DEZE UITGAVE IS EEN INITIATIEF VAN DE SAMENWERKENDE OPLEIDINGEN TOT VERLOSKUNDIGE
www.kennispoort-verloskunde.nl www.facebook.com/kennispoortverloskunde
Voorwoord Jaarindex: Verloskunde onderzoek in Nederland
Dit is de zevende jaargang van de jaarindex “Verloskunde onderzoek in Nederland”. Dit jaar zijn er 47 beschrijvingen van nieuwe projecten toegevoegd. In het totaal bevat deze jaarindex ruim 120 onderzoeken. De projecten geven een breed beeld van het verloskundig onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd in Nederland. Wetenschappelijk onderzoek in de verloskunde is van groot belang. Een constante stroom van onderzoek is nodig om de zorg voor moeder en kind te blijven verbeteren. Die zorg is de basis voor de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties in Nederland. In de verloskundige zorg werken grote groepen professionals samen vanuit diverse achtergronden en disciplines, van verloskundigen tot gynaecologen, van kraamverzorgenden tot kinderartsen, van gezondheidswetenschappers tot maatschappelijk werk. Die diversiteit in disciplines is terug te vinden in de onderzoeken van deze jaarindex. Het multidisciplinaire karakter van het veld is herkenbaar in veel onderzoeksprojecten en in de vorming van Regionale Consortia, die het afgelopen jaar met ondersteuning van ZonMw een start hebben gemaakt. De gegevens van alle Regionale Consortia zijn opgenomen in deze jaarindex. Daarnaast hebben diverse onderzoeken van de consortia ook een plek gekregen in de jaarindex. Verder is ook monodisciplinair onderzoek goed vertegenwoordigd in deze jaarindex. Samenwerken gaat beter als je gedegen kennis en wetenschappelijke onderbouwing hebt van het eigen kennisdomein en handelen.
Kennispoort Verloskunde Kennispoort Verloskunde richt zich op de circa 4.000 personen die in Nederland professioneel betrokken zijn bij zwangerschap en geboorte. De meerderheid van de geregistreerde gebruikers zijn actief als verloskundige (in opleiding), gynaecoloog (in opleiding), verpleeg kundige, kraamhulp, verloskundig actieve huisartsen, kinderarts, of als docent dan wel als onderzoeker aan onderwijs- en onderzoeks instellingen. Kennispoort Verloskunde is een initiatief van de Samenwerkende Opleidingen tot Verloskundige en werkt samen met professionele organisaties in de verloskundige zorg. Het platform Kennispoort Verloskunde wil onderzoek in de verloskunde zichtbaar maken, samenbrengen en stimuleren. De jaarindex “Verloskunde Onderzoek in Nederland” is één van de manieren om dit te realiseren, naast het Kennispoort Verloskunde congres, de website en de nieuwsbrief. In deze jaarindex is plek voor lopende projecten, projecten die binnen enkele maanden van start gaan en projecten die niet langer dan een jaar geleden zijn afgesloten. In alle gevallen gaat het om onderzoek dat raakt aan de verloskundige zorg in Nederland. De jaarindex is een dynamisch document dat voortdurend wordt uitgebreid en aangevuld. Alle onderzoeken uit de jaarindex zijn ook te vinden op de website van Kennispoort Verloskunde: www.kennispoort-verloskunde.nl. Mocht u uw eigen onderzoek willen aanmelden of anderen willen attenderen op de mogelijkheid om zijn/haar onderzoek aan te melden dan wordt u van harte uitgenodigd. Aanmelden doet u via de website van Kennispoort Verloskunde, waar u alle benodigde informatie aantreft.
R E DACTI E CO M M I SS I E Arie Franx Universitair Medisch Centrum Utrecht Elies de Geus Academie Verloskunde Amsterdam Groningen Paul Heere Kennispoort Verloskunde Marianne Nieuwenhuijze Academie Verloskunde Maastricht Pien Offerhaus Koninklijke Nederlandse Organisatie Verloskunde Hanneke Torij Verloskunde Academie Rotterdam
4
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Inhoud Verloskunde onderzoek in Nederland 1 | EPIDEMIOLOGIE Gezondheid van de pasgeborene • PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study • Prognostic factors and models for perinatal asphyxia at birth • Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nl • Peilingen Melkvoeding van Zuigelingen • Prognostic factors and models for preterm births • Glucose Monitoring met Senor; GlucoMOMS • Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar allergie en astma en groei en gewoontevorming • Implementatie van de aanpak ter preventie van het Shaken Baby Syndroom (SBS) in Nederland • EURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy • Generation R - Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheid • FetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict Neonatal Gastroschisis Outcome (FLAMINGO study) • Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap: hoe specifiek zijn de symptomen? • Multidisciplinary step in the prediction and primary prevention of preterm birth • Europese Fibronectine Studie - EuFis Maternale gezondheid • Actief management van het nageboortetijdperk ter preventie van haemorragie postpartum • Optimalisering Eerstelijns verloskunde; de weg naar Practice-Based Evidence met VeCaS-AVM (Verloskundig Casusregistratie Systeem Academie Verloskunde Maastricht) • De identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte gebaseerd op onderzoek bij Zwangere vrouwen met Aangeboren HARtAfwijkingen: ZAHARA 3 • Severe acute maternal morbidity in primary care • PRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar Defects • SPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie) • Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico op cardiovasculaire aandoeningen, deel van de Generation R study • Hyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol? • Folic Acid Clinical Trial: FACT Effect of folic acid supplementation in pregnancy on preeclampsia • NethOSS - Netherlands Obstetric Surveillance System • Transfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1)
8 9 10 12 14 15 16 17 18 20 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
2 | Kwaliteit van de cliëntenzorg Begeleiding en welbevinden • Use of antenatal and postnatal care by migrant women in the Netherlands: reasons for inadequate use • Islam and client decision making on prenatal screening. Practice and theory in the Netherlands • Counseling by midwives about prenatal tests for congenital abnormalities; tailoring to future parents needs • Psychological consequences of preeclampsia • De rol van partners in de besluitvorming rondom plaats van bevalling en het gebruik van pijnreducerende methoden • On speaking terms: choices and decision-making during the perinatal period Effectiviteit en doelmatigheid / interventies • Training Obstetrische Spoed Teams Interventie-studie (TOSTI) • INDEX: Costs and effects of induction of labour versus expectant management in women with impending post-term pregnancies: the 41-42 weeks dilemma • The road to an integrated CenteringPregnancy. An effect evaluation • Inleiden van de bevalling met een Foley-katheter of orale misoprostol bij à terme vrouwen: PROBAATII-studie • Temporise or terminate pregnancy in women with severe preeclampsia at 28-34 weeks. TOTEM study • Removal versus Retention of Cerclage in Preterm Premature Rupture of Membranes (PPROMCerclage) • APOSTEL III, Nifedipine versus atosiban in the treatment of threatened preterm labour • Assessment of Perinatal Outcome by uSe of Tocolysis in Early Labour (APOSTEL-IV study); nifedipine versus placebo in the treatment of preterm premature rupture of membranes • Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban vs. fenoterol, a multi-centre trial. ECV with uterine relaxation • Remifentanil patient controlled analgesia versus epidural analgesia during labor. The RAVEL trial
38 40 42 44 45 46 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
• • • • • • • • • • • • • • •
Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM). Expectant management or Amnioninfusion for improving perinatal outcomes. (PPROMEXIL-III) Epidurale pijnbestrijding tijdens het tweede tijdperk van de baring Pregnancy immunoglobulin for the prevention of congenital cytomegalovirus infection: PICCOLO-studie Behandeling van hoge angst voor de bevalling met haptotherapie Stop or Go? Afbouw van antidepressiva in de zwangerschap: een pragmatische multicenter RCT Laag moleculair gewicht heparine (LMWH) ter preventie van een recidief veneuze tromboembolie (VTE) tijdens de zwangerschap: een gerandomiseerde gecontroleerde studie met twee doseringen. Acroniem: Highlow-studie De MOTHER-studie: behandeling van hyperemesis gravidarum met vroege sondevoeding Verlengt een pessarium de zwangerschapsduur bij vrouwen die niet zijn bevallen na een opname vanwege dreigende partus prematurus: ApostelVI-studie Pessarium of Cerclage ter preventie van partus prematurus bij zwangere vrouwen met een partus prematurus in de voorgeschiedenis en een verkorte cervixlengte: PC-studie Pessarium of Progesteron ter Preventie van partus Prematurus bij vrouwen met een korte cervixlengte: QuadrupleP-studie The Randomised Epidural Analgesia in Term Delivering women trial (TREAT) Slimmer Zwanger - Nederland trial Slimmer Zwanger - Rotterdam trial Evaluatie van groepsbehandeling voor zwangeren met psychiatrische klachten (DAPPER-studie) Kennissynthese Kraamzorg
Effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie • ASB-studie: Kosten en effecten van screening van vrouwen met een eenling zwangerschap op asymptomatische bacteriurie • Zwanger en te zwaar: thuis in de eerste lijn? • Evaluatie landelijke invoering foetale rhesus D-typering binnen de prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) • European uptake rates: factors that influence women’s utilization of prenatal screening for Down’s syndrome • Procesmonitoring prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) 2012 • IRIS-studie (IUGR risk selection study) • Study on Adequate identification of the term Fetus At Risk due to Intra uterine growth restriction: SAFARI-studie • Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie) • Effectiveness of fetal scalp blood sampling for the prevention of cesarean section in case of suspected fetal distress during labor: SCALP-trial. A randomized controlled multicenter study • Ontwikkeling van de ‘Tilburg Pregnancy Distress Scale’ (PTDS). Ontwikkeling van de borstvoeding-attitudelijst • Markers of UncomPlicated Pregnancies In the 1st Trimester: MUPPIT-studie • Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie) • External validity and impact of first-trimester obstetric prediction rules in the Netherlands • POM: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat • De (niet-)geïnformeerde beslissing van specifieke groepen zwangere vrouwen rondom deelname aan prenatale Downscreening en het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) • De haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van een nieuw prenatale risico score kaart: de Rotterdam Reproductive Risk Reduction (R4U) • Mind2Care screen-en-advies instrument ter detectie en zorgtoeleiding van zwangeren met psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik • Omphalocele Outcome Prediction by Ultrasound Screening and omphalocele measurement (OOPUS) • Lower Uterine Segment study (LUS) • Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest Netherlands • Promises: Pregnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions
58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 92 93 94 95
Gezondheidsbevordering en preventie • Programmatisch aanbod van Preconceptiezorg: het bereiken van (moeilijk bereikbare) wensouders in achterstandswijken van Rotterdam 96 • Het ontwikkelen en valideren van Childbirth Fear Cognitions Questionnaire 97 • Chlamydia trachomatis and other infectious diseases in pregnant women; perspectives of primary care midwives and pregnant women in the Netherlands 98 • Lifestyle en Zwangerschap 99 • Het FoliumzuurExtra-Onderzoek bij kinderwens en zwangerschap Noord-Nederland (FoliumzuurExtra) 100 • Gewoon Gezond Zwanger, interventie ontwikkeling voor een gezonde gewichtstoename 101 • Gewoon Gezond Zwanger: Maternale distress 102 • Roken tijdens de zwangerschap. De ontwikkeling van een zorgpad 103 • Voorbereiden op de zwangerschap: begrijpelijke informatie voor iedereen 104 • Lokaal afstemmen van preconceptiezorg. Rekening houden met aanstaande ouders en de mogelijkheden van zorgverleners 105 • CenteringParenting: jeugdgezondheidszorg sámen met ouders 106 • Integrale zwangerschapszorg in een groep met CenteringPregnancy 107 • Perisur: ontwikkelen en implementeren van interventies om de perinatale morbiditeit en mortaliteit in Suriname terug te dringen 108 • Ethische kwesties in de preconceptiezorg 109
3 | Kwaliteit van het zorgsysteem Organisatie van de verloskundige zorg • Landelijke evaluatie geboortecentra • Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch? • Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen • Integrated Care System during labour (INCAS) • Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn • Samenwerken bevalt beter • Deliver: Data EersteLIjns VERloskunde
112 114 116 118 119 120 121
5
6
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
• Veilige eerstelijns verloskunde 122 • MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere 123 • LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 124 • Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period 125 • Registratie van verloskundigen 126 • Organisatie van verloskundige zorg 127 • Vroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eerste prenatale controle (vanaf 12 weken) en de gevolgen van deze late controle op de uitkomst van de zwangerschap 128 Innovatie en implementatie • Implementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’s 129 • Implementatiestudie CenteringPregnancy 130 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progamma 131 • Management of labour pain 132 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorg 134 • Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met het Risicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden en casuïstiekbespreking 136 • Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effecten van geboortecentrum Sophia in Rotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorg 137 • Implementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groep B-hemolytische streptokokken te voorkomen 138 • Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project) 139 • Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE) 140 • The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands 142 • Inventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normal birth process in Europe 143 • Toegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden 144 • Implementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à terme 145
4 | Regionale Consortia • • • • • • • • •
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN) Regionaal Consortium Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Overijssel Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Utrecht Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-Holland Regionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest Nederland Regionaal Consortium Oost Nederland Bevalt Goed Regionaal Consortium Verloskunde Brabant Verloskundig Consortium Limburg
148 149 150 151 152 153 154 155 156
Epidemiologie
8
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
8
“Goed onderzoek naar effecten bij moeder en kind begint vroeg in de zwangerschap.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study
Tot nu toe is er te weinig bekend over de oorzaken van aandoeningen die tijdens de zwangerschap ontstaan bij moeder en kind, zoals zwangerschapshypertensie, miskramen, aangeboren afwijkingen en ziekten op kinderleeftijd. Gepubliceerd epidemiologisch onderzoek op dit terrein kent vele beperkingen, met name vanwege het vaak retrospectieve karakter. In dit prospectieve cohortonderzoek worden vrouwen vanaf het eerste prenatale of preconceptionele consult gevolgd tijdens en na de zwangerschap middels een serie van web-based vragenlijsten. Inclusie vindt plaats via verloskundigen, verloskundig-actieve huisartsen en gynaecologen. Bij een deel van de vrouwen zal ook vroeg in de zwangerschap bloed worden afgenomen voor genetisch onderzoek en biomonitoring en in deelstudies kunnen ook andere metingen ten aanzien van de gezondheid van moeder en kind verricht worden. Bovendien zal (na toestemming) informatie verzameld worden via medische dossiers, apotheekgegevens en koppeling met de PRN, zowel ten aanzien van determinanten als uitkomstmaten. Doel Het primaire doel van de PRIDE Study is om factoren te identificeren waaraan een vrouw tijdens en voor de zwangerschap wordt blootgesteld en die van invloed zijn op de gezondheid van de moeder en/of haar (ongeboren) kind. Daarnaast is het evalueren van specifieke aspecten van de preconceptionele, prenatale en perinatale zorg in Nederland van belang. Vraagstelling/Hypothese Binnen de PRIDE Study kunnen vele vraagstellingen worden onderzocht ten aanzien van de gezondheid van moeder en kind en de zorg rondom deze doelgroep. Relevantie De resultaten van dit grootschalige onderzoek kunnen leiden tot primaire preventie en verbeterde voorlichting ten aanzien van een aantal oorzakelijke factoren, maar bijvoorbeeld ook tot de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en verbetertrajecten in de zorg rondom moeder en kind. Projectleider(s) Dr.ir. Nel Roeleveld, reproductie epidemioloog (Department for Health Evidence, Radboud UMC) Prof.dr. Gerhard Zielhuis, epidemioloog (Department for Health Evidence, Radboud UMC) Projectuitvoerder(s) Dr. Marleen van Gelder, projectcoördinator (Department for Health Evidence, Radboud UMC)
Contact project Dr. Marleen van Gelder
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Einddatum: Looptijd: Inclusie van zwangere vrouwen t/m 2015; follow-up van kinderen in ieder geval t/m schoolleeftijd. Samenwerkingspartners Diverse afdelingen van het Radboud UMC in Nijmegen, verloskundigen en gynaecologen in Nederland, ziekenhuizen en onderzoeksinstituten in binnen- en buitenland. Publicaties • Van Gelder MMHJ, Bretveld RW, Roeleveld N. Web-based questionnaires: the future in epidemiology? Am J Epidemiol 2010;172:1292-98. • Van Gelder MMHJ, van Rooij IALM, Miller RK, Zielhuis GA, de Jong-van den Berg LTW, Roeleveld N. Teratogenic mechanisms of medical drugs. Hum Reprod Update 2010;16:378-94. • Van Gelder MMHJ, Bretveld RW, Roukema J, Steenhoek M, van Drongelen J, Spaanderman MEA, van Rumpt D, Zielhuis GA, Verhaak CM, Roeleveld N. Rationale and design of the PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study. Paediatr Perinat Epidemiol 2012-2013 (in press). Trefwoord pregnancy, health, embryonic and fetal development, prenatal care, childbirth, postnatal development, childhood disorders, life style
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
9
“Perinatale asfyxie is een belangrijke oorzaak van perinatale sterfte en gezondheidsproblemen voor de pasgeborene. Vroege predictie en preventie van dit probleem is van groot belang om perinatale uitkomsten op de korte en lange termijn te verbeteren.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Prognostic factors and models for perinatal asphyxia at birth
Perinatale sterfte is een belangrijke indicator voor de verloskundige zorg en perinatale asfyxie van het geboren kind is een van de belangrijkste oorzaken van perinatale sterfte en morbiditeit. Ofschoon sommige risicofactoren van asfyxie bekend zijn, blijft het voorspellen van perinatale asfyxie en het schatten van de korte en lange termijn effecten hiervan op de pasgeborene moeilijk. Dit heeft als consequentie dat we niet goed weten welke vrouwen een verhoogd risico hebben en wellicht in aanmerking komen voor preventieve maatregelen. Het beter in kaart brengen van de risicofactoren en de ontwikkeling van een prognostisch model zou ons hierbij kunnen helpen. Doel Inzicht krijgen in de trend van perinatale asfyxie over de tijd. Inzicht krijgen in de risicofactoren van perinatale asfyxie, zowel antepartum als intrapartum. Inzicht krijgen in de trend van obstetrische interventies ter voorkoming van perinatale asfyxie over de tijd. Aandacht voor regionale verschillen. Het ontwikkelen van een prognostisch model voor het voorspellen van perinatale asfyxie. Vraagstelling/Hypothese Wat is de trend in perinatale asfyxie in Nederland? Wat zijn de herhalingskansen van perinatale asfyxie? Wat zijn de risicofactoren voor perinatale asfyxie, antepartum en intrapartum? Wat zijn goede prognostische modellen om perinatale asfyxie te voorspellen? Wat is de toegevoegde waarde van prospectief verzamelde biomarkers, laboratorium en echografische resultaten op het ontwikkelde model? Relevantie Vroege predictie en preventie van perinatale asfyxie is van groot belang om uitkomsten van de pasgeborene op de korte en lange termijn te verbeteren. De uitkomsten van het onderzoek zijn zowel maatschappelijk en beleidsmatig van belang evenals voor de patiënt. Projectleider(s) Dr. Anita C.J. Ravelli Prof.dr. Ameen Abu Hanna Prof.dr. Ben-Willem M. Mol (AMC) Projectuitvoerder(s) Sabine Ensing MD (AMC)
Contact project Drs. S. (Sabine) Ensing
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in juni 2012 Samenwerkingspartners Perinatale Registratie Nederland (PRN) Trefwoord perinatal asphyxia, perinatal mortality, obstetric interventions, term singletons, registry, trends
9
10
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
10
Manon van Eijsden, projectleider, over de bevindingen dat een lage vitamine B12 status van de moeder gerelateerd is aan huilgedrag van het kind: “Uiteraard is er meer onderzoek nodig om dit verband tussen vitamine B12 en huilgedrag te bevestigen en te verklaren. Maar dat neemt niet weg dat aandacht voor gezonde voeding voor elke zwangere vrouw goed is, om op die manier voldoende van alle voedingsstoffen binnen te krijgen. ”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nl
Sinds een aantal jaar weten we dat de oorsprong van veel belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen (bijv. ADHD, overgewicht) en volwassenen (bijv. suikerziekte) vaak al in de zwangerschap en de eerste levensjaren ligt. Van enkele leefgewoonten is bekend dat ze de gezondheid van het kind kunnen beïnvloeden, maar van de meeste is weinig bekend. Met behulp van gegevens uit de ABCD-studie hopen we hier meer inzicht in te krijgen. Daarnaast willen we in de ABCD-studie onderzoeken waarom er al bij de geboorte, en op latere leeftijd, grote verschillen in gezondheid bestaan tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. De ABCD-studie bestaat uit meerdere fases. Fases I en II betroffen de zwangerschap, geboorte en groei in de eerste levensjaren. Tussen januari 2003 en maart 2004 hebben ruim 8.000 vrouwen in hun zwangerschap een vragenlijst ingevuld en veelal bloed afgestaan voor analyse van de voedingsstatus. In fase II zijn de geboorte en groei- en ontwikkelingsgegevens van hun kinderen verzameld. Fase III van de studie is in 2010 afgerond. In deze fase zijn de gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van de kinderen op 5-jarige leeftijd gemeten door middel van vragenlijsten en metingen op school (ABCD-consult). Doel Doel is te onderzoeken in welke mate de gezondheid van kinderen – bij de geboorte en op latere leeftijd – wordt beïnvloed door leefgewoonten en leefomstandigheden van hun moeder tijdens de zwangerschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar verschillen in gezondheid tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. Vraagstelling/Hypothese Binnen de ABCD-studie worden meerdere vraagstellingen onderzocht. Hoofdvraag is in hoeverre voeding, psychosociale stress, genotmiddelengebruik en leefomgeving tijdens de zwangerschap de gezondheid van het kind beïnvloeden. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitkomstmaten geboortegewicht, cardio-metabool risicoprofiel, voeding, cognitie en gedrag. Relevantie Meer inzicht in factoren tijdens de zwangerschap die invloed hebben op de gezondheid van het kind is van belang om (aanstaande) ouders beter te kunnen voorlichten en begeleiden. Inzicht in de etnische verschillen maakt het mogelijk cultuurspecifieke interventies te ontwikkelen, waarmee we kunnen bijdragen aan het verminderen van de etnische ongelijkheid in gezondheid. Projectleider(s) Dr.ir. Manon van Eijsden (Cluster Epidemiologie, GGD Amsterdam) Dr. Tanja G.M. Vrijkotte (Sociale geneeskunde, AMC)
Projectuitvoerder(s) Drs. Marieke de Beer (VUmc/GGD) Drs. Eva Loomans (Universiteit van Tilburg/GGD) Drs. Gerrit van den Berg (VUmc/GGD) Drs. Arend van Deutekom (VUmc) Drs. Laetitia Smarius (De Bascule, VUmc) Dr. Maaike Gademan (AMC) Drs. Adriëtte Oostvogels (AMC) Contact project Drs. Eva Loomans
[email protected] Begin en einddatum Tussen januari 2003 en maart 2004 zijn ruim 8.000 zwangere vrouwen geïncludeerd in de studie. De studie bestaat uit meerdere fases. Eind 2010 is fase III, het 5-jaars meetmoment, afgerond. Het plan is de kinderen tenminste iedere vijf jaar te volgen tot in de volwassenheid. Samenwerkingspartners De ABCD-studie is een samenwerkingsverband tussen de GGD Amsterdam en het AMC. Daarnaast werken verschillende universiteiten, onderzoeksinstellingen en gezondheidscentra mee aan de ABCD-studie, zoals het VU medisch centrum, de Universiteit van Tilburg, Universiteit van Utrecht en het RIVM.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Tanja Vrijkotte, projectleider, over de bevindingen dat in Amsterdam, overgewicht een grotere
11
rol speelt bij het krijgen van te vroeg geboren kinderen dan roken: “Er zou meer aandacht moeten komen voor het gewicht van de moeder tijdens de zwangerschap. Extreem overgewicht komt steeds vaker voor, ook bij vrouwen in de reproductieve leeftijd. Dat roken niet goed is voor het ongeboren kind weten de meeste mensen wel, maar de rol van overgewicht is veel minder bekend, zeker bij etnische groepen.”
Publicaties • Selectie van publicaties uit 2012 van het projectteam. Voor een volledige lijst zie www.abcd-studie.nl. • Berg G van den, Eijsden M van, Vrijkotte TGM, Gemke RJ. Socioeconomic inequalities in lipid and glucose metabolism in early childhood in a population-based cohort: the ABCD-study. BMC Public Health 2012, 12: 591. • Loomans EM, Hofland L, Stelt O van der, Wal MF van der, Koot JM, Bergh BR Van den, Vrijkotte TG. Caffeine intake during pregnancy and risk of problem behaviour at age 5: results from a large prospective birth cohort (ABCD-study). Pediatrics 2012; 130(2): e305-13. • Loomans EM, van Dijk AE, Vrijkotte TG, van Eijsden M, Stronks K, Gemke RJ, Bergh BR Van den. Psychosocial stress during pregnancy is related to adverse birth outcomes: results from a large multi-ethnic community-based birth cohort. The European Journal of Public Health 2012 [Epub ahead of print]. • Berg G van den, Eijsden M van, Vrijkotte TG, Gemke RJ. Educational inequalities in perinatal outcomes: the mediating effects of smoking and environmental tobacco exposure. PLoS One. 2012; 7(5): e37002. • Moller LM, Hoog ML de, Eijsden M van, Gemke RJ, Vrijkotte TGM. Infant nutrition in relation to eating behaviour and fruit and vegetable intake at age 5 years. British Journal of Nutrition 2012; May 4:1-8. • Loomans EM, Stelt O van der, Eijsden M van, Gemke RJ, Vrijkotte TGM, Bergh BR, Van den. High levels of antenatal anxiety are associated with altered cognitive control in five year old children. Dev Psychobiol. 2012 May;54(4): 441-50. • Berg G van den, Eijsden M van, Vrijkotte TGM, Gemke RJ. Sub-optimal maternal vitamin D status and low education level as determinants of small-for-gestational age birth weight. European Journal of Nutrition 2012 [Epub ahead of print]. • Vrijkotte TG, Hoog ML, Eijsden M van. [Guideline ‘Overweight’ rather general]. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2012; 156: A4907. • Poppel M van, Hartman MA, Hosper K, Eijsden M van. Ethnic differences in weight retention after pregnancy: the ABCD-study. European Journal of Public Health 2012 [Epub ahead of print]. • Dijk AE van, Eijsden M van, Stronks K, Gemke RJ, Vrijkotte TGM. The relation of maternal job strain and cortisol level during pregnancy with body composition in the 5-year-old child. Early Human Development 2012 [Epub ahead of print].
Hoog ML de, van Eijsden M, Stronks K, Gemke RJ, Vrijkotte TGM. Ethnic differences in maternal underestimation of offspring’s weight: the ABCD study. International Journal of Obesity 2012; 36(1): 53-60. • Djelantik AAAMJ, Kunst AE, Wal MF van der, Smit HA, Vrijkotte TGM. Contribution of overweight and obesity to the occurrence of adverse pregnancy outcomes in a multi-ethnic cohort: population attributive fractions for Amsterdam. British Journal of Obstetrics and Gynaecology 2012; 119(3): 283-290. • Dijk AE van, Eijsden M van, Stronks K, Gemke RJ, Vrijkotte TGM. Prenatal stress and balance of the child’s cardiac autonomic nervous system at age 5-6 years. PLoS One 2012; 7(1): e30413. Trefwoord pregnancy, infant, child, development, developmental plasticity, fetal programming, cardio-metabolic risk, health, nutrition, cognition, behaviour, ethnicity, life style
11
12
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
12 EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Peilingen Melkvoeding van Zuigelingen
Borstvoeding is de optimale voeding gedurende de eerste zes levensmaanden. Advisering en ondersteuning van moeders die borstvoeding geven, is essentieel voor het succesvol starten met borstvoeding. Populatie Consultatiebureaus verspreid over Nederland worden gevraagd om daar moeders te vragen om mee te doen aan het onderzoek. Moeders die het consultatiebureau bezoeken met een zuigeling tot en met zes maanden oud of jonger komen in aanmerking om mee te doen.
Data analyse In de analyse wordt aan de hand van de verdeling van de achtergrondkenmerken als eerste de representativiteit van de onderzochte groep nagegaan. Vervolgens worden de prevalenties uitsluitend borstvoeding bepaald en vergeleken met die afkomstig uit de landelijke peiling van 2010.
Gegevens en gegevensverzameling Hoewel de peilingen primair bedoeld zijn om de prevalentie van borstvoeding te meten, gebruiken we de peilingen ook om de prevalentie van roken tijdens de zwangerschap te meten. De meest recente publicaties gaan daar ook over.
Doel Doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van het percentage moeders dat start met borstvoeding in Nederland, het percentage moeders dat na drie maanden nog uitsluitend borstvoeding geeft en het percentage moeders dat na zes maanden nog uitsluitend borstvoeding geeft. De percentages moeders die gemengde voeding (kunstvoeding en borstvoeding) en uitsluitend kunstvoeding geven zijn hieraan complementair. Percentages worden vergeleken met cijfers uit de vorige peilingen. Redenen om te starten/stoppen met borstvoeding worden uitgevraagd, relaties gelegd met kenmerken van moeders (o.a. roken en drinken in de zwangerschap) en kenmerken van de kraamzorg (duur, al dan niet gecertificeerd) worden gelegd.
Voor elke peiling wordt dezelfde vragenlijst gehanteerd als bij de vorige peilingen om vergelijkbaarheid te garanderen. De vragenlijst bevat vragen over melkvoeding, waaronder (1) het type melkvoeding op het moment van invullen (borstvoeding, kunstvoeding of borstvoeding + kunstvoeding), (2) het type melkvoeding vanaf de geboorte van het kind tot het moment van invullen, (3) de leeftijd van het kind in weken waarop kunstvoeding werd geïntroduceerd en (4) de leeftijd van het kind in weken waarop borstvoeding werd gestopt. Daarnaast worden vragen gesteld over de achtergrond van de moeder en haar partner (onder andere leeftijd van de moeder, opleiding en werk buitenshuis van de vader en de moeder, plaats van de bevalling, geslacht van het kind) en de door hen ontvangen zorg (aantal dagen, aantal uren, BFHI-gecertificeerd). Voor het onderzoek worden per peiling 3.000 tot 5.000 vragenlijsten verspreid. De vragenlijsten worden op de consultatiebureaus uitgedeeld door de (assistent(e) van de) arts of de verpleegkundige. Er wordt aan de consultatiebureaus nadrukkelijk gevraagd geen selectie te maken op basis van de achtergrondkenmerken van de moeders. Moeders vullen de vragen thuis in en kunnen deze terugsturen aan TNO in een bijgevoegde antwoordenvelop.
Vraagstelling/Hypothese Prevalentie van borstvoeding is niet gerelateerd aan het type kraamzorg dat wordt ontvangen. Relevantie Roken tijdens de zwangerschap verhoogt de perinatale morbiditeit en mortaliteit. De prevalentie van roken in de zwangerschap wordt algemeen gezien als een indicator voor de perinatale gezondheid van kinderen. Borstvoeding is de beste voeding als het gaat om de gezondheid van moeder en kind. De WHO adviseert uitsluitend borstvoeding te geven tot het kind de leeftijd van ongeveer zes maanden heeft bereikt en er daarna nog geruime tijd mee door te gaan in combinatie met geschikte vaste voeding. Kunstgevoede zuigelingen hebben, in vergelijking met degenen die borstvoeding krijgen, een groter risico op het krijgen van oor- en luchtweginfecties, diarree en allergieën en worden vaker in een ziekenhuis opgenomen. Ook op langere termijn biedt het geven van borstvoeding voordelen. Zo is
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
13
er sterk bewijs dat borstvoeding beschermt tegen vetzucht en overgewicht. Borstvoeding bevordert behalve een gezonde groei ook een betere ontwikkeling. Naast de groei en cognitieve ontwikkeling blijken de motorische en visusontwikkeling gunstiger te verlopen bij borstgevoede zuigelingen. Ook draagt borstvoeding bij aan een lagere bloeddruk, een gunstiger totaal serum cholesterol en een kleinere kans op type 2 diabetes op oudere leeftijd. Uiteindelijk doel is dat meer moeders met plezier borstvoeding geven. Uit eerdere peilingen is naar voren gekomen dat goede begeleiding en ondersteuning daaraan bijdraagt. De peilingen Melkvoeding van Zuigelingen geven inzicht in het verloop van de borstvoedingscijfers en de factoren die hieraan bijdragen. Zowel lokaal als op landelijk niveau is een snelle daling van het percentage moeders dat nog uitsluitend borstvoeding in de eerste maand zichtbaar. Bij navraag is de meest door moeders genoemde reden om in de eerste maand te stoppen met borstvoeding “te weinig melk”. Dit is opvallend omdat het leeuwendeel van de moeders fysiologisch in staat is om voldoende borstvoeding te geven. Inadequate drinktechniek of het onvoldoende vaak aanleggen van het kind zou, indien onopgemerkt, dit effect kunnen veroorzaken. Tijdens de eerste maand na de bevalling wordt bovendien vaak aangegeven dat het geven van borstvoeding pijnlijk is. Dit pleit voor voldoende en adequate begeleiding bij borstvoeding, bij voorkeur conform een breed gedragen richtlijn. Overigens kan een andere verklaring voor het veelvuldig noemen van “te weinig melk” als hoofdmotief om te stoppen ook liggen in onzekerheid van moeders aangaande het geven van borstvoeding. Ook hierbij kan adequate begeleiding een positieve rol spelen, maar ook het zien van andere moeders die borstvoeding geven. Ook kan niet uitgesloten worden dat “te weinig melk” als sociaal wenselijk antwoord wordt gegeven om het stoppen met borstvoeding te motiveren. De prevalentie van roken tijdens de zwangerschap daalde van 13% en 2001 tot 6% in 2010. Dit betekent een halvering van het aantal moeders dat tijdens de zwangerschap doorrookt. Gemiddeld worden tijdens de zwangerschap 5 sigaretten per dag gerookt. Ter vergelijking, in 2010 rookte 28% van de niet zwangere vrouwen in de leeftijdscategorie 20 tot 35 jaar gemiddeld 10 sigaretten per dag.
Projectleider(s) Dr. C.I. Lanting Projectuitvoerder(s) Dr. C.I. Lanting Dr. J.P. van Wouwe (TNO Child Health) Contact project Dr. C.I. Lanting
[email protected] Begin en einddatum Peilingen vinden op regelmatige basis plaats sinds 1996. Samenwerkingspartners Zowel regionaal als landelijk Publicaties Onder andere: • Lanting CI, Buitendijk SE, Crone MR, Segaar D, Bennebroek Gravenhorst J, et al. (2009)Clustering of Socioeconomic, Behavioural, and Neonatal Risk Factors for Infant Health in Pregnant Smokers. PLoS ONE 4(12): e8363. doi:10.1371/ journal.pone.0008363. • Caren I. Lanting, Jacobus P. van Wouwe & Sijmen A. Rreijneveld. Infant milk feeding practices in the Netherlands and associated factors. Acta Pædiatrica, 2005; 94: 935–942. • Lanting CI, Wouwe JP van. Redenen en motieven om te starten en te stoppen met borstvoeding Leiden: TNO-KvL, 2007. Publ. nr. 2007.105. Zie ook: www.tno.nl Trefwoord breastfeeding, demography, home delivery, infant feeding, infants, tobacco smoking, pregnancy
13
14
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
14
“Vroeggeboorte is de belangrijkste risicofactor voor perinatale sterfte. Vroege predictie en preventie van dit probleem is van groot belang om perinatale uitkomsten te verbeteren.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Prognostic factors and models for preterm births
De aanleiding van dit onderzoek waren de uitkomsten van het Peristat-I onderzoek waarin werd aangetoond dat in Nederland vrouwen een verhoogde kans lopen op perinatale sterfte. Vroeggeboorte (bevallen voor 37 weken) is de belangrijkste risicofactor voor perinatale sterfte. In de ons omliggende landen neemt het risico op vroeggeboorte toe, maar inzicht in Nederland in de trend in vroeggeboorte ontbrak. Bovendien blijkt dat, door de complexiteit van het probleem, het moeilijk is om de uitkomst vroeggeboorte te voorspellen aan het begin van een zwangerschap. Dit heeft als consequentie dat we niet goed weten welke vrouwen een verhoogd risico hebben en wellicht in aanmerking komen voor preventieve maatregelen. De ontwikkeling van een prognostisch model zou ons hier verder in kunnen brengen. Doel Inzicht krijgen in de trend van vroeggeboorte (geboorte voor 37 weken zwangerschap) over de tijd. Inzicht krijgen in de risicofactoren van vroeggeboorte algemeen en met een speciale aandacht voor de invloed van etnische verschillen in vroeggeboorte. Het ontwikkelen van een prognostisch model voor het voorspellen van vroeggeboorte. Vraagstelling/Hypothese Wat is de trend in vroeggeboorte in Nederland? Kan je vroeggeboorte voorspellen met een prognostisch model? Zijn er etnische verschillen in vroeggeboorte en wat is de invloed hiervan op neonatale sterfte? Wat zijn de herhalingskansen van vroeggeboorte? Relevantie De uitkomsten van het onderzoek zijn zowel maatschappelijk, beleidsmatig als van belang voor de patiënt/cliënt en hun partner. Projectleider(s) Dr. Anita C.J. Ravelli Prof.dr. Ameen Abu Hanna Prof.dr. Ben-Willem M. Mol (AMC) Projectuitvoerder(s) Drs. Jelle M. Schaaf MD (AMC) Contact project Drs. J.M. (Jelle) Schaaf
[email protected] Begin en einddatum Onderzoek gestart in februari 2010 en afgerond in oktober 2012. De projectuitvoerder is gepromoveerd op 1 februari 2013.
Publicaties • Schaaf JM, Hof MH, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Recurrence risk of preterm birth in subsequent twin pregnancy after preterm singleton delivery. BJOG. 2012 Dec;119(13):16249. doi: 10.1111/j.1471-0528.2012.03504.x. Epub 2012 Oct 19. PubMed PMID: 23078576. • Schaaf JM, Liem SM, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Ethnic and racial disparities in the risk of preterm birth: a systematic review and meta-analysis. Am J Perinatol. 2013 Jun;30(6):433-50. doi: 10.1055/s-0032-1326988. Epub 2012 Oct 11. Review. PubMed PMID: 23059494. • Schaaf JM, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Ethnic disparities in the risk of adverse neonatal outcome after spontaneous preterm birth. Acta Obstet Gynecol Scand. 2012 Dec;91(12):1402-8. doi: 10.1111/aogs.12013. Epub 2012 Nov 1. PubMed PMID: 23006022. • Schaaf JM, Hof MH, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Recurrence risk of preterm birth in subsequent singleton pregnancy after preterm twin delivery. Am J Obstet Gynecol. 2012 Oct;207(4):279.e1-7. doi: 10.1016/j.ajog.2012.07.026. Epub 2012 Jul 26. PubMed PMID: 22917487. • Schaaf JM, Ravelli AC, Mol BW, Abu-Hanna A. Development of a prognostic model for predicting spontaneous singleton preterm birth. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2012 Oct;164(2):150-5. doi: 10.1016/j.ejogrb.2012.07.007. Epub 2012 Jul 21. PubMed PMID: 22824569. • Schaaf JM, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Trends in preterm birth: singleton and multiple pregnancies in the Netherlands, 2000-2007. BJOG. 2011 Sep;118(10):1196-204. doi: 10.1111/j.1471-0528.2011.03010.x. Epub 2011 Jun 14. PubMed PMID: 21668771. Trefwoord preterm births, ethnic, perinatal mortality, registry, singletons, multiples
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
15 EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Glucose Monitoring met Senor; GlucoMOMS
Diabetes mellitus is geassocieerd met slechtere perinatale uitkomst. Zelfs als vrouwen volgens de huidige richtlijnen gecontroleerd worden, hebben zij meer risico op zwangerschapscomplicaties dan normoglycemische vrouwen. Het Continue Glucose Monitoring Systeem (CGMS) is een relatief nieuwe techniek voor het verbeteren van de glycemische controle en biedt zo mogelijk ook verbetering van de zwangerschapsuitkomst. In deze multicentre randomised controlled trial worden zwangere vrouwen met diabetes mellitus type 1 of 2, of met een vroege diabetes gravidarum (allen met insuline behandeling), gerandomiseerd voor het aanvullend gebruik van de CGMS. Deze offline monitor zal elke zes weken gedurende een week gedragen worden. Aansluitend aan het dragen worden de metingen bekeken en de insuline therapie aangepast. De controlegroep krijgt standaard glycemische controle door middel van glucose dagcurves en HbA1c-controles. De primaire uitkomstmaat is de incidentie van macrosomie. Daarnaast wordt gekeken naar maternale en neonatale morbiditeit en naar kosten-effectiviteit. Vraagstelling/Hypothese Vermindert het aanvullend gebruik van het continue glucose monitoring system het risisco op macrosomie in diabetische zwangerschappen, in vergelijking met standaardzorg? Relevantie Het aantal patiënten met diabetes mellitus stijgt. Zo ook de incidentie van diabetes gravidarum. De zorg voor deze groep patienten tijdens de zwangerschap kan verbeterd worden. Met de komst van nieuwe technieken lijkt een verbetering binnen handbereik. Echter, de effectiviteit dient te worden bekeken alvorens deze kostbare methoden als standaard zorg worden ingezet. De primaire uitkomstmaat van deze studie, macrosomie, is een zeer relevante uitkomst. Recent onderzoek laat zien dat macrosome neonaten op latere kinderleeftijd grotere kans hebben op overgewicht en het ontwikkelen van diabetes mellitus. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol Prof.dr. A. Franx Dr. I.M. Evers Projectuitvoerder(s) Drs. D. van Munster Contact project Drs. D. van Munster
[email protected]
Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Einddatum: juli 2014 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord continuous Glucose Monitoring System, CGMS, diabetes mellitus, gestational diabetes, pregnancy
15
16
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
16 EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar allergie, astma, groei en gewoontevorming
In dit onderzoek worden ruim 2.500 kinderen gevolgd, intra-uterien en tijdens de vroege jeugd. Bij een deel van hen is biologisch materiaal verzameld (bloed van de zwangere en haar kind, ontlastingmonster en moedermelkmonster één maand postpartum, DNA). De gegevens worden verzameld met behulp van vragenlijsten die door de ouders worden ingevuld. In de eerste twee levensjaren staan vooral eczeem, wheezeklachten (piepen op de borst) en allergie (IgE-antistoffen tegen voedsel- en luchtwegallergenen) op de voorgrond- op schoolleeftijd vooral astma, luchtwegallergie en overgewicht. De eerste gepubliceerde resultaten hebben betrekking op de rol van borstvoeding, de leeftijd van introductie van bijvoeding, de samenstelling van moedermelk (immuunfactoren, vetzuren), de inname van vis en zuivel en biologische voeding door moeder en kind, de samenstelling van de darmflora, maagdarminfecties, antibiotica en vaccinaties. Naarmate het onderzoek vordert komen er meer resultaten naar voren over het tweede thema: groeien en gewoontevorming van eet- en beweeggedrag van kinderen.
Doel Het opsporen van oorzaken in de vroegste jeugd (en intra-uteriene periode) van het ontstaan van allergie, astma en overgewicht, met aandacht voor de interactie tussen (genetische) aanleg en gedrags- en omgevingsfactoren. Vraagstelling/Hypothese Centrale vraagstellingen in het onderzoek naar allergie en astma hebben betrekking op: 1. De hygiënehypothese: blootstelling aan micro-organismen beschermt tegen het ontstaan van voedsel- en luchtwegallergie door opwekking van tolerantie, met name in de darm, 2. De vetzuurhypothese: balans tussen omega-6 en omega-3 vetzuren in voeding van moeder en kind. In beide hypothesen spelen perinatale blootstelling en borstvoeding een rol en andere factoren en de interactie met erfelijke vatbaarheid. Aandachtspunt bij groei en gewoontevorming zijn de rol van opvoeding in het gezin en de omgeving bij de ontwikkeling van eet- en beweeggedrag van kinderen, en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van het kind. Relevantie Astma, allergie en overgewicht komen steeds vaker voor (verdrievoudiging in de afgelopen drie decennia), en deze stijging is waarschijnlijk het gevolg van leefstijl of omgevingsveranderingen vroeg in het leven. Kennis van deze factoren is de sleutel voor preventie. Projectleider(s) Dr. Carel Thijs (Universiteit Maastricht)
Contact project Dr. Carel Thijs
[email protected] Begin en einddatum 2000 - 2014 Samenwerkingspartners Maastricht University/NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Metabolism/CAPHRI School for Public Health and Primary Care TNO Kwaliteit van Leven, Zeist/Leiden Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven Louis Bolk Instituut, Driebergen-Zeist Publicaties zie: www.koala-study.nl Trefwoord asthma, allergy, overweight, immunity, obesity, breastfeeding, human milk, gut microbiota, cytokines, fatty acids, rotavirus, norovirus, antibiotic, vaccination, feeding, eating, physical activity, habit formation
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
17 EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Implementatie van de aanpak ter preventie van het Shaken Baby Syndroom (SBS) in Nederland
SBS is een vorm van kindermishandeling met aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit waarbij meestal de ouder/verzorger het jonge kind (< 3 jaar, waarvan de meerderheid < 1 jaar) heftig schudt, vaak in reactie op overmatig huilen. In Nederland komen jaarlijks tussen 25 en 40 kinderen op de SEH met intracraniële bloedingen, waarschijnlijk als gevolg van SBS. Jaarlijks overlijden 3 à 4 kinderen aan de gevolgen van SBS (CBS). 5,6-13% van de Nederlandse ouders geeft aan hun baby in de eerste maanden te hebben gesmoord, geslagen of geschud in reactie op huilen (Reijneveld 2004). Een Amerikaanse studie laat een dramatische reductie zien van 47% in de incidentie van het SBS door een primair preventieve aanpak (Dias 2005). Deze bestaat uit het geven van informatie aan ouders van een pasgeboren baby door de kraamverzorgende over de oorzaken, gevolgen en preventie van SBS. TNO heeft een korte voorlichtingsfilm, een folder en een training voor hulpverleners ontwikkeld. De samenwerking van verloskundige, kraamzorg en jeugdgezondheidszorg in de pre- en perinatale periode bereikt samen nagenoeg 100% van alle ouders en biedt daarom bij uitstek het podium om alle ouders de voorlichting ter preventie van SBS te geven. Doel TNO voert in de periode 2011–2014 een implementatieonderzoek uit met subsidie van de Bernard van Leer Foundation naar het effect van de voorlichting ter preventie van het Shaken Baby Syndroom in Amsterdam (experimentele regio) en Den Haag (controleregio). Naast gedragsverandering bij ouders wordt tevredenheid over het programma gemeten en de effectiviteit geëvalueerd. Het doel is om uiteindelijk te komen tot landelijke implementatie met als feitelijke doel de afname van het aantal kinderen met SBS. Vraagstelling/Hypothese Welke factoren zijn van invloed op het effect van de implementatie van de aanpak ter preventie van het Shaken Baby Syndroom. Daarbij verwachten we dat ouders in de experimentele groep: • meer kennis hebben over SBS • de adviezen ter preventie van SBS zich 6 maanden na de voorlichting nog kunnen herinneren • een lager niveau van ouderlijke stress en hogere niveaus van competentiegevoel registreren • minder momenten van paniek en controleverlies ervaren • een betere strategie ontwikkelen om om te gaan met het huilen van hun kind • minder neiging hebben hun kind te schudden Relevantie Gebaseerd op de resultaten de studie van Dias (2005) is te verwachten dat ook in Nederland het aantal kinderen met SBS zal afnemen, het aantal opnames met intracraniële bloedingen waarschijnlijk zal dalen en dat ouders veiliger alternatieven kiezen in de omgang met het huilen van hun kind.
Projectleider(s) Dr. B.E. (Bregje) van Sleuwen (TNO) Projectuitvoerder(s) Dr. M.P. (Monique) L’Hoir (TNO), Drs. R.M. (Remy) Vink (TNO), Dr. M.M. (Magda) Boere-Boonekamp (TNO), Eline Vlasblom MSc (TNO), Drs. I.M.B. Russel (WKZ/UMC Utrecht) Contact project Dr. B.E. (Bregje) van Sleuwen,
[email protected] Begin en einddatum september 2011 - 2014 Samenwerkingspartners WKZ/UMC Utrecht, Bernard van Leer Foundation, NJi, NCJ, Reclamij, Filmmakers Jongens van de Wit, Stichting Consument & Veiligheid, Stichting Kinderpostzegels Nederland, Augeo Foundation, The Next Page, Gemeente Amsterdam, Gemeente Den Haag Publicaties • L’Hoir MP, Sleuwen BE van. Huilbaby’s. In: Bakker I. (red.), Kind & Adolescent, problemen en risicosituaties. Bohn, Stafleu, van Loghum, 2003 • Sleuwen BE van. Infants that cry excessively. The effect of regularity and swaddling. Proefschrift Universiteit Utrecht, 2008 Uitzending Nieuwsuur 16 februari 2011 Trefwoord shaken baby syndrome, inflicted traumatic brain injury, prevention
17
18
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
18
“EURAP staat voor een betere voorlichting en begeleiding van zwangeren met epilepsie en vrouwen die om een andere reden anti-epileptica gebruiken.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
EURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy
Het is al langer bekend dat expositie in utero met anti-epileptica gepaard gaat met een verhoogde kans op aangeboren afwijkingen bij het kind. Er is echter meer kennis nodig over de oorzaken en factoren die daarbij een rol spelen. Inclusie in de EURAP studie vindt bij voorkeur plaats voor de zestiende zwangerschapsweek, maar retrospectieve inclusie is ook mogelijk. De dataverzameling vindt plaats door middel van telefonische interviews. In totaal worden deelnemers vijf keer geïnterviewd. De vragen die worden gesteld gaan over het verloop van de zwangerschap, mogelijke epileptische aanvallen die doorgemaakt zijn, medicijnen die worden gebruikt, situatie rond de bevalling, het pasgeboren kind en de ontwikkeling en gezondheid van het kind in het eerste levensjaar. EURAP is een observationele studie. Door deelname verandert er niets aan de medicijnen die worden gebruikt. Doel • Evalueren van teratogene risico’s van anti-epileptica (AED) • Vaststellen van het type afwijkingen dat geassocieerd is met specifieke AED’s • Aantonen van dosis-effectrelaties Vraagstelling/Hypothese Hoofdvraag van de EURAP-studie is wat de invloed van antiepileptica is op het ongeboren kind. Verder wordt er gekeken naar welke afwijkingen ontstaan bij de diverse middelen en wat het effect is van de verschillende doseringen van AED’s die in Nederland voorgeschreven worden. Relevantie De uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt voor verbetering van voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen met epilepsie, of vrouwen die om een andere reden anti-epileptica gebruiken. Bovendien kan de neuroloog een betere afweging maken bij het voorschrijven van verschillende anti-epileptica aan vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Projectleider(s) Dr. E.P. van Puijenbroek, arts klinisch farmacoloog Projectuitvoerder(s) M. Spanjers, onderzoeksmedewerkers
Contact project M. Spanjers
[email protected] E. van Puijenbroek
[email protected] www.eurap.nl https://www.lareb.nl/Teratologie/Eurap Begin en einddatum Het onderzoek is vanuit het UMC Utrecht gestart in 2002. EURAP betreft een observationele studie die de komende jaren gecontinueerd wordt vanwege de noodzaak tot continue monitoring van de effecten van (nieuwe) AED’s. Deze studie wordt thans in veertig landen uitgevoerd, de Nederlandse registratie geschiedt vanuit het UMC Utrecht, afdeling klinische genetica. Samenwerkingspartners Voor dit onderzoek wordt samengewerkt met epilepsiecentra “Kempenhaeghe”, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN), en de Werkgroep Prenatale Diagnostiek (WPD). Ook is de medewerking van diverse afdelingen van academische en algemene ziekenhuizen onmisbaar.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
19
Publicaties 2001 ten Berg K, Lindhout D. Antiepileptic drugs in pregnancy: options for the prevention of congenital abnormalities. Community Genet 2002;5(1):40-9. 2001 Tomson T, Battino D, Beausart M, Bonizzoni E, Craig J, Lindhout D, Perrucca E, Vajda F. EURAP: An International Pregnancy Registry for the Evaluation of the Comparative Teratogenic Effects of Antiepileptic Drugs. Epilepsia 2001;42(Suppl 7):293. 2002 ten Berg K, Lindhout D. Concordance as well as discordance for congenital malformations in valproate-exposed half-siblings with parental consanguinity may indicate a specific geneteratogen interaction. Clin Dysmorphol 2002;11(3):227-8. 2004 ten Berg K, Van Donselaar CA, Van Oppen ACC, Lindhout D. Anti-epileptica en aangeboren afwijkingen: Betere voorlichting aan vrouwen met epilepsie noodzakelijk. Medisch Contact 2004;43:1697-9. 2004 Tomson T, Perucca E, Battino D. Navigating toward fetal and maternal health: The challenge of treating epilepsy in pregnancy. Epilepsia 2004; 45(10):1171-5. 2004 de Haan GJ, Edelbroek P, Segers J, Engelsman M, Lindhout D, Devile-Notschaele M, Augustijn P. Gestation-induced changes in lamotrigine pharmacokinetics: a monotherapy study. Neurology 2004;63(3):571-3. 2004 Tomson T, Battino D, Bonizzoni E, Craig J, Lindhout D, Perucca E, Sabers A, Vajda F; Collaborative EURAP Study Group. EURAP: an international registry of antiepileptic drugs and pregnancy. Epilepsia 2004;45(11):1463-4. 2004 ten Berg K, Veenstra-Knol HE, van Pinxteren-Nagler E, Engström LJ, Lindhout D. Congenital abnormalities in maternal epilepsy treated with lamotrigine-valproate combination: clinical assessment of a phenotype. Reprod Toxicol 2004;18(5):721-2. 2004 ten Berg K, Nikkels PGJ, Gittenberger-de Groot AC, van der Voet GB, Lindhout D, Van Oppen ACC, Brilstra EH. Complex heart malformation after prenatal exposure to valproate. Genetic Counseling 2004;15(1):135-6. 2005 Battino D, Bonizzoni E, Craig J, Lindhout D, Perucca E, Sabers A, Tomson T, Vajda F. Update from EURAP. Epilepsia 2005;46(Suppl 6):40.
