk Zuid-Holland willen we de effecten van CP op medische en psychosociale uitkomsten onderzoeken in een wedged cluster randomized controlled trial.
Doel To compare a policy of labour induction at 41 weeks with a policy of expectant management until 42 weeks. Based on the data obtained, we will perform a cost-effectiveness analysis incorporating instrumental delivery rates, client satisfaction and costs. Vraagstelling/Hypothese Will induction at 41 weeks improve perinatal outcomes at acceptable cost compared to a policy of expectant management until 42 weeks? What is the perinatal mortality and neonatal morbidity in a policy of induction of labour at 41 weeks as compared to a policy of expectant management until 42 weeks. And what is the instrumental delivery rate including caesarean sections, need for pain relieve, perineal injury, postpartum hemorrhage, use of health care resources, maternal satisfaction and clients’ preferences? Relevantie The ultimate goal of the project is to come to a uniform guideline of the Royal Dutch Organisation of Midwives and the Dutch Society for Obstetrics and Gynaecology.
Projectleider(s) Dr. E. de Miranda, verloskundige AMC Amsterdam Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Projectuitvoerder(s) Drs. J. Kortekaas Drs. J. Keulen Drs. A. Bruinsma Contact project
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2012 Einddatum: december 2015 Samenwerkingspartners Het betreft een Consortium-studie vanuit het AMC (MSc Verloskunde-Afd. Verloskunde) in samenwerking met het MRN, VUMC, AV-M en KNOV. Trefwoord prolonged pregnancy, labor, induced
Doel In dit onderzoeksvoorstel willen we de Nederlandse versie van het CP zorgmodel versterken en verder onderbouwen door 1) naast de 1e lijn verloskundigen de ketenpartners uit de 0e (gezondheidsbevordering en JGZ), 1e (huisarts, kraamverzorgende) en 2e/3e lijnszorg (met hun zwangeren populatie) te betrekken bij het vormgeven van de inhoud van de verloskundige groepsconsulten, 2) het vormgeven van de aanvullende begeleiding van zwangeren met complexere behoeften, 3) het effect van de groepsconsulten te evalueren. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn in Nederland de effecten van verloskundige groepszorg volgens het model CenteringPregnancy op neonatale en maternale uitkomsten vergeleken met de standaard individuele prenatale zorg? Relevantie Vrouwen met een lage sociaal-economische positie zijn vaak minder goed in staat zijn om hun gezondheid te bewaken en te bevorderen. Dit vereist meer ‘zorg-op-maat’ en meer intensieve zorg, met specifieke aandacht voor sociale factoren, leefstijl, aanpak van ziekten en voorbereiding op de bevalling. Behalve het bereiken van deze groepen is het belangrijk dat informatie over zwangerschap, baring en kraambed op zo’n wijze wordt aangeboden dat deze wordt begrepen en eigen wordt gemaakt. Dat verhoogt de kans op opvolgen van gegeven gezondheidsadviezen en voorlichting, verhoogt het kennisniveau van de zwangere en daarmee haar zelfredzaamheid. Het huidige Nederlandse verloskundig begeleidingsmodel, met tien tot vijftien korte individuele consulten, is niet toegesneden op vrouwen met een lage sociaal-economische positie, terwijl juist deze vrouwen extra uitleg, extra achtergrondinformatie en extra tijd voor vragen nodig hebben. Een andere vorm van begeleiding voor deze groep zwangeren is daarom gewenst. CP is juist voor deze groepen een effectieve vorm van prenatale zorg gebleken in de USA. Uit een eerdere haalbaarheids- studie in Nederland blijkt dit model van zorg ook hier toepasbaar te zijn en goed ontvangen te worden door
zwangeren en zorgverleners. Het zorgmodel CP wordt nu aangepast voor Nederland en in twee fases in negen verloskundigenpraktijken op haalbaarheid en implementatie bekeken (zie de bijdrage “Implementatie studie CenteringPregnancy”*). Het is belangrijk om de effectiviteit van CP in Nederland te onderzoeken. Projectleider(s) Dr. Matty Crone, onderzoeker LUMC Leiden Dr. Marlies Rijnders, verloskundige TNO Child Health Leiden Prof.dr. Jan van Lith, gynaecoloog LUMC Leiden Projectuitvoerder(s) Dr. Matty Crone (LUMC) Dr. Marlies Rijnders (TNO Child Health) Dr. Karin van der Pal (TNO Child Health) Birgit van Zwicht (Promovenda LUMC) Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020006 TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public Health, verloskundig consortium Noordelijk Zuid Holland, verloskundig consortium Amsterdam-AMC, KNOV Trefwoord pregnancy, prenatal care, public health, centeringpregnancy * pagina 130
105
106
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
106 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
107 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Inleiden van de bevalling met een Foley-katheter of orale misoprostol bij à terme vrouwen: PROBAATII-studie
Temporise or terminate pregnancy in women with severe preeclampsia at 28-34 weeks. TOTEM study
Tweeëntwintig procent van alle bevallingen werd ingeleid in Nederland in 2007. Een recent Nederlands onderzoek toonde een breed scala van methoden die worden gebruikt voor de inleiding, waarbij nog geen uniformiteit bestaat over de beste methode. We hebben onlangs aangetoond dat het gebruik van een Foley-katheter resulteerde in een gelijk aantal vaginale bevallingen als Prostaglandine E2 en minder aantal hyperstimulaties, wat resulteert in minder asfyxie en minder bloeding (PROBAAT-studie). Een andere prostaglandine, die vaak wordt gebruikt voor inleiding van de bevalling, is misoprostol. Omdat directe vergelijkingen tussen misoprostol en de Foley-catheter ontbreken, stellen wij een vergelijking voor middels een multicenter gerandomiseerde klinische trial. Dit onderzoek, wat zal plaatsvinden binnen het verloskundig consortium, omvat à terme zwangere vrouwen met een indicatie voor inleiding.
Als een zwangere met een zwangerschapsduur tussen de 28 en 34 weken een ernstige pre-eclampsie heeft, is het niet altijd duidelijk wat de beste behandeling is. De behandelingen die in Nederland worden toegepast zijn ofwel afwachten tot een zwangerschapsduur van 34 weken, en dan bij 34 weken het opwekken van de bevalling ofwel het opwekken van de bevalling 48 uur na opname. Die 48 uur wordt afgewacht om celestone ter bevordering van de longrijping toe te dienen. Na 48 uur bereiken deze medicijnen hun maximaal effect. Uit Nederlands onderzoek is gebleken, dat bij afwachtend beleid gemiddeld een verlenging van de zwangerschapsduur van 6-7 dagen wordt bereikt. Daarna treedt vaak een complicatie bij de moeder en/of baby op, die het noodzakelijk maken de bevalling op te wekken. Er wordt gerandomiseerd tussen opwekken van de bevalling (standaardbehandeling) of onder gecontroleerde omstandigheden afwachten.
Doel Dit onderzoek heeft als doel de effectiviteit en veiligheid van inleiding van de bevalling met een Foley-catheter in vergelijking met orale misoprostol te beoordelen bij à terme zwangere vrouwen met een onrijpe baarmoedermond. Vraagstelling/Hypothese Zorgt inleiden van de bevalling met een Foley-catheter voor minder asfyxie en fluxus postpartum dan inleiding met orale misoprostol bij à terme zwangeren met een onrijpe baarmoedermond? Relevantie Het krijgen van een antwoord op een belangrijke vraag: wat is de beste en daarmee veiligste manier om een bevalling in te leiden. Projectleider(s) Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog LUMC Leiden Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Projectuitvoerder(s) Drs. M.L.G. ten Eikelder (AIOS gynaecologie), LUMC, Leiden
Contact project Drs. M.L.G. ten Eikelder
[email protected] Begin en einddatum Startdatum: juli 2012 Einddatum inclusie: oktober 2013 Voorlopige resultaten worden gepresenteerd op de SMFM in 2015 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie, www.studies-obsgyn.nl/probaat2 Trefwoord labour, induction, cervical ripening
Doel Het doel van het onderzoek is om de effecten op de ernstige neonatale morbiditeit en perinatale mortaliteit te bestuderen van het uitstellen van het opwekken van de bevalling bij vroege pre-eclampsie. Hiermee is na te gaan of bij een zwangerschapsduur tussen 28 en 34 weken het beter is de bevalling na 48 uur op te wekken of dat het beter is af te wachten tot 34 weken of totdat er complicaties bij moeder en/of baby ontstaan. Vraagstelling/Hypothese Effect van uitstellen of opwekken van de bevalling bij vroege ernstige pre-eclampsie tussen de 28 en 34 weken op de neonaten: • Neonatale primaire uitkomstmaat: ernstige neonatale morbiditeit en perinatale mortaliteit • Neonatale lange termijn uitkomstmaat te weten de Bailey-3 op tweejarige leeftijd • Maternale korte termijn uitkomstmaat: de ernstige maternale complicaties voor en na de bevalling • Maternale lange termijn uitkomstmaat: blijvende morbiditeit en maternale mortaliteit Relevantie Beleid ten aanzien van ernstige pre-eclampsie tussen 28-34 weken Projectleider(s) Dr. J.J. Duvekot, gynaecoloog Erasmus MC Rotterdam Projectuitvoerder(s) Drs. E.C. van der Wilk
Contact project Drs. E.C. van der Wilk
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2011 Looptijd: 24-36 maanden Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl/totem Trefwoord preeclampsia, treatment, expectant management, active management, temporise
107
108
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
108 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
109 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
APOSTEL III, Nifedipine versus atosiban in the treatment of threatened preterm labour
Assessment of Perinatal Outcome by uSe of Tocolysis in Early Labour (APOSTEL-IV study); nifedipine versus placebo in the treatment of preterm premature rupture of membranes
Vroeggeboorte is een van de belangrijkste obstetrische complicaties in de westerse wereld en komt voor bij circa 10% van de bevallingen. Vroeggeboorte is de meest voorkomende oorzaak van perinatale mortaliteit en morbiditeit. Tocolyse gedurende 48 uur is cruciaal om corticosteroïden in te laten werken, voor een optimale voorbereiding voor de neonaat. De beste manier van tocolyse blijft echter een punt van discussie, aangezien de NVOG geen voorkeur uitspreekt voor atosiban of nifedipine. Daarom vergelijken wij in deze multicentre randomised clinical trial beide middelen bij een dreigende vroeggeboorte tussen de 25 en 34 weken met als primaire uitkomstmaat de gecombineerde neonatale morbiditeit en mortaliteit.
Preterm en prematuur gebroken vliezen (PPROM) is een belangrijk klinisch probleem. Het is momenteel niet duidelijk of een behandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Op dit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geen eenduidig beleid.
Doel Het vergelijken van de effectiviteit van atosiban en nifedipine op de neonatale uitkomst bij een dreigende vroeggeboorte (AD 25-34 wk). Vraagstelling/Hypothese Welke vorm van tocolyse is effectiever: atosiban of nifedipine? Relevantie Voor iedere zwangere met een dreigende vroeggeboorte de beste manier van tocolyse bieden. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk Prof.dr. B.W. Mol
Contact project Drs. E.O.G. van Vliet, arts-onderzoeker
[email protected] website: www.studies-obsgyn.nl/apostel3 Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Einddatum: juli 2014 Trefwoord tocolytic agents, premature labor
Studieopzet: Dubbelblind gerandomiseerde placebo gecontroleerde multicenter studie.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam
Studiepopulatie: Vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken met dreigende vroeggeboorte.
Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk (UMC Utrecht)
Interventie: Toediening van nifedipine of placebo gedurende de periode tot aan het starten van actieve weeën (≥ 3 weeën per 10 minuten) of tot 34 weken zwangerschapsduur, met een maximum van 18 dagen.
Contact project Drs. E.O.G. van Vliet
[email protected]
Uitkomsten: De primaire uitkomstmaten zijn de samengestelde neonatale morbiditeit en mortaliteit. Doel Het doel van dit onderzoek is het evalueren van de effectiviteit van tocolyse om de baring uit te stellen bij vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken. Vraagstelling/Hypothese Zorgt tocolyse bij vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken voor een verbeterde neonatale uitkomst? Relevantie Het is van belang om antwoord te krijgen op de vraag of een behandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Op dit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geen eenduidig beleid voor het toepassen van tocolyse bij vrouwen met PPROM.
Begin en einddatum Begindatum: oktober 2012 De verwachte einddatum: december 2017 Samenwerkingspartners Consortium for women’s health and reproductivity studies www.studies-obsgyn.nl/apostel4 Trefwoord tocolysis, fetal membranes, premature rupture, randomized controlled trial, pregnancy outcome
109
110
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
110 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
111 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban vs. fenoterol, a multi-centre trial. ECV with uterine relaxation
Remifentanil patient controlled analgesia versus epidural analgesia during labor. The RAVEL-trial
Het aantal sectio caesarea wegens een stuitligging is sinds het uitkomen van de Term Breech Trial gestegen naar 80%, wegens een slechtere (korte termijn) neonatale uitkomst na een vaginale stuitbevalling. Sectio caesarea leiden echter tot hogere maternale morbiditeit en verhogen de kans op complicaties tijdens een volgende partus met mogelijk ernstige gevolgen voor moeder en kind. Uitwendige versie is de enige effectieve ingreep om een hoofdligging te bewerkstelligen en dit sectio percentage van stuitliggingen terug te dringen. Om het slagingspercentage van de uitwendige versie te vergroten, wordt in sommige ziekenhuizen gebruik gemaakt van uterus relaxantia. Beta-mimetica (zoals fenoterol) zijn in een meta-analyse van de Cochrane Collaboration als enige effectief gebleken. Dit wordt echter niet op grote schaal gebruikt wegens de mogelijke bijwerkingen als palpitaties en hypotensie. De groep oxytocine antagonisten (atosiban) zijn nog niet onderzocht als uterus relaxantia bij de uitwendige versie en hebben beduidend minder bijwerkingen dan beta-mimetica.
Epidural analgesia (EA) is considered to be the most effective method of pain relief during labor and is recommended as first method of pain relief by the Dutch Societies of Gynecologists and Anesthetists. In the Netherlands its uptake by pregnant women in labor of all ethnicities is still limited (10%), compared with other western countries (40-80%), mainly as a result of non-availability due to logistic problems. This is an undesirable situation, especially since the number of women asking for pain relief during labor is increasing. Recently a new method of pain relief during labor, remifentanil patient controlled analgesia (RPCA) was introduced which seems effective in pain relief and safe. There was no difference in pain relief scores (pain appreciation) between EA and RPCA. Since we know from other studies that equality in pain relief scores can be anticipated, this study will investigate patient satisfaction and costs as main outcome.
Studie opzet: Gerandomiseerd multi centrisch onderzoek zonder blindering. Stratificatie naar pariteit en centrum.
Study design: National non blinded multicenter randomized controlled trial (RCT).
Studie populatie: Zwangeren met een stuitligging en een AD >32 weken zonder contra-indicaties voor een uitwendige versie, dan wel contra-indicaties voor de studie medicatie. Interventie: Randomisatie voor behandeling met fenoterol of atosiban. Beide medicamenten worden 15 minuten voor de versie via een intraveneuze bolus toegediend.
verder doen stijgen. Wegens het hoge percentage bijwerkingen van fenoterol, kan atosiban een goed alternatief zijn. De werkzaamheid hiervan bij ECV dient dus onderzocht te worden. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam Prof. J.A.M. van der Post, gynaecoloog AMC, Amsterdam Dr. M. Kok, gynaecoloog i.o. AMC, Amsterdam Projectuitvoerder(s) J. Velzel MSc, arts-onderzoeker gynaecologie AMC, Amsterdam
Uitkomstmaten: het aantal hoofdliggingen na versie, het aantal hoofdliggingen bij de partus en het aantal sectio caesarea. Tevens worden maternale bijwerkingen van de uterus relaxans en de neonatale en maternale morbiditeit en mortaliteit geregistreerd.
Contact project J. Velzel MSc
[email protected]
Doel Het doel van dit onderzoek is het vergelijken van de effectiviteit van atosiban met fenoterol bij de uitwendige versie.
Begin en einddatum Begindatum: augustus 2009 Einddatum: december 2014. Studie is afgerond.
Vraagstelling/Hypothese Verbetert toediening van atosiban het slagingspercentage van de ECV en het aantal hoofdliggingen bij geboorte in vergelijking met fenoterol?
Samenwerkingspartners Deze studie heeft gelopen in het AMC, OLVG, MC Alkmaar, Spaarneziekenhuis, Amphia ziekenhuis, Kennemer Gasthuis, Antionius Ziekenhuis, Maxima Medisch Centrum, Isala Klinieken en het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Relevantie Het merendeel van de vrouwen wil graag vaginaal bevallen. Een verhoogde kans op complicaties voor het kind, als bij een stuitligging, is een reden om voor een CS te kiezen. In 3-4% van de zwangerschappen ligt het kind in stuitligging. Een versie kan bij ongeveer 40% van de vrouwen een vaginale baring zonder verhoogde risico’s voor het kind mogelijk maken. Tocolyse kan dit percentage
Trefwoord uterine relaxation, fenoterol, atosiban, version, fetal, caesarean section
Study population: Pregnant women will be offered to participate in the study. Only women who have been informed before active labor has started, will be eligible. They will be randomized before active labor. They can participate when in labor between 32 and 42 weeks. They will only receive analgesia during labor at their request. Inclusion of the study population has been finalized in 2012. Intervention: women will be randomized to receive remifentanil patient controlled analgesia or epidural analgesia. Primary objectives: cost effectiveness. Secondary objectives: pain relief scores, patient satisfaction, pain scores, maternal and neonatal side effects Doel To assess in women with a request for pain relief during labor the cost-effectiveness of remifentanil patient controlled analgesia as first choice compared to epidural analgesia. Vraagstelling/Hypothese We hypothesize that RPCA is as effective in reducing pain relief scores as EA, with lower costs and easier achievement of 24 hours availability of pain relief for women in labor. Relevantie This study considering cost effectiveness of RPCA as first choice versus EA could strongly improve the care for 180.000 women, giving birth in the Netherlands yearly (according to LVR data (2008)
30% of pregnant women under care in a hospital need pain relief during labor), by giving them access to pain relief during labor if needed, 24 hours a day. Projectleider(s) Dr. J.M. Middeldorp, gynaecoloog, LUMC Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. L.M. Freeman, LUMC Leiden Contact project Drs. L.M. Freeman, arts onderzoeker RAVEL trial, AIOS gynaecologie, LUMC Leiden
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2011 Einddatum: januari 2014. Wacht nog op uitkomsten. Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie www.studies-obsgyn.nl Trefwoord analgesia, labor, remifentanil, epidural
111
112
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
112 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
113
“Is haptotherapie een nuttige interventie ter vermindering van hoge angst voor de bevalling?”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM). Expectant management or Amnioninfusion for improving perinatal outcomes. (PPROMEXIL-III)
Behandeling van hoge angst voor de bevalling met haptotherapie
Babies born after midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) are prone to neonatal pulmonary hypoplasia. Perinatal mortality after this complication is high. Oligohydramnios in the midtrimester following PPROM is considered to cause a delay in lung development. Repeated transabdominal amnioninfusion with the objective to alleviate oligohydramnios might prevent this complication and might improve neonatal outcome in general. In this multicenter RCT, outcome is compared for amnioninfusion vs standard care in women with a singleton pregnancy complicated by oligohydramnios secondary to PPROM at a gestational age between 16 and 24 weeks.
Een aantoonbare groep zwangeren (6%) heeft een hoge angst voor de bevalling. Bij zwangeren met angst voor de bevalling komen verschillende complicaties en verloskundige interventies vaker voor; PTSS, vroeggeboorten, spoedsectio’s en meer sectio’s op verzoek van de zwangere. Nederlandse cijfers zijn niet bekend. Onderzoek uit Engeland, Zweden en Finland toont aan dat 7-22% van alle keizersneden plaatsvindt met als indicatie angst voor de bevalling. Tot op heden is er voor vermindering van angst voor de bevalling nog geen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijk geëvalueerd. Een Finse studie beschrijft een aantal positieve effecten van psycho-educatie en ontspanningsoefeningen. Het huidige onderzoek is een RCT. Alle deelnemers worden onderzocht op angst voor de bevalling met de WDEQ-A en degenen met een score > 84 worden gerandomiseerd in de behandelgroep ‘haptotherapie’, of in de controlegroep ‘informatie’, of de controlegroep ‘care as usual’.
Doel This study will answer the question whether (repeated) abdominal amnioninfusion after midtrimester PPROM with associated oligohydramnios improves perinatal survival and prevents pulmonary hypoplasia and other neonatal morbidities. Moreover, it will assess the risks associated with this procedure. Vraagstelling/Hypothese Does (repeated) abdominal amnioninfusion after midtrimester PPROM with associated oligohydramnios improve perinatal survival. Relevantie Preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) before or near the limit of viability is associated with high perinatal morbidity and mortality. Respiratory complications are frequent after periviable PPROM, as well as sepsis, intraventricular haemorraghe, retinopathy and necrotizing enterocolitis. Among respiratory complications pulmonary hypoplasia is an important cause of death. Other respiratory complications consist of pneumonia, infant respiratory distress syndrome (IRDS) and bronchopulmonary dysplasia (BPD). Pregnancies complicated by midtrimester PPROM are associated with high immediate and long-term costs. These are caused by extended maternal hospital admissions, increased incidence of premature delivery, and frequent neonatal complications hereafter requiring NICU-admission. Amnioninfusion might improve fetal outcome by preventing pulmonary hypoplasia, by preventing neurological complications, increasing time to delivery interval, and improving fetal biophysical profile through prevention of umbilical cord compression. It might also prevent fetal deformity.
113
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt, gynaecoloog AMC Amsterdam Projectuitvoerder(s) Drs. A.S.P. van Teeffelen Contact project Drs. A.S.P. van Teeffelen
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juni 2012 Einddatum: juni 2015 (planning) Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/ppromexil3 Publicaties van Teeffelen AS, van der Ham DP, Willekes C, Al Nasiry S, Nijhuis JG, van Kuijk S, Schuyt E, Mulder TL, Franssen MT, Oepkes D, Jansen FA, Woiski MD, Bekker MN, Bax CJ, Porath MM, de Laat MW, Mol BW, Pajkrt E. Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM): expectant management or amnioinfusion for improving perinatal outcomes (PPROMEXIL - III trial). BMC Pregnancy Childbirth. 2014 Apr 4;14:128. doi: 10.1186/1471-2393-14-128. Trefwoord amnioinfusion, preterm prelabour rupture of fetal membranes (PPROM), midtrimester, perinatal outcome
Doel Hoofddoel van haptotherapie tijdens de zwangerschap bij zwangeren met hoge angst voor de bevalling is angstreductie. De hypothese is dat de zwangere vrouw door het vertrouwd raken met haar lichaam en het aanleren van specifieke vaardigheden, zoals het meewerken met de weeën en het omgaan met de baringspijn, de bevalling met vertrouwen tegemoet ziet. Onderzocht wordt, of er in de interventiegroep tijdens de zwangerschap minder angst en minder stress optreedt, of er tijdens en na de bevalling minder complicaties optreden en/of dat er met meer tevredenheid wordt teruggekeken op de zwangerschap en de bevalling dan in de controlegroepen. Vraagstelling/Hypothese • Wat is het effect van haptotherapie op angst voor de bevalling bij zwangeren met hoge angst voor de bevalling? • Is er een negatief verband tussen angst voor de bevalling en moeder-kind hechting tijdens de zwangerschap en na de bevalling? • Is er een negatief verband tussen haptotherapie en bevallingscomplicaties Relevantie Tot op heden is er voor vermindering van angst voor de bevalling nog geen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijk geëvalueerd. Sinds tien jaar wordt haptotherapie toegepast bij zwangere vrouwen met bovenmatige angst voor de bevalling met klinisch zeer positieve resultaten. Haptotherapie zou daarom een effectieve behandeling voor hoge angst voor de bevalling kunnen zijn. In dit onderzoek wordt dit op gerandomiseerde wijze onderzocht, goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie en aangemeld in het Nederlands Trial Register en geregistreerd onder nummer 3339 op 4 maart 2012.
