DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------SURINAME: DE POLITIEKE EN STAATKUNDIGE ONTWIKKELINGEN NA 1945
1 Deze politieke partij is opgericht in de tweede helft van de 20ste eeuw en streeft naar verwezenlijking van een nationaal democratische samenleving met als hoeksteen nationale zelfstandigheid, eenheid en saamhorigheid. Bovenstaande profielbeschrijving heeft betrekking op A B C D
4 Wat is geen kenmerk van een decreet? Een decreet A is algemeen bindend. B is een maatregel genomen door het bevoegd gezag. C komt tot stand zonder tussenkomst van de volksvertegenwoordiging. D wordt voor goedkeuring voorgelegd aan de Staatsraad. 5
de NDP. de NPS. de SPA. de VHP.
Politieke partijen proberen de jongeren bij het politieke gebeuren te betrekken middels
2 “ De partijleider beschikt over kennis van het politieke gebeuren en heeft macht die hij kan gebruiken o.a. voor het geven van banen. De kiezer geeft op zijn beurt zijn stem tijdens algemene, geheime en vrije verkiezingen.”
A de instelling van het Jeugd Parlement. B het oprichten van studentenbesturen. C het organiseren van educatieve dagtochten. D het oprichten van jongeren afdelingen in de partij. 6
De bovenstaande relatie tussen partijleider en kiezer noemen we
Het Parlement van 1985 was geen echt parlement omdat het bestond uit
A B C D
A gekozen leden. B benoemde leden. C een combinatie van gekozen en benoemde leden. D leden die na een referendum werden gekozen.
corruptie. dictatuur. patronage. vier seconde democratie. 3
Welke van de onderstaande berekeningen hoort bij de gekwalificeerde meerderheid in DNA? A B C D
2/3 x 51 leden 3/4 x 51 leden 1/2 x 51 leden 4/5 x 51 leden
7
9
Schematisch overzicht van de politieke ontwikkelingen in Suriname na 1945
Staatshoofd
Uitvoerende macht
Volksvertegenwoordiging Kiesrecht Grondwet
Voor 1948/1950 Gouverneur Vertegenwoordiger van de koningin Gouverneur
I Census/ Capaciteits 25 jaar Staatsregeling
1948/50 1975 Gouverneur Vertegenwoordiger van de koningin Regering Vanaf 1950 o.l.v. premier
19751980
19801987
president
president
II
Regering o.l.v. premier
Militairen
Regering o.l.v. premier
Vanaf 1985 Nationale Assemblee Algemeen 21 jaar
Parlement
Algemeen 23 jaar StaatsRegeling en vanaf 1954 Statuut
Wanneer is er sprake van quorum in DNA? Wanneer
1e grondwet
1988
10
Nationale Assemblee Algemeen 18 jaar Decreten w.o decreet basisrechten
2e grondwet
Welk staatsorgaan of politieke ontwikkeling moet worden ingevuld bij I en II in bovenstaand tabel?
A B C D
I Staten van Suriname Koloniale Staten Koloniale Staten Staten van Suriname
II President Gouverneur President Gouverneur
8 De president is voorzitter van de Veiligheidsraad. Welke van de onderstaande functionarissen is geen lid van deze raad? A B C D
A alle leden de presentielijst hebben getekend en niet aanwezig zijn in de vergaderzaal. B minstens de helft plus één lid van het aantal leden de presentielijst hebben getekend en aanwezig zijn in de vergaderzaal. C alle DNA-leden in de zaal aanwezig zijn. D de helft van het aantal leden in de vergaderzaal aanwezig is.
de bevelhebber van het Nationaal leger de korpschef van het Korps Politie Suriname de vicepresident de voorzitter van DNA
Welke vergelijking tussen de bestuursvorm bij de marronsamenleving en die van de nationale overheid is niet juist? Marronsamenleving A Benoemingen gelden voor het leven.
Nationale overheid Benoemingen gelden voor een bepaalde tijd.
B Bestuursfuncties worden overgeërfd.
Een ieder die geschikt is, mag een bepaalde functie bekleden.
C De Granman is hoofd van zijn stam-gebied.
De president is hoofd van het Surinaams grondgebied.
D De Granman heeft het vetorecht in de gran krutu.
De president heeft het vetorecht in De Nationale Assemblee.
SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN NA 1945
15
11 De algemene welvaart van Suriname wordt bepaald door A de stijging van het nationaal inkomen en de toename van de export. B de welvaart van de individuele burgers en de toename van de import. C het aantal welvarende burgers in Suriname. D het verschil tussen export en hoge import. 12 Lees de onderstaande gegevens nauwkeurig. I
onderzoek naar en exploitatie van aardolie
II oprichting en functionering van NV Staatsolie III toename van de overheidsinkomsten
Op welke periode in onze geschiedenis heeft deze spotprent betrekking? A B C D
de eerste helft van de 19e eeuw de tweede helft van de 19e eeuw de eerste helft van de 20e eeuw de tweede helft van de 20e eeuw 16
Wat kun je niet aflezen uit onderstaande grafiek?
Welk gegeven is het gevolg van de andere twee? A B C D
I is het gevolg van II en III I is het gevolg van III en II II is een gevolg van I en III III is een gevolg van I en II 13
Tijdens het Tienjarenplan werd de operatie Sprinkhaan uitgevoerd. Tijdens dit project werden grote hoeveelheden bauxiet ontdekt A B C D
in het Bakhuysgebergte. in Moengo. in Paranam. op de Voltzberg. 14
Rita’s moeder is huisvrouw en heeft een kraampje voor het huis waar zij zuurgoed verkoopt. Zij is werkzaam in de A B C D
primaire sector. informele sector. secundaire sector. tertiaire sector.
A De export van agrarische producten nam af in de jaren 80. B De export van bauxiet steeg in de jaren 70. C De garnalen exporten namen toe in de jaren 80. D De overheidsinkomsten namen toe in de jaren 60.
17
HET DEKOLONISATIEPROCES
De kleinlandbouwer vervult een belangrijke functie binnen het welvaarts - en welzijnsstreven van ons land.
21
Welke van de onderstaande alternatieven is niet juist? A De staat bespaart deviezen. B Er is altijd in redelijke mate vers fruit aanwezig. C Er is een verbod op de import van landbouwproducten. D Er ontstaat werkgelegenheid binnen deze sector.
Een economisch gevolg van de problemen in de ontwikkelingslanden is A de grote kindersterfte in die landen. B de lage prijzen die deze landen krijgen voor hun grondstoffen. C de snelgroeiende bevolking. D de verscherping van de neo-koloniale banden met hun moederland. 22
18 In de jaren zeventig van de vorige eeuw verlieten veel landgenoten ons land, omdat A de militairen invloed hadden gekregen op de regering. B de Surinaamse gulden in waarde was gedaald. C er betere leefomstandigheden in de regio waren. D ze weinig vertrouwen hadden in de toekomst van het land. 19 Vele ondernemers zijn tegenwoordig van mening dat voor een stabiele economische ontwikkeling de overheid sommige staatsbedrijven moet afstoten. Welk begrip is van toepassing op het bovenstaande? A B C D
joint-venture privatisering resource-based self-reliance 20
De Oost-Westverbinding is de weg die loopt van Nickerie naar Albina. Deze weg is gerealiseerd in het kader van het A B C D
eerste Vijfjarenplan. tweede Vijfjarenplan. Tienjarenplan. Meerjaren Ontwikkelingsplan.
Het dekolonisatieproces heeft in de ex-kolonies verandering teweeg gebracht op politiek, sociaal en economisch gebied. Burgers van de ex-kolonies moeten een andere manier bedenken om hun land vooruit te brengen. Deze situatie waarbij geprobeerd wordt de neokoloniale banden te verbreken is een kenmerk van A B C D
de eerste dekolonisatiegolf. de tweede dekolonisatiegolf. de derde dekolonisatiegolf. de vierde dekolonisatiegolf. 23
Tot de radicale fase van het dekolonisatieproces rekenen we A het accepteren van kleine hervormingen in het bestuur door de elite. B het streven naar de verbreking van de koloniale banden. C het streven naar het verkrijgen van de staatkundige onafhankelijkheid. D het vernieuwen van de samenleving op socialistische grondslag.
24
28
Ex-koloniën passen het bestuurssysteem dat ze van het moederland hebben overgenomen aan.
Wat is niet juist?
Dit proces van aanpassing behoort tot de
Het Caraïbisch gebied kenmerkt zich door
A B C D
A B C D
culturele dekolonisatie. economische dekolonisatie. sociale dekolonisatie. staatkundige dekolonisatie.