2005 ten Berg K, Samrén EB, Van Oppen ACC, Engelsman M, Lindhout D. Levetiracetam use and pregnancy outcome. Reprod Toxicol 2005;20:175-8. 2005 ten Berg K, Van Oppen ACC, Nikkels PGJ, Gittenberger-de Groot AC, van der Voet GB, Brilstra EH, Lindhout D. Complex cardiac defect with hypoplastic right ventricle in a fetus with valproate exposure. Prenat Diagn 2005;25:156-8. 2005 Tomson T, Battino D. Teratogenicity of antiepileptic drugs: state of the art. Curr Opin Neurol 2005;18(2):135-40. 2006 The EURAP Study Group. Seizure control and treatment in pregnancy: observations from the EURAP Epilepsy Pregnancy Registry. Neurology 2006;66:354-360. 2009 The EURAP Study Group. Utilization of antiepileptic drugs during pregnancy: comparative patterns in 38 countries based on data from the EURAP registry. Epilepsia 2009 Oct.50(10)2305-9. Trefwoord epilepsy, pregnancy, teratology, development
19
20
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
20
Bert van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskunde Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis: “Generation R is dé studie die antwoord gaat geven op de vraag hoe interne en externe factoren de gezondheid van opgroeiende kinderen beïnvloeden en hoe dit, waar nodig, verbeterd kan worden.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Generation R – Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheid
Generation R is een prospectief cohort onderzoek vanaf het vroege intra-uteriene leven tot de adolescentie van bijna 10.000 kinderen geboren in Rotterdam tussen 2002 en 2006. Met behulp van preen postnatale centrumbezoeken, vragenlijsten en gegevens van reguliere zorginstanties (consultatiebureaus en GGD) beschikken wij over een zeer uitgebreide gegevensverzameling van de gezondheid, groei en ontwikkeling van het kind en de ouders. De gegevensverzameling is opgebouwd rond de volgende kernuitkomsten: • Allergie • Astma • Bacterieel dragerschap en infectieziekten • Cognitie • Etnische en sociaaleconomische gezondheidsverschillen • Gedrag • Gehoor • Groei, overgewicht en obesitas • Kwaliteit van leven • Lichaamssamenstelling • Ogen • Schoolprestaties • Stress-reactiviteit • Risicofactoren voor hart- en vaatziekten van kind • Risicofactoren voor hart- en vaatziekten van moeder Doel De algemene doelstelling is het bestuderen van factoren van invloed op de groei, ontwikkeling en gezondheid. Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar het: 1. Beschrijven van de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid 2. Identificeren van omgevingsgerelateerde en genetische factoren van invloed op de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid 3. Bestuderen van etnische en sociaaleconomische gezondheidsverschillen Vraagstelling/Hypothese Waarom ontwikkelt het ene kind zich optimaal en het andere kind niet?
Relevantie Generation R bestudeert de groei, ontwikkeling en gezondheid vanaf het vroege foetale leven tot de jong volwassenheid van kinderen die opgroeien in een grootstedelijke omgeving. Naast de andere, langer bestaande en recent geïnitieerde, geboortecohort onderzoeken ligt de unieke waarde van Generation R met name in: 1. Innovatieve en gedetailleerde meetmethoden 2. Uitgebreide biobank 3. Follow-up vanaf de vroege foetale fase 4. Onderzoek naar de fysieke en gedragsmatige groei en ontwikkeling 5. Multi-etnische, stedelijke onderzoeksgroep Resultaten uit Generation R zullen uiteindelijk moeten leiden tot betere strategieën voor de identificatie van risicogroepen en preventie gericht op de vroegste fase van het leven. Directoraat: Prof.dr. A. Hofman, afdelingshoofd, Epidemiologie Prof.dr. V.W.V. Jaddoe, directeur, Kindergeneeskunde-Epidemiologie Drs. J.Th.N. Lubbe, themadirecteur Gezondheidswetenschappen Projectleider(s) Prof.dr. C.M. van Duijn, hoogleraar genetische epidemiologie Prof.dr. A.J. van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskunde Prof.dr. J.C. de Jongste, hoogleraar kinderlongziekten Prof.dr. J.M. Mackenbach, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorg Prof.dr. H.A. Moll, onderzoeker kindergeneeskunde Prof.dr. H. Raat, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorg Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde Prof.dr. H. Tiemeier, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Prof.dr. A.G. Uitterlinden, hoogleraar inwendige geneeskunde Prof.dr. F.C. Verhulst, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Prof.dr. M.H. van IJzendoorn, hoogleraar gezinspedagogiek Contact project Prof.dr. V.W.V. Jaddoe
[email protected]
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
21
Samenwerkingspartners Erasmus MC Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis GGD Rotterdam en omstreken TNO – Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek
• G rowth, development and health from early fetal life until young adulthood: the Generation R Study. Hofman A, Jaddoe VW, Mackenbach JP, Moll HA, Snijders RF, Steegers EA, Verhulst FC, Witteman JC, Büller HA. Paediatr Perinat Epidemiol. 2004 Jan;18(1):61-72. PubMed PMID: 14738548.
Begin en einddatum Begindatum: 2001 Einddatum: Looptijd: follow-up van de kinderen tot jong volwassenheid
Trefwoord pregnancy, health, child, development, growth
Publicaties • The Generation R Study: design and cohort update 2012. Jaddoe VW, van Duijn CM, van der Heijden AJ, Mackenbach JP, Moll HA, Steegers EA, Tiemeier H, Uitterlinden AG, Verhulst FC, Hofman A. Eur J Epidemiol. • The Generation R Study: design and cohort update 2010. Jaddoe VW, van Duijn CM, van der Heijden AJ, Mackenbach JP, Moll HA, Steegers EA, Tiemeier H, Uitterlinden AG, Verhulst FC, Hofman A. Eur J Epidemiol. 2010 Nov;25(11):823-41. Epub 2010 Oct 22. • The Generation R Study Biobank: a resource for epidemiological studies in children and their parents. Jaddoe VW, Bakker R, van Duijn CM, van der Heijden AJ, Lindemans J, Mackenbach JP, Moll HA, Steegers EA, Tiemeier H, Uitterlinden AG, Verhulst FC, Hofman A. Eur J Epidemiol. 2007;22(12):917-23. Epub 2007 Dec 19. • The Generation R Study: design and cohort update until the age of 4 years. Jaddoe VW, van Duijn CM, van der Heijden AJ, Mackenbach JP, Moll HA, Steegers EA, Tiemeier H, Uitterlinden AG, Verhulst FC, Hofman A. Eur J Epidemiol. 2008;23(12):801-11. Epub 2008 Dec 20. PubMed PMID: 19101808. • The Generation R Study: Design and cohort profile. Jaddoe VW, Mackenbach JP, Moll HA, Steegers EA, Tiemeier H, Verhulst FC, Witteman JC, Hofman A. Eur J Epidemiol. 2006;21(6):475-84. Epub 2006 Jul 7. PubMed PMID: 16826450.
Zie voor een overzicht van alle publicaties: www.generationr.nl
21
22
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
22
“Prospectieve evaluatie van foetale echomarkers als voorspelling van uitkomst bij gastroschisis.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
FetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict Neonatal Gastroschisis Outcome (FLAMINGO study)
Gastroschisis is een congenitaal buikwanddefect waardoor een gedeelte van de darmen naar buiten stulpt. De prevalentie van gastroschisis in Nederland is ongeveer 1,5 per 10.000 geborenen en wordt tegenwoordig bijna altijd antenataal gediagnostiseerd. De overlevingskans van de pasgeborene met gastroschisis is uitstekend (90-95%), maar gaat regelmatig gepaard met morbiditeit (30%) en langdurige ziekenhuisopname. Het aantal intra-uteriene vruchtdoden is aanzienlijk (5-12,5%). Een mogelijke verklaring voor sterfte en morbiditeit is darmbeschadiging als gevolg van continue blootstelling aan amnionvocht en mechanische compressie van de darm ter hoogte van het buikwanddefect. Het antenataal identificeren van foetussen die een grotere kans hebben op darmschade kan mogelijk intra-uteriene sterfte en morbiditeit voorkomen door middel van intensievere foetale bewaking en eventueel vroegere beëindiging van de zwangerschap. Met deze prospectieve observationele multicenter studie, waarbij gestandaardiseerd echografisch en follow-up onderzoek zal worden verricht, hopen wij antenatale echografische parameters te identificeren die de neonatale uitkomst beter kunnen voorspellen. Doel Identificatie van antenatale echografische kenmerken die een voorspellende waarde hebben op een ongunstige of gunstige neonatale en postnatale uitkomst van kinderen met gastroschisis. Mogelijk kunnen deze kenmerken in de toekomst het antenatale management beïnvloeden om zo de neonatale uitkomst te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Zijn er antenatale (echografische) kenmerken die de prognose van kinderen met gastroschisis voorspellen? Relevantie Als het mogelijk is om de conditie van de baby en zijn of haar darmen met echografisch onderzoek te voorspellen dan kan men gerichter per individuele zwangerschap: 1. ouders voorlichting geven over de prognose van hun kind 2. bepalen of het verstandig is de baby intensiever te controleren en zelfs eerder geboren te laten worden. Projectleider(s) Prof.dr. G.H.A. Visser Dr. G.T.R. Manten, gynaecoloog Dr. L.R. Pistorius, gynaecoloog Dr. C. Koopmans, neonatoloog Dr. W.L.M. Kramer, kinderchirurg
Projectuitvoerder(s) Drs. C.C.M.M. Lap, arts-onderzoeker verloskunde Contact project Drs. C.C.M.M. Lap
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2010 Einddatum: juli 2014 Samenwerkingspartners Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM/MUMC) Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) Universitair Medisch Centrum Nijmegen (UMCN) Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC) VU Medisch Centrum Amsterdam (VUmc) Hospital de Braga (Portugal) Trefwoord gastroschisis, prenatal diagnosis, ultrasound, outcome
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
23
“Pathofysiologie van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap: hoe specifiek zijn de symptomen?
Van alle pasgeborenen die tijdens de zwangerschap zijn blootgesteld aan Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI’s) en Serotonin Noradrenalin Reuptake Inhibitors (SNRI’s) ontwikkelt 30% het neonatale abstinentiesyndroom, ook wel ontwenning genoemd. Hierbij treden onrustsymptomen op, zoals slecht slapen, slecht drinken en tremoren. Deze symptomen treden echter ook op bij andere neonatale problemen, zoals infectie en prematuriteit. Het is van belang om onderscheid te kunnen maken tussen ontwenning of andere problematiek, aangezien dit een verschillende behandeling tot gevolg heeft. Daarnaast is de onderliggende pathofysiologie van ontwenning niet bekend. Verschillende studies laten een mogelijke relatie tussen ontwenning en serotonine zien. Ook is er een mogelijke relatie tussen cortisol en ontwenning. In deze prospectieve cohortstudie worden pasgeborenen door getrainde verpleegkundigen geobserveerd, waarbij zij gebruik maken van de Finnegan scorelijst, een veel gebruikte observatielijst voor ontwenning. Tijdens de eerste drie dagen na de geboorte, wordt er een keer per dag urine opgevangen door middel van PeeSpot-filters. Tevens wordt er eenmalig een plukje haar bij moeder en baby afgenomen, waarin het gemiddelde cortisollevel van de afgelopen maand gemeten wordt. Doel • Onderzoeken wat de specificiteit van de Finnegan scorelijst is bij het observeren van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan SSRI’s/SNRI’s tijdens de zwangerschap. • De pathofysiologie van ontwenning onderzoeken. Vraagstelling/Hypothese • Welke factoren geven een verhoogde score op de Finnegan scorelijst? • Zijn 5-HIAA (de belangrijkste metaboliet van serotonine) gemeten in urine en/of cortisol, gemeten in haar, gerelateerd aan ontwenning? Zijn het daarmee waardevolle markers voor het diagnosticeren van ontwenning? Relevantie Door deze studie wordt duidelijk welke factoren een verhoogde score op de Finnegan-scorelijst kunnen veroorzaken. Daarnaast wordt de pathofysiologie van ontwenning onderzocht, waardoor ontwenning mogelijk eerder kan worden herkend, kan er beter onderscheid worden gemaakt tussen ontwenning en andere neonatale problematiek en kan er worden ingeschat hoe hoog het risico is dat een kind ontwenning ontwikkelt.
Projectleider(s) Prof.dr. Adriaan Honig Dr. Koert Dolman Projectuitvoerder(s) Drs. Noera Kieviet Contact project Drs. N. Kieviet
[email protected] Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het promotietraject van Drs. N. Kieviet. Dit promotietraject richt zich op ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap Begin en einddatum Begindatum: maart 2012 Einddatum: juli 2013 Trefwoord antidepressive agents, newborn, psychotropic drugs, neonatal abstinence syndrome
23
24
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
24
“Prevention of Preterm Birth.”
EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Multidisciplinary step in the prediction and primary prevention of preterm birth
Vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van perinatale sterfte en morbiditeit in Nederland. Daarom is preventie van vroeggeboorte een belangrijk doel binnen de verloskunde. De meerderheid van de vroeggeboortes wordt echter niet voorzien tot het moment dat de vroeggeboorte moeilijk of niet meer te voorkomen is. Er zijn al bekende risicofactoren voor vroeggeboorte, maar er is veel ruimte voor verbetering in het screenen naar risicofactoren. Een betere risicoselectie kan resulteren in een tijdige interventie waardoor de zwangerschaps- en neonatale uitkomst wordt verbeterd. Het project betreft een observationele cohort studie onder 4.000 nullipara zwangeren (vrouwen die nog niet eerder een kind hebben gebaard) van 18 jaar en ouder met een laagrisico zwangerschap die zich voor het eerst melden bij een verloskundige of een arts vòòr een zwangerschapstermijn van 24 weken. Doel In deze studie worden prognostische factoren voor vroeggeboorte in een laagrisico populatie van nullipare zwangeren bestudeerd. Deze factoren zullen worden gerelateerd aan het optreden van vroeggeboorte en aan neonatale uitkomsten. Het project is uniek omdat het de factoren integreert op het gebied van public health en de factoren gerelateerd aan de partus en lichamelijke inspanning, klinische factoren en aan het beloop van de zwangerschap. De verzamelde data zullen worden gebruikt om een predictiemodel voor vroeggeboorte te ontwikkelen en te valideren.
Projectleider(s) Dr. P.J. Hajenius Projectuitvoerder(s) Dr. M. Kok Prof.dr. J.A.M. van der Post Contact project Dr. P.J. Hajenius
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese De hypothese voor deze studie is 1. dat het voorspellen van spontane vroeggeboorte sterk verbeterd kan worden; 2. dat het risico van vroeggeboorte verminderd wordt door medische interventies en interventies op het gebied van public health zoals het gebruik van progesteron, een pessarium of groepsconsulten.
Begin en einddatum februari 2013 - februari 2017
Relevantie Met behulp van de verzamelde data wordt een predictiemodel voor spontane vroeggeboorte gemaakt. Hierdoor kan er in de toekomst een betere risicoselectie plaatsvinden en kunnen interventies worden uitgevoerd die de zwangerschapsuitkomsten verbeteren. Bij zwangeren die participeren aan de studie vinden extra testen plaats die kunnen bijdragen aan een vroegere opsporing van een (dreigende) vroeggeboorte.
Trefwoord premature birth, obstetric labor, premature, prognosis, prevention and control, risk factors
Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020002 Er wordt samengewerkt met de regionale consortia Utrecht en Limburg aangezien deze consortia eveneens een onderzoek over risicoselectie en –screening uitvoeren.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
25 EPIDEMIOLOGIE
GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE
Europese Fibronectine Studie - EuFis
NIEUW
IN JAARINDEX
Vroeggeboorte komt wereldwijd voor in ongeveer 5-13% van de zwangerschappen en is de voornaamste oorzaak van perinatale sterfte en neonatale morbiditeit. Indien er sprake is van een dreigende vroeggeboorte worden vrouwen behandeld met weeënremmers en corticosteroïden. Veel van deze vrouwen blijken echter niet op korte termijn te bevallen. Om onnodige opnames en overbehandeling te voorkomen is het van belang om goed te kunnen voorspellen welke vrouwen wel en welke niet op korte termijn gaan bevallen. Voor deze voorspelling worden verschillende testen gebruikt, maar het is nog onduidelijk wat de meest optimale strategie is. De kwantitatieve fibronectine test kan mogelijk bijdragen in de voorspelling van vroeggeboorte. In deze Europese multicenter cohort studie wordt bij 500 zwangere vrouwen met een amenorroeduur tussen de 24 en 34 weken en tekenen van dreigende vroeggeboorte naast de standaard diagnostiek ook een kwantitatieve fibronectine test afgenomen. De primaire uitkomstmaat is bevalling binnen 7 dagen na inclusie. Doel Het evalueren van de toegevoegde waarde van een kwantitatieve fibronectine test om het optreden van vroeggeboorte te voorspellen bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte. Vraagstelling/Hypothese Wat is de voorspellende waarde van de kwantitatieve fibronectine test, in combinatie met cervixlengte meting en/of het vaginaal toucher bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte?
Contact project Drs. M.M.C. Bruijn/ drs. E. Kamphuis
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: februari 2013 Einddatum: eind 2014
Projectleider(s) Prof. B.W. Mol (AMC)
Samenwerkingspartners Voor dit onderzoek wordt samengewerkt met het Obs/Gyn Consortium en met verschillende centra in 5 Europese landen: • Nederland: UMC Utrecht, UMCG Groningen, MMC Veldhoven • Zwitserland: Frauenklinik Universitätsspital Basel, Hôpitaux Universitaires de Genève • België: Universitait Ziekenhuis Antwerpen, Algemeen Ziekenhuis St. Jan- Brugge • Oostenrijk: Medical University Vienna • Duitsland: Klink für Geburtshilfe und Perinatalmedizin - Marburg
Projectuitvoerder(s) Drs. M.M.C. Bruijn (AMC) en drs. E. Kamphuis (AMC)
Trefwoord preterm delivery, fibronectin, pregnancy, prediction
Relevantie Een optimalisatie van de risicoselectie bij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte kan leiden tot een betere selectie van vrouwen die wel of geen baat hebben bij een ziekenhuisopname en medicamenteuze therapie.
25
26
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
26 EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Actief management van het nageboortetijdperk ter preventie van haemorragie postpartum
Aanleiding is toename van de incidentie van haemorragie postpartum (HPP) in een perifeer ziekenhuis in het zuiden van Nederland tussen 2007 en 2011. In dit ziekenhuis wordt het nageboortetijdperk actief geleid middels het toedienen van oxytocine, niet geprotocolleerd wat betreft tijdstip, toedieningswijze en dosering. De literatuur beveelt als actief management echter het toedienen van (overwegend) 10E oxytocine aan, in combinatie met uitvoeren van controlled cord traction en uitgesteld afklemmen van de navelstreng. Middels een quasi-experimenteel onderzoek met historische vergelijkingsgroep wordt onder andere getoetst of dit beleid daadwerkelijk bijdraagt aan een reductie van de incidentie van HPP. Doel Primaire doelstelling is om te onderzoeken of het voeren van een geprotocolleerd actief management van het nageboortetijdperk, de incidentie van HPP kan reduceren.
Relevantie Haemorrhagia postpartum (HPP) is een relatief frequente complicatie van de baring met aanzienlijk risico op maternale morbiditeit en mortaliteit.
Bijkomende doelstelling is om te onderzoeken of het voeren van een geprotocolleerd actief management van het nageboortetijdperk de gemiddelde hoeveelheid bloedverlies na een vaginale partus kan reduceren.
Projectleider(s) Frank van de Crommenacker, klinisch verloskundige St. Annaziekenhuis Geldrop
Vraagstelling/Hypothese Leidt het voeren van een actief management van het nageboorte tijdperk, zoals dat in de huidige literatuur aanbevolen wordt, tot een reductie van de incidentie van HPP in het eerste uur postpartum na vaginale partus. Resultaten: Er werd geen statistisch significant verschil gevonden in de incidentie van HPP > 1000 ml. Ditzelfde gold voor de incidentie van manuele placenta verwijdering en de noodzaak tot het geven van aanvullende uterotonica. Wel was er een significant verschil in de mediane hoeveelheid bloedverlies tussen de interventiegroep en vergelijkingsgroep, respectievelijk 320 ml versus 390 ml. Dit verschil is echter niet klinische relevant.
Projectuitvoerder(s) Frank van de Crommenacker, klinisch verloskundige St. Annaziekenhuis Geldrop Contact project Frank van de Crommenacker
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2012 Einddatum: maart 2013 Samenwerkingspartners Verloskunde Academie Rotterdam / Master physician assistent klinisch verloskundige; Hogeschool Rotterdam Trefwoord prevention of hemorrhage, postpartum hemorrhage, active management of the third stage of labour
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
27
“Het verloskundige werkveld initieert de vraag, genereert de gegevens die onderzocht worden en kan met de uitkomsten van het onderzoek professioneel handelen optimaliseren.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Optimalisering Eerstelijns verloskunde; de weg naar Practice-Based Evidence met VeCaS-AVM (Verloskundig Casusregistratie Systeem Academie Verloskunde Maastricht) Verloskundigen uit de eerste lijn signaleren twee knelpunten in hun zorgverlening en verwijsbeleid. Ten eerste is er momenteel veel onduidelijkheid over het ‘normale’ verloop van de bloeddruk gedurende de zwangerschap. Ten tweede is er ook onduidelijkheid over het normale gewichtsverloop bij zwangere vrouwen uit de diverse BMI-klassen. Door het gebrek aan gegevens over dit fysiologisch verloop zijn afspraken over al dan niet verwijzen naar de tweede lijn gebaseerd op consensus en niet op ‘evidence’. Verloskundigen ervaren een toenemende behoefte aan onderbouwing van hun handelen. Hoewel er veel onderzoek gedaan is naar de pathologie van zwangerschap en baring, is er over de ‘normale’ laagrisico populatie zwangeren nauwelijks iets bekend. Om deze vragen uit de praktijk te kunnen beantwoorden, zullen we gebruik moeten maken van de gegevens uit diezelfde praktijk. Doel In het project zal gezocht worden naar een instrument, een databestand, om de gegevens uit de praktijk te gebruiken voor het onderbouwen van het handelen van diezelfde praktijk. Op lange termijn dragen de resultaten van dit project bij aan de optimalisering van het verloskundige werkveld, doordat ‘practice–based evidence’ binnen de verloskunde wordt gefaciliteerd. Het databestand kan antwoord bieden op tal van vragen vanuit het werkveld, nu en in de toekomst. Vraagstelling/Hypothese De eerste onderzoeksvragen waar dit project zich op wil richten zijn: 1. Wat is het fysiologische verloop van (a) bloeddruk en (b) gewichtsverloop bij de Nederlandse laagrisico populatie zwangeren in de eerstelijns verloskunde? a. Wat zijn de grenswaarden voor fysiologisch bloeddrukverloop in de zwangerschap, baring en kraambed? b. Wat zijn de grenswaarden voor fysiologische gewichtstoename bij zwangeren van verschillend BMI? c. Bij welke BMI is er bij zwangeren sprake van een fysiologisch verloop van zwangerschap en baring? Relevantie Momenteel registreren verloskundigen in de eerste lijn gegevens in een digitaal cliëntendossier. Een groot deel van de gegevens wordt niet gebruikt voor onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn: de werksituatie van de zwangere en haar partner, opleiding, verloop zwangerschapsconsulten met bloeddruk, gewicht, urineonderzoek, ligging en groei foetus, contactmomenten tijdens de baring, gegevens over aantal weeën, verloop van de ontsluiting, verloop voeding in het kraambed, herstel kraamvrouw (fysiek en psychisch). Juist deze gegevens kunnen waardevolle inzichten bieden in het verloop van zwangerschap, baring en kraambed, mits deze gegevens eenduidig en betrouwbaar worden gerapporteerd.
Projectleider(s) Prof. Raymond de Vries PhD Marianne J. Nieuwenhuijze RM MSc Projectuitvoerder(s) Hennie Wijnen RM PhD Ina Bastiaans RM MSc Bert Zeegers MD Luc Budé, psycholoog PhD Tjarda van Sliedregt RM PhD Emer Hageraats MD Contact project Hennie Wijnen RM PhD
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2011 - doorlopend onderzoek Samenwerkingspartners Vijfentwintig verloskundige praktijken in Nederland Hogeschool Zuyd Academisch Ziekenhuis Maastricht Publicaties • Limbeek E, Wijnen H. VeCaS. Op weg naar Evidence based handelen in de eerste lijn. KNOV TvV. 2010 Nov: 43. Trefwoord pregnancy, childbirth, homebirth, labor, delivery, antenatal, postnatal, puerperium, midwifery, community midwife, primary care, obstetric care system, referral and consultation, pregnancy outcome, neonate, infant, newborn, blood pressure, BMI, weight gain, humans, Netherlands, epidemiology, statistics
27
28
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
28
“Identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
De identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte gebaseerd op onderzoek bij Zwangere vrouwen met Aangeboren HARtAfwijkingen: ZAHARA 3 De prevalentie van vroeggeboorte is verhoogd bij zwangere vrouwen met een congenitale hartaandoening. De gemiddelde prevalentie is 16%, met excessen tot 30% in geval van een complete transpositie van de grote aderen of pulmonaire atresie met een ventriculair septum defect. Aangezien zwangeren met een congenitale hartaandoening uitgebreid medisch begeleid worden en een relatief hoge kans hebben op een vroeggeboorte, biedt niet-invasief onderzoek tijdens de zwangerschap en biobanking van lichaamsmateriaal bij deze groep patiënten de mogelijkheid prognostische testen en een rationele en effectieve behandeling te ontwikkelen. Dit biedt de mogelijkheid om op termijn vroeggeboorte te voorkomen. Doel 1. Het verkrijgen van vroege diagnostische en prognostische echografische markers voor vroeggeboorte van moeder, placenta en foetus en markers in bloed en urine van moeder bij 11-14 en 20-24 weken zwangerschap. 2. Het opzetten van een duurzame weefselbank van placenta, placentavaatbed en myometrium, gecombineerd met een goede complete klinische database. Het afgenomen weefsel wordt gebruikt om RNA- en eiwitprofielen in te onderzoeken.
Contact project Drs. M.A.M. Kampman
[email protected] Drs. K.Y. Heida
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Het cardiale myometrium en het uterine myometrium bevatten een aantal overlappende cellulaire mechanismen, welke ontregeld kunnen zijn bij zwangere vrouwen met een congenitale hartaandoening die prematuur bevallen.
Samenwerkingspartners Het ZAHARA 3-project is een samenwerkingsverband tussen het AMC, UMCG en UMCU waarbij in alle centra de afdelingen verloskunde/gynaecologie en cardiologie participeren. www.studies-obsgyn.nl/zahara3
Relevantie Gedetailleerde kennis van de moleculaire gebeurtenissen in placenta en myometrium en de interacties tussen deze beide weefsels die de bevalling initiëren, is essentieel om zo goede prognostische testen en een rationele en effectieve behandeling te kunnen ontwikkelen.
Publicaties • Balci A, Sollie KM, Mulder BJ, de Laat MW, Roos-Hesselink JW, van Dijk AP, Wajon EM, Vliegen HW, Drenthen W, Hillege HL, Aarnoudse JG, van Veldhuisen DJ, Pieper PG. Associations between cardiovascular parameters and uteroplacental Doppler (blood) flow patterns during pregnancy in women with congenital heart disease: Rationale and design of the Zwangerschap bij Aangeboren Hartafwijking (ZAHARA) II study. Am Heart J. 2011 Feb;161(2):269-275.e1. • de Laat, MW, Pieper PG, Oudijk MA, Mulder BJM, Christoffels VM, Afink GB, Postma AV, Ris-Stalpers C.The Clinical and Molecular Relations Between Idiopathic Preterm Labor and Maternal Congenital Heart Defects. Reproductive Sciences February 2013 20: 190-201 DOI:10.1177/1933719112446083
Projectleider(s) Dr. C. Ris-Stalpers (AMC) Projectuitvoerder(s) Dr. M.W.M.M. de Laat (AMC) Prof.dr B.J.M. Mulder (AMC) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Prof.dr. C.M. Bilardo (UMCG) Dr. P.G. Pieper (UMCG) Dr. G.T. Sieswerda (UMCU) Dr. M.A. Oudijk (UMCU) Drs. K.Y. Heida (UMCU, obstetrie) Drs. M.A.M. Kampman (UMCG, cardiologie)
Begin en einddatum Begindatum: medio 2011 Einddatum: medio 2015
Trefwoord premature birth, congenital heart disease, pregnancy, placenta
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
29
“Vrouwen willen graag kiezen waar ze kunnen bevallen. Zonder objectieve, wetenschappelijke informatie over veiligheid, kunnen vrouwen niet goed kiezen waar en onder wiens leiding ze willen bevallen.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Severe acute maternal morbidity in primary care
Uit eerder onderzoek op basis van PRN-data is gebleken dat de incidentie van intrapartum en neonatale sterfte en ernstige neonatale morbiditeit niet verschilt tussen eerstelijns bevallingen die thuis versus poliklinisch zijn begonnen. Het is nog niet duidelijk of maternale uitkomsten verschillen. Data van de LEMMoN-studie worden gecombineerd met die van de PRN. De incidentie van ernstige maternale morbiditeit wordt vergeleken tussen: 1. bevallingen die in de eerste lijn thuis zijn begonnen versus in het ziekenhuis 2. bevallingen die in de eerste- versus de tweede lijn zijn begonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring Doel Inzicht krijgen in de kans op ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerste lijn zijn begonnen.
Contact project Dr. A. de Jonge
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerstelijn thuis versus poliklinisch zijn begonnen? 2. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bij bevallingen die in de eerste lijn versus in de tweede lijn zijn begonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring?
Begin en einddatum Begindatum: januari 2011 Einddatum: december 2013
Relevantie Vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring kunnen kiezen waar ze willen bevallen. Om een goede keuze te kunnen maken is het belangrijk dat zij informatie krijgen over de voor- en nadelen die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek. Projectleider(s) Dr. A. de Jonge Prof.dr. J. van Roosmalen Projectuitvoerder(s) Dr. A. de Jonge J. Mesman MSc Dr. J. Zwart Dr. J. van Dillen, Prof.dr. S.E. Buitendijk Prof.dr. J. van Roosmalen
Samenwerkingspartners Midwifery Science, AVAG en het EMGO+instituut, VUmc Afdeling Obstetrie en Gynaecologie, Leids Universitair Medisch Centrum Publicaties • De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, Van Roosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low risk women with planned home versus planned hospital births in the Netherlands: a nationwide cohort study.BMJ, 346: f3263 (Published 13 June 2013). • De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, Van Roosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low risk women with planned primary care versus planned secondary care births in the Netherlands: a nationwide cohort study. (nog te verschijnen) Trefwoord home childbirth, midwifery, pregnancy outcome, maternal welfare, pregnancy complications
29
30
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
30
“Hart- en vaatziekten (-afwijkingen) als onderliggende oorzaak van vroeggeboorte.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
PRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar Defects
Vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van neonatale mortaliteit en morbiditeit. Recent is duidelijk geworden dat maternale cardiovasculaire pathologie een risicofactor voor vroeggeboorte kan zijn. Bij onderzoek van de placenta en het placentavaatbed na een vroeggeboorte worden vaak vasculaire afwijkingen van onbekende oorzaak gevonden. Bovendien hebben zwangere vrouwen met een congenitale hartafwijking een verhoogd risico op een vroeggeboorte. Onderzoeksopzet: Vrouwen met dreigende vroeggeboorte tussen 24-37 weken kunnen worden geïncludeerd in de studie. Bij deze vrouwen wordt maternaal bloed en navelstrengbloed verzameld tijdens de bevalling. Biopsieen afgenomen van de placenta en het myometrium (in geval van sectio caesarea) worden verricht na de bevalling. Doel Onderzoeken of er subklinische congenitale hartaandoeningen voorkomen bij vrouwen die prematuur bevallen. De biosamples die tijdens en na de bevalling worden afgenomen, worden gebruikt om eventuele vasculaire afwijkingen in de placenta en het placentavaatbed vast te stellen; moleculair onderzoek van placenta, placentavaatbed en myometrium wordt vervolgens toegespitst op het zoeken naar de moleculaire basis van deze afwijkingen. Vraagstelling/Hypothese Komen er subklinische congenitale hartaandoeningen en/of vaatafwijkingen in de placenta of het placentavaatbed voor bij vrouwen die prematuur bevallen door een onbekende oorzaak. Relevantie Het vaststellen van een eventuele subklinische congenitale hartaandoening en de behandeling daarvan kan mogelijk een verbetering van de gezondheid van de vrouw op lange termijn opleveren. Moleculaire gegevens over de aard van de placentaire vaatafwijkingen kunnen bijdragen aan betere diagnostiek en prognose van een dreigende vroeggeboorte. Projectleider(s) Dr. C. Ris-Stalpers (AMC)
Projectuitvoerder(s) Dr. M.W.M. de Laat (AMC) Prof.dr. B.J.M. Mulder (AMC) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Prof.dr. C.M. Bilardo (UMCG) Dr. P.G. Pieper (UMCG) Dr. G.T. Sieswerda (UMCU) Dr. M.A. Oudijk (UMCU) Drs. K.Y. Heida (UMCU, obstetrie) Drs. M.A.M. Kampman (UMCG, cardiologie) Contact project Drs. K.Y. Heida
[email protected] Drs. MAM Kampman
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: medio 2012 Einddatum: medio 2014 Samenwerkingspartners Het PRELHUDE-project is een samenwerkingsverband tussen het AMC, UMCG en UMCU waarbij in alle centra de afdelingen verloskunde/gynaecologie, cardiologie en pathologie participeren. www.studies-obsgyn.nl/prelhude Trefwoord premature birth, congenital heart disease, vascular diseases, pregnancy, placenta
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
31
“Hypertensieve zwangerschapscomlicaties zoals preeclampsie zijn een eerste uiting van cardiovasculaire ziekten.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
SPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie)
In recente jaren is duidelijk geworden dat er een sterk verband bestaat tussen pre-eclampsie (PE), HELLP, IUGR en abruptio placentae enerzijds en cardiovasculaire ziekten op latere leeftijd anderzijds. Karakteristieke vasculaire pathologie van de spiraalarteriën in het placentavaatbed lijkt de basis te zijn van deze zwangerschapscomplicaties. Veelvoorkomende pathologische veranderingen, zoals atheromateuze laesies, defectieve remodelering en ontsteking, hebben opvallende overeenkomsten met vroege stadia van atherosclerose. Ook zien we dat deze vrouwen na de bevalling meer risico factoren voor cardiovasculaire ziekten hebben dan vrouwen met een normale zwangerschap. Bij een sectio worden een viertal biopten afgenomen van het placentavaatbed. Samen met de placenta worden deze middels een scoringssysteem beoordeeld op afwijkingen. Tevens wordt er maanden na de zwangerschap bloed afgenomen om onder andere lipidenspectrum, glucose en hsCRP te bepalen. Dertig vrouwen met een PE, tien met een IUGR en dertig vrouwen met een fysiologische zwangerschap die een sectio krijgen zullen worden geïncludeerd. Doel Het onderzoeken van: • de verschillen in veranderingen van de spiraal arteriën tussen normale en gecompliceerde PE/HELLP of IUGR zwangerschap • de relatie tussen placenta(vaatbed) afwijkingen en het cardiovasculair risicoprofiel Vraagstelling/Hypothese Er is een significant verschil in de afwijkingen die gevonden worden bij pathologisch onderzoek en tevens is er een verschil in cardiovasculair risicoprofiel van vrouwen met een gecompliceerde versus een ongecompliceerde zwangerschap. Relevantie De nummer één doodsoorzaak bij vrouwen is hart- en vaatziekten. Nu duidelijk is geworden dat vrouwen met een PE/HELLP, IUGR of abruptio placentae een sterk verhoogd risico hebben op hart- en vaatziekten is het van groot belang om meer onderzoek te doen naar het verband tussen deze aandoeningen. De SPAR-studie kan ons meer etiologische informatie geven over de (abnormale) ontwikkeling van de spiraalarterie en de relatie tot hart- en vaatziekten.
Projectleider(s) Prof.dr. Arie Franx Dr. Bas B. van Rijn Dr. Steven V. Koenen Projectuitvoerder(s) Drs. Jan H.W. Veerbeek Contact project Drs. Jan H.W. Veerbeek
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: mei 2012 Einddatum: mei 2014 Samenwerkingspartners Afdeling Pathologie, UMCU Dr. P. Nikkels Trefwoord preeclampsia, intrauterine growth restriction, cardiovascular disease, vascular remodeling, atherosclerosis
31
32
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
32
“De mogelijkheid om in een vroeg stadium vrouwen te identificeren die een verhoogd risico hebben op toekomstig cardiovasculair lijden biedt een unieke kans om secundaire preventie programma’s te ontwikkelen.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico op cardiovasculaire aandoeningen, deel van de Generation R study.
NIEUW
IN JAARINDEX
Verschillende epidemiologische studies suggereren een associatie tussen vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties, bestaande uit pre-eclampsie, pregnancy induced hypertension [PIH], het HELLP-syndroom en intra-uteriene groei restrictie, en een verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiovasculair lijden in het latere leven. Verschillende risicofactoren zoals chronische hypertensie, verhoogd totaal cholesterol, verminderde insuline gevoeligheid en obesitas, zouden predisponerende factoren zijn voor zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Tevens zijn er aanwijzingen dat een gezonde leefstijl invloed heeft op zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Het is echter nog niet bekend of leefstijl ook de interactie tussen cardiovasculaire stress tijdens zwangerschap en de predispositie tot cardiovasculair lijden kan beïnvloeden. In dit prospectieve cohort onderzoek, Generation R, zijn circa 9.500 zwangeren geïncludeerd welke worden gevolgd tot de jong volwassenheid van de kinderen. Zowel moeder als kind bezoeken het Generation R onderzoekscentrum en vullen regelmatig vragenlijsten in. Doel Onderzoeken of vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties geassocieerd zijn met specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5 en 9 jaar na de zwangerschap. Tweede doel is om leefstijlfactoren te identificeren die onderliggend zijn aan deze associatie. Vraagstelling/Hypothese 1. Welke gestationele maternale cardiovasculaire parameters, zoals bloeddruk, dopplers van de arteria uterina bij 20 en 32 weken zwangerschap en zwangerschapsgerelateerde vasculaire complicaties, zijn geassocieerd met cardiovasculaire risico profielen, inclusief de stijfheid van de arteria carotis communis, de intima-media dikte (IMT), linker ventrikel massa en retinale microvasculatuur, 5 en 9 jaar na de zwangerschap. 2. Welke maternale leefstijl gewoontes tijdens zwangerschap, zoals voeding en roken, zijn geassocieerd met gestationele maternale cardiovasculare parameters en vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties. 3. Kunnen deze leefstijl gewoontes tijdens de zwangerschap gerelateerd zijn aan specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5 en 9 jaar na de zwangerschap. Relevantie De verwachting is dat de resultaten de hypothese zullen ondersteunen dat de maternale constitutie een onderliggende oorzaak is van zowel vasculair gerelateerde zwangerschaps complicaties als toekomstig cardiovasculair lijden en dat leeftstijl factoren deze predispositie kunnen beïnvloeden. Kennis van de betrokken pathofysiologische determinanten is essentieel bij het counselen van de individuele patiënt en het ontwikkelen van preventieve strategieën om het risico of cardiovasculair lijden te verminderen.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde Prof.dr. V.W.V. Jaddoe, hoogleraar pediatrische epidemiologie Projectuitvoerder(s) Drs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologie Dr. S. Schalekamp-Timmermans, post-doc gynaecologie Contact project Drs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2001 Looptijd: follow-up vanaf de zwangerschap tot jong volwassenheid van de kinderen Samenwerkingspartners Erasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis, GGD Rotterdam en omstreken, TNO – Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek. Trefwoord pre-eclampsia, pregnancy induced hypertension, small for gestational age, cardiovascular disease, lifestyle, risk factors, secondary prevention
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
33
“‘Nieuwe’ onderzoeksmethode naar tot nog toe onbegrepen ziektebeeld.”
EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Hyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol?
NIEUW
IN JAARINDEX
De etiologie en pathogenese van hyperemesis gravidarum zijn nog niet bekend. De behandeling is gericht op het voorkomen van ernstige maternale en foetale complicaties, en bestaat vooral uit (intraveneuze) toediening van vocht eventueel aangevuld met vitamines. De vraagstelling in deze studie luidt of er een associatie bestaat tussen de hoogte van de cortisol spiegels, en de mate en ernst van het optreden van misselijkheid en braken en hyperemesis gravidarum. In een prospectief cohort onderzoek worden aan vrouwen in het eerste zwangerschapstrimester Index Nausea Vomiting and Retching (INVR) vragenlijsten uitgedeeld. De onderzoekspopulatie bestaat uit met patiënten met hyperemesis gravidarum en gezonde zwangeren. In het hoofdhaar wordt in de veertiende zwangerschapsweek het cortisolgehalte bepaald. Dit is een goede afspiegeling van de cortisol spiegel in het eerst zwangerschapstrimester. Doel De doelstelling van deze studie is onderzoeken of hyperemesis gravidarum gepaard gaat met een lage waarde aan cortisol.
Contact project MPA-klinisch verloskundige i.o. Gea Vije-Renken
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese 1. Is er een relatie tussen de hoogte van de cortisol spiegels in het eerste trimester van de zwangerschap (vijf tot dertien weken amenorroe) en het optreden van hyperemesis gravidarum? 2. Is er een relatie tussen cortisolspiegels gemeten in hoofdhaar en het voorkomen en de mate van ernst van misselijkheid en het braken?
Begin en einddatum Juni 2013 werd gestart met includeren, in december 2013 worden de laatste haarafnames verricht. De analyse volgt in januari 2014.
Relevantie Hyperemesis gravidarum geeft aanleiding tot hoog ziekte verzuim, en legt druk op de (sociale) relaties. Patiënten met hyperemesis gravidarum lijden zowel psychisch als lichamelijk. Pas wanneer etiologie en pathogenese gekend zijn, kan een doeltreffende behandeling worden gezocht, en zal het begrip voor patiënten met deze aandoening toenemen. Projectleider(s) MPA-kv i.o Gea Vije-Renken Dr. E. Grijseel, Dr. R. Rijke, Hogeschool Rotterdam B.M.C. Akerboom, gynecologist Albert Schweitzer hospital Dordrecht Projectuitvoerder(s) MPA-kv i.o G.T. Vije-Renken MD PhD. E.F.C.van Rossum, internist-endocrinologist/associate professor Erasmus MC, Rotterdam, the Netherlands. V.L. Wester Erasmus MC, Rotterdam, the Netherlands
Samenwerkingspartners E.F.C. van Rossum MD PhD V.L. Wester Publicaties Nog geen, volgt in april 2014 Trefwoord hyperemesis gravidarum, nausea and vomitting in pregnancy, haircortisollevels in first trimester of pregnancy
33
34
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
34 EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Folic Acid Clinical Trial: FACT Effect of folic acid supplementation in pregnancy on preeclampsia
NIEUW
IN JAARINDEX
FACT is een internationale multicenter placebo gecontroleerde RCT waarin het effect van hoge dosering foliumzuur wordt onderzocht op de incidentie van preeclampsie. De interventie start in de vroege zwangerschap (8-16+6 weken AD) tot aan de partus. Primaire uitkomst maat is de incidentie van preeclampsie, secundaire uitkomstmaten bestaan uit maternale en neonatale morbiditeit en mortaliteit. Doel Het doel van deze RCT is de evaluatie van het effect van hoge dosering foliumzuur vanaf de vroege zwangerschap (8 – 16+6 weken AD) op de incidentie van preeclampsie bij hoog-risico zwangeren. Vraagstelling/Hypothese Geeft een hoge dosering foliumzuur suppletie een reductie van de incidentie van preeclampsie bij hoog-risico zwangeren. Relevantie Pre-eclampsie is een van de belangrijkste ziektebeelden binnen de verloskunde en een belangrijke oorzaak van maternale en perinatale morbiditeit en mortaliteit. Preventie kan dus leiden tot reductie van morbiditeit en mortaliteit. Projectleider(s) Dr. M. Walker, Ottawa Hospital Research Institute (OHRI), Canada Dr. M.A. Oudijk, gynaecoloog UMCU Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk, UMCU
Contact project Dr. M.A. Oudijk, UMCU
[email protected] Begin en einddatum Verwachte startdatum: voorjaar 2014 Looptijd: 2 jaar Samenwerkingspartners De FACT-studie is een samenwerkingsverband tussen de OHRI, Canada en het Obs/Gyn Consortium www.studies-obsgyn.nl/FACT Trefwoord preeclampsia, prevention, folic acid
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
35 EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
NethOSS – Netherlands Obstetric Surveillance System
NIEUW
IN JAARINDEX
NethOSS staat voor Netherlands Obstetric Surveillance System en is een registratie van ernstige maternale morbiditeit. Ernstige maternale morbiditeit compliceert ongeveer 0,71% van de zwangerschappen in Nederland. Bij het overgrote deel van deze patiënten blijkt er achteraf sprake van substandard care. Morbiditeit wordt daarom in toenemende mate gezien als een sensitieve marker voor de kwaliteit van de geleverde verloskundige zorg. De NethOSS-studie is een landelijke, prospectieve studie naar vrouwen die gedurende hun zwangerschap of kraambed eclampsie hartstilstand en/of een vruchtwaterembolie ontwikkelen. Naast het vaststellen van de incidentie van deze aandoeningen zal er worden gekeken naar mogelijke ontstaansfactoren en verschillen in management strategieën. Doel Het bepalen van de incidenties van eclampsie, cardiac arrest en vruchtwater embolie gedurende de zwangerschap en/of in het kraambed in Nederland. Ook zal worden gekeken naar de mogelijke risicofactoren en verschillen in behandelstrategieën. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is de incidentie van eclampsie cardiac arrest en vruchtwaterembolie in Nederland. 2. Zijn er risicofactoren en/of verschillen in management strategieën bij deze vormen van maternale morbiditeit. Relevantie Met deze studie willen we meer inzicht krijgen in het voorkomen en de behandeling van deze ernstige aandoeningen in de zwangerschap. Daarnaast zijn wij benieuwd of de veranderingen in management van vrouwen met pre-eclampsie ook tot een lagere incidentie van eclampsie hebben geleid. Deze resultaten kunnen dan gebruikt worden voor een doeltreffendere risicoselectie en behandelingsstrategieën van vrouwen met hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap. Projectleider(s) Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J. van Roosmalen, gynaecoloog LUMC, Leiden Prof. A. Franx, gynaecoloog-perinatoloog UMCU, Utrecht Dr. J.J. Zwart, gynaecoloog, Deventer ziekenhuis, Deventer Prof.dr. J.M.M. van Lith, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. T.P. Schaap
Contact project Drs. T.P. Schaap
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2013 Looptijd: 2 jaar Samenwerkingspartners Consortium Verloskunde Trefwoord eclampsia, maternal morbidity, perimortem caesarean section, amniotic fluid embolism
35
36
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
36 EPIDEMIOLOGIE
MATERNALE GEZONDHEID
Transfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1)
NIEUW
IN JAARINDEX
Major obstetric haemorrhage (MOH) is de belangrijkste oorzaak van ernstige maternale morbiditeit. Jaarlijks zien we in Nederland meer dan 800 vrouwen met MOH. Hoewel massale transfusies bij MOH van levensbelang zijn, is het nog onduidelijk op welk moment en op welke manier de verschillende bloedcomponenten het beste kunnen worden toegediend. De CBO richtlijn Bloedtransfusie adviseert bij massaal bloedverlies om erytrocyten, plasma en trombocyten te transfunderen in een vaste verhouding, bijvoorbeeld 3:3:1. Dit advies is geformuleerd naar aanleiding van observationele studies, veelal in de traumatologie, die een overlevingsvoordeel hebben laten zien bij het toepassen van dergelijke transfusiestrategieën. Aan deze studies kleven echter belangrijke methodologische beperkingen. In deze landelijke, observationele studie zullen verschillende transfusiestrategieën met elkaar worden vergeleken, om te bepalen of het vroeg toedienen van plasma en/of trombocytentransfusies bij vrouwen met MOH de maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit vermindert. Doel Het optimaliseren van het transfusiebeleid bij massaal bloedverlies rondom zwangerschap en geboorte.
Contact project Drs. D.D.C.A. Henriquez
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Leidt het vroeg toedienen van plasma en/of trombocyten bij vrouwen met major obstetric haemorrhage tot minder maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit dan het toedienen van deze componenten in een later stadium van de behandeling?
Begin en einddatum april 2013 - april 2014
Relevantie Door het bepalen van het optimale moment om te starten met het corrigeren van stollingsproblemen bij major obstetric haemorrhage zou het optreden van maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit (arteriële embolisaties, peripartum uterusextirpaties en IC-opnames) voorkomen kunnen worden en zouden de juiste bloedproducten bij de juiste patiënten op de juiste momenten kunnen worden toegediend. Projectleider(s) Dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog LUMC, Leiden Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J.J. Zwaginga, hematoloog en transfusiespecialist LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. D.D.C.A. Henriquez, gynaecoloog in opleiding LUMC, Leiden
Samenwerkingspartners De TeMpOH-1 studie is een samenwerkingsverband tussen het Leids Universitair Medisch Centrum, Stichting Sanquin Bloedvoorziening en het Consortium Verloskunde. (http://www.studies-obsgyn.nl/TeMpOH-1/). Trefwoord major obstetric haemorrhage, postpartum haemorrhage, massive transfusion, severe maternal morbidity
Kwaliteit van de cliëntenzorg
38
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
38 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Use of antenatal and postnatal care by migrant women in the Netherlands: reasons for inadequate use
Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat relatief meer vrouwen van niet-westerse afkomst laat intreden in het verloskundig zorgtraject en/of minder bezoeken afleggen bij de verloskundige ten opzichte van autochtone vrouwen. Ook binnen de kraamzorg heeft eerder onderzoek aangetoond dat relatief meer niet-westerse vrouwen helemaal geen of een minimaal aantal uren kraamzorg aanvragen ten opzichte van autochtone vrouwen. De redenen voor dit inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg zijn echter niet altijd even duidelijk. Dit onderzoek vormt een onderdeel van de overkoepelende DELIVER-studie en zal zoveel mogelijk gebruik maken van de gegevensbronnen die verzameld worden over twintig verloskundige praktijken verspreid in Nederland. De gegevensbronnen zijn de cliëntadministraties, bestaande verloskundige registratiesystemen en vragenlijsten uitgezet bij cliënten, verloskundigen en kraamverzorgers. Specifiek voor deze deelstudie zullen er diepte-interviews gehouden worden met verloskundigen, kraamverzorgers en niet-westerse cliënten. Doel Het voornaamste doel van dit onderzoek is het bestuderen van de redenen van inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg door bepaalde niet-westerse vrouwen ten opzichte van niet-westerse vrouwen die wel adequaat gebruik maken van deze zorg. Hierbij worden ervaringen en barrières vanuit zowel de cliënt als professionele zijde onderzocht. Vraagstelling/Hypothese 1. Hoe maken niet-westerse vrouwen in Nederland gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg? 2. Waarom maken bepaalde niet-westerse vrouwen in Nederland inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg ten opzichte van andere niet-westerse vrouwen? 3. Hoe worden de verloskundige zorg en kraamzorg in Nederland ervaren en beoordeeld door niet-westerse vrouwen? 4. Hoe ervaren verloskundigen en kraamverzorgenden de zorgverlening aan niet-westerse cliënten?