Projectleider(s) Prof.dr. A.J.J.M. (Ad) Vingerhoets Prof.dr. K. (Klaas) Wijma Dr. K.M. (Marieke) Paarlberg Projectuitvoerder(s) G.A. (Gert) Klabbers, onderzoeker Contact project G.A. (Gert) Klabbers, GZ-Haptotherapeut, Fysiotherapeut Haptonomisch Zwangerschapsbegeleider Promovendus Universiteit Tilburg
[email protected] Begin en einddatum Begindatum RCT: april 2012 Einddatum: december 2015 Samenwerkingspartners Katholieke Universiteit Tilburg Linköping Universiteit, Linköping, Zweden Gelre Apeldoorn, Apeldoorn 30 eerstelijns verloskundigenpraktijken in Nederland, 2 tweedelijns ziekenhuizen in Nederland, 14 praktijken haptotherapie in Nederland. Meer informatie: www.bevallingsbeleving.nl Trefwoord zwangeren, zwangerschap, bevallingsangst, angst voor de bevalling, haptotherapie, bevalling
114
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
114
115
“Met de uitkomsten van dit onderzoek zal het eindelijk mogelijk zijn om een ‘evidence-based’ beslissing te nemen over het stoppen of doorgaan met antidepressiva tijdens de zwangerschap.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Stop or Go? Terugvalpreventie training bij het begeleid afbouwen van antidepressiva in de zwangerschap: een pragmatische multicenter RCT
Laag moleculair gewicht heparine (LMWH) ter preventie van een recidief veneuze tromboembolie (VTE) tijdens de zwangerschap. De Highlow-studie.
Ongeveer twee procent van de zwangere vrouwen gebruikt antidepressiva tijdens de zwangerschap vanwege depressieve klachten. Dat zijn ongeveer 4.000 vrouwen per jaar. De gevolgen hiervan voor het kind zijn grotendeels onbekend. Aan de ene kant zijn er aanwijzingen voor mogelijke schadelijke effecten voor het ongeboren kind, aan de andere kant kan terugkeer van depressieve klachten door het stoppen van de medicatie tijdens de zwangerschap ook schadelijk zijn voor moeder en kind. Tot nu toe zijn deze effecten alleen onderzocht in observationele studie, die naast de methodologische beperkingen, ook tegenstrijdige resultaten laten zien. Wij zullen 200 zwangere vrouwen includeren (<16 weken zwangerschap) met antidepressivagebruik (SSRI’s) bij wie het psychiatrisch verantwoord is om met behulp van terugvalpreventie training onder medische begeleiding af te bouwen. Onderzoek laat zien dat een psychologische training gericht op preventie van depressieve terugval effectief is. De vrouwen worden gerandomiseerd in twee groepen. De ene groep bouwt de antidepressiva begeleid af met bijkomende terugvalpreventie training. De andere groep blijft de antidepressiva slikken.
Zwangerschaps-gerelateerde veneuze tromboembolie (VTE) is één van de meest voorkomende oorzaken van mortaliteit bij zwangeren. Vrouwen met een VTE in de voorgeschiedenis hebben een absoluut risico op een recidief VTE tot tien procent tijdens zwangerschap. Daarom is tromboseprofylaxe met laag moleculair gewicht heparine (LMWH) tijdens de zwangerschap en tot zes weken postpartum aangewezen bij deze vrouwen. De optimale dosering LMWH is echter onbekend. Ondanks het gebruik van een profylactische dosering LMWH ontwikkelt 5-6% van deze zwangeren een recidief VTE. De richtlijn van de ACCP (American College of Chest Physicians) suggereert daarom een profylactische óf intermediaire dosis LMWH; een gerandomiseerd onderzoek naar deze doseringen is nog niet eerder verricht. In de Highlow-studie randomiseren wij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis met een indicatie voor trombose profylaxe naar een vaste lage dosis LMWH of een intermediaire dosis LMWH op basis van het gewicht. De primaire uitkomstmaat is recidief VTE tot zes weken postpartum. Daarnaast wordt gekeken naar het optreden van onder andere bloedingen.
Doel Het doel van deze landelijke gerandomiseerde studie is om het effect van terugvalpreventie training bij begeleid afbouwen van antidepressiva vroeg in de zwangerschap te vergelijken met het continueren van antidepressiva. Vraagstelling/Hypothese Onze hypotheses zijn: 1. T erugvalpreventie training bij begeleid afbouwen van SSRI’s in de zwangerschap leidt niet tot een klinisch relevant (>15%) verhoogde terugval van depressie van de moeder in vergelijking met het doorgaan van SSRI’s; 2. Het afbouwen van SSRI’s is beter voor de ontwikkeling van het kind; 3. E rvan uitgaande dat er geen relevante nadelige effecten zijn bij het staken van SSRI’s op zowel moeder als kind, verwachten wij dat afbouwen van SSRI’s op korte en langere termijn kosteneffectiever is. Als er geen significante en relevante verschillen tussen de twee condities (stoppen of doorgaan met SSRI’s) optreden, dan heeft stoppen met SSRI’s de voorkeur. Relevantie De resultaten van dit onderzoek zullen het mogelijk maken een ‘evidence based’ beslissing te nemen over het gebruik van SSRI’s tijdens de zwangerschap. Hierbij kunnen zowel de invloeden op de psychiatrische conditie van de moeder, de ontwikkeling van het kind en de kosteneffectiviteit meegewogen worden.
Projectleider(s) Dr. H. Burger, UHD epidemiologie, UMC Groningen Prof.dr. C.L.H. Bockting, hoogleraar Klinische Psychologie, Universiteit Utrecht H.W. Torij, verloskundige/lector Verloskunde, Verloskunde Academie Rotterdam Prof.dr. G.J. Bonsel, hoogleraar Perinatale Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam Dr. M.P. Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater, Erasmus MC, Rotterdam Projectuitvoerder(s) Drs. N.M. Molenaar, arts, Erasmus MC, Rotterdam M.E. Brouwer, MSc, psycholoog, Universiteit Utrecht Contact project Dr. M.P. Lambregtse-van den Berg
[email protected] [email protected] Begin en einddatum Startdatum: januari 2015 Verwachte einddatum: december 2019 Samenwerkingspartners Midwifery Research Network Netherlands Consortium Verloskundige Studies Landelijke Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap Trefwoord pregnancy, antidepressant, SSRI, depression, birth outcome, child development, cost effectiveness, randomized controlled trial
Doel Het doel van het onderzoek is het evalueren van de effectiviteit en veiligheid van een intermediaire dosis LMWH op basis van het gewicht versus een vaste lage dosis LMWH in het voorkomen van een recidief VTE bij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis. Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat een intermediaire dosis LMWH beter is dan een vaste lage dosis LMWH in het voorkomen van een recidief VTE bij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis, met een vergelijkbaar veiligheidsprofiel. Relevantie In de huidige richtlijn van de ACCP (American College of Chest Physicians) wordt geadviseerd om zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis een lage óf intermediaire dosis LMWH voor te schrijven ter preventie van een recidief VTE. Er zijn geen gerandomiseerde gecontroleerde studies verricht die deze twee doseringen vergelijken. Met de Highlow-studie willen wij een antwoord geven op de onbeantwoorde vraag welke van deze twee doseringen het meest effectief en veilig is in het voorkomen van een recidief VTE. Projectleider(s) Prof.dr. S. Middeldorp Projectuitvoerder(s) Drs. S. M. Bleker Drs. N. van Es
Contact project Drs. S. M. Bleker
[email protected] Begin en einddatum januari 2014-januari 2018 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord pregnancy, puerperium, venous thromboembolism (VTE), thrombosis, deep vein thrombosis (DVT), pulmonary embolism (PE), low-molecular-weight heparin (LMWH)
115
116
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
116
117
“Hyperemesis gravidarum: niet sexy, wel belangrijk! Op weg naar evidence met de MOTHER-studie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
De MOTHER-studie: behandeling van hyperemesis gravidarum met vroege sondevoeding
Verlengt een pessarium de zwangerschapsduur bij vrouwen die niet zijn bevallen na een opname vanwege dreigende partus prematurus: Apostel-VI studie
Hyperemesis gravidarum (HG) is de meest voorkomende reden van ziekenhuisopname in het eerste trimester. HG heeft grote impact op de kwaliteit van leven en is geassocieerd met ongunstige geboorte-uitkomsten zoals een laag geboortegewicht. Op dit moment worden vrouwen met HG waarbij ziekenhuisopname noodzakelijk is behandeld met intraveneuze rehydratie en sondevoeding wordt alleen in uitzonderlijke gevallen toegepast. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van beide behandelingen in HG-patiënten, hoewel kleine observationele studies laten zien dat sondevoeding een effectief middel is in de behandeling van dehydratie, ondervoeding en klachten van misselijkheid en braken. De MOTHER-studie is een RCT naar de behandeling van HG waarbij intraveneuze rehydratie (‘care as usual’) met vroege sondevoeding wordt vergeleken. Primaire uitkomsten zijn maternale klachten (PUQE-score) en geboortegewicht. Ook wordt gekeken naar maternaal gewicht, kwaliteit van leven, duur van ziekenhuisopname(s), kosten en neonatale morbiditeit. Daarnaast volgt lange termijn follow-up van het kind.
Van de zwangeren die worden opgenomen met een dreigende partus prematurus zal 70-95 procent tijdens de eerste opname niet bevallen. Het risico op partus prematurus gedurende de rest van de zwangerschap blijft bij deze groep vrouwen die niet bevallen is echter verhoogd, dit risico ligt ongeveer rond 50%. Op dit moment is geen effectieve behandeling voor deze groep beschikbaar en wordt afgewacht. Mogelijk is het gebruik van een cerclage pessarium effectief in het reduceren van het aantal partus prematurus voor 37 weken. Of door de verlenging van de zwangerschap worden de kinderen bij een gunstiger termijn geboren. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 200 vrouwen die niet zijn bevallen na een dreigende partus prematurus deelnemen. De trial wordt uitgevoerd binnen het verloskundig consortium.
Doel Evalueren van de effectiviteit van een voedingsinterventie in patiënten met HG op de gezondheid van moeder en kind. Vraagstelling/Hypothese Vroege sondevoeding is een effectievere behandeling van hyperemesis gravidarum (HG) symptomen dan intraveneuze rehydratie en verbetert de zwangerschapsuitkomst. Relevantie Dit is de eerste studie naar een voedingsinterventie in patiënten met HG en voorziet daarmee in een belangrijke kennislacune.
Projectleider(s) Prof.dr. T.J. Roseboom Prof.dr. B.W.J. Mol Dr. R.C. Painter Projectuitvoerder(s) Drs. I.J. Grooten Contact project Drs. I.J. Grooten, arts-onderzoeker
[email protected] Begin en einddatum Startdatum: september 2013 Verwachte einddatum: september 2016 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl/mother Trefwoord hyperemesis gravidarum, nausea and vomiting of pregnancy, treatment, tube feeding, outcome
Doel De effectiviteit onderzoeken van het cerclage pessarium bij zwangeren die niet zijn bevallen na een opname voor dreigende partus prematurus. Vraagstelling/Hypothese Is een pessarium effectief in het reduceren van het aantal partus prematurus bij zwangeren die niet zijn bevallen na een opname voor dreigende partus prematurus?
Contact project Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected], www.studies-obsgyn.nl/apostel6 Twitter: @ApostelVI Begin en einddatum november 2013 - november 2015
Relevantie Voor deze hoogrisicozwangeren is geen aanvullende behandeling beschikbaar. Het cerclage pessarium is mogelijk een effectieve interventie die veel leed en kosten zou kunnen besparen.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s) Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol gynaecoloog (AMC, Amsterdam)
Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries
Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
117
118
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
118 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
119 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Pessarium of Cerclage ter preventie van partus prematurus bij zwangere vrouwen met een partus prematurus in de voorgeschiedenis en een verkorte cervixlengte: PC-studie
Pessarium of Progesteron ter Preventie van partus Prematurus bij vrouwen met een korte cervixlengte: QuadrupleP-studie
Partus prematurus komt voor bij zeven procent van alle zwangerschappen in Nederland. Zwangeren met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis hebben een hoger risico op een vroeggeboorte (<37 weken). Dit risico is nog hoger voor vrouwen waarbij tijdens de zwangerschap een korte baarmoedermond (≤ 25 mm) wordt gevonden. Standaardzorg is om bij deze vrouwen operatief een cerclage te plaatsen. Dit is effectief om vroeggeboorte te voorkomen, echter brengt het ook risico’s met zich mee, waaronder infectie of gebroken vliezen. In onderzoeksverband is aangetoond dat ook het gebruik van een pessarium de kans op vroeggeboorte kan verminderen. Dit pessarium kan gemakkelijk op de polikliniek worden aangebracht. In de PC-studie wordt onderzocht of een pessarium de cerclage kan vervangen in de preventie van vroeggeboorte <32 weken. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen in totaal 444 vrouwen met een eenling zwangerschap deelnemen die in aanmerking komen voor een cerclage.
Partus prematurus komt voor bij zeven procent van alle zwangerschappen in Nederland. Dit percentage loopt zelfs op tot 50% bij meerling zwangerschappen. Partus prematurus is geassocieerd met een verhoogd risico op perinatale mortaliteit en morbiditeit, en ook op de lange termijn heeft het nadelige gezondheidseffecten voor het kind. Bij vrouwen met een korte cervix gemeten tijdens de twintigwekenecho weten we dat het risico op een partus prematurus verhoogd is. Twee mogelijke behandelingen zijn beschikbaar. Medicamenteus door middel van dagelijks een tablet vaginaal progesteron of mechanisch met behulp van een cerclage pessarium. In de QuadrupleP-studie wordt onderzocht welke van deze interventies het meest effectief is het in reduceren van een slechte neonatale uitkomst. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 480 vrouwen met een eenlingzwangerschap en 540 vrouwen met een tweelingzwangerschap deelnemen bij wie een korte cervix is vastgesteld tijdens de twintigwekenecho.
Doel Doel van het onderzoek is evalueren of een pessarium de cerclage kan vervangen in de preventie van vroeggeboorte bij zwangere vrouwen met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis. Vraagstelling/Hypothese Is een pessarium net zo effectief, of mogelijk effectiever in het voorkomen van vroeggeboorte < 32 weken vergeleken met een cerclage bij zwangere vrouwen met een korte cervix en een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis. Relevantie Vroeggeboorte is een belangrijk probleem binnen de verloskunde met grote impact op betrokken ouders maar ook op de maatschappij vanwege de hoge kosten. De standaardbehandeling, cerclage, bij risicozwangeren brengt meer risico’s met zich mee dan een pessarium. Indien de cerclage vervangen kan worden door het pessarium, zal dit een stuk veiliger en minder belastend zijn voor de patiënt.
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Drs. B. Koullali arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Contact project B. Koullali, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected] www.studies-obsgyn.nl/pc (volgt) Begin en einddatum Startdatum: maart 2014 Verwachte einddatum: januari 2018 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries, cerclage, cervical length, prevention
Doel Doel van het onderzoek is evalueren welke van de twee behandelingen, pessarium of progesteron, het meest effectief in het reduceren van een slechte neonatale uitkomst bij vrouwen met een korte cervix.
Contact project Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected] www.studies-obsgyn.nl/quadruplep
Vraagstelling/Hypothese Is een progesteron effectiever in het reduceren van slechte neonatale uitkomst dan een pessarium bij zwangeren met een korte cervix.
Begin en einddatum Startdatum: maart 2014 Verwachte einddatum: januari 2018
Relevantie Vroeggeboorte is een belangrijk probleem binnen de verloskunde met grote impact op betrokken ouders maar ook op de maatschappij vanwege de hoge kosten. Preventie van vroeggeboorte kan deze belasting mogelijk verminderen.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) A.J.E.M. van der Ven – van Dam MSc, verloskundig-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Drs. B. Koullali, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries, progesterone, cervical length, prevention
119
120
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
120
121
“Routinematig toepassen van epidurale analgesie wordt naar aanleiding van de resultaten van de TREAT trial niet
“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”
geadviseerd.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
The Randomised Epidural Analgesia in Term Delivering women trial (TREAT)
Slimmer Zwanger – Nederland trial
Het is aangetoond dat epidurale analgesie leidt tot meer complicaties tijdens de baring. Echter er zijn geen studies bekend die het effect bestuderen van routinematig toepassen van epidurale analgesie bij vrouwen zonder dat ze een sterke behoefte aan pijnstilling hebben. Vrouwen werden voorafgaand aan de baring at random toegewezen aan enerzijds routinematig toepassen van epidurale analgesie of anderzijds pijnstilling op verzoek.
In Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger dan in de rest van Europa, maar ook komen de Big3-complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen) vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan tachtig procent van de gevallen spelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol. Waar de Slimmer Zwanger trial in de regio Rotterdam zich alleen richt op vrouwen en partner met een kinderwens, richt de landelijke trial zich op vrouwen en hun partners die een IVF- of ICSI-behandeling in Nederland ondergaan vanwege subfertiliteit bij een onvervulde kinderwens. Deze trial vindt plaats in samenwerking met het Nederlands consortium Verloskunde- en Voortplantingsstudies.
Doel Het effect evalueren van het routinematig toepassen van epidurale analgesie op het optreden van kunstverlossingen.
Contact project Drs. M.M.L.H. Wassen, Maastricht Universitair Medisch Centrum+
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese De primaire non-inferiority uitkomstmaat was het aantal kunstverlossingen (gedefineerd als vaginale kunstverlossing of secundaire sectio caesarea).
Begin en einddatum Startdatum: september 2008. De inclusie is in juni 2012 afgerond. De dataverzameling en analyse zijn afgerond en het manuscript is gepubliceerd.
Relevantie Er is nog steeds een toename in het gebruik van epidurale analgesie tijdens de baring en ook steeds vroeger in het baringsproces. Indien het routinematig toepassen van epidurale analgesie niet leidt tot meer kunstverlossingen en/ of overige complicaties moeten we het vrouwen niet onthouden en actiever aanbieden.
Samenwerkingspartners De studie is uitgevoerd in het Universitair Medisch Centrum Maastricht+ en Atrium Medisch Centrum Parkstad.
Projectleider(s) Prof. J.G. Nijhuis, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, GROW, afdeling Obstetrie en Gynaecologie Dr. F.J.M.E. Roumen, Atrium Medisch Centrum Parkstad, afdeling Obstetrie en Gynaecologie Dr. L.J.M. Smits, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, CAPHRI Projectuitvoerder(s) Drs. M.M.L.H. Wassen, Maastricht Universitair Medisch Centrum+
Publicaties Wassen MMLH, Smits LJM, Scheepers HCJ, Marcus MAE, Van Neer J, Nijhuis JG, Roumen FJME. Routine labour epidural analgesia versus labour analgesia on request: a randomised non-inferiority trial. BJOG May 2014 (epub ahead of print). Trefwoord pijnstilling op verzoek, epidurale analgesie, sectio caesarea, instrumentele vaginale bevalling, partus modus, kunstverlossing
Doel In deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezonde voedingsgewoonten met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS) kunnen worden verbeterd door ‘Slimmer Zwanger’, een online persoonlijk coachingsprogramma op de website en mobiele telefoon. Secundair: kunnen zo verminderde vruchtbaarheid en Big3complicaties worden voorkómen? Vraagstelling/Hypothese Primaire vraagstelling: Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorg met voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering van ongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuur gebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen en mannen met kinderwens? Secundaire vraagstellingen: 1. Leidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken van vrouwen en mannen met kinderwens, een hogere zwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenen met een Big3-uitkomst? 2. Wat is de kosteneffectiviteit van ‘Slimmer Zwanger’ ten opzichte van de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering? Tertiaire vraagstellingen: 1. Wat is de trouw van het gebruik van ‘Slimmer Zwanger’ onder vrouwen en mannen met een kinderwens? 2. Wat is de invloed van deelname van de man, zwangerschap, leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaire uitkomsten?
Relevantie Dit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren: a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten van vrouwen en mannen met kinderwens. b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen in Nederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3-uitkomsten. c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid. d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- en neonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen. Projectleider(s) Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie, Erasmus MC Projectuitvoerder(s) Drs. E.C. Oostingh, arts-onderzoeker Contact project Drs. E.C. Oostingh, arts-onderzoeker
[email protected] Begin en einddatum Medio 2014-medio 2017 Samenwerkingspartners Deze trial vindt plaats in samenwerking met de klinieken aangesloten bij het Nederlands consortium Verloskunde- en voortplantingsstudies. Trefwoord screening, health, fertility, perinatal care, maternal health
121
122
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
122
123
“Studiedeelnemers zijn gemotiveerd om mee te doen aan de studie
“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
(inclusie rate 88%, follow-up rate ~78%) en zijn tevreden met de aangeboden behandeling, echte DAPPERe-vrouwen!”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Slimmer Zwanger – Rotterdam trial
Evaluatie van groepsbehandeling voor zwangeren met psychiatrische klachten (DAPPER-studie)
In Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger dan in de rest van Europa, maar ook komen de Big3-complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen) vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan tachtig procent van de gevallen spelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol.
Psychopathologie tijdens de zwangerschap komt bij ongeveer vijftien procent van alle zwangeren voor. Deze groep bevat vrouwen die bekend zijn met een psychiatrische stoornis en zwanger worden, maar ook nieuw ontstane (angst- en depressieve) klachten. Psychiatrische morbiditeit tijdens de zwangerschap kan leiden tot ongunstige verloskundige uitkomsten en meer zorggebruik. Sinds 2005 is er een groepsgewijze dagbehandeling met bewezen effectieve therapieën (o.a. cognitieve gedrags therapie, psycho-educatie en lichaamsgerichte therapie) voor zwangeren in het Erasmus MC Rotterdam. Een RCT, de DAPPERstudie, evalueert de groepsgewijze dagbehandeling ten opzichte van standaard ambulante 2de lijns psychiatrische zorg. Bij zwangeren met een zwangerschapsduur tussen 12-33 weken wordt er ter bevestiging van de diagnose een gestructureerd psychiatrisch interview (SCID) afgenomen, vervolgens wordt de dagbehandeling of individuele standaard zorg gerandomiseerd toegedeeld. De primaire uitkomstmaat is de score volgens de EPDS-vragenlijst die wordt afgenomen tijdens de zwangerschap en op het eindpunt van de studie, 6 weken postpartum.
Doel In deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezonde voedingsgewoonten, met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS), door ‘Slimmer Zwanger’, een online persoonlijk coachingsprogramma op de website en mobiele telefoon, kunnen worden verbeterd, en secundair of een verminderde vruchtbaarheid en Big3 complicaties kunnen worden voorkómen. Vraagstelling/Hypothese Primaire vraagstelling: Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorg met voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering van ongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuur gebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen en mannen met kinderwens? Secundaire vraagstellingen: 1. L eidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken van vrouwen en mannen met kinderwens, een hogere zwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenen met een Big3-uitkomst? 2. W at is de kosteneffectiviteit van ‘Slimmer Zwanger’ ten opzichte van de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering? Tertiaire vraagstellingen: 1. W at is de trouw van het gebruik van ‘Slimmer Zwanger’ onder vrouwen en mannen met een kinderwens? 2. W at is de invloed van deelname van de man, zwangerschap, leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaire uitkomsten?
Relevantie Dit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren: a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten van vrouwen en mannen met kinderwens. b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen in Nederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3 uitkomsten. c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid. d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- en neonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen. Projectleider(s) Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie, Erasmus MC Projectuitvoerder(s) Drs. E.C. Oostingh, arts-onderzoeker Contact project Drs. M.R. van Dijk, arts-onderzoeker
[email protected] Begin en einddatum Medio 2014-medio 2017 Samenwerkingspartners Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), Rotterdam Trefwoord screening, health, fertility, perinatal care, maternal health
Doel Het evalueren van de effectiviteit en doelmatigheid van de innovatieve groepsgewijze dagbehandeling voor zwangeren met psychopathologie ten opzichte van standaard individuele poliklinische zorg. Vraagstelling/Hypothese De primaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling in termen van voltooide behandeling een haalbaar, effectief en kosten-effectief zorgmodel is. Secundaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling verschilt in effectiviteit ten opzichte van standaard individuele poliklinische zorg, in termen van de volgende secundaire maten: a. Afname van psychopathologie van moeder (op basis van de EPDS-vragenlijst) zes weken postpartum b. Afname van gecompliceerde zwangerschappen en bevallingen c. Afname van zorggebruik van moeder en kind Relevantie Adequate behandeling van psychopathologie tijdens de zwangerschap stelt hoge eisen aan de zwangere (en haar omgeving) betreffende instructie en therapietrouw. Maar ook aan zorgverleners, gegeven de hoge prevalentie van etnische migranten, slechte taalbeheersing en het gebrek aan kennis met betrekking tot effectieve zorg en behandeling. Naast de klinische effectiviteit van de interventie wordt momenteel onderzocht of door verminderd medicatiegebruik en mogelijk minder intensieve of complexe verloskundige zorg een vermindering van de kosten ontstaat. De precieze balans is onderdeel van de doelmatigheidsstudie. Het Erasmus MC heeft jarenlange ervaring in het behandelen van deze doelgroep (in groepsvorm). Indien effectief, zijn er betere (psychiatrische/verloskundige) uitkomsten en kwaliteit van zorg, mogelijk tegen lagere kosten.
Projectleider(s) Dr. M.P. Lambregtse - van den Berg, (kinder- en jeugd)-psychiater (Erasmus MC) Drs. A.J. Schneider, gynaecoloog (Erasmus MC) Dr. E. Birnie, methodoloog (iBMG) Projectuitvoerder(s) Drs. L.M. van Ravesteyn, arts-onderzoeker (Erasmus MC) Contact project Drs. L.M. van Ravesteyn
[email protected] Begin en einddatum Begin inclusie: januari 2010 Eind inclusie: januari 2013 Einddatum: juli 2014 Publicaties Van Ravesteyn LM, Tulen JH, Kamperman AM, Raats ME, Schneider AJ, Birnie E, Steegers EA, Hoogendijk WJ, Tiemeier HW, Lambregtsevan den Berg MP. Perceived sleep quality is worse than objective parameters of sleep in pregnant women with a mental disorder. J Clin Sleep Med. 2014 Oct 15;10(10):1137-41. Trefwoord mental disorder, anxiety, cognitive therapy, cost-benefit analysis, depression, female, health care costs, humans, netherlands, personality disorder, pregnancy, pregnancy complications, pregnancy outcome, prenatal care, psychotropic drugs, treatment outcome
123
124
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
124 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
125 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Folic Acid Clinical Trial: FACT Effect of folic acid supplementation in pregnancy on preeclampsia
BIG CHANGE (BOS supported implementation of guidelines on clinical hypertension and its management in gestation)
FACT is een internationale multicenter placebo gecontroleerde RCT waarin het effect van hoge dosering foliumzuur wordt onderzocht op de incidentie van preeclampsie. De interventie start in de vroege zwangerschap (8-16+6 weken AD) tot aan de partus. Primaire uitkomst maat is de incidentie van preeclampsie, secundaire uitkomstmaten bestaan uit maternale en neonatale morbiditeit en mortaliteit.
Pregnancy induced hypertension (PIH) is een veelvoorkomende complicatie in de zwangerschap. 17% van alle zwangerschappen in de 2e en 3e lijn wordt door deze aandoeningr gecompliceerd en 2% door preeclampsie. Ernstige hypertensie en preeclampsie zorgen voor een toegenomen risico voor maternale en foetale mortaliteit en morbiditeit. De trend in maternale morbiditeit ten gevolge van ernstige hypertensie en preeclampsie leiden tot grote zorgen. Suboptimale zorg voor deze patienten populatie is een aandachtspunt. Recent onderzoek heeft aangetoond dat in 96% van de maternale sterfte, er meerdere substandard care factors aanwezig waren. Dientengevolge, is er voor de behandeling van zwangeren met een hypertensieve aandoening nog verbetering noodzakelijk. De Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft twee evidence based richtlijnen ontwikkeld met betrekking tot deze ziektebeelden. Er is een implementatiestrategie ontwikkeld om de richtlijnadherentie te verbeteren. Er werd een RCT uitgevoerd met een economische evaluatie. De gekozen implementatiestrategieën zijn: 1. Professional audit and feedback en 2. Een nieuwe strategy met een beslissingsondersteunend systeem (BOS) en audit and feedback.
Doel Het doel van deze RCT is de evaluatie van het effect van hoge dosering foliumzuur vanaf de vroege zwangerschap (8 – 16+6 weken AD) op de incidentie van preeclampsie bij hoog-risico zwangeren. Vraagstelling/Hypothese Geeft een hoge dosering foliumzuur suppletie een reductie van de incidentie van preeclampsie bij hoog-risico zwangeren? Relevantie Pre-eclampsie is een van de belangrijkste ziektebeelden binnen de verloskunde en een belangrijke oorzaak van maternale en perinatale morbiditeit en mortaliteit. Preventie kan dus leiden tot reductie van morbiditeit en mortaliteit. Projectleider(s) Dr. M. Walker, Ottawa Hospital Research Institute (OHRI), Canada Dr. M.A. Oudijk, gynaecoloog UMCU Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk, UMCU
Contact project Dr. M.A. Oudijk, UMCU
[email protected] Begin en einddatum De verwachte startdatum is januari 2015 Looptijd: 2 jaar Samenwerkingspartners De FACT-studie is een samenwerkingsverband tussen de OHRI, Canada en het Obs/Gyn Consortium www.studies-obsgyn.nl/FACT Trefwoord preeclampsia, prevention, folic acid
Doel Het doel van deze studie was om de kosteneffectiviteit en haalbaarheid vast te stellen van een nieuwe implementatiestrategie voor de NVOG-richtlijnen over hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Relevantie De betekenis is nog beperkt, maar zal mogelijk toenemen met de groeiende digitalisering van het patientdossier. Op dit moment worden er niet of nauwelijks (electronische) implementatietools gebruikt. Projectleider(s) Dr.M.G.A.J Wouters, Prof.dr.M.W. van Tulder, Dr. R.P.G.M. Hermens Projectuitvoerder(s) Drs. S.H.E. Luitjes Contact project Drs. S.H.E. Luitjes
[email protected]
NIEUW
IN JAARINDEX
Publicaties • Study protocol: Cost effectiveness of two strategies to implement the NVOG guidelines on hypertension in pregnancy: An innovative strategy including a computerised decision support system compared to a common strategy of professional audit and feedback, a randomized controlled trial. Luitjes SH, Wouters MG, Franx A, Scheepers HC, Coupé VM, Wollersheim H, Steegers EA, Heringa MP, Hermens RP, van Tulder MW. Implement Sci. 2010 Sep 6;5:68. doi: 10.1186/1748-5908-5-68. • Hypertensive disorders in pregnancy: a review of international guidelines. Luitjes SH, Wouters MG, König T, Hollander KW, van Os ME, van Tulder MW, Hermens RP. Hypertens Pregnancy. 2013 Nov;32(4):367-77. doi: 10.3109/10641955.2013.808663. Epub 2013 Jul 11. Review. • Guideline-based development of quality indicators for hypertensive diseases in pregnancy. Luitjes SH, Wouters MG, Franx A, Bolte AC, de Groot CJ, van Tulder MW, Hermens RP. Trefwoord costeffectiveness, quality guidelines, pregnancy, hypertensive disorders
125
126
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
126 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
127 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Continue begeleiding tijdens de baring, de COOL-studie (COntinous suppOrt during Labor)
NIEUW
IN JAARINDEX
In 2011 heeft de KNOV een pilot continue begeleiding uitgevoerd onder 125 barenden verdeeld over vijf verloskundigenpraktijken. Tijdens de pilot hebben verloskundigen gewerkt volgens de ‘Handreiking Continue begeleiding tijdens de baring’ (KNOV, 2013). In deze handreiking is de werkwijze en inhoud van de continue begeleiding tijdens de baring weergegeven. Uit de pilotgegevens bleek dat er minder cliënten tijdens de baring verwezen zijn naar de tweede lijn (34% versus 41% landelijk, LVR 2010). Omdat de omvang van de onderzoekspopulatie te klein was om hier betrouwbare conclusies uit te trekken, wordt dit vervolgonderzoek uitgevoerd. Studieopzet: Prospectieve cohortstudie (n=1340) uitgevoerd in eerstelijns verloskundigenpraktijken. Studiepopulatie: Laag risico zwangeren (n=1340) tussen de 37 en 42 weken die de baring starten onder leiding van de eerstelijns verloskundige. Doel Het doel van deze studie is onderzoeken wat het effect is van het toepassen van continue begeleiding tijdens de baring op het aantal verwijzingen tijdens de baring van de eerste naar de tweede lijn en de tevredenheid van vrouwen over hun bevalling en hun ervaren continuïteit van zorg.
tijdens de baring kijken gemiddeld negatiever terug op hun bevalling dan vrouwen die niet zijn overgedragen. Indien continue begeleiding tijdens de bevalling wordt toegepast, leidt dit tot minder kunstverlossingen en minder pijnstilling. Verder blijkt uit onderzoek dat continue begeleiding door de barende gewenst en gewaardeerd wordt en de tevredenheid van de barende over de bevalling vergroot.
Vraagstelling/Hypothese 1. Welk percentage van de vrouwen die continue begeleiding krijgen aangeboden tijdens de baring wordt durante partu verwezen en hoe verhoudt dit percentage zich tot het percentage van laagrisicovrouwen die durante partu verwezen werden in dezelfde verloskundige praktijken vóór invoering van continue begeleiding? 2. Worden de vrouwen die continue begeleiding krijgen om andere redenen en in andere aantallen verwezen dan vrouwen die geen continue begeleiding hebben gekregen? 3. Is er verschil in de ervaringen van vrouwen over hun bevalling (tevredenheid en ervaren continuïteit van zorg) tussen vrouwen die continue begeleiding kregen aangeboden tijdens de baring en vrouwen die geen continue begeleiding hebben gekregen? 4. Wat is de invloed van het bieden van continue begeleiding op de aanwezigheidsduur van de verloskundige en de kraamverzorgende? 4. Welke aanpassingen zijn er in de praktijk geweest om continue begeleiding mogelijk te maken?
Projectleider(s) Dr. Corine Verhoeven, afdeling Midwifery Science, AVAG/ EMGO, VUmc
Relevantie Ongeveer zestig procent van alle primiparae wordt op enig moment tijdens de zwangerschap of baring verwezen naar de tweede lijn. Bij de multiparae is dit veertig procent. Vrouwen die zijn overgedragen
Projectuitvoerder(s) Leonie Egeraat, MSc Wilma van Driel, KNOV Drs. Greta Rijninks, KNOV Drs. Carien Baas, afdeling Midwifery Science Dr. Ank de Jonge, afdeling Midwifery Science Prof.dr. Francois Schellevis, afdeling Midwifery Science Contact project Dr. Corine Verhoeven
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2014 Einddatum: juli 2015 Samenwerkingspartner(s) Dit onderzoek wordt gefinancierd door de KNOV Trefwoord continuous support during labor
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
The effects of the Mindfulness Based Childbirth and Parenting (MBCP) programme and the Fear of Childbirth Consultation (BC) programme in anxious pregnant women and their partners
NIEUW
IN JAARINDEX
Het MBCP-programma is ontworpen om angst en stress rond de perinatale periode en adaptatie aan de zwangerschap te reduceren en de bevalling en het jonge ouderschap te bevorderen. MBCP stamt af van het wereldwijd bekende en wetenschappelijk onderbouwde Mindfulness Based Stress Reduction programma van J. Kabat-Zinn. De negen weekse MBCP (interventie) bestaat uit mindfulness meditaties en perinatale psycho-educatie vanuit een body & mind-perspectief geleid door verloskundigen opgeleid tot MBCP-trainers. BC (referentieconditie) is gebaseerd op het biopsychosocial model en bestaat uit twee consulten van één uur onder leiding van verloskundigen opgeleid tot BC-consultants. Dit is de eerste studie die effecten van MBCP ten opzichte van een actieve referentiegroep (BC) bij de koppels gaat meten. MBCP heeft potentie om een effectieve en niet invasieve/medische interventie voor angstige en gestreste zwangere vrouwen te zijn en kan populair worden vanuit het cliëntenperspectief.
Doel Het doel van deze RCT is drievoudig: (a) het evalueren of MBCP tot angst- en stressreductie bij zwanger vrouwen en hun partners leidt, (b) het evalueren of deze veranderingen de perinatale uitkomst mediëren en (c ) het evalueren van de kosteneffectiviteit van MBCP ten opzichte van BC. Vraagstelling/Hypothese We verwachten dat: (a) angstige zwangere vrouwen die MBCP hebben gevolgd minder angst en stress zullen ervaren dan vrouwen in BC groep, (b) deze angst- en stressreductie tot een betere adaptatie aan de zwangerschap, de bevalling en het jonge ouderschap zal leiden en (c ) de kosten vanuit maatschappelijk perspectief lager zullen zijn dan in de groep vrouwen die BC gevolgd hebben. Relevantie Het is evident dat angst en stress bij zwangere vrouwen een negatieve invloed hebben op het geboorteproces en de geboorte-uitkomsten van moeder en kind. Toch is er tot op heden geen effectieve behandelingsmethode van deze fenomenen onder leiding van verloskundigen geïntroduceerd, wetenschappelijk onderzocht en geïmplementeerd. Daarnaast blijkt dat de algemene psychosomatische antenatale psycho-educatie onvoldoende effect heeft op verbetering van het geboorteproces en de geboorteuitkomsten. Projectleider(s) Prof.dr. S.M. Bögels (hoogleraar aan de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen (FMG) UvA, Research Institute Child Development and Education (RICDE) UvA, directeur UvAminds). Dr. E.I. de Bruin (UHD, GZ- psycholoog, Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen UvA).
Prof.dr. Carmen D. Dirksen (hoogleeraar aan Klinische Epidemiologie en Medical Technologie Assessment aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum) Projectuitvoerder(s) Irena Veringa MSc, research mindfulness midwife, PhD student aan Research Institute Child Development and Education (RICDE) UvA Contact project Irena Veringa MSc
[email protected] Begin en einddatum 2014 - 2016 Publicaties Veringa¬Skiba I, Buitendijk S, Miranda de E, Wolf de S, Spinhoven P. Pain cognitions as predictors of the request for pain relief during labour; a prospective study. JPOG, 2011;32(3):119¬25. Trefwoord mindfulness, acceptance, coping, perinatal anxiety, stress
127
128
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
128
129
“The Dutch STRIDER: Verbetert Sildenafil de uitkomst bij vroege ernstige groeivertraging van de baby? ”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
The Dutch STRIDER (Sildenafil TheRapy In Dismal prognosis Earlyonset fetal growth Restriction)
NIEUW
IN JAARINDEX
Ernstige vroege groeivertraging door placentaire insufficientie is geassocieerd met een hoog risico op perinatale morbiditeit en mortaliteit. Momenteel is er geen adequate therapie beschikbaar met aangetoonde effectiviteit. Onderzoek suggereert dat Sildenafil de uteroplacentaire doorbloeding verbetert en daarmee de groei en prognose van het kind. Doel Evalueren of Sildenafil (versus placebo) de gezonde perinatale overleving verbetert. • M ethode: Landelijke multicenter gerandomiseerde placebogecontroleerde trial. • P atiënten: 354 vrouwen met een eenling zwangerschap tussen de twintig en dertig weken met ernstige groeirestrictie, waarschijnlijk met een placentaire oorzaak. • Interventie: Sildenafil 25 mg of placebo oraal drie keer per dag. • P rimaire uitkomst: Gezonde perinatale overleving, oftewel overleving zonder ernstige neonatale morbiditeit op terme leeftijd.
Begin en einddatum Begindatum: november 2014 Einddatum: november 2017 Samenwerkingspartner(s) Zon-MW NVOG Consortium, www.studies-obsgyn.nl
Relevantie Op dit moment is er geen bewezen effectieve behandeling van vroege ernstige groeirestrictie. Zonder behandeling is er een grote kans dat het kind zal overlijden of ernstige morbiditeit zal hebben. Als Sildenafil tijdens de zwangerschap effectief blijkt in het verbeteren van de prognose van deze kinderen, zal het als standaard therapie bij foetale groeirestrictie gebruikt kunnen worden.
Publicaties: • v on Dadelszen, P., et al., Sildenafil citrate therapy for severe early-onset intrauterine growth restriction. BJOG, 2011. 118(5): p. 624-8. • S amangaya, R.A., et al., A randomised, double-blinded, placebocontrolled study of the phosphodiesterase type 5 inhibitor sildenafil for the treatment of preeclampsia. Hypertens Pregnancy, 2009. 28(4): p. 369-82. • V illanueva-Farcia, D., et al., A systematic review of experimental and clinical studies of sildenafil citrate for intrauterine growth restriction and pre-term labour. J Obstet Gynaecol, 2007. 27(3): p. 255-9 • G anzevoort W et al., STRIDER: Sildenafil Therapy In Dismal prognosis Early-onset intrauterine growth Restriction--a protocol for a systematic review with individual participant data and aggregate data meta-analysis and trial sequential analysis. Syst Rev. 2014 Mar 11;3:23. doi: 10.1186/2046-4053-3-23.
Projectleider(s) Dr. J.W. Ganzevoort MD PhD
Trefwoord fetal growth restriction, Sildenafil
Vraagstelling/Hypothese Hypothese: Sildenafil verbetert de uteroplacentaire doorbloeding, waardoor de groei van het kind zal verbeteren en daarmee de morbiditeit en mortaliteit op terme leeftijd.
Projectuitvoerder(s) A. Pels MSc Dr. J.W. Ganzevoort MD PhD
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Restrictive versus massive fluid resuscitation strategy: influence on blood loss and hemostatic parameters in obstetric hemorrhage (REFILL study)
NIEUW
IN JAARINDEX
Vanuit de trauma- en acute geneeskunde zijn onderzoeken gekomen waarbij het mogelijk beter is om terughoudend te vullen bij een acute bloeding dan het nu standaard ruime vullingsbeleid. Aangezien fluxus post-partum (FPP) een van de grootste doodsoorzaken is postpartum zouden wij ook kritisch moeten kijken naar ons huidige ruime vullingsbeleid. De gegevens zijn niet direct te extrapoleren naar zwangeren gezien een andere hemodynamiek die samengaat met de zwangerschap. Daarom is deze gerandomiseerde open-label studie opgezet: om twee vullingsmethoden (restrictief vullen en ruim vullen) met elkaar te vergelijken.
Doel Vergelijking tussen het, nu standaard, ruime vullingsbeleid en een restrictief vullingsbeleid.
Contact project Drs. P.B.B. Schol
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Primair: geeft restrictieve vulling in vrouwen met een vroege en milde FPP (500-750cc) minder vaak een progressie naar een ernstige PPH in vergelijking met het standaard vullingsbeleid? Secundair: 1. Is er een verminderde transfusie behoefte bij een restrictief vullingsbeleid? 2. Zijn er minder stollingsproblemen bij een restrictief vullingsbeleid?
Looptijd 15 maanden
Relevantie Indien er een voorkeur uitkomt voor een vullingsbeleid is er een evidence based methode. Tevens hopen wij hiermee een reductie van maternale morbiditeit en mortaliteit te krijgen. Projectleider(s) Dr. H.C.J. Scheepers, Gynaecoloog MUMC+, Maastricht Drs. N.M. de Lange, AIOS Gynaecologie Drs. P.B.B. Schol, AIOS Gynaecologie Projectuitvoerders S.C. van Gameren, MUMC+, Maastricht Drs. N.M. de Lange, Orbis Medisch Centrum, Sittard Drs. M. Woisky, UMC St Radboud, Nijmegen Dr. R. Rijnders, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch Drs. P.B.B. Schol, Atrium Medisch Centrum, Heerlen
Publicaties “Restrictive versus massive fluid resuscitation strategy (REFILL study): influence on blood loss and haemostatic parameters in obstetric haemorrhage: an open label randomised controlled trial.” N. M. de Lange, P. B.B Schol, M. D. Lancé, M.Woiski, J. Langenveld, R. J. Rijnders, L. Smits, M.M. Wassen, Y. Henskens and H.C.J. Scheepers Wordt verzonden naar BMC Pregnancy and Childbirth Trefwoord postpartum hemorrhage, fluid therapy, emergency treatment
129
130
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Kwaliteit van de Clientenzorg Effectiviteit en doelmatigheid: screening, diagnostiek & risicoselectie
3.3
VOORWOORD
“Op basis van buitenlandse onderzoeksresultaten over verloskunde in relatie tot een verhoogde
131
BMI worden in Nederland nationaal en regionaal richtlijnen gemaakt. De aanbevelingen zijn niet eenduidig en het beleid ten aanzien van obese zwangeren op gebied van diagnostiek, verwijzing en interventie is divers. Opvallend daarbij is dat aspecten als gewichtsverloop tijdens de zwangerschap, relatie tussen Body Mass Index (BMI), gewichtsverloop en perinatale uitkomsten, en de cliëntkenmerken die daarbij een rol spelen, nauwelijks in kaart gebracht zijn voor de Nederlandse eerstelijns populatie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
De huisarts Mijnlieff stelde in 1891 voor om in de laatste maanden van de zwangerschap bij elke vrouw de urine op eiwit te onderzoeken met de bedoeling om daarmee dreigende eclampsie op te sporen (Kloosterman, 1973).
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Zwanger en te zwaar: thuis in de eerste lijn?
Later werd ontdekt dat overmatige gewichtstoename en hoge bloeddruk voorbodes zijn voor zwangerschapsintoxicatie. Dat was feitelijk het begin van de preventieve verloskundige zorg. Een normale zwangerschap en baring gaven in Nederland geen recht op ziekenhuisopname op kosten van de zorgverzekeraar (het ziekenfonds). Vrouwen zonder medische indicatie worden geacht thuis te bevallen. Bij een medische indicatie worden de kosten wel gedekt. Kloosterman publiceerde in 1973 een lijst met medische indicaties. Deze lijst heeft jarenlang gediend als leidraad voor de plaats van bevalling. Later werd deze lijst vervangen door de verloskundige indicatielijst (VIL) (CVZ, 2003). Bij specifieke medische en/of verloskundige risico’s geeft de VIL aanbevelingen voor zorg in de eerste of in de tweede lijn, of voor een vorm van onderlinge samenwerking. De doelstelling van deze lijst is daarmee aanmerkelijk breder dan de Kloostermanlijst. Sindsdien wordt steeds duidelijker dat ook niet-medische risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer sprake is van risicostapeling (Bonsel et al., 2010). Ook is de dichotomie tussen laag en verhoogd risico ter discussie gesteld (Bonsel et al., 2010; Amelink, 2011). De VIL-lijst is nu aan aanpassing toe. Daarvoor is wetenschappelijk onderzoek nodig.
Nederlandse verloskundigen in de eerste lijn worden steeds vaker geconfronteerd met zwangeren die lijden aan overgewicht of obesitas. Momenteel zijn er weinig handvatten beschikbaar die richting geven aan het optimaliseren van de verloskundige zorg aan deze specifieke groep zwangeren. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van een bestaande dataset afkomstig van de Kempenstudie. Deze prospectieve cohortstudie (2002-2005) onderzocht maternaal welbevinden en perinatale uitkomsten in relatie tot de schildklierfunctie in de zwangerschap. De onderzoekspopulatie betrof 1.601 gezonde Kaukasische vrouwen afkomstig van vijf praktijken rondom Eindhoven. In deze dataset zijn lengte (zelfgerapporteerd) en gewicht (gemeten op praktijkweegschaal) bij 12, 24 en 36 weken beschikbaar. Dit stelt ons in staat de BMI te berekenen. Relevante zwangerschapsuitkomsten zijn verzameld uit de medische dossiers van de verloskundige praktijken, ontslagformulieren van ziekenhuizen en (indien relevant) medische ziekenhuisdossiers.
In het subhoofdstuk 3.3 worden dertien studies gepresenteerd die vrijwel alle gaan over risicoselectie. De centrale vraag is welke risicofactoren een onafhankelijke invloed hebben op de zwangerschapsuitkomst. De onderzoekers hanteren verschillende indicatoren voor ongunstige zwangerschapsuitkomsten, waaronder maternale morbiditeit (o.a. sectio Caesarea), perinatale mortaliteit en morbiditeit.
Doel Inzicht krijgen in het vóórkomen van overgewicht en obesitas in de eerstelijns verloskundige populatie en de betekenis hiervan voor perinatale uitkomsten met als doel het optimaliseren van de risicoselectie.