Relevantie Wetenschappelijk relevantie: Door het combineren van kwantitatief en kwalitatief onderzoek, en het meenemen van zowel cliënt als professionele ervaringen, zal er een vollediger beeld verkregen worden omtrent de kwaliteit en toegankelijkheid van de verloskundige zorg en kraamzorg voor niet-westerse vrouwen in Nederland. Dit zal moeten resulteren in aanbevelingen voor de preventie van - of interventie bij - inadequaat gebruik van verloskundige zorg en kraamzorg. Maatschappelijke relevantie: Als niet-westerse vrouwen adequaat gebruik maken van de verloskundige zorg en kraamzorg, kunnen er betere gezondheids uitkomsten verwacht worden vanwege vroegtijdige detectie van gezondheidsrisico’s. Daarnaast kunnen verloskundigen en kraamverzorgers, indien zij op de hoogte zijn van specifieke risico’s, behoeften, overtuigingen en gewoonten van specifieke niet-westerse groepen, cultureel competente zorg van hoge kwaliteit leveren.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
39
Projectleider(s) Prof. W.L.J.M. Devillé MD PhD Projectuitvoerder(s) A.W. Boerleider MD MSc Contact project Agatha W. Boerleider MD MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2010 Einddatum: december 2013 Samenwerkingspartners Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG): Midwifery Science EMGO+ instituut, VUmc, Amsterdam
Publicaties • Agatha W. Boerleider, Anneke L. Francke, Judith Manniën, Therese A. Wiegers, Walter L.J.M. Devillé: “A mixture of positive and negative feelings”: A qualitative study of primary care midwives’ experiences with non-western clients living in the Netherlands. International Journal of Nursing Studies 2013;50(12):1658-1666. • Agatha W. Boerleider, Therese A. Wiegers, Judith Manniën, Anneke L. Francke, Walter L.J.M. Devillé: Factors affecting the use of prenatal care by non-western women in industrialized western countries: a systematic review. BMC Pregnancy and Childbirth 2013;13:81. • Agatha Boerleider, Judith Manniën, Janneke Gitsels, Trudy Klomp, Trees Wiegers, Walter Devillé: Participatie van Turkse en Marokkaanse vrouwen aan onderzoek: ervaringen binnen de nationale DELIVER studie. TSG Online 2012;90(8):517-520. Trefwoord midwifery, prenatal care, postnatal care, service utilization, ethnology
39
40
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE Research worker in the field of prenatal screening: “The main purpose of prenatal screening is
40
to offer the option for informed choice to pregnant women who want to be informed about the condition of their future child. When the SEO is done at the 20th week, the Islamic pregnant women have no option for informed choice because of their faith, for it is only allowed to end the pregnancy prematurely if the fetus has seriously defects ánd it is before the 19+1 week. It seems that the main purpose of prenatal screening is not reached in the context of the SEO and Islamic pregnant women.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Islam and client decision making on prenatal screening. Practice and theory in the Netherlands
In 2008 I finished my master’s thesis on the subject of ‘Islam and prenatal screening. Practice and theory of Turkish pregnant women in the Netherlands’. The research showed two things: first, the sources of Islam allow ending a termination only if the fetus has seriously congenital anomalies and the pregnancy is before the 19+1 weeks gestation. Secondly, the interviewed Islamic women were not aware of this information; they believed that terminating a pregnancy was not an option because of their faith. This current PhD project builds on the master’s thesis. As part of the Deliver study, data were collected on religious convictions and their use in the process of prenatal counseling and on midwives’ knowledge regarding termination from Islamic perspective; data collection is complete. Furthermore, a theological inquiry based on joint topics from interviews with Turkish and Moroccan pregnant women regarding to decision making on prenatal screening will be performed. Doel To gather religious information from authoritative Islamic sources that is relevant to both clients and counselors of prenatal screening programs, and to determine if this information is known by them. The project also investigates the attitude of counselors and clients with regard to the use of religious information within the framework of prenatal screening, particularly in respect of Islam. Vraagstelling/Hypothese To what extent is religious information provided by the sources from Islamic jurisprudence both available for and used in midwifery practice in the Netherlands in the context of counseling Islamic women regarding prenatal screening, and how is the use of this kind of information justified? Relevantie Migrants with an Islamic background are an increasing population in western countries as the Netherlands and there is still a need for knowledge about Islamic doctrines and bioethics to understand Muslim women’s decision making on prenatal screening.
Projectleider(s) Prof.dr. J.S. Reinders (ethicus, VU, Amsterdam) Prof.dr. E. Hutton (Midwifery Science VUmc, Amsterdam) Dr.ir. J. Manniën (EMGO+, midwifery science) Dr. P.S. Verhoeven (Roosevelt Academy, Middelburg) Dr. M.M. Ghaly (University of Leiden) Projectuitvoerder(s) J.T. Gitsels van der Wal MA Verloskundige, onderzoeker en docent Contact project J.T. Gitsels van der Wal MA
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2010 Einddatum: januari 2014 (KNOV Scholarship 2012) Samenwerkingspartners T. Klomp MSc RM (Deliver-study)
[email protected]
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
41
Publicaties • Janneke Gitsels, Judith Manniën, Mohammed Ghaly, Hans Reinders The Role of Religion in decision making on Prenatal Screening amongst Muslim Women in the Netherlands. (Submitted British Journal of Midwifery) • Janneke Gitsels, Judith Manniën, Lisanne Gitsels, Petronella Verhoeven, Mohammed Ghaly, Trudy Klomp, Hans Reinders, Eileen Hutton. Midwives’ misconception about early termination of pregnancy in Islamic law with regard to prenatal screening. Prenat Diagn 2012, 32(Supl. 1): 1-128 DOI:10.1111/j.1097-0883.2012.03905.x • Janneke Gitsels, Evelien Spelten, Judith Manniën, Hans Reinders, Eileen Hutton. Women’s Religion affects the Uptake for Non Invasive Prenatal screening Tests for Congenital Anomalies. Prenat Diagn 2012, 32(Supl. 1): 1-128 DOI:10.1111/j.1097-0883.2012.03905.x • Evelien Spelten, Janneke Gitsels, Monique Pereboom, Linda Martin, Eileen Hutton, Sandra van Dulmen. Video recording to improve the quality of prenatal genetic counseling. Prenat Diagn 2012, 32 (Supl. 1): 1-128 DOI:10.1111/j.1097-0883.2012.03905.x • Gitsels van der Wal JT, Manniën J, Gitsels LA, Reinders JS, Ghaly MM, Verhoeven PS, Klomp T, Hutton E. Prenatal Screening for congenital anomalies: Counseling clients with a religious back ground. (publication in preparation) • Gitsels van der Wal JT, Verhoeven PS, Manniën J, Reinders JS, Spelten ER, Hutton E. Uptake noninvasive tests of prenatal screening related to the religious background. (publication in preparation) • Gitsels-van der Wal JT, Manniën J, Ghaly MM, Verhoeven PS, Hutton EK, Reinders JS: The role of religion in decision-making on prenatal screening of congenital anomalies: a qualitative study amongst Mus lim Turkish origin immigrants. Midwifery 2013, in press, doi: 10.1016/j.midw.2013.04.001
Presentaties: • North American Midwifery: Beyond Boundaries (Niagara, Canada); November 2011. Oral Presentation: Misconceptions about termination within Islamic law. • International Forum on Quality and Safety in Healthcare (Paris, France); April 2012. Poster: Islam and Prenatal Screening in the Netherlands. • International Society of Prenatal Diagnosis 2012 (Miami, VS); June 2012. Poster: Counseling Clients with a religious background. Poster: Women’s Religion affects the Uptake for Non Invasive Prenatal Screening Tests for Congenital Anomalies. • Midwife-led care (Amsterdam, the Netherlands); November 2012 Oral presentation: Religie en de Testuptake van Combinatietest en SEO. Trefwoord Islam, prenatal screening, termination, pregnancy, knowledge, religion, ultrasound, congenital anomalies, disability
41
42
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
42
Een cliënte over haar behoeften: “Ja, echt een gesprek ja. Niet meer zo van…dat het een beetje een aan de zijkant geschoven kindje was. Zo’n idee had ik een beetje. Van ja, dat kun je doen, maar ja, heel veel erover vertellen weet ik niet, want we hebben een folder of zo en lees die maar.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Counseling by midwives about prenatal tests for congenital abnormalities; tailoring to future parents needs
Counseling voor prenatale testen op congenitale afwijkingen maakt sinds enkele jaren onderdeel uit van de verloskundige begeleiding van aanstaande ouders. De rol van counselor vraagt van verloskundigen een specifieke professionele attitude en daarbij behorende kennis en vaardigheden. Om de rol van counselor onder de knie te krijgen hebben de meeste verloskundigen inmiddels een cursus counseling voor prenatale screening en diagnostiek gevolgd. Het lijkt daarom een goed moment om na te gaan hoe verloskundigen vorm geven aan hun relatief nieuwe rol van counselor en wat aanstaande ouders in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap daarvan vinden. In dit onderzoek wordt met behulp van interviews en vragenlijsten nagegaan welke begeleidingsbehoeften aanstaande ouders (nadrukkelijk zwangeren én hun partners) hebben tijdens het keuzeproces over prenatale testen voor screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt, onder andere, middels video-opnamen bekeken hoe verloskundigen tegemoet komen aan deze wensen. Vervolgens worden bevindingen ingebed in een theoretisch kader, waar vanuit (post initieel) onderwijs over dit onderwerp kan worden geoptimaliseerd. Doel Optimaliseren van de kwaliteit van counseling voor prenatale testen op congenitale afwijkingen door Nederlandse verloskundigen vanuit cliëntenperspectief, doch binnen de kaders van verloskundige relevante richtlijnen, standaarden en visies. Vraagstelling/Hypothese Tijdens de studie wordt onderzocht welke behoeften aanstaande ouders, in het 1ste en 2de trimester van de zwangerschap, hebben ten aanzien van counseling voor prenatale screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt nagegaan hoe verloskundigen daaraan tegemoet (kunnen) komen. Relevantie Cliëntgerichtheid is al enige decennia een belangrijk speerpunt binnen de gezondheidszorg. Het blijkt nog niet eenvoudig hier handen en voeten aan te geven, terwijl cliënten daar wel behoefte aan hebben. Optimalisering van prenatale counseling biedt, door de aard van de gespreksvorm counselen, een prachtige kans verloskundige zorgverlening vanuit cliëntenperspectief verder vorm te geven. Een kans die, mits gepakt, zal kunnen leiden tot meer dan tevreden cliënten en verloskundigen.
Projectleider(s) Prof.dr. Eileen Hutton, hoogleraar Midwifery Science aan de AVAG en VUmc, Amsterdam Dr. Sandra van Dulmen, programmacoördinator NIVEL, Utrecht Trudy Klomp MSc, programmaleider DELIVER, Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen (AVAG) Projectuitvoerder(s) Drs. Linda Martin, promovendus VU Amsterdam in samenwerking met AVAG en NIVEL Contact project Drs. Linda Martin (psycholoog)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2010 Einddatum: 2014 Samenwerkingspartners EMGO+ instituut VUmc, Amsterdam Onderzoeksinstituut NIVEL, Utrecht Ten behoeve van dataverzameling voor deze studie wordt tevens samengewerkt met 17 verloskunde praktijken en hun cliënten.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
43
Publicaties • Martin L, van Dulmen S, Spelten E, de Jonge A, de Cock P, Hutton E. 2013a. Prenatal counseling for congenital anomaly tests: Parental preferences and perceptions of midwife performance. Prenatal Diagnosis 33, 1–12 • Martin L, Hutton EK, Spelten ER, Gitsels-van der Wal JT, van Dulmen S. 2013b. Midwives’ views on appropriate antenatal counselling for congenital anomaly tests; do they match clients’ preferences? Midwifery, Sep 9. doi:pii: S0266-6138(13)00274-X • Linda Martin, Eileen K. Hutton, Janneke T. Gitsels-van der Wal, , Evelien R. Spelten, Fleur Kuiper, Monique T. R. Pereboom, Sandra van Dulmen, 2013. Prenatal counselling for congenital anomaly tests: an exploratory video-observational study about clientmidwife communication. Submitted • Linda Martin, Sandra van Dulmen, Janneke T. Gitsels, Monique T. R. Pereboom, Evelien R. Spelten, Eileen K. Hutton, 2014. 360O feedback: coundelees’, counselors’ and experts’ perceptions of coundelee-counselor communication during videotaped prenatal counselling for congenital anomaly tests: A new research approach in patient education and counseling. In preparation • Gitsels- van der Wal JT, Verhoeven PS, Manniën J, Martin L, Reinders JS, Spelten ER, Hutton EK. 2013. Factors affecting the uptake for non-invasive prenatal screening tests for congenital anomalies. Submitted • Pereboom M, Manniën J, van Almkerke K, Spelten E, Gitsels- van der Wal J, Martin L, Hutton E, Schellevis F, 2013. What do midwives tell their clients about toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus prevention? An exploratory study of videotaped consultations. Submitted • Evelien Spelten, Janneke Gitsels, Monique Pereboom, Linda Martin, Eileen Hutton, Sandra van Dulmen. Video recording to improve the quality of prenatal genetic counseling. Prenat Diagn 2012, 32 (Supl.1): 1-128 DOI:10.1111/j.1097-0883.2012.03905.x • Spelten E, Martin L, Gitsels- van der Wal J, Pereboom M, Hutton E, van Dulmen S, 2013. Establishing the feasibility of video recording as a research tool in a new health care setting. Submitted Trefwoord counseling, genetic counseling, prenatal diagnosis, genetic screening, quality of health care, decision making, patient education, needs assessment, pregnancy, ultrasonography, ultrasound screening, down syndrome, congenital abnormalities
43
44
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
44
“Psychologische consequenties na pre-eclampsie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
Psychological consequences of preeclampsia
Terwijl lichamelijke klachten van pre-eclampsie meestal drie maanden na de bevalling zijn verdwenen is de impact op de psyche vaak veel groter voor vrouwen en partners. De stress van de bevalling, de ziekte zelf en de zorgen om het (veelal) te vroeg geboren kind kunnen leiden tot psychische problemen, zoals posttraumatische stress stoornis (PTSD) en depressie. Het betreft een observationele studie van een groep vrouwen waarbij vrouwen tot een jaar na de bevalling gevolgd worden middels vragenlijsten en een interview. Bij diagnose pre-eclampsie en opname ziekenhuis worden de volgende gegevens verzameld: • n a 3 dagen: psychische en sociale status in kaart brengen • 1 week postpartum: depressie en angst symptomen; ervaring bevalling; uitkomst gezondheid van het kind; kwaliteit van leven • 6 weken postpartum: kwaliteit van leven; persoonlijkheidsstructuur, angst en depressiesymptomen (interview); gezondheidstoestand kind • 6 en 12 maanden postpartum: symptomen PTSD; kwaliteit van leven; symptomen angst en depressie; sociale steun omgeving. Doel 1. Het vaststellen van nieuwe en bestaande gevallen van PTSD en depressie bij vrouwen na de bevalling die een pre-eclampsie hebben ondergaan. 2. Het identificeren van riscofactoren gedurende de zwangerschap die voorspellend kunnen zijn voor PTSD en depressie bij vrouwen na de bevalling die pre-eclampsie hebben ondergaan. 3. Het opzetten van een voorspellend model dat mogelijk bruikbaar zal zijn in de klinische praktijk om het ontstaan van PTSD en/ depressie na de bevalling in een vroeg stadium te onderkennen, waarbij primaire preventie toegepast kan worden. Vraagstelling/Hypothese • V rouwen met PE hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van PTSD, depressie of hieraan gerelateerde symptomen. • P E-patiënten met een verhoogd risico op PTSD, depressie of hieraan gerelateerde symptomen zijn antepartum te identificeren middels een psychologisch risicoprofiel. Relevantie Wij willen een multidisciplinair verpleegkundig spreekuur opzetten voor vrouwen die een pre-eclampsie doorgemaakt hebben. Dit is een verbetering met betrekking tot primaire preventie en psychische begeleiding ten aanzien van vrouwen met een verhoogd risico op
PTSD, PPD en hieraan gerelateerde symptomen. Advies/informatie, psychosociale begeleiding, signalering en verwijzing, life-style adviezen en begeleiding van de medicatietherapie zijn onderdelen van dit zogenaamde nazorgtraject voor vrouwen die een pre-eclampsie hebben ondergaan. Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Projectuitvoerder(s) Drs. R.H. Wolters, Dr. E.M. Sijbrandij Contact project Drs. R.H. Wolters
[email protected] Begin en einddatum Begin 2013 tot 2015 Samenwerkingspartners Klinische Psychologie, Faculteit VU Amsterdam Trefwoord depression postpartum, postpartum period, stress disorders, posttraumatic, preeclampsia, prospective, follow-up study
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
45
Een partner over de keuze voor de plaats van bevalling: ‘‘I don’t think I’d pressurise her if she really said ‘‘I want this baby at home’’ I wouldn’t say no, no that’s it but I would say like have a think about it . . .you know I would prefer you to be in the hospital. . .That’s what I’d say‘‘. (Bedwell et al 2011).
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
De rol van partners in de besluitvorming rondom plaats van bevalling en het gebruik van pijnreducerende methoden
De betrokkenheid van partners tijdens zwangerschap en bevalling draagt bij aan de gezondheid van zowel de moeder, de partner als het kind. Toch is in de dagelijkse praktijk de gezondheidszorg nog steeds voornamelijk gericht op de gezondheid van alleen moeder en kind. Er is onderzocht dat de voorkeuren voor de plaats van bevalling en voor pijnreducerende methoden van de zwangere vrouw en haar partner onderling verschillen. Het is echter nog onbekend welke rol de partner speelt in de uiteindelijke besluitvorming rondom plaats van bevalling en de keuze voor pijnreducerende methoden. Ook is niet bekend óf en hoe de rol van de partner in de besluitvorming kan bijdragen aan de beleving van de bevalling en de psychische gezondheid van de vrouw en haar partner in de periode na de bevalling. Er wordt een systematische review van de beschikbare literatuur uitgevoerd. Daarnaast wordt een cohortstudie opgezet onder ongeveer 500 partners en hun zwangere vrouwen die onder controle zijn in de eerste lijn. Data worden verzameld door middel van vragenlijsten die verspreid worden in de prenatale en postnatale periode. Tevens wordt er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Door middel van focusgroepen met partners zal inzicht worden verkregen in de ervaringen van partners tijdens de bevalling en hoe zij de besluitvorming rondom plaats van bevalling en de keus voor pijnreducerende methoden hebben ervaren. Doel Inzicht verkrijgen in de rol van de partner in de besluitvorming rondom de plaats van bevalling en de keus voor pijnreducerende methoden en de mogelijke effecten daarvan in een laag risico populatie. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is bekend in de literatuur over het besluitvormingsproces tussen zwangere vrouwen, hun partners en de verloskundige hulpverlener rondom de plaats van de bevalling en de keuze voor baringspijn reducerende methoden? 2. Hoe kijken partners terug op het besluitvormingsproces ten aanzien van de plaats van bevalling en baringspijn reducerende methoden? 3. Welke voorkeur ten aanzien van plaats van bevalling en baringspijn reducerende methoden hebben zwangere vrouwen en hun partners in de prenatale periode en welke factoren spelen daarbij een rol? 4. Wat is de associatie tussen de rol van de partner in het gezamenlijke besluitvormingsproces rondom de geplande plaats van de bevalling en de voorgenomen keuze voor baringspijn reducerende methoden en het psychologisch welbevinden tijdens en na de bevalling? 5. Welke rol speelt de verloskundige hulpverlener in het proces van besluitvorming rondom plaats van de bevalling en de keuze voor baringspijn reducerende methoden?
Relevantie Inzicht in de rol van de partner in de besluitvorming en de mogelijke effecten daarvan zal waardevolle informatie opleveren die verloskundigen kunnen gebruiken in zowel de psychosociale begeleiding als in de counseling aan koppels zodat koppels een goed geïnformeerde keuze kunnen maken. Dit onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van cliëntgerichte zorg waarin ook de partner een belangrijke rol speelt. Projectleider(s) Promotor: Prof.dr. H.E. (Henriëtte) van der Horst, afdeling Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde, VUmc Senior onderzoekers: Dr. C.C. (Caroline) Geerts, Afdeling Midwifery Science, AVAG en EMGO+ instituut VUmc Dr. A.B. (Anke) Witteveen, AVAG Projectuitvoerder(s) PhD student en docent: A. (Anne-Marike) Smit MSc, afdeling Midwifery Science, AVAG en het EMGO+ instituut VUmc Contact project Anne-Marike Smit MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2012 Einddatum: september 2017 Samenwerkingspartners Academie Verloskunde Amsterdam Groningen EMGO+ Instituut VUmc afd. Midwifery Science Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen Trefwoord father, spouses, decision making, pregnancy, parturition, labor pain, midwifery, birth setting
45
46
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
46 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
BEGELEIDING EN WELBEVINDEN
On speaking terms: choices and decision-making during the perinatal period
NIEUW
IN JAARINDEX
Pregnancy is a transition period in which choices are made with long-term impact on babies, women and their partners. Midwives can enhance women’s experience of childbirth and health by seeking shared decision-making and fine-tuning midwifery care to individual women’s wishes and needs, taking into account that women may differ in the way they want to be involved in the decision-making process. The focus is on decision-making in everyday practice for healthy women.
This PhD-project uses mixed methods to explore women and care providers’ views on decision-making during the perinatal period. First, a focus group study was conducted in midwifery practices to explore pregnant women’s views on midwives’ support in care. Second, recently collected quantitative data were studied on healthy pregnant women’s preferences and choices concerning birthing position and the impact of these choices on women’s well-being. Next, real life interaction around choices in birthing positions was observed during second stage of labour. Finally, we explored the views of experts in shared decision-making, maternity care providers and user representatives on the process of making shared decision in maternity care using the Delphi technique. Using this variety of methods, we aim to unravel decision-making needs and process in physiologic childbirth from the pregnant women’s perspective.
Relevantie Having choices and being involved in decision-making contribute to more positive birth experiences. Women’s views on the process of decision-making in maternity care are important to establish a women-centered model of care. More insight in this process is necessary to promote shared decision-making in maternity care and enable midwives and other care providers to support women in their choices by discussing women’s preferences and fine-tuning the care to their needs. Limited research is available on decision-making processes of healthy pregnant women. The Dutch midwifery care system offers ample opportunities to investigate choices, wants and needs of women with a physiologic pregnancy. The ultimate goal is strengthening women during their transition to parenthood. Research in healthy pregnant women adds to the international literature on decision-making in maternity care.
Doel In this thesis, we explore women’s views and experiences of decision-making in maternity care and care providers’ ideas on how to facilitate women’s involvement in decision-making. We aim to contribute to enabling care providers for women-centred care.
Projectleider(s) Prof. A.L. Lagro-Janssen MD PhD, UMC St Radboud, Nijmegen
Vraagstelling/Hypothese What are the wants and needs of pregnant women with regard to psychosocial support during the transition to motherhood? Do women participate in decision-making around birthing positions during labour and does this affect their well-being? What are ingredients for quality criteria for shared decision-making in different situations during pregnancy and birth, and what professional competencies are needed for shared decision-making in maternity care?
Projectuitvoerder(s) M. Nieuwenhuijze RM MPH, PhD-student, head Research Centre for Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University I. Korstjens PhD, lecturer/researcher, Research Centre for Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University A. de Jonge RM PhD, researcher, Midwifery Science/EMGO Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam Prof. R. de Vries, Research Department Midwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University/ CAPHRI, Maastricht University
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
47
Contact project M. (Marianne) Nieuwenhuijze RM MPH
[email protected] Begin en einddatum Begin datum: juli 2008 Eind datum: december 2013 Publicaties • Nieuwenhuijze M, Korstjens I, de Jonge A, de Vries R, LagroJanssen T. On speaking terms: A Delphi study on shared decision-making in maternity care. Submitted. • Nieuwenhuijze M, Kane Low L, Korstjens I, Lagro-Janssen ATM. The role of maternity care providers in promoting shared decision-making regarding birthing positions during second stage labor. Submitted. • Nieuwenhuijze M, Kane Low L. Facilitating Women’s Choice in Maternity Care. Journal of Clinical Ethics 2013;24:276-82 • Nieuwenhuijze M, de Jonge A, Korstjens I, Budé L, Lagro-Janssen T. Influence on birthing positions affects women’s sense of control in second stage of labour. Midwifery, 2013;29:e107-14 • Nieuwenhuijze M, de Jonge A, Korstjens I, Lagro-Janssen T. Factors influencing the fulfillment of women’s preferences for birthing positions during second stage of labor. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology 2012;33:25-31 • Seefat-van Teeffelen A, Nieuwenhuijze M, Korstjens, I. Women want proactive psychosocial support from midwives during transition to motherhood: a qualitative study. Midwifery 2011;27:e122-7 Trefwoord childbirth, choice4, preference, shared decision-making, birthing positions, midwifery, maternity care
47
48
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
48 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Training Obstetrische Spoed Teams Interventie-studie (TOSTI)
Medische fouten zijn een belangrijke bron van gezondheidsschade. Training in hoe te handelen in spoedeisende situaties gebeurt doorgaans op individuele basis, maar in de praktijk wordt een patiënt behandeld door een team van meerdere disciplines. Het is aannemelijk dat multidisciplinaire teamtraining kan bijdragen aan reductie van het aantal fouten. Keerzijde van de medaille is dat veel ziekenhuizen dure simulatoren aanschaffen zonder adequate evaluatie van deze trainingmethode. Het betreft een multicentrische gerandomiseerde prospectieve studie waarbij obstetrische afdelingen (opleidings- en niet-opleidings klinieken) worden gerandomiseerd voor multidisciplinaire teamtraining in een medisch simulatiecentrum of geen speciale training. Gedurende één jaar na de teamtraining worden de volgende primaire uitkomstmaten bekeken: • perinatale asfyxie (AS 5 minuten <7 en navelstrengbloed < 7,05) • hypoxische ischemische encephalopathie (HIE) • schade na schouderdystocie (laesie brachiale plexus, claviculae fractuur) • eclampsie • vitale fluxus postpartum (bloedtransfusie >4 packed cells, hysterectomie, embolisatie) Er wordt tevens gekeken naar indicatoren die betrekking hebben op human factors, teamwork en patiëntveiligheid. Doel Evalueren van (kosten)effectiviteit van multidisciplinaire teamtraining in de acute verloskunde in een medisch simulatiecentrum ter reductie van perinatale en maternale morbiditeit. Vraagstelling/Hypothese Multidisciplinaire obstetrische teamtraining in een medisch simulatie centrum leidt tot reductie in perinatale en maternale morbiditeit. Relevantie Uit een eerder gepubliceerd groot retrospectief onderzoek blijkt dat de invoering van teamtraining op de verloskamer leidt tot een halvering van het aantal pasgeborenen met asfyxie (5 minuten Apgar-scores <7) en van het aantal pasgeborenen met blijvende hersenbeschadiging door zuurstofgebrek (hypoxische ischemische encefalopatie). Daarnaast is de keerzijde van de medaille dat veel ziekenhuizen dure simulatoren aanschaffen zonder adequate evaluatie van deze trainingmethode. In Nederland hebben veel ziekenhuizen duizend of minder jaarlijkse bevallingen. Het is daarom wellicht kosteneffectief om obstetrische teams te trainen in medische simulatiecentra met goed getraind personeel, “high-fidelity” simulatoren en een duidelijk omschreven trainingsprogramma.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Prof.dr. S.G. Oei, gynaecoloog Maxima Medisch Centrum Veldhoven Projectuitvoerder(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC Amsterdam Prof.dr. S.G. Oei, gynaecoloog Maxima Medisch Centrum Veldhoven Contact project Drs. J. van de Ven
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juni 2009 Einddatum: definitieve resultaten volgen begin 2014 Samenwerkingspartners Project start op financiering door ZonMw, projectnummer: 17099.2303 Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/tosti Publicaties • van de Ven J, Houterman S, Steinweg RA, Scherpbier AJ, Wijers W, Mol BW, Oei SG and the TOSTI-trial Group. Reducing errors in health care: cost-effectiveness of multidisciplinary team training in obstetric emergencies (TOSTI study); a randomised controlled trial. BMC Pregnancy and Childbirth 2010,10:59 • Fransen A, van de Ven J, Merién A, de Wit-Zuurendonk L, Houterman S, Mol B, Oei S. Effect of obstetric team training on team performance and medical technical skills: a randomised controlled trial. 2012 Oct;119(111):1387-93 Trefwoord obstetrics, emergencies, education, patient care team
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
49
“To induce or not to induce, that’s the question!”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
INDEX: Costs and effects of induction of labour versus expectant management in women with impending post-term pregnancies: the 41-42 weeks dilemma.
Post-term pregnancy is associated with increased perinatal morbidity and mortality and is considered as a high-risk stage which requires specialist surveillance and induction of labour at some stage. However, there is uncertainty in the Netherlands on the policy concerning the timing of induction for post-term pregnancy, leading to practice variation and strong debates between caregivers regarding pros and cons of labour induction for impending post-term pregnancy. To solve this dilemma in the Netherlands we conduct a randomised trial to evaluate the effectiveness, costs and cost-effectiveness analysis of policy of labour induction at 41 weeks versus expectant management until 42 weeks in low risk women. We will study adverse neonatal outcome, adverse maternal outcomes, client satisfaction, preferences and costs. Doel To compare a policy of labour induction at 41 weeks with a policy of expectant management until 42 weeks. Based on the data obtained, we will perform a cost-effectiveness analysis incorporating instrumental delivery rates, client satisfaction and costs. Vraagstelling/Hypothese Will induction at 41 weeks improve perinatal outcomes at acceptable cost compared to a policy of expectant management until 42 weeks? What is the perinatal mortality and neonatal morbidity in a policy of induction of labour at 41 weeks as compared to a policy of expectant management until 42 weeks. And what is the instrumental delivery rate including caesarean sections, need for pain relieve, perineal injury, postpartum hemorrhage, use of health care resources, maternal satisfaction and clients’ preferences? Relevantie The ultimate goal of the project is to come to a uniform guideline of the Royal Dutch Organisation of Midwives and the Dutch Society for Obstetrics and Gynaecology.
Projectleider(s) Dr. E. de Miranda Prof.dr. B.W. Mol Projectuitvoerder(s) Drs. J. Kortekaas Drs. J. Keulen Drs. A. Bruinsma Contact project
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2012 Einddatum: december 2015 Samenwerkingspartners Het betreft een Consortium-studie vanuit het AMC (MSc Verloskunde-Afd. Verloskunde) in samenwerking met het MRN, VUMC, AV-M en KNOV. Trefwoord prolonged pregnancy, labor, induced
49
50
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
50
“Tell me and I forget, teach me and I remember, involve me and I learn.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
The road to an integrated CenteringPregnancy. An effect evaluation
Perinatale uitkomsten zijn slechter voor kinderen van vrouwen met een lage sociaal-economische status en van niet-westerse herkomst. Het advies van de Stuurgoep zwangerschap en geboorte is om meer aandacht te besteden aan de prenatale zorg voor vrouwen uit deze kwetsbare groepen. In de VS is een zorg op maat model ontwikkeld en geëvalueerd voor deze groep vrouwen: CenteringPregnancy (CP). CP bestaat uit verloskundige groepsconsulten gericht op empowerment van zwangeren. Onderzoek laat positieve effecten zien als het gaat om onder andere prenatale kennis, voorbereiding op de bevalling, het geven van borstvoeding en tevredenheid over de zorg. Maar nog belangrijker: het aantal vroeggeboortes en het aantal vrouwen dat onvoldoende zorg kreeg, verminderde significant. Aanvullend onderzoek naar CP is echter nodig om sterkere conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit. In het verloskundig consortium Noordelijk Zuid-Holland willen we de effecten van CP op medische en psychosociale uitkomsten onderzoeken in een wedged cluster randomized controlled trial. Doel In dit onderzoeksvoorstel willen we de Nederlandse versie van het CP zorgmodel versterken en verder onderbouwen door 1) naast de 1e lijn verloskundigen de ketenpartners uit de 0e (gezondheidsbevordering en JGZ), 1e (huisarts, kraamverzorgende) en 2e/3e lijnszorg (met hun zwangeren populatie) te betrekken bij het vormgeven van de inhoud van de verloskundige groepsconsulten, 2) het vormgeven van de aanvullende begeleiding van zwangeren met complexere behoeften, 3) het effect van de groepsconsulten te evalueren. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn in Nederland de effecten van verloskundige groepszorg volgens het model CenteringPregnancy op neonatale en maternale uitkomsten vergeleken met de standaard individuele prenatale zorg? Relevantie Vrouwen met een lage sociaal-economische positie zijn vaak minder goed in staat zijn om hun gezondheid te bewaken en te bevorderen. Dit vereist meer ‘zorg-op-maat’ en meer intensieve zorg, met specifieke aandacht voor sociale factoren, leefstijl, aanpak van ziekten en voorbereiding op de bevalling. Behalve het bereiken van deze groepen is het belangrijk dat informatie over zwangerschap, baring en kraambed op zo’n wijze wordt aangeboden dat deze wordt begrepen en eigen wordt gemaakt. Dat verhoogt de kans op opvolgen van gegeven gezondheids adviezen en voorlichting, verhoogt het kennisniveau van de zwangere en daarmee haar zelfredzaamheid. Het huidige Nederlandse verloskundig begeleidingsmodel, met tien tot vijftien korte individuele consulten, is niet toegesneden op vrouwen met een lage sociaal-economische positie, terwijl juist deze vrouwen extra uitleg, extra achtergrondinformatie en extra tijd voor vragen nodig hebben. Een andere vorm van begeleiding voor deze groep zwangeren is daarom gewenst. CP is juist voor deze groepen een effectieve vorm van prenatale zorg gebleken in de USA. Uit een eerdere haalbaarheids- studie in Nederland blijkt dit model van zorg ook hier toepasbaar te zijn en goed ontvangen te worden door
zwangeren en zorgverleners. Het zorgmodel CP wordt nu aangepast voor Nederland en in twee fases in negen verloskundigenpraktijken op haalbaarheid en implementatie bekeken (zie de bijdrage “Implementatie studie CenteringPregnancy”*). Het is belangrijk om de effectiviteit van CP in Nederland te onderzoeken. Projectleider(s) Dr. Matty Crone (LUMC) Dr. Marlies Rijnders (TNO Child Health) Prof.dr. Jan van Lith (LUMC) Projectuitvoerder(s) Dr. Matty Crone (LUMC) Dr. Marlies Rijnders (TNO Child Health) Dr. Karin van der Pal (TNO Child Health) Birgit van Zwicht (Promovenda LUMC) Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020006 TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public Health, verloskundig consortium Noordelijk Zuid Holland, verloskundig consortium Amsterdam-AMC, KNOV Trefwoord pregnancy, prenatal care, public health, centeringpregnancy * pagina 130
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
51 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Inleiden van de bevalling met een Foley-katheter of orale misoprostol bij à terme vrouwen: PROBAATII-studie
Tweeëntwintig procent van alle bevallingen werd ingeleid in Nederland in 2007. Een recent Nederlands onderzoek toonde een breed scala van methoden die worden gebruikt voor de inleiding, waarbij nog geen uniformiteit bestaat over de beste methode. We hebben onlangs aangetoond dat het gebruik van een Foley-katheter resulteerde in een gelijk aantal vaginale bevallingen als Prostaglandine E2 en minder aantal hyperstimulaties, wat resulteert in minder asfyxie en minder bloeding (PROBAAT-studie). Een andere prostaglandine, die vaak wordt gebruikt voor inleiding van de bevalling, is misoprostol. Omdat directe vergelijkingen tussen misoprostol en de Foley-catheter ontbreken, stellen wij een vergelijking voor middels een multicenter gerandomiseerde klinische trial. Dit onderzoek, wat zal plaatsvinden binnen het verloskundig consortium, omvat à terme zwangere vrouwen met een indicatie voor inleiding. Doel Dit onderzoek heeft als doel de effectiviteit en veiligheid van inleiding van de bevalling met een Foley-catheter in vergelijking met orale misoprostol te beoordelen bij à terme zwangere vrouwen met een onrijpe baarmoedermond. Vraagstelling/Hypothese Zorgt inleiden van de bevalling met een Foley-catheter voor minder asfyxie en fluxus postpartum dan inleiding met orale misoprostol bij à terme zwangeren met een onrijpe baarmoedermond? Relevantie Het krijgen van een antwoord op een belangrijke vraag: wat is de beste en daarmee veiligste manier om een bevalling in te leiden. Projectleider(s) Dr. K.W.M. Bloemenkamp (LUMC, Leiden) Prof.dr. B.W. Mol (AMC, Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Drs. M.L.G. ten Eikelder (AIOS gynaecologie), LUMC, Leiden
Contact project Drs. M.L.G. ten Eikelder
[email protected] Begin en einddatum Startdatum: juli 2012 Einddatum inclusie: oktober 2013 Verwachte resultaten: voorjaar/zomer 2014 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie, www.studies-obsgyn.nl/probaat2 Trefwoord labour, induction, cervical ripening
51
52
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
52 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Temporise or terminate pregnancy in women with severe preeclampsia at 28-34 weeks. TOTEM study
Als een zwangere met een zwangerschapsduur tussen de 28 en 34 weken een ernstige pre-eclampsie heeft, is het niet altijd duidelijk wat de beste behandeling is. De behandelingen die in Nederland worden toegepast zijn ofwel afwachten tot een zwangerschapsduur van 34 weken, en dan bij 34 weken het opwekken van de bevalling ofwel het opwekken van de bevalling 48 uur na opname. Die 48 uur wordt afgewacht om celestone ter bevordering van de longrijping toe te dienen. Na 48 uur bereiken deze medicijnen hun maximaal effect. Uit Nederlands onderzoek is gebleken, dat bij afwachtend beleid gemiddeld een verlenging van de zwangerschapsduur van 6-7 dagen wordt bereikt. Daarna treedt vaak een complicatie bij de moeder en/of baby op, die het noodzakelijk maken de bevalling op te wekken. Er wordt gerandomiseerd tussen opwekken van de bevalling (standaardbehandeling) of onder gecontroleerde omstandigheden afwachten. Doel Het doel van het onderzoek is om de effecten op de ernstige neonatale morbiditeit en perinatale mortaliteit te bestuderen van het uitstellen van het opwekken van de bevalling bij vroege pre-eclampsie. Hiermee is na te gaan of bij een zwangerschapsduur tussen 28 en 34 weken het beter is de bevalling na 48 uur op te wekken of dat het beter is af te wachten tot 34 weken of totdat er complicaties bij moeder en/of baby ontstaan. Vraagstelling/Hypothese Effect van uitstellen of opwekken van de bevalling bij vroege ernstige pre-eclampsie tussen de 28 en 34 weken op de neonaten: • N eonatale primaire uitkomstmaat: ernstige neonatale morbiditeit en perinatale mortaliteit • N eonatale lange termijn uitkomstmaat te weten de Bailey-3 op tweejarige leeftijd • M aternale korte termijn uitkomstmaat: de ernstige maternale complicaties voor en na de bevalling • Maternale lange termijn uitkomstmaat: blijvende morbiditeit en maternale mortaliteit Relevantie Beleid ten aanzien van ernstige pre-eclampsie tussen 28-34 weken Projectleider(s) Dr. J.J. Duvekot Projectuitvoerder(s) Drs. E.C. van der Wilk
Contact project Drs. E.C. van der Wilk
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2012 Looptijd: 24-36 maanden Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl/totem Trefwoord preeclampsia, treatment, expectant management, active management, temporise
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
53 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Removal versus Retention of Cerclage in Preterm Premature Rupture of Membranes (PPROMCerclage)
De vraag of een cerclage behouden moet blijven na preterm prematuur gebroken vliezen (PPROM) is tot op heden een onopgelost vraagstuk. Een cerclage kan behouden blijven met als doel verlenging van de zwangerschapsduur, maar de prijs die mogelijk betaald wordt voor het behouden van de cerclage is een verhoogde kans op infectie. In deze multicentre randomised clinical trial vergelijken wij beide behandelingsopties bij vrouwen met PPROM. Primaire uitkomstmaat is verlenging van de zwangerschapsduur vanaf het breken van de vliezen tot aan de bevalling zonder een toename van chorioamnionitis. Daarnaast zal onderzocht worden wat de invloed is op de neonatale morbiditeit. Doel Het doel van deze studie is om te bepalen wat de aangewezen behandeling is bij vrouwen met een cerclage en PPROM. Vraagstelling/Hypothese Zorgt het behouden van de cerclage bij vrouwen met PPROM voor een verlenging van de tijdsduur vanaf het breken van de vliezen tot aan de bevalling zonder een toename van chorioamnionitis en wat is de invloed op de neonatale morbiditeit? Relevantie Op dit moment is onduidelijk wat de aangewezen behandeling is voor vrouwen met PPROM en een cerclage, een uniforme richtlijn ontbreekt en is er geen eenduidig beleid voor deze groep vrouwen. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol (AMC Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk (UMC Utrecht)
Contact project Drs. E.O.G. van Vliet (UMC Utrecht)
[email protected] website: www.studies-obsgyn.nl/PPR OMCerclage Begin en einddatum Begindatum: november 2012 Einddatum: november 2015 Samenwerkingspartners Consortium for women’s health and reproductivity studies Trefwoord cervical cerclage, premature rupture of fetal membranes, pregnancy outcome
53
54
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
54 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
APOSTEL III, Nifedipine versus atosiban in the treatment of threatened preterm labour
Vroeggeboorte is een van de belangrijkste obstetrische complicaties in de westerse wereld en komt voor bij circa 10% van de bevallingen. Vroeggeboorte is de meest voorkomende oorzaak van perinatale mortaliteit en morbiditeit. Tocolyse gedurende 48 uur is cruciaal om corticosteroïden in te laten werken, voor een optimale voorbereiding voor de neonaat. De beste manier van tocolyse blijft echter een punt van discussie, aangezien de NVOG geen voorkeur uitspreekt voor atosiban of nifedipine. Daarom vergelijken wij in deze multicentre randomised clinical trial beide middelen bij een dreigende vroeggeboorte tussen de 25 en 34 weken met als primaire uitkomstmaat de gecombineerde neonatale morbiditeit en mortaliteit. Doel Het vergelijken van de effectiviteit van atosiban en nifedipine op de neonatale uitkomst bij een dreigende vroeggeboorte (AD 25-34 wk). Vraagstelling/Hypothese Welke vorm van tocolyse is effectiever: atosiban of nifedipine? Relevantie Voor iedere zwangere met een dreigende vroeggeboorte de beste manier van tocolyse bieden. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk Prof.dr. B.W. Mol
Contact project Drs. E.O.G. van Vliet, arts-onderzoeker
[email protected] website: www.studies-obsgyn.nl/apostel3 Begin en einddatum Begindatum: juli 2011 Einddatum: december 2014 Trefwoord tocolytic agents, premature labor
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
55 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Assessment of Perinatal Outcome by uSe of Tocolysis in Early Labour (APOSTEL-IV study); nifedipine versus placebo in the treatment of preterm premature rupture of membranes Preterm en prematuur gebroken vliezen (PPROM) is een belangrijk klinisch probleem. Het is momenteel niet duidelijk of een behandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Op dit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geen eenduidig beleid. Studieopzet: Dubbelblind gerandomiseerde placebo gecontroleerde multicenter studie.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol (AMC, Amsterdam)
Studiepopulatie: Vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken met dreigende vroeggeboorte.
Projectuitvoerder(s) Dr. M.A. Oudijk (UMC Utrecht)
Interventie: Toediening van nifedipine of placebo gedurende de periode tot aan het starten van actieve weeën (≥ 3 weeën per 10 minuten) of tot 34 weken zwangerschapsduur, met een maximum van 18 dagen.
Contact project Drs. E.O.G. van Vliet
[email protected]
Uitkomsten: De primaire uitkomstmaten zijn de samengestelde neonatale morbiditeit en mortaliteit. Doel Het doel van dit onderzoek is het evalueren van de effectiviteit van tocolyse om de baring uit te stellen bij vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken. Vraagstelling/Hypothese Zorgt tocolyse bij vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken voor een verbeterde neonatale uitkomst? Relevantie Het is van belang om antwoord te krijgen op de vraag of een behandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Op dit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geen eenduidig beleid voor het toepassen van tocolyse bij vrouwen met PPROM.
Begin en einddatum Begindatum: september 2012 Einddatum: december 2014 Samenwerkingspartners Consortium for women’s health and reproductivity studies www.studies-obsgyn.nl/apostel4 Trefwoord tocolysis, fetal membranes, premature rupture, randomized controlled trial, pregnancy outcome
55
56
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
56 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban vs. fenoterol, a multi-centre trial. ECV with uterine relaxation
Het aantal sectio caesarea wegens een stuitligging is sinds het uitkomen van de Term Breech Trial gestegen naar 80%, wegens een slechtere (korte termijn) neonatale uitkomst na een vaginale stuitbevalling. Sectio caesarea leiden echter tot hogere maternale morbiditeit en verhogen de kans op complicaties tijdens een volgende partus met mogelijk ernstige gevolgen voor moeder en kind. Uitwendige versie is de enige effectieve ingreep om een hoofdligging te bewerkstelligen en dit sectio percentage van stuitliggingen terug te dringen. Om het slagingspercentage van de uitwendige versie te vergroten, wordt in sommige ziekenhuizen gebruik gemaakt van uterus relaxantia. Beta-mimetica (zoals fenoterol) zijn in een meta-analyse van de Cochrane Collaboration als enige effectief gebleken. Dit wordt echter niet op grote schaal gebruikt wegens de mogelijke bijwerkingen als palpitaties en hypotensie. De groep oxytocine antagonisten (atosiban) zijn nog niet onderzocht als uterus relaxantia bij de uitwendige versie en hebben beduidend minder bijwerkingen dan beta-mimetica. Studie opzet: Gerandomiseerd multi centrisch onderzoek zonder blindering. Stratificatie naar pariteit en centrum. Studie populatie: Zwangeren met een stuitligging en een AD >32 weken zonder contra-indicaties voor een uitwendige versie, dan wel contra-indicaties voor de studie medicatie. Interventie: Randomisatie voor behandeling met fenoterol of atosiban. Beide medicamenten worden 15 minuten voor de versie via een intraveneuze bolus toegediend.
verder doen stijgen. Wegens het hoge percentage bijwerkingen van fenoterol, kan atosiban een goed alternatief zijn. De werkzaamheid hiervan bij ECV dient dus onderzocht te worden. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam Prof. J.A.M. van der Post, gynaecoloog AMC, Amsterdam Dr. M. Kok, gynaecoloog i.o. AMC, Amsterdam Projectuitvoerder(s) J. Velzel MSc, arts-onderzoeker gynaecologie AMC, Amsterdam
Uitkomstmaten: het aantal hoofdliggingen na versie, het aantal hoofdliggingen bij de partus en het aantal sectio caesarea. Tevens worden maternale bijwerkingen van de uterus relaxans en de neonatale en maternale morbiditeit en mortaliteit geregistreerd.
Contact project J. Velzel MSc
[email protected]
Doel Het doel van dit onderzoek is het vergelijken van de effectiviteit van atosiban met fenoterol bij de uitwendige versie.
Begin en einddatum Begindatum: augustus 2009 Einddatum: december 2014
Vraagstelling/Hypothese Verbetert toediening van atosiban het slagingspercentage van de ECV en het aantal hoofdliggingen bij geboorte in vergelijking met fenoterol?
Samenwerkingspartners Deze studie is van start gegaan in het AMC, OLVG, MC Alkmaar, Spaarneziekenhuis, Amphia ziekenhuis, Kennemer Gasthuis en het Albert Schweitzer ziekenhuis. Meerdere centra zullen volgen.
Relevantie Het merendeel van de vrouwen wil graag vaginaal bevallen. Een verhoogde kans op complicaties voor het kind, als bij een stuitligging, is een reden om voor een CS te kiezen. In 3-4% van de zwangerschappen ligt het kind in stuitligging. Een versie kan bij ongeveer 40% van de vrouwen een vaginale baring zonder verhoogde risico’s voor het kind mogelijk maken. Tocolyse kan dit percentage
Trefwoord uterine relaxation, fenoterol, atosiban, version, fetal, caesarean section
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
57 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Remifentanil patient controlled analgesia versus epidural analgesia during labor. The RAVEL-trial
Epidural analgesia (EA) is considered to be the most effective method of pain relief during labor and is recommended as first method of pain relief by the Dutch Societies of Gynecologists and Anesthetists. In the Netherlands its uptake by pregnant women in labor of all ethnicities is still limited (10%), compared with other western countries (40-80%), mainly as a result of non-availability due to logistic problems. This is an undesirable situation, especially since the number of women asking for pain relief during labor is increasing. Recently a new method of pain relief during labor, remifentanil patient controlled analgesia (RPCA) was introduced which seems effective in pain relief and safe. There was no difference in pain relief scores (pain appreciation) between EA and RPCA. Since we know from other studies that equality in pain relief scores can be anticipated, this study will investigate patient satisfaction and costs as main outcome. Study design: National non blinded multicenter randomized controlled trial (RCT). Study population: Pregnant women will be offered to participate in the study. Only women who have been informed before active labor has started, will be eligible. They will be randomized before active labor. They can participate when in labor between 32 and 42 weeks. They will only receive analgesia during labor at their request. Inclusion of the study population has been finalized in 2012. Intervention: women will be randomized to receive remifentanil patient controlled analgesia or epidural analgesia. Primary objectives: cost effectiveness. Secondary objectives: pain relief scores, patient satisfaction, pain scores, maternal and neonatal side effects Doel To assess in women with a request for pain relief during labor the cost-effectiveness of remifentanil patient controlled analgesia as first choice compared to epidural analgesia. Vraagstelling/Hypothese We hypothesize that RPCA is as effective in reducing pain relief scores as EA, with lower costs and easier achievement of 24 hours availability of pain relief for women in labor. Relevantie This study considering cost effectiveness of RPCA as first choice versus EA could strongly improve the care for 180.000 women, giving birth in the Netherlands yearly (according to LVR data (2008)
30% of pregnant women under care in a hospital need pain relief during labor), by giving them access to pain relief during labor if needed, 24 hours a day. Projectleider(s) Dr. J.M. Middeldorp, LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. L.M. Freeman, LUMC, Leiden Contact project Drs. L.M. Freeman, arts onderzoeker RAVEL trial, AIOS gynaecologie, LUMC Leiden
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2011 Einddatum: januari 2014 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie www.studies-obsgyn.nl Trefwoord analgesia, labor, remifentanil, epidural
57
58
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
58 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM). Expectant management or Amnioninfusion for improving perinatal outcomes. (PPROMEXIL-III) Babies born after midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) are prone to neonatal pulmonary hypoplasia. Perinatal mortality after this complication is high. Oligohydramnios in the midtrimester following PPROM is considered to cause a delay in lung development. Repeated transabdominal amnioninfusion with the objective to alleviate oligohydramnios might prevent this complication and might improve neonatal outcome in general. In this multicenter RCT, outcome is compared for amnioninfusion vs standard care in women with a singleton pregnancy complicated by oligohydramnios secondary to PPROM at a gestational age between 16 and 24 weeks. Doel This study will answer the question whether (repeated) abdominal amnioninfusion after midtrimester PPROM with associated oligohydramnios improves perinatal survival and prevents pulmonary hypoplasia and other neonatal morbidities. Moreover, it will assess the risks associated with this procedure. Vraagstelling/Hypothese Does (repeated) abdominal amnioninfusion after midtrimester PPROM with associated oligohydramnios improve perinatal survival. Relevantie Preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) before or near the limit of viability is associated with high perinatal morbidity and mortality. Respiratory complications are frequent after periviable PPROM, as well as sepsis, intraventricular haemorraghe, retinopathy and necrotizing enterocolitis. Among respiratory complications pulmonary hypoplasia is an important cause of death. Other respiratory complications consist of pneumonia, infant respiratory distress syndrome (IRDS) and bronchopulmonary dysplasia (BPD). Pregnancies complicated by midtrimester PPROM are associated with high immediate and long-term costs. These are caused by extended maternal hospital admissions, increased incidence of premature delivery, and frequent neonatal complications hereafter requiring NICU-admission. Amnioninfusion might improve fetal outcome by preventing pulmonary hypoplasia, by preventing neurological complications, increasing time to delivery interval, and improving fetal biophysical profile through prevention of umbilical cord compression. It might also prevent fetal deformity.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol Projectuitvoerder(s) Drs. A.S.P. van Teeffelen Contact project Drs. A.S.P. van Teeffelen
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juni 2012 Einddatum: juni 2015 (planning) Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/ppromexil3 Trefwoord amnioinfusion, preterm prelabour rupture of fetal membranes (PPROM), midtrimester, perinatal outcome
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
59 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Epidurale pijnbestrijding tijdens het tweede tijdperk van de baring
Pijn is onlosmakelijk verbonden met de baring. Nederland heeft op het gebied van pijnbestrijding tijdens de baring echter lange tijd achtergelopen ten opzichte van de rest van de Westerse wereld. De meest effectieve vorm van pijnbestrijding tijdens de baring is epidurale anesthesie. Epidurale pijnbestrijding wordt doorgaans gestart tijdens het eerste tijdperk van de baring. Op het moment dat het tweede tijdperk van de baring aanvangt bestaat er controverse over het wel of niet continueren van de epidurale pijnbestrijding. Deze controverse komt terug in de verschillende protocollen in Nederlandse ziekenhuizen. Eerdere RCT’s op dit gebied zijn minstens vijftien jaar oud. De onderzoekspopulatie in voorgaande RCT’s kan dus afwijken van de hedendaagse onderzoekspopulatie. Om deze reden is een RCT in de hedendaagse Nederlandse populatie nodig om opnieuw conclusies te kunnen trekken over het gebruik van epidurale pijnbestrijding tijdens het tweede tijdperk van de baring. Doel Het doel van dit onderzoek is om uit te zoeken of het continueren van epidurale anesthesie met ropivacaïne gedurende het tweede tijdperk van de baring de maternale pijnscores bij primiparae verlaagt, zonder dat dit een verandering geeft in het aantal kunstverlossingen en andere obstetrische complicaties. Vraagstelling/Hypothese Verlaagt het continueren van epidurale pijnbestrijding bij primiparae tijdens het tweede tijdperk van de baring de maternale pijnscores, vergeleken met het discontinueren van de epidurale pijnbestrijding bij volledige ontsluiting, zonder dat dit een verandering geeft in het aantal kunstverlossingen en andere obstetrische complicaties? Een kunstverlossing wordt hierbij gedefinieerd als vacuümextractie, forcepsextractie of secundaire sectio caesarea. Relevantie In Nederland bestaat er controverse over het al dan niet continueren van epidurale pijnbestrijding tijdens het tweede tijdperk van de baring. Deze controverse komt terug in de verschillende protocollen in Nederlandse ziekenhuizen. Maternale en neonatale voor- en nadelen van epidurale pijnbestrijding tijdens het tweede tijdperk van de baring worden onderzocht, waardoor de patiënt uiteindelijk de beste evidence based zorg kan verkrijgen op het gebied van epidurale pijnbestrijding tijdens de baring.
Projectleider(s) C.A.J. van der Zanden, klinisch verloskundige Projectuitvoerder(s) C.A.J. van der Zanden, klinisch verloskundige, St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg Dr. P.J.H.M. Reuwer, gynaecoloog, St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg Hogeschool Rotterdam, opleiding Master Physician Assistant (Klinisch Verloskundige) Contact project Christel van der Zanden
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2012 Einddatum: juni 2013 Samenwerkingspartners Hogeschool Rotterdam, opleiding Master Physician (Assistant Klinisch Verloskundige) Trefwoord analgesia, epidural, labor, second stage, method of delivery, maternal health, neonatal health
59
60
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
60 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Pregnancy immunoglobulin for the prevention of congenital cytomegalovirus infection: PICCOLO-studie
NIEUW
IN JAARINDEX
Momenteel is er geen effectieve behandeling om CMV transmissie van moeder naar kind te voorkomen, noch een effectieve prenatale behandeling om de ernstige neurologische schade bij intra-uteriene transmissie te voorkomen. Een cohortstudie uit 2005 suggereert dat intraveneuze immunoglobuline (IVIG) deze transmissie kan verlagen, maar tot op heden zijn er geen gerandomiseerde trials verricht met IVIG. Indien behandeling niet effectief blijkt, kan er veel geld bespaard worden. Indien IVIG effectief blijkt dan geeft dit nog een veel grotere kosten besparing, omdat dit CMV gerelateerde neurologische schade, zoals gehoorverlies, gezichtsverlies en cognitieve beperkingen, in de neonaat zou voorkomen. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter geblindeerde gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 192 vrouwen met een eenling zwangerschap deelnemen bij wie een primo CMV infectie wordt vastgesteld voor 24 weken zwangerschapsduur. Doel Doel van het onderzoek is evalueren van de effectiviteit van intraveneuze immunoglobuline (IVIG) therapie in zwangere vrouwen met een primaire CMV infectie in het voorkomen van transplacentaire CMV transmissie en daaropvolgende congenitale CMV infectie. Vraagstelling/Hypothese Is IVIG effectiever in het reduceren van intra-uteriene CMV transmissie dan placebo? Relevantie Cytomegalovirus (CMV) infectie is de meest voorkomende congenitale infectie. Elk jaar worden 1000 neonaten geboren in Nederland met een congenitale CMV infectie, waarvan 180 ernstige neurologische sequelae zullen hebben, inclusief gehoorverlies, gezichtsverlies en cognitieve beperkingen. Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt (AMC, Amsterdam) Dr. E. van Leeuwen (AMC, Amsterdam) Dr. D. Pajkrt (AMC, Amsterdam)
Contact project Dr. E. Pajkrt, perinatoloog (AMC, Amsterdam)
[email protected] www.studies-obsgyn.nl/PICCOLO (volgt) Begin en einddatum Startdatum: april 2014 Verwachte einddatum: april 2018 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl Sanquin www.sanquin.nl Trefwoord cytomegalovirus, herpesviridae, immunoglobulines, intravenous, congenital
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
61
“Is haptotherapie een nuttige interventie ter vermindering van hoge angst voor de bevalling?”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Behandeling van hoge angst voor de bevalling met haptotherapie
NIEUW
IN JAARINDEX
Een aantoonbare groep zwangeren (6%) heeft een hoge angst voor de bevalling. Bij zwangeren met angst voor de bevalling komen verschillende complicaties en verloskundige interventies vaker voor; PTSS, vroeggeboorten, spoedsectio’s en meer sectio’s op verzoek van de zwangere. Nederlandse cijfers zijn niet bekend. Onderzoek uit Engeland, Zweden en Finland toont aan dat 7-22% van alle keizersneden plaatsvindt met als indicatie angst voor de bevalling. Tot op heden is er voor vermindering van angst voor de bevalling nog geen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijk geëvalueerd. Een Finse studie beschrijft een aantal positieve effecten van psycho-educatie en ontspanningsoefeningen. Het huidige onderzoek is een RCT. Alle deelnemers worden onderzocht op angst voor de bevalling met de WDEQ-A en degenen met een score > 84 worden gerandomiseerd in de behandelgroep “haptotherapie”, of in de controlegroep “informatie”, of de controlegroep “care as usual”. Doel Hoofddoel van haptotherapie tijdens de zwangerschap bij zwangeren met hoge angst voor de bevalling is angstreductie. De hypothese is dat de zwangere vrouw door het vertrouwd raken met haar lichaam en het aanleren van specifieke vaardigheden, zoals het meewerken met de weeën en het omgaan met de baringspijn, de bevalling met vertrouwen tegemoet ziet. Onderzocht wordt, of er in de interventiegroep tijdens de zwangerschap minder angst en minder stress optreedt, of er tijdens en na de bevalling minder complicaties optreden en/of dat er met meer tevredenheid wordt teruggekeken op de zwangerschap en de bevalling dan in de controlegroepen. Vraagstelling/Hypothese • Wat is het effect van haptotherapie op angst voor de bevalling bij zwangeren met hoge angst voor de bevalling? • Is er een negatief verband tussen angst voor de bevalling en moeder-kind hechting tijdens de zwangerschap en na de bevalling? • Is er een negatief verband tussen haptotherapie en bevallingscomplicaties Relevantie Tot op heden is er voor vermindering van angst voor de bevalling nog geen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijk geëvalueerd. Sinds tien jaar wordt haptotherapie toegepast bij zwangere vrouwen met bovenmatige angst voor de bevalling met klinisch zeer positieve resultaten. Haptotherapie zou daarom een effectieve behandeling voor hoge angst voor de bevalling kunnen zijn. In dit onderzoek wordt dit op gerandomiseerde wijze onderzocht, goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie en aangemeld in het Nederlands Trial Register en geregistreerd onder nummer 3339 op 4 maart 2012.
Projectleider(s) Prof.dr. A.J.J.M. (Ad) Vingerhoets Prof.dr. K. (Klaas) Wijma Dr. K.M. (Marieke) Paarlberg Projectuitvoerder(s) G.A. (Gert) Klabbers, onderzoeker Contact project G.A. (Gert) Klabbers, GZ-Haptotherapeut, Fysiotherapeut Haptonomisch Zwangerschapsbegeleider Promovendus Universiteit Tilburg
[email protected] Begin en einddatum Begindatum RCT: 2 april 2012 Einddatum: onbekend Samenwerkingspartners Katholieke Universiteit Tilburg Linköping Universiteit, Linköping, Zweden Gelre Apeldoorn, Apeldoorn 30 eerstelijns verloskundigenpraktijken in Nederland 14 praktijken haptotherapie in Nederland Trefwoord zwangeren, zwangerschap, bevallingsangst, angst voor de bevalling, haptotherapie, bevalling
61
62
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
62
“Met de uitkomsten van dit onderzoek zal het eindelijk mogelijk zijn om een ‘evidence-based’ beslissing te nemen over het stoppen of doorgaan met antidepressiva tijdens de zwangerschap.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Stop or Go? Afbouw van antidepressiva in de zwangerschap: een pragmatische multicenter RCT
NIEUW
IN JAARINDEX
Ongeveer 2% van de zwangere vrouwen gebruikt antidepressiva tijdens de zwangerschap vanwege angst- en/of depressieve klachten. Dat zijn ongeveer 4.000 zwangeren per jaar. De gevolgen hiervan voor het kind zijn grotendeels onbekend. Aan de ene kant zijn er aanwijzingen voor mogelijk schadelijke effecten voor het ongeboren kind, aan de andere kant kan terugkeer van angst- en of depressieve klachten door het stoppen van medicatie tijdens de zwangerschap ook schadelijk zijn voor moeder en kind. Tot nu toe zijn deze effecten alleen onderzocht in observationele studies, die naast de methodologische beperkingen, ook tegenstrijdige resultaten laten zien. Wij zullen 200 zwangere vrouwen includeren (<16 weken zwangerschap) met antidepressiva gebruik (SSRI’s) bij wie het psychiatrisch verantwoord is om af te bouwen. Deze zullen gerandomiseerd worden in twee groepen. De ene groep bouwt op een gecontroleerde manier de antidepressiva af met bijkomende preventieve cognitieve therapie. De andere groep blijft antidepressiva slikken. Doel Het doel van deze landelijke gerandomiseerde studie is om het effect van gecontroleerde afbouw van antidepressiva vroeg in de zwangerschap te vergelijken met het continueren van antidepressiva. Vraagstelling/Hypothese Onze hypotheses zijn: 1. D e afbouw van SSRI’s met bijkomende preventieve cognitieve therapie leidt niet tot een klinisch relevant (>15%) verhoogde terugval van angst en/of depressie van de moeder in vergelijking met het doorgaan van SSRI’s 2. Het afbouwen van SSRI’s is beter voor de ontwikkeling van het kind 3. E rvan uitgaande dat er geen relevante nadelige effecten zijn bij het staken van SSRI op zowel moeder als kind, verwachten we dat stoppen met SSRI’s op de korte en langere termijn kosteneffectiever is. Als er geen significante en relevante verschillen tussen de twee condities (stoppen of doorgaan met SSRI’s) optreden, dan heeft stoppen met SSRI’s de voorkeur. Relevantie De resultaten van dit onderzoek zullen het mogelijk maken een ‘evidence-based’ beslissing te nemen over het gebruik van SSRI’s tijdens de zwangerschap. Hierbij kunnen zowel de invloeden op de psychiatrische conditie van de moeder, de ontwikkeling van het kind en de kosteneffectiviteit meegewogen worden.
Projectleider(s) Dr. H. Burger, UHD epidemiologie, UMC Groningen Prof.dr. C.L.H. Bockting, hoogleraar Klinische Psychologie, Universiteit Groningen Drs. H.W. Torij, verloskundige/lector verloskunde, Verloskunde Academie Rotterdam Prof.dr. G.J. Bonsel, hoogleraar Perinatale Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam Dr. M.P. Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater, Erasmus MC, Rotterdam Projectuitvoerder(s) 2 vacatures Contact project Dr. M.P. Lambregtse-van den Berg
[email protected] Begin en einddatum april 2014 - april 2018 Samenwerkingspartners Midwifery Research Network Netherlands Consortium Verloskundige Studies Landelijke Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap Trefwoord pregnancy, antidepressant, SSRI, depression, anxiety, birth outcome, child development, cost effectiveness, randomized controlled trial
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
63 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Laag moleculair gewicht heparine (LMWH) ter preventie van een recidief veneuze tromboembolie (VTE) tijdens de zwangerschap: een gerandomiseerde gecontroleerde studie met twee doseringen. Acroniem: Highlow-studie.
NIEUW
IN JAARINDEX
Zwangerschaps-gerelateerde veneuze tromboembolie (VTE) is één van de meest voorkomende oorzaken van mortaliteit bij zwangeren. Vrouwen met een VTE in de voorgeschiedenis hebben een absoluut risico op een recidief VTE tot 10% tijdens zwangerschap. Daarom is tromboseprofylaxe met laag moleculair gewicht heparine (LMWH) tijdens de zwangerschap en tot 6 weken postpartum aangewezen bij deze vrouwen. De optimale dosering LMWH is echter onbekend. Ondanks het gebruik van een profylactische dosering LMWH ontwikkelt 5-6% van deze zwangeren een recidief VTE. De richtlijn van de ACCP (American College of Chest Physicians) suggereert daarom een profylactische óf intermediaire dosis LMWH; een gerandomiseerd onderzoek naar deze doseringen is nog niet eerder verricht. In de Highlow-studie randomiseren wij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis met een indicatie voor trombose profylaxe naar een vaste lage dosis LMWH of een intermediaire dosis LMWH op basis van het gewicht. De primaire uitkomstmaat is recidief VTE tot 6 weken postpartum. Daarnaast wordt gekeken naar het optreden van onder andere bloedingen. Doel Het doel van het onderzoek is het evalueren van de effectiviteit en veiligheid van een intermediaire dosis LMWH op basis van het gewicht versus een vaste lage dosis LMWH in het voorkomen van een recidief VTE bij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis. Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat een intermediaire dosis LMWH beter is dan een vaste lage dosis LMWH in het voorkomen van een recidief VTE bij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis, met een vergelijkbaar veiligheidsprofiel. Relevantie In de huidige richtlijn van de ACCP (American College of Chest Physicians) wordt geadviseerd om zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis een lage óf intermediaire dosis LMWH voor te schrijven ter preventie van een recidief VTE. Er zijn geen gerandomiseerde gecontroleerde studies verricht die deze twee doseringen vergelijken. Met de Highlow-studie willen wij een antwoord geven op de onbeantwoorde vraag welke van deze twee doseringen het meest effectief en veilig is in het voorkomen van een recidief VTE. Projectleider(s) Prof.dr. S. Middeldorp Projectuitvoerder(s) Drs. S. M. Bleker Drs. N. van Es
Contact project Drs. S. M. Bleker
[email protected] Begin en einddatum april 2013 - april 2017 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord pregnancy, puerperium, venous thromboembolism (VTE), thrombosis, deep vein thrombosis (DVT), pulmonary embolism (PE), low-molecular-weight heparin (LMWH)
63
64
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
64
“Hyperemesis gravidarum: niet sexy, wel belangrijk! Op weg naar evidence met de MOTHER-studie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
De MOTHER-studie: behandeling van hyperemesis gravidarum met vroege sondevoeding
NIEUW
IN JAARINDEX
Hyperemesis gravidarum (HG) is de meest voorkomende reden van ziekenhuisopname in het eerste trimester. HG heeft grote impact op de kwaliteit van leven en is geassocieerd met ongunstige geboorte-uitkomsten zoals een laag geboortegewicht. Op dit moment worden vrouwen met HG waarbij ziekenhuisopname noodzakelijk is behandeld met intraveneuze rehydratie en sondevoeding wordt alleen in uitzonderlijke gevallen toegepast. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van beide behandelingen in HG-patiënten, hoewel kleine observationele studies laten zien dat sondevoeding een effectief middel is in de behandeling van dehydratie, ondervoeding en klachten van misselijkheid en braken. De MOTHER-studie is een RCT naar de behandeling van HG waarbij intraveneuze rehydratie (‘care as usual’) met vroege sondevoeding wordt vergeleken. Primaire uitkomsten zijn maternale klachten (PUQE-score) en geboortegewicht. Ook wordt gekeken naar maternaal gewicht, kwaliteit van leven, duur van ziekenhuisopname(s), kosten en neonatale morbiditeit. Daarnaast volgt lange termijn follow-up van het kind. Doel Evalueren van de effectiviteit van een voedingsinterventie in patiënten met HG op de gezondheid van moeder en kind. Vraagstelling/Hypothese Vroege sondevoeding is een effectievere behandeling van hyperemesis gravidarum (HG) symptomen dan intraveneuze rehydratie en verbetert de zwangerschapsuitkomst. Relevantie Dit is de eerste studie naar een voedingsinterventie in patiënten met HG en voorziet daarmee in een belangrijke kennislacune.
Projectleider(s) Prof.dr. T.J. Roseboom Prof.dr. B.W.J. Mol Dr. R.C. Painter Projectuitvoerder(s) Drs. I.J. Grooten Contact project Drs. I.J. Grooten, arts-onderzoeker
[email protected] Begin en einddatum Startdatum: september 2013 Verwachte einddatum: september 2016 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl/mother Trefwoord hyperemesis gravidarum, nausea and vomiting of pregnancy, treatment, tube feeding, outcome
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
65 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Verlengt een pessarium de zwangerschapsduur bij vrouwen die niet zijn bevallen na een opname vanwege dreigende partus prematurus: Apostel-VI studie
NIEUW
IN JAARINDEX
Van de zwangeren die worden opgenomen met een dreigende partus prematurus zal 70-95 procent tijdens de eerste opname niet bevallen. Het risico op partus prematurus gedurende de rest van de zwangerschap blijft bij deze groep vrouwen die niet bevallen is echter verhoogd, dit risico ligt ongeveer rond 50%. Op dit moment is geen effectieve behandeling voor deze groep beschikbaar en wordt afgewacht. Mogelijk is het gebruik van een cerclage pessarium effectief in het reduceren van het aantal partus prematurus voor 37 weken. Of door de verlenging van de zwangerschap worden de kinderen bij een gunstiger termijn geboren. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 200 vrouwen die niet zijn bevallen na een dreigende partus prematurus deelnemen. De trial wordt uitgevoerd binnen het verloskundig consortium. Doel De effectiviteit onderzoeken van het cerclage pessarium bij zwangeren die niet zijn bevallen na een opname voor dreigende partus prematurus. Vraagstelling/Hypothese Is een pessarium effectief in het reduceren van het aantal partus prematurus bij zwangeren die niet zijn bevallen na een opname voor dreigende partus prematurus?
Contact project Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected], www.studies-obsgyn.nl/apostel6 Twitter: @ApostelVI Begin en einddatum november 2013 - november 2015
Relevantie Voor deze hoog risico zwangeren is geen aanvullende behandeling beschikbaar. Het cerclage pessarium is mogelijk een effectieve interventie die veel leed en kosten zou kunnen besparen.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s) Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol gynaecoloog (AMC, Amsterdam)
Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries
Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
65
66
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
66 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Pessarium of Cerclage ter preventie van partus prematurus bij zwangere vrouwen met een partus prematurus in de voorgeschiedenis en een verkorte cervixlengte: PC-studie
NIEUW
IN JAARINDEX
Partus prematurus komt voor bij zeven procent van alle zwangerschappen in Nederland. Zwangeren met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis hebben een hoger risico op een vroeggeboorte (<37 weken). Dit risico is nog hoger voor vrouwen waarbij tijdens de zwangerschap een korte baarmoedermond (≤ 25 mm) wordt gevonden. Standaard zorg is om bij deze vrouwen operatief een cerclage te plaatsen. Dit is effectief om vroeggeboorte te voorkomen, echter brengt het ook risico’s met zich mee, waaronder infectie of gebroken vliezen. In onderzoeksverband is aangetoond dat ook het gebruik van een pessarium de kans op vroeggeboorte kan verminderen. Dit pessarium kan gemakkelijk op de polikliniek worden aangebracht. In de PC-studie wordt onderzocht of een pessarium de cerclage kan vervangen in de preventie van vroeggeboorte <32 weken. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen in totaal 444 vrouwen met een eenling zwangerschap deelnemen die in aanmerking komen voor een cerclage. Doel Doel van het onderzoek is evalueren of een pessarium de cerclage kan vervangen in de preventie van vroeggeboorte bij zwangere vrouwen met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis. Vraagstelling/Hypothese Is een pessarium net zo effectief, of mogelijk effectiever in het voorkomen van vroeggeboorte < 32 weken vergeleken met een cerclage bij zwangere vrouwen met een korte cervix en een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis. Relevantie Vroeggeboorte is een belangrijk probleem binnen de verloskunde met grote impact op betrokken ouders maar ook op de maatschappij vanwege de hoge kosten. De standaardbehandeling, cerclage, bij risico-zwangeren brengt meer risico’s met zich mee dan een pessarium. Indien de cerclage vervangen kan worden door het pessarium, zal dit een stuk veiliger en minder belastend zijn voor de patiënt.
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Drs. B. Koullali arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Contact project B. Koullali, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected] www.studies-obsgyn.nl/pc (volgt) Begin en einddatum Startdatum: januari 2014 Verwachte einddatum: januari 2018 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries, cerclage, cervical length, prevention
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
67 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Pessarium of Progesteron ter Preventie van partus Prematurus bij vrouwen met een korte cervixlengte: QuadrupleP-studie
NIEUW
IN JAARINDEX
Partus prematurus komt voor bij zeven procent van alle zwangerschappen in Nederland. Dit percentage loopt zelfs op tot 50% bij meerling zwangerschappen. Partus prematurus is geassocieerd met een verhoogd risico op perinatale mortaliteit en morbiditeit, en ook op de lange termijn heeft het nadelige gezondheidseffecten voor het kind. Bij vrouwen met een korte cervix gemeten tijdens de 20 weken echo weten we dat het risico op een partus prematurus verhoogd is. Twee mogelijke behandelingen zijn beschikbaar. Medicamenteus door middel van dagelijks een tablet vaginaal progesteron of mechanisch met behulp van een cerclage pessarium. In de QuadrupleP-studie wordt onderzocht welke van deze interventies het meest effectief is het in reduceren van een slechte neonatale uitkomst. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 480 vrouwen met een eenling zwangerschap en 540 vrouwen met een tweeling zwangerschap deelnemen bij wie een korte cervix is vastgesteld tijdens de 20 weken echo. Doel Doel van het onderzoek is evalueren welke van de twee behandelingen, pessarium of progesteron, het meest effectief in het reduceren van een slechte neonatale uitkomst bij vrouwen met een korte cervix.
Contact project Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
[email protected] www.studies-obsgyn.nl/quadruplep
Vraagstelling/Hypothese Is een progesteron effectiever in het reduceren van slechte neonatale uitkomst dan een pessarium bij zwangeren met een korte cervix.
Begin en einddatum Startdatum: januari 2014 Verwachte einddatum: januari 2018
Relevantie Vroeggeboorte is een belangrijk probleem binnen de verloskunde met grote impact op betrokken ouders maar ook op de maatschappij vanwege de hoge kosten. Preventie van vroeggeboorte kan deze belasting mogelijk verminderen.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. www.studies-obsgyn.nl
Projectleider(s) Dr. E. Pajkrt (AMC, Amsterdam) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog (AMC, Amsterdam) Projectuitvoerder(s) Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam) A.J.E.M. van der Ven – van Dam MSc, verloskundig-onderzoeker (AMC, Amsterdam) Drs. B. Koullali, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)
Trefwoord obstretic labor, premature, pessaries, progesterone, cervical length, prevention
67
68
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
68 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
The Randomised Epidural Analgesia in Term Delivering women trial (TREAT)
NIEUW
IN JAARINDEX
Het is aangetoond dat epidurale analgesie tijdens de baring een effectievere vorm van pijnbehandeling is dan systemische opiaattoediening (pethidine) en andere niet-epidurale methoden. Vergeleken met andere of geen methoden van pijnbestrijding, gaat epidurale analgesie tijdens de baring gepaard met een verlenging van de uitdrijvingstijd van gemiddeld zestien minuten, een toegenomen kans op oxytocinegebruik, een hogere incidentie van vaginale kunstverlossingen, een hoger risico op het optreden van hypotensie, motorische blokkade en temperatuursverhoging ≥ 38 ºC. De vraag is echter of het verhoogde aantal complicaties, zoals beschreven bij de groep patiënten met epidurale analgesie op verzoek tijdens de baring, verklaard wordt door de epidurale analgesie of dat er sprake is van een zekere mate van confounding. Er zijn geen gerandomiseerde studies bekend die het effect bestuderen van epidurale analgesie op obstetrische complicaties bij vrouwen zonder een sterke behoefte aan pijnstilling. Het betreft een gerandomiseerde, non-inferiority open-label studie waarin de toepassing van routine epidurale analgesie tijdens de baring wordt vergeleken met pijnstilling op verzoek volgens lokaal protocol op het optreden van kunstverlossingen. Doel Beoordelen van het effect van routine epidurale analgesie aan het begin van de baring vergeleken met pijnstilling op verzoek op het optreden van kunstverlossingen. Vraagstelling/Hypothese We verwachten dat het geven van routine epidurale analgesie vroeg tijdens de baring zonder dat er baringscomplicaties zijn opgetreden niet leidt tot meer kunstverlossingen in vergelijking met pijnstilling op verzoek. Relevantie Epidurale analgesie leidt tot een toename van de patiënttevredenheid over de bevalling. Indien routine epidurale analgesia tijdens de baring niet leidt tot meer kunstverlossingen of overige nadelige effecten op de uitkomst van de baring, moeten we het vrouwen in Nederland niet onthouden en actiever aanbieden. Projectleider(s) Prof. J.G. Nijhuis, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, GROW, afdeling Obstetrie en Gynaecologie Dr. F.J.M.E. Roumen, Atrium Medisch Centrum Parkstad, afdeling Obstetrie en Gynaecologie Dr. L.J.M. Smits, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, CAPHRI Projectuitvoerder(s) Drs. M.M.L.H. Wassen, Maastricht Universitair Medisch Centrum+
Contact project Drs. M. Wassen
[email protected] Begin en einddatum Startdatum: september 2008. De inclusie werd afgerond op 31-05-2012. Inmiddels is de dataverzameling en analyse afgerond en recent is het manuscript ter publicatie aangeboden. Samenwerkingspartners De studie is uitgevoerd in het Universitair Medisch Centrum Maastricht+ en Atrium Medisch Centrum Parkstad. Publicaties Wassen MMLH, Smits LJM, Scheepers HCJ, Marcus MAE, Van Neer J, Nijhuis JG, Roumen FJME. Routine labour epidural analgesia versus labour analgesia on request: a randomised non-inferiority trial. Submitted BJOG. Trefwoord pijnstilling op verzoek, epidurale analgesie, sectio caesarea, instrumentele vaginale bevalling, partus modus, kunstverlossing
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
69
“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Slimmer Zwanger – Nederland trial
NIEUW
IN JAARINDEX
In Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger dan in de rest van Europa, maar ook komen de Big3 complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen) vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan 80% van de gevallen spelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol. Waar de Slimmer Zwanger trial in de regio Rotterdam zich alleen richt op vrouwen én partner met een kinderwens, richt de landelijke trial zich op vrouwen én hun partners die een IVF of ICSI-behandeling in Nederland ondergaan i.v.m. subfertiliteit bij een onvervulde kinderwens. Deze trial vindt plaats in samenwerking met het Nederlands consortium Verloskunde- en Voortplantingsstudies. Doel In deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezonde voedingsgewoonten, met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS), door “Slimmer Zwanger”, een online persoonlijk coachings programma op de website en mobiele telefoon, kunnen worden verbeterd, en secundair of een verminderde vruchtbaarheid en Big3 complicaties kunnen worden voorkómen. Vraagstelling/Hypothese Primaire vraagstelling: Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorg met voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering van ongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuur gebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen en mannen met kinderwens?
Relevantie Dit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren: a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten van vrouwen en mannen met kinderwens. b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen in Nederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3 uitkomsten. c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid. d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- en neonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen. Projectleider(s) Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie Projectuitvoerder(s) Drs. M.R. van Dijk, arts-onderzoeker
Secundaire vraagstellingen: 1. Leidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken van vrouwen en mannen met kinderwens, een hogere zwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenen met een Big3 uitkomst? 2. Wat is de kosteneffectiviteit van “Slimmer Zwanger” ten opzichte van de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering?
Contact project Drs. M.R. van Dijk, arts-onderzoeker
[email protected]
Tertiaire vraagstellingen: 1. Wat is de trouw van het gebruik van “Slimmer Zwanger” onder vrouwen en mannen met een kinderwens? 2. Wat is de invloed van deelname van de man, zwangerschap, leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaire uitkomsten?
Samenwerkingspartners Deze trial vindt plaats in samenwerking met de klinieken aangesloten bij het Nederlands consortium Verloskunde- en voortplantingsstudies.
Begin en einddatum Start: begin 2014 Eind: medio 2016
Trefwoord screening, health, fertility, perinatal care, maternal health
69
70
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
70
“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Slimmer Zwanger – Rotterdam trial
NIEUW
IN JAARINDEX
In Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger dan in de rest van Europa, maar ook komen de Big3 complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen) vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan 80% van de gevallen spelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol. Doel In deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezonde voedingsgewoonten, met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS), door “Slimmer Zwanger”, een online persoonlijk coachings programma op de website en mobiele telefoon, kunnen worden verbeterd, en secundair of een verminderde vruchtbaarheid en Big3 complicaties kunnen worden voorkómen. Vraagstelling/Hypothese Primaire vraagstelling: Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorg met voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering van ongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuur gebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen en mannen met kinderwens?
Relevantie Dit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren: a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten van vrouwen en mannen met kinderwens. b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen in Nederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3 uitkomsten. c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid. d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- en neonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen. Projectleider(s) Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie Projectuitvoerder(s) Drs. M.R. van Dijk, arts-onderzoeker
Secundaire vraagstellingen: 1. L eidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken van vrouwen en mannen met kinderwens, een hogere zwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenen met een Big3 uitkomst? 2. W at is de kosteneffectiviteit van “Slimmer Zwanger” ten opzichte van de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering?
Contact project Drs. M.R. van Dijk, arts-onderzoeker
[email protected]
Tertiaire vraagstellingen: 1. W at is de trouw van het gebruik van “Slimmer Zwanger” onder vrouwen en mannen met een kinderwens? 2. W at is de invloed van deelname van de man, zwangerschap, leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaire uitkomsten?
Samenwerkingspartners Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), Rotterdam
Begin en einddatum Start: begin 2014 Eind: medio 2016
Trefwoord screening, health, fertility, perinatal care, maternal health
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
71
“Studiedeelnemers zijn gemotiveerd om mee te doen aan de studie (inclusie rate 88%, follow-up rate ~78%) en zijn tevreden met de aangeboden behandeling, echte DAPPERe-vrouwen!”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Evaluatie van groepsbehandeling voor zwangeren met psychiatrische klachten (DAPPER-studie)
NIEUW
IN JAARINDEX
Psychopathologie tijdens de zwangerschap komt bij ongeveer 15% van alle zwangeren voor. Deze groep bevat vrouwen die bekend zijn met een psychiatrische stoornis en zwanger worden, maar ook nieuw ontstane (angst- en depressieve) klachten. Psychiatrische morbiditeit tijdens de zwangerschap kan leiden tot ongunstige verloskundige uitkomsten en meer zorggebruik. Sinds 2005 is er een groepsgewijze dagbehandeling met bewezen effectieve therapieën (oa cognitieve gedragstherapie, psychoeducatie en lichaamsgerichte therapie) voor zwangeren in het Erasmus MC Rotterdam. Een RCT, de DAPPER-studie, evalueert de groepsgewijze dagbehandeling ten opzichte van standaard ambulante 2de lijns psychiatrische zorg. Bij zwangeren met een zwangerschapsduur tussen 12 – 33 weken wordt er ter bevestiging van de diagnose een gestructureerd psychiatrisch interview (SCID) afgenomen, vervolgens wordt de dagbehandeling of individuele standaard zorg gerandomiseerd toegedeeld. De primaire uitkomstmaat is de score volgens de EPDS-vragenlijst die wordt afgenomen tijdens de zwangerschap en op het eindpunt van de studie, 6 weken postpartum. Doel Het evalueren van de effectiviteit en doelmatigheid van de innovatieve groepsgewijze dagbehandeling voor zwangeren met psychopathologie ten opzichte van standaard individuele poliklinische zorg. Vraagstelling/Hypothese De primaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling in termen van voltooide behandeling een haalbaar, effectief en kosten-effectief zorgmodel is. Secundaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling verschilt in effectiviteit ten opzichte van standaard individuele poliklinische zorg, in termen van de volgende secundaire maten: a. Afname van psychopathologie van moeder (op basis van de EPDS-vragenlijst) 6 weken postpartum b. Afname van gecompliceerde zwangerschappen en bevallingen c. Afname van zorggebruik van moeder en kind Relevantie Adequate behandeling van psychopathologie tijdens de zwangerschap stelt hoge eisen aan de zwangere (en haar omgeving) betreffende instructie en therapietrouw. Maar ook aan zorgverleners, gegeven de hoge prevalentie van etnische migranten, slechte taalbeheersing en het gebrek aan kennis met betrekking tot effectieve zorg en behandeling. Naast de klinische effectiviteit van de interventie wordt momenteel onderzocht of door verminderd medicatiegebruik en mogelijk minder intensieve of complexe verloskundige zorg een vermindering van de kosten ontstaat. De precieze balans is onderdeel van de doelmatigheidsstudie. Het Erasmus MC heeft jarenlange ervaring in het behandelen van deze doelgroep (in groepsvorm). Indien effectief, zijn er betere (psychiatrische/verloskundige) uitkomsten en kwaliteit van zorg, mogelijk tegen lagere kosten.
Projectleider(s) Dr. M.P. Lambregtse - van den Berg, (kinder- en jeugd)-psychiater (Erasmus MC) Drs. A.J. Schneider, gynaecoloog (Erasmus MC) Dr. E. Birnie, methodoloog (iBMG) Projectuitvoerder(s) Drs. L.M. van Ravesteyn, arts-onderzoeker (Erasmus MC) Contact project Drs. L.M. van Ravesteyn
[email protected] Begin en einddatum Begin inclusie: januari 2010 Eind inclusie: januari 2013 Einddatum: juli 2014 Trefwoord mental disorder, anxiety, cognitive therapy, cost-benefit analysis, depression, female, health care costs, humans, netherlands, personality disorder, pregnancy, pregnancy complications, pregnancy outcome, prenatal care, psychotropic drugs, treatment outcome
71
72
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
“Deze kennissynthese richt zich op de zorg die door de professionele
72
kraamzorg thuis, in geboortecentra en kraamhotels wordt gegeven. Het betreft de intake (telefonisch of d.m.v. huisbezoek), begeleiding voor, tijdens en na de bevalling, partusassistentie en zorg voor de moeder en de pasgeborene plus de andere gezinsleden in de eerste acht tot tien dagen na een bevalling.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIES
Kennissynthese Kraamzorg
NIEUW
IN JAARINDEX
In deze studie wordt de kennis over kraamzorg en de effectiviteit van deze vorm van zorg beschreven en mogelijkheden voor optimalisatie van de zorg voorgesteld. Kennis over de effectiviteit van de kraamzorg is in (inter-)nationale literatuur en in nietwetenschappelijke literatuur (ook wel ‘grijze’ literatuur genoemd) gevonden, o.a. via Pubmed en catalogi van Nederlands bibliotheken, vakbladen, de website kennispoortverloskunde en de website van de KNOV. Daarnaast werd in een rondgang langs opleidings-, onderzoeks- en kennisinstituten, de brancheverenigingen en de beroepsverenigingen voor kraamverzorgenden en het Kenniscentrum Kraamzorg gevraagd naar uitgevoerd onderzoek. Tevens is een ronde-tafelconferentie gehouden met experts en is er een schriftelijke commentaarronde geweest. Doel Met deze kennissynthese wordt beoogd inzicht te geven in de ontwikkelingen in de kraamzorg en de behoeften om in het veranderende veld van de geboortezorg kwaliteit van zorg te kunnen blijven leveren.
kan worden verkregen, concensus-based richtlijnen die worden omgezet in praktische handvatten ten behoeve van uniforme implementatie. Tevens hoort hierbij het vaststellen van een set van proces- en uitkomstindicatoren. Ook behoren implementatie en evaluatie onderdeel van het systeem te zijn.
Vraagstelling/Hypothese Nederland heeft een verloskundig systeem dat bestaat uit eerste-, tweede- en derdelijnszorg. Uniek daarin is de positie van de zelfstandig functionerende eerstelijns verloskundige en de professionele kraamzorg. Naar aanleiding van een relatief hoge perinatale sterfte in Nederland is door de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, ingesteld door het ministerie van VWS, nagedacht over hoe de zorg rondom zwangerschap en geboorte verbeterd kan worden. Kraamzorg is één van de partners in die keten van de zorg. De volgende vragen stonden centraal: 1. W at is het doel van kraamzorg en wat houdt het in? 2. W elke bijdrage levert kraamzorg binnen de keten van geboortezorg? Hierbij zijn de volgende aspecten meegenomen: • Het welzijn en de zelfredzaamheid van de vrouwen • D e signalering van gezondheidsrisico’s • P reventie van wiegendood • V oorkomen van Shaken Baby Syndroom • H et slagen van borstvoeding • ( Vroegtijdige) signalering van psychosociale problematiek 3. W at is bekend over de effectiviteit van de kraamzorg, in termen van kosten en opbrengsten?
Projectleider(s) Dineke Korfker
Relevantie Belangrijk voor de bewaking van inhoud en kwaliteit van kraamzorg is een systeem waarin het handelen wordt geëvalueerd. Onderdeel is het (door)ontwikkelen van evidence-based of, indien evidence niet
Projectuitvoerder(s) Dineke Korfker, Caren Lanting, Yvonne Schönbeck, Karin van der Pal - de Bruin, Symone Detmar Contact project Drs. D.G. Korfker
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - juni 2013 Publicaties Rappport beschikbaar in januari 2014 Trefwoord maternity care assistance, kraamzorg, effectiviteit, kwaliteit, toegankelijkheid
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
73 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
ASB-studie: Kosten en effecten van screening van vrouwen met een eenling zwangerschap op asymptomatische bacteriurie.
Asymptomatische bacteriurie (ASB) komt regelmatig (2-10%) voor in de zwangerschap en kan complicaties als pyelonefritis en vroeggeboorte veroorzaken. Behandeling met antibiotica lijkt de kans op deze complicaties te verkleinen. In de meeste andere landen wordt routinematig gescreend en behandeld in de zwangerschap. Volgens de NVOG- en NHG-richtlijnen is er op dit moment onvoldoende bewijs voor routinematige screening op ASB in de zwangerschap. Wij willen door middel van dit onderzoek de vraag beantwoorden of een screening en behandelstrategie voor ASB in de zwangerschap in Nederland (kosten)-effectief is. De studie bestaat uit een screeningscohort met daarin een randomized controlled trial, waarin behandeling met nitrofurantoine wordt vergeleken met een placebo. Doel Evalueren van de kosteneffectiviteit van een screeningsprogramma naar asymptomatische bacteriurie door middel van screening met de dipslide techniek en behandeling met nitrofurantoine. Vraagstelling/Hypothese Is invoering van een screeningsprogramma voor asymptomatische bacteriurie met behulp van een dipslide ter voorkoming van nierbekkenontsteking en vroeggeboorte een kosteneffectieve interventie? Kan nitrofurantoine bij vrouwen met asymptomatische bacteriurie nierbekkenontsteking en vroeggeboorte voorkomen en neonatale en maternale uitkomst verbeteren? Relevantie Vroeggeboorte is nog steeds de meest voorkomende oorzaak van perinatale mortaliteit en morbiditeit. Daarnaast worden er jaarlijks zevenhonderd vrouwen opgenomen in het ziekenhuis met een nierbekkenontsteking en de daaruit voortvloeiende complicaties. Door middel van vroege behandeling met antibiotica willen we deze complicaties voorkomen. Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol Dr. S.E. Geerlings Prof.dr. C.J. de Groot Projectuitvoerder(s) B.M. Kazemier, arts-onderzoeker
Contact project Brenda Kazemier, arts onderzoeker,
[email protected] Ben Willem Mol, gynaecoloog,
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2011 Einddatum: maart 2013 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord bacteriuria, obstetric labor, premature, Pyelonephritis, nitrofurantoin, randomized controlled trial
73
74
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE “Op basis van buitenlandse onderzoeksresultaten over verloskunde in relatie tot een verhoogde
74
BMI worden in Nederland nationaal en regionaal richtlijnen gemaakt. De aanbevelingen zijn niet eenduidig en het beleid ten aanzien van obese zwangeren op gebied van diagnostiek, verwijzing en interventie is divers. Opvallend daarbij is dat aspecten als gewichtsverloop tijdens de zwangerschap, relatie tussen Body Mass Index (BMI), gewichtsverloop en perinatale uitkomsten, en de cliëntkenmerken die daarbij een rol spelen, nauwelijks in kaart gebracht zijn voor de Nederlandse eerstelijns populatie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Zwanger en te zwaar: thuis in de eerste lijn?
Nederlandse verloskundigen in de eerste lijn worden steeds vaker geconfronteerd met zwangeren die lijden aan overgewicht of obesitas. Momenteel zijn er weinig handvatten beschikbaar die richting geven aan het optimaliseren van de verloskundige zorg aan deze specifieke groep zwangeren. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van een bestaande dataset afkomstig van de Kempenstudie. Deze prospectieve cohortstudie (2002-2005) onderzocht maternaal welbevinden en perinatale uitkomsten in relatie tot de schildklierfunctie in de zwangerschap. De onderzoekspopulatie betrof 1.601 gezonde Kaukasische vrouwen afkomstig van vijf praktijken rondom Eindhoven. In deze dataset zijn lengte (zelfgerapporteerd) en gewicht (gemeten op praktijkweegschaal) bij 12, 24 en 36 weken beschikbaar. Dit stelt ons in staat de BMI te berekenen. Relevante zwangerschapsuitkomsten zijn verzameld uit de medische dossiers van de verloskundige praktijken, ontslagformulieren van ziekenhuizen en (indien relevant) medische ziekenhuisdossiers. Doel Inzicht krijgen in het vóórkomen van overgewicht en obesitas in de eerstelijns verloskundige populatie en de betekenis hiervan voor perinatale uitkomsten met als doel het optimaliseren van de risicoselectie. Vraagstelling/Hypothese • Wat is de prevalentie van overgewicht en obesitas in een Nederlandse populatie laagrisico zwangeren, wat is hun gewichtsverloop gedurende de zwangerschap en is dit in overeenstemming met de IOM richtlijnen voor gewichtstoename? • Vermindert een BMI≥25kg/m2, vastgesteld in het eerste zwangerschapstrimester, de kans op een zwangerschap zonder complicaties in een Nederlandse populatie zwangeren die na de intake in aanmerking komen voor eerstelijns zorg, in vergelijking met eenzelfde groep zwangeren met een normale BMI (BMI 20-24.99 kg/m2)? • V ermindert een BMI≥25kg/m2, vastgesteld in het eerste zwanger schapstrimester, de kans op een partus zonder complicaties in een Nederlandse populatie zwangeren die bij het begin van de partus in aanmerking komen voor eerstelijns zorg in vergelijking met een zelfde groep zwangeren met een normale BMI? • Welk effect heeft gewichtsverloop gedurende de zwangerschap in combinatie met eerste trimester BMI, op perinatale uitkomsten in een populatie laagrisico zwangeren? Relevantie Obesitas is een actueel probleem, wereldwijd en ook in Nederland. Uit internationale literatuur blijkt dat obesitas gerelateerd is aan slechtere perinatale uitkomsten. Resultaten van buitenlandse studies zijn echter niet zomaar toepasbaar op de Nederlandse eerstelijns zorgverlening. We staan in Nederland voor de uitdaging om inzichten te verwerven over het voorkomen en consequenties van obesitas in de eerstelijns populatie en op basis hiervan risicoselectie en beleid vast te stellen.
Projectleider(s) E. van Limbeek, PhD H. Wijnen RM, PhD M. Nieuwenhuijze RM, MPH M. Spaanderman, PhD R. de Vries, PhD Projectuitvoerder(s) D. Daemers, RM Contact project D. Daemers
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: 2015 Publicaties • D aemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Budé LM, de Vries RG. Patterns of gestational weight gain in healthy, low risk pregnant women without co-morbidities. Midwifery 2013; 29: 535–541 • Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Bude LM, Spaanderman MEA, de Vries RG.The impact of obesity on outcomes of midwife-led pregnancy and childbirth in a primary care population: a prospective cohortstudy. Submitted. Trefwoord obesity, body mass index, body weight changes, weight gain, pregnancy, pregnancy outcome, pregnancy complications, labor
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
75
“Voor de evaluatie van de landelijke invoering van de foetale Rhesus-D typering is het noodzakelijk - gedurende 1 jaar - het navelstrengbloed van Rhesus-D negatieve zwangeren naar SANQUIN te verzenden voor de bepaling van de Rhesus-D bloedgroep van het kind. Het navelstrengbloed wordt alleen nog lokaal bepaald bij meerlingen of bij een ontbrekende foetale uitslag. Stuur altijd de uitslag door aan SANQUIN voor de evaluatie.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Evaluatie landelijke invoering foetale rhesus D-typering binnen de prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE)
Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM coördineert het landelijk bevolkingsonderzoek PSIE. Sinds juli 2011 wordt het rhesus D-antigeen van de foetus bepaald door Sanquin via bloedonderzoek bij de moeder in week 27 van de zwangerschap. Op basis van deze uitslag wordt zowel antenataal als postnataal anti-D toegediend als het kind RhD-positief is. Gedurende een jaar wordt het RhD-antigeen daarnaast bepaald via het navelstrengbloed, om de landelijke invoering van de foetale RhD-typering te evalueren. Met name het aantal fout-negatieve uitslagen van de foetale typering moet laag zijn, vanwege het immunisatierisico tegen RhD bij de moeder als onterecht geen anti-D wordt gegeven. Deze evaluatie wordt door TNO in opdracht van het RIVM uitgevoerd. Naast bepaling van het aantal discrepante uitslagen (fout-negatief en fout-positief) worden ook andere uitvoerings aspecten onderzocht. TNO analyseert hiervoor gegevens van Sanquin en RIVM-RCP (de voormalige entadministraties). Doel Inzicht geven in: • het percentage discrepante uitslagen bij vergelijking van de foetale RhD-uitslag met de RhD-typering van het navelstrengbloed (met nadruk op de fout-negatieve foetale RhD-uitslagen) • de mate waarin de foetale RhD-typering wordt uitgevoerd volgens de daarvoor geldende richtlijnen (bijvoorbeeld juiste doelgroep, tijdig) Dit inzicht zal – waar nodig – de basis vormen voor adviezen ter verbetering van de uitvoering van dit onderdeel van de prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie. Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat niet alleen in theorie maar ook in de praktijk het percentage fout-negatieve typeringsuitslagen van het RhD-antigeen van het ongeboren kind via bloed van de moeder (foetale RhD-typering) vergelijkbaar is met of beter is dan de bepaling die voorheen werd gedaan via navelstrengbloed. Relevantie Tot juli 2011 werd aan alle RhD-negatieve zwangeren antenatale toediening van anti-D-immunoglobulines aangeboden ter preventie van RhD-immunisatie. Slechts 60% van deze groep heeft hier baat bij; de overige 40% is zwanger van een RhD-negatief kind en loopt daarom geen risico op deze immunisatie. Met de landelijke invoering van de foetale RhD-typering sinds juli 2011 kan het anti-D efficiënter worden ingezet. In het onderzoek wordt nagegaan of de uitvoering van de foetale RhD-typering minstens dezelfde kwaliteit heeft als de RhD-typering via het navelstrengbloed.
Projectleider(s) Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg Projectuitvoerder(s) Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg (TNO) Drs. D.A. (Ashley) Verlinden (TNO) Dr. M. de Haas (Sanquin) Dr. J.M. Koelewijn Contact project Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg
[email protected] Begin en einddatum oktober 2011 - juni 2013 Samenwerkingspartners Sanquin Diagnostiek RIVM – RCP, de voormalige entadministraties Publicaties Van der Schoot CE, Soussan AA, Koelewijn J, Bonsel G, PagetChristiaens LG, de Haas M. 2006. Noninvasive antenatal RhD typing. Transfus Clin Biol 13: 53–57. Trefwoord mass screening, pregnancy, irregular erythrocyte antibodies, blood group antigens, antigen d, rh blood group, health care quality, access and evaluation
75
76
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
76
“Het onderzoek bestudeert factoren van invloed op het zorggebruik van prenatale screening, zoals ervaren door cliënten. Naast de invloed van individuele factoren wordt ook gekeken naar de invloeden van de verschillende internationale zorgsystemen waarin prenatale screening wordt aangeboden.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
European uptake rates: factors that influence women’s utilization of prenatal screening for Down’s syndrome. What can we learn from European differences in uptake rates to refine current screening policies and optimize informed decision making?
Down’s syndrome screening (DSS) is performed in the first trimester of pregnancy, with a foetal nuchal translucency measurement and quantification of biomarkers in maternal serum, to inform prospective parents on the odds their child has Down’s syndrome. The uptake rates of DSS differ significantly between Northern-European countries, ranging from 27% in the Netherlands and 70% in the United Kingdom to >90% in Denmark. These differences are remarkable since these countries share many similarities concerning cultural, social and healthcare factors. Therefore we decided to perform an international sequential exploratory study on women’s reasons to decline or accept the offer of DSS, explicitly considering factors on the demand-side (individual characteristics) and the supply-side (environmental factors, including health system characteristics). The approach of the study will be a ‘mixed method’, consisting of a review, desk research, completed with stakeholders interviews in the three countries, qualitative focus group discussions and semi-quantitative large-scale questionnaires. Doel To find factors that can explain the international variance in uptake of DSS by studying the individual and environmental factors, and to find determinants that significantly correlate with acceptance or otherwise of prenatal screening for Down’s syndrome. Vraagstelling/Hypothese Which individual and health system factors can explain the striking differences in uptake rates for prenatal screening for Down’s syndrome in Northern European countries? More specifically we want to answer the following sub questions: 1. What individual factors (demographics, beliefs and attitudes, subjective need, and perceived enabling or impeding factors) correlate significantly with the participation for Down’s syndrome screening of Dutch, Danish and British pregnant women? 2. What objective environmental factors (objective need as codified in national guidelines, and enabling/ impeding factors as determined in national policies, legislation, regulation and financing) correlate significantly with the uptake for Down’s syndrome screening in The Netherlands, Denmark and The United Kingdom? 3. To what extent can these factors explain the differences in uptake rates? 4. To what extent do the uptake rates reflect women’s preferences in Down’s syndrome screening?
Relevantie The study and its subsequent results are for several reasons relevant to primary midwifery care. The aim of this project is to study determinants of influence on uptake of prenatal screening and determine factors responsible for the differences, in particular factors that are undesirable in autonomous and informed decision making. These results will directly contribute to optimising autonomous and informed decision making, a basic value in the provision of this care. Second, this project is unique since it considers both individual and environmental characteristics and since the results will inform healthcare professionals and policymakers on unique information from the demand-side. This will provide midwifes with additional information and tools for providing this information in accordance with patient’s perspective and consequently with patient’s preferences. Third, the international approach of this study will place Dutch midwifery care in a European perspective. It will demonstrate the unique role of the Dutch midwife and the effort made in the prenatal screening program. Fourth, screening strategies are undergoing rapid changes and new fetal and maternal screening is emerging. This study offers opportunities to contribute to optimising current screening strategies, but also offers opportunities for involvement in future screening as a result of the extensive and renown collaboration in which this project takes place.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
77
Projectleider(s) Dr. P.C.J.I. Schielen Dr. R. Iedema-Kuiper Projectuitvoerder(s) Drs. N.M.T.H. Crombag Contact project Drs. N.M.T.H. Crombag
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2010 Einddatum: september 2015 Samenwerkingspartners RIVM Bilthoven Onderzoekinstituut NIVEL, Utrecht UMC Utrecht Publicaties Crombag N, Bensing JM, Iedema-Kuiper HR, Schielen PCJI, Visser GHA. Determinants affecting pregnant women’s utilization of prenatal screening for Down syndrome: a review of the literature. J Matern Fetal Neonatal Med, 2013; 26(17): 1676–1681 Trefwoord antenatal screening, down syndrome, pregnancy, counselling, patient education, decision making, congenital abnormalities
77
78
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
78
“Doorgifte van de bloeduitslagen en immunoglobuline-toedieningen door de laboratoria en verloskundig hulpverleners is essentieel voor monitoring en daarmee optimalisatie van dit bevolkingsprogramma.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Procesmonitoring prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) 2012
Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM coördineert het landelijke bevolkingsonderzoek PSIE en geeft opdracht voor monitoring ervan. Deze monitoring betreft een periode van een jaar, met datum bloedafname voor de eerste screening (vóór of in week 12 van de zwangerschap) van 1 januari t/m 31 december 2012. Verloskundige hulpverleners en laboratoria geven de gegevens van de zwangere, de uitslagen van PSIE-bloedonderzoeken en de toedieningen van anti-D en HBIg door aan de RIVM-RCP’s (Regionale Coördinatie Programma’s, voorheen entadministraties), die deze gegevens registreren in een landelijk registratiesysteem. De monitoring gebeurt op basis van deze gegevens. Doel Inzicht geven in: • de dekkingsgraad van het screeningsprogramma bij zwangeren, • de mate waarin het screeningsprogramma wordt uitgevoerd volgens de daarvoor geldende richtlijnen, • de prevalentie van de aandoeningen waarop in de PSIE gescreend wordt (hepatitis B, syfilis, HIV, irregulaire erytrocytenantistoffen (IEA), en Rhesus(D)- en Rhesus(c)-antigeen). Dit inzicht zal -waar nodig- de basis vormen voor adviezen ter verbetering van de uitvoering van het programma.
Contact project Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese De hypothese is dat de prenatale screening op infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) aan alle zwangere vrouwen tijdig in de zwangerschap wordt aangeboden, en dat bij afwijkende uitslagen de juiste vervolgstappen worden genomen. Hiermee wordt beoogd zowel hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene en congenitale syfilis te voorkomen, als ook hepatitis B- en HIVdragerschap en -verspreiding.
Publicaties • Ploeg van der CPB, Pal SM van der, Gameren-Oosterom HBM van, Oomen P. Procesmonitoring prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie 2009-2011. Leiden: TNO, publ.nr. TNO/CH 2012 R10893, december 2012. • Te verschijnen: Ploeg van der CPB, et al. Procesmonitor prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE): periode juli t/m december 2011. • Ploeg van der CPB, et al. Procesmonitor prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE): periode januari t/m december 2012.