Predictiemodellen en screeningsinstrumenten zijn bedoeld om vrouwen te identificeren die extra zorg nodig hebben. Ondanks het vele onderzoek op het terrein van risicoselectie is het ‘ideale’ risico-identificatiemiddel niet gevonden. Soms worden zwangere vrouwen - achteraf - onnodig aangemerkt als ‘hoogrisico’ en krijgen behandelingen die - achteraf - onnodig zijn. Anderzijds kan de risicobenadering tot verdriet en boosheid leiden als de zwangere vrouw wordt beschouwd tot de categorie met een laag risico, terwijl - achteraf - blijkt dat haar zwangerschap een ongunstige afloop heeft. Om deze redenen wordt het welbevinden van (aanstaande) moeder door enkele onderzoekers bestudeerd. Interpretatie van de onderzoeksbevindingen is vaak lastig, deels vanwege de onmogelijkheid dit soort onderzoek te blinderen. Zwangere vrouwen die door bijvoorbeeld nieuwe serummakers tot ‘hoogrisico’ worden geclassificeerd krijgen vervolgens een interventie die een eventuele ongunstige uitkomst teniet doet. Daarmee ontkracht de interventie het ongunstige effect van de ‘risicofactor’. Hoe riskant zijn risicofactoren eigenlijk? Grootschalige onderzoeken zijn nodig, waarbij verschillende medische, biochemische, echoscopische, psychosociale en -culturele risicofactoren in hun onderlinge samenhang worden bestudeerd, zodat voor de individuele zwangere zorg-op-maat kan worden geleverd. Referenties: • Amelink-Verburg MP. The role of primary care midwives in the Netherlands. Evaluation of midwifery care in the Dutch maternity care system: a descriptive study. Amsterdam: Uva, 2011. Proefschrift • Bonsel GJ, Birnie E, Denktas S, Poeran J, Steegers EAP. Lijnen in de perinatale sterfte. Signalementstudie zwangerschap en geboorte 2010. Rotterdam: Erasmus MC, 2010. • CVZ. Verloskundig Vademecum. Diemen: CVZ, 2003 • Kloosterman G.J. De voortplanting van de mens. Leerboek voor obstetrie en gynaecologie. Bussum: Uitgeversmaatschappij Centen, 1973
Dr. Hajo Wildschut
Drs. Adja Waelput
Gynaecoloog, Westfriesgasthuis
Programmadirecteur Healthy Pregnancy 4 All, Erasmus MC
Vraagstelling/Hypothese • Wat is de prevalentie van overgewicht en obesitas in een Nederlandse populatie laagrisico zwangeren, wat is hun gewichtsverloop gedurende de zwangerschap en is dit in overeenstemming met de IOM richtlijnen voor gewichtstoename? • Vermindert een BMI≥25kg/m2, vastgesteld in het eerste zwangerschapstrimester, de kans op een zwangerschap zonder complicaties in een Nederlandse populatie zwangeren die na de intake in aanmerking komen voor eerstelijns zorg, in vergelijking met eenzelfde groep zwangeren met een normale BMI (BMI 20-24.99 kg/m2)? • V ermindert een BMI≥25kg/m2, vastgesteld in het eerste zwanger schapstrimester, de kans op een partus zonder complicaties in een Nederlandse populatie zwangeren die bij het begin van de partus in aanmerking komen voor eerstelijns zorg in vergelijking met een zelfde groep zwangeren met een normale BMI? • Welk effect heeft gewichtsverloop gedurende de zwangerschap in combinatie met eerste trimester BMI, op perinatale uitkomsten in een populatie laagrisico zwangeren? Relevantie Obesitas is een actueel probleem, wereldwijd en ook in Nederland. Uit internationale literatuur blijkt dat obesitas gerelateerd is aan slechtere perinatale uitkomsten. Resultaten van buitenlandse studies zijn echter niet zomaar toepasbaar op de Nederlandse eerstelijns zorgverlening. We staan in Nederland voor de uitdaging om inzichten te verwerven over het voorkomen en consequenties van obesitas in de eerstelijns populatie en op basis hiervan risicoselectie en beleid vast te stellen.
Projectleider(s) E. van Limbeek, PhD H. Wijnen RM, PhD M. Nieuwenhuijze RM, MPH, PhD M. Spaanderman, PhD R. de Vries, PhD Projectuitvoerder(s) D. Daemers, RM Contact project D. Daemers
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: 2015 Publicaties • D aemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Budé LM, de Vries RG. Patterns of gestational weight gain in healthy, low risk pregnant women without co-morbidities. Midwifery 2013; 29: 535–541 • Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Bude LM, Spaanderman MEA, de Vries RG. Gestational weight gain in women eligible for primary care at the outset of pregnancy: traditional versus Institute of Medicine guidelines. • Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Bude LM, Spaanderman MEA, de Vries RG.The impact of obesity on outcomes of midwife-led pregnancy and childbirth in a primary are population: a prospective cohortstudy. BJOG 2014;121:1403–1414. Trefwoord obesity, body mass index, body weight changes, weight gain, pregnancy, pregnancy outcome, pregnancy complications, labor
131
132
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
132
“Het onderzoek bestudeert factoren van invloed op het zorggebruik van prenatale screening, zoals ervaren door cliënten. Naast de invloed van individuele factoren wordt ook gekeken naar de invloeden van de verschillende internationale zorgsystemen waarin
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
133
“Kinderen die in de baarmoeder onvoldoende groeien baren ons veel zorgen. Het is van levensbelang om te onderzoeken hoe we de kans op sterfte en ziekte voor deze kinderen kunnen verkleinen.”
prenatale screening wordt aangeboden.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
European uptake rates: factors that influence women’s utilization of prenatal screening for Down’s syndrome.
IRIS-studie (IUGR risk selection study)
The uptake rates of Down’s syndrome screening (DSS) differ significantly between Northern-European countries, ranging from 27% in the Netherlands and 70% in the United Kingdom to >90% in Denmark. These differences are remarkable since these countries share many similarities concerning cultural, social and healthcare factors. Therefore we decided to perform an international sequential exploratory study on women’s reasons to decline or accept the offer of DSS, explicitly considering factors on the demand-side (individual characteristics) and the supply-side (environmental factors, including health system characteristics).
Verloskundigen doen steeds vaker routine echoscopisch onderzoek in het derde trimester van de zwangerschap. Door groeiachterstand eerder op te sporen zou perinatale mortaliteit en morbiditeit voorkomen kunnen worden. Maar de echo zou ook ongerustheid kunnen veroorzaken en kunnen leiden tot onnodig medisch ingrijpen en hoge kosten. In deze studie onderzoeken we de voor- en nadelen van routine echoscopie in het derde trimester. Aan de IRIS-studie nemen zestig verloskundigenpraktijken deel in een stepped wedge cluster gerandomiseerd onderzoek. Alle praktijken beginnen met de zorg te verlenen zoals ze dat altijd al deden. Stapsgewijs gaan praktijken vervolgens over op het routinematig aanbieden van twee extra echo’s in de zwangerschap, een bij 28 tot 30 weken en een bij 34 tot 36 weken. Tot een week na de geboorte meten we perinatale mortaliteit en morbiditeit, het aantal medische interventies, ongerustheid en kosten.
Doel To find factors that can explain the international variance in uptake of Down’s syndrome screening (DSS) by studying the individual and environmental factors, and to find determinants that significantly correlate with acceptance or otherwise of prenatal screening for Down’s syndrome.
Projectuitvoerder(s) Drs. N.M.T.H. Crombag
Vraagstelling/Hypothese Which individual and health system factors can explain the striking differences in uptake rates for prenatal screening for Down’s syndrome in Northern European countries?
Begin en einddatum Begindatum: januari 2010 Einddatum: september 2015
Relevantie The aim of this project is to study determinants of influence on uptake of prenatal screening and determine factors responsible for the differences, in particular factors that are undesirable in autonomous and informed decision making. These results will directly contribute to optimising autonomous and informed decision making, a basic value in the provision of this care. Second, this project is unique since it considers both individual and environmental characteristics. Third, the international approach of this study will place Dutch midwifery care in a European perspective. Projectleider(s) Dr. P.C.J.I. Schielen Dr. R. Iedema-Kuiper Prof.dr. G.H.A. Visser Prof.dr. J.M. Bensing
Contact project Drs. N.M.T.H. Crombag
[email protected]
Samenwerkingspartners RIVM Bilthoven Onderzoekinstituut NIVEL, Utrecht UMC Utrecht Het project wordt uitgevoerd met financiële steun van Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen en de Stichting Vrienden UMC Utrecht Trefwoord antenatal screening, down syndrome, pregnancy, counselling, patient education, decision making, congenital abnormalities.
Doel Onderzoeken of de voordelen van routine-echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap opwegen tegen de nadelen. Vraagstelling/Hypothese 1. Leidt routine-echoscopie tussen 28 en 30 weken zwangerschap en 6 weken later tussen 34 en 36 weken zwangerschap tot een vermindering van ernstige perinatale uitkomsten vergeleken met gestandaardiseerde fundus-symfyse metingen onder laag risico vrouwen in de eerstelijn? Is routine-echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap kosteneffectief? 2. Hoe is de samenwerking tussen professionals met betrekking tot het beleid rond opsporing en ‘behandeling’ van groeivertraging en hoe kan deze verbeterd worden? 3. Wat zijn positieve en negatieve ervaringen van vrouwen met de methode van monitoring van foetale groei in het derde trimester? Hoe kunnen vrouwen en professionals omgaan met ethische vraagstukken rond onverwachte bevindingen bij echoscopie en onterechte verdenking van groeivertraging? Als extra budget beschikbaar komt, zullen aanvullende onderzoeksvragen worden beantwoord op het gebied van lange termijngevolgen voor de kinderen en innovatieve technieken om intra-uteriene groeivertraging te voorspellen en te monitoren. Relevantie Echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap wordt steeds vaker routinematig aangeboden, ondanks het gebrek aan evidence dat dit (kosten) effectief is. Het is essentieel om aan te tonen dat routine-echoscopie kan bijdragen aan verbetering van belangrijke klinische uitkomsten voordat routinematige screening wordt ingevoerd.
Projectleider(s) Dr. Ank de Jonge Prof.dr. Henriëtte van der Horst Prof.dr. Arie Franx Projectuitvoerder(s) Drs. Viki Verfaille Dr. Petra Jellema Afdeling Midwifery Science, AVAG/EMGO+, VUmc Contact project Dr. Ank de Jonge
[email protected] Dr. Petra Jellema
[email protected] Begin en einddatum april 2013 - april 2018 Samenwerkingspartners Er wordt onder andere samengewerkt met verloskundigen, echoscopisten, gynaecologen, neonatologen, hoogleraren verloskunden en adviseurs vanuit heel Nederland en internationale adviseurs. Trefwoord fetal growth retardation, ultrasonography
133
134
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
134
135
“Identificatie van de à terme te kleine foetus met een verhoogd
“Respect voor zwangerschap en geboorte,
risico op mortaliteit en morbiditeit.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
respect voor elkaar.”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Study on Adequate identification of the term Fetus At Risk due to Intra uterine growth restriction: SAFARI-studie
Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie)
Perinatale sterfte en morbiditeit à terme zijn verhoogd bij kinderen met een geboortegewicht onder de 10e gewichtspercentiel. Echter, het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de pathologisch te kleine foetussen, waarschijnlijk die met een suboptimale placentafunctie, en de fysiologisch kleine kinderen. Recent zijn er enkele nieuwe diagnostische hulpmiddelen beschreven met de potentie om bij te dragen aan vroegtijdige identificatie: - Analyse van het foetale hartactiepatroon gericht op componenten van het autonome zenuwstelsel - Echoscopische parameters: • doorstromingsprofielen foetale en maternale bloedvaten. • hoofdomtrek, lengte foetale bijnieren.
Het Nederlands verloskundig systeem wordt gekenmerkt door risicoselectie, hetgeen de afgelopen jaren regelmatig is bediscussieerd. Wij verwachten dat in het huidige systeem de risicoselectie verbeterd kan worden door het implementeren van screeningmodellen, gebaseerd op maternale karakteristieken en serologische en echoscopische markers, voor regelmatig voorkomende complicaties: pre-eclampsie en diabetes gravidarum. Door verbeterde risicoselectie en tijdige opsporing van complicaties kunnen de perinatale uitkomsten verbeteren. Hiervoor zal het screeningsmodel allereerst gevalideerd worden, waarbij de sensitiviteit, specificiteit en afkappunten vastgesteld zullen worden. In het tweede deel van de studie zal door middel van een cluster randomized controlled trial worden geëvalueerd of multidisciplinaire zorgpaden ten opzichte van de gebruikelijke zorg de perinatale uitkomsten verbeterd. De multidisciplinaire zorgpaden worden op maat gemaakt voor het individuele risico van de zwangere met als doel tijdige opsporing en behandeling van complicaties.
Onderzoekspopulatie: Foetussen waarvan bij echoscopisch onderzoek sprake is van een geschat foetaal gewicht of foetale buikomtrek onder de 10e gewichtspercentiel, die vervolgd worden vanaf een zwangerschapsduur van 34 weken, en uiteindelijk à terme geboren worden. Primaire onderzoeksvariabelen/uitkomstmaten: ‘Composite outcome’: perinatale sterfte, en/of 5-minuten Apgarscore<7 en/of navelstrengarterie pH<7,05 en/of opname op een neonatale medium care/NICU en/of antepartum obstetrische interventie voor verdenking foetale nood. Doel Het doel is om te evalueren wat de potentie van nieuwe echoparameters en het foetale ECG is in de identificatie van de te kleine à terme foetus met een verhoogde kans op morbiditeit en mortaliteit. En daarnaast de correlatie te onderzoeken tussen deze parameters en de uitkomsten van deze kinderen op zowel korte als lange termijn. Vraagstelling/Hypothese Wat is de potentie van enkele nieuwe en bestaande echoscopische parameters en het foetaal ECG in de identificatie van de te kleine à terme foetus met een verhoogde kans op morbiditeit en mortaliteit? Relevantie Het beantwoorden van onze studievraag heeft grote maatschappelijke belangen. Wegens verhoogde morbiditeit en mortaliteit en de langetermijnconsequenties op cardiovasculair, metabool en neurologisch gebied, is vroege identificatie van de risico-groep essentieel. Bij adequate identificatie van de ‘at risk’ foetus kan onnodig te vroeg beëindigen van de zwangerschap bij de constitutioneel te kleine foetus worden voorkomen.
Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Prof.dr. G.H.A Visser Projectuitvoerder(s) Dr. L.R Pistorius Dr. J.B Derks Dr. M.J.N.L Benders Drs. B. Vasak Contact project Drs. B. Vasak
[email protected] Begin en einddatum september 2012 - september 2016 (2 jaar inclusie, 2 jaar follow-up) Samenwerkingspartners Momenteel zijn wij bezig om het project in meerdere centra in Nederland te laten lopen. Het gaat daarbij om de tien grote perinatologische centra in Nederland. Daarnaast is er interesse tot participatie van de internationale TRUFFLE-groep. Trefwoord identification, term fetus, intra-uterine growth restriction, fetal ECG, sonogram composite adverse outcome, neurodevelopmental outcome
Doel Valideren van een predictiemodel voor pre-eclampsie en diabetes gravidarum om tijdig zwangeren met een hoog risico te identificeren. Het aanbieden van multidisciplinaire zorgpaden voor zwangeren met een hoog risico op pre-eclampsie en/of diabetes gravidarum om perinatale uitkomsten te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Is het predictiemodel voor pre-eclampsie en diabetes gravidarum valide voor de Nederlandse zwangerenpopulatie? Verbetert het aanbieden van multidisciplinaire zorgpaden de perinatale uitkomsten voor zwangeren met een hoog risico op pre-eclampsie en/of diabetes gravidarum? Relevantie Veel voorkomende zwangerschapscomplicaties als pre-eclampsie en diabetes gravidarum zijn sterk geassocieerd met perinatale morbiditeit en mortaliteit. Door een adequate screeningstest op deze complicaties is het mogelijk multidisciplinaire zorgpaden te ontwikkelen toegespitst op het individuele risico van de zwangere waarbij tijdige herkenning, en dus behandeling, van complicaties voorop staan. Zwangeren met een laag risico zullen dus niet onnodig worden blootgesteld aan interventies, hetgeen overmedicalisering voorkomt. Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Dr. A. Kwee Dr. M.P.H. Koster
Projectuitvoerder(s) M. de Ruiter MSc Contact project M. (Marije) de Ruiter MSc
[email protected] www.goedgeboren.nl/middennederland/h/565/73/1322/ RESPECT/RESPECT-Studie Begin en einddatum december 2012 - juni 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020004 Geboortezorg Consortium Midden Nederland (GCMN), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), JULIUS Centrum, NIVEL, GGD-JGZ. Er wordt tevens samengewerkt met de regionale consortia Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland en Limburg aangezien deze consortia eveneens een onderzoek over risicoselectie en –screening uitvoeren. Trefwoord risk assessment, pre-eclampsia, gestational diabetes, clinical pathways, perinatal mortality
135
136
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
136 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
137
“Naar een zorgvuldige invoering van niet-invasieve prenatale testen (NIPT).”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Markers of UncomPlicated Pregnancies In the 1st Trimester: MUPPIT-studie
Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie)
Door het vroegtijdig identificeren van vrouwen met een hoog risico op zwangerschapscomplicaties zoals pre-eclampsie, groeivertraging, vroeggeboorte en diabetes gravidarum, kan er eerder in de zwangerschap intensieve prenatale zorg aangeboden worden. Dit zal naar verwachting tot betere uitkomsten van de zwangerschap leiden. Er zijn toenemend aanwijzingen dat zwangerschapscomplicaties hun oorsprong vinden in het eerste trimester van de zwangerschap en daarom al vroeg voorspeld kunnen worden.
De opkomst van non-invasief prenataal testen (NIPT) zal naar verwachting grote veranderingen teweeg brengen in de prenatale screeningspraktijk. Bij prenataal screenen – het bepalen van het risico op een aangeboren afwijking bij een foetus - gaat het onder meer om chromosomale afwijkingen waarvan Down syndroom (trisomie 21) de bekendste is. Sinds kort is een DNA-test beschikbaar die trisomie 21 potentieel zonder miskraamrisico kan vaststellen enkel op basis van een bloedmonster van de zwangere. De voordelen lijken evident. De verschillende aandoeningen waarop een foetus getest kan worden zullen naar verwachting ook toenemen. Daarmee betekent invoering van NIPT een mogelijk radicale verandering in de manier waarop we naar prenatale screening kijken. De ESPRIT-studie (Ethical Social Psychological Research for Implementing Screening for fetal Trisomies) zal door middel van vragenlijsten en (groeps)interviews de mening van zwangeren en haar partner en betrokken stakeholders ten aanzien van NIPT in kaart brengen. Ook zal een ethische analyse worden gedaan.
Er zijn twee groepen zwangeren die aan dit onderzoek deel nemen: • A priori laag-risico • A priori hoog-risico (belaste voorgeschiedenis, diabetes mellitus, IVF zwangerschappen) Er wordt bij elke zwangere vroeg in het eerste trimester viermaal (bij week 6-7, 8-9, 10-11 en 12-13) bloed afgenomen en een echo scopisch onderzoek verricht. In het bloed/serum worden er een aantal serummarkers bepaald. Tijdens elk echo-onderzoek wordt de CRL en de Doppler van de aa. uterina gemeten. Sinds 2012 wordt ook een driedimensionale sweep van de placenta gemaakt. Doel Bepalen van de normaalwaarden van de serummarkers PAPP-A, beta hCG, ADAM12, PlGF en arteria uterina Doppler in vroege a priori laag- en hoog-risico zwangerschappen. Het doel is deze te gebruiken om uiteindelijk zwangerschapsproblematiek, zoals pre-eclampsie, groei vertraging, vroeggeboorte, diabetes gravidarum etc., al in het eerste trimester van de zwangerschap te kunnen voorspellen. Vraagstelling/Hypothese 1) Hoe gedragen eerste trimester serologische en echoscopische markers zich in a priori laag- en hoog-risico zwangerschappen? 2) Kunnen deze markers gebruikt worden voor het ontwikkelen van een voorspelmodel voor zwangerschapscomplicaties? Relevantie Wij willen hiermee meer inzicht verkrijgen in de verschillen tussen laag- en hoog-risico zwangerschappen. Uiteindelijk kan dit helpen in het ontwikkelen van verbeterde vroege risicoselectie gericht op zwangerschapscomplicaties met als einddoel vroegtijdig zorg op maat en betere uitkomsten van zwangerschappen. Projectleider(s) Prof.dr. Gerard Visser Dr. Peter Schielen Dr. Wendy Koster Dr. Esther Wortelboer
Projectuitvoerder(s) Drs. Janneke Leijnse Contact project Drs. Janneke Leijnse
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in 2008 Samenwerkingspartners Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te Bilthoven Publicaties • Wortelboer EJ, Koster MP, Kuc S, Eijkemans MJ, Bilardo CM, Schielen PC, Visser GH. Longitudinal trends in feto-placental biochemical markers, uterine artery Doppler flow velocities and maternal blood pressure during the first-trimester of pregnancy. Ultrasound Obstet Gynecol. Ultrasound Obstet Gynecol. 2011 Oct;38(4):383-8. doi: 10.1002/uog.9029. • Kuc S, Koster MP, Eijkemans MJ, Schielen PC, Visser GH. Longitudinal trends in feto-placental biochemical markers, uterine artery Doppler flow velocities and maternal blood pressure during the first-trimester of a-priori risk pregnancy. In preparation Trefwoord pre-eclampsia, first-trimester, screening, serum markers, uterine artery Doppler
Doel Doel van de ESPRIT-studie is om na te gaan hoe zwangeren en hun partners, zorgprofessionals en ouders van een kind met een aangeboren aandoening denken over deze nieuwe testmethode, en voor welke aandoeningen NIPT in de toekomst toegepast zou moeten kunnen worden. Het onderzoek geeft meer inzicht in de psychologische, sociale en ethische aspecten die relevant zijn voor de invoering van NIPT. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat zijn de attitudes van zwangeren en hun partners t.a.v. de invoering van NIPT, als alternatief voor de huidige eerste trimester combinatietest op Down syndroom? Welke informatie hebben zwangeren nodig voor het maken van een geïnformeerde beslissing bij NIPT? 2. Wat is de mening van zorgprofessionals (o.a. gynaecologen, verloskundigen, klinisch genetici) en andere stakeholders (o.a. verzekeraars, beleidsadviseurs, patiëntenorganisaties) t.a.v. de invoering van NIPT? 3. Wat zijn de mogelijke ethische gevolgen van de invoering van een op NIPT gebaseerde prenatale screening? Wat betekent een uitbreiding van NIPT op meerdere aandoeningen voor het huidige normatieve kader voor prenatale screening? Relevantie De introductie van NIPT zal zorgvuldig moeten worden voorbereid. Met name is het van belang dat goed geïnformeerde keuzes van zwangeren gewaarborgd blijven. Dit onderzoek zal een bijdrage leveren aan het opstellen van richtlijnen voor de screeningspraktijk en beleid bij de invoering van NIPT.
Projectleider(s) Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmc Dr. A.M.A. Lachmeijer, klinische geneticus VUmc Dr. E. Pajkrt, gynaecoloog AMC Projectuitvoerder(s) Drs. R. van Schendel EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg Contact project Dr. A.M.A. Lachmeijer, klinisch geneticus VUmc
[email protected] Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmc
[email protected] Website http://www.emgo.nl/research/quality-of-care/researchprojects/1398/widening-scope-of-prenatal-screening-by-noninvasive-prenatal-testing-nipt/background/ Begin en einddatum december 2012 - december 2014 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020003 Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP); Vakgroep Health Ethics & Society, Universiteit Maastricht; EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg. Trefwoord NIPD, NIPT, prenatal-screening, feto-maternal-risk-factors, noninvasive, counseling, informed-choices, ethics, societal-implications
137
138
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
138 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
139 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
External validity and impact of first-trimester obstetric prediction rules in the Netherlands
POM: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat
Risicoselectie bij zwangere vrouwen is een belangrijk aspect binnen het Nederlandse obstetrische zorgsysteem. Het huidige systeem van risicoselectie is echter aan verbetering toe. Het is onvoldoende gebaseerd op het individuele risico van de zwangere. Het beschrijft ook niet wat de inhoud van de eerste- of tweedelijnszorg zou moeten zijn. Tenslotte draagt het weinig bij aan de vroege opsporing of zelfs preventie van zwangerschapscomplicaties.
Binnen diverse subpopulaties in Nederland komen bepaalde erfelijke aandoeningen vaker voor dan in de algemene populatie en geven daarbij een relatief hoge ziektelast. Gericht dragerschaponderzoek naar hoog prevalente recessieve aandoeningen binnen deze subpopulaties (Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat - POM), heeft als doel dragerparen in staat te stellen tijdig informatie over hun verhoogde risico te verkrijgen, waardoor zij meer geïnformeerde beslissingen kunnen nemen over het krijgen van kinderen. De uitdaging is hoe mensen met kinderwens over dragerschaptesten op een of meerdere aandoeningen te informeren en hoe tegemoet te komen aan de wensen van specifieke doelgroepen. Met een effect- en procesevaluatie worden vier kleinschalige initiatieven onderzocht: 1. Preconceptiespreekuur Volendam, 2. Dragerschapscreening op Joodse ziekten, 3. Hemoglobinopathie (HbP) dragerschaponderzoek bij mensen met Afrikaanse, Antilliaanse, Surinaamse en/ of Mediterrane achtergrond; en 4. Een online CF dragerschaptest voor mensen van Noord-Europese afkomst via de website van het VUmc. Tevens zal een ethische analyse uitgevoerd worden.
In de internationale medische literatuur is een aantal predictiemodellen gepubliceerd waarmee de individuele kans op een ongunstige zwangerschapsuitkomst of zwangerschapscomplicatie kan worden voorspeld, vroeg in de zwangerschap, op basis van patiëntkarakteristieken. Geen van deze modellen is gevalideerd voor de Nederlandse situatie. Bovendien is niet duidelijk of het gebruik van dergelijke predictieregels de zorguitkomsten voor kind en moeder verbetert. Het project bestaat uit twee onderdelen een externe validatie studie en een impactstudie. Binnen de externe validatie studie vindt evaluatie plaats van de performance van gepubliceerde obstetrische predictieregels. In de impactstudie evalueren we het effect van predictieregels en risicoafhankelijke zorgpaden op zorguitkomsten. Doel Een doel van het project is om na te gaan of deze predictiemodellen ook geldig zijn in de Nederlandse situatie. Een tweede doel is te achterhalen of het gebruik van zulke predictiemodellen leidt tot betere uitkomsten bij moeder en kind. Verloskundigen en gynaecologen kunnen immers eerder inspelen op individuele risico’s. Een derde doel is van het onderzoek is te kijken naar de verhouding tussen kosten en effectiviteit van het wel of niet gebruiken van predictiemodellen in de zorg voor zwangeren. Relevantie Gebruik van predictieregels kan tot betere uitkomsten voor moeder en kind leiden als dit gepaard gaat met veranderd gedrag van zorgverleners en zwangeren. Beter op maat gesneden zorg kan de levenskwaliteit en tevredenheid met verloskundige zorg positief beïnvloeden. Minder morbiditeit kan bovendien leiden tot lagere kosten. In de impact studie zullen deze uitkomsten worden bekeken en berekeningen zullen worden gemaakt van de kosten per eenheid verbetering in maternale/kind uitkomst of kwaliteit van leven. Projectleider(s) Dr. L.J.M. Smits, Dr. H.C.J. Scheepers Projectuitvoerder(s) Drs. L.J.E. Meertens
Contact project Dr. L.J.M. Smits
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020007 Alle verloskundige en gynaecologische praktijken in Limburg Trefwoord clinical prediction rule, decision aids, obstetrics, cost-benefit analysis, infant mortality, pregnancy outcome
Doel Dit project beoogt meer inzicht te krijgen in algemene en populatiespecifieke bevorderende en belemmerende factoren voor de implementatie van dragerschaponderzoek voor specifieke subpopulaties die op basis van herkomst een verhoogd risico hebben op het krijgen van een kind met een ernstige erfelijke ziekte. Vraagstelling/Hypothese Voor vier kleinschalige initiatieven (zie boven) worden de volgende vragen gesteld: 1. H oe wordt een aanbod van dragerschaponderzoek in de doelgroep gewaardeerd? Welke informatie- en ondersteuningsbehoefte (zoals een keuzehulp) hebben mensen? 2. W at zijn binnen de doelgroep redenen voor (geen) deelname? Is er sprake van een geïnformeerde keuze? 3. W at betekent de testuitslag voor deelnemers en hoe gaan zij hiermee om (informeren familieleden, reproductieve keuzen)? 4. W at zijn bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie van dragerschaponderzoek op maat? 5. In hoeverre wordt (kan) dragerschaponderzoek op basis van herkomst in de praktijk (worden) aangeboden zoals bedoeld? 6. Z ijn er ethische bezwaren/knelpunten; hoe kan daaraan tegemoet worden gekomen? Hoe verhoudt een aanbod van dragerschaponderzoek zich tot normatieve kaders van preventieve gezondheidszorg enerzijds en reproductieve screening anderzijds? Wat zijn randvoorwaarden voor een verantwoord aanbod? Relevantie Uitgangspunt van een aanbod van dragerschaponderzoek is respect voor de eigen keuze van het individu, maar het aanbod wordt ook gedaan in de verwachting dat dit de door recessieve aandoeningen veroorzaakte ziektelast in de betreffende subpopulaties belangrijk kan
verminderen. Het project draagt bij aan het verhogen van het bewustzijn van het belang van dragerschaponderzoek op maat en algemene (integrale) preconceptiezorg bij de doelgroep en de kennis, alertheid en deskundigheid van zorgverleners. Projectleider(s) Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmc Dr. P. Lakeman, klinisch geneticus AMC Dr. M.C. van Maarle, klinisch geneticus AMC Projectuitvoerder(s) Drs. K. Holtkamp
[email protected] Contact project Dr. L. Henneman
[email protected] Begin en einddatum oktober 2013 - oktober 2016 Samenwerking met Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040001 VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, EMGO Instituut voor Onderzoek naar Gezondheid en Zorg, Universiteit Maastricht (afdeling Health, Ethics & Society), 1ste Lijn Amsterdam, Sikkelcel Expertisecentrum AMC, Verloskundige Praktijk Waterland-Oost, Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP), Erfocentrum
139
140
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
140 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
141
“The R4U maakt een systematische risicozorg in de verloskundige keten mogelijk vanaf het begin van de zwangerschap.”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
De (niet-)geïnformeerde beslissing van specifieke groepen zwangere vrouwen rondom deelname aan prenatale Downscreening en het structureel echoscopisch onderzoek (SEO)
De haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van een nieuw prenatale risico score kaart: de Rotterdam Reproductive Risk Reduction (R4U).
In 2011 is er door het RIVM een monitor ingesteld om meer inzicht te krijgen in de geïnformeerde besluitvorming rond prenatale screening (van Agt e.a. 2012). Een opvallende uitkomst was dat er vooral bij aanstaande moeders van Turkse en Marokkaanse afkomst vaker sprake was van een niet-geïnformeerde keuze voor zowel de prenatale screening op Down als voor het SEO. Dit was ook het geval bij lager opgeleide vrouwen en vrouwen zonder baan (lage SES) en bij vrouwen van 24 jaar of jonger. Om meer inzicht te krijgen in de overwegingen van zwangere vrouwen uit de genoemde groepen om wel of niet aan prenatale screening mee te doen, is een kwalitatief onderzoek opgezet. Door middel van focusgroepen en individuele interviews wordt getracht meer inzicht te krijgen in het besluitvormingsproces rondom deelname aan de combinatietest (screening op syndroom van Down) en het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO of twintigwekenecho).
De perinatale sterfte in Nederland is hoog in vergelijking met de andere Europese landen(9‰). In Rotterdam is de perinatale sterfte hoger dan het landelijk gemiddelde: 11,4‰, in bijzonder in achterstandswijken (12,3‰) en bij sommige groepen 12,5 ‰ (Poeran et al., 2011). In opdracht van de gemeente Rotterdam hebben de GGD Rotterdam-Rijnmond en het Erasmus MC samen met de Hogeschool Rotterdam/Verloskunde Academie Rotterdam, de zorgverleners in de stad en anderen een stadsbreed zorginnovatieplan opgezet: Programma ”Klaar voor een Kind”. Een sleutelonderdeel van dit programma is: de ontwikkeling van risicozwangerschappen (hoge kans op aangeboren afwijkingen, prematuriteit en SGA) vroeg in de zwangerschap op te sporen. Hiertoe is de R4U ontwikkeld. In de afgelopen periode (2010-2012) is de R4U getest in 6 verloskundige praktijken en 2 ziekenhuizen. De R4U is ondertussen in gebruik bij andere projecten zoals HP4all en Shared Care.
Doel Het doel van het onderzoek is om door middel van een kwalitatieve studie op basis van focusgroep-gesprekken en individuele interviews na te gaan wat ten grondslag ligt aan de in de monitor gevonden niet-geïnformeerde beslissing van Turkse en Marokkaanse aanstaande moeders en aan die van zwangere vrouwen met een lage SES en zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger. Vraagstelling/Hypothese Voor dit onderzoek zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd: 1. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek ? 2. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen met een laag sociaal economische status hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek? 3. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek? 4. Is er sprake van onvoldoende kennis of spelen andere factoren een rol? 5. Welke belemmeringen worden ervaren door deze vier groepen vrouwen bij het nemen van een geïnformeerde beslissing?
Relevantie Verbetering van de voorlichting aan specifieke groepen zwangeren over de prenatale screening. Projectleider(s) Dr. A.M. (Anne Marie) Plass Prof.dr. W. (Walter) Devillé Dr. T.A. (Trees) Wiegers Projectuitvoerder(s) M. (Merle) van Reep MSc Ö. (Özlem) Manav MSc M. (Marjolijn) van Leeuwe MSc M. (Marlies) de Jager MSc Contact project Dr. A.M. (Anne Marie) Plass
[email protected] Begin en einddatum augustus 2013 - maart 2014 Samenwerkingspartners Pharos (Kennis- en adviescentrum)
Doel Het doel van deze studie is ten eerste, het ontwikkelen van een screeningsinstrument, de R4U, dat geschikt is voor de routine eerste prenatale controle door verloskundigen en gynaecologen waarbij zowel medische als niet medische risicofactoren worden gedetecteerd. De keuze van deze risicofactoren is gebaseerd op grootschalige Nederlandse cohortstudies (GenR en ABCD). Het tweede doel is het onderzoeken van de haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van de R4U in routine gebruik. Vraagstelling/Hypothese Vraagstelling: Is de R4U hanteerbaar (feasible), betrouwbaar (reliable) en prognostisch valide? Hypothese: De Rotterdamse hypothese stelt dat niet één maar een cumulatie aan risicofactoren hogere kans geeft op congenitale afwijkingen, lage Apgarscore (AS <7 na 5 minuten), prematuriteit en dysmaturiteit (samen de BIG 4 complicaties) met als gevolg hogere kans op perinatale sterfte. Relevantie De hoge perinatale mortaliteit in de achterstandswijken hangt nauw samen met risicostapeling (cumulatie) zowel van medisch en niet medische risicofactoren. Een groot deel van deze risico’s is beïnvloedbaar. Vroegtijdig opsporen in de verloskundige keten maakt het mogelijk via preventieve maatregelen de perinatale sterfte te verminderen. Met de R4U kunnen de risicofactoren worden vastgesteld en voorzien van zorgpaden.
Projectleider(s) Prof.dr. G.J. Bonsel, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam Prof.dr. E. A.P. Steegers, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam Dr. E. Birnie, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam H.W. Torij MSc, Hogeschool Rotterdam, Verloskunde Academie Rotterdam Projectuitvoerder(s) Drs. A.G. Posthumus, dr. A.N. Rosman, Afdeling Verloskunde & Vrouwenziekten Erasmus MC Rotterdam M.J. van Veen MSc, Hogeschool Rotterdam, Verloskunde Academie Rotterdam Contact project Prof.dr. G.J. Bonsel
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2009 Einddatum: juni 2014 Samenwerkingspartners Erasmus MC GGD Rotterdam Rijnmond Hogeschool Rotterdam/Verloskunde Academie Rotterdam Trefwoord pregnancy, risk assessment, perinatal mortality
141
142
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
142
143
“De gevalideerde Mind2Care is sinds januari 2013 online beschikbaar voor geïnteresseerde verloskundigen en gynaecologen.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Mind2Care screen-en-advies instrument ter detectie en zorgtoeleiding van zwangeren met psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik
Omphalocele Outcome Prediction by Ultrasound Screening and omphalocele measurement (OOPUS)
Psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik (samen ‘PPM’) zijn prevalente en comorbide condities tijdens de zwangerschap. Onbehandeld kan PPM leiden tot nadelige gevolgen voor moeder en kind. Desondanks is de aanpak van PPM vaak geen onderdeel van de routine antenatale zorg. Voor een systematische aanpak van PPM werd het digitale Mind2Care screen-en-advies instrument ontwikkeld. Mind2Care screent zwangeren (self-report) en toont daarna direct het risicoprofiel en een bijbehorend behandeladvies, indien nodig. De zwangere bespreekt haar uitslag met de verloskundige of gynaecoloog, waarna zij kan worden aangemeld voor extra ondersteuning en/of behandeling. Sinds januari 2013 is de Mind2Care online beschikbaar en kunnen geïnteresseerde verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen de Mind2Care gebruiken als zorginstrument. Hierbij worden lokale PPM behandelmogelijkheden in het instrument opgenomen. Op deze manier krijgen zwangeren altijd een advies-op-maat aangeboden.
Omphalocèle is een voorste buikwanddefect waarbij abdominale organen uitpuilen in de navelstreng. Omphalocèle komt in ongeveer 1 op de 6.000 geboortes voor. Het kan als geïsoleerde afwijking voorkomen, maar ook als onderdeel van een syndroom. Ompahalocèle is goed te diagnosticeren bij de SEO.
Doel Van 2009 tot 2013 zijn onder andere de toepasbaarheid, betrouwbaarheid en validiteit van het Mind2Care instrument onderzocht, evenals de rol van PPM in het ontstaan van nadelige zwangerschapsuitkomsten bij zwangeren in de eerste, tweede en derde lijn. Vraagstelling/Hypothese Vraagstellingen die zijn beantwoord zijn: • Is de Mind2Care een toepasbaar, betrouwbaar en valide instrument voor de detectie van psychopathologie, psychosociale problemen en middelengebruik tijdens de zwangerschap? • Komen zwangeren die volgens de Mind2Care in aanmerking komen voor extra psychiatrische en/of psychosociale begeleiding daadwerkelijk in zorg? • Welke rol spelen depressieve klachten tijdens de zwangerschap in het ontstaan van nadelige zwangerschapsuitkomsten? • Welke rol speelt PPM in de ongelijke verdeling van geboorteuitkomsten in stedelijke en niet-stedelijke gebieden? Relevantie De Mind2Care is uniek in een aantal opzichten: 1. Het screent zwangeren op de zowel psychopathologie, als psychosociale problemen en middelengebruik tijdens de zwangerschap. 2. Het genereert direct een risicoprofiel met een bijbehorend advies voor zwangeren. Het heeft geen zin om zwangeren te screenen zonder een actie te koppelen aan de screenuitslag. 3. Het is een digitaal instrument, gevalideerd voor routine gebruik in de eerste, tweede en derde lijn. 4. Lokale PPM instanties / zorgaanbieders kunnen eenvoudig in de Mind2Care worden opgenomen, waardoor zwangeren altijd zorg-op-maat krijgen aangeboden.
Projectleider(s) Dr. Mijke Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater, Erasmus MC Prof.dr. Gouke Bonsel, hoogleraar verloskunde & gynaecologie, epidemioloog, Erasmus MC Prof.dr. Witte Hoogendijk, hoogleraar psychiatrie, Erasmus MC Prof.dr. Eric Steegers, hoogleraar verloskunde & gynaecologie, Erasmus MC Projectuitvoerder(s) Dr. Chantal Quispel Contact project Dr. C. (Chantal) Quispel en/of dr. M.P. (Mijke) Lambregtse-van den Berg
[email protected] en/of
[email protected] Begin en einddatum oktober 2009 - maart 2014 Samenwerkingspartners Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ, www.lkpz.nl) Regionaal Consortium Zuid-West Nederland Trefwoord depression, mental disorders, pregnancy, psychosocial problems, screening, substance use
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt
Doel Middels de OOPUS willen we via een observationele multicenter prospectieve cohortstudie de omphalocèle echografisch meten en beoordelen tijdens de zwangerschap om zo een voorspelling van methode van sluiting / correctie van omphalocele postpartum te kunnen maken. Tevens hopen we de neonatale uitkomst in het kader van persisterende pulmonale hypertensie beter te kunnen voorspellen.
Projectuitvoerder(s) Dr. L. Ruiter
Vraagstelling De grootte van de omphalocèle kan bepalend zijn voor de methode van chirurgisch sluiten van de omphalocèle, en in het voorspellen van de neonatale uitkomst in het kader van persisterende pulmonale hypertensie.
Begin en einddatum Begindatum: oktober 2013 Einddatum: -
Relevantie Betere voorlichting en begeleiding tijdens de zwangerschap en adequatere en efficiëntere opvang voor de neonaat postpartum, tav sluiting van het defect en ondersteuning bij de transitie.
Contact project Laura Ruiter
[email protected]
Trefwoord ultrasonography, hernia, umbilical
143
144
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
144 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
145 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Lower Uterine Segment study (LUS)
Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest Netherlands.
Uit de literatuur zijn al diverse karakteristieken bekend welke een voorspellende waarde hebben tav een succesvolle vaginale baring bij vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis. Uit een systematic review is gebleken dat ook de dikte van het onderste uterussegment, echografisch gemeten tijdens de zwangerschap, hierin van toegevoegde waarde kan zijn.
Perinatale sterftecijfers zijn relatief hoog in Nederland. Een groot deel van deze sterfte hangt samen met SGA en prematuriteit. Binnen de groep ‘kwetsbare zwangeren’ komen SGA en prematuriteit vaker voor. Tevens bestaat er een grotere kans op problemen in de opvoeding, resulterend in een groter aantal AMK-meldingen. Een zwangere wordt als kwetsbaar aangemerkt indien er sprake is van psychosociale problemen, psychopathologie of middelengebruik (PPM), in combinatie met een gebrek aan persoonlijke hulpbronnen om het effect van PPM op zwangerschapsuitkomsten te verminderen (zoals een laag inkomen en wonen in een achterstandswijk). Kwetsbaarheid kan moeilijk vast te stellen zijn. Momenteel is er onvoldoende structurele screening en zijn zorgpaden voor preventieve en curatieve zorg niet altijd aanwezig. Hierdoor blijven kwetsbare zwangeren vaak onopgemerkt en ontvangen niet de zorg die ze nodig hebben, met alle gevolgen van dien.
Doel Middels de LUS willen we een predictiemodel maken voor vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis en de wens tot een vaginale baring in een volgende zwangerschap. Hiertoe maken we tijdens drie momenten in de zwangerschap een transvaginale echo waarbij we het onderste uterussegment zullen meten. Tevens worden maternale karakteristieken meegenomen.
Contact project Laura Ruiter
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Ontwerpen van een predictiemodel voor vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis en wens tot vaginale baring.
Publicaties Kok N, Wiersma IC, Opmeer BC, de Graaf IM, Mol BW, Pajkrt E. The ability of sonographic measurement of the lower uterine segment thickness to predict uterine rupture during a trial of labour in women with a previous Caesarean section: a meta-analysis. Ultrasound in Obstetrics and Gynecology 2013: Epub
Relevantie Betere voorlichting en selectie van patiënten met een sectio in de voorgeschiedenis en wens tot vaginale baring. Wie moet wel een poging tot vaginale baring (VBAC vaginal birth after delivery) aangaan en wie kan beter een primaire sectio ondergaan? Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt Projectuitvoerder(s) Drs. L. Ruiter
Begin en einddatum Begindatum: juli 2013 inclusies AMC Planning tot uitbreiding multicenter: januari 2014
Trefwoord ultrasonography, caesarean section, VBAC
Doel van het onderzoek Het realiseren van gestructureerde zorg voor kwetsbare zwangeren door: 1. Structurele screening op kwetsbaarheid vroeg in de zwangerschap, ongeacht waar de zwangere in zorg is. 2. Een hogere participatiegraad in preventieve en curatieve programma’s door kwetsbare zwangeren. 3. Het terugdringen van onverwachte negatieve zwangerschapsuitkomsten (SGA, prematuriteit, AMKmeldingen). 4. Meer ervaren zorgkwaliteit en professionele satisfactie. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvraag binnen de studie is of structurele signalering en zorg voor kwetsbare zwangeren het aantal onverwachte negatieve zwangerschapsuitkomsten kan verminderen. Relevantie Door vroeg in de zwangerschap vast te stellen of de zwangere als kwetsbaar kan worden aangemerkt worden zorgverleners erop geattendeerd dat er een verhoogde kans bestaat op negatieve zwangerschapsuitkomsten. Hier kan in de vormgeving van de zorgverlening rekening mee worden gehouden. Tevens kan, indien nodig, adequate hulpverlening op gang worden gebracht om het aanstaande gezin te begeleiden, zodat het gezin /kind een zo goed mogelijke start maakt.
Projectleider(s): Prof.dr. Gouke J. Bonsel (Erasmus MC) Hanneke W. Torij MSc (Hogeschool Rotterdam) Projectuitvoerder(s): Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC) Drs. Angelica A. Venekamp (Hogeschool Rotterdam) Dr. J. van Rijckevorsel-Scheele (Hogeschool Rotterdam) Contact project: Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC)
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in januari 2012 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020011 Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Erasmus MC en Hogeschool Rotterdam Publicaties Steegers EAP, Denktas SD, de Graaf JP, Bonsel GJ. Sociale verloskunde voorkomt armoedeval. Medisch Contact 2013;68: 714-717. Trefwoord pregnancy, childbirth, adverse pregnancy outcomes, maternal health, infant health, mental health, substance use, prenatal care, postnatal care, perinatal mortality, early intervention
145
146
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
146
147
Psycholoog die tot hoogleraar is benoemd: “Onderzoek waar mogelijk zowel moeder als kind beter van worden, daar krijg ik meteen een warm gevoel van. Ik doe graag mee. En heel interessant om te kijken wat de mechanismen zijn als er inderdaad betere kinduitkomsten worden gevonden in de interventiegroep. Ook zal deze studie een unieke bijdrage kunnen leveren aan verbetering van de prenatale eerstelijns verloskundige zorg.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Pregnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions (PROMISES)
De app ‘Gezond werken tijdens de zwangerschap’
Vrouwen die tijdens de zwangerschap angst- en/of depressieklachten hebben, hebben een verhoogde kans op kinderen met emotionele of gedragsproblemen. Het is onbekend of het helpt om de vrouwen voor deze klachten te behandelen. Omdat medicijnen ongunstige effecten kunnen hebben op het ongeboren kind onderzoeken wij of een psychologische therapie misschien helpt. We gaan bij driehonderd zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten kijken of behandeling zinvol is. De ene helft van de vrouwen krijgt psychologische therapie aangeboden en de andere helft niet. Vervolgens kijken we of de klachten meer afnemen in de groep met therapie dan in de vergelijkingsgroep. Om een effect bij de kinderen te meten, worden op anderhalfjarige leeftijd een aantal testen afgenomen op het gebied van emoties en gedrag. Voor meer informatie, zie www.promises-onderzoek.nl
Ongunstige arbeidsomstandigheden tijdens de zwangerschap zoals lichamelijk zwaar werk, werkstress, nachtdiensten en lange werkdagen kunnen invloed hebben op de kans op vroeggeboorte en een te laag geboortegewicht. Deze kennis heeft geresulteerd in een NVAB Richtlijn getiteld ‘Zwangerschap, postpartumperiode en werk’. Deze richtlijn heeft geleid tot een duidelijke verbetering in de dienstverlening aan zwangere werknemers, echter de richtlijn is beperkt bekend bij verloskundig zorgverleners, en onder zwangeren bestaat een groot verschil in toegang tot bedrijfsartsen. In dit onderzoek ontwikkelen we een app over zwangerschap en werk. Zwangeren krijgen via deze app informatie gericht op hun specifieke situatie: wanneer aanpassing van werk en werktijden nodig is, het advies tot overleg met de werkgever of bezoek aan de bedrijfsarts of gynaecoloog/verloskundige. De verloskundige hulpverleners van de deelnemende zwangeren krijgen scholing over het gebruik van de app en infomeren zwangeren over de app bij hun eerste bezoek.