Relevantie Met de screening wordt beoogd zowel hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene en congenitale syfilis te voorkomen, als ook hepatitis B- en HIV-dragerschap en -verspreiding. Onderzoek naar (knelpunten in) de uitvoering draagt bij aan verbetering daarvan. Projectleider(s) Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg Projectuitvoerder(s) Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg Drs. Y. Schönbeck S.M. van der Pal (TNO) P. Oomen Drs. G. Doornbos (RIVM-RCP)
Begin en einddatum april 2013 - mei 2014 Samenwerkingspartners RIVM – Regionale coördinatie Programma’s (RCP, de voormalige entadministraties)
Trefwoord mass screening, pregnancy, syphilis, hepatitis b, hiv, irregulary, erythrocyte antibodies, health care quality, access and evaluation
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
79
“Kinderen die in de baarmoeder onvoldoende groeien baren ons veel zorgen. Het is van levensbelang om te onderzoeken hoe we de kans op sterfte en ziekte voor deze kinderen kunnen verkleinen.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
IRIS-studie (IUGR risk selection study)
Verloskundigen doen steeds vaker routine echoscopisch onderzoek in het derde trimester van de zwangerschap. Door groeiachterstand eerder op te sporen zou perinatale mortaliteit en morbiditeit voorkomen kunnen worden. Maar de echo zou ook ongerustheid kunnen veroorzaken en kunnen leiden tot onnodig medisch ingrijpen en hoge kosten. In deze studie onderzoeken we de voor- en nadelen van routine echoscopie in het derde trimester. Aan de IRIS-studie nemen 60 verloskundigenpraktijken deel in een stepped wedge cluster gerandomiseerd onderzoek. Alle praktijken beginnen met de zorg te verlenen zoals ze dat altijd al deden. Stapsgewijs gaan praktijken vervolgens over op het routinematig aanbieden van twee extra echo’s in de zwangerschap, een bij 28 tot 30 weken en een bij 34 tot 36 weken. Tot een week na de geboorte meten we perinatale mortaliteit en morbiditeit, het aantal medische interventies, ongerustheid en kosten.
Doel Onderzoeken of de voordelen van routine echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap opwegen tegen de nadelen.
Projectleider(s) Dr. Ank de Jonge Prof.dr. Henriëtte van der Horst
Vraagstelling/Hypothese 1. Leidt routine echoscopie tussen 28 en 30 weken zwangerschap en 6 weken later tussen 34 en 36 weken zwangerschap tot een vermindering van ernstige perinatale uitkomsten vergeleken met gestandaardiseerde fundus-symfyse metingen onder laag risico vrouwen in de eerstelijn? Is routine echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap kosteneffectief? 2. Hoe is de samenwerking tussen professionals met betrekking tot het beleid rond opsporing en ‘behandeling’ van groeivertraging en hoe kan deze verbeterd worden? 3. Wat zijn positieve en negatieve ervaringen van vrouwen met de methode van monitoring van foetale groei in het derde trimester? Hoe kunnen vrouwen en professionals omgaan met ethische vraagstukken rond onverwachte bevindingen bij echoscopie en onterechte verdenking van groeivertraging?
Projectuitvoerder(s) Drs. Viki Verfaille Dr. Petra Jellema Afdeling Midwifery Science, AVAG/EMGO+, VUmc
Als extra budget beschikbaar komt, zullen aanvullende onderzoeksvragen worden beantwoord op het gebied van lange termijngevolgen voor de kinderen en innovatieve technieken om intra-uteriene groeivertraging te voorspellen en te monitoren. Relevantie Echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap wordt steeds vaker routinematig aangeboden, ondanks het gebrek aan evidence dat dit (kosten) effectief is. Het is essentieel om aan te tonen dat routine echoscopie kan bijdragen aan verbetering van belangrijke klinische uitkomsten voordat routinematige screening wordt ingevoerd.
Contact project Dr. Ank de Jonge
[email protected] Dr. Petra Jellema
[email protected] Begin en einddatum april 2013 - april 2017 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209030001 Er wordt onder andere samengewerkt met verloskundigen, gynaecologen, hoogleraren verloskunde, neonatologen en relevante adviseurs vanuit heel Nederland. En tevens met internationale adviseurs. Trefwoord fetal growth retardation, ultrasonography
79
80
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
80
“Identificatie van de à terme te kleine foetus met een verhoogd risico op mortaliteit en morbiditeit.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Study on Adequate identification of the term Fetus At Risk due to Intra uterine growth restriction: SAFARI-studie
Perinatale sterfte en morbiditeit à terme zijn verhoogd bij kinderen met een geboortegewicht onder de 10e gewichtspercentiel. Echter, het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de pathologisch te kleine foetussen, waarschijnlijk die met een suboptimale placentafunctie, en de fysiologisch kleine kinderen. Recent zijn er enkele nieuwe diagnostische hulpmiddelen beschreven met de potentie om bij te dragen aan vroegtijdige identificatie: - Analyse van het foetale hartactiepatroon gericht op componenten van het autonome zenuwstelsel - Echoscopische parameters: • doorstromingsprofielen foetale en maternale bloedvaten. • hoofdomtrek, lengte foetale bijnieren. Onderzoekspopulatie: Foetussen waarvan bij echoscopisch onderzoek sprake is van een geschat foetaal gewicht of foetale buikomtrek onder de 10e gewichtspercentiel, die vervolgd worden vanaf een zwangerschapsduur van 34 weken, en uiteindelijk à terme geboren worden. Primaire onderzoeksvariabelen/uitkomstmaten: ‘Composite outcome’: perinatale sterfte, en/of 5-minuten Apgarscore<7 en/of navelstrengarterie pH<7,05 en/of opname op een neonatale medium care/NICU en/of antepartum obstetrische interventie voor verdenking foetale nood.
Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Prof. G.H.A Visser Projectuitvoerder(s) Dr. L.R Pistorius Dr. J.B Derks Dr. M.J.N.L Benders Drs. B. Vasak Contact project Drs. B. Vasak
[email protected]
Doel Het doel is om te evalueren wat de potentie van nieuwe echoparameters en het foetale ECG is in de identificatie van de te kleine à terme foetus met een verhoogde kans op morbiditeit en mortaliteit. En daarnaast de correlatie te onderzoeken tussen deze parameters en de uitkomsten van deze kinderen op zowel korte als lange termijn.
Begin en einddatum september 2012 - september 2016 (2 jaar includeren) (2 jaar follow up)
Vraagstelling/Hypothese Wat is de potentie van enkele nieuwe en bestaande echoscopische parameters en het foetaal ECG in de identificatie van de te kleine à terme foetus met een verhoogde kans op morbiditeit en mortaliteit?
Samenwerkingspartners Momenteel zijn wij bezig om het project in meerdere centra in Nederland te laten lopen. Het gaat daarbij om de tien grote perinatologische centra in Nederland. Daarnaast is er interesse tot participatie van de internationale TRUFFLE-groep.
Relevantie Het beantwoorden van onze studievraag heeft grote maatschappelijke belangen. Wegens verhoogde morbiditeit en mortaliteit en de langetermijnconsequenties op cardiovasculair, metabool en neurologisch gebied, is vroege identificatie van de risico-groep essentieel. Bij adequate identificatie van de ‘at risk’ foetus kan onnodig te vroeg beëindigen van de zwangerschap bij de constitutioneel te kleine foetus worden voorkomen.
Trefwoord identification, term fetus, intra-uterine growth restriction, fetal ECG, sonogram composite adverse outcome, neurodevelopmental outcome
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
81
“Respect voor zwangerschap en geboorte, respect voor elkaar.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie)
Het Nederlands verloskundig systeem wordt gekenmerkt door risicoselectie, hetgeen de afgelopen jaren regelmatig is bediscussieerd. Wij verwachten dat in het huidige systeem de risicoselectie verbeterd kan worden door het implementeren van screeningmodellen, gebaseerd op maternale karakteristieken en serologische en echoscopische markers, voor regelmatig voorkomende complicaties: pre-eclampsie en diabetes gravidarum. Door verbeterde risicoselectie en tijdige opsporing van complicaties kunnen de perinatale uitkomsten verbeteren. Hiervoor zal het screeningsmodel allereerst gevalideerd worden, waarbij de sensitiviteit, specificiteit en afkappunten vastgesteld zullen worden. In het tweede deel van de studie zal door middel van een cluster randomized controlled trial worden geëvalueerd of multidisciplinaire zorgpaden ten opzichte van de gebruikelijke zorg de perinatale uitkomsten verbeterd. De multidisciplinaire zorgpaden worden op maat gemaakt voor het individuele risico van de zwangere met als doel tijdige opsporing en behandeling van complicaties.
Doel Valideren van een predictiemodel voor pre-eclampsie en diabetes gravidarum om tijdig zwangeren met een hoog risico te identificeren. Het aanbieden van multidisciplinaire zorgpaden voor zwangeren met een hoog risico op pre-eclampsie en/of diabetes gravidarum om perinatale uitkomsten te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Is het predictiemodel voor pre-eclampsie en diabetes gravidarum valide voor de Nederlandse zwangerenpopulatie? Verbetert het aanbieden van multidisciplinaire zorgpaden de perinatale uitkomsten voor zwangeren met een hoog risico op pre-eclampsie en/of diabetes gravidarum? Relevantie Veel voorkomende zwangerschapscomplicaties als pre-eclampsie en diabetes gravidarum zijn sterk geassocieerd met perinatale morbiditeit en mortaliteit. Door een adequate screeningstest op deze complicaties is het mogelijk multidisciplinaire zorgpaden te ontwikkelen toegespitst op het individuele risico van de zwangere waarbij tijdige herkenning, en dus behandeling, van complicaties voorop staan. Zwangeren met een laag risico zullen dus niet onnodig worden blootgesteld aan interventies, hetgeen overmedicalisering voorkomt. Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Dr. A. Kwee Dr. M.P.H. Koster
Projectuitvoerder(s) M. de Ruiter MSc Contact project M. (Marije) de Ruiter MSc
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - juni 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020004 Regionaal Consortium Utrecht (RCU), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), JULIUS Centrum, NIVEL, GGD-JGZ. Er wordt tevens samengewerkt met de regionale consortia Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland en Limburg aangezien deze consortia eveneens een onderzoek over risicoselectie en –screening uitvoeren. Trefwoord risk assessment, pre-eclampsia, gestational diabetes, clinical pathways, perinatal mortality
81
82
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
82 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Effectiveness of fetal scalp blood sampling for the prevention of cesarean section in case of suspected fetal distress during labor: SCALP-trial. A randomized controlled multicenter study Microbloedonderzoek (MBO) wordt toegepast als aanvullende test om in geval van afwijkingen op het cardiotocogram (CTG), onnodige interventie vanwege vermeende foetale nood te voorkomen. MBO is mogelijk effectief in het reduceren van het aantal sectio caesarea (SC). Echter, de methode is invasief en gegevens betreffende de (kosten-) effectiviteit zijn beperkt. De implementatie van een consistent gebruik van MBO wordt hierdoor gehinderd. Onze studie bestaat uit een gerandomiseerde studie binnen een cohort. Vrouwen met een eenling in hoofdligging en een indicatie voor continu CTG tijdens de baring worden geïncludeerd in het cohort. Wanneer er tijdens de baring verdenking voor foetale nood ontstaat, wordt gerandomiseerd voor MBO met beleid op basis van de resultaten, of voor beleid op basis van het CTG alleen. Doel Het primaire doel van deze studie is om te bepalen of MBO (kosten-) effectief is bij het voorkomen van SC in geval van vermeende foetale nood tijdens de ontsluiting. Het secundaire doel is om te bepalen in welke mate MBO invloed heeft op perinatale uitkomst. Vraagstelling/Hypothese Het consequent toepassen van MBO tijdens de ontsluitingsfase, reduceert het percentage SC vanwege vermeende foetale nood met tenminste 15%, zonder de perinatale uitkomst negatief te beïnvloeden. Relevantie De resultaten van deze studie zullen helpen om een belangrijke kwestie in de huidige verloskundige zorg op te lossen: het voorkomen van neonatale morbiditeit met minimale interventie. Als deze studie laat zien dat MBO effectief is, worden de resultaten opgenomen in de nieuwe richtlijn voor foetale bewaking. Hiermee wordt het gebruik van MBO in geval van CTG-afwijkingen, een belangrijke prestatie-indicator. Dit leidt tot een reductie van het SC-percentage in Nederland, met als gevolg verlaging van de kosten en verbetering van de maternale veiligheid en tevredenheid. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat MBO niet effectief is, kan de methode worden verlaten. Projectleider(s) Prof.dr. F. Vandenbussche Prof.dr. F. Lotgering Projectuitvoerder(s) A. Heinis, verloskundige-onderzoeker
Contact project Ayesha Heinis, verloskundige-onderzoeker
[email protected] Frank Vandenbussche, gynaecoloog
[email protected] Begin en einddatum Geplande start: februari 2013, looptijd 36 maanden Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord fetal monitoring, cardiotocography, fetal blood, scalp, cesarean section
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
83
“Vragenlijsten kunnen op een eenvoudige niet invasieve
wijze eventuele problematiek inzichtelijk maken.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Ontwikkeling van de ‘Tilburg Pregnancy Distress Scale’ (PTDS). Ontwikkeling van de borstvoeding-attitudelijst.
Hoge mate van stress, depressie en angst tijdens de zwangerschap kunnen ongunstige verloskundige gevolgen hebben en leiden tot verminderde neurologische en emotionele ontwikkelingen van het kind. Daarnaast zou door Nederlandse vrouwen vaker en langer borstvoeding gegeven kunnen worden. Er zijn momenteel weinig zwangerschap-specifieke vragenlijsten die het psychisch welbevinden van vrouwen tijdens de zwangerschap in kaart brengen, of hun attitude ten aanzien van borstvoeding. Bovendien zijn deze zelden tot stand gekomen op basis van interviews met zwangeren en kraamvrouwen. Tijdens drie ‘focusgroepen interviews’ werden professionals en aanstaande/nieuwe moeders bevraagd over belangrijke thema’s wat betreft psychisch (on)welbevinden tijdens de zwangerschap en de attitude ten aanzien van borstvoeding. Aan de hand van de thema’s die hieruit naar voren kwamen en statistische analyses werden twee vragenlijsten ontwikkeld waarmee psychisch (on)welbevinden tijdens de zwangerschap en de attitude ten aanzien van borstvoeding inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Doel Het ontwikkelen van meetinstrumenten om het psychisch (on)wel bevinden tijdens de zwangerschap en de attitude ten aanzien van het geven van borstvoeding in kaart te brengen. Vraagstelling/Hypothese Welke thema’s zijn volgens zwangere en pas bevallen vrouwen zelf belangrijk als het gaat om psychisch (on)welbevinden tijdens de zwangerschap en de keuze voor het wel/niet geven van borstvoeding. Relevantie Hoge mate van stress, angst en/of depressie tijdens de zwangerschap kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Het vroegtijdig, eenvoudig en betrouwbaar in kaart brengen van dergelijke klachten kan verloskundigen helpen op tijd de juiste zorg aan te bieden. Hoewel het aantal vrouwen dat start met uitsluitend borstvoeding licht stijgt vanaf 1989 (75% in 2010) krijgen minder zuigelingen borstvoeding bij 3 en 6 maanden, in vergelijking met andere Europese landen. Door het in kaart brengen van de attitude van vrouwen ten aanzien van het geven van borstvoeding kan gekeken worden hoe deze gezonde manier van voeden weer meer bevorderd kan worden. Projectleider(s) Prof.dr. Victor Pop Projectuitvoerder(s) Antoinette Pommer MSc, psycholoog Dr. Hennie Wijnen, verloskundige Prof.dr. Victor Pop, huisarts
Contact project Prof.dr. Victor Pop
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2010 Einddatum: december 2012 Samenwerkingspartners Zorggroep Verloskunde ZOB Universiteit van Tilburg Publicaties Pop VJ, Pommer AM, Pop-Purceleanu M, Wijnen HA, Bergink V, Pouwer F. Development of the Tilburg Pregnancy Distress Scale: the TPDS.BMC Pregnancy Childbirth. 2011 Oct 26;11:80 Trefwoord pregnancy, childbirth, questionnaire, breastfeeding, distress, maternal, wellbeing, neurologic development, emotional development, attitude
83
84
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
84 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Markers of UncomPlicated Pregnancies In the 1st Trimester: MUPPIT-studie
Door het vroegtijdig identificeren van vrouwen met een hoog risico op zwangerschapscomplicaties zoals pre-eclampsie, groeivertraging, vroeggeboorte en diabetes gravidarum, kan er eerder in de zwangerschap intensieve prenatale zorg aangeboden worden. Dit zal naar verwachting tot betere uitkomsten van de zwangerschap leiden. Er zijn toenemend aanwijzingen dat zwangerschapscomplicaties hun oorsprong vinden in het eerste trimester van de zwangerschap en daarom al vroeg voorspeld kunnen worden. Er zijn twee groepen zwangeren die aan dit onderzoek deel nemen: • a priori laag-risico • a priori hoog-risico (belaste voorgeschiedenis, diabetes mellitus, IVF zwangerschappen) Er wordt bij elke zwangere vroeg in het eerste trimester viermaal (bij week 6-7, 8-9, 10-11 en 12-13) bloed afgenomen en een echo scopisch onderzoek verricht. In het bloed/serum worden er een aantal serummarkers bepaald. Tijdens elk echo-onderzoek wordt de CRL en de Doppler van de aa. uterina gemeten. Sinds 2012 wordt ook een driedimensionale sweep van de placenta gemaakt. Doel Bepalen van de normaalwaarden van de serummarkers PAPP-A, beta hCG, ADAM12, PlGF en aa. uterina Doppler in vroege a priori laag- en hoog-risico zwangerschappen. Het doel is deze te gebruiken om uiteindelijk zwangerschapsproblematiek, zoals pre-eclampsie, groei vertraging, vroeggeboorte, diabetes gravidarum etc., al in het eerste trimester van de zwangerschap te kunnen voorspellen. Vraagstelling/Hypothese 1) Hoe gedragen eerste trimester serologische en echoscopische markers zich in a priori laag- en hoog-risico zwangerschappen? 2) Kunnen deze markers gebruikt worden voor het ontwikkelen van een voorspelmodel voor zwangerschapscomplicaties? Relevantie Wij willen hiermee meer inzicht verkrijgen in de verschillen tussen laag- en hoog-risico zwangerschappen. Uiteindelijk kan dit helpen in het ontwikkelen van verbeterde vroege risicoselectie gericht op zwangerschapscomplicaties met als einddoel vroegtijdig zorg op maat en betere uitkomsten van zwangerschappen. Projectleider(s) Prof.dr. Gerard Visser Dr. Peter Schielen Dr. Wendy Koster Dr. Esther Wortelboer
Projectuitvoerder(s) Drs. Sylwia Kuc MD MSc Contact project Drs. Sylwia Kuc MD MSc
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in 2008 Samenwerkingspartners Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te Bilthoven Publicaties • Wortelboer EJ, Koster MP, Kuc S, Eijkemans MJ, Bilardo CM, Schielen PC, Visser GH. Longitudinal trends in feto-placental biochemical markers, uterine artery Doppler flow velocities and maternal blood pressure during the first-trimester of pregnancy. Ultrasound Obstet Gynecol. Ultrasound Obstet Gynecol. 2011 Oct;38(4):383-8. doi: 10.1002/uog.9029. • Kuc S, Koster MP, Eijkemans MJ, Schielen PC, Visser GH. Longitudinal trends in feto-placental biochemical markers, uterine artery Doppler flow velocities and maternal blood pressure during the first-trimester of a-priori risk pregnancy. In preparation Trefwoord pre-eclampsia, first-trimester, screening, serum markers, uterine artery Doppler
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
85
“Naar een zorgvuldige invoering van niet-invasieve prenatale testen (NIPT).”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie)
NIEUW
IN JAARINDEX
De opkomst van non-invasief prenataal testen (NIPT) zal naar verwachting grote veranderingen teweeg brengen in de prenatale screeningspraktijk. Bij prenataal screenen – het bepalen van het risico op een aangeboren afwijking bij een foetus – gaat het onder meer om chromosomale afwijkingen waarvan Down syndroom (trisomie 21) de bekendste is. Sinds kort is een DNA test beschikbaar die trisomie 21 potentieel zonder miskraamrisico kan vaststellen enkel op basis van een bloedmonster van de zwangere. De voordelen lijken evident. De verschillende aandoeningen waarop een foetus getest kan worden zal naar verwachting ook toenemen. Daarmee betekent invoering van NIPT een mogelijk radicale verandering in de manier waarop we naar prenatale screening kijken. De ESPRIT-studie (Ethical Social Psychological Research for Implementing Screening for fetal Trisomies) zal door middel van vragenlijsten en (groeps)interviews de mening van zwangeren en haar partner en betrokken stakeholders t.a.v. NIPT in kaart brengen. Ook zal een ethische analyse worden gedaan. Doel Doel van de ESPRIT-studie is om na te gaan hoe zwangeren en hun partners, zorgprofessionals en ouders van een kind met een aangeboren aandoening denken over deze nieuwe testmethode, en voor welke aandoeningen NIPT in de toekomst toegepast zou moeten kunnen worden. Het onderzoek geeft meer inzicht in de psychologische, sociale en ethische aspecten die relevant zijn voor de invoering van NIPT. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat zijn de attitudes van zwangeren en hun partners t.a.v. de invoering van NIPT, als alternatief voor de huidige eerste trimester combinatietest op Down syndroom? Welke informatie hebben zwangeren nodig voor het maken van een geïnformeerde beslissing bij NIPT? 2. Wat is de mening van zorgprofessionals (o.a. gynaecologen, verloskundigen, klinisch genetici) en andere stakeholders (o.a. verzekeraars, beleidsadviseurs, patiëntenorganisaties) t.a.v. de invoering van NIPT? 3. Wat zijn de mogelijke ethische gevolgen van de invoering van een op NIPT gebaseerde prenatale screening? Wat betekent een uitbreiding van NIPT op meerdere aandoeningen voor het huidige normatieve kader voor prenatale screening? Relevantie De introductie van NIPT zal zorgvuldig moeten worden voorbereid. Met name is het van belang dat goed geïnformeerde keuzes van zwangeren gewaarborgd blijven. Dit onderzoek zal een bijdrage leveren aan het opstellen van richtlijnen voor de screeningspraktijk en beleid bij de invoering van NIPT.
Projectleider(s) Dr. A.M.A. Lachmeijer, klinische geneticus VUmc Dr. E. Pajkrt, gynaecoloog AMC Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmc Projectuitvoerder(s) Drs. R. van Schendel EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg Contact project Dr. A.M.A. Lachmeijer, klinisch geneticus VUmc
[email protected] Website http://www.emgo.nl/research/quality-of-care/researchprojects/1398/widening-scope-of-prenatal-screening-by-noninvasive-prenatal-testing-nipt/background/ Begin en einddatum december 2012 - december 2014 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020003 Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP); Vakgroep Health Ethics & Society, Universiteit Maastricht; EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg. Publicaties In de planning: 3 internationale peer-reviewed publicaties, 1 vakpublicatie. Trefwoord NIPD, NIPT, prenatal-screening, feto-maternal-risk-factors, noninvasive, counseling, informed-choices, ethics, societal-implications
85
86
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
86 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
External validity and impact of first-trimester obstetric prediction rules in the Netherlands
NIEUW
IN JAARINDEX
Risicoselectie bij zwangere vrouwen is een belangrijk aspect binnen het Nederlandse obstetrische zorgsysteem. Het huidige systeem van risicoselectie is echter aan verbetering toe. Het is onvoldoende gebaseerd op het individuele risico van de zwangere. Het beschrijft ook niet wat de inhoud van de eerste- of tweedelijnszorg zou moeten zijn. Tenslotte draagt het weinig bij aan de vroege opsporing of zelfs preventie van zwangerschapscomplicaties. In de internationale medische literatuur is een aantal predictiemodellen gepubliceerd waarmee de individuele kans op een ongunstige zwangerschapsuitkomst of zwangerschapscomplicatie kan worden voorspeld, vroeg in de zwangerschap, op basis van patiëntkarakteristieken. Geen van zijn gevalideerd voor de Nederlandse situatie. Bovendien is niet duidelijk of het gebruik van dergelijke predictieregels de zorguitkomsten voor kind en moeder verbetert. Het project bestaat uit twee onderdelen een externe validatie studie en een impactstudie. Binnen de externe validatie studie vindt evaluatie plaats van de performance van gepubliceerde obstetrische predictieregels. In de impactstudie evalueren we het effect van predictieregels en risicoafhankelijke zorgpaden op zorguitkomsten. Doel Een doel van het project is om na te gaan of deze predictiemodellen ook geldig zijn in de Nederlandse situatie. Een tweede doel is te achterhalen of het gebruik van zulke predictiemodellen leidt tot betere uitkomsten bij moeder en kind. Verloskundigen en gynaecologen kunnen immers eerder inspelen op individuele risico’s. Een derde doel is van het onderzoek is te kijken naar de verhouding tussen kosten en effectiviteit van het wel of niet gebruiken van predictiemodellen in de zorg voor zwangeren. Relevantie Gebruik van predictieregels kan tot betere uitkomsten voor moeder en kind leiden als dit gepaard gaat met veranderd gedrag van zorgverleners en zwangeren. Beter op maat gesneden zorg kan de levenskwaliteit en tevredenheid met verloskundige zorg positief beïnvloeden. Minder morbiditeit kan bovendien leiden tot lagere kosten. In de impact studie zullen deze uitkomsten worden bekeken en berekeningen zullen worden gemaakt van de kosten per eenheid verbetering in maternale/kind uitkomst of kwaliteit van leven. Projectleider(s) Dr. L.J.M. Smits, Dr. H.C.J. Scheepers Projectuitvoerder(s) Drs. L.J.E. Meertens
Contact project Dr. L.J.M. Smits
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020007 Alle verloskundige en gynaecologische praktijken in Limburg Trefwoord clinical prediction rule, decision aids, obstetrics, cost-benefit analysis, infant mortality, pregnancy outcome
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
87 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
POM: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat
NIEUW
IN JAARINDEX
Binnen diverse subpopulaties in Nederland komen bepaalde erfelijke aandoeningen vaker voor dan in de algemene populatie en geven daarbij een relatief hoge ziektelast. Gericht dragerschaponderzoek naar hoog prevalente recessieve aandoeningen binnen deze subpopulaties (Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat (POM)), heeft als doel dragerparen in staat te stellen tijdig informatie over hun verhoogde risico te verkrijgen, waardoor zij meer geïnformeerde beslissingen kunnen nemen over het krijgen van kinderen. De uitdaging is hoe mensen met kinderwens over dragerschaptesten op een of meerdere aandoeningen te informeren en hoe tegemoet te komen aan de wensen van specifieke doelgroepen. Met een effect- en procesevaluatie worden vier kleinschalige initiatieven onderzocht: 1. Preconceptiespreekuur Volendam, 2. Dragerschapscreening op Joodse ziekten, 3. hemoglobinopathie (HbP) dragerschaponderzoek bij mensen met Afrikaanse, Antilliaanse, Surinaamse en/ of Mediterrane achtergrond; en 4. een online CF dragerschaptest voor mensen van Noord-Europese afkomst via de website van het VUmc. Tevens zal een ethische analyse uitgevoerd worden. Doel Dit project beoogt meer inzicht te krijgen in algemene en populatiespecifieke bevorderende en belemmerende factoren voor de implementatie van dragerschaponderzoek voor specifieke subpopulaties die op basis van herkomst een verhoogd risico hebben op het krijgen van een kind met een ernstige erfelijke ziekte. Vraagstelling/Hypothese Voor vier kleinschalige initiatieven (zie boven) worden de volgende vragen gesteld: 1. Hoe wordt een aanbod van dragerschaponderzoek in de doelgroep gewaardeerd? Welke informatie- en ondersteuningsbehoefte (zoals een keuzehulp) hebben mensen? 2. Wat zijn binnen de doelgroep redenen voor (geen) deelname? Is er sprake van een geïnformeerde keuze? 3. Wat betekent de testuitslag voor deelnemers en hoe gaan zij hiermee om (informeren familieleden, reproductieve keuzen)? 4. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie van dragerschaponderzoek op maat? 5. In hoeverre wordt (kan) dragerschaponderzoek op basis van herkomst in de praktijk (worden) aangeboden zoals bedoeld? 6. Zijn er ethische bezwaren/knelpunten; hoe kan daaraan tegemoet worden gekomen? Hoe verhoudt een aanbod van dragerschaponderzoek zich tot normatieve kaders van preventieve gezondheidszorg enerzijds en reproductieve screening anderzijds? Wat zijn randvoorwaarden voor een verantwoord aanbod? Relevantie Uitgangspunt van een aanbod van dragerschaponderzoek is respect voor de eigen keuze van het individu, maar het aanbod wordt ook gedaan in de verwachting dat dit de door recessieve aandoeningen veroorzaakte ziektelast in de betreffende subpopulaties belangrijk kan
verminderen. Het project draagt bij aan het verhogen van het bewustzijn van het belang van dragerschaponderzoek op maat en algemene (integrale) preconceptiezorg bij de doelgroep en de kennis, alertheid en deskundigheid van zorgverleners. Projectleider(s) Dr. L. Henneman Dr. P. Lakeman Dr. M.C. van Maarle Projectuitvoerder(s) Drs. K. Holtkamp
[email protected] Contact project Dr. L. Henneman
[email protected] Begin en einddatum oktober 2013 - oktober 2016 Samenwerking met Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040001 VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, EMGO Instituut voor Onderzoek naar Gezondheid en Zorg, Universiteit Maastricht (afdeling Health, Ethics & Society), 1ste Lijn Amsterdam, Sikkelcel Expertisecentrum AMC, Verloskundige Praktijk Waterland-Oost, Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP), Erfocentrum
87
88
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
88 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
De (niet-)geïnformeerde beslissing van specifieke groepen zwangere vrouwen rondom deelname aan prenatale Downscreening en het structureel echoscopisch onderzoek (SEO)
NIEUW
IN JAARINDEX
In 2011 is er door het RIVM een monitor ingesteld om meer inzicht te krijgen in de geïnformeerde besluitvorming rond prenatale screening (van Agt e.a. 2012). Een opvallende uitkomst was dat er vooral bij aanstaande moeders van Turkse en Marokkaanse afkomst vaker sprake was van een niet-geïnformeerde keuze voor zowel de prenatale screening op Down als voor het SEO. Dit was ook het geval bij lager opgeleide vrouwen en vrouwen zonder baan (lage SES) en bij vrouwen van 24 jaar of jonger. Om meer inzicht te krijgen in de overwegingen van zwangere vrouwen uit de genoemde groepen om wel of niet aan prenatale screening mee te doen, is een kwalitatief onderzoek opgezet. Door middel van focusgroepen en individuele interviews wordt getracht meer inzicht te krijgen in het besluitvormingsproces rondom deelname aan de combinatietest (screening op syndroom van Down) en het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO of 20-weken echo). Doel Het doel van het onderzoek is om door middel van een kwalitatieve studie op basis van focusgroep-gesprekken en individuele interviews na te gaan wat ten grondslag ligt aan de in de monitor gevonden niet-geïnformeerde beslissing van Turkse en Marokkaanse aanstaande moeders en aan die van zwangere vrouwen met een lage SES en zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger. Vraagstelling/Hypothese Voor dit onderzoek zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd: 1. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek ? 2. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen met een laag sociaal economische status hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek? 3. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingen maken zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek? 4. Is er sprake van onvoldoende kennis of spelen andere factoren een rol? 5. Welke belemmeringen worden ervaren door deze vier groepen vrouwen bij het nemen van een geïnformeerde beslissing?
Relevantie Verbetering van de voorlichting aan specifieke groepen zwangeren over de prenatale screening. Projectleider(s) Dr. A.M. (Anne Marie) Plass Prof dr. W. (Walter) Devillé Dr. T.A. (Trees) Wiegers Projectuitvoerder(s) M. (Merle) van Reep MSc Ö. (Özlem) Manav MSc M. (Marjolijn) van Leeuwe MSc M. (Marlies) de Jager MSc Contact project Dr. A.M. (Anne Marie) Plass
[email protected] Begin en einddatum augustus 2013 - maart 2014 Samenwerkingspartners Pharos (Kennis- en adviescentrum)
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
89
“The R4U maakt een systematische risicozorg in de verloskundige keten mogelijk vanaf het begin van de zwangerschap.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
De haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van een nieuw prenatale risico score kaart: de Rotterdam Reproductive Risk Reduction (R4U).
NIEUW
IN JAARINDEX
De perinatale sterfte in Nederland is hoog in vergelijking met de andere Europese landen(9‰). In Rotterdam is de perinatale sterfte hoger dan het landelijk gemiddelde: 11,4‰, in bijzonder in achterstandswijken (12,3‰) en bij sommige groepen 12,5 ‰ (Poeran et al., 2011). In opdracht van de gemeente Rotterdam hebben de GGD Rotterdam-Rijnmond en het Erasmus MC samen met de Hogeschool Rotterdam/Verloskunde Academie Rotterdam, de zorgverleners in de stad en anderen een stadsbreed zorginnovatieplan opgezet: Programma ”Klaar voor een Kind”. Een sleutelonderdeel van dit programma is: de ontwikkeling van risicozwangerschappen (hoge kans op aangeboren afwijkingen, prematuriteit en SGA) vroeg in de zwangerschap op te sporen. Hiertoe is de R4U ontwikkeld. In de afgelopen periode (2010-2012) is de R4U getest in 6 verloskundige praktijken en 2 ziekenhuizen. De R4U is ondertussen in gebruik bij andere projecten zoals HP4all en Shared Care. Doel Het doel van deze studie is ten eerste, het ontwikkelen van een screeningsinstrument, de R4U, dat geschikt is voor de routine eerste prenatale controle door verloskundigen en gynaecologen waarbij zowel medische als niet medische risicofactoren worden gedetecteerd. De keuze van deze risicofactoren is gebaseerd op grootschalige Nederlandse cohortstudies (GenR en ABCD). Het tweede doel is het onderzoeken van de haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van de R4U in routine gebruik. Vraagstelling/Hypothese Vraagstelling: Is de R4U hanteerbaar (feasible), betrouwbaar (reliable) en prognostisch valide? Hypothese: De Rotterdamse hypothese stelt dat niet één maar een cumulatie aan risicofactoren hogere kans geeft op congenitale afwijkingen, lage Apgarscore (AS <7 na 5 minuten), prematuriteit en dysmaturiteit (samen de BIG 4 complicaties) met als gevolg hogere kans op perinatale sterfte. Relevantie De hoge perinatale mortaliteit in de achterstandswijken hangt nauw samen met risicostapeling (cumulatie) zowel van medisch en niet medische risicofactoren. Een groot deel van deze risico’s is beïnvloedbaar. Vroegtijdig opsporen in de verloskundige keten maakt het mogelijk via preventieve maatregelen de perinatale sterfte te verminderen. Met de R4U kunnen de risicofactoren worden vastgesteld en voorzien van zorgpaden.
Projectleider(s) Prof.dr. G.J. Bonsel, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam Prof.dr. E. A.P. Steegers, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam Dr. E. Birnie, Erasmus MC, Verloskunde Academie Rotterdam H.W. Torij MSc, Hogeschool Rotterdam, Verloskunde Academie Rotterdam Projectuitvoerder(s) M.J. van Veen MSc, Hogeschool Rotterdam, Verloskunde Academie Rotterdam Contact project M.J. van Veen MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2009 Einddatum: juni 2014 Samenwerkingspartners Erasmus MC GGD Rotterdam Rijnmond Hogeschool Rotterdam/Verloskunde Academie Rotterdam Trefwoord pregnancy [G08.686.785.760.769], risk assessment [N05.715.360.750.625.700.690], perinatal mortality [E05.318.308.985.550.700]
89
90
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
90
“De gevalideerde Mind2Care is sinds januari 2013 online beschikbaar voor geïnteresseerde verloskundigen en gynaecologen.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Mind2Care screen-en-advies instrument ter detectie en zorgtoeleiding van zwangeren met psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik
NIEUW
IN JAARINDEX
Psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik (samen ‘PPM’) zijn prevalente en comorbide condities tijdens de zwangerschap (5-15% psychiatrische problemen, 15-25% psychosociale problemen en/of middelengebruik). Onbehandeld kan PPM leiden tot nadelige gevolgen voor moeder en kind. Desondanks is de aanpak van PPM vaak geen onderdeel van de routine antenatale zorg. Voor een systematische aanpak van PPM werd het digitale Mind2Care screen-en-advies instrument ontwikkeld. Mind2Care screent zwangeren (self-report) en toont daarna direct het risicoprofiel en een bijbehorend behandeladvies, indien nodig. De zwangere bespreekt haar uitslag met de verloskundige of gynaecoloog, waarna zij kan worden aangemeld voor extra ondersteuning en/of behandeling. Van 2009 tot 2013 is de Mind2Care onderzocht in 15 verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen verspreid over Nederland. Sinds januari 2013 is de Mind2Care online beschikbaar en kunnen geïnteresseerde verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen de Mind2Care gebruiken als zorginstrument. Hierbij worden lokale PPM behandelmogelijkheden in het instrument opgenomen. Op deze manier krijgen zwangeren altijd een advies-op-maat aangeboden. Doel Van 2009 tot 2013 zijn onder andere de toepasbaarheid, betrouwbaarheid en validiteit van het Mind2Care instrument onderzocht, evenals de rol van PPM in het ontstaan van nadelige zwangerschapsuitkomsten bij zwangeren in de eerste, tweede en derde lijn. Vraagstelling/Hypothese Vraagstellingen die zijn beantwoord zijn: • Is de Mind2Care een toepasbaar, betrouwbaar en valide instrument voor de detectie van psychopathologie, psychosociale problemen en middelengebruik tijdens de zwangerschap? • Komen zwangeren die volgens de Mind2Care in aanmerking komen voor extra psychiatrische en/of psychosociale begeleiding daadwerkelijk in zorg? • Welke rol spelen depressieve klachten tijdens de zwangerschap in het ontstaan van nadelige zwangerschapsuitkomsten? • Welke rol speelt PPM in de ongelijke verdeling van geboorteuitkomsten in stedelijke en niet-stedelijke gebieden?
Relevantie Ondanks de hoge prevalentie PPM en de relatie met nadelige uitkomsten voor moeder en kind, werden zwangeren niet routinematig gescreend op PPM. Bij gebruikmaking van de Mind2Care kan PPM tijdens de vroege zwangerschap worden opgespoord en kunnen hoog-risico zwangeren direct aangemeld worden voor extra psychische en/of psychosociale ondersteuning/ behandeling. De Mind2Care is uniek in een aantal opzichten: 1. Het screent zwangeren op de zowel psychopathologie, als psychosociale problemen en middelengebruik tijdens de zwangerschap. 2. Het genereert direct een risicoprofiel met een bijbehorend advies voor zwangeren. Het heeft geen zin om zwangeren te screenen zonder een actie te koppelen aan de screenuitslag. 3. Het is een digitaal instrument, gevalideerd voor routine gebruik in de eerste, tweede en derde lijn. 4. Lokale PPM instanties / zorgaanbieders kunnen eenvoudig in de Mind2Care worden opgenomen, waardoor zwangeren altijd zorg-op-maat krijgen aangeboden. Tot slot, is de Mind2Care momenteel online beschikbaar voor geïnteresseerde praktijken voor zorgdoeleinden, waardoor het instrument breed beschikbaar is voor zwangeren.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
91
Projectleider(s) Dr. Mijke Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater, Erasmus MC Prof.dr. Gouke Bonsel, hoogleraar verloskunde & gynaecologie, epidemioloog, Erasmus MC Prof.dr. Witte Hoogendijk, hoogleraar psychiatrie, Erasmus MC Prof.dr. Eric Steegers, hoogleraar verloskunde & gynaecologie, Erasmus MC Projectuitvoerder(s) Drs. Chantal Quispel Contact project Drs. C. (Chantal) Quispel en/of dr. M.P. (Mijke) Lambregtse-van den Berg
[email protected] en/of
[email protected] Begin en einddatum oktober 2009 - maart 2014 Samenwerkingspartners Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ, www.lkpz.nl) Regionaal Consortium Zuid-West Nederland Publicaties Quispel C, Schneider TA, Bonsel GJ, Lambregtse-van den Berg MP. An innovative screen-and-advice model for psychopathology and psychosocial problems among urban pregnant women: an exploratory study. J Psychosom Obstet Gynaecol 2012;33:7-14. Trefwoord depression, mental disorders, pregnancy, psychosocial problems, screening, substance use
91
92
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
92 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Omphalocele Outcome Prediction by Ultrasound Screening and omphalocele measurement (OOPUS)
NIEUW
IN JAARINDEX
Omphalocèle is een voorste buikwanddefect waarbij abdominale organen uitpuilen in de navelstreng. Omphalocèle komt in ongeveer 1 op de 6.000 geboortes voor. Het kan als geïsoleerde afwijking voorkomen, maar ook als onderdeel van een syndroom. Ompahalocèle is goed te diagnosticeren bij de SEO.
Projectleider(s) E. Pajkrt
Doel Middels de OOPUS willen we via een observationele multicenter prospectieve cohortstudie de omphalocèle echografisch meten en beoordelen tijdens de zwangerschap om zo een voorspelling van methode van sluiting / correctie van omphalocele postpartum te kunnen maken. Tevens hopen we de neonatale uitkomst in het kader van persisterende pulmonale hypertensie beter te kunnen voorspellen.
Projectuitvoerder(s) L. Ruiter
Vraagstelling De grootte van de omphalocèle kan bepalend zijn voor de methode van chirurgisch sluiten van de omphalocèle, en in het voorspellen van de neonatale uitkomst in het kader van persisterende pulmonale hypertensie.
Begin en einddatum Begindatum: oktober 2013 Einddatum: -
Relevantie Betere voorlichting en begeleiding tijdens de zwangerschap en adequatere en efficiëntere opvang voor de neonaat postpartum, tav sluiting van het defect en ondersteuning bij de transitie.
Contact project Laura Ruiter
[email protected]
Trefwoord ultrasonography, hernia, umbilical
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
93 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Lower Uterine Segment study (LUS)
NIEUW
IN JAARINDEX
Uit de literatuur zijn al diverse karakteristieken bekend welke een voorspellende waarde hebben tav een succesvolle vaginale baring bij vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis. Uit een systematic review is gebleken dat ook de dikte van het onderste uterussegment, echografisch gemeten tijdens de zwangerschap, hierin van toegevoegde waarde kan zijn.
Doel Middels de LUS willen we een predictiemodel maken voor vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis en de wenst tot een vaginale baring in een volgende zwangerschap. Hiertoe maken we tijdens drie momenten in de zwangerschap een transvaginale echo waarbij we het onderste uterussegment zullen meten. Tevens worden maternale karakteristieken meegenomen.
Contact project Laura Ruiter
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Ontwerpen van een predictiemodel voor vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis en wens tot vaginale baring.
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/ppromexil3
Relevantie Betere voorlichting en selectie van patiënten met een sectio in de voorgeschiedenis en wens tot vaginale baring. Wie moet wel een poging tot vaginale baring (VBAC vaginal birth after delivery) aangaan en wie kan beter een primaire sectio ondergaan? Projectleider(s) E. Pajkrt Projectuitvoerder(s) L. Ruiter
Begin en einddatum Begindatum: juli 2013 inclusies AMC Planning tot uitbreiding multicenter: januari 2014
Publicaties Kok N, Wiersma IC, Opmeer BC, de Graaf IM, Mol BW, Pajkrt E. The ability of sonographic measurement of the lower uterine segment thickness to predict uterine rupture during a trial of labour in women with a previous Caesarean section: a meta-analysis. Ultrasound in Obstetrics and Gynecology 2013: Epub Trefwoord ultrasonography, caesarean section, VBAC
93
94
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
94 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest Netherlands.
NIEUW
IN JAARINDEX
Perinatale sterftecijfers zijn relatief hoog in Nederland. Een groot deel van deze sterfte hangt samen met SGA en prematuriteit. Binnen de groep ‘kwetsbare zwangeren’ komen SGA en prematuriteit vaker voor. Tevens bestaat er een grotere kans op problemen in de opvoeding, resulterend in een groter aantal AMK-meldingen. Een zwangere wordt als kwetsbaar aangemerkt indien er sprake is van psychosociale problemen, psychopathologie of middelengebruik (PPM), in combinatie met een gebrek aan persoonlijke hulpbronnen om het effect van PPM op zwangerschapsuitkomsten te verminderen (zoals een laag inkomen en wonen in een achterstandswijk). Kwetsbaarheid kan moeilijk vast te stellen zijn. Momenteel is er onvoldoende structurele screening en zijn zorgpaden voor preventieve en curatieve zorg niet altijd aanwezig. Hierdoor blijven kwetsbare zwangeren vaak onopgemerkt en ontvangen niet de zorg die ze nodig hebben, met alle gevolgen van dien. Doel van het onderzoek Het realiseren van gestructureerde zorg voor kwetsbare zwangeren door: 1. Structurele screening op kwetsbaarheid vroeg in de zwangerschap, ongeacht waar de zwangere in zorg is. 2. Een hogere participatiegraad in preventieve en curatieve programma’s door kwetsbare zwangeren. 3. Het terugdringen van onverwachte negatieve zwangerschapsuitkomsten (SGA, prematuriteit, AMK-meldingen). 4. Meer ervaren zorgkwaliteit en professionele satisfactie. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvraag binnen de studie is of structurele signalering en zorg voor kwetsbare zwangeren het aantal onverwachte negatieve zwangerschapsuitkomsten kan verminderen. Relevantie Door vroeg in de zwangerschap vast te stellen of de zwangere als kwetsbaar kan worden aangemerkt worden zorgverleners erop geattendeerd dat er een verhoogde kans bestaat op negatieve zwangerschapsuitkomsten. Hier kan in de vormgeving van de zorgverlening rekening mee worden gehouden. Tevens kan, indien nodig, adequate hulpverlening op gang worden gebracht om het aanstaande gezin te begeleiden, zodat het gezin /kind een zo goed mogelijke start maakt.
Projectleider(s): Prof.dr. Gouke J. Bonsel (Erasmus MC) Drs. Hanneke W. Torij (Hogeschool Rotterdam) Projectuitvoerder(s): Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC) Drs. Angelica A. Venekamp (Hogeschool Rotterdam) Bernice Engeltjes, MPA (Hogeschool Rotterdam) Contact project: Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC)
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek, gestart in januari 2012 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020011 Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Erasmus MC en Hogeschool Rotterdam Publicaties Steegers EAP, Denktas SD, de Graaf JP, Bonsel GJ. Sociale verloskunde voorkomt armoedeval. Medisch Contact 2013;68: 714-717. Trefwoord pregnancy, childbirth, adverse pregnancy outcomes, maternal health, infant health, mental health, substance use, prenatal care, postnatal care, perinatal mortality, early intervention
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
95
Psycholoog die tot hoogleraar is benoemd: “Onderzoek waar mogelijk zowel moeder als kind beter van worden, daar krijg ik meteen een warm gevoel van. Ik doe graag mee. En heel interessant om te kijken wat de mechanismen zijn als er inderdaad betere kinduitkomsten
worden gevonden in de interventiegroep. Ook zal deze studie een unieke bijdrage kunnen leveren aan verbetering van de prenatale eerstelijns verloskundige zorg.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID / SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIE
Promises: Pregnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions
Vrouwen die tijdens de zwangerschap angst- en/of depressieklachten hebben, hebben een verhoogde kans op kinderen met emotionele of gedragsproblemen. Het is onbekend of het helpt om de vrouwen voor deze klachten te behandelen. Omdat medicijnen ongunstige effecten kunnen hebben op het ongeboren kind onderzoeken wij of een psychologische therapie misschien helpt. We gaan bij driehonderd zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten kijken of behandeling zinvol is. De ene helft van de vrouwen krijgt psychologische therapie aangeboden en de andere helft niet. Vervolgens kijken we of de klachten meer afnemen in de groep met therapie dan in de vergelijkingsgroep. Om een effect bij de kinderen te meten, worden op anderhalfjarige leeftijd een aantal testen afgenomen op het gebied van emoties en gedrag. Voor meer informatie, zie www.promises-onderzoek.nl Doel Het effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten op eventuele psychosociale problemen van het kind te onderzoeken. Daarnaast wordt onderzocht wat het effect van cognitieve gedragstherapie is op de mentale gezondheid van de moeder, de somatische neonatale uitkomsten, de cognitieve en motorische ontwikkeling van het kind, en de kosteneffectiviteit in vergelijking met standaardzorg.
Begin en einddatum Begindatum: januari 2009 Einddatum: januari 2014
Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten op eventuele psychosociale problemen van het kind? (primaire vraagstelling)
Publicaties Meijer, J.L., Bockting, C.L.H., Beijers, C., Verbeek, T., Stant, A.D., Ormel, J., Stolk, R.P., de Jonge, P., van Pampus, M.G., Burger, H.Pregnancy Outcomes after a Maternity Intervention for Stressful EmotionS (PROMISES): Study protocol for a randomised controlled trial (2011) Trials, 12, art. no. 157
Relevantie Dit onderzoek kan leiden tot een psychologische behandeling die angst- en/of depressieklachten tijdens de zwangerschap vermindert en emotionele of gedragsproblemen problemen bij kinderen voorkomt. Projectleider(s) H. Burger MD, PhD Projectuitvoerder(s) C. Beijers MSc J.L. Meijer MSc T. Verbeek BSc Contact project T. Verbeek
[email protected]
Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie. Website: www.studies-obsgyn.nl
Trefwoord affective symptoms, anxiety, child behavior disorders, child development, cognitive therapy, cost-benefit analysis, depression, emotions, female, health care costs, humans, infant, infant behavior, mothers, netherlands, pregnancy, pregnancy complications, pregnancy outcome, prenatal care, prenatal exposure delayed effects, psychiatric status rating scales, questionnaires, research design, stress, psychological, treatment outcome
95
96
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
96 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
‘Programmatisch aanbod van Preconceptiezorg’: het bereiken van (moeilijk bereikbare) wensouders in achterstandswijken van Rotterdam.
Het onderzoek maakt deel uit van het gemeentelijke Rotterdamse programma ‘Klaar voor een Kind’. Dit plan beoogt de perinatale sterfte in Rotterdam terug te dringen naar het landelijke gemiddelde in tien jaar tijd. Het volgt de schakels van de verloskundige zorgketen: Preconceptiezorg, Zwangerschap, Bevalling, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg. Daarnaast worden ketenoverstijgende maatregelen genomen, zoals overdracht tussen de ketens en interculturalisatie van de zorg
Het onderzoek gericht op de schakel Preconceptiezorg heeft betrekking op: 1 bewustmaking van de gehele bevolking voor het concept Preconceptiezorg; 2 gestructureerd Preconceptiezorg aanbod aan toekomstige ouders; 3 het bereiken van alle etnische en lage sociaaleconomische groepen; en 4 het bieden van Preconceptiezorg in combinatie met sociaal– maatschappelijke zorgverlening. Doel Alle toekomstige ouders met een kinderwens hebben kennis van kinderwensspreekuren en kunnen terecht voor een consult voorafgaand aan de zwangerschap, om hun risicoprofiel in kaart te brengen en goed voorbereid de zwangerschap in te gaan. Vraagstelling/Hypothese Hoe kunnen toekomstige wensouders in met name achterstandswijken bereikt worden voor het gebruik maken van kinderwensspreekuren? Hoe zou dit verbeterd kunnen worden? Relevantie Nederland heeft een ongunstige positie binnen Europa wat betreft het perinatale sterftecijfer met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, prachtwijk/niet prachtwijk bewoner. In Rotterdam werd op grond van de slechte perinatale cijfers een grootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Recent inzicht toont aan dat de periconceptionele periode een cruciale periode is in het optreden van ongunstige geboorte uitkomsten, maar ook op latere leeftijd (hart- en vaatziekten, obesitas, diabetes, psychische aandoeningen). Dus is deze periode voorafgaand aan de zwangerschap de target periode voor preventie. Een tijdige risicoanalyse, interventies en adviezen tijdens een preconceptiezorg consult stellen in staat risicofactoren preconceptioneel aan te pakken en te behandelen. Projectleider(s)
Dr. S. Denktas Prof.dr. E.A.P. Steegers Projectuitvoerder(s) Drs. S. Temel Contact project Drs. Sevilay Temel, arts-onderzoeker Erasmus Medisch Centrum
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2009 Einddatum: januari 2013 Samenwerkingspartners Gemeente Rotterdam Erasmus MC Rotterdam Hogeschool Rotterdam Verloskunde Academie Rotterdam Star MDC Rotterdam Achmea zorgverzekeraar Dona Daria Emili consult Stichting Zorgimpuls Verloskundigen en huisartsen in Rotterdam Trefwoord preconception care, folic acid, occupational exposure, neural tube defects, risk factors, perinatal death, deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
97 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Het ontwikkelen en valideren van Childbirth Fear Cognitions Questionnaire
Vrees voor een natuurlijke baring (tocophobia) is een steeds vaker voorkomend fenomeen en presenteert zich op verschillende niveaus. Bevallingsvrees veroorzaakt emotioneel leed bij vrouwen en schaadt hun mentale gezondheid. Om deze stress te reduceren vragen deze vrouwen om een medische interventie om een natuurlijke bevalling te vermijden. Dit gedrag kan verklaard worden door het vrees-vermijdingsmodel gebaseerd op de cognitieve-gedragstheorie volgens welk negatieve cognities een belangrijke rol spelen in het vermijden van een bedreigende situatie. Door vroege identificatie van baringvreesopwekkende cognities kan men beter begrijpen wat er nodig is om deze vrees onder controle te houden ofwel te verminderen en kan men vermijding van een natuurlijke baring mogelijk voorkomen. Om deze cognities/overtuigingen in kaart te kunnen brengen is een valide lijst, die baringsvrees in relatie tot vermijding meet, nodig. De Childbirth Fear Cognitions Questionnaire zal ontwikkeld worden o.a. op basis van interviews met angstige zwangeren – studie I. We zullen de Childbirth Fear Cognitions Questionnaire LTL in een heterogene zwangere populatie valideren – studie II. Doel Het doel van deze studie is het ontwikkelen en valideren van een vragenlijst, die vreesopwekkende cognities/overtuigingen ten aanzien van de aankomende baring meet en het vermijden van een natuurlijke baring kan voorspellen. Vraagstelling/Hypothese De vreesopwekkende cognities/overtuigingen staan, volgens de prominente cognitief- gedragsmatige theorie van angst, in relatie tot vermijdingsgedrag. We verwachten, dat vreesopwekkende cognities zoals catastrofale overtuigingen ten aanzien van de aankomende baring ten grondslag liggen aan de vreesrespons en kunnen lijden tot vermijding van een natuurlijke baring. Relevantie Het in kaart brengen van baringsvreesopwekkende cognities/ overtuigingen om een passende stress-reducerende begeleiding onder de verantwoordelijkheid van verloskundige rondom de baring te ontwikkelen. Door de baringsvrees te leren beheersen of reduceren kan voorkomen worden dat deze vrouwen een natuurlijke baring vermijden. Projectleider(s) Prof. A.C. Huizink (Faculteit Psychologie en Pedagogiek, afdeling Ontwikkelingspsychologie, VU Universiteit Amsterdam) Prof. S.Bögels (hoogleraar Orthopedagogiek, onderzoeksinstituut Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam, directeur UvA Minds) Prof. Ph. Spinhoven (Faculteit Der Sociale Wetenschappen, Instituut Psychologie, Universiteit Leiden) Dr. M.M. ter Kuile (Psychosomatische Gynaecologie & Seksuologie, LUMC)
Projectuitvoerder(s) Irena Veringa-Skiba MSc, verloskundig onderzoeker VU Amsterdam Marsida Hysaj, klinisch psycholoog onderzoeker Universiteit van Amsterdam Contact project Irena Veringa-Skiba MSc
[email protected] Begin en einddatum 2012-2014 Publicaties Veringa-Skiba I, Buitendijk S, Miranda de E, Wolf de S, Spinhoven P. Pain cognitions as predictors of the request for pain relief during labour; a prospective study. JPOG, 2011;32(3):119-25. Trefwoord tocophobia, childbirth, fear-avoidance model, caesarean section
97
98
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
98 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Chlamydia trachomatis and other infectious diseases in pregnant women; perspectives of primary care midwives and pregnant women in the Netherlands
Midwives should provide information about strategies to prevent infectious diseases and screen for infectious diseases when necessary. In order to do this, midwives need to have adequate knowledge about infections that can harm pregnant women and/ or their (un)born child. We will focus on four infectious diseases; listeriosis, toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis. These infections can negatively affect pregnancy outcomes and some of them can be prevented by behavioural change of the pregnant women. We will assess the knowledge and behaviours of pregnant women by the use of a questionnaire and the knowledge and practices of midwives by the use of videotapes and questionnaires. To determine the risk factors and the prevalence rate of Chlamydia in pregnant women and their partners we will use questionnaires and specimen collection.