Doel Het effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten op eventuele psychosociale problemen van het kind te onderzoeken. Daarnaast wordt onderzocht wat het effect van cognitieve gedragstherapie is op de mentale gezondheid van de moeder, de somatische neonatale uitkomsten, de cognitieve en motorische ontwikkeling van het kind, en de kosteneffectiviteit in vergelijking met standaardzorg.
Begin en einddatum Inclusies: 2009-maart 2015 Meten uitkomsten (bij het kind op 1,5-jarige leeftijd): tot 2016
Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten op eventuele psychosociale problemen van het kind? (primaire vraagstelling)
Publicaties Meijer, J.L., Bockting, C.L.H., Beijers, C., Verbeek, T., Stant, A.D., Ormel, J., Stolk, R.P., de Jonge, P., van Pampus, M.G., Burger, H.Pregnancy Outcomes after a Maternity Intervention for Stressful EmotionS (PROMISES): Study protocol for a randomised controlled trial Trials 2011; Jun 20: 12-15.
Relevantie Dit onderzoek kan leiden tot een psychologische behandeling die angst- en/of depressieklachten tijdens de zwangerschap vermindert en emotionele of gedragsproblemen problemen bij kinderen voorkomt. Projectleider(s) H. Burger MD, PhD Projectuitvoerder(s) C. Beijers MSc J.L. Meijer MSc T. Verbeek BSc Contact project T. Verbeek
[email protected]
Samenwerkingspartners Rijksuniversiteit Groningen KNOV Verloskundig Consortium
Trefwoord affective symptoms, anxiety, child behavior disorders, child development, cognitive therapy, cost-benefit analysis, depression, emotions, female, health care costs, humans, infant, infant behavior, mothers, netherlands, pregnancy, pregnancy complications, pregnancy outcome, prenatal care, prenatal exposure delayed effects, psychiatric status rating scales, questionnaires, research design, stress, psychological, treatment outcome
NIEUW
IN JAARINDEX
Doel van het onderzoek Doel van dit project is het implementeren van de NVAB Richtlijn ‘Zwangerschap, postpartumperiode en werk’, zodat werknemers tijdens hun zwangerschap minder werk- en persoonsgebonden risico’s lopen. Dit bereiken we enerzijds door vroegtijdig signaleren van deze risico’s, via een mobiele app. Anderzijds versterken we de communicatie en samenwerking tussen professionals in de zorg rondom zwangerschap en werk via gezamenlijke nascholing tussen arbocuratieve zorgverleners en verloskundige zorgverleners van de deelnemende VSV’s. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is het effect van de implementatie van de app zwangerschap en werk ten aanzien van: a. Afname van psychopathologie van moeder (op basis van de EPDS-vragenlijst) 6 weken postpartum b. Afname van gecompliceerde zwangerschappen en bevallingen c. Afname van zorggebruik van moeder en kind 2. Zijn de zwangeren tevreden over de app? 3. Heeft de app bijgedragen aan betere afstemming tussen de verloskundige en de bedrijfsarts of werkgever? 4. Zijn de stakeholders: verloskundigen, gynaecologen, bedrijfsartsen tevreden over de gezamenlijke nascholing ten aanzien van zwangerschap en werk? 5. Is er een verband tussen het gebruik van de app en afwijkingen en complicaties van de zwangerschap (zoals vroeggeboortes, laag geboorte gewicht, hoge bloeddruk en pre eclampsie) en opnames op de NICU’s? Relevantie Wij verwachten met deze app via de verloskundige hulpverleners alle zwangeren te bereiken, iets wat nu niet gebeurd. We kunnen zo meer zwangeren signaleren die risico lopen, en hen vervolgens
ondersteunen bij het realiseren van de juiste werkaanpassing en bedrijfsgeneeskundige zorg. Uiteindelijk zou dit kunnen leiden tot verbetering van de gezondheid van moeder en kind en mogelijk tot minder (langdurig)verzuim. Projectleider(s): Dr. M. (Marjolein) Kok Projectuitvoerder(s): Drs. M.D.M. van Beukering Dr. M.N.M. van Poppel, Dr. F.G. Schaafsma, Prof.dr. M.H.W. Frings-Dresen, Drs. J.T. Gitsels, Prof.dr. J.A.M. van der Post, Drs. G.A.M. Vermeulen, Prof.dr. C. de Groot. Contact project: Monique van Beukering
[email protected] Begin en einddatum Start: december 2014 1e fase: ontwikkeling app en nascholing: 6 maanden, 2e fase: Proces en effect evaluatie van gebruik van de applicatie in vier VSV’s in combinatie met multidisciplinaire nascholingsbijeen komsten: 18 maanden. Einddatum: december 2016 Samenwerkingspartners Netwerk geboortezorg Noordwest Nederland Trefwoord zwangerschap, arbeidsomstandigheden, preventie, mobiele applicatie
147
148
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
148
149
“De ontlasting kleurenkaart en kleurenApp: de kleur van
“This research proposal has been granted by a KNOV Fellowship.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
babypoep als vroege aanwijzing voor een ernstige leverziekte. ”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Failure to progress during the first stage of labor
NIEUW
IN JAARINDEX
The cesarean section rate has been rising over the past decades without significantly improving maternal and neonatal outcomes. Management of labor has a profound influence on the risk for cesarean delivery, in particular monitoring of progress in the first stage of labor, and how failure to progress has been diagnosed. In the Netherlands, two different policies regarding management of the first stage of labor are being used by primary care midwives. Some primary care midwives follow the recommendations of the KNOV- guideline “Niet-vorderende ontsluiting” (NVO-guideline) whereas other midwives follow the policy of pro-active support of labor (PSOL).
Doel 1. T o investigate the referral rate from primary midwife-led care to obstetrician-led (secondary) care for the indication failure to progress in the first stage of labor, and to investigate the cesarean section rate among low risk women with the diagnosis “failure to progress during first stage of labor”. Second objective is to investigate whether this rate has changed during the last decade. 2. T o gain insight in the types of management of the first stage of labor of primary care midwives by comparing two types of management of the first stage of labor: management according to the NVO-guideline and management according to PSOL, on the number of referrals to secondary care for failure to progress during the first stage of labor. Relevantie This research will contribute to knowledge on factors associated with the management of the first stage of labor. Given the fact that management of labor has an impact on the cesarean section rate, this is of importance not only for midwives and obstetricians, but also for pregnant women.
Projectleider(s) Dr. Corine Verhoeven Projectuitvoerder(s) Dr. Corine Verhoeven Afdeling Midwifery Science, AVAG/ EMGO, VUmc Contact project Dr. Corine Verhoeven
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2014 Einddatum: oktober 2016 Samenwerkingspartners Afdeling Obstetrie en Gynaecologie, VUmc Trefwoord failure to progress during labor, cesarean section
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Vroegdiagnostiek van galwegatresie met behulp van de ontlasting kleurenkaart en de ontlasting kleuren app
NIEUW
IN JAARINDEX
Galwegatresie is een aandoening waarbij rondom de geboorte de galwegen verschrompelen. De enige behandeloptie (behalve levertransplantatie) is een operatie waarbij de galwegen hersteld worden. Hoe eerder deze operatie uitgevoerd wordt, hoe beter de resultaten. Als de operatie niet slaagt, is levertransplantatie noodzakelijk. Bij voorkeur wordt de operatie uitgevoerd voor de zestigste levensdag. Helaas wordt de operatie in Nederland in 50% van de gevallen te laat uitgevoerd omdat de ziekte te laat herkend wordt. Een van de belangrijkste symptomen is ontkleurde ontlasting. Dit wordt vaak niet als afwijkend herkend. Hierdoor worden kinderen pas laat naar de kinderarts verwezen. Met behulp van een ontlasting kleurenkaart en een ontlasting kleuren app willen wij een screeningsinstrument maken voor jeugdartsen en ouders. Vier weken na de geboorte (ten tijde van het routine bezoek aan de jeugdarts) zal de kleur van de ontlasting m.b.v. kleurenkaart en/of app getoetst worden. Hiermee kan de ziekte vroegtijdig ontdekt worden. Doel van het onderzoek Het verbeteren van de uitkomsten van de zorg voor kinderen met (verdenking op) galwegatresie.
Projectleider(s): Dr. J.B.F. Hulscher Prof.dr. H.J. Verkade
Vraagstelling/Hypothese Worden met behulp van de ontlasting kleurenkaart en de ontlasting kleuren app kinderen met (verdenking op) galwegatresie eerder verwezen naar de kinderarts maag-darm-leverziekten?
Projectuitvoerder(s): Drs. M. Witt Dr. C. Keyzer Dekker Drs. J. Lindeboom
Relevantie Het voorkomen van een levertransplantatie is zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij van groot belang. Levertransplantatie op de kinderleeftijd is een grote operatie met een groot risico op complicaties of zelfs overlijden. Daarnaast is langdurige medicatie en herhaaldelijk ziekenhuis bezoek noodzakelijk. De kosten van een levertransplantatie zijn hoog en donor organen zijn – zeker voor kinderen – schaars.
Contact project: Dr. J.B.F. Hulscher, kinderchirurg
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2014 Einddatum: onbekend Samenwerkingspartners Groeigids, AirmedApp
149
150
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
150
151
“Kortere observatie neonaat na meconiumhoudend vruchtwater veilig en efficiënt?”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Meconium Aspiratie Controle studie (MAC studie) Studie naar observatieduur bij pasgeborenen met meconiumhoudend vruchtwater
NIEUW
IN JAARINDEX
De NVOG richtlijn (i.s.m. NVK) geeft 8 uur observatieduur aan na geboorte bij meconiumhoudend vruchtwater. De evidence hiervoor is zwak, één retrospectieve studie met een laag aantal kinderen en een abstract. Algemeen heerst de overtuiging dat deze observatie duur langer is dan nodig. Doel van de observatie is pasgeborenen die last krijgen van een meconium aspiratie syndroom vroegtijdig op te sporen. De huidige studie includeert pasgeborenen met een zwangerschapsduur ≥ 37 weken en 0 dagen, aanwezigheid meconium houdend vruchtwater en een goede start met observatie aansluitend bij moeder. Exclusie criteria zijn, infectieverdenking, congenitale afwijkingen en syndromen en opname op de afdeling neonatologie direct na de geboorte. O.b.v. background incidentie worden 800 kinderen geïncludeerd. Er volgt een observatieschema met ieder uur controles, meest uitgebreid direct na de geboorte en op vier en acht uur. Hieraan wordt statisch aangetoond of eerder dan 8 uur post partum tot ontslag naar huis kan worden overgegaan. Doel Analyseren of een kortere observatieduur, 4 uur ipv 8 uur, bij meconium houdend vruchtwater en een goede start veilig is.
Contact project Dr. A.C. de Mol, kinderarts-neonatoloog
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat vier uur observatie even veilig is als 8 uur observatie. Met andere woorden: indien na vier uur er geen aanwijzingen zijn voor meconium aspiratie syndroom, zullen die er niet significant vaker wel zijn na 8 uur.
Begin en einddatum Studie is reeds gestart en zal sluiten zodra het aantal van 800 kinderen in de verschillende centra is bereikt. Momenteel zijn 130 kinderen geïncludeerd.
Projectleider(s) Dr. A.C. de Mol kinderarts-neonatoloog Drs. M. de Jong, kinderarts-neonatoloog Projectuitvoerder(s) Drs. N. van Rheenen, arts-assistent kindergeneeskunde Drs. P.P. Theunisse, arts-assistent kindergeneeskunde Verpleging verloskamers en kraamafdeling Bovenstaande projectleiders
Samenwerkingspartners Vanaf najaar 2014 zal de studie uitgebreid worden in andere centra. Verspreid door Nederland zijn diverse ziekenhuizen geïnteresseerd Publicaties Uiteraard is het doel de bevindingen te publiceren en mogelijk de richtlijn in Nederland en eventueel andere landen aan te passen. Trefwoord meconium, meconium aspiration syndrome, observation
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
De (kosten) effectiviteit van een online interventie (MamaKits) voor zwangere vrouwen met stress, depressieve en/of angstklachten
NIEUW
IN JAARINDEX
Depressieve- en angstklachten tijdens de zwangerschap zijn een probleem voor de vrouw en haar kind waaronder een verhoogde kans op postpartum depressie, niet starten met borstvoeding, verhoogde kans op vroeggeboorte en dysmaturiteit. Uit de literatuur blijkt dat veel behandelingen weinig tot geen effect hebben. Een mogelijke verklaring is de therapieontrouw door problemen met het organiseren van de therapiesessies buitenshuis. Mamakits online biedt vrouwen een online cursus, begeleid door een coach, die thuis in eigen tijd gevolgd kan worden. De cursus is gebaseerd op een al bestaande online behandeling (‘Alles-onder-controle’), die goede resultaten heeft geboekt bij patiënten met oa depressieve klachten. Dit onderzoek betreft een randomised trial met een wachtlijstgroep, die de cursus 6 weken na de bevalling alsnog kan volgen. Doel van het onderzoek Het verminderen van het aantal zwangere vrouwen met depressieve- en angstsymptomen en daardoor het verbeteren van de perinatale uitkomst. Vraagstelling/Hypothese 1. Is de online zelfhulp interventie Mamakits effectief in het verminderen van depressieve- en angstsymptomen tijdens de zwangerschap en postpartum? 2. Leidt dit tot een verbetering van de perinatale zorg? 3. Is deze interventie kosteneffectief? Relevantie Het verminderen van de depressieve en angstklachten tijdens de zwangerschap is van direct belang voor de vrouw. Daarnaast leidt het tot een betere perinatale uitkomst voor moeder en kind. Projectleider(s): Prof.dr. C.J.M. de Groot, gynaecoloog Prof.dr. A.Honig, psychiater Prof.dr. A.van Straten, klinisch psycholoog Projectuitvoerder(s): Drs. H.M.Heller, psychiater
Contact project: Drs. H.M.Heller, psychiater
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2014 Einddatum: maart 2015 Samenwerkingspartners Afdeling klinische psychologie van de Vrije Universiteit , de afdeling Prezens van GGZ inGeest en EMGO+ Instituut VUmc Publicaties The (cost) effectiveness of an online intervention for pregnant women with affective symptoms: protocol of a randomised controlled trial. Heller HM, van Straten A, de Groot CJ, Honig A. BMC Pregnancy Childbirth. 2014 Aug 14; Trefwoord pregnancy, affective symptoms, internet, depressive disorder, intervention, cost-effectiveness
151
152
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
152 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
153
“Doorgifte van de bloeduitslagen en immunoglobuline-toedieningen door de laboratoria en verloskundig hulpverleners is essentieel voor monitoring en daarmee optimalisatie van dit bevolkingsprogramma.”
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Onderzoek naar depressieve en angstsymptomen in de zwangerschap en de invloed daarvan op zwangerschaps uitkomst en zorgconsumptie
NIEUW
IN JAARINDEX
Depressieve- en angstklachten tijdens de zwangerschap zijn gerelateerd aan meerdere problemen voor de vrouw en haar kind, waaronder een verhoogde kans op postpartum depressie, niet starten met borstvoeding, verhoogde kans op vroeggeboorte en dysmaturiteit. Wij willen op de poliklinieken verloskunde van VUmc en SLAZ onderzoeken in hoeverre depressieve- en angstklachten vóórkomen. Daarnaast willen wij te weten komen in hoeverre de klachten invloed hebben op het beloop van de zwangerschap, het peripartum, de zorgconsumptie en de werkhervatting. Dit alles gebeurt middels afname van vragenlijsten op 3 momenten tijdens de zwangerschap, gevolgd door statusonderzoek. Vrouwen die hoog scoren op de vragenlijsten worden verwezen naar passende hulpverlening Doel • In hoeverre zijn depressieve- en angstklachten tijdens de zwangerschap voorspellend voor perinatale complicaties • In hoeverre maken zwangere vrouwen met depressieve- en angstklachten meer gebruik van de gezondheidszorg waaronder meer of ongeplande zwangerschapscontroles. • In hoeverre hebben pasgeborenen van zwangere vrouwen met depressieve -en angstklachten een verhoogde kans op prematuriteit en een laag geboortegewicht. • In hoeverre zijn zwangere vrouwen met depressieve- en angstklachten na de bevalling minder geneigd om te starten met borstvoeding • In hoeverre gaan zwangere vrouwen met depressieve- en angstklachten later aan het werk dan gepland of helemaal niet meer aan het werk, verondersteld dat zij dit voor de zwangerschap wel van plan waren. Vraagstelling/Hypothese Wij voorspellen dat zwangere vrouwen met depressieve- en angstklachten meer perinatale complicaties hebben en meer gebruik maken van de gezondheidszorg dan vrouwen zonder deze klachten. Wij voorspellen daarnaast dat hun pasgeboren baby’s postpartum meer problemen hebben en minder borstvoeding krijgen en tenslotte dat deze vrouwen na hun verlof later of helemaal niet het werk zullen hervatten. Relevantie Het in kaart brengen van de depressieve en angstklachten tijdens de zwangerschap en de gevolgen hiervan is zowel van maatschappelijk belang als belangrijk voor de vrouw en het kind onder andere omdat het de opzet van adequate hulpverlening stimuleert.
Projectleider(s) Prof.dr. C.J.M. de Groot, gynaecoloog Prof.dr. A. Honig, psychiater Projectuitvoerder(s) Drs. H.M.Heller, psychiater Dr. A.Valkenburg-van den Berg, gynaecoloog Contact project Drs. H.M.Heller, psychiater
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2014 Einddatum: mei 2016 Samenwerkingspartners Sint Lucas Andreasziekenhuis Trefwoord pregnancy, affective symptoms, depressive disorder, anxiety disorder, breast feeding, work
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Procesmonitoring prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) 2013
NIEUW
IN JAARINDEX
Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM coördineert het landelijke bevolkingsonderzoek PSIE en geeft opdracht voor monitoring ervan. Deze monitoring betreft een periode van een jaar, met datum bloedafname voor de eerste screening (vóór of in week 12 van de zwangerschap) van 1 januari t/m 31 december 2013. Verloskundige hulpverleners en laboratoria geven de gegevens van de zwangere, de uitslagen van PSIE-bloedonderzoeken en de toedieningen van anti-D en HBIg door aan het RIVM-DVP (Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s, voorheen entadministraties), die deze gegevens registreert in een landelijk registratiesysteem. De monitoring gebeurt op basis van deze gegevens. Doel van het onderzoek Inzicht geven in: • de dekkingsgraad van het screeningsprogramma bij zwangeren, • de mate waarin het screeningsprogramma wordt uitgevoerd volgens de daarvoor geldende richtlijnen, • de prevalentie van de aandoeningen waarop in de PSIE gescreend wordt (hepatitis B, syfilis, HIV, irregulaire erytrocytenantistoffen (IEA), en Rhesus(D)- en Rhesus(c)-antigeen). Dit inzicht zal -waar nodig- de basis vormen voor adviezen ter verbetering van de uitvoering van het programma. Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat de prenatale screening op infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) aan alle zwangere vrouwen tijdig in de zwangerschap wordt aangeboden, en dat bij afwijkende uitslagen de juiste vervolgstappen worden genomen. Hiermee wordt beoogd zowel hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene en congenitale syfilis te voorkomen, als ook hepatitis B- en HIVdragerschap en -verspreiding. Relevantie Met de screening wordt beoogd zowel hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene en congenitale syfilis te voorkomen, als ook hepatitis B- en HIV-dragerschap en -verspreiding. Onderzoek naar (knelpunten in) de uitvoering draagt bij aan verbetering daarvan.
Projectleider(s): Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg (TNO) Projectuitvoerder(s): Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg (TNO) Drs. Y. Schönbeck (TNO) P. Oomen (RIVM-DVP) Contact project: Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juni 2014 Einddatum: mei 2015 Samenwerkingspartners RIVM – Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s (DVP, de voormalige entadministraties) Publicaties Te verschijnen: Ploeg van der CPB, et al. Procesmonitor prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE): periode januari t/m december 2013. Trefwoord mass screening, pregnancy, syphilis, hepatitis b, hiv, irregulary, erythrocyte antibodies, health care quality, access and evaluation
153
154
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
154 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
155 EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
TRIDENT study: Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing (NIPT)
NIEUW
Vraagstelling/Hypothese Het onderzoek heeft twee onderdelen: 1. Implementatieonderzoek: 1. Wat is de deelname (uptake) aan NIPT? 2. Wat is de technische performance van NIPT in a real-time setting, wat zijn de test eigenschappen en wat zijn de kosten? 2. Perspectief van de zwangere (ESPRIT II) 1. Wat zijn voorkeuren van zwangeren? Wat zijn redenen voor wel of geen NIPT? Hoe wordt het aanbod gewaardeerd en wat is de mate van geïnformeerde besluitvorming? 2. Hoe wordt de test-uitslag ervaren (psychologisch welbevinden) en hoe kijken zwangeren terug op hun deelname (tevredenheid)? Relevantie De introductie van NIPT zal zorgvuldig moeten worden voorbereid. Met name is het van belang dat goed geïnformeerde keuzes van zwangeren gewaarborgd blijven. Dit onderzoek geeft inzicht in de stappen, randvoorwaarden, en organisatie voor structurele inbedding van NIPT. Projectleider(s) Kerngroep: Dr. Erik Sistermans, laboratorium specialist VUMC Prof.dr. Dick Oepkes gynaecoloog LUMC; Dr. Lidewij Henneman, senior onderzoeker VUmc Dr. Lieve Christiaens, gynaecoloog UMCU Dr. Robert-Jan Galjaard, laboratorium specialist en klinisch geneticus, ErasmusMC
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Het ontwikkelen en valideren van Perinatal Fear Beliefs Scale
Projectuitvoerder(s) Diverse betrokkenen van verschillende disciplines (laboratoriumspecialisten, gynaecologen en klinisch genetici) die vertegenwoordigd zijn binnen het landelijk NIPT consortium (www.niptconsortium.nl). De vergunning is toegekend aan de acht academische centra. Junior onderzoeker: Rachèl van Schendel, EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg Contact project Dr. L. Henneman
[email protected] Meer informatie: www.meeroverNIPT.nl, www.NIPTconsortium.nl, http://www.emgo.nl/research/quality-of-care/researchprojects/1451/trident-study-trial-by-dutch-laboratories-forevaluation-of-non-invasive-prenatal-testing-nipt/background/ Begin en einddatum Begindatum: 1 april 2014 Einddatum: 1 april 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 2000340002 Erfocentrum, VSOP voor zeldzame en genetische aandoeningen. KNOV, RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek Publicaties Minimaal twee internationale publicaties en een vakpublicatie. Trefwoord prenatal screening; NIPT; prenatal diagnosis; non-invasive; informed-choices; psychosocial aspects
NIEUW
IN JAARINDEX
IN JAARINDEX
NIPT (Niet Invasieve Prenatale Test) is een nieuwe test waarbij in het bloed van de zwangere het DNA van het kind kan worden onderzocht op trisomie 21 (downsyndroom), trisomie 18 (edwardssyndroom) en trisomie 13 (patausyndroom). NIPT wordt per 1 april 2014 in de TRIDENT studie aangeboden aan zwangere vrouwen met een verhoogde kans op een kind met trisomie 21, 18 of 13 na de combinatietest of vanwege andere medische redenen. NIPT heeft als voordeel dat bij de meeste zwangere vrouwen geen vervolgonderzoek (vlokkentest of vruchtwaterpunctie) meer nodig is als de uitslag van de NIPT niet-afwijkend is. Daardoor kunnen die vrouwen de kans op een miskraam vermijden.