Doel The objective of this study is to raise awareness of listeriosis, toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis infection by midwives in the Netherlands and to determine the prevalence of chlamydia trachomatis among pregnant women in the Netherlands in order to develop a prediction model that midwives can use during their daily practice. Vraagstelling/Hypothese • What do pregnant women know about methods to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus? What is their behaviour related to these infectious diseases? And which demographical characteristics are related to risk behaviour? • What is the prevalence of Chlamydia trachomatis among pregnant women aged less than 30 years, and their partners in the Netherlands and which risk factors for having a Chlamydia trachomatis infection can be identified? • What kind of orally provided information about toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus do primary care midwives give to their clients during the first consultation? • What do midwives know about symptoms and pregnancy and neonatal outcomes due to Chlamydia trachomatis and what are their current screening practices for Chlamydia trachomatis? Relevantie Literature suggests that pregnant women do not always receive enough information about infectious disease prevention from their prenatal care provider. In order to be able to change their behaviour, pregnant women should be aware of the methods to prevent infections. At this moment, it is unknown whether primary care midwives in the Netherlands counsel their patients appropriately. With regard to Chlamydia trachomatis, international studies show high prevalence rates of chlamydia trachomatis in pregnant women and countries as the USA, Australia, Germany and Estonia already have screening guidelines for pregnant women. Data on screening rates in the Netherlands are lacking.
Projectleider(s) Prof.dr. François Schellevis Prof.dr. Eileen Hutton Dr. Evelien Spelten Dr.ir. Judith Manniën Projectuitvoerder(s) Monique Pereboom MSc
[email protected] Contact project Monique Pereboom MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2010 Einddatum: 2013 Publicaties • P ereboom MTR, Manniën J, Spelten ER, Schellevis FG, Hutton EK; Observational study to assess pregnant women’s knowledge and behaviour to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus. BMC Pregnancy Childbirth. 2013 Apr 30;13:98 • Pereboom MTR, Manniën J, Rours GIJG, Spelten ER, Schellevis FG, Hutton EK; Chlamydia trachomatis infection during pregnancy: knowledge, test practices and attitudes of midwives. (Accepted for publication; Scandinavian Journal of Infectious Diseases). Trefwoord prenatal care, infectious diseases, toxoplasmosis, listeriosis, cytomegalovirus, chlamydia trachomatis, pregnancy, knowledge, risk-taking, prevention and control
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
99 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Lifestyle en Zwangerschap
Veel onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde leefstijlgerelateerde factoren tijdens de zwangerschap zoals roken, drinken en overgewicht een schadelijk effect kunnen hebben op de ontwikkelende foetus. Deze factoren zijn geassocieerd met een verhoogde kans op zwangerschapsuitkomsten zoals prematuriteit, groeivertraging en perinatale sterfte. Deze schadelijke effecten kunnen zich ook in latere stadia van het leven uiten in verschillende lichamelijke en mentale aandoeningen. Aangezien veel leefstijl factoren (gedeeltelijk) te modificeren zijn, betekent dit dat er vanuit de eerste lijn potentieel veel menselijke leed en ziektekosten bespaard zou kunnen worden. Met data van een prospectief dynamische cohort studie van bijna 8.000 zwangere vrouwen (onderdeel van de DELIVER-studie) proberen we een beeld te vormen van de gezondheid en gezondheidsgedrag van zwangere vrouwen in Nederland. Door zwangere vrouwen en verloskundigen te interviewen en video opnamen van prenatale consulten te analyseren, proberen we ook meer inzicht te krijgen in wat er momenteel in Nederland wordt gedaan aan preventie en gezondheidsvoorlichting en waar er nog ruimte is voor verbetering.
Doel Het doel van dit onderzoek is ten eerste om een beeld te schetsen van de prevalentie en de gevolgen van leefstijlgerelateerde gedragspatronen in vrouwen die hun zwangerschap in de eerste lijn beginnen. Tevens willen we inzicht krijgen in de manier waarop gezondheidsvoorlichting en preventie momenteel in Nederland worden uitgevoerd en waar er nog ruimte is voor verbetering. Vraagstelling/Hypothese • W at is de prevalentie van ongunstig leefstijlgerelateerde factoren in zwangere vrouwen in Nederland? Welke sociaal demografische kenmerken zijn geassocieerd met deze leefstijlgerelateerde factoren? • W elke gezondsheidsgerelateerde factoren zijn geassocieerd met zwangerschapsuitkomsten zoals prematuriteit? • W elke rol spelen verloskundigen momenteel in het geven van gezondheidsvoorlichting en welke methoden worden gebruikt? Welke methoden zijn effectief? Wat vinden verloskundigen van hun rol als counselor? • W at zijn de ervaringen en behoeftes van zwangere vrouwen tav hun eigen gezondheid en de gezondheidsvoorlichting door de verloskundige? Relevantie Voorlopige resultaten laten zien dat er nog altijd vrouwen zijn die roken en drinken tijdens de zwangerschap. De toenemende prevalentie van overgewicht in de wereld en dus ook in Nederland, draagt ook bij aan het toenemende aantal premature geboortes en de morbiditeit die daarmee geassocieerd is. Verandering in leefstijl is een concrete en realiseerbare manier om vanaf de conceptie de kans op een gezond leven te vergroten.
Projectleider(s) Dr. J. Manniën Dr. S. te Velde Prof.dr. J. Brug Prof.dr. E.K. Hutton Projectuitvoerder(s) R.Baron MSc Contact project R.Baron MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2011 Einddatum: september 2015 Publicaties Baron R, Manniën J, de Jonge A, Heymans MW, Klomp T, Hutton EK, Brug J. Socio-demographic and lifestyle-related characteristics associated with self-reported any, daily and occasional smoking during pregnancy. PLoS One, Sept 2013; 8(9):e74197 Trefwoord pregnancy outcome, lifestyle, prevention, health, midwifery
99
100
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
100 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Het FoliumzuurExtra-Onderzoek bij kinderwens en zwangerschap Noord-Nederland (FoliumzuurExtra)
Periconceptioneel foliumzuurgebruik verkleint het risico op neuralebuisdefecten aanzienlijk. Onzekerheid bestaat nog over de optimale dosering en duur van de suppletie. In het FoliumzuurExtra bij kinderwens en zwangerschap-onderzoek Noord-Nederland (FoliumzuurExtra) wordt onderzocht of een hogere dosis (4,0 of 0,4 mg, periconceptioneel) en langere duur (0,2 of 0,8 mg in 2e en 3e trimester) van de foliumzuursuppletie dan het huidige Nederlandse advies een groter preventief effect heeft op respectievelijk foliumzuur gerelateerde aangeboren aandoeningen en vroeggeboorte en pre-eclampsie. Voor deze Randomised Controlled Trial (RCT) worden 5.000 vrouwen van 18 tot 45 jaar in Noord-Nederland gezocht die binnen 12 maanden vanaf inclusie verwachten of hopen zwanger te worden. Deelneemsters gebruiken dagelijks 0,4 of 4,0 mg foliumzuur tot zij 12 weken zwanger zijn, daarna gebruiken zij dagelijks 0,2 of 0,8 mg foliumzuur tot het einde van de zwangerschap.
Doel Het doel van deze studie is om te onderzoeken wat het toegevoegde effect op het voorkomen van aangeboren aandoening is van een hogere dosering (4,0 mg) foliumzuur vergeleken met 0,4 mg foliumzuur rond de conceptie; en wat het effect is van 0,8 mg ten opzichte van 0,2 mg foliumzuur in het tweede en derde trimester van de zwangerschap op het voorkomen van vroeggeboorte en pre-eclampsie.
dienstbaar zijn voor onderzoek naar vergelijkbare interventies in de periconceptionele fase. De wervingsstrategie draagt bij aan bredere kennis van de populatie over foliumzuur. In de apotheek zal het aantal contra-indicaties en daarmee de medicatiebewaking toenemen.
Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is het effect van een hoge (4,0 mg) versus lage (0,4 mg) dosis FA suppletie van 4 weken voor conceptie tot 12 weken zwangerschap op de prevalentie van FA gerelateerde aangeboren aandoeningen. 2. Wat is het effect van 0,8 mg versus 0,2 FA suppletie van 12 weken zwangerschap tot einde zwangerschap op de prevalentie van vroeggeboorte en pre-eclampsie.
Projectuitvoerder(s) F. Blom MSc Dr. M.N.M. van Poppel Dr. H.E.K. de Walle Prof.dr. L.T W. de Jong - van den Berg
Relevantie Elk jaar worden tussen 200.000 en 300.000 baby’s met een neurale buis defect (NBD) geboren. Periconceptioneel foliumzuurgebruik heeft een preventief effect op het voorkomen van NBD. Andere aangeboren aandoeningen (zoals aangeboren hartafwijkingen, afwijkingen aan de ledematen, misvormingen van het urinewegsysteem, schisis en het syndroom van Down) die mogelijk voorkomen kunnen worden met foliumzuur, komen voor in nog grotere aantallen. In Nederland is 1,35 % van alle 180.000 zwangerschappen per jaar aangedaan met zo’n aandoening. Als een hogere dosering foliumzuur 20% meer aandoeningen kan voorkomen dan de huidige aanbevolen dosering, dan scheelt dat 490 aangedane zwangerschappen per jaar. FoliumzuurExtra kan uitsluitsel geven over de optimale foliumzuurdosering en duur van de suppletie, ter verbetering van het suppletieadvies in Nederland en internationaal. De infrastructuur voor de werving van gezonde deelnemers via de openbare apotheek kan
Projectleider(s) Prof.dr. M.C. Cornel Dr. D.J. de Smit
Contact project F. Blom MSc
[email protected] Begin en einddatum Start inclusie: januari 2012 (24 maanden) Afronding onderzoek verwacht: eind 2016 Samenwerkingspartners VU medisch centrum / EMGO+ Instituut EUROCAT, Universitair Medisch Centrum Groningen Farmaco-epidemiologie en farmaco-economie, Rijksuniversiteit Groningen MediClara Projects B.V. Trefwoord folic acid, periconceptional, prenatal (dietary) supplements, supplementation, congenital anomalies, abnormalities, preterm, premature birth, pre(-)eclampsia
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
101
“If we could give every individual the right amount of nourishment and exercise, not too little and not too much, we would have found the safest way to health.” Hippocrates
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Gewoon Gezond Zwanger, interventie ontwikkeling voor een gezonde gewichtstoename
NIEUW
IN JAARINDEX
Een gezonde gewichtstoename tijdens de zwangerschap geeft de beste resultaten wat betreft obstetrische complicaties en lichaamsgewicht van moeder en kind op de langere termijn. Slechts 1/3 van de huidige zwangere vrouwen heeft een gezonde gewichtstoename in de zwangerschap. Er zijn tientallen interventiestudies uitgevoerd die getracht hebben om het deel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename te verhogen. Tot op heden heeft dit nauwelijks effect gehad. In dit onderzoek wordt met behulp van het Intervention Mapping protocol, een planningsmodel voor preventieprogramma’s, een verloskundige interventie ontwikkeld. Met twee cross-sectionele studies wordt bij verloskundigen en zwangere vrouwen inzicht verkregen in de relevante (leefstijl)gedragingen en bijbehorende determinanten. De resultaten van deze studies vormen, samen met inzichten uit literatuur en van (ervarings) deskundigen, het uitgangspunt voor de interventie. De ontwikkelde interventie wordt in een quasi-experimentele setting geëvalueerd, en na eventuele aanpassing wordt een implementatietraject voorgesteld. Doel Doel van dit promotie onderzoek is het ontwikkelen van een interventie die het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename verhoogt. Vraagstelling/Hypothese Hoe kan het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename verhoogd worden? Relevantie Door het verhogen van het aandeel zwangere vrouwen met een gezonde gewichtstoename, wordt het gewicht en de leefstijl van de totale populatie vrouwen gezonder. Een vrouw met een gezonde leefstijl leert deze leefstijl aan haar kinderen. Daarmee heeft de interventie een brede uitwerking op de volksgezondheid. Projectleider(s) Marlein Ausems PhD (AVM) Marianne J. Nieuwenhuijze RM MSc (AVM) Prof. Raymond de Vries PhD (promotor) Projectuitvoerder(s) Astrid Merkx MSc Academie Verloskunde Maastricht
Contact project Astrid Merkx MSc
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - juli 2015 Samenwerkingspartners Raak Gewoon Zwanger Consortium (met daarin vertegenwoordigd: verloskundige praktijken, diëtist, fysiotherapeut, psycholoog, KNOV), Zuyd-Hogeschool, Universiteit Maastricht Trefwoord prenatal care, gestational weight gain, prevention obesity, midwives
101
102
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
102 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Gewoon Gezond Zwanger: Maternale distress
NIEUW
IN JAARINDEX
Maternale distress heeft verstrekkende gevolgen voor de gezondheid van moeder en (ongeboren) kinderen. Binnen de huidige eerstelijns verloskundige zorg bestaat nauwelijks evidence-based routine beleid ten aanzien van maternale distress. Veel winst is mogelijk te behalen middels gezondheidsbevordering rondom maternale distress. De verloskundige lijkt de aangewezen zorgverlener om een effectieve interventie in te zetten. Het door Bartholomew e.a. ontwikkelde Intervention Mapping protocol is een systematische stapsgewijze methode voor de ontwikkeling van een interventie. Met een needs assessment, review en kwalitatieve en kwantitatieve studies zijn maternale distress in kaart gebracht, de rol van de verloskundige nader belicht en de ontwikkeling van maternale distress bij zwangeren beschreven. Met de onderzoek data worden gedragsveranderingsdoelen onder zwangeren en verloskundigen aangescherpt en de prenatale interventie verder vorm gegeven. Het onderzoek consortium (o.a. verloskundigen, psychologen) reflecteert regelmatig op de onderzoek voortgang. Tenslotte, test een quasi-experimentele effect studie test de interventie. Doel Ontwikkelen van een effectieve prenatale interventie voor de reductie van maternale distress.
effectief zorgpad en beleid voor verloskundigen binnen de zorgketen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring is van belang voor gezondheidsbevordering van moeder en kind
Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is maternale distress; hoe definiëren we dit binnen het continuüm van minimale klachten en symptomen tot aan psychopathologie? 2. Wat is de gezondheidsproblematiek rondom maternale distress en de effecten op kwaliteit van leven en welke educatieve en ecologische factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van maternale distress? 3. In hoeverre verminderen preventieve interventies en de behandeling voor maternale distress de incidentie en mate van maternale distress tijdens de zwangerschap tot een jaar postpartum? 4. Wat is de intentie van eerstelijns verloskundigen in Nederland ten aanzien van het verlenen van zorg rondom maternale distress onder hun zwangeren en welke factoren beïnvloeden hun intentie? 5. Wat is de incidentie en de mate van maternale distress onder een Nederlandse populatie gezonde zwangeren en welke factoren hangen samen met de ontwikkeling van maternale distress onder deze zwangere vrouwen? 6. Welke ingrediënten zijn nodig voor de ontwikkeling van een effectieve interventie en hoe ziet deze interventie er uit? 7. Is de (ontwikkelde) interventie effectief om de incidentie en mate van maternale distress onder gezonde zwangeren te reduceren?
Projectleider(s) Drs. M. Nieuwenhuijze Dr. M. Ausems Prof. R. de Vries
Relevantie Het voorkómen of reduceren van maternale distress tijdens de zwangerschap is van belang op korte en lange termijn voor zwangere vrouwen voor hun eigen emotioneel welzijn, het voorkómen van obstetrische gevolgen zoals laag geboortegewicht en prematuriteit, maar ook voor de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkeling van hun kinderen. Relevante informatie voor vrouwen maar ook een
Projectuitvoerder(s) Drs. Y. Fontein Contact project Drs. Yvonne Fontein-Kuipers
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - april 2015 Samenwerkingspartners Kenniscentrum AVM, Hogeschool Zuyd, Universiteit Maastricht Publicaties • F ontein-Kuipers Y, Budé L, Ausems M, de Vries R, Nieuwenhuijze M. Dutch midwives’ behavioural intentions of antenatal management of maternal distress and factors influencing these intentions: an exploratory survey. Midwifery 2013 doi:10.1016/j.midw.2013.06.010 • F ontein-Kuipers Y, Nieuwenhuijze M, Ausems M, Budé L, de Vries R. Antenatal interventions to reduce maternal distress: a systematic review and meta-analysis of Randomised Trials BJOG in press Trefwoord maternal distress, antenatal care, prenatal care, public health, midwifery, mental health
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
103
“Help zwangeren van hun sigaret af!”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Roken tijdens de zwangerschap. De ontwikkeling van een zorgpad.
NIEUW
IN JAARINDEX
Het onderzoek bestond uit twee delen. Allereerst werd er een gedegen literatuurstudie verricht naar de behandeling van rokende zwangeren. Vervolgens werd door middel van tien semi-gestructureerde interviews met rokende zwangeren en zwangeren die gestopt zijn met roken een antwoord gezocht op de vraag wat zij relevant vinden om op te nemen in een zorgpad. De hoofdthema’s die aan de hand van deze interviews naar voren kwamen waren motivatie & motiveren, houding & kennis, omgeving, begeleiding en stoppoging. In de tweede fase werd er een concept zorgpad ontwikkeld aan de hand van verkregen informatie uit deze interviews. Het zorgpad heeft zijn vorm te danken aan Curenz (2013) multidisciplinaire eerstelijns zorgpaden. Dit zorgpad werd door middel van een vereenvoudigde Delphi-methode op validiteit en bruikbaarheid getoetst onder experts op het gebied van motiveren en begeleiden in stoppen met roken en de toekomstige gebruikers ervan, totdat er een consensus werd bereikt over de inhoud van het uiteindelijke zorgpad Doel Het doel van dit onderzoek was een zorgpad te ontwikkelen dat gebruikt kan worden door verloskundige professionals wanneer er roken tijdens de zwangerschap gesignaleerd wordt. Vraagstelling/Hypothese De vraagstelling van dit onderzoek luidde daarom als volgt: Hoe moet een zorgpad voor rokende zwangeren eruit zien dat gebruikt kan worden door verloskundige professionals wanneer roken in de zwangerschap gesignaleerd wordt? Relevantie De schadelijke effecten van roken tijdens de zwangerschap zijn in voorgaande studies meermaals beschreven. Roken geeft onder andere een verhoogde kans op spontane abortus en verdubbelt het de kans op extra uteriene graviditeit. Ook verhoogt roken het risico op vroeggeboorte, groeivertraging, zwangerschapscomplicaties, foetale en maternale mortaliteit en geeft tenslotte een grotere kans op wiegendood. Het effect van roken op de perinatale uitkomsten heeft een relatief groot aandeel, met name op vroeggeboorte en dysmaturiteit. Het is niet geheel duidelijk hoe de gevarieerde groep rokende zwangeren door de verloskundige professional het beste kan worden gemotiveerd en begeleid om te stoppen met roken, mogelijk wegens gebrek aan uniformiteit.
Projectleider(s) B. Engeltjes MPA en Dr. R. Rijke, Hogeschool Rotterdam, opleiding Master Physician Assistant – Klinisch Verloskundige. Projectuitvoerder(s) M. van der Noll MPA io. Contact project M. van der Noll MPA in maart 2014
[email protected] Begin en einddatum januari 2012 - november 2013 Publicaties n.n.b. (wordt vervolgd) Trefwoord smoking cessation during pregnancy, to motivate pregnant women in smoking, cessation, guidance in smoking cessation, pathway for smoking pregnant women
103
104
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
104 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Voorbereiden op de zwangerschap: begrijpelijke informatie voor iedereen
NIEUW
IN JAARINDEX
Alhoewel preconceptiezorg in belangrijke mate kan bijdragen aan het bevorderen van een optimale zwangerschap en uitkomst is het moeilijk stellen met kinderwens te bereiken. Dit wordt bemoeilijkt doordat deze groep niet eenvoudig te identificeren is. Gezocht moet worden naar innovatieve methoden om de doelgroep te bereiken zodat zij tot een geïnformeerde keuze komen om gebruik te maken van preconceptiezorg. Het is daarbij van belang dat aansluiting wordt gerealiseerd bij de belevingswereld, opdat aandacht en relevantie voor de (inhoud van de) interventie wordt vergroot. Het doel van dit project is middels een samenhangend geheel van activiteiten deze aansluiting te realiseren waardoor het bereik van de groep toekomstige ouders wordt verhoogd en zij op basis van een goed geïnformeerde keuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg. Doel Het doel van dit project is het bereik van de groep toekomstige ouders te verhogen en dat zij op basis van een goed geïnformeerde keuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg. Hiertoe willen we informatie over preconceptiezorg inbedden in het bredere kader van seksuele gezondheid en vraaggestuurde informatie bieden op thema’s over dit onderwerp. Dit beogen we te realiseren via twee strategieën, te weten: • Via lessen op ROCs en informatieavonden op het CJG. • Via een te ontwikkelen e-tool. De e-tool is bedoeld als brug tussen vindplaatsen (ROC en CJG) en aanbod (preconceptiezorg). Vraagstelling/Hypothese Het project heeft de volgende vraagstellingen: • Wat zijn thema’s rondom seksualiteit, relaties en zwangerschap die momenteel bij (toekomstige) ouders leven, en welke zouden kunnen worden ingezet om het thema gezonde voorbereiding op de zwangerschap (PCZ) te vergroten? • Wat is de ervaring van verloskundigen, CJG medewerkers, SENSE medewerkers en docenten met de lessen, informatieavonden en de e-tool? • Kunnen lessen en informatieavonden zo worden ingezet dat het gebruik van de e-tool kan worden gerealiseerd? • Is de e-tool acceptabel en bruikbaar voor toekomstige ouders? • Nemen relevante determinanten (kennis, attitude en intentie) gerelateerd aan een geïnformeerde keuze en gedrag t.a.v. PCZ toe na gebruik van de e-tool? • Vindt doorgeleiding op basis van vraag plaats? Relevantie Het doel van het project is vergroten van het bereik van toekomstige ouders zodat zij een geïnformeerde keuze over het gebruik van preconceptiezorg kunnen maken. Het project richt zich op vindplaatsen waar de kans op het treffen van risicogroepen het grootst is. Allochtone groepen en personen met een lage sociaal
economische status (SES) hebben een verhoogd risico op ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Voor deze groep is preconceptiezorg (PCZ) van groot belang, om zo de kans op een gezonde zwangerschap te vergroten. Tot dusver is het moeilijk om toekomstige ouders te bereiken. Zij gaan zich pas informeren als er sprake is van zwangerschap terwijl juist de eerste weken van de zwangerschap belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind. Projectleider(s) Dr. K.M. van der Pal-de Bruin Projectuitvoerder(s) I. Aalhuizen MSc Dr. P. van Empelen C. Honig Drs. D. Korfker Prof.dr. J. van Lith F. Sypenstein Contact project Dr. K.M. van der Pal-de Bruin
[email protected] Begin en einddatum september 2013 - juli 2016 Samenwerking met Regionaal Verloskundig Consortium Noordelijk Zuid-Holland Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040002 Dit project wordt uitgevoerd samen met de verloskundigen van de Coöperatie LEO, GGD Hollands Midden en de KNOV en valt binnen het Regionaal Verloskundig Consortium noordelijk Zuid-Holland.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
105 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Lokaal afstemmen van preconceptiezorg. Rekening houden met aanstaande ouders en de mogelijkheden van zorgverleners
NIEUW
IN JAARINDEX
Het is noodzaak om het bewustzijn over het belang van preconceptiezorg (PCZ) te verhogen. Met een doelgroep-specifieke aanpak (op basis van risicostratificatie) kan PCZ op maat gegeven worden. Deze aanpak is gericht op bewustwording en voorlichting van aanstaande ouderparen, met informatie die voor hen relevant is. Hoe en door wie deze doelgroepen het best bereikt kunnen worden is voor een belangrijk deel afhankelijk van de lokale situatie. Wij richten ons dus ook op hulpverleners om te achterhalen of, en zo ja waarom, er weerstand is bij hulpverleners en wat de mogelijkheden zijn om hen te motiveren. Daarnaast proberen wij bij aanstaande ouderparen te achterhalen wat er moet gebeuren om te zorgen dat paren ook daadwerkelijk op consult komen. Doel 1. Het bereiken van zoveel mogelijk aanstaande ouderparen met een kinderwens. 2. Door middel van een risicogestratificeerde aanpak. 3. Lokaal afgestemd tussen hulpverleners. Vraagstelling/Hypothese • Wat zijn de ervaringen van vrouwen met de huidige PCZ? • Welke knelpunten en verbetermogelijkheden zien de betrokken hulpverleners? • Wat is de inhoud van een lokaal ontwikkeld multidisciplinair protocol voor PCZ? • Wat is het effect van het invoeren van een dergelijk protocol? • Hoe verlopen ontwikkeling en uitvoering van PCZ? Relevantie Een belangrijk vraagstuk rondom PCZ is hoe de bekendheid en het inzien van het belang van PCZ te vergroten. Het verbeteren van bereik en resultaat van PCZ kan op verschillende manieren. Dit project richt zich op lokale afstemming van PCZ, op basis van de ervaringen en behoeften van aanstaande ouderparen én van betrokken zorgverleners. Projectleider(s) Prof.dr. A. Franx Dr. M.P.H. Koster Dr. H.F. van Stel
Projectuitvoerder(s) A. Blankenspoor A.J.M. van Dam C. Graafland Drs. L. Loncle A. Lugtenberg MSc Prof.dr. C.H. van der Vaart Drs. E.H. van Vliet-Lachotzki Contact project Dr. M.P.H. (Wendy) Koster
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2015 Samenwerking met Regionaal consortium Utrecht (RCU) Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040005 Erfocentrum, GGD Midden Nederland, Stichting HELLP Syndroom, Universitair Medisch Centrum Utrecht (Afdeling Verloskunde en Gynaecologie, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde), Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties, Verloskundigenpraktijk Zeist
105
106
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
106
“Centering Parenting: met een groep moeders aan de slag over hun eigen gezondheid en die van hun baby. Empowerment pur sang.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
CenteringParenting: jeugdgezondheidszorg sámen met ouders
NIEUW
IN JAARINDEX
Als vervolg op CenteringPregnancy (CP) is in de VS CenteringParenting (CPa) ontwikkeld. De eerste resultaten van CPa in de VS zijn positief: hoger % langdurig borstvoeding, minder vaak een kort interval tussen zwangerschappen, hoger % moeders gescreend op depressie, hogere tevredenheid moeders over ontvangen zorg; ‘empowerment’ werd geïdentificeerd als procesindicator. Vanuit CP in Nederland volgde de vraag van professionals en ouders, die na de zwangerschap op dezelfde wijze wilden doorgaan, naar JGZ in de vorm van CPa. Het betreft JGZ in de vorm van groepsbijeenkomsten met de ouders meer als uitgangspunt. CPa is gericht op het versterken van de eigen kracht van kinderen/gezinnen. De zorg is zowel gericht op het kind als op zijn ouders en gestoeld op zelfmanagement, ondersteuning en (inter)actief leren. ln dit project wordt CPa onderzocht als nieuw zorgconcept voor de JGZ in het eerste jaar na de bevalling. Het onderzoek heeft een quasi-experimentele opzet: een interventiestudie met een parallelle controlegroep en een voor- en nameting. De uitkomsten op procesniveau betreffen: deelname aan het JGZ zorgaanbod, waardering (ouders en professionals)en tijdsinvestering. Uitkomsten op effectniveau zijn: kennis, gezondheidsvaardigheden, zorggebruik (kind, ouders),gezondheidsgedrag, ervaren psychosociale steun, opvoedingsbelasting, duur borstvoeding, tijdstip vaccinaties, en ontwikkeling van het kind. Uitkomsten worden gemeten na 12 maanden. Doel De doelstellingen zijn: 1) Het op proef implementeren van CPa als uitvoeringsvorm voor de JGZ in een drietal JGZ organisaties in 20 groepen van 8-9 ouder-kindparen, 2) Het evalueren van de werkwijze in vergelijking met het reguliere aanbod van JGZ op proces- en effectniveau na 12 maanden uitvoering, en 3) Het verder ontwikkelen van de methodiek n.a.v. de resultaten van de evaluatie van de implementatie. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn de effecten van CPa in vergelijking met de reguliere JGZ op de gezondheid en het herstel van de moeder na de bevalling, enkele gezondheidsindicatoren bij de kinderen en op de kennis, vaardigheden en zelfvertrouwen van de ouders in de verzorging en opvoeding van hun kind in het eerste levensjaar? Relevantie Dit onderzoek draagt bij aan kennis over de effecten van toepassing van CenteringPregnancy en CenteringParenting in de JGZ. De JGZ biedt preventieve zorg aan alle jongeren en hun ouders in Nederland. Een aantal belangrijke interventies zoals de hielprikscreening, vaccinaties en preventie van wiegendood zijn effectief gebleken en zelfs enorm kosteneffectief. De JGZ zoekt naar mogelijkheden om de zorg meer te laten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de ouders binnen hun sociale netwerk (eigen kracht), afgestemd op de verschillende doelgroepen. CPa betreft een innovatieve wijze van uitvoering van de JGZ, die aansluit bij deze doelen. Bijkomend doel is om vooral gezinnen met een lage sociaaleconomische status (SES) en/of van allochtone afkomst op een effectievere manier te bereiken.
Projectleider(s) Drs. Maaike Beltman Projectuitvoerder(s) Dr. Marlies Rijnders Dr. Bregje van Sleuwen Drs. Yvonne Schönbeck Drs. Eline Vlasbom Drs. Maaike Beltman Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2015 Samenwerking met Stichting Amsterdam gezondheidscentra GGD The family Factory Samenwerkingspartners Voortplantingsgeneeskunde: AMC, VUmc, Maxima Medisch Centrum Eindhoven, ErasmusMC, UMCG, Hogeschool Rotterdam, LUMC, MaastrichtUMC, UMCUtrecht
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
107
“Tell me and I forget. Teach me and I remember. Involve me and I learn.”
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Integrale zwangerschapszorg in een groep met CenteringPregnancy
NIEUW
IN JAARINDEX
CenteringPregnancy (CP) is een zorgmodel waarbij de medische prenatale controles geïntegreerd met zelf management, ontwikkeling van kennis en ondersteuning worden aangeboden in semi-gestructureerde groepsbijeenkomsten. Hierdoor is er veel meer tijd en aandacht voor gezondheid bevorderende adviezen, het stimuleren van de zelf-effectiviteit van vrouwen en verhogen van hun kennisniveau omtrent zwangerschap en geboorte dan in het individuele zorgaanbod. Er komt daardoor meer ruimte voor ‘zorg-op-maat’. Uit een pilotstudie blijkt dat CP veelbelovend en haalbaar is in de Nederlandse verloskundige praktijk. Dit is een belangrijk gegeven, gezien de essentiële verschillen in het verloskundig systeem tussen Nederland en de landen waar tot nu toe CP is. In dit project wordt gekeken wat er nodig is om CP in Amsterdam aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren aan te kunnen bieden en hoe daarbinnen een domein overstijgende aanpak gerealiseerd kan worden. Doel Dit project heeft de volgende doelstellingen 1) meer zwangere vrouwen in Amsterdam CP aan te bieden 2) CP in Amsterdam aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren aanbieden en 3) CP aanbieden waarbij de twee begeleiders per groep bestaan uit een 1e en 2e lijns zorgverleners om zo een domein overstijgende aanpak te realiseren Vraagstelling/Hypothese Hoe kan een domein overstijgende aanpak gerealiseerd worden in de prenatale zorg aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren binnen het zorgmodel CenteringPregnancy. Relevantie Bij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en worden ze gesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid te beïnvloeden. Door de interactie binnen de groep komt de individuele zorgbehoefte van de cliënt duidelijk naar voren en staat zo centraal. Deze benadering sluit aan bij de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en geboorte om “de zwangere centraal te stellen”, “de zorg een lerend karakter te geven en de zwangere een eigen verantwoordelijkheid te geven in het proces rondom zwangerschap en geboorte”. Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten, zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename van de prenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meer geven borstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg. Het is belangrijk deze vorm van zorg toegankelijk te maken voor zwangeren met verschillende risicoprofielen.
Projectleider(s) Dr. Marlies Rijnders Projectuitvoerder(s) Dr. Marlies Rijnders Inger Aalhuizen Contact project Dr. Marlies Rijnders
[email protected] Begin en einddatum september 2013 - september 2015 Samenwerkingspartners AGIS/ACHMEA, Consortium Amsterdam, Eerste lijn Amsterdam
107
108
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
108
“De babysterfte is in Suriname schokkend hoog en toont aan dat urgent maatregelen moeten worden genomen om dit tegen te gaan”. Manodj Hindori, directeur Vincentius ziekehuis
KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Perisur: ontwikkelen en implementeren van interventies om de perinatale morbiditeit en mortaliteit in Suriname terug te dringen
NIEUW
IN JAARINDEX
In Suriname overlijden jaarlijks 25 op de 1.000 pasgeborenen in de perinatale periode, zo blijkt uit de eerste resultaten van het Prospectief Onderzoek naar de Perinatale en Zuigelingensterfte in Suriname (POPZiS). Met dit sterftecijfer neemt Suriname een relatief ongunstige positie in ten opzichte van Westerse landen en ook ten opzichte omringende landen. Blijkens een recente publicatie in de Lancet zal in Suriname de MDG doelstellingen, voor wat betreft de kindersterfte, niet in 2015 maar pas na 2040 worden bereikt. Deze vaststelling noopt tot nader onderzoek naar achterliggende oorzaken. In 2013 is het Perisur project gestart waarbinnen 4 deelprojecten gericht op preventie van perinatale sterfte en morbiditeit: 1. Interne perinatale audit, 2. Kennis inventarisatie onder zwangeren over foliumzuurgebruik 3. Implementatieonderzoek Preconceptiezorg 4. Implementatieonderzoek Centering Pregnancy Doel Het Perisur project is opgezet met als doel het ontwikkelen en implementeren van effectieve interventies om de morbiditeit en mortaliteit in de perinatale periode terug te dringen teneinde de MDG doelstellingen op dit gebied te behalen. Relevantie De factoren die bijdragen aan de ongunstige perinatale uitkomsten in Suriname zijn waarschijnlijk deels te vermijden. Interventies kunnen liggen op het terrein van de public health, zoals preconceptievoorlichting, maar ook op het terrein van de verloskundige zorg, bijvoorbeeld vroegtijdige opsporing van ernstige aangeboren afwijkingen en ernstige groeivertraging. Daarnaast kunnen interventies tijdens de zwangerschap, de baring en in de neonatale periode bijdragen aan het terugdringen van de neonatale sterfte en behalen van de MDG doelen. Projectleider(s) Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child Health Projectuitvoerder(s) Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child Health Ir. Manodj Hindori (voorzitter, algemeen directeur St. Vincentius Ziekenhuis) Marije Kamphuis Lynn Leermakers, Universiteit van Utrecht Dr. Marlies Rijnders, TNO Child Health
Contact project Dr. Ashna Mohangoo
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - januari 2015 Samenwerkingspartners In Suriname: St. Vincentius Ziekenhuis, Academisch Ziekenhuis Paramaribo,’s Lands Hospitaal, Bureau Openbare Gezondheidszorg/ Ministerie van Volksgezondheid, Medische Zending, Regionale Gezondheidsdienst. In Nederland: VWS, Perinatale Audit Nederland, Erasmus MC
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
109 KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG
GEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIE
Ethische kwesties in de preconceptiezorg
NIEUW
IN JAARINDEX
Nog steeds monden te veel zwangerschappen uit in complicaties die vermeden hadden kunnen worden. Er bestaat een direct verband tussen de gezondheid van de moeder, de groei en ontwikkeling van de foetus en de gezondheid van het toekomstige kind in het latere leven; het gedrag van moeders (roken, alcoholgebruik, overgewicht, voeding, foliumzuur) speelt een cruciale rol bij het ontstaan van deze complicaties. Er is een groot potentieel om dit gezondheidsgerelateerd gedrag zo aan te passen dat de risico’s op zwangerschapscomplicaties en de gerelateerde gezondheidsproblemen van moeder en kind significant kleiner worden. Preconceptiezorg benut dit potentieel door nog vóór de conceptie actie te ondernemen. Aansturen op de verandering van gezondheidsgerelateerd gedrag levert talrijke ethische kwesties op, die in dit project onderzocht worden. Doel Dit project beoogt de ethische kwesties rond het bereiken, engageren, en bejegenen van toekomstige ouders in de preconceptiezorg te bestuderen, met bijzondere aandacht voor opkomende strategieën als e-health en nudging. Meer concreet zal onderzocht worden: 1. Welke behoeften, waarden en belangen de in preconceptiezorg betrokken partijen hebben. 2. Hoe de inclusie in de preconceptiezorg op een verantwoorde manier verhoogd kan worden. 3. Welk aandringen op gedragsverandering ethisch acceptabel is. 4. Welke impact preconceptiezorg op de bejegening van ouders heeft (bv. met betrekking tot schuldgevoelens en stigmatisering) 5. Welke morele verantwoordelijkheden artsen in de preconceptiezorg dragen. Het project is een vervolg op een eerder project dat door ZonMw gefinancierd werd (Preconception care for all and medicalization). Vraagstelling/Hypothese De volgende vragen staan centraal in dit project: • Wat is een gepaste manier om de doelgroep te bereiken? • Hoe kunnen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de preconceptiezorg de behoeften, waarden en belangen van alle betrokkenen onderling in balans gehouden worden? • Hoe kunnen veranderingen op een verantwoorde manier bewerkstelligd worden? • Welke morele verantwoordelijkheden vloeien voort uit het doorvoeren van een dergelijk veranderingsmanagement, met name voor professionele zorgverleners in de preconceptiezorg. Relevantie Preconceptiezorg is erop gericht de zwangerschapsuitkomst te verbeteren door risico’s te verkleinen. Dit vergt vaak veranderingen in het gezondheidsgerelateerd gedrag van wensmoeders, bijvoorbeeld op het domein van leefstijl (bv. voeding, alcoholconsumptie, roken). Het stimuleren van zulke
veranderingen is echter geen normatief neutrale onderneming en heeft belangrijke ethische implicaties voor verschillende betrokkenen, die dit onderzoek van dienst wil zijn: • toekomstige ouders en hun kinderen zullen voordeel ondervinden van 1. het verbeterde inzicht in de behoeften, waarden en belangen die wensouders hebben, zodat het makkelijker wordt deze te respecteren bij het bereiken en bejegenen van deze wensouders in de preconceptiezorg, 2. het ‘ontmijnen’ van de ingang tot de preconceptiezorg, zodat de inclusiegraad van wensouders in de preconceptiezorg hoger wordt, 3. de betere ethische en empirische onderbouwing van counseling (bv. directief versus niet-directief), nudges, en e-health interventies, waarbij het de bedoeling is deze maximaal te laten aansluiten bij de timing en het initiatief van wensouders en deze minimaal te laten interfereren met hun privacy; • professionele zorgverleners zullen voordeel ondervinden van 1. het verbeterde inzicht in hoe wensouders in de preconceptiezorg benaderd en bejegend kunnen worden, 2. de duidelijke definiëring van de professionele verantwoordelijkheden in de preconceptiezorg, 3. het ethisch kader ter sturing van counseling, nudges en e-health interventies in de praktijk en 4. de onderwijsmodule voor professionals in de preconceptiezorg, inclusief e-learning traject, die via het regionaal consortium geïmplementeerd zal worden; • door de samenwerking met het regionaal consortium Zuidwest Nederland zal de aandacht voor preconceptiezorg binnen het regionaal consortium versterkt worden; • door wetenschappelijk onderzoek zal dit project bijdragen tot de ontwikkeling wetenschappelijke kennis. Mede op basis van nieuw empirisch materiaal zal het debat over de ethische aspecten met betrekking tot het bereiken, activeren en bejegenen van wensouders in de preconceptiezorg gevoed worden. Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040004 Regionaal consortium Zuidwest Nederland
109
Kwaliteit van het zorgsysteem
112
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
112 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Landelijke evaluatie geboortecentra
In een geboortecentrum kunnen vrouwen bevallen onder leiding van een verloskundige met hulp van een kraamverzorgende. De afgelopen tijd zijn er veel geboortecentra opgericht. Opvallend is de grote diversiteit die voortkomt uit de verschillen in ontstaansgeschiedenis en organisatie van de geboortecentra. Een overkoepelende beleidsvisie over de plaats van geboortecentra en hun mate van integratie in het verloskundige systeem ontbreekt en er is geen inzicht in de bijdrage die geboortecentra leveren aan de kwaliteit van de verloskundige zorg zoals effect op gezondheidsuitkomsten van moeder en kind, ervaringen van vrouwen en zorgverleners, en kosten-effectiviteit. In deze evaluatie wordt op brede en uiteenlopende wijze gekeken naar de organisatie en integratie van geboortecentra en de effecten van geboortecentrumzorg op de kwaliteit van en ervaring met verloskundige zorg in de regio. Kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden zullen worden gebruikt en de resultaten zullen in samenhang worden geanalyseerd waardoor concrete aanbevelingen zullen kunnen worden gegeven.
Doel Het project heeft een brede opzet, wat tot uiting komt in de acht geformuleerde doelstellingen: 1. Het vaststellen van kwaliteitsindicatoren voor geboortecentra; 2. Het ontwikkelen van een typologie van geboortecentra, op basis van de mate van integratie van zorg en organisatie; 3. Het meten van de kwaliteit van zorg (structuur, proces en uitkomst) in geboortecentra; 4. Het in kaart brengen van de gevolgen van het opzetten van een geboortecentrum voor de organisatie en kwaliteit van de zorg in de regio; 5. Het in kaart brengen van de kosten van geboortecentrumzorg; 6. Het meten van de ervaringen van cliënten en zorgverleners met geboortecentrumzorg; 7. Het beschrijven van het proces van organisatorische integratie in een beperkt aantal geboortecentra, in relatie tot gezondheidsuitkomsten; 8. Het doen van aanbevelingen ten aanzien van toekomstige verloskundige zorgverlening.
Relevantie In verschillende regio’s worden op dit moment geboortecentra opgericht met de intentie tot verbetering van kwaliteit van natale zorg voor de eerstelijns zwangere. Deze trend wordt door de minister aangemoedigd en is in lijn met de adviezen in het rapport van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. Deze evaluatie is gericht op inzicht in effecten van geboortecentra op gezondheidsuitkomsten, kosten, zorgverlening en cliëntervaringen. Tevens wordt onderzocht welke factoren bijdragen aan een succesvolle implementatie van geboortecentra. Projectgroep Dr. Karin van der Pal-de Bruin (TNO) Dr. Trees Wiegers (NIVEL) Dr. Marc Bruijnzeels (Jan van Es Instituut) Dr. Elske van den Akker-van Marle (LUMC) Drs. Hanneke de Graaf (Geboortecentrum Sophia) Prof.dr. Henk Akkermans (Universiteit van Tilburg) Dr. Marlies Rijnders (TNO) Prof.dr. Arie Franx (UMCU) Prof.dr. Eric Steegers (ErasmusMc)
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
113
Projectuitvoerder(s) Marieke Hermus MSc Inge Boesveld MSc Marit Hitzert Contact project Dr. Karin van der Pal-de Bruin
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 tot januari 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020012 Deze studie wordt uitgevoerd binnen een unieke samenwerking van onderzoeksinstituten, medische centra, professionele organisaties en zorgverleners. De projectgroep staat bovenaan vermeld. Daarnaast is voor dit onderzoek een brede adviescommissie samengesteld met vertegenwoordigers van STBN, KNOV, Midwifery Science, ZN, ActiZ, het Ouderschap, de verloskunde academies en individuele gynaecologen, verloskundigen, kinderartsen en kraamzorgaanbieders. Publicaties Wiegers T, Graaf H de, Pal-de Bruin KM van der, namens de projectgroep Landelijke evaluatie geboortecentra. De opkomst van geboortecentra en hun rol in de zorg. TSG 2012; 90(8), 475-478 Trefwoord birthing centers, term birth, delivery rooms, delivery obstetric, pregnancy outcome, home childbirth, midwifery, communication, outcome assessment (health care), perinatal mortality, costs and cost analysis, integrated care tv
113
114
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
“Waar bevalt het nu beter: thuis of in het ziekenhuis? Onder leiding van de verloskundige of
114
toch de gynaecoloog? Welke wensen en ervaringen hebben vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind? Wat gebeurt er met deze groep vrouwen tijdens de zwangerschap en/of bevalling? En wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige zorg? Dit onderzoek probeert op deze vragen antwoord te geven en deze vragen te belichten vanuit een maatschappelijk perspectief.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?
Uit het eerste gedeelte van de studie kwam naar voren dat er een groot verschil is in aantal interventies (kunstverlossingen en sectio’s) tussen bevallingen die low-risk in de eerste lijn starten en bevallingen die low-risk in de tweede lijn starten (Maassen M. et al, 2008). Een dergelijk onderzoek is echter nog niet prospectief uitgevoerd. Dit was aanleiding om deze multicenter prospectieve cohortstudie op te zetten. Voor dit onderzoek vergelijken we vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind en die geen medische indicatie hebben voor begeleiding in de tweede lijn. We volgen 500 vrouwen in de eerste lijn en 250 vrouwen in de tweede lijn vanaf 16 weken zwangerschap tot zes weken postpartum. De onderzoekspopulatie wordt landelijk geworven. De respondenten vullen gedurende de zwangerschap twee vragenlijsten in en na de bevalling een vragenlijst. Ook houden ze een weekoverzicht bij waarin wordt vermeld hoe vaak er contact is met zorgverleners. Uiteindelijk wordt ook gebruik gemaakt van de medische gegevens. Doel Vaststellen wat de verschillen zijn onder laag risico zwangeren die in de eerste lijn versus de tweede lijn bevallen waarbij gekeken wordt naar interventies en uitkomsten, maar ook naar karakteristieken, voorkeuren, verwachtingen en ervaringen. Ook partners worden meegenomen in het onderzoek. Vraagstelling/Hypothese • Is er een verschil in de aard en aantal interventies en uitkomsten tussen een eerstelijns bevalling en een primair klinische bevalling? • Is er een verschil in verwachtingen en belevingen van zwangeren en hun partners met betrekking tot de zorg tussen een eerstelijns bevalling en een primair klinische bevalling? • Wat zijn de verschillen in voorkeuren tussen zwangeren en hun partners onder controle in de eerste lijn in vergelijking tot de tweedelijn?
Relevantie Het Nederlands verloskundige systeem is uniek. Om dit systeem in stand te houden en de kwaliteit ervan te verbeteren is onderzoek nodig. Op deze manier komen gegevens beschikbaar die valide zijn voor de Nederlandse situatie van verloskundige zorg en kunnen er gerichte aanbevelingen voor de verbetering van de verloskundige zorg worden gedaan. Deze studie zal een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland. De resultaten zullen naar verwachting duidelijkheid verschaffen over de aard en het aantal interventies, de uitkomsten, voorkeuren, verwachtingen en ervaringen tijdens de zwangerschap en bevalling.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
115
Projectleider(s) Prof. Jan G. Nijhuis MD PhD Prof. Raymond de Vries PhD Projectuitvoerder(s) Tamar M. van Haaren–ten Haken MSc Marijke J.C. Hendrix PhD Marianne J. Nieuwenhuijze RM MPH Contact project Tamar van Haaren–ten Haken MSc
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2006 Einddatum: 2014 Het eerstelijns project is afgerond en heeft in 2010 geleid tot de promotie van Marijke Hendrix (‘Thuis of poliklinisch voor de low-risk nulliparae: Wat bevalt beter?’). Inclusie voor de tweede lijn voltooid in 2011. Samenwerkingspartners Prof. J.L. Severens PhD, Erasmus Universiteit, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg N. Satijn, verloskundige Eijsden
Publicaties • Maassen M, Hendrix M, van Vugt H, Veersema S, Smits F, Nijhuis J. Operative deliveries in low-risk pregnancies in the Netherlands: primary versus secondary care. Birth 2008;35:277-282. • Hendrix M, van Horck M, Moreta D, Nieman F, Nieuwenhuijze M, Severens J, et al. Why women do not accept randomisation for place of birth: feasibility of a RCT in the Netherlands. BJOG 2009;116(4):537-44. • Hendrix M, Evers S, Basten M, Nijhuis J, Severens J. Cost Analysis of the Dutch Obstetric System: low-risk nulliparous women preferring home or short-stay hospital birth – a prospective non-randomised controlled study. BMC Health Services Research 2009;9:211. • Pavlova M, Hendrix M, Nouwens E, Nijhuis J, van Merode G. The choice of obstetric care by low-risk pregnant women in the Netherlands: Implications for policy and management. Health Policy 2009;93:27-34. • Hendrix M, Pavlova M, Nieuwenhuijze M, Severens J, Nijhuis J. Differences in preferences for obstetric care between nulliparae and their partners in the Netherlands: a discrete-choice experiment. Journal of Psychosomatic Obstetrics and Gynecology 2010;31(4):243-251. • Van Haaren-ten Haken T, Hendrix M, Nieuwenhuijze M, Budé. L, de Vries R, Nijhuis J. Preferred place of birth: Characteristics and motives of low-risk nulliparous women in the Netherlands. Midwifery 2012; 28:609-18. • Van Haaren-ten Haken T, Pavlova M, Hendrix M, Nieuwenhuijze M, de Vries R, Nijhuis J. Eliciting preferences for key attributes of intrapartum care in the Netherlands. Birth. Accepted for publication (oktober 2013) Trefwoord home birth, (short-stay) hospital birth, satisfaction, costeffectiveness, operative deliveries, preferences, interventions
115
116
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
“Vrouwen in Nederland bevallen vaak thuis of in een ziekenhuis in de regio waar ze
116
wonen. De hypothese is dat de woonplaats van de vrouw niet van invloed is op de uitkomst van de zwangerschap. Echter er zijn in Nederland regionale verschillen in perinatale sterfte die voor een deel samenhangen met bijvoorbeeld een reistijd van twintig minuten of meer naar het ziekenhuis. Daarom is verder onderzoek naar de organisatie en de uitvoering van de verloskundige zorg in Nederland van belang.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen.