Doel Nagaan hoe we in Nederland kunnen komen tot een zo goed mogelijke inrichting van het aanbod van NIPT, en tot de uitvoering daarvan in de dagelijkse praktijk. Na afloop van de studie kan advies worden gegeven over een verantwoorde invoering van NIPT in Nederland.
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
In overeenstemming met de cognitieve theorie zijn disfunctionele, negatieve overtuigingen de kern van psychopathologie. Ook in de angst voor de perinatale periode zijn de disfunctionele en negatief beladen overtuigingen ten aanzien van de zwangerschap, de bevalling en de periode daarna vaak voorkomende redenen voor de maladaptatie aan de reproductieve functie van vrouwen. Volgens de cognitieve theorie veroorzaken deze disfunctionele overtuigingen angst, stress en vermijdingsgedrag als een manier om deze stress en het lijden te reduceren. In de verloskundige praktijk uit dit gedrag zich in verzoeken en de noodzaak voor medische interventies in een laag risico zwangere populatie. De eerste belangrijke stap in de reductie van het maladaptieve gedrag van de angstige zwangere vrouwen zou het vaststellen van hun disfunctionele opvattingen ten aanzien van de perinatale periode met behulp van een valide klinisch meetinstrument moeten zijn. De Perinatal Fear Beliefs Scale is ontwikkeld op basis van de in-depth interviews met bovenmatig angstige zwangere vrouwen (n= 36) in 2012 en 2014. Doel van het onderzoek Het doel van deze studie is het vaststellen van de psychometrische karakteristieken en de predictieve waarde van dit nieuw ontworpen instrument ten aan zien van de maladaptatie aan de perinatale periode o.a. het niet vorderen van ontsluiting, primaire en secundaire epidurale anesthesie en keizersnede. Vraagstelling/Hypothese We verwachten dat de disfunctionele angstopwekkende overtuigingen ten aanzien van de perinatale periode ten grondslag liggen aan het vermijdingsgedrag en kunnen o.a. tot maladaptatie aan een natuurlijke bevalling leiden. Relevantie Aangezien de perinatale disfunctionele, negatieve overtuigingen de kern van perinatale angst vormen is het van een groot belang om deze specifieke overtuigingen zo snel mogelijk tijdens de verloskundige zorg te identificeren, ontkrachten en indien nodig te behandelen. Projectleider(s): Prof.dr. S.M. Bögels (hoogleraar aan de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen (FMG) UvA, Research Institute Child Development and Education (RICDE) UvA, directeur UvAminds). Dr. E.I. de Bruin (UHD, GZ- psycholoog, de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen UvA). Prof.dr. Ph. Spinhoven (hoogleraar aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen, Instituut Psychologie, Universiteit Leiden). Dr. M.M. ter Kuile (Psychosomatische Gynaecologie en Seksuologie, LUMC).
Projectuitvoerder(s): Irena Veringa Msc, research mindfulness midwife, PhD student aan Research Institute Child Development and Education (RICDE) UvA Contact project: Irena Veringa MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2013 Einddatum: 2016 Publicaties Veringa¬Skiba I, Buitendijk S, Miranda de E, Wolf de S, Spinhoven P. Pain cognitions as predictors of the request for pain relief during labour; a prospective study. JPOG, 2011;32(3):119¬25. Trefwoord perinatal fear, anxiety, maladaptation, fear-avoidance, catastrophizing
155
156
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Kwaliteit van de Clientenzorg Gezondheidsbevordering en preventie
VOORWOORD
3.4
In deze paragraaf leest u de stand van zaken van het verloskundig onderzoek naar en over gezondheidsbevorderende interventies en de preventie van perinatale en maternale morbiditeit en mortaliteit. Voor iedereen die betrokken is bij de zorg rondom een zwangerschap staat het streven centraal om een gezonde moeder en een gezond kind als resultaat te hebben. Preventie kan in alle stadia van de verloskundige zorgverlening worden uitgevoerd. De nadruk in de gepresenteerde onderzoeken ligt vooral op de preconceptie- en prenatale zorg. We weten dat de kans op een gezonde moeder en een gezond kind het grootste is als de vrouw en de man al vóór de zwangerschap gezond zijn. Preconceptiezorg biedt kansen, maar er wordt nog niet zoveel van gebruik gemaakt. Logisch dat meerdere onderzoekers daarom de uitdaging zijn aangegaan om deze vorm van zorg onder de aandacht te brengen onder het hele Nederlandse publiek. En ook dat ze zich specifiek richten op de mensen die dit het hardste nodig hebben, maar vaak ook het minst goed bereikbaar zijn. Bij het implementeren van preconceptiezorg komen ook ethische dilemma’s in beeld. De focus bij het onderzoek hierover is de vraag hoe preconceptiezorg zo kan worden gecommuniceerd, dat het iatrogene schade door schuldgevoelens en stigmatisering voorkomt. Voor de mensen die te laat waren voor preconceptiezorg, is er tijdens de prenatale fase winst te behalen. Door het stimuleren van een gezonde leefstijl bijvoorbeeld, de juiste dosering van foliumzuur, het verminderen van maternale stress, het optimaliseren van de gewichtstoename en verloskundige zorgverleners bewust te maken van de risico’s van infectieziektes. Initiatieven zoals Centering Pregnancy, Centering Parenting en Babybalance verbinden de partners in de keten en bieden zo ook mogelijkheden tot preventie. Mooi en bijzonder is het project Perisur; een project waarbij getracht wordt op meerdere punten de babysterfte en ziekte van Surinaamse baby’s te reduceren. Belangrijke punten die in de diverse onderzoeken naar voren komen zijn: samenwerking in de keten, het gezichtspunt van de cliënt, het gezichtspunt van verloskundige zorgverleners, de planmatige aanpak in de totstandkoming van interventies en een voortdurende kritische en reflecterende blik op de eigen bijdrages. Kortom: een breed palet van onderzoek met zeer relevante onderwerpen binnen de huidige verloskundige zorg. Met de resultaten uit deze onderzoeken kan de gezondheid van moeders en kinderen structureel verbeteren, wat niet alleen de verloskundige uitkomsten, maar de algehele gezondheid van jonge gezinnen en toekomstige generaties zal bevorderen.
Prof.dr. Eric Steegers
Drs. Astrid Merkx
Gynaecoloog, hoogleraar verloskunde en prenatale geneeskunde, Erasmus MC
Verloskundige, docent-onderzoeker, Academie Verloskunde Maastricht
157 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
‘Programmatisch aanbod van Preconceptiezorg’: het bereiken van (moeilijk bereikbare) wensouders in achterstandswijken van Rotterdam.
Het onderzoek maakt deel uit van het gemeentelijke Rotterdamse programma ‘Klaar voor een Kind’. Dit plan beoogt de perinatale sterfte in Rotterdam terug te dringen naar het landelijke gemiddelde in tien jaar tijd. Het volgt de schakels van de verloskundige zorgketen: Preconceptiezorg, Zwangerschap, Bevalling, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg. Daarnaast worden ketenoverstijgende maatregelen genomen, zoals overdracht tussen de ketens en interculturalisatie van de zorg
Het onderzoek gericht op de schakel Preconceptiezorg heeft betrekking op: 1 bewustmaking van de gehele bevolking voor het concept Preconceptiezorg; 2 gestructureerd Preconceptiezorg aanbod aan toekomstige ouders; 3 het bereiken van alle etnische en lage sociaaleconomische groepen; en 4 het bieden van Preconceptiezorg in combinatie met sociaal– maatschappelijke zorgverlening.
Projectleider(s) Dr. S. Denktas Prof.dr. E.A.P. Steegers
Doel Alle toekomstige ouders met een kinderwens hebben kennis van kinderwensspreekuren en kunnen terecht voor een consult voorafgaand aan de zwangerschap, om hun risicoprofiel in kaart te brengen en goed voorbereid de zwangerschap in te gaan.
Begin en einddatum Begindatum: januari 2009 Einddatum: januari 2013
Vraagstelling/Hypothese Hoe kunnen toekomstige wensouders in met name achterstandswijken bereikt worden voor het gebruik maken van kinderwensspreekuren? Hoe zou dit verbeterd kunnen worden? Relevantie Nederland heeft een ongunstige positie binnen Europa wat betreft het perinatale sterftecijfer met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, prachtwijk/niet prachtwijk bewoner. In Rotterdam werd op grond van de slechte perinatale cijfers een grootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Recent inzicht toont aan dat de periconceptionele periode een cruciale periode is in het optreden van ongunstige geboorte uitkomsten, maar ook op latere leeftijd (hart- en vaatziekten, obesitas, diabetes, psychische aandoeningen). Dus is deze periode voorafgaand aan de zwangerschap de target periode voor preventie. Een tijdige risicoanalyse, interventies en adviezen tijdens een preconceptiezorg consult stellen in staat risicofactoren preconceptioneel aan te pakken en te behandelen.
Projectuitvoerder(s) Drs. S. Temel Contact project Drs. Sevilay Temel, arts-onderzoeker Erasmus Medisch Centrum
[email protected]
Samenwerkingspartners Gemeente Rotterdam Erasmus MC Rotterdam Hogeschool Rotterdam Verloskunde Academie Rotterdam Star MDC Rotterdam Achmea zorgverzekeraar Dona Daria Emili consult Stichting Zorgimpuls Verloskundigen en huisartsen in Rotterdam Trefwoord preconception care, folic acid, occupational exposure, neural tube defects, risk factors, perinatal death, deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle
157
158
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
158 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
159 GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Chlamydia trachomatis and other infectious diseases in pregnant women; perspectives of primary care midwives and pregnant women in the Netherlands
Lifestyle en Zwangerschap
Midwives should provide information about strategies to prevent infectious diseases and screen for infectious diseases when necessary. In order to do this, midwives need to have adequate knowledge about infections that can harm pregnant women and/ or their (un)born child. We will focus on four infectious diseases; listeriosis, toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis. These infections can negatively affect pregnancy outcomes and some of them can be prevented by behavioural change of the pregnant women. We will assess the knowledge and behaviours of pregnant women by the use of a questionnaire and the knowledge and practices of midwives by the use of videotapes and questionnaires. To determine the risk factors and the prevalence rate of Chlamydia in pregnant women and their partners we will use questionnaires and specimen collection.
Veel onderzoek heeft aangetoond dat leefstijl en gezondheid tijdens de zwangerschap een grote invloed kunnen hebben op de ontwikkelende foetus. Ongunstige leefstijl en gezondheidsfactoren worden vaker geassocieerd met zwangerschapsuitkomsten zoals vroeggeboorte, groeivertraging en perinatale sterfte. De effecten van deze factoren tijdens de zwangerschap kunnen zich ook later in het leven van een kind manifesteren in de vorm van lichamelijke en mentale aandoeningen. Aangezien veel leefstijl en gezondheidsfactoren (gedeeltelijk) te modificeren zijn, betekent dit dat er potentieel veel gezondheidswinst te behalen valt.
Doel The objective of this study is to raise awareness of listeriosis, toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis infection by midwives in the Netherlands and to determine the prevalence of chlamydia trachomatis among pregnant women in the Netherlands in order to develop a prediction model that midwives can use during their daily practice. Vraagstelling/Hypothese • What do pregnant women know about methods to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus? What is their behaviour related to these infectious diseases? And which demographical characteristics are related to risk behaviour? • What is the prevalence of Chlamydia trachomatis among pregnant women aged less than 30 years, and their partners in the Netherlands and which risk factors for having a Chlamydia trachomatis infection can be identified? • What kind of orally provided information about toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus do primary care midwives give to their clients during the first consultation? • What do midwives know about symptoms and pregnancy and neonatal outcomes due to Chlamydia trachomatis and what are their current screening practices for Chlamydia trachomatis? Relevantie Literature suggests that pregnant women do not always receive enough information about infectious disease prevention from their prenatal care provider. In order to be able to change their behaviour, pregnant women should be aware of the methods to prevent infections. At this moment, it is unknown whether primary care midwives in the Netherlands counsel their patients appropriately. With regard to Chlamydia trachomatis, international studies show high prevalence rates of chlamydia trachomatis in pregnant women and countries as the USA, Australia, Germany and Estonia already have screening guidelines for pregnant women. Data on screening rates in the Netherlands are lacking.
Projectleider(s) Prof.dr. François Schellevis Prof.dr. Eileen Hutton Dr. Evelien Spelten Dr.ir. Judith Manniën Projectuitvoerder(s) Monique Pereboom MSc
[email protected] Contact project Monique Pereboom MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2010 Einddatum: september 2014. RIVM heeft de dataverzameling overgenomen. Publicaties • P ereboom MTR, Manniën J, Spelten ER, Schellevis FG, Hutton EK; Observational study to assess pregnant women’s knowledge and behaviour to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus. BMC Pregnancy Childbirth. 2013 Apr 30;13:98 • Pereboom MTR, Manniën J, Rours GIJG, Spelten ER, Schellevis FG, Hutton EK; Chlamydia trachomatis infection during pregnancy: knowledge, test practices and attitudes of midwives. (Accepted for publication; Scandinavian Journal of Infectious Diseases). Trefwoord prenatal care, infectious diseases, toxoplasmosis, listeriosis, cytomegalovirus, chlamydia trachomatis, pregnancy, knowledge, risk-taking, prevention and control
Met data van een prospectief cohort studie in Nederland van bijna 8.000 zwangere vrouwen, die hun zwangerschap in de eerste lijn zijn begonnen (DELIVER studie) doen we kwantitatief onderzoek naar leefstijl, gezondheid, sociaal demografische factoren en zwangerschapsuitkomsten. Ook houden we interviews met zwangere vrouwen en verloskundigen en analyseren we video opnames die zijn gemaakt van prenatale consulten.
Doel Het doel is om een beeld te schetsen van de leefstijl, gezondheid en zwangerschapsuitkomsten van vrouwen die hun zwangerschap in de eerste lijn beginnen. Tevens willen we inzicht krijgen in de manier waarop gezondheidsvoorlichting en preventie momenteel in Nederland worden uitgevoerd en waar er nog ruimte is voor verbetering. Vraagstelling/Hypothese Wat is de prevalentie van ongunstige leefstijl en gezondheidsfactoren en zwangerschapsuitkomsten in zwangere vrouwen die hun zwangerschap in de eerste lijn beginnen? Welke leefstijl, psychologische en sociaal demografische factoren zijn hiermee geassocieerd ? • Hoe geven verloskundigen momenteel voorlichting op het gebied van leefstijl en gezondheid? Waar lopen ze tegen? Welke methoden zijn effectief? Wat vinden verloskundigen van hun rol als voorlichter? • W at zijn de ervaringen en behoeftes van zwangere vrouwen t.a.v. hun eigen gezondheid en de gezondheidsvoorlichting door de verloskundige? Relevantie Voorlopige resultaten laten zien dat er nog altijd vrouwen zijn die roken, drinken of geen foliumzuur slikken tijdens de zwangerschap en dat er veel sociale ongelijkheid bestaat in de gezondheid tijdens de zwangerschap. Veranderingen in leefstijl en meer aandacht voor sociaal demografische factoren zijn realiseerbare manieren om vanaf de conceptie de kans op een gezond nieuw leven te vergroten.
Projectleider(s) Dr. J. Manniën Dr. S. te Velde Prof.dr. J. Brug Prof.dr. E.K. Hutton Projectuitvoerder(s) R.Baron MSc Contact project R.Baron MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2011 Einddatum: maart 2016 Publicaties Baron R, Manniën J, de Jonge A, Heymans MW, Klomp T, Hutton EK, Brug J. Socio-demographic and lifestyle-related characteristics associated with self-reported any, daily and occasional smoking during pregnancy. PLoS One, Sept 2013; 8(9):e74197 Trefwoord pregnancy outcome, lifestyle, prevention, health, midwifery
159
160
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
160 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
161
“If we could give every individual the right amount of nourishment and exercise, not too little and not too much, we would have found the safest way to health.” Hippocrates
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Het FoliumzuurExtra-Onderzoek bij kinderwens en zwangerschap Noord-Nederland (FoliumzuurExtra)
Periconceptioneel foliumzuurgebruik verkleint het risico op neuralebuisdefecten aanzienlijk. Onzekerheid bestaat nog over de optimale dosering en duur van de suppletie. In het FoliumzuurExtra bij kinderwens en zwangerschap-onderzoek Noord-Nederland (FoliumzuurExtra) wordt onderzocht of een hogere dosis (4,0 of 0,4 mg periconceptioneel) en langere duur (0,2 of 0,8 mg in 2e en 3e trimester) van de foliumzuursuppletie dan het huidige Nederlandse advies een groter preventief effect heeft op respectievelijk foliumzuur gerelateerde aangeboren aandoeningen en vroeggeboorte en pre-eclampsie.
Doel Het doel van deze studie is om te onderzoeken wat het toegevoegde effect op het voorkomen van aangeboren aandoening is van een hogere dosering (4,0 mg) foliumzuur vergeleken met 0,4 mg foliumzuur rond de conceptie; en wat het effect is van 0,8 mg ten opzichte van 0,2 mg foliumzuur in het tweede en derde trimester van de zwangerschap op het voorkomen van vroeggeboorte en pre-eclampsie. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is het effect van een hoge (4,0 mg) versus lage (0,4 mg) dosis FA suppletie van 4 weken voor conceptie tot 12 weken zwangerschap op de prevalentie van FA gerelateerde aangeboren aandoeningen? 2. Wat is het effect van 0,8 mg versus 0,2 FA suppletie van 12 weken zwangerschap tot einde zwangerschap op de prevalentie van vroeggeboorte en pre-eclampsie? Relevantie Elk jaar worden tussen 200.000 en 300.000 baby’s met een neurale buis defect (NBD) geboren. Periconceptioneel foliumzuurgebruik heeft een preventief effect op het voorkomen van NBD. Andere aangeboren aandoeningen (zoals aangeboren hartafwijkingen, afwijkingen aan de ledematen, misvormingen van het urinewegsysteem, schisis en het syndroom van Down) die mogelijk voorkomen kunnen worden met foliumzuur, komen voor in nog grotere aantallen. In Nederland is 1,35 % van alle 180.000 zwangerschappen per jaar aangedaan met zo’n aandoening. Als een hogere dosering foliumzuur 20% meer aandoeningen kan voorkomen dan de huidige aanbevolen dosering, dan scheelt dat 490 aangedane zwangerschappen per jaar. FoliumzuurExtra kan uitsluitsel geven over de optimale foliumzuurdosering en duur van de suppletie, ter verbetering van het suppletieadvies in Nederland en internationaal. De infrastructuur voor de werving van gezonde deelnemers via de openbare apotheek kan dienstbaar zijn voor onderzoek naar vergelijkbare interventies in de periconceptionele fase. De wervingsstrategie draagt bij aan bredere kennis van de populatie over foliumzuur. In de apotheek zal het aantal contra-indicaties en daarmee de medicatiebewaking toenemen.
Projectleider(s) Prof.dr. M.C. Cornel Dr. D.J. de Smit Projectuitvoerder(s) F. Blom MSc Dr. M.N.M. van Poppel Dr. H.E.K. de Walle Prof.dr. L.T W. de Jong - van den Berg Contact project Prof.dr. M.C. Cornel
[email protected] Begin en einddatum Inclusie van april 2012 tot 1 november 2013. De inclusie is stopgezet na het stopzetten van de subsidie vanwege te lage instroom. Dataverzameling loopt tot medio 2015. Analyse zal samen met Italiaanse gegevens plaatsvinden. Samenwerkingspartners VU medisch centrum / EMGO+ Instituut EUROCAT, Universitair Medisch Centrum Groningen Farmaco-epidemiologie en farmaco-economie, Rijksuniversiteit Groningen MediClara Projects B.V. Trefwoord folic acid, periconceptional, prenatal (dietary) supplements, supplementation, congenital anomalies, abnormalities, preterm, premature birth, pre(-)eclampsia
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Kom Aan! Gezonde gewichtstoename voor zwangere vrouwen
Een gezonde gewichtstoename tijdens de zwangerschap geeft de beste resultaten wat betreft obstetrische complicaties en lichaamsgewicht van moeder en kind op de langere termijn. Slechts 1/3 van de huidige zwangere vrouwen heeft een gezonde gewichtstoename in de zwangerschap. Er zijn tientallen interventiestudies uitgevoerd die getracht hebben om het deel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename te verhogen, met wisselend resultaat. Voor obese zwangere vrouwen zijn doeltreffende interventies bekend. In dit onderzoek is met behulp van het Intervention Mapping protocol, een planningsmodel voor preventieprogramma’s, een verloskundige interventie ontwikkeld. Met twee cross-sectionele studies is bij verloskundigen en zwangere vrouwen inzicht verkregen in de relevante (leefstijl)gedragingen en bijbehorende determinanten. De resultaten van deze studies vormden, samen met inzichten uit literatuur en van (ervarings) deskundigen, het uitgangspunt voor de interventie. De ontwikkelde interventie wordt momenteel in een quasi-experimentele setting geëvalueerd, en na eventuele aanpassing wordt een implementatietraject voorgesteld. Doel Doel van dit promotie onderzoek is het ontwikkelen van een interventie die het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename verhoogt. Vraagstelling/Hypothese Verhoogt de gemaakte interventie het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename? Relevantie Door het verhogen van het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename, wordt het gewicht en de leefstijl van de totale populatie vrouwen gezonder. Een vrouw met een gezonde leefstijl leert deze leefstijl aan haar kinderen. Daarmee heeft de interventie een brede uitwerking op de volksgezondheid. Projectleider(s) Marlein Ausems PhD (AVM) Marianne J. Nieuwenhuijze RM MSc (AVM) Prof. Raymond de Vries PhD (promotor) Projectuitvoerder(s) Astrid Merkx MSc Academie Verloskunde Maastricht
Contact project Astrid Merkx MSc
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - juli 2015 Samenwerkingspartners Raak Gewoon Zwanger Consortium (met daarin vertegenwoordigd: verloskundige praktijken, diëtist, fysiotherapeut, psycholoog, KNOV), Zuyd-Hogeschool, Universiteit Maastricht Trefwoord prenatal care, gestational weight gain, prevention obesity, midwives
161
162
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
162 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
163 GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Gewoon Gezond Zwanger: Maternale distress
Voorbereiden op de zwangerschap: begrijpelijke informatie voor iedereen
Maternale distress heeft verstrekkende gevolgen voor de gezondheid van moeder en (ongeboren) kinderen. Binnen de huidige eerstelijns verloskundige zorg bestaat nauwelijks evidence-based routine beleid ten aanzien van maternale distress. Veel winst is mogelijk te behalen middels gezondheidsbevordering rondom maternale distress. De verloskundige lijkt de aangewezen zorgverlener om een effectieve interventie in te zetten. Het door Bartholomew e.a. ontwikkelde Intervention Mapping protocol is een systematische stapsgewijze methode voor de ontwikkeling van een interventie. Met een needs assessment, review en kwalitatieve en kwantitatieve studies zijn maternale distress in kaart gebracht, de rol van de verloskundige nader belicht en de ontwikkeling van maternale distress bij zwangeren beschreven. Met de onderzoek data worden gedragsveranderingsdoelen onder zwangeren en verloskundigen aangescherpt en de prenatale interventie verder vorm gegeven. Het onderzoek consortium (o.a. verloskundigen, psychologen) reflecteert regelmatig op de onderzoeksvoortgang. Tenslotte test een quasi-experimentele effect studie test de interventie.
Alhoewel preconceptiezorg in belangrijke mate kan bijdragen aan het bevorderen van een optimale zwangerschap en uitkomst is het moeilijk stellen met kinderwens te bereiken. Dit wordt bemoeilijkt doordat deze groep niet eenvoudig te identificeren is. Gezocht moet worden naar innovatieve methoden om de doelgroep te bereiken zodat zij tot een geïnformeerde keuze komen om gebruik te maken van preconceptiezorg. Het is daarbij van belang dat aansluiting wordt gerealiseerd bij de belevingswereld, opdat aandacht en relevantie voor de (inhoud van de) interventie wordt vergroot. Het doel van dit project is middels een samenhangend geheel van activiteiten deze aansluiting te realiseren waardoor het bereik van de groep toekomstige ouders wordt verhoogd en zij op basis van een goed geïnformeerde keuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg.