De aanleiding van het onderzoek was de discussie over de invloed van het verschil in registratie van perinatale sterfte in de landen van Europa op de Peristat vergelijking. Als de vergelijkbaarheid tussen landen complex is dan kan het inzicht geven om binnen Nederland met hetzelfde zorgsysteem en wijze van registratie te onderzoeken of er tussen regio’s verschillen zijn in perinatale sterfte. Naast regionale verschillen is er ook specifieke aandacht voor etnische verschillen in perinatale sterfte: waarom hebben niet-KauKasische vrouwen in Nederland verhoogde risico’s op perinatale sterfte? Gestart is met het onderzoek naar algemene risicofactoren voor perinatale sterfte en de trend in perinatale sterfte. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de gekoppelde zorg data van de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN). Doel Inzicht krijgen in de risicofactoren voor perinatale sterfte, met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen. Het doel is de verkregen informatie terug te koppelen naar de zorgverleners en zo mogelijk te gebruiken voor de ontwikkeling van prognostische modellen. Vraagstelling/Hypothese Zijn er regionale verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zo ja, hoe kunnen deze verklaard worden? Zijn er etnische verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zo ja, hoe kunnen deze verklaard worden? Wat zijn de belangrijke risicofactoren voor perinatale sterfte? Relevantie Het onderzoek is relevant voor zowel de maatschapppij, de zwangere vrouwen en hun partners, de zorgverleners en de beleidsmakers. Het onderzoek kan hypothese genererend van aard zijn en input vormen voor specifieke klinische trials en het ontwikkelen van prognostische modellen.
Projectleider(s) Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog AMC Projectuitvoerder(s) Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog Dr. Martine Eskes, gynaecoloog n.p. Prof.dr. Ameen Abu Hanna, informaticus Prof. J.A.M. van der Post, gynaecoloog Prof.dr. B.W.M. Mol, gynaecoloog, AMC Amsterdam. Contact project Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog, AMC Amsterdam, afdeling Klinische Informatiekunde
[email protected] Begin en einddatum Lopend onderzoek Samenwerkingspartners Er wordt samengewerkt met verloskundigen,gynaecologen en kinderartsen/neonatologen en de Stichting PRN.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
117
Publicaties Perinatale sterfte trend: • Decreasing perinatal mortality in The Netherlands, 2000-2006: a record linkage study. Ravelli AC, Tromp M, van Huis M, Steegers EA,Tamminga P, Eskes M, Bonsel GJ. J Epidemiol Community Health. 2009 Sep;63(9):761-5. Epub 2009 May 4. • Perinatal mortality in The Netherlands 2000-2006; risk factors and risk selection. Ravelli AC, Eskes M, Tromp M, van Huis AM, Steegers EA, Tamminga P, Bonsel GJ. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 Dec13;152(50):2728-33. Dutch. Perinatale sterfte & etnische verschillen: • Ethnic disparities in perinatal mortality at 40 and 41 weeks of gestation. Ravelli AC, Schaaf JM, Eskes M, Abu-Hanna A, de Miranda E, Mol BW. J Perinat Med. 2013 Jul;41(4):381-8 • E thnic and racial disparities in the risk of preterm birth: a systematic review and meta-analysis. Schaaf JM, Liem SM, Mol BW, AbuHanna A, Ravelli AC. Am J Perinatol. 2013 Jun;30(6):433-50. • Ethnic disparities in the risk of adverse neonatal outcome after spontaneous preterm birth. Schaaf JM, Mol BW, Abu-Hanna A, Ravelli AC. Acta Obstet Gynecol Scand. 2012 Dec;91(12):1402-8. • Ethnic differences in stillbirth and early neonatal mortality in The Netherlands. Ravelli AC, Tromp M, Eskes M, Droog JC, van der Post JA, Jager KJ, Mol BW, Reitsma JB. J Epidemiol Community Health. 2011 Aug;65(8):696-701
Perinatale sterfte & regionale verschillen: • Ravelli ACJ, Eskes M, Erwich JJHM, Brouwers HAA, Abu-Hanna A, Kerkhof FGM, van der Post JAM, HOPC overleg, Neoned, Mol BWJ, Verschillen in perinatale sterfte in de negen perinatale zorgregio’s. Ned Tijdschr Obstet Gynaecol 2012;125:270-277. • Travel time from home to hospital and adverse perinatal outcomes in women at term in the Netherlands. Ravelli AC, Jager KJ, de Groot MH, Erwich JJ, Rijninks-van Driel GC, Tromp M, Eskes M, Abu-Hanna A, Mol BW. BJOG. 2011 Mar;118(4):457-65. • Differences in perinatal mortality between districts of Amsterdam. Ravelli AC, Steegers EA, Rijninks-van Driel GC, Abu-Hanna A, Eskes M, Verhoeff AP, Buitendijk SE, Stronks K, van der Post JA. Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A3130. Dutch. • Differences between Dutch provinces in perinatal mortality andtravel time to hospital. Ravelli AC, Rijninks-van Driel GC, Erwich JJ, Mol BW, Brouwers HA, Abu Hanna A, Eskes M. Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A2689. Dutch. • Regional perinatal mortality differences in the Netherlands; care is the question. Tromp M, Eskes M, Reitsma JB, Erwich JJ, Brouwers HA, Rijninks-van Driel GC, Bonsel GJ, Ravelli AC. BMC Public Health. 2009 Apr 14;9:102. Trefwoord perinatal mortality, regional, ethnic, risk factors, methodology, prognostic models
117
118
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
118
“Voor vrouwen moet de zorg van verloskundigen en gynaecologen naadloos in elkaar overlopen. Hoe bereiken we dat op een kosteneffectieve manier die leidt tot de beste uitkomsten en tevreden vrouwen?”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Integrated Care System during labour (INCAS)
Integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg tijdens de baring komt tegemoet aan een belangrijke maatschappelijke behoefte. Integrale zorg kan de kans op goede baringsuitkomsten bevorderen en leiden tot betere ervaringen van vrouwen. Ook kan het onnodige medische interventies verminderen en gezondheidszorgkosten beperken. In deze studie is een implementatiestrategie ontwikkeld voor integratie van verloskundige zorg door middel van de volgende deelstudies: 1. Dossieronderzoek om verwijzingen durante partu en het verloop van deze baringen na verwijzing in kaart te brengen, 2. Delphi-onderzoek om karakteristieken van een optimaal model voor integrale zorg te definiëren, 3. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek om bevorderende en belemmerende factoren voor integrale zorg te identificeren, 4. Ontwikkeling van een implementatiestrategie. Doel Het doel van deze studie was om een grondige analyse uit te voeren naar de bevorderende en belemmerende factoren van integrale zorg tijdens de baring. De opzet van de studie is voortgekomen uit een eerder project waarin de verloskundige indicatielijst (VIL) is herzien. De VILcommissie heeft aanbevolen om de mogelijkheid van integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg tijdens de baring te onderzoeken. Vraagstelling/Hypothese De hypothese van het onderzoek is dat integrale zorg tijdens de baring leidt tot beter uitkomsten, meer tevredenheid bij vrouwen en zorgverleners en lagere gezondheidszorgkosten. Relevantie Een betere integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg zal waarschijnlijk leiden tot meer continuïteit van zorg. De kunst is om de nadelen van het Nederlandse verloskundige systeem te verminderen, vooral wat betreft het gebrek aan continuïteit van zorg, maar om de voordelen ervan te behouden. Een belangrijk voordeel is de lage incidentie van medische interventies. Als het lukt om de eerste- en tweedelijns zorg beter te integreren, zal dit leiden tot revolutionaire veranderingen in de verloskundige zorg. Projectleider(s) Dr. Ank de Jonge Prof.dr. Ben Willem Mol Projectuitvoerder(s) Dr. Suze Jans Drs. Hilde Perdok
Contact project Dr. Ank de Jonge
[email protected] Begin en einddatum Begintijd: januari 2012 Looptijd: maart 2013 Samenwerkingspartners Dr. Ronald Batenburg (Nivel), Siep de Boer (gynaecoloog, Sneek), Drs. Marianne Nieuwenhuijze (Academie Verloskunde Maastricht), Drs. Pien Offerhaus (KNOV), Dr. Anne van Kempen (kinderarts OLVG), Corine Verhoeven (onderzoeksverloskundige Maxima Medisch Centrum), Dr. Trees Wiegers (Nivel), Drs. Rachel Verweij (Het Ouderschap), Dr. Marlies Rijnders (TNO), Dr. Jeroen van Dillen (Radboud University Medical Center), Corrie Hartog-Beukeboom (V&VN VOG Voortplanting Obstetrie en Gynaecologie). Publicaties • Perdok H, De Jonge A, Manniën J, Mol BW. Verloskundige samenwerkingsverbanden: van lokale koplopers naar landelijke vernieuwing! TVV oktober 2012, pp 30-34. • Jans S, Perdok H, Mol BW, De Jonge A. Integratie van zorg tijdens de baring: de INCAS studie. TVV/ NTOG (in press). • Perdok H, Mokkink L, Van Dillen J, Westerneng M, Jans S, Mol BW, De Jonge A. Opinions of maternity care professionals about integration of care during labour for ‘moderate risk’ indications: a Delphi study. (ingediend) • Perdok H, Jans S, Verhoeven C, Van Dillen J, Mol BW, De Jonge A. Retrospective cohort study into labour process and outcomes after intrapartum referral from primary and secondary care in the Netherlands. (ingediend) Trefwoord delivery of health care, integrated
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
119 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn
Zorggebruik van eerstelijns zwangeren. Uit registraties van huisartsen blijkt dat zwangere vrouwen, naast het contact met de verloskundige, ook geregeld contact hebben met de huisarts. De redenen hiervoor zijn onbekend. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat er een onduidelijke taakafbakening bestaat tussen huisartsen, verloskundig actieve huisartsen en verloskundigen. Een goede afstemming tussen de verschillende professies is alleen mogelijk indien er gegevens bekend zijn over de zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik van de zwangere. Daarnaast is het belangrijk inzicht te genereren in de factoren die zorggebruik bepalen. Alleen met deze informatie kunnen beleidsinterventies worden vastgesteld en ingezet ter bevordering van een adequaat zorggebruik. Dataverzameling zal plaatsvinden binnen de DELIVER-studie (Data EersteLIjnsVERloskunde) en bij huisartsen (LINH-database). Aan zwangeren wordt op meerdere momenten tijdens de zwangerschap een vragenlijst voorgelegd - gebaseerd op het Andersen Behavioral Model of Health Services Use - waarmee de gezondheidstoestand, de zorgbehoeften en het zorggebruik van de eerstelijns zwangere in kaart wordt gebracht. Doel Het doel van de studie is het beschrijven van patronen van zorggebruik en het nagaan welke factoren van invloed zijn op het zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn. Vraagstelling/Hypothese • Wat is het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerste lijn? • Welke factoren zijn van invloed op het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerste lijn? Relevantie Wetenschappelijke relevantie: dit onderzoek zal inzicht opleveren in de factoren die zorggebruik van eerstelijns zwangeren bepalen. Beleidsmatige relevantie: zorggebruik heeft in Nederland een alsmaar groeiende beleidsmatige aandacht. De overheid streeft zoveel mogelijk naar een adequate inzet van middelen, ook in de verloskundige zorg. Belangrijke vragen hierbij zijn welke zwangeren een hoog zorggebruik met zich meebrengen en in hoeverre het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient inzicht te worden verkregen in de patronen van zorggebruik en factoren die zorggebruik bepalen. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan verdere optimalisering van de inzet van schaarse middelen in de gezondheidszorg. Maar zal ook kunnen leiden tot een betere en effectieve samenwerking tussen de eerstelijns zorgverleners. Maatschappelijke relevantie: dit onderzoek zal gegevens genereren over de gezondheidstoestand, zorgbehoefte en zorggebruik van de eerstelijns zwangere. Vragen die hierbij beantwoord zullen worden zijn onder andere of het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren, zoals sociaaleconomische status en leefstijl. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan een adequate inzet van middelen voor alle zwangeren.
Projectleider(s) Prof.dr. S.A. Reijneveld Prof.dr. F.G. Schellevis Dr. D.E.M.C. Jansen Dr. F. Baarveld Projectuitvoerder(s) Drs. E.I. Feijen-de Jong Contact project Drs. E.I.Feijen-de Jong
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 2008 Einddatum: 2014 Publicaties • Esther I Feijen-de Jong, Danielle EMC Jansen, Frank Baarveld, Cees P van der Schans, François G Schellevis, and Sijmen A Reijneveld Determinants of late and/or inadequate use of prenatal healthcare in high-income countries: a systematic review Eur J Public Health first published online November 21, 2011 doi:10.1093/eurpub/ckr164 • F eijen-de Jong et al.: Do pregnant women contact their general practitioner? A register-based comparison of healthcare utilisation of pregnant and non-pregnant women in general practice. BMC Family Practice 2013 14:10.
119
120
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
120 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Samenwerken bevalt beter
Samenwerken bevalt beter (SBB) is ontwikkeld door de Academie Verloskunde Maastricht met onderzoekers en zorgverleners in het Verloskundig Consortium Limburg. SBB vult de expliciete samenwerking van dit consortium aan door te focussen op impliciete communicatie en samenwerking. Voor goede gezondheidsuitkomsten zijn goede communicatie en effectieve samenwerking een voorwaarde, maar zijn richtlijnen en protocollen op zichzelf niet voldoende. Na alle adviezen over intensiveren van de samenwerking tussen eerste en tweede lijn en het verbeteren van de communicatie is het belangrijk te kijken naar de dagelijkse werkelijkheid. In de dagelijkse praktijk wordt in veel opzichten al goed samengewerkt. Door hiernaar te kijken, kunnen we ervan leren en kan SBB de goede voorbeelden onderkennen en verspreiden. SBB begon met een literatuurstudie naar ingrediënten van goede communicatie en samenwerking. Nu loopt een kwalitatieve etnografische studie naar de samenwerking en communicatie tussen medische zorgverleners onderling en tussen medische zorgverleners en (aanstaande) ouders. Onderzoekers, zorgverleners en (aanstaande) ouders kijken door middel van videoreflexiviteit samen naar de sterktes en zwaktes van de dagelijkse communicatie en samenwerking. Dit gebeurt door observaties in de deelnemende ziekenhuizen en verloskundige praktijken en reflectieve groepsbijeenkomsten van de zorgverleners onderling en reflectieve groepsbijeenkomsten samen met cliënten. SBB eindigt met professionele en publieke deliberatie: op basis van de verworven inzichten formuleren alle projectdeelnemers, leden van het Verloskundig Consortium Limburg en beleidsmakers gezamenlijk aanbevelingen en afspraken voor verbetering van de verloskundige zorg. Doel Ideeën ontwikkelen voor vernieuwing en verbetering van de samenwerking in de verloskundige zorg vanuit de bestaande praktijk: exnovatie. Vraagstelling/Hypothese In dit onderzoek streven wij ernaar diepte inzicht te krijgen in wat zorgverleners en (aanstaande) ouders in de Nederlandse perinatale zorg ervaren als ingrediënten voor goede samenwerking en communicatie. Vervolgens formuleren alle belanghebbenden (zorgverleners, ouders en beleidsmakers) gezamenlijk aanbevelingen en afspraken voor verbetering van de bestaande zorgpraktijk. Relevantie Hoewel in alle Europese landen, inclusief Nederland, de perinatale mortaliteit de afgelopen jaren is gedaald, is deze daling in Nederland minder sterk dan in de meeste andere Europese landen. De oorzaak hiervan wordt vaak gezocht in een gebrek aan goede communicatie en samenwerking tussen medische professionals onderling. SBB kijkt juist samen met zorgverleners en ouders naar wat goed gaat in de communicatie en samenwerking en hoe we dit uit kunnen breiden. Naast vernieuwing van de verloskundige zorgpraktijk geeft dit onderzoek inzicht in gezamenlijk leren door zorgverleners en (aanstaande) ouders en draagt het bij aan theorievorming over communicatie en samenwerking.
Projectleider(s) Prof.dr. R. de Vries, Zuyd Hogeschool, Academie Verloskunde Maastricht, vakgroep Midwifery Science Projectuitvoerder(s) Drs. I. van Helmond, cultureel/medisch antropoloog & socioloog Drs. M. Nieuwenhuijze Dr. I. Korstjens Dr. J. Mesman, Universiteit Maastricht, Capaciteitsgroep Maatschappijwetenschap en Techniek Contact project Drs. Isabel van Helmond
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2012 Einddatum: september 2016 Samenwerkingspartners Verloskundig Consortium Limburg, Maastricht Universitair Medisch Centrum, verloskundigenkring Maastricht, Orbis Medisch Centrum te Sittard-Geleen, verloskundigenkring Westelijke Mijnstreek, Universiteit Maastricht. Trefwoord midwifery, communication, collaboration, exnovation, video reflexivity
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
121 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Deliver: Data EersteLIjns VERloskunde
Hoe (goed) doen we het nu eigenlijk in de eerstelijns verloskunde? Om dat te onderzoeken, heeft de AVAG (Academie Verloskunde Amsterdam en Groningen), samen met het NIVEL en het EMGO-instituut een landelijk onderzoek gedaan naar de kwaliteit, organisatie en toegankelijkheid van de verloskundige zorg in Nederland: Deliver. Deliver is ook de start van een wetenschappelijke database. Te gebruiken bij bijvoorbeeld de onderbouwing van richtlijnen, maar ook in de dagelijkse verloskundige praktijk en voor de ontwikkeling van het kennisdomein Midwifery Science. De studie is in 2008 gestart en de dataverzameling in twintig eerstelijns praktijken is gedaan van 2009-2011. De eerste resultaten werden gepresenteerd in 2011, het jaar waarin de Verloskunde Academie haar 150-jarig bestaan vierde. Nu wordt gewerkt aan publicatie van wetenschappelijke artikelen, voor een groot deel voortkomend uit de tien promotietrajecten die aan de Deliver-studie verbonden zijn. Met Deliver is de verloskundige zorg, representatief voor heel Nederland, in veel van haar facetten in kaart gebracht, in nauwe samenwerking met de verloskundige in het veld en met de cliënt. Doel Het doel van de studie is het inventariseren en beschrijven van de huidige situatie op het gebied van de eerstelijns verloskundige zorgverlening en de verloskundige zorgvraag van cliënten in Nederland. Deliver draagt bij aan de ontwikkeling van het nieuwe onderzoeksdomein Midwifery Science, door de vele promotietrajecten die aan de studie verbonden zijn. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvragen zijn: 1. Hoe is de kwaliteit van zorg geboden door verloskundigen? 2. Hoe is de organisatie van de eerstelijns verloskundige zorg? 3. Hoe is de toegankelijkheid van verloskundige zorg? Relevantie Deliver-resultaten zijn te gebruiken bij de onderbouwing van richtlijnen en zijn relevant voor de dagelijkse verloskundige praktijk. Door zowel de verloskundige als de cliënt aan het woord te laten, is cliëntgerichte zorg beter te realiseren. Deliver geeft verloskundigen en onderzoekers van andere disciplines de gelegenheid om zich door middel van een promotietraject academisch te scholen om zo de ontwikkeling van een eigen verloskundige wetenschap te bevorderen. Projectleider(s) T. Klomp MSc RM Projectuitvoerder(s) Drs. M. Pereboom Dr. J. Manniën Myrte Westerneng
Contact project Drs. M. Pereboom (tot 1 januari 2014)
[email protected] Myrte Westerneng
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: december 2015 Samenwerkingspartners Prof.dr. F. Schellevis, NIVEL/EMGO M. van der Meijde, MBA, VUmc Prof.dr. J. Brug, EMGO/VUmc Publicaties • Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge A et al. Evaluation of primary care midwifery in the netherlands: Design and rationale of a dynamic cohort study (DELIVER). BMC Health Serv Res 2012; 12:69. • Klomp T, Spelten E, van der Meijde M. Deliver, Een studie naar de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland. Tijdschrift voor Verloskundigen, juli/augustus 2008-11-10. • Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge A, van der Meijde M, Hutton E, Schellevis F, Spelten E. • ‘Dit onderzoek gaat over ons’. K. Zeeman. Tijdschrift voor Verloskundigen, juli/augustus 2009, 17-19. Zie verder de website: www.deliver-studie.nl Trefwoord midwifery, pregancy, needs assessment, health care quality, access, evaluation
121
122
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
“Gezondheid en welzijn van moeder en kind zijn in het geding bij eerstelijns
122
verloskundige zorg. De veiligheid van de verloskundige zorg roept niet voor niets zoveel emoties op in de media. Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekening wordt gehouden met zowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maar complex. Ik wil daar graag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevalling mogelijk blijft op de plaats waar de moeder dat wenst.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Veilige eerstelijns verloskunde
In het Nederlands verloskundig systeem dient adequate risicoselectie ervoor te zorgen dat de bevalling na een gezonde zwangerschap veilig in de eerste lijn kan plaatsvinden. Onvoldoende duidelijk is hoe goed dit functioneert. Perinatale sterftecijfers in Nederland en het toenemend aantal verwijzingen naar tweede lijn zijn de aanleiding voor dit onderzoek. In het volledige Nederlands cohort van eerstelijns baringen 2000-2008 (gegevens: PRN-database, gekoppeld bestand) wordt beschreven in welke mate vrouwen tijdens of kort na de bevalling (al dan niet met spoed) worden verwezen naar de gynaecoloog. De perinatale en maternale resultaten worden in kaart gebracht. Het tweede deel van het onderzoek is gericht op verschillen in verwijzingspercentages van verloskundigenpraktijken. Buitenlands onderzoek heeft laten zien dat verloskundigen verschillen in de mate waarin zij risico’s inschatten in specifieke casus. Mogelijk spelen zulke verschillen in risicoperceptie een rol in het verwijsgedrag. Door vragenlijsten en focusgroep onderzoek onder verloskundigen proberen we hier meer zicht op te krijgen. In 2012 en 2013 is in wetenschappelijke artikelen over de resultaten gerapporteerd. Een voorlopige rapportage aan VWS heeft begin 2012 plaatsgevonden.. Doel Met dit onderzoek willen we een bijdrage leveren aan de evaluatie van de risicoselectie in het Nederlands verloskundig systeem en de veiligheid van moeder en kind in de eerstelijns verloskunde. Vraagstelling/Hypothese Beschrijving en exploratieve analyse van risicoselectie bij eerstelijns baringen en de bijbehorende perinatale en maternale resultaten. Relevantie Evaluatie van en zo mogelijk verbeteren van de perinatale veiligheid van eerstelijns bevallingen sluit aan bij de ambitie om de perinatale sterfte te verlagen, en het verloskundig systeem in Nederland te verbeteren. Projectleider(s) Pien Offerhaus MSc Projectuitvoerder(s) Pien Offerhaus MSc i.s.m. o.a. Dr. Chantal Hukkelhoven (PRN), Dr. Ank de Jonge (VU/EMGO), Dr. Karin van der Pal, Prof. Peer Scheepers (Radboud Universiteit), Prof. Toine Lagro-Janssen (UMCN) Contact project Pien Offerhaus MSc
[email protected]
Begin en einddatum Begindatum: november 2008 Einddatum: december 2011, publicaties in 2012 en 2013 Publicaties • Offerhaus PM, Hukkelhoven CWPM, de Jonge A, van der Pal-de Bruin KM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Persisting rise in referrals during labor in primary midwife-led care in The Netherlands. Birth. 2013 sept; 40:3 p 192-201 • Offerhaus, de Jong A, van der Pal-deBruin KM, Hukkelhoven CWPM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Change in primary midwife-led care in the Netherlands in 2000-2008: A descriptive study of caesarean sections and other interventions among 789,795 low risk births. Midwifery (2013), http://dx.doi. org/10.1016/j.midw.2013.06.013 Overige publicaties in voorbereiding Samenwerkingspartners Dit project is onderdeel van het 5-jaren plan ‘Verloskundige zorg, veilige zorg’ van de KNOV, dat is opgesteld in het kader van het VWS programma Patiëntveiligheid eerstelijnszorg. Het onderzoek is gefinancierd door VWS, subsidienummer 314074 Trefwoord midwifery, childbirth, referral, perinatal mortality, pregnancy, outcomes, risk perception
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
123
“MijnZw@ngerschap staat voor een actief betrokken zwangere en een zorgverlener
die samenwerking niet schuwt; dát is wat de verloskundige zorg nodig heeft.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere
De kwaliteit van de Nederlandse perinatale en maternale zorg vraagt om verbetering. Twee zaken zijn hierbij belangrijk: actieve betrokkenheid van de cliënt en verandering in zorgcoördinatie. Web-based applicaties voor zowel cliënten als zorgverleners zijn hiervoor een mogelijk hulpmiddel. Dit project introduceert daarom een online, beveiligde, individuele zorggroep voor iedere zwangere in de verloskundige zorg: MijnZw@ngerschap. De zwangere is beheerder van haar eigen zorggroep, nodigt deelnemers uit (zorgverleners, partner, goede vriendin) en kan persoonlijke (medische) informatie delen. Handige communicatietools stimuleren het delen van informatie en het betrekken van alle professionals wanneer feedback of ingrijpen gewenst of nodig is. Na de baselinemeting zal MijnZw@ngerschap geleidelijk worden aangeboden aan iedere nieuwe zwangere door alle verloskundige sites (elf eerstelijnspraktijken en twee ziekenhuizen) in Nijmegen. Effectmetingen vinden plaats rond kwaliteit van zorg vanuit cliëntperspectief, medische uitkomstmaten van moeder en kind en professionele samenwerking. Data van cliënten en zorgverleners worden verzameld middels vragenlijsten en nationale databases.
Doel Het hoofddoel is een evaluatie van het gebruik van MijnZw@ngerschap in de verloskundige zorg door (aanstaande) moeder en haar zorgverleners, om te bepalen of het kan bijdragen aan optimalisering van de verloskundige zorg. Vraagstelling/hypothese • Wat is het effect van het gebruik van MijnZw@ngerschap op de veiligheid en de kwaliteit van de perinatale en maternale gezondheidszorg? Belangrijkste aspecten hierbij zijn de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de zwangere en de medische uitkomstmaten voor moeder en kind. • Wat is het effect van het gebruik van MijnZw@ngerschap op de samenwerking tussen professionals in de multidisciplinaire perinatale en maternale verloskundige zorg? • Hoe wordt MijnZw@ngerschap gebruikt en ervaren door de gebruikers? • Is MijnZw@ngerschap een geschikt instrument voor veranderingen in verloskundige zorgconsumptie en -kosten? Relevantie Nederland heeft een relatief ongunstige positie in Europa wat betreft perinatale en maternale gezondheid. MijnZw@ngerschap is een innovatieve interventie, waarmee we streven naar een revolutie in de organisatie van de Nederlandse verloskundige zorg. Kernzaken zijn actieve participatie en betrokkenheid van de zwangere in haar eigen zorgproces, alsmede betere samenwerking en communicatie tussen alle betrokken zorgverleners tijdens zwangerschap, geboorte en daarna. We verwachten dat veranderingen op die gebieden de kwaliteit en de medische uitkomsten van de verloskundige zorg zullen verbeteren.
Projectleider(s) Prof.dr. Frank Vandenbussche Dr. Noortje van Duijnhoven Projectuitvoerder(s) Dr. Noortje van Duijnhoven Drs. Carola Groenen Contact project Dr. Noortje van Duijnhoven
[email protected] Begin en einddatum december 2012 - december 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020009 Afdelingen Verloskunde en Kindergeneeskunde van het UMC St Radboud en het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis; alle elf eerstelijns verloskundige praktijken in Nijmegen e.o.; afdeling Kraamzorg van Zorggroep Zuid Gelderland; afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD. Trefwoord pregnancy, quality of care, prenatal care, satisfaction, participation, collaboration
123
124
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
124 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness
NIEUW
IN JAARINDEX
Het Nederlandse model van verloskundige zorg is gebaseerd op nauwe samenwerking tussen professionals. Dit heeft veelvuldige overdrachten tot gevolg. Onderzoek heeft uitgewezen dat overdrachtsmomenten een kwetsbare schakel vormen in de verloskundige keten, met risico’s op onbedoelde schade bij moeder en kind. Er zal daarom gewerkt moeten worden aan betere communicatie en samenwerking om de zorguitkomsten te verbeteren. De LOCoMOTive-studie richt zich op het verbeteren van deze niet-technische vaardigheden in een longitudinale multicentrische onderzoeksopzet. Vijf Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s) zullen opeenvolgend starten met het stapsgewijs implementeren van een gestandaardiseerde overdracht met behulp van multidisciplinaire teamtrainingen. Dit onderzoek richt zich op alle antenatale en perinatale ongeplande verwijzingen van eerstelijns verloskundigen naar klinische zorg vanaf 22 weken zwangerschap tot twee uur na de bevalling. Gedurende twee jaar zal op vaste meetmomenten gekeken worden naar onder andere de mate van inter-professionele samenwerking, het gebruik van de gestandaardiseerde overdracht en perinatale en maternale zorguitkomsten. Doel Het doel van dit onderzoek is om de perinatale zorguitkomsten te verbeteren door zowel de kwaliteit van overdrachtsmomenten als de interprofessionele samenwerking te verbeteren in de verloskundige keten.
Projectleider(s) Prof.dr. Christianne M. de Groot Prof.dr. Cordula Wagner Dr. Martine C. de Bruijne Dr. Pim W. Teunissen
Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van een multidisciplinaire teamtraining, gericht op het implementeren van een gestructureerde overdracht tijdens zwangerschap en de bevalling; • Op perinatale morbiditeit en mortaliteit? • Op de ervaren kwaliteit en veiligheid van de verloskundige keten door zowel de zwangere vrouw als de obstetrische zorgprofessionals? • Op de volledigheid en accuraatheid van de overdracht van informatie tijdens verwijzing van de zwangere vrouw? • Op de variatie in besluitvormingsproces rond de bevalling door obstetrische zorgprofessionals?
Projectuitvoerder(s) Anita Romijn MSc
Relevantie Dit onderzoeksproject sluit aan bij drie speerpunten van het netwerk geboortezorg Noordwest Nederland: (1) verbeteren van patiëntveiligheid, (2) versterken van participatie van zwangere vrouwen (3) het versterken van samenwerking binnen VSV’s. Tevens zal dit project meer inzicht geven in de impact van praktijkgerichte interprofessionele interventies op het verloskundige handelen en de uitkomsten daarvan. Deze kennis kan worden gebruikt voor een model voor betere samenwerking en geïntegreerde zorg in de regio.
Contact project Anita Romijn MSc
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - december 2016 Samenwerkingspartners Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland - 0e t/m 3e lijn Verloskundige Samenwerkings Verbanden uit de regio Noordwest Nederland ZonMw, projectnummer: 209020001 EMGO+ Institute for Health and Care Research VU medisch centrum Trefwoord perinatal care, patient handover, patient safety, collaboration, interdisciplinary communication, interprofessional relations
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
125 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period
NIEUW
IN JAARINDEX
Om de perinatale sterfte te verminderen is het van belang dat de cliënt actief bij dit proces betrokken wordt. Daarom is het uiterst belangrijk om te luisteren naar de ervaringen, wensen en angsten van de zwangeren/partners. Met dit onderzoek willen we de risicofactoren voor morbiditeit die gerelateerd zijn aan coördinatie en overdracht van zorg identificeren. Het onderzoek zal beginnen met een nulmeting die de ervaringen meet van de moeders/partners over de zorg die zij hebben ontvangen. Vervolgens worden in totaal 200 zwangere vrouwen/partners gevolgd in samenwerking met de zorgprofessionals tijdens hun zwangerschap en kraamtijd. Hierbij wordt de coördinatie en overname van zorg gemeten. Tot slot worden veertig ‘case discussions’ uitgevoerd. Deze kwalitatieve data wordt gebruikt om de zorg aan te kunnen passen aan de hand van de ervaringen van de cliënten.
Doel De kwaliteit van prenatale en postnatale zorg verbeteren in Overijssel met de focus op de coördinatie en overname van zorg. Vraagstelling/Hypothese Welke kenmerken van de zorgorganisaties belemmeren of bevorderen de aanwezigheid van perinatale morbiditeit bij de (zwangere) moeder of (ongeboren) kind en beïnvloeden de ervaringen van de cliënt over de ontvangen zorg? Relevantie Ons doel is het analyseren van de samenwerking tussen professionals in de ketenzorg tijdens de zwangerschap en perinatale periode. Hiervoor willen we interventies ontwikkelen die dit kunnen verbeteren. Om dit te kunnen bereiken speelt de cliënt een grote rol. Zij zullen problemen en bestpractices aangeven over de zorg die zij hebben ontvangen tijdens deze periode. Tevredenheid over de ontvangen zorg is erg belangrijk en afhankelijk van de kwaliteit van de zorg en de geboorte uitkomsten. Uiteindelijk kunnen gezondheidssystemen aangepast worden op de wensen en behoeftes van de cliënten. Projectleider(s) Prof.dr. Ariana Need Dr. Magda Boere-Boonekamp Projectuitvoerder(s) Cherelle van Stenus MSc Contact project Cherelle van Stenus MSc
[email protected]
Begin en einddatum maart 2013 - maart 2017 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020008 Wij zullen voornamelijk samenwerken met het regionaal consortium Overijssel en de VSV’s uit de regio Overijsel. Verder zullen we samenwerken met de volgende professionals uit de regio Overijssel: verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen, kraamverzorgers, JGZ, GGD Twente, Stichting prenatale screening, Perinatale Audit team, Stichting Perinatale Registratie Nederland. Trefwoord perinatal mortality, morbidity, quality of care, obstetrics, patients, pregnancy outcomes, prevention, patient preference, transfer of care, chain of care
125
126
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
126 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Registratie van verloskundigen
NIEUW
IN JAARINDEX
De registratie van verloskundigen is een van de registraties van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die door het NIVEL worden bijgehouden. De registratie van verloskundigen is gestart in 1983 en bevat informatie over de beroepsgroep vanaf 1970. Het project bevat twee registraties: de registratie van praktiserende verloskundigen en de registratie van afgestudeerde verloskundigen. De informatie wordt verzameld door middel van een jaarlijkse enquête onder werkzame en pas afgestudeerde verloskundigen. Doel Het doel van het registratieproject is informatie te verzamelen over het aantal personen dat in de verloskunde werkzaam is. Vraagstelling/Hypothese Op basis van gegevens uit dit registratiesysteem kunnen onder andere de volgende vragen beantwoord worden: • Hoeveel verloskundigen zijn er in Nederland werkzaam? • Wat is de leeftijdsopbouw van alle praktiserende verloskundigen? • Hoeveel verloskundigen hebben zich in een bepaalde periode gevestigd en hoeveel hebben het werk neergelegd? • Op welke wijze vestigt men zich? • Wat is de praktijkvorm waarin verloskundigen werkzaam zijn? • Welk deel van de verloskundigen is klinisch werkzaam? • Hoe is de spreiding en dichtheid van de beroepsgroep over Nederland? Relevantie Gegevens uit de registratie zijn van groot belang om inzicht te krijgen in het verloop en de samenstelling van een beroepsgroep. Bijvoorbeeld voor het uitwerken van een beroepskrachtenplanning is het van essentieel belang dat er inzicht is in de ontwikkelingen van een beroepsgroep over een langere reeks van jaren, zodat op basis daarvan onderbouwde voorspellingen gedaan kunnen worden over toekomstige te verwachten ontwikkelingen.
Projectleider(s) Dr. R.S. (Ronald) Batenburg Projectuitvoerder(s) Drs. D.T.P. (Daniël) van Hassel Contact project Drs. D.T.P. (Daniël) van Hassel
[email protected] Begin en einddatum Start in 1983 – doorlopend project, geen einddatum Publicaties Jaarlijks een brochure: NIVEL-peiling 2012: cijfers uit de registratie van verloskundigen.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
127
“Ik heb een wereldbaan, al 28 jaar!”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Organisatie van verloskundige zorg
NIEUW
IN JAARINDEX
In de bredere context van de veranderende verloskundige zorg in Nederland is dit onderzoek gericht op de organisatie van de huidige eerstelijns verloskundige zorg. Het onderzoek gaat ondermeer in op de houding ten opzichte van het huidige en toekomstige werk (werklast, werkdruk, voldoening in het werk, balans tussen werk en privé overwegen om van baan te veranderen), samenwerking met partners in de verloskundige zorgketen en houding ten opzichte van wetenschap. Dit promotieonderzoek rondom de organisatie van verloskundige zorg maakt gebruik van gegevens uit de DELIVER-studie. 110 verloskundigen uit twintig van de 519 verloskundige praktijken in Nederland namen in 2010 deel aan het onderzoek en vulden een schriftelijke vragenlijst in. Doel Aandacht besteden aan hoe de verloskunde haar verloskundige personeel kan behouden of op een andere manier kan inzetten, onder meer door werktevredenheid te verbeteren. Doel is verder om verloskundige praktijken toekomstbestendig te maken, zodat praktijken in staat zijn en blijven om te reageren op nieuwe ontwikkelingen. Vraagstelling/Hypothese a. Welke factoren zijn van invloed op de motivatie van een eerstelijns verloskundige om een carrièreswitch te maken? Welke rol spelen daarbij kenmerken zoals functie, regio, leeftijd, werk/privé-balans of de ervaren werkdruk en voldoening in het werk van een eerstelijns verloskundige? b. Wat zijn de carrièreplannen van eerstelijns verloskundigen? c. Wat zijn factoren gerelateerd aan werktevredenheid onder eerstelijns verloskundigen? Relevantie Uit onderzoek blijkt dat werktevredenheid een goede voorspeller is voor het zoeken naar een andere baan bij verpleegkundigen, klinisch verloskundigen en huisartsen buiten Nederland. Dit onderzoek gaat in hoe dit opgaat voor eerstelijns verloskundigen in Nederland en welke factoren relatie hebben met werktevredenheid. De resultaten kunnen belangrijk zijn om de verloskundige personeelsbestand aanbod te voorspellen. Leiden we op een juiste manier de juiste studenten op? Wat is nodig om verloskundigen in de verloskunde te behouden of anders in te zetten?
Projectleider(s) Prof.dr. E.K. Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. T.A. Wiegers, Nivel Dr. P. de Cock, Midwifery Science, EMGO+, VUmc, AVAG Projectuitvoerder(s) Drs. J.C. Warmelink, promovendus Midwifery Science, docent Verloskunde Academie Groningen Contact project Drs. J.C. Warmelink
[email protected] Begin en einddatum Begin: september 2011 Eind: september 2015 Publicaties Verwacht in 2014 • Warmelink JC, Hoijtink K, Noppers M, Wiegers TA, de Cock P, Klomp GMR, Hutton EK. Job satisfaction of primary care midwives – a qualitative study • Warmelink JC, Wiegers TA, de Cock P, Spelten ER, Hutton EK. Turnover intentions and career plans of primary care midwives in the Netherlands Trefwoord career, intention to leave, job satisfaction, primary care midwives, organisation of care, workforce
127
128
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
128
“Op tijd naar de verloskundige… dat klinkt logisch, maar is het voor veel mensen niet! Samen met professionals, experts en Rotterdamse zwangeren willen we bereiken dat alle zwangere vrouwen als vanzelfsprekend rond de achtste week van de zwangerschap aankloppen bij een verloskundige.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
ORGANISATIE VAN DE VERLOSKUNDIGE ZORG
Vroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eerste prenatale controle (vanaf 12 weken) en de gevolgen van deze late controle op de uitkomst van de zwangerschap. Uit het Klaar voor een Kind-programma uit Rotterdam weten we dat door risicocumulatie er een sterk verhoogde kans is op een ongunstige zwangerschapsuitkomst. Een gunstige beïnvloeding van risicofactoren is niet eenvoudig. Dit wordt mede veroorzaakt doordat een deel van de zwangere vrouwen niet op tijd op eerste controle verschijnt. Redenen waarom vrouwen te laat (≥12 weken) in zorg komen, kunnen zowel patiëntgebonden als systeemgebonden zijn. Er zijn weinig onderzoeken gedaan die zich specifiek hebben gericht op de start van de zorg. De meeste aandacht wordt besteed aan kwantiteit van de zorg (aantal) en niet aan start en/of kwaliteit. Er zijn geen onderzoeken verricht die specifiek kijken naar het effect van een late eerste prenatale controle en het effect hiervan op de zwangerschapsuitkomst. Het onderzoek richt zich op de analyse van de redenen van laat in zorg komen. De analyses vinden plaats door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Doel Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de patiëntgebonden en systeemgebonden redenen van later in zorg komen. Deze redenen moeten eerst worden geanalyseerd, voordat interventiestrategieën ontwikkeld kunnen worden. Vraagstelling/Hypothese • Welke patiëntkarakteristieken hebben zwangere vrouwen die zich te laat (≥12weken) melden bij een verloskundige hulpverlener? • Welke redenen in ons verloskundig systeem zorgen ervoor dat vrouwen zich te laat melden? • Wat zijn de gevolgen van een late eerste controle op de uitkomst van de zwangerschap voor zowel moeder als kind? • Wat is het verschil in redenen van later in zorg komen tussen vrouwen in Nederland en in Londen (Engeland)? Relevantie Perinatale sterfte hangt voor 85,2% samen met het hebben van een congenitale afwijking, vroeggeboorte, dysmaturiteit en een lage Apgar (BIG4). Het terugdringen van de sterfte hangt samen met de preventie van met name de eerste drie afwijkingen. Recent inzicht toont aan dat de periconceptionele periode plus de drie maanden na de conceptie bepalend zijn, de target periode voor preventie. Een tijdige zwangerschapscontrole stelt in staat tot vroegsignalering en aanpak of monitoring van risicofactoren. Projectleider(s) H.W. Torij MSc Dr. S. Denktasş Prof.dr. E.A.P. Steegers
Projectuitvoerder(s) K.M. Heetkamp MSc Contact project Kirsten Heetkamp, verloskundige onderzoeker aan de Verloskunde Academie Rotterdam (VAR)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: september 2009 Einddatum: Samenwerkingspartners Erasmus MC Rotterdam Perinatale Registratie Nederland (PRN) Gemeente Rotterdam GGD Rotterdam-Rijnmond Verloskundigen, ziekenhuizen en huisartsen in Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen Trefwoord pregnancy, prenatal care - timely/uptake/compliance, avoidable risk factors, perinatal death, small for gestational age, premature, suboptimal care, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
129
“Met deze Shared Care aanpak willen we helpen richting te geven aan de invulling van het advies van de stuurgroep ‘Zwangerschap en Geboorte’ met betrekking tot de VSV’s. Voor ons betekent deze aanpak interdisciplinair samenwerken, gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de individuele zwangere en gezamenlijk blijven leren.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Implementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’s
Via onderzoek binnen Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV’s) in de regio Rotterdam zal de toepasbaarheid van het risicosignaleringsinstrument R4U met bijbehorende zorgpaden onderzocht worden, als deel van een nieuw model voor Shared care binnen de VSV’s. De risicoselectie is momenteel voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin het accent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Maar ook sociale, psychische, zorg- en leefstijlgerelateerde risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie. De R4U (the Rotterdam Reproduction Risk Reduction checklist) is ontwikkeld om deze in kaart te brengen. Bij een verhoogde score van de R4U zal een zwangere worden besproken in het plaatselijke VSV overleg. Het VSV wordt vervolgens georganiseerd volgens het Shared Careprincipe, hetgeen in hoofdlijnen interdisciplinaire samenwerking, gezamenlijke verantwoordelijkheid en interprofessionele intervisie impliceert. Deelnemers in het VSV zijn afhankelijk van het risicoprofiel van de zwangere: verloskundigen en gynaecologen (altijd), huisartsen, maatschappelijk werkers en andere medisch specialisten (variabel). Geëvalueerd worden de toepasbaarheid van de R4U in VSVverband, aansluiting met vervolgzorg in organisatorisch en logistiek opzicht en de interdisciplinaire consulten en verwijzingen van eerste naar tweede lijn en vice versa. De samenwerking wordt getoetst volgens de Relational Coordination Theory, van origine afkomstig uit de luchtvaart, waarin samenwerking vanuit het perspectief van de verschillende zorgverleners bekeken wordt. Doel Hoofddoel van dit onderzoek is: 1. het vaststellen van de toepasbaarheid van de R4U-informatie ten behoeve van Shared care binnen VSV-verband en 2. de ontwikkeling/implementatie van zorgpaden in VSV-verband. Vraagstelling/Hypothese 1. Is de informatie van de R4U en de bijbehorende zorgpaden toepasbaar in VSV verband? 2. Wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van het Shared care model middels R4U en de bijbehorende zorgpaden? 3. Op welke wijze beïnvloedt het nieuwe model de interprofessionele samenwerking en het verwijsgedrag? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Naar aanleiding hiervan werd door de ‘Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte’ een aantal aanbevelingen gedaan, ondermeer de noodzaak tot betere interdisciplinaire samenwerking in de keten, met daarin een sleutelrol voor Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Door zwangeren met een verhoogd cumulatief risico, vastgesteld op basis van het R4Urisicosignaleringsinstrument, interdisciplinair te bespreken en daarbij lijnoverstijgend gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor
individuele zwangeren, wordt deze aanbeveling via zorgexperimenten uitgewerkt. De implementatie en toepasbaarheid van de nieuwe aanpak worden uitgebreid geëvalueerd, zodat dit meegenomen kan worden in het gebruik van het model in andere VSV’s. Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers Dr. S. Denktas Drs. A.J.M. Waelput Projectuitvoerder(s) Drs. V.L.M. Schölmerich Drs. A.G. Posthumus Contact project Drs. A.G. Posthumus,
[email protected] Afdeling Verloskunde & Vrouwenziekten Erasmus MC Rotterdam Begin en einddatum september 2011 - maart 2014 Samenwerkingspartners Verloskundige Samenwerkingsverbanden in de regio Rotterdam ROS, onder andere Zorgimpuls Publicaties nog te verschijnen Trefwoord pregnancy, prenatal care, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, urban deprived neighbourhoods
129
130
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
130
“Ik luister nu intenser en voel me medeverantwoordelijk in plaats van dat ik alleen de verantwoordelijkheid draag. Vrouwen praten nu over zaken die je als verloskundige niet, of moeilijk aan de orde stelt.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Implementatiestudie CenteringPregnancy
Het huidige Nederlandse verloskundig begeleidingsmodel, met tien tot vijftien individuele consulten, is niet toegesneden op vrouwen met een lage SES. Door leefstijl, sociale en individuele problemen en het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal hebben juist deze vrouwen meer behoefte aan extra uitleg, extra achtergrondinformatie en extra tijd. Een andere vorm van begeleiding voor deze groep zwangeren lijkt daarom zeer gewenst. CenteringPregnancy (CP), waarmee in de Verenigde Staten goede ervaringen opgedaan zijn, lijkt een goede methodiek om de zorg te verbeteren in deze groepen. Voorwaarde is wel dat de methodiek aangepast wordt voor de Nederlandse situatie. In een haalbaarheidsstudie uitgevoerd in 2011 zijn de bestaande materialen, training en implementatieplan uit de VS vertaald, aangepast en getest in de Nederlandse praktijk. De KNOV en TNO Child Health gaan de pilot met zes verloskundigenpraktijken uitbreiden om bijgestelde materialen te testen, een handreiking te ontwikkelen voor de inrichting van de praktijk, meer inzicht te krijgen in de kosten en tot aanbevelingen te komen voor landelijke implementatie. Doel Ontwikkelen van een implementatieplan en inzicht krijgen in de kosten van CenteringPregnancy. Vraagstelling/Hypothese 1. W at de kosten zijn van de groepsconsulten vergeleken met de kosten van huidige individuele consulten. 2. H oe verloopt de implementatie van CenteringPregnancy in zes pilot praktijken? 3. W at zijn de ervaringen van zwangeren met CenteringPregnancy? Relevantie Op dit moment zijn er vele initiatieven in Nederland om de verloskundige zorg te verbeteren. Veel van deze initiatieven zijn gebaseerd op het top down identificeren van risico’s, al dan niet gevolgd door een specifiek zorgaanbod. Bij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en worden ze gesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid te beïnvloeden. Door de interactie binnen de groep komt de individuele zorgbehoefte van de cliënt duidelijk naar voren en staat zo centraal. Deze benadering sluit aan bij de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en geboorte om “de zwangere centraal te stellen”, “de zorg een lerend karakter te geven en de zwangere een eigen verantwoordelijkheid te geven in het proces rondom zwangerschap en geboorte”. Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten, zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename van de prenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meer geven borstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg.
Projectleider(s) Inger Aalhuizen Projectuitvoerder(s) Inger Aalhuizen, KNOV Marlies Rijnders, TNO Child Health Karin van der Pal, TNO Child Health Nalonya vander Laan, verloskundige praktijk de Bakermat Annemiek van der Kraan, Verloskunde Academie Amsterdam Birgit van Zwicht, promovenda LUMC Contact project Inger Aalhuizen
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: november 2012 Einddatum: november 2015 Samenwerkingspartners KNOV, TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public Health Trefwoord pregnancy, prenatal care, public health, implementation, costs, CenteringPregnancy
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
131 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progamma
Nederland heeft een ongunstige positie in Europa op het gebied van perinatale gezondheid. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar (de BIG4). Het terugdringen hangt af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (oa hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Er zijn grote verschillen in zwangerschapsuitkomsten tussen verschillende groepen. Allochtone vrouwen, vrouwen met een lage sociaaleconomische positie en vrouwen die wonen in achterstandswijken hebben een verhoogde kans op een slechte uitkomst. Het project Healthy Pregnancy 4 All heeft als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van perinatale uitkomsten via projecten in de verloskundige keten die bijdragen aan een betere gezondheid van zwangere vrouwen en hun kinderen, maar ook door de kwaliteit van de (keten)zorg te optimaliseren. Doel Het doel van het onderzoek is de monitoring en evaluatie van het landelijke programma Healthy Pregnancy 4 All, van zowel proces- als uitkomstmaten. In veertien gemeenten worden experimenten ingezet op het gebied van: • programmatische preconceptiezorg; • vernieuwde risicoselectie in de zwangerschap en; • het bereiken van hoogrisicogroepen. In deze gemeenten wordt aangesloten bij het lokale gezondheidsbeleid van gemeenten (lokale nota’s gezondheidbeleid), bestaande lokale initiatieven op het gebied van aanpak van de perinatale problematiek en de afspraken binnen Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Vraagstelling/Hypothese 1. In welke gemeenten is de perinatale gezondheid (sterfte en morbiditeit), onderscheiden naar deelgemeenten/buurten, hoger dan gemiddeld? 2. Hoe verlopen de zorgexperimenten in de veertien gemeenten en wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van deze zorgexperimenten? 3. Hoe veranderen de perinatale gezondheidscijfers over de tijd en in de gemeenten na de implementatie van de zorgexperimenten? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/ prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U kunnen de risicofactoren die een verhoogde kans geven op de BIG 4 vroegtijdig in de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren te verminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijk ook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht worden genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteur Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Contact project Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - april 2014 Samenwerkingspartners Samenwerking met de PRN en in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma Zwangerschap en Geboorte & universitair medische centra, laboratoria, zorgcampus Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
131
132
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
“Gezondheid en welzijn van moeder en kind zijn in het geding bij eerstelijns
132
verloskundige zorg. De veiligheid van de verloskundige zorg roept niet voor niets zoveel emoties op in de media. Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekening wordt gehouden met zowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maar complex. Ik wil daar graag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevalling mogelijk blijft op de plaats waar de moeder dat wenst.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Management of labour pain
De zelfstandig werkende verloskundige is niet bevoegd om in de eerste lijn medicamenteuze pijnstilling voor te schrijven. Behoudens een enkel slaaptablet of orale sedativa, veelal via de huisarts of via de poli gynaecologie voorgeschreven, maakt de eerstelijns verloskundige gebruik van een aantal vormen van niet-medicamenteuze pijnstilling. Verschillen in de benadering van verloskundige zorgverleners ten opzichte van pijn tijdens de baring, en vooral in het faciliteren van een keuze voor pijnstilling, beïnvloeden de mate van tevredenheid over de bevalling van cliënten. In februari 2009 is zowel de KNOV-standaard ‘Prenatale verloskundige begeleiding’ als de CBO-richtlijn ‘Medicamenteuze pijnbestrijding tijdens de baring’ gepubliceerd. Hoe werken verloskundigen met deze richtlijn en standaard? In Nederland is weinig verloskundig onderzoek verricht naar de geboden zorg rondom pijnbeheersing, de verwachtingen en ervaringen van cliënten en de begeleidende verloskundigen. De kwantitatieve data zijn verzameld in de Deliver-studie in twintig eerstelijns verloskundige praktijken (www.deliver-studie.nl). De kwalitatieve data zijn verkregen via diepte-interviews met zwangeren en recent bevallen vrouwen, focusgroepen met verloskundigen. Daarnaast is het effect en de obstetrische voor- en nadelen van ‘Inhaled pain relief during labour’ onderzocht met een systematic review voor de Cochrane collaboration. Doel Inzicht verkrijgen in de baringspijn van zwangeren in Nederland vanuit het perspectief van barende vrouwen en vanuit het perspectief van hun begeleidende verloskundigen. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat is het effect van geïnhaleerde pijnbeheersing voor barende vrouwen met een spontane baring en wat zijn de obstetrische voor- en nadelen van deze pijnbeheersing? Gepubliceerd in Cochrane Library: Cochrane Database of Systematic Reviews 2012, Issue 9. Art. No.: CD009351. DOI: 10.1002/14651858.CD009351.pub2. 2. Welke voorkeuren van pijnbeheersing tijdens de baring hebben vrouwen voorafgaande aan hun baring en van welke vormen van pijnbeheersing tijdens de baring wordt gebruik gemaakt? 3. Wat zijn de ervaringen van bevallen vrouwen met deze pijn en pijnbeheersing? 4. Welke verwachtingen hebben eerstelijns verloskundigen in Nederland over de perceptie van hun cliënten over de te verwachten pijn en pijnbeheersing tijdens de baring? 5. ‘Is there an association between planned place of birth and feelings of control experienced by women in primary care at the onset of labour?
Relevantie In 2007 hebben 6.8% (2005: 4.8%, 2006: 5.7%) van de spontaan bevallen vrouwen een epiduraal als vorm van pijnstilling ondergaan durante partu (PRN-data, 2007). Van de kunstverlossingen was dat, 19.0% (2005:13.3%, 2006: 15.9%) en van de kunstverlossingen 23.9% (2005:19.4%, 2006: 21.6%). Uit de laatste vrijgekomen LVR1-data is bekend dat het percentage overdrachten van de eerste naar tweede lijn wegens epiduraal/spinaal gestegen is van 2% in 2000 naar 6% in 2009 (PRN, LVR1 2009). De verwachting is dat deze cijfers verder stijgen, mede door het uitbrengen van de CBO-richtlijn ‘Medicinale pijnbestrijding tijdens de baring’. We willen voor de cliënten een meest optimale (preferenties en bewezen effectiviteit) en veiligste behandeling kunnen aanbieden ten aanzien van pijnbeheersing tijdens de bevalling. De studie sluit aan bij vragen uit de dagelijkse verloskundige praktijk. Projectleider(s) Prof.dr. A.L.M. (Toine) Lagro-Janssen, UMC St Radboud Prof.dr. E. (Eileen) Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. A. (Ank) de Jonge RM, Midwifery Science, EMGO+, VUmc Dr. M.N.N. (Mireille) van Poppel, EMGO+, VUmc Onderzoeker: G.M.T. (Trudy) Klomp MSc, RM, docent Verloskunde Academie Amsterdam (AVAG), onderzoeker VUmc, Midwifery Science
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
133
Contact project G.M.T. (Trudy) Klomp MSc RM
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: mei 2008 Einddatum: 2013 Publicaties • Cochrane Systematic Review: Inhaled analgesia for pain management in labour. Review nr. 0659 Cochrane Database of Systematic Reviews 2012, Issue 9. Art. No.: CD009351. DOI: 10.1002/14651858.CD009351.pub2. • Artikel submitted september 2013 in ‘BMC Pregnancy and Childbirth’ Planned place of birth and feelings of control during labour in low-risk women: results from the DELIVER study’(Geerts et al., 2013). • Publicatie december 2013, BMC Pregnancy and Childbirth, Dutch women in midwife-led care at the onset of labour: which pain relief do they prefer and what do they use? A prospective multi-centre cohort study Samenwerkingspartners UMC St Radboud Nijmegen, Prof.dr. Toine Lagro,
[email protected] Midwifery Science, EMGO+ instituut, VUmc, Dr. Ank de Jonge RM,
[email protected] Nivel, Dr. T.A. Wiegers,
[email protected] EMGO+, VUmc, Dr. M.N.N. van Poppel,
[email protected] Trefwoord delivery, labour pain, pain management, inhaled pain relief, birth, primary midwife led-care
133
134
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
134
“Preconceptiezorg is het preventief in kaart brengen en aanpakken van risico’s bij hoogrisicogroepen, nog vóór de conceptie. Door preconceptiezorg programmatisch aan te bieden aan hoogrisicogroepen, draagt deze zorg bij aan een gezonde start van het ongeboren kind.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorg
In een prospectief cohortonderzoek worden vrouwen in de leeftijd van 18-42 jaar benaderd, wonend in een gebied waar slechtere perinatale uitkomsten gerapporteerd zijn. Zij worden benaderd met een preconceptie-aanbod (kinderwensspreekuren). Recrutering vindt plaats via de GGD’s, huisartsen en CJG’s. Publieksinformatie en voorlichting worden ingezet om een bredere doelgroep te bereiken. Het preconceptie-aanbod door huisartsen en verloskundigen bestaat uit twee consulten, die voorafgegaan worden door het invullen van de vragen op www.ZwangerWijzer.nl. De deelnemende zorgverlener wordt ondersteund door Preconceptiewijzer.nl, een overzicht van de gevonden risicofactoren met bijbehorende achtergrondinformatie voor zorgverlener en patiënt. Dit wordt vertaald in een preconceptioneel zorgplan, met adviezen en waar nodig aanvullende diagnostiek of interventies. Dit onderzoek maakt deel uit van het programma Healthy Pregnancy 4 All, wat het Erasmus MC in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. In veertien gemeenten met hogere perinatale sterfte en morbiditeit worden zorgexperimenten gestart die kunnen bijdragen aan de verbetering van de zwangerschapsuitkomsten. Doel Dit zorgexperiment maakt deel uit van het landelijke programma Healthy Pregnancy 4 All. Het experiment met programmatische preconceptiezorg (PCZ) aan risicogroepen is bedoeld om de belangrijkste risicogroepen te bereiken en om te evalueren in hoeverre deze zorg de preconceptionele gezondheid daadwerkelijk beïnvloedt. Hiervoor worden diverse, deels nieuwe, methoden en instrumenten ingezet. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerder zijn opgedaan in Klaar voor een Kind. Vraagstelling/Hypothese 1. Leidt preconceptiezorg tot vermindering van de risico’s op ongewenste zwangerschapsuitkomsten? 2. Worden de hoogrisicogroepen bereikt door preconceptiezorg op verschillende wijzen programmatisch aan te bieden? 3. Welke organisatorische slaag- of faalfactoren kunnen geïdentificeerd worden om een uitspraak te doen over de meest optimale manier om preconceptiezorg in te bedden in het bestaande zorgsysteem?
Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar. Het terugdringen hangt af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Recent inzicht toont dat de preconceptionele periode en de drie maanden na de conceptie bepalend zijn: de target periode voor preventie. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie en daarmee bij te dragen aan een gezondere start. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van PCZ geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal breed worden ontsloten, naar andere gemeenten in Nederland.
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
135
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Projectuitvoerder(s) Drs. S.F. van Voorst Contact project Dr. L.C. de Jong-Potjer, projectleider Drs. S.F. van Voorst,
[email protected] Afdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdam Begin en einddatum april 2011 - april 2014
Samenwerkingspartners Samenwerking in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma Zwangerschap en geboorte & universitair medische centra, laboratoria, zorgcampus Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord preconception care, pregnancy, prenatal care - timely, uptake, compliance, avoidable risk factors, perinatal death, suboptimal care, urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestyle recommendations
135
136
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
136 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met het Risicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden en casuïstiekbespreking
De risicoselectie in de huidige verloskundige zorg is voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin het accent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Het wordt echter steeds duidelijker dat ook sociale, psychische, zorg- en leefstijlgerelateerde risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie. De R4U (the Rotterdam Reproduction Risk Reduction scorekaart) is ontwikkeld om deze risicofactoren in kaart te brengen, zorgtoeleiding in de vorm van zorgpaden te faciliteren en door een afkapwaarde potentieel hoog-risico zwangeren te bespreken. Onder zwangeren in zowel de eerste-, tweede- en derdelijn zal de haalbaarheid en de effectiviteit van de implementatie van het risicosignaleringsinstrument R4U met bijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking onderzocht worden. Het onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’, wat het Erasmus MC in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert. In veertien gemeenten met hogere perinatale sterfte en morbiditeit worden zorgexperimenten gestart die kunnen bijdragen aan de verbetering van de zwangerschapsuitkomsten in deze gemeenten. Doel Het onderzoek naar risicoselectie in de zwangerschap is onderdeel van het bredere programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’. Het experiment met de vernieuwde risicoselectie, zorgpaden en casuïstiekbespreking heeft als doel te evalueren in hoeverre nieuwe vormen van samenwerking en zorgverlening de zwangerschapsuitkomsten daadwerkelijk beïnvloeden. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerder zijn opgedaan in Klaar voor een Kind. Vraagstelling/Hypothese 1. Is het haalbaar om het risicosignaleringsinstrument R4U bijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking te implementeren in de deelnemende verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen? 2. In welke mate verandert door systematische risicosignalering met de R4U en bijhorende interventies de perinatale morbiditeit? Relevantie Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/ prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U scorekaart kunnen de risicofactoren die een verhoogde kans geven op morbiditeit vroegtijdig in de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren te verminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijk ook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimenten geïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal worden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteur Drs. A.J.M. Waelput, projectleider Projectuitvoerder(s) Drs. A.A. Vos, arts-onderzoeker Contact project Drs. Amber A. Vos
[email protected] Begin en einddatum april 2011 - april 2014 Samenwerkingspartners Samenwerking in veertien gemeenten met: gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijke organisaties, onderzoeksconsortia in het kader van het ZonMw-programma ‘Zwangerschap en geboorte’, universitair medische centra, laboratoria & zorgcampus Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord pregnancy, antenatal care, shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatal morbidity, urban perinatal health, deprived neighbourhoods
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
137 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effecten van geboortecentrum Sophia in Rotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorg
Nederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. In Rotterdam werd op grond van de cijfers een grootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen). Deze landelijke en lokale context bepaalt de primaire relevantie. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar. Het terugdringen hangt dus af van preventie van deze voorliggende perinatale ziekten. In dat kader zijn in het programma Klaar voor een Kind binnen de schakel geboortezorg bestaande interventies verbeterd en nieuwe interventies ontwikkeld. Op tijd herkennen van risicofactoren en interveniëren bij elke (aanstaande) zwangere is van groot belang. Met behulp van expertisegroepen zullen evidence based zorgprotocollen op het gebied van bevalzorg en kraamzorg ontwikkeld worden. In dit onderzoek worden via een baseline meting, tussentijdse evaluaties en een nameting de effecten van de interventies geëvalueerd. De methode van onderzoek betreffen hier vragenlijstonderzoek en analyse van registratiebestanden (PRN). Resultaten van dit onderzoek kunnen uitgerold worden naar andere geboortecentra in het land. Doel 1. Analyse van de invloed van een eerstelijns geboortecentrum op perinatale uitkomsten, de verloskundige zorgketen. 2. Analyse van de implementatie van de risicogeleide verloskundige zorg. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvragen waren: 1. Leidt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum, aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling, tot betere perinatale uitkomsten? 2. Draagt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum, aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling, tot optimalisatie van de verloskundige zorgketen? 3. Leidt risicogeleide zorg tot betere perinatale uitkomsten? Relevantie Resultaten Zowel de kraamverzorgenden als de verloskundigen van het Geboortecentrum Sohpia (GCS) en de zorgverleners uit het Erasmus MC zien nu het GCS als een toegevoegde waarde, niet alleen vanwege de uitbreiding van de capaciteit, maar ook vanwege het feit
dat via het Expertisecentrum structureel en permanent wordt bijgedragen aan personele kwaliteit en zorgkwaliteit. Gebleken is dat het benutten van de gegevens van de registraties en de uitkomsten van tevredenheidonderzoek, aanknopingspunten bieden voor verbetering van de zorg. Hierin wil het Expertisecentrum GCS gezien hun voortrekkersrol een belangrijke functie blijven spelen. Misschien wel de belangrijkste ontwikkeling, welke moeilijk in cijfers is uit te drukken, lijkt de sterk toegenomen overtuiging van de eerstelijns zorgverleners inclusief de kraamverzorgden dat de samenwerking in het GCS een toekomstbestendige samenwerking is die nieuwe wegen inslaat, en die een nieuwe identiteit creëert. Projectleider(s) Drs. J.P. de Graaf Projectuitvoerder(s) Drs. J. van der Kooy Contact project Drs. J. van der Kooy
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2009 Einddatum: december 2013 Samenwerkingspartners Verloskunde Academie Rotterdam, Gemeente Rotterdam, GGD Rotterdam Rijnmond, CJG, Verloskunde Maatschap West, Verloskundige praktijk Oost, Kraamzorg Rotterdam, Achmea zorg Trefwoord perinatal outcome, birthcenter, risk guided interventions, urban perinatal health
137
138
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
138
“Ieder kind dat niet ziek wordt door GBS is er één en dat kunnen we samen bereiken!”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Implementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groep B-hemolytische streptokokken te voorkomen
Een infectie bij de pasgeborene tijdens de geboorte of binnen de eerste week door groep B streptokokken (EOGBS) komt voor bij ongeveer twee tot drie per duizend levendgeborenen. Het is een belangrijke oorzaak van perinatale sterfte. EOGBS kan voorkomen worden door intraveneuze behandeling met antibiotica van de moeder tijdens de baring. Er zijn meerdere strategieën mogelijk in preventie van EOGBS. Deze onderscheiden zich door opsporing van GBS in de zwangerschap of het optreden van risicofactoren tijdens zwangerschap of bevalling. Na introductie van de NVOG/NVK-richtlijn in 1998 is de incidentie van EOGBS licht gedaald. Er is geen verschil in ernstige neonatale morbiditeit en sterfte opgetreden. Focusgroepen van zorgverleners en zwangeren leveren informatie over knelpunten en bevorderende factoren van de verschillende strategieën. Met deze informatie wordt een implementatieplan ontwikkeld waarmee haalbare preventieve strategieën in de praktijk worden ingevoerd in pilotregio’s. De uitkomsten worden vervolgens in een kosteneffectiviteitsanalyse met elkaar vergeleken. Doel Het doel van dit onderzoek is het verbeteren van de preventie van vroege neonatale infecties door groep B streptokokken (EOGBS) . De resultaten van dit project zullen informatie opleveren die de beslissing ondersteunen over landelijke implementatie van de meest kosteneffectieve en haalbare preventieve strategie om EOGBS te voorkomen. Vraagstelling/Hypothese 1. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bij implementatie van vier preventieve EOGBS-strategieën? 2. Wat zijn de effecten van implementatie van de preventieve EOGBS-strategieën? Met speciale aandacht voor de gevolgde strategie, de klinische uitkomsten voor moeders en hun baby’s, plaats en tijdstip van bevallen en de tevredenheid. 3. Wat is de kosteneffectiviteitsratio van de preventieve EOGBSstrategieën in de praktijk? Relevantie In 2007 was het sterftecijfer onder pasgeborenen met EOGBS 9,2%. Mogelijk is een andere strategie van preventie (kosten) effectiever in het voorkomen van ernstige neonatale morbiditeit en sterfte. Projectleider(s) Dr. M.E.B. Rijnders, TNO Dr. M.G.A.J. Wouters, VUmc Prof.dr. C.J.M. de Groot, VUmc
Projectuitvoerder(s) G.E. Kolkman MSc, TNO VUmc Dr. M.A.H. Fleuren, TNO Dr. M.G.A.J. Wouters, VUmc Dr. M.E.B. Rijnders, TNO Contact project G.E. Kolkman MSc verloskundige onderzoeker, promovendus
[email protected] Begin en einddatum Start: december 2010 Looptijd: 39 maanden Samenwerkingspartners ZonMw studie Programma Preventie, deelprogramma Screening en preventieve interventies. Projectnummer 200320008, Samenwerking tussen TNO en VUmc, verschillende VSV’s (Verloskundige samenwerkingsverbanden) Trefwoord prevention, pregnancy, prenatal care, perinatal mortality, quality of health care, health plan implementation
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
139
“Het gebruik van op-maat-gemaakte strategieën voor de
implementatie van verbeterpunten uit de audit verbetert de perinatale zorg.”
KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project)
NIEUW
IN JAARINDEX
In een eerder ZonMw-project genaamd IMPACT is de perinatale audit geïntroduceerd in Noord Nederland. De halfjaarlijkse perinatale audit is inmiddels ingebed in de praktijk van de elf VSV’s in Noord-Nederland. Tijdens de audits worden de substandaardfactoren bepaald per besproken case en vervolgens verbeterpunten/actiepunten geformuleerd. Gebleken is dat de invoering van de verbeterpunten achterblijft. ACTion zal door middel van training en begeleiding de VSV’s ondersteunen in kennis en vaardigheden om de verbeterpunten te kunnen implementeren. Het implementatiemodel en de bijbehorende strategieën zullen op maat kunnen worden toegepast door de VSV’s waardoor kans op slagen verbetert. Middels een stepped wedge design voeren we de trainingsinterventie getrapt in bij de elf VSV’s in drie rondes. De interventie zal zowel op proces als uitkomst (effecten en kosten) worden geëvalueerd. Voor, tijdens en na de interventie wordt data verzameld onder andere via vragenlijsten om in kaart te brengen welke factoren de implementatie en het beoogde doel van de interventie beïnvloeden. Doel Door de training en begeleiding tijdens ACTion zijn de professionals van de VSV’s in staat om verbeterpunten voortkomende uit de audits zelfstandig en efficiënt door te voeren binnen hun organisatie. Vraagstelling/Hypothese • Kunnen de professionals van de VSV ondersteund worden in het zelfstandig doorvoeren van verbeterpunten door het gestructureerd gebruik maken van implementatiestrategieën om zo de audit cirkel te completeren? • Is een klant- en situatiegerichte strategie bevorderend voor de verbetering van de perinatale zorg? • Welke factoren beïnvloeden het realiseren van de beoogde doelen van de trainingsinterventie? Relevantie Het ACTion-project beoogt veranderingen ten bate van verbetering van de perinatale zorg en is derhalve maatschappelijk relevant. Zo is het ook voor de patiënten een verbetering als verbeterpunten die doorgevoerd zijn ervoor zullen zorgen dat een dreigende situatie niet of minder zal behoren tot de risico’s van zwangerschap en bevallen. Implementatie van verbeterpunten zijn beleidsmatig relevant vanwege effectievere en positievere uitkomsten van zwangerschaps-en geboortebeleid. Projectleider(s) Dr. J.J.H.M. Erwich Projectuitvoerder(s) Drs. A.P. Drost Dr. G.A. Welker
Contact project Drs. A.P. Drost
[email protected] Begin en einddatum januari 2013 - januari 2017 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209020005 Alle professionals en betrokkenen van de elf VSV’s in Noord Nederland UMCG De diverse beroepsverenigingen Trefwoord implementation, quality improvement, perinatal mortality, perinatal audit
139
140
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
140 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE)
Het SIMPLE-onderzoek heeft in de eerste fase de huidige zorg gemeten rondom de implementatie van richtlijnen over het uitvoeren van keizersnedes. Hieruit bleek dat de adherentie aan de richtlijnen zeer laag is voor wat betreft het counselen van zwangeren na een eerdere keizersnede voor partusmodus in huidige zwangerschap. Slechts in 4-15% van de gevallen werd de richtlijn gevolgd. In de vervolgfase van de SIMPLE-studie is een zorgverbeteringsstrategie ontwikkeld om de richtlijnadherentie te verhogen. Deze strategie bestaat uit een keuzehulp die volgens een systematische procedure ontwikkeld is onder supervisie van een nationaal expertpanel. In twaalf ziekenhuizen (zes interventie, zes controle) zal worden geëvalueerd of de keuzehulp ook daadwerkelijk leidt tot ‘betere zorg’ (= betere richtlijnadherentie) en of de informatie niet zal leiden tot meer keizersnedes. De keuzehulp wordt op ziekenhuisniveau ingezet en kan bij gebleken effectiviteit ingezet worden in de reguliere zorg. Doel Het doel van het onderzoek is het inzetten en evalueren van een ‘zorgverbeteringsstrategie’ die bestaat uit een keuzehulp over partusmodus na een eerdere keizersnede. Hierbij evalueren we of de richtlijnadherentie toeneemt bij een stijgend of gelijkblijvend percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede. Tevens worden ervaringen van zorgverleners en zwangeren met de strategie gemeten en zal er een kosten-analyse worden uitgevoerd. Vraagstelling/Hypothese Vraagstelling: Leidt het inzetten van een keuzehulp voor het beslissen van partusmodus na een eerdere keizersnede tot ‘betere zorg’, dat wil zeggen hogere richtlijnadherentie bij een stijgend of gelijkblijvend percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede? Hypothese: Door counseling met een keuzehulp zullen meer vrouwen volgens de geldende richtlijnen geïnformeerd worden over de manier van bevallen na een eerdere keizersnede. Tevens verwachten we dat door counseling met behulp van een keuzehulp geen daling optreedt van het percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede. Deze interventie kan wel leiden tot een verschuiving van secundaire keuzersnedes naar primaire keizersnedes, omdat er gecounseld zal worden met een individueel berekende kans op een geslaagde vaginale baring. Deze verschuiving in type keizersnedes impliceert een daling in morbiditeit voor moeder en kind.
Relevantie De eerste fase van de SIMPLE-studie heeft laten zien dat er verbetering nodig is omtrent het counselen van zwangere vrouwen met een keizersnede in de voorgeschiedenis. Wij hopen de kwaliteit van zorg te verbeteren voor wat betreft counseling over de manier van bevallen na een eerdere keizersnede, door het implementeren van een keuzehulp. Hierdoor zal een meer eenduidige en uniforme zorg ontstaan en kan richtlijn naleving worden verhoogd. Tevens gaan wij er vanuit dat hiermee de patiënt achteraf meer tevreden is over de genomen beslissing ten aanzien van de bevallingswijze. Projectleider(s) Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMC Dr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare Nijmegen Projectuitvoerder(s) Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMC+ Dr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare Nijmegen Prof.dr. J. G. Nijhuis, Maastricht UMC+ Prof.dr. T van der Weijden, Maastricht University Dr. L. Smits, epidemioloog, Maastricht University Dr. A. Kwee, UMC Utrecht Drs. S.M. van Kuijk, Maastricht University Drs. S. Melman, Maastricht UMC+ E.N.C. Schoorel, MD MSc, Maastricht UMC+ Drs. E. Vankan, Atrium MC
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
141
Contact project E. Vankan, MD
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2010 Einddatum: januari 2014 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie www.studies-obsgyn.nl/simple ZonMw Publicaties SIMPLE: an implementation study on the recommendations from international evidence-based guidelines on caesarean sections in the Netherlands - Implementation science Trefwoord cesarean section, guideline adherence, decision aid, shared decision making
141
142
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
142 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands
NIEUW
IN JAARINDEX
In Nederland worden laag-risico zwangeren in de eerste lijn begeleid en hoog-risico zwangeren in de tweede/derde lijn. Een groot deel van de zwangeren uit de eerste lijn wordt verwezen naar de tweede/derde lijn. Communicatie en samenwerking tussen de verschillende zorgverleners is daarom essentieel. Deze projectstudie onderzoekt of teamtraining in simulatiesetting van alle betrokken zorgverleners in de keten zoals ambulance personeel, verloskundigen, kraamverzorgenden, verpleegkundigen en gynaecologen, tot beter procesmanagement van de Big 4 (vroeggeboorte, groeivertraging, congenitale afwijkingen en zuurstofgebrek tijdens de geboorte) en perinatale uitkomst leidt. Deze transmurale teamtraining in simulatiesetting vindt plaats in de regio Zuid-Oost Brabant. Doel De perinatale uitkomst verbeteren door de samenwerking en procesmanagement van de Big 4 binnen de keten van zorg te verbeteren. Vraagstelling/Hypothese Transmurale teamtraining in simulatiesetting, met de focus op procesmanagement van de Big 4, leidt tot een betere perinatale uitkomst. Relevantie Perinatale sterfte in Nederland is relatief hoog. Het is maatschappelijk relevant en van belang voor de patiënt om de perinatale uitkomst te verbeteren. Een mogelijk gevolg van deze studie zou de implementatie van integrale verloskunde kunnen zijn.
Projectleider(s) Dr. P.J. van Runnard Heimel Dr. H. Wijnen Projectuitvoerder(s) Drs. F.R. Banga Contact project Drs. F.R. Banga
[email protected] Begin en einddatum september 2012 - september 2016 Samenwerkingspartners: ZonMw, projectnummer: 209020010 Trefwoord perinatal mortality, obstetrics, education, simulation, team training
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
143 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Inventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normal birth process in Europe
NIEUW
IN JAARINDEX
Around 4.7 million European women experience childbirth annually. There are significant cross-EU differences in maternity care cultures, philosophies, organization, uptake, and outcomes. The wide diversity of practices in Europe raises questions about the appropriate level of intervention during childbirth. Striking the right balance in terms of intervention in the normal birth process between what best evidence suggests is medically beneficial and what effectively is ritualised practice as well ascertaining what women want is problematic. Even the definition of normal birth and defining what may be accepted as intervention poses a not insignificant challenge. In this study we aim to compare protocols between 21 European Countries. The focus of our comparison will be the interventions described in protocols that optimize a normal birth process as well as the proposed use of interventions that are potentially harmful to optimize the birth process. Doel To advance scientific knowledge about ways of improving maternity care provision and outcomes for mothers, babies and families across Europe. Vraagstelling/Hypothese Which evidence based interventions aimed at the promotion of normal birth are incorporated in national or widely used protocols in Europe. Relevantie The wide diversity of practices in Europe raises questions about the appropriate level of intervention during childbirth. It is important to gain insight in determinants that might influence the balance of interventions in the normal birth process that are medically beneficial and those that are ritualized and potential harmful for pregnant women.
Projectleider(s) Dr. Marlies Rijnders, TNO Child Health Projectuitvoerder(s) Doug Cronie Msc, Lucas Ziekenhuis Amsterdam Dr. Marlies Rijnders, TNO Contact project Doug Cronie
[email protected] Begin en einddatum december 2013 - december 2014 Samenwerkingspartners 21 EU partners collaborating in the Cost action IS0907: Childbirth Cultures, Concerns, and Consequences: Creating a dynamic EU framework for optimal maternity care
143
144
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
144 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Toegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden
NIEUW
IN JAARINDEX
Kinderen van moeders met een lage sociaal economische status (SES) hebben meer risico op ernstige perinatale problemen dan kinderen van moeders met een hoge SES. Preconceptiezorg is het middel bij uitstek om risico’s op perinatale problemen te verkleinen, maar blijkt tot nu toe weinig toegankelijk te zijn voor vrouwen met een lage SES. Dit onderzoeksproject richt zich op het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor deze groep vrouwen. Specifieke aandacht wordt hierbij besteed aan hun doorgaans lage gezondheidsvaardigheden, dat zijn vaardigheden om informatie over gezondheid te verkrijgen, te begrijpen en toe te passen bij het nemen van gezondheidsgerelateerde beslissingen. In het project hanteren we een systematische aanpak waarin een uitgebreide probleemanalyse de basis vormt voor de ontwikkeling, proefimplementatie en evaluatie van aanpassingen van het preconceptiezorg aanbod en de preconceptievoorlichting binnen het landelijke programma ‘Health Pregnancy 4 All’. Doel Het algemene doel van dit onderzoeksproject is het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor autochtone vrouwen met een lage SES. Specifieke doelen zijn: 1. Systematisch ontwikkelen, proef-implementeren en evalueren van strategieën om vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden te bereiken met het HP4All aanbod en hen te motiveren tot deelname; 2. Systematisch ontwikkelen, proef-implementeren en evalueren van strategieën voor het afstemmen van preconceptievoorlichting op vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden (ZwangerWijzer en voorlichting door zorgverleners). Dit project brengt het volgende op voor de cliënt: 1. Afgestemd aanbod: Het schriftelijke en persoonlijke HP4All aanbod wordt afgestemd op cliënten met lage gezondheidsvaardigheden (GV); 2. Aangepaste ZwangerWijzer: De instructies, vragen en online voorlichting op www.zwangerwijzer.nl worden afgestemd op cliënten met lage gezondheidsvaardigheden; 3. Getrainde zorgverleners: We ontwikkelen een training voor de HP4All voorlichters perinatale gezondheid (VPG) die groepsvoor lichting geven, en een training voor huisartsen en verloskundigen die de kinderwensspreekuren verzorgen. Door deze training worden zorgverleners zich bewust van het probleem van lage GV, leren ze lage GV bij cliënten herkennen, en leren ze vaardigheden om effectief te kunnen communiceren met cliënten met lage GV.
Vraagstelling/Hypothese De volgende vraagstellingen liggen ten grondslag aan het systematisch ontwikkelen van aanpassingen aan: 1. Het HP4All-aanbod a) Welke rol spelen lage GV in niet deelnemen aan PCZ bij vrouwen met lage SES en hoe hangt dit samen met andere gedrags- en omgevingsdeterminanten? b) In hoeverre is het HP4All aanbod afgestemd op lage GV en samenhangende gedrags- en omgevingsdeterminanten? c) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om het HP4All aanbod af te stemmen op vrouwen met lage GV en op welke manier kunnen deze strategieën binnen het HP4All programma geïmplementeerd worden? d) Wat is het effect van het aangepaste aanbod op de deelname aan HP4All bij autochtone vrouwen met lage SES? 2. ZwangerWijzer a) In hoeverre is ZwangerWijzer afgestemd op vrouwen met lage GV? b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om ZwangerWijzer af te stemmen op vrouwen met lage GV en op welke manier kunnen deze strategieën geïmplementeerd worden? c) Wat is het effect van deze strategieën op het begrip, opvolgen van instructies en beantwoorden van de vragen?
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
145
3. Voorlichting door zorgverleners a) In hoeverre zijn zorgverleners zich bewust van het probleem van lage GV, hebben zij vaardigheden voor het herkennen van lage GV en voor effectieve communicatie met cliënten met lage GV? b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor het ontwikkelen van strategieën om de bewustwording van zorgverleners te verhogen en hun vaardigheden te verbeteren en op welke manier kunnen deze strategieën binnen de scholing van zorgverleners geïmplementeerd worden? c) Wat is het effect van deze strategieën op bewustwording en vaardigheden van zorgverleners voor het herkennen van lage GV en effectieve communicatie met cliënten met lage GV en in hoeverre passen ze deze vaardigheden toe tijdens preconceptievoorlichting? Relevantie Maatschappelijke/beleidsmatige relevantie: Het systematisch aanpassen van preconceptiezorg op lage gezondheidsvaardigheden van vrouwen met lage SES draagt direct bij aan de landelijke ontwikkelingen om het bereik en de effectiviteit van preconceptiezorg voor hoogrisicogroepen te verbeteren en aan het inrichten van een optimaal beleid ten aanzien van preconceptiezorg in Nederland. Wetenschappelijke relevantie: Het project is wetenschappelijk relevant omdat onderzoek naar de rol van gezondheidsvaardigheden in perinatale gezondheid en zorg en daarmee de ontwikkeling van effectieve interventies nog in de kinderschoenen staat. Eerdere interventies hebben zich gericht op het ontwikkelen van geschikte kanalen voor het bereiken van mensen met lage SES, maar aan het afstemmen van het aanbod en de voorlichting zelf op lage gezondheidsvaardigheden is nog niet eerder aandacht besteed. Projectleider(s) Dr. Mirjam Fransen Prof.dr. Marie-Louise Essink-Bot Projectuitvoerder(s) Dr. Mirjam Fransen
Contact project Dr. Mirjam Fransen
[email protected] Website: http://www.amc.nl/web/Research/Departments/ Overview/Public-Health/Public-Health/Researchers.htm?p=913 Begin en einddatum januari 2014 - juli 2016 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 209040006 Netwerk geboortezorg Noordwest Nederland Regionaal Perinataal Consortium regio Noordwest Nederland, Projectgroep Healthy Pregnancy 4 All, 1e Lijn Amsterdam, GGD Amsterdam, Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen, VUMC, Academische Werkplaats JGZ NoordHolland, Erfocentrum, CBO, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg, Alliantie Gezondheidsvaardigheden
145
146
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
146 KWALITEIT VAN HET ZORGSYSTEEM
INNOVATIE EN IMPLEMENTATIE
Implementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à terme
NIEUW
IN JAARINDEX
Stuitligging à terme wordt geassocieerd met verhoogde risico’s op perinatale morbiditeit en mortaliteit voor moeder en kind, vooral tijdens de baring. Een belangrijke obstetrische interventie om het aantal stuitliggingen à terme te reduceren is het toepassen van de uitwendige versie. De uitwendige versie is een bewezen veilige interventie en wordt derhalve door de beroepsorganisaties KNOV en NVOG aanbevolen als eerste behandeloptie bij stuitligging bij alle vrouwen zonder contra indicatie voor de uitwendige versie. Het aantal stuitliggingen à terme blijft echter, ondanks deze aanbevelingen, al jaren constant. Dit wekt de indruk dat de implementatie van de richtlijnen van de KNOV en NVOG niet optimaal is. Doel 1. V erbeteren van de implementatie van de uitwendige versie in Nederland 2. In kaart brengen van effecten van implementatiestrategieën op het aantal vrouwen met een foetus in stuitligging die een uitwendige versie aangeboden krijgen en het aantal vrouwen dat daadwerkelijk een uitwendige versiepoging ondergaan 3. In kaart brengen van de kosten van implementatiestrategieën die de implementatie van de uitwendige versie bevorderen Vraagstelling/Hypothese Implementatiestrategieën specifiek gericht op de cliënt en de zorgverlener zijn effectief om meer vrouwen met een foetus in stuitligging een uitwendige versiepoging te laten ondergaan. Indien meer vrouwen een uitwendige versiepoging ondergaan, dan zullen de kosten die gepaard gaan met de invoer van nieuwe implementatiestrategieën wegvallen tegen de besparing die gerealiseerd wordt als meer vrouwen gaan bevallen van een foetus in hoofdligging. Relevantie Uitwendige versie is een bewezen veilige obstetrische interventie om het aantal stuitliggingen à terme te verminderen. In Nederland liggen jaarlijks 6000 foetus in een stuitligging à terme. Met een gemiddeld succespercentage van de uitwendige versie rond de 50%, kan het aantal stuitliggingen à terme teruggebracht worden tot ongeveer 3.000 per jaar. Dit betekent dat ongeveer 3.000 moeders en kinderen minder worden blootgesteld aan verhoogde perinatale risico’s die gepaard gaan met een geboorte in stuitligging.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W.J. Mol (AMC) Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC) Projectuitvoerder(s) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Dr. M.A. Fleuren (TNO) Dr. M.E. Rijnders (TNO) Dr. B.C. Opmeer, epidemioloog (AMC) A. Beuckens MSc , beleidsmedewerker (KNOV) F. Vlemmix MD, Aios gynaecologie (AMC, promovendus) A.N. Rosman MSc, verloskundige (AMC, promovendus) Contact project A.N. Rosman MSc
[email protected] F. Vlemmix MD
[email protected] Begin en einddatum juni 2009 - maart 2013 Verwachte promoties medio 2014 Samenwerkingspartners De implementatiestudie van de uitwendige versie is een samenwerkingsverband tussen het AMC en NVOG, KNOV en TNO. www.studies-obsgyn.nl\ecvimplementation Trefwoord stuitligging, uitwendige versie, implementatie onderzoek
Regionale Consortia
148
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
148 REGIONALE CONSORTIA
NOORD NEDERLAND
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN)
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010004
Begin- en einddatum (looptijd)
01-12-2012 t/m 30-11-2016
Projectleider(s)
Dr. Henk Groen
Contactpersoon
Dr. Henk Groen
E-mail
[email protected]
Website
www.zwangerschapengeboorte-nn.nl/
Gegevens omvang regio Provincies
Groningen, Friesland en Drenthe
Steden Aantal inwoners
1,67 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
18.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De perinatale sterfte is relatief hoog, gemiddeld ongeveer 10% boven het landelijk gemiddelde. Daarnaast is er problematiek rond lage SES (‘witte’ achterstand op basis van werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, laag inkomen), diversiteit (ongeveer 10% allochtoon en 5% niet-westers allochtoon) en leefstijl (roken, alcohol, overgewicht, diabetes). 2. Met wie wordt samengewerkt? We werken samen met alle ziekenhuizen in de noordelijke provinciën (aantal 11) (behalve ziekenhuis Meppel) en met alle VSV’s rondom deze ziekenhuizen. Verder zijn ROS Friesland en Groningen, ProGez, GGD Groningen Friesland en Drenthe, en kraamzorgorganisaties betrokken bij het consortium. Organisaties voor patiëntenbelangen (Zorgbelang) zijn eveneens betrokken. De samenwerking met Academische Innovatiewerkplaatsen via de Hanze Hogeschool en de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG) wordt momenteel opgezet.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Het ziekenhuis Meppel en het VSV daar vallen buiten dit consortium. Zij participeren in het Consortium Overijssel/Twente. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project) Projectnummer: 209020005
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
149 REGIONALE CONSORTIA
NOORDWEST NEDERLAND
Regionaal Consortium Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010001 (VUmc) en 209010002 (AMC)
Begin- en einddatum (looptijd)
01-01-2013 t/m 31-12-2016 Prof.dr. C.J.M. de Groot (VUmc) Dr. M. Kok (AMC) S.D. Vink-Dubos (regiocoördinator Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland)
[email protected]
Projectleider(s) Contactpersoon E-mail Gegevens omvang regio Provincies
Aantal inwoners
Noord-Holland en Flevoland Den Helder, Alkmaar, Hoorn, Purmerend, Hoofddorp, Haarlem, Amsterdam, Almere, Lelystad, Beverwijk, Zandstad, Amstelveen Noord-Holland: 2.719.764, Flevoland 398.174
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
Ongeveer 33.000
Steden
In het kader van een naadloze aansluiting van de verschillende schakels in de geboorteketen in onze regio, hebben beide consortia zich verenigd in het Netwerk Geboortezorg Noord-West Nederland. De consortia werken binnen het netwerk nauw samen aan de gemeenschappelijke doelstellingen. Ieder consortium heeft hiernaast zijn eigen speerpunten. 1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio kenmerkt zich door een deels stedelijk karakter met wisselende (stads-) problemen en wijken waarin vroeggeboorte en etniciteit en lage sociaal economische klasse een rol speelt als mede ook de problemen van niet-stedelijk karakter waar problemen een rol spelen van schaal grootte, specialisatie en vervoerstijd van patiënte. Dit komt mede doordat het de grootste regio is binnen Nederland. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 18): Spaarne Kennemer Gasthuis, Rode Kruis Ziekenhuis, MC Alkmaar, Gemini ziekenhuis, Waterland Ziekenhuis, Westfries Gasthuis, MC Zuiderzee, Ter gooi ziekenhuizen, BovenIJ Ziekenhuis, Amstelland, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Slotervaartziekenhuis, Flevoziekenhuis, Zaans MC. Verloskundigenpraktijken (aantal 90), VSV’s (aantal 18), ROS:
1ste lijn Amsterdam, ZONH, Raedelijn, ProGez, GGD Noordhollands Midden, GGD Amsterdam, Academische werkplaats JGZ Academische werkplaats Noord Holland, Kraamzorgorganisaties (De Kraamvogel, De Waarden, Kraam & Co, Babymoon), Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG), Huisartsen werkzaam in de verloskunde, Ambulance personeel, Patiëntenplatform. 3. Titels en ZonMw projectnummers onderzoeksprojecten • VUmc: LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 209020001 • A MC: Multidisciplinary step in the prediction and primary prevention of preterm birth - Prevention of Preterm Birth - 209020002 • AMC: Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling, geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid (De ESPRIT-studie) 209020003
149
150
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
150 REGIONALE CONSORTIA
OVERIJSSEL
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Overijssel
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010007
Begin- en einddatum (looptijd)
1-2-2013 t/m 31-01-2016
Projectleider(s)
Dr. Rosalinde Snijders
Contactpersoon
Dr. Rosalinde Snijders
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Overijssel
Steden
Enschede, Hengelo, Almelo, Hardenberg, Zwolle, Harderwijk
Aantal inwoners
1,13 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
12.344 (levendgeborenen in 2012)
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio wordt gekenmerkt door een relatief hoog percentage rokers en overmatig alcohol drinkers. Het gebied van het consortium is een gevarieerd gebied met zowel stedelijke- als plattelandsproblematiek. In delen van de regio is sprake van een relatief lage sociaal-economische status (SES). In tegenstelling tot west Nederland, waar een lage SES vaak gepaard gaat met een niet-westerse achtergrond, is de achtergrond van mensen met een lage SES in het noordoosten voornamelijk Nederlands. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 5): Medisch Spectrum Twente, locatie Enschede; Ziekenhuisgroep Twente, locaties Almelo en Hengelo; Ropke Zweers Ziekenhuis Hardenberg; Isala Klinieken Zwolle; Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk. Verloskundigenpraktijken, VSV’s (5), ROS, GGD Twente en GGD IJsselland (waarin vertegenwoordigd de JGZ afdelingen en Academische Werkplaatsen), Zorgbelang, Ambulancediensten en ROAZ.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? We hebben geen actieve inbreng van de huisartsen maar wel de afspraak dat de huisartsen op de hoogte worden gehouden en in een later stadium hopelijk toch actief betrokken kunnen worden. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period Projectnummer: 209020008
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
151 REGIONALE CONSORTIA
UTRECHT
Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Utrecht
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010003
Begin- en einddatum (looptijd)
01-01-2013 t/m 31-12-2016
Projectleider(s)
Dr. A. Kwee
Contactpersoon
Drs. Marjolein de Booys
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies Steden
Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht, Overijssel Tilburg, Gorinchem, Tiel, Nieuwegein, Woerden Utrecht-Zuid, Utrecht-WKZ, Amersfoort, Apeldoorn en Deventer.
Aantal inwoners Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Geografisch groot gebied met veel soc.-geografische verschillen (platteland, middelgrote steden, Randstad). Diversiteit door verschillende religies (o.a. streng gereformeerd, islam), diverse risicogroepen (o.a. obesitas, tienermoeders, verslavingsproblematiek, ggz-problematiek) en grote sociaaleconomische verschillen in de regio. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 10): St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg, Tweestedenziekenhuis Tilburg, Rivas Zorggroep Gorinchem, Ziekenhuis Rivierenland Tiel, St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein, Zuwe Hofpoort Ziekenhuis Woerden, Diakonessenhuis Utrecht, UMC Utrecht (WKZ), Meander medisch Centrum Amersfoort, Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn, Deventer Ziekenhuis. VSV’s (aantal 10), St. Prenatale Screening, Kraamzorg (ZinKraamzorg, Yunio Kraamzorg), Huisartsen GG&GD Jeugdgezondheidszorg, GGD Midden Nederland en GGD Hart van Brabant RAVU, zorgverzekeraar Achmea, Universiteit van Tilburg, Universiteit Utrecht (Julius Centrum), Ros-sen (OOGG, Raedelijn, Caranscoop. Cliënten(organisaties) wordt nog aan gewerkt.
20.000
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Brengen we nog in kaart. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provide Tailored care (RESPECT-studie) Projectnummer: 209020004
151
152
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
152 REGIONALE CONSORTIA
NOORDELIJK ZUID-HOLLAND
Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-Holland
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010005
Begin- en einddatum (looptijd)
31-12-2012 tot 31-12-2016
Projectleider(s)
Prof.dr. Jan van Lith
Contactpersoon
Evelien Kabel–Savenije (coördinator)
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Noordelijk Zuid-Holland
Steden
Den Haag, Leiden, Leiderdorp, Gouda & Zoetermeer
Aantal inwoners
ongeveer 2 miljoen
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
ongeveer 17.000 – 18.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De regio Noordelijk Zuid-Holland kenmerkt zich door een grote diversiteit in populatie. Den Haag heeft de typisch grootstedelijke problematiek, terwijl het Groene Hart juist de kenmerken van het platteland heeft. In de provincie Zuid-Holland is in 2007 de perinatale sterfte 8,6 per 1000. Specifiek in Den Haag is de perinatale sterfte gemiddeld hoger dan in de rest van de provincie. De perinatale sterfte is vervolgens hoger bij niet-westerse groepen en bij zwangeren met een lage sociaal economische status. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen (aantal 6): Leids Universitair Medisch Centrum, Diaconessenhuis (Leiden), Rijnland ziekenhuis (Leiderdorp), Medisch Centrum Haaglanden (Den Haag), HagaZiekenhuis (Den Haag), Groene Hart Ziekenhuis (Gouda). Verloskundigenpraktijken (aantal 41), VSV’s (6). ROS (aantal 2): Lijn1Haaglanden en REOS. GGD (aantal 2): GGD Den Haag en GGD Hollands Midden. JGZ (aantal 2): Jong Florence en JGZ Hollands Midden. Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Noordelijk Zuid-Holland (AWPGNZH). Kraamzorg: De Waarden en stichting De Kraamschakel TNO
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Op dit moment hebben er twee VSV’s nog geen definitief akkoord gegeven voor deelname. Dit zijn de VSV’s gesitueerd rond de het Bronovo ziekenhuis (Den Haag) en Het Lange Land Ziekenhuis (Zoetermeer). Inmiddels zijn deze twee VSV’s wel enthousiast geworden. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projectnummer: 209020006
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
153 REGIONALE CONSORTIA
ZUIDWEST NEDERLAND
Regionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest Nederland
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010010
Begin- en einddatum (looptijd)
1 januari 2013 t/m 31 december 2016
Projectleider(s)
Drs. Hanneke Torij
Contactpersoon
Drs. Hanneke Torij
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Aantal inwoners
Zuid Holland, Zeeland en Brabant zie ook participanten; in hun werkgebied bevinden zich alle steden niet exact bekend bij ons
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
dit is onderwerp van onderzoek
Steden
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? • grote omvang, zowel qua ‘afstanden’ als qua inwoners, data en – niet in de laatste plaats – aantal consortiumpartijen; • zowel stedelijk gebied als platteland; • veel bestaande initiatieven gericht op verbeteren van zorg voor kwetsbare zwangeren; • veel bestaande initiatieven gericht op de organisatie van zorg (juist ook rondom kwetsbare zwangeren); • groot enthousiasme en participatie van nagenoeg alle partijen rondom geboortezorg vanuit zorg-, onderwijs-, onderzoeks- en beleidsperspectief en daardoor… • …heel veel expertise in de regio. 2. Met wie wordt samengewerkt? - Ziekenhuizen (aantal 11): Erasmus MC (Rotterdam), Vlietland Ziekenhuis (Schiedam), Franciscus Ziekenhuis (Roosendaal), Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis (Dirksland), Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (Vlissingen), Reinier de Graaf Gasthuis (Delft), Ikazia Ziekenhuis (Rotterdam), Sint Franciscus Gasthuis (Rotterdam), IJsselland Ziekenhuis (Rotterdam), Maasstad Ziekenhuis (Rotterdam), Ruwaard van Putten Ziekenhuis (Spijkenisse), Albert Schweitzer Ziekenhuis / Dordrecht
• V erloskundige Kringen, VSV’s, Kraamzorgorganisaties, Geboortecentrum Origine. • GGD / gemeente: GGD Rotterdam-Rijnmond, GGD Zeeland, Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Bureau Jeugdzorg Zeeland. • Opleidingen (aantal 2): Hogeschool Rotterdam, en HZ university of applied sciences (Vlissingen) • Overige organisaties: Erasmus MC - Generation R, Stichting Eerstelijns Ondersteuning Delftland Schieland Westland, Stichting Zorgbeheer De Zellingen, Stichting Robuust, Centrum Vrouw centraal (Rotterdam), Stichting Zorgimpuls (Rotterdam), Stichting KOEL (Zwijndrecht), Star Medisch Diagnostisch Centrum (Rotterdam). 3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Wij werken eigenlijk met niemand niet samen. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: Joining forces against joint risks: structured care for vulnerable families in the Southwest of the Netherlands. Projectnummer: 209020011
153
154
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
154 REGIONALE CONSORTIA
OOST NEDERLAND
Regionaal Consortium Oost Nederland Bevalt Goed
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010008
Begin- en einddatum (looptijd)
Contactpersoon
1-12-2012 tot 1-12-2016 Prof.dr. Frank Vandenbussche Dr. Noortje van Duijnhoven Dr. Noortje van Duijnhoven
E-mail
[email protected]
Projectleider(s)
Gegevens omvang regio Provincies
Gelderland en Noord-Brabant
Steden
Nijmegen, Boxmeer, Arnhem, Doetinchem, Ede
Aantal inwoners
Ongeveer 500.000
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
Ongeveer 12.000 - 15.000
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? De kenmerken die ten grondslag liggen aan de problematiek binnen de regio Nijmegen en omgeving kunnen worden onderverdeeld in kenmerken van de cliënt- en zorgverlenerpopulatie. • cliëntpopulatie: aanwezigheid ‘multiprobleem’ gezinnen en lage SES/allochtonen • zorgverlenerpopulatie: gebrek aan communicatie en documentatie, geen eenduidige protocollen/richtlijnen. 2. Met wie wordt samengewerkt? De organisatie is uniek: vijf zelfstandige consortia die samen werken onder de vlag van het consortium Oost Nederland bevalt goed. • Ziekenhuizen (6): UMC St Radboud (Nijmegen), CanisiusWilhelmina Ziekenhuis (Nijmegen), Maasziekenhuis Pantein (Boxmeer), Ziekenhuis Rijnstate (Arnhem), Ziekenhuis Slingeland (Doetinchem), Ziekenhuis Gelderse Vallei (Ede). Verloskundigen,
•
•
• •
gynaecologen, neonatologen en kinderartsen zijn vertegenwoordig vanuit de ziekenhuizen. Verloskundigenorganisaties: Coöperatieve Verloskundigen Nijmegen, Coöperatieve Verloskundige Kring Boxmeer, Coöperatieve Vereniging SABEL. Verloskundigenpraktijken (aantal 32), VSV’s (aantal 5). Kraamzorg: Stichting Zorggroep Zuid Gelderland, Kraamzorg Pantein-Vivent, De Zorggroep/Groene Kruis Kraamzorg, PVG, De kraamvogel regio Zuid Oost. GGD/JGZ. Huisartsen (LHV’s).
3. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere Projectnummer: 209020009
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
155 REGIONALE CONSORTIA
BRABANT
Regionaal Consortium Verloskunde Brabant
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010009
Begin- en einddatum (looptijd)
01-09-2012 t/m 31-08-2016
Projectleider(s)
Prof.dr. S.G. Oei
Contactpersoon
Prof.dr. S.G. Oei
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Brabant
Steden
Veldhoven, Eindhoven, Den Bosch, Veghel, Helmond, Geldrop
Aantal inwoners
1.020.000 (regio rondom Veldhoven)
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
13.716 (in 2008)
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Noord-Brabant heeft zowel de laagst maternale als de laagste perinatale sterfte van Nederland. 2. Met wie wordt samengewerkt? Ziekenhuizen: Perinatologisch centrum: Maxima Medisch Centrum Veldhoven/Eindhoven, Jeroen Bosch ziekenhuis (Den Bosch) en het Catharina ziekenhuis (Eindhoven), Bernhoven ziekenhuis (Veghel), St. Anna ziekenhuis (Geldrop), Elkerliek ziekenhuis (Helmond). Alle naar bovenstaande verwijzende verloskundige praktijken worden betrokken. Zorggroep Verloskunde Zuid-Oost Brabant en de eerstelijns zorggroep Den Bosch zijn actief betrokken als vertegenwoordigers van de eerstelijns verloskundige zorgverleners. Alle kraamzorginstellingen uit de regio van de vijf bovengenoemde ziekenhuizen. Technische Universiteit Eindhoven. MedSim. Bestaande samenwerkingsverbanden op het gebied van geboortezorg in de regio zijn: • Vanuit het perinatologisch centrum van het Maxima Medisch Centrum is er al een consortium actief waarin de tweede en derdelijns gynaecologen en klinisch verloskundigen op het gebied van wetenschappelijk (evaluatie)onderzoek binnen de regio samenwerken.
• R egionaal initiatief voor Integrale Verloskundige Zorg: vanaf maart 2012 is er een door zorgverzekeraar CZ ondersteunde werkgroep actief om namens alle betrokken beroepsgroepen in de regio Zuid-Oost Brabant integrale verloskundige zorg te realiseren, gebaseerd op de adviezen van de landelijke Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. • In de regio Zuid-Oost Brabant is al enkele jaren een zorggroep verloskunde actief waarbij 99% van de verloskundigen uit de eerste lijn van Eindhoven/Geldrop en omstreken is aangesloten. Ook in de regio Den Bosch is een eerstelijns zorggroep verloskunde operationeel. • Actieve samenwerking tussen het perinatologisch centrum van het Maxima Medisch Centrum en de Technische Universiteit Eindhoven. 3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Onze intentie is om met elke partij, betrokken bij de verloskundige zorg in de regio, samen te werken. 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands Projectnummer: 209020010
155
156
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
156 REGIONALE CONSORTIA
LIMBURG
Verloskundig Consortium Limburg
Projectgegevens ZonMw projectnummer
209010006
Begin- en einddatum (looptijd)
01-12-2012 t/m 30-11-2016
Projectleider(s)
Prof.dr. M.E.A. Spaanderman
Contactpersoon
Prof.dr. M.E.A. Spaanderman
E-mail
[email protected]
Gegevens omvang regio Provincies
Aantal inwoners
Limburg Maastricht, Heerlen, Sittard, Geleen, Roermond, Weert, Venlo, Venray 1.000.000
Jaarlijks aantal bevallingen in de regio
10.000
Steden
1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio? Geringe migratie, substantiële gebieden met lage SES, lage perinatale morbiditeit. 2. Met wie wordt samengewerkt? De vakgroep / maatschap gynaecologie (en verloskunde) van 6 ziekenhuizen: Maastricht UMC, Atrium Medisch Centrum Parkstad, Orbis MC Sittard-Geleen, St. Laurentius Ziekenhuis Roermond, St. Jans Gasthuis te Weert, VieCurie te Venlo/Venray. De vakgroep Neonatologie Maastricht UMC. Vijf verloskundige kringen: Maastricht/Heuvelland, Oostelijk Zuid Limburg, Westelijke Mijnstreek, Midden Limburg, Coöperatie Noord Limburg. Kraamzorg Groene Kruis Domicura te Maastricht, de Academie Verloskunde Maastricht, de Stichting ROS Robuust locatie Beyaert, Het Huis voor de Zorg, de Jeugdgezondheidzorg.
3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)? Huisartsen (wel samenwerking aangeboden). 4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject Projecttitel: External validity and impact of first-trimester obstetric Projectnummer: 209020007
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Notities
157
158
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Notities
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Notities
159
160
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Notities
W W W. K E N N I S P O O R T-V E R L O S K U N D E . N L
Notities
161
162
JAARI N DEX 2013 KE N N ISPOORT VE RLOSKU N DE
Notities