Doel Ontwikkelen van een effectieve prenatale interventie voor de reductie van maternale distress. Vraagstelling/Hypothese 1. Hoe definiëren we maternale distress en wat is de essentie? 2. Wat is de gezondheidsproblematiek rondom maternale distress en de effecten op kwaliteit van leven en welke educatieve en ecologische factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van maternale distress? 3. In hoeverre verminderen preventieve en therapeutische interventies de incidentie en mate van maternale distress tijdens de zwangerschap tot een jaar postpartum? 4. Wat is de intentie van eerstelijns verloskundigen in Nederland ten aanzien van het verlenen van zorg rondom maternale distress en welke factoren beïnvloeden hun intentie? 5. Wat is de incidentie en de mate van maternale distress onder een Nederlandse populatie gezonde zwangeren en welke factoren hangen samen met de ontwikkeling van maternale distress onder deze zwangere vrouwen? 6. Welke ingrediënten zijn nodig voor een effectieve interventie en hoe ziet deze interventie er uit? 7. Is de (ontwikkelde) interventie effectief om de incidentie en mate van maternale distress onder gezonde zwangeren te reduceren? Relevantie Het voorkómen of reduceren van maternale distress tijdens de zwangerschap is van belang op korte en lange termijn voor zwangere vrouwen voor hun eigen emotioneel welzijn, het voorkómen van obstetrische gevolgen zoals laag geboortegewicht en prematuriteit, maar ook voor de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkeling van hun kinderen. Relevante informatie voor vrouwen maar ook een effectief zorgpad en beleid voor verloskundigen binnen de zorgketen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring is van belang voor gezondheidsbevordering van moeder en kind.
Projectleider(s) Drs. M. Nieuwenhuijze Dr. M. Ausems Prof. R. de Vries Projectuitvoerder(s) Drs. Y. Fontein Contact project Drs. Yvonne Fontein-Kuipers
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - april 2015 Samenwerkingspartners Kenniscentrum AVM, Hogeschool Zuyd, Universiteit Maastricht Publicaties • F ontein-Kuipers Y, Budé L, Ausems M, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Dutch midwives’ behavioural intentions of antenatal management of maternal distress and factors influencing these intentions: an exploratory survey. Midwifery 2013 doi:10.1016/j.midw.2013.06.010 • F ontein-Kuipers Y, Nieuwenhuijze M, Ausems M, Budé L, de Vries R. Antenatal interventions to reduce maternal distress: a systematic review and meta-analysis of Randomised Trials BJOG in press Trefwoord maternal distress, antenatal care, prenatal care, public health, midwifery, mental health
Doel Het doel van dit project is het bereik van de groep toekomstige ouders te verhogen en dat zij op basis van een goed geïnformeerde keuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg. Hiertoe willen we informatie over preconceptiezorg inbedden in het bredere kader van seksuele gezondheid en vraaggestuurde informatie bieden op thema’s over dit onderwerp. Dit beogen we te realiseren via twee strategieën, te weten: • Via lessen op ROCs en informatieavonden op het CJG. • Via een te ontwikkelen e-tool. De e-tool is bedoeld als brug tussen vindplaatsen (ROC en CJG) en aanbod (preconceptiezorg). Vraagstelling/Hypothese Het project heeft de volgende vraagstellingen: • Wat zijn thema’s rondom seksualiteit, relaties en zwangerschap die momenteel bij (toekomstige) ouders leven, en welke zouden kunnen worden ingezet om het thema gezonde voorbereiding op de zwangerschap (PCZ) te vergroten? • Wat is de ervaring van verloskundigen, CJG medewerkers, SENSE medewerkers en docenten met de lessen, informatieavonden en de e-tool? • Kunnen lessen en informatieavonden zo worden ingezet dat het gebruik van de e-tool kan worden gerealiseerd? • Is de e-tool acceptabel en bruikbaar voor toekomstige ouders? • Nemen relevante determinanten (kennis, attitude en intentie) gerelateerd aan een geïnformeerde keuze en gedrag t.a.v. PCZ toe na gebruik van de e-tool? • Vindt doorgeleiding op basis van vraag plaats? Relevantie Het doel van het project is vergroten van het bereik van toekomstige ouders zodat zij een geïnformeerde keuze over het gebruik van preconceptiezorg kunnen maken. Het project richt zich op vindplaatsen waar de kans op het treffen van risicogroepen het grootst is. Allochtone groepen en personen met een lage sociaal
economische status (SES) hebben een verhoogd risico op ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Voor deze groep is preconceptiezorg (PCZ) van groot belang, om zo de kans op een gezonde zwangerschap te vergroten. Tot dusver is het moeilijk om toekomstige ouders te bereiken. Zij gaan zich pas informeren als er sprake is van zwangerschap terwijl juist de eerste weken van de zwangerschap belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind. Projectleider(s) Dr. K.M. van der Pal-de Bruin Projectuitvoerder(s) I. Aalhuizen MSc Dr. P. van Empelen C. Honig Drs. D. Korfker Prof.dr. J. van Lith F. Sypenstein Contact project Dr. K.M. van der Pal-de Bruin
[email protected] Begin en einddatum september 2013 - juli 2016 Samenwerking met Regionaal Verloskundig Consortium Noordelijk Zuid-Holland Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040002 Dit project wordt uitgevoerd samen met de verloskundigen van de Coöperatie LEO, GGD Hollands Midden en de KNOV en valt binnen het Regionaal Verloskundig Consortium noordelijk Zuid-Holland.
163
164
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
164 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
165
“Centering Parenting: met een groep moeders aan de slag over hun eigen gezondheid en die van hun baby. Empowerment pur sang.”
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Lokaal afstemmen van preconceptiezorg. Rekening houden met aanstaande ouders en de mogelijkheden van zorgverleners
CenteringParenting: jeugdgezondheidszorg sámen met ouders
Het is noodzaak om het bewustzijn over het belang van preconceptiezorg (PCZ) te verhogen. Met een doelgroep-specifieke aanpak (op basis van risicostratificatie) kan PCZ op maat gegeven worden. Deze aanpak is gericht op bewustwording en voorlichting van aanstaande ouderparen, met informatie die voor hen relevant is. Hoe en door wie deze doelgroepen het best bereikt kunnen worden is voor een belangrijk deel afhankelijk van de lokale situatie. Wij richten ons dus ook op hulpverleners om te achterhalen of, en zo ja waarom, er weerstand is bij hulpverleners en wat de mogelijkheden zijn om hen te motiveren. Daarnaast proberen wij bij aanstaande ouderparen te achterhalen wat er moet gebeuren om te zorgen dat paren ook daadwerkelijk op consult komen.
Als vervolg op CenteringPregnancy (CP) is in de VS CenteringParenting (CPa) ontwikkeld. De eerste resultaten van CPa in de VS zijn positief: hoger % langdurig borstvoeding, minder vaak een kort interval tussen zwangerschappen, hoger % moeders gescreend op depressie, hogere tevredenheid moeders over ontvangen zorg; ‘empowerment’ werd geïdentificeerd als procesindicator. Vanuit CP in Nederland volgde de vraag van professionals en ouders, die na de zwangerschap op dezelfde wijze wilden doorgaan, naar JGZ in de vorm van CPa. Het betreft JGZ in de vorm van groepsbijeenkomsten met de ouders meer als uitgangspunt. CPa is gericht op het versterken van de eigen kracht van kinderen/gezinnen. De zorg is zowel gericht op het kind als op zijn ouders en gestoeld op zelfmanagement, ondersteuning en (inter)actief leren. ln dit project wordt CPa onderzocht als nieuw zorgconcept voor de JGZ in het eerste jaar na de bevalling. Het onderzoek heeft een quasi-experimentele opzet: een interventiestudie met een parallelle controlegroep en een voor- en nameting. De uitkomsten op procesniveau betreffen: deelname aan het JGZ zorgaanbod, waardering (ouders en professionals)en tijdsinvestering. Uitkomsten op effectniveau zijn: kennis, gezondheidsvaardigheden, zorggebruik (kind, ouders),gezondheidsgedrag, ervaren psychosociale steun, opvoedingsbelasting, duur borstvoeding, tijdstip vaccinaties, en ontwikkeling van het kind. Uitkomsten worden gemeten na 12 maanden.
Doel 1. Het bereiken van zoveel mogelijk aanstaande ouderparen met een kinderwens. 2. Door middel van een risicogestratificeerde aanpak. 3. Lokaal afgestemd tussen hulpverleners. Vraagstelling/Hypothese • Wat zijn de ervaringen van vrouwen met de huidige PCZ? • Welke knelpunten en verbetermogelijkheden zien de betrokken hulpverleners? • Wat is de inhoud van een lokaal ontwikkeld multidisciplinair protocol voor PCZ? • Wat is het effect van het invoeren van een dergelijk protocol? • Hoe verlopen ontwikkeling en uitvoering van PCZ? Relevantie Een belangrijk vraagstuk rondom PCZ is hoe de bekendheid en het inzien van het belang van PCZ te vergroten. Het verbeteren van bereik en resultaat van PCZ kan op verschillende manieren. Dit project richt zich op lokale afstemming van PCZ, op basis van de ervaringen en behoeften van aanstaande ouderparen én van betrokken zorgverleners. Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Dr. M.P.H. Koster Dr. H.F. van Stel
Projectuitvoerder(s) A. Blankenspoor A.J.M. van Dam C. Graafland Drs. L. Loncle A. Lugtenberg MSc Prof.dr. C.H. van der Vaart Drs. E.H. van Vliet-Lachotzki Contact project Dr. M.P.H. (Wendy) Koster
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2015 Samenwerking met Geboortezorg Consortium Midden Nederland (GCMN) Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040005 Erfocentrum, GGD Midden Nederland, Stichting HELLP Syndroom, Universitair Medisch Centrum Utrecht (Afdeling Verloskunde en Gynaecologie, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde), Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties, Verloskundigenpraktijk Zeist
Doel De doelstellingen zijn: 1) Het op proef implementeren van CPa als uitvoeringsvorm voor de JGZ in een drietal JGZ organisaties in 20 groepen van 8-9 ouder-kindparen, 2) Het evalueren van de werkwijze in vergelijking met het reguliere aanbod van JGZ op proces- en effectniveau na 12 maanden uitvoering, en 3) Het verder ontwikkelen van de methodiek n.a.v. de resultaten van de evaluatie van de implementatie. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn de effecten van CPa in vergelijking met de reguliere JGZ op de gezondheid en het herstel van de moeder na de bevalling, enkele gezondheidsindicatoren bij de kinderen en op de kennis, vaardigheden en zelfvertrouwen van de ouders in de verzorging en opvoeding van hun kind in het eerste levensjaar? Relevantie Dit onderzoek draagt bij aan kennis over de effecten van toepassing van CenteringPregnancy en CenteringParenting in de JGZ. De JGZ biedt preventieve zorg aan alle jongeren en hun ouders in Nederland. Een aantal belangrijke interventies zoals de hielprikscreening, vaccinaties en preventie van wiegendood zijn effectief gebleken en zelfs enorm kosteneffectief. De JGZ zoekt naar mogelijkheden om de zorg meer te laten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de ouders binnen hun sociale netwerk (eigen kracht), afgestemd op de verschillende doelgroepen. CPa betreft een innovatieve wijze van uitvoering van de JGZ, die aansluit bij deze doelen. Bijkomend doel is om vooral gezinnen met een lage sociaaleconomische status (SES) en/of van allochtone afkomst op een effectievere manier te bereiken.
Projectleider(s) Drs. Maaike Beltman Projectuitvoerder(s) Dr. Marlies Rijnders Dr. Bregje van Sleuwen Drs. Yvonne Schönbeck Drs. Eline Vlasbom Drs. Maaike Beltman Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2015 Samenwerking met Stichting Amsterdam gezondheidscentra GGD The family Factory Samenwerkingspartners Voortplantingsgeneeskunde: AMC, VUmc, Maxima Medisch Centrum Eindhoven, ErasmusMC, UMCG, Hogeschool Rotterdam, LUMC, MaastrichtUMC, UMCUtrecht
165
166
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
166
167
“De babysterfte is in Suriname schokkend hoog en toont aan dat urgent maatregelen moeten worden genomen om dit tegen te gaan”.
“Tell me and I forget. Teach me and I remember. Involve me and I learn.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
Manodj Hindori, directeur Vincentius ziekehuis
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Integrale zwangerschapszorg in een groep met CenteringPregnancy
Perisur: ontwikkelen en implementeren van interventies om de perinatale morbiditeit en mortaliteit in Suriname terug te dringen
CenteringPregnancy (CP) is een zorgmodel waarbij de medische prenatale controles geïntegreerd met zelf management, ontwikkeling van kennis en ondersteuning worden aangeboden in semi-gestructureerde groepsbijeenkomsten. Hierdoor is er veel meer tijd en aandacht voor gezondheid bevorderende adviezen, het stimuleren van de zelf-effectiviteit van vrouwen en verhogen van hun kennisniveau omtrent zwangerschap en geboorte dan in het individuele zorgaanbod. Er komt daardoor meer ruimte voor ‘zorg-op-maat’. Uit een pilotstudie blijkt dat CP veelbelovend en haalbaar is in de Nederlandse verloskundige praktijk. Dit is een belangrijk gegeven, gezien de essentiële verschillen in het verloskundig systeem tussen Nederland en de landen waar tot nu toe CP is. In dit project wordt gekeken wat er nodig is om CP in Amsterdam aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren aan te kunnen bieden en hoe daarbinnen een domein overstijgende aanpak gerealiseerd kan worden.
In Suriname overlijden jaarlijks 25 op de 1.000 pasgeborenen in de perinatale periode, zo blijkt uit de eerste resultaten van het Prospectief Onderzoek naar de Perinatale en Zuigelingensterfte in Suriname (POPZiS). Met dit sterftecijfer neemt Suriname een relatief ongunstige positie in ten opzichte van Westerse landen en ook ten opzichte omringende landen. Blijkens een recente publicatie in de Lancet zal in Suriname de MDG doelstellingen, voor wat betreft de kindersterfte, niet in 2015 maar pas na 2040 worden bereikt. Deze vaststelling noopt tot nader onderzoek naar achterliggende oorzaken. In 2013 is het Perisur project gestart waarbinnen 4 deelprojecten gericht op preventie van perinatale sterfte en morbiditeit: 1. Interne perinatale audit, 2. Kennis inventarisatie onder zwangeren over foliumzuurgebruik 3. Implementatieonderzoek Preconceptiezorg 4. Implementatieonderzoek Centering Pregnancy
Doel Dit project heeft de volgende doelstellingen 1) meer zwangere vrouwen in Amsterdam CP aan te bieden 2) CP in Amsterdam aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren aanbieden en 3) CP aanbieden waarbij de twee begeleiders per groep bestaan uit een 1e en 2e lijns zorgverleners om zo een domein overstijgende aanpak te realiseren Vraagstelling/Hypothese Hoe kan een domein overstijgende aanpak gerealiseerd worden in de prenatale zorg aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren binnen het zorgmodel CenteringPregnancy. Relevantie Bij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en worden ze gesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid te beïnvloeden. Door de interactie binnen de groep komt de individuele zorgbehoefte van de cliënt duidelijk naar voren en staat zo centraal. Deze benadering sluit aan bij de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en geboorte om “de zwangere centraal te stellen”, “de zorg een lerend karakter te geven en de zwangere een eigen verantwoordelijkheid te geven in het proces rondom zwangerschap en geboorte”. Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten, zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename van de prenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meer geven borstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg. Het is belangrijk deze vorm van zorg toegankelijk te maken voor zwangeren met verschillende risicoprofielen.
Projectleider(s) Dr. Marlies Rijnders Projectuitvoerder(s) Dr. Marlies Rijnders Inger Aalhuizen MSc Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum september 2013 - september 2015 Samenwerkingspartners AGIS/ACHMEA, Consortium Amsterdam, Eerste lijn Amsterdam
Doel Het Perisur project is opgezet met als doel het ontwikkelen en implementeren van effectieve interventies om de morbiditeit en mortaliteit in de perinatale periode terug te dringen teneinde de MDG doelstellingen op dit gebied te behalen. Relevantie De factoren die bijdragen aan de ongunstige perinatale uitkomsten in Suriname zijn waarschijnlijk deels te vermijden. Interventies kunnen liggen op het terrein van de public health, zoals preconceptievoorlichting, maar ook op het terrein van de verloskundige zorg, bijvoorbeeld vroegtijdige opsporing van ernstige aangeboren afwijkingen en ernstige groeivertraging. Daarnaast kunnen interventies tijdens de zwangerschap, de baring en in de neonatale periode bijdragen aan het terugdringen van de neonatale sterfte en behalen van de MDG doelen. Projectleider(s) Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child Health Projectuitvoerder(s) Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child Health Ir. Manodj Hindori (voorzitter, algemeen directeur St. Vincentius Ziekenhuis) Marije Kamphuis Lynn Leermakers, Universiteit van Utrecht Dr. Marlies Rijnders, TNO Child Health
Contact project Dr. Ashna Mohangoo
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - januari 2015 Samenwerkingspartners In Suriname: St. Vincentius Ziekenhuis, Academisch Ziekenhuis Paramaribo,’s Lands Hospitaal, Bureau Openbare Gezondheidszorg/ Ministerie van Volksgezondheid, Medische Zending, Regionale Gezondheidsdienst. In Nederland: VWS, Perinatale Audit Nederland, Erasmus MC
167
168
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
168 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
169 GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Ethische kwesties in de preconceptiezorg
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Evaluatie Pilot ‘Babybalance’
NIEUW
IN JAARINDEX
Er bestaat een direct verband tussen de gezondheid van de moeder, de groei en ontwikkeling van de foetus en de gezondheid van het toekomstige kind in het latere leven; het gedrag van moeders (roken, alcoholgebruik, overgewicht, voeding, foliumzuur) speelt een cruciale rol bij het ontstaan van deze complicaties. Er is een groot potentieel om dit gezondheidsgerelateerd gedrag zo aan te passen dat de risico’s op zwangerschapscomplicaties en de gerelateerde gezondheidsproblemen van moeder en kind significant kleiner worden. Preconceptiezorg benut dit potentieel door nog vóór de conceptie actie te ondernemen. Aansturen op de verandering van gezondheidsgerelateerd gedrag levert talrijke ethische kwesties op, die in dit project onderzocht worden. Doel Dit project beoogt de ethische kwesties rond het bereiken, engageren, en bejegenen van toekomstige ouders in de preconceptiezorg te bestuderen, met bijzondere aandacht voor opkomende strategieën als e-health en nudging. Meer concreet zal onderzocht worden: 1. Welke behoeften, waarden en belangen de in preconceptiezorg betrokken partijen hebben. 2. Hoe de inclusie in de preconceptiezorg op een verantwoorde manier verhoogd kan worden. 3. Welk aandringen op gedragsverandering ethisch acceptabel is. 4. Welke impact preconceptiezorg op de bejegening van ouders heeft (bv. met betrekking tot schuldgevoelens en stigmatisering) 5. Welke morele verantwoordelijkheden artsen in de preconceptiezorg dragen. Het project is een vervolg op een eerder project dat door ZonMw gefinancierd werd (Preconception care for all and medicalization). Vraagstelling/Hypothese De volgende vragen staan centraal in dit project: • Wat is een gepaste manier om de doelgroep te bereiken? • Hoe kunnen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de preconceptiezorg de behoeften, waarden en belangen van alle betrokkenen onderling in balans gehouden worden? • Hoe kunnen veranderingen op een verantwoorde manier bewerkstelligd worden? • Welke morele verantwoordelijkheden vloeien voort uit het doorvoeren van een dergelijk veranderingsmanagement, met name voor professionele zorgverleners in de preconceptiezorg? Relevantie Preconceptiezorg is erop gericht de zwangerschapsuitkomst te verbeteren door risico’s te verkleinen. Dit vergt vaak veranderingen in het gezondheidsgerelateerd gedrag van wensmoeders, bijvoorbeeld op het domein van leefstijl (bv. voeding, alcoholconsumptie, roken). Het stimuleren van zulke veranderingen is echter geen normatief neutrale onderneming en heeft belangrijke ethische implicaties voor verschillende betrokkenen, die dit onderzoek van dienst wil zijn:
• T oekomstige ouders en hun kinderen zullen voordeel ondervinden van 1. het verbeterde inzicht in de behoeften, waarden en belangen van wensouders 2. het ‘ontmijnen’ van de ingang tot de preconceptiezorg, zodat de inclusiegraad van wensouders in de preconceptiezorg hoger wordt, 3. de betere ethische en empirische onderbouwing van counseling. • Professionele zorgverleners zullen voordeel ondervinden van 1. het verbeterde inzicht in hoe wensouders in de preconceptiezorg benaderd en bejegend kunnen worden, 2. de duidelijke definiëring van de professionele verantwoordelijkheden in de preconceptiezorg, 3. het ethisch kader ter sturing van counseling, nudges en e-health interventies in de praktijk en 4. de onderwijsmodule voor professionals in de preconceptiezorg, inclusief e-learning traject, die via het regionaal consortium geïmplementeerd zal worden; • D oor de samenwerking met het regionaal consortium Zuidwest Nederland zal de aandacht voor preconceptiezorg binnen het regionaal consortium versterkt worden; • D oor wetenschappelijk onderzoek zal dit project bijdragen tot de ontwikkeling wetenschappelijke kennis. Mede op basis van nieuw empirisch materiaal zal het debat over de ethische aspecten met betrekking tot het bereiken, activeren en bejegenen van wensouders in de preconceptiezorg gevoed worden. Begin en einddatum Begin datum: september 2013 Einddatum: september 2016 Projectleider(s) Dr. WLA Pinxten Contact project Dr. WLA Pinxten
[email protected] Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040004 Regionaal consortium Zuidwest Nederland
BABYBALANCE is een innovatief eHealth platform dat ouders en zorgverleners tegen geringe kosten met professionele voorlichting- en instructiefilms ondersteuning biedt tijdens de zwangerschap, kraamperiode en daarna. In Amsterdam wordt bij twee kraamzorgaanbieders een pilot uitgevoerd waarbij Babybalance onderdeel wordt van de reguliere kraamzorg. Dit houdt in dat verzekerden bij Achmea de keus krijgen om 4,5 fysieke kraamzorguren te vervangen door eHealth kraamzorg, die zes maanden lang, 24 uur per dag kosteloos bereikbaar is. De pilot wordt door het NIVEL geëvalueerd op de punten: 1) het bereik van en het oordeel over de website www.Babybalance.nl; 2) het aanbod en de waardering van de geboden informatie; en 3) de mogelijke effecten van deze eHealth kraamzorg. Hiervoor wordt een vragenlijstje geplaatst op de website, wordt een online vragenlijst uitgezet onder potentiële gebruikers van het Achmea aanbod en worden betrokkenen in kraamzorg, verloskunde, opleiding en beleid geïnterviewd. Doel Deze pilotevaluatie wil antwoord geven op vragen over a) het bereik van de website, b) de waardering van de website en de voorlichtingsfilmpjes door bezoekers, c) de bekendheid van en ervaring met de website onder potentiële gebruikers (kraamvrouwen en hun partners/naasten), zorgverleners, opleiders, zorgverzekeraars en beleidsmakers en d) hun mening over de kwaliteit en toegankelijkheid van de website en de filmpjes. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn ervaringen van gebruikers en professionals met en hun waardering van de website www.babybalance.nl en de daar te vinden voorlichting- en instructiefilmpjes en is er mogelijk effect te verwachten op de gezondheid en het zorggebruik tijdens en na de kraamperiode? Relevantie De films van Babybalance kunnen een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van de kraamzorg, onder andere omdat ze een ondersteuning zijn bij en aanvulling op de fysiek geleverde kraamzorg. Gebruik maken van Babybalance kan er toe bijdragen dat met name vrouwen/gezinnen die weinig uren fysieke kraamzorg afnemen toch goede voorlichting en instructie ontvangen.
Projectleider(s) Dr. T.A. (Trees) Wiegers Projectuitvoerder(s) J.A. (Jeanine) Driesenaar MSc Contactpersoon Dr. T.A. (Trees) Wiegers
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 oktober 2014 Einddatum: 1 april 2015 Samenwerkingspartners ZonMw (projectnummer 209060001) Babybalance Achmea
169
170
JAARI N DEX 2014 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Notities
www.kennispoort-verloskunde.nl www.facebook.com/kennispoortverloskunde