29
25 Het dekolonisatieproces van de gekleurde volkeren is bevorderd door onder andere A de Eerste Wereldoorlog en de oprichting van de Volkenbond. B De Tweede Wereldoorlog en de oprichting van de VN. C de Eerste Wereldoorlog en de oprichting van de OAS. D de Tweede Wereldoorlog en de oprichting van de OAS.
een bevolking die overwegend katholiek is. het bestaan van creolentalen. het bestaan van een periode van contractarbeid. het bestaan van een slavernijverleden.
De OAS kan haar doelen niet volledig verwezenlijken omdat A deze organisatie volledig afhankelijk is van de VN. B de VS binnen deze organisatie een dominerende rol spelen. C haar lidstaten ook zijn aangesloten bij het Amazone pact. D zij zich mag inmengen in binnenlandse aangelegenheden van de lidstaten.
26 Welke van de onderstaande organisaties heeft betrekking op de Zuid-Zuid dialoog? A B C D
ACP-EU EU NAM OAS LATIJNS-AMERIKA EN HET CARAÏBISCH GEBIED 27
In het eerste decennium van 2000 werden er in Latijns-Amerikaanse landen links georiënteerde presidenten gekozen. De keuze was voor de VS onaanvaardbaar. Op welke president is het bovenstaande niet van toepassing? A B C D
Alvaro Uribe van Columbia Daniёl Ortega van Nicaragua Evo Morales van Bolivia Raoul Castro van Cuba
30 De machtsovername op Cuba in 1959 is geen staatsgreep, maar een revolutie omdat A deze overname ingrijpende veranderingen van blijvende aard heeft gebracht voor de massa. B deze overname van korte duur was. C dit land economische betrekkingen aanging met de Sovjet Unie. D dit land om politieke redenen de betrekkingen met de VS verbrak. 31 Een interne factor die remmend heeft gewerkt op de ontwikkeling van Latijns-Amerika is A B C D
de grote kindersterfte. een goed functionerend parlementairstelsel. het analfabetisme. het uitblijven van buitenlands kapitaal.
HET ARABISCH – ISRAЁLISCH CONFLICT
34
32
I Het Arabisch-Israëlisch conflict werd getrokken in de Koude Oorlogssfeer, omdat zowel de VS als de Sovjet Unie hun invloed in het Midden-Oosten wilden vergroten.
“ Onze regering is de oprichting van een Nationaal Tehuis voor het joodse volk in Palestina gunstig gezind. Zij zal alles doen wat in haar vermogen ligt om dit doel te bereiken; zij zal er echter voor zorgen dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande gemeenschappen van niet-joden in Palestina en op de rechten en de staatkundige positie die de joden in enig land worden geboden.” Bovenstaande tekst is gehaald uit A de Balfourverklaring. B de brief van de Engelse regering aan de VN waarin zij haar mandaat over Palestina teruggaf aan de VN. C de redevoering die president Sadat hield toen hij in 1977 het Israëlische parlement toesprak. D het geheimverdrag dat in 1915 werd gesloten tussen Engeland en Frankrijk over de verdeling van de Arabische gebieden. 33 De belangrijkste oorzaak van het ArabischIsraëlisch conflict is A de religieuze tegenstelling tussen de arabieren en de joden in Palestina. B de vervolging van de joden in de Arabische landen. C het uitroepen van de staat Israël in Palestina. D het verbod van Egypte voor het gebruik van het Suezkanaal door Israëlische schepen.
II Het Arabisch-Israëlisch conflict werd getrokken in de Koude Oorlogssfeer, toen de invloed van de VS in Egypte tijdens het bewind van Nasser toenam. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 35
Welke van de volgende oorlogen is niet uitgevochten in het kader van het ArabischIsraëlisch conflict? A B C D
de Japans-Russische oorlog de oorlog van 1948 de Yom Kippoer oorlog de Zesdaagse oorlog
36 Bekijk deze kaart goed.
38 Welke van de volgende feiten heeft geen rol gespeeld bij de beslissingen van de Sovjet-Unie de Arabische landen te steunen in hun conflict tegen Israël? A B C D
De Sovjet-Unie bezit grote voorraden aardolie. De Suez-oorlog die in 1956 woedde. De VS voeren een pro-Israël politiek. Het Midden-Oosten is strategisch belangrijk. 39
Het Midden Oosten is politiek actueel van belang vanwege
De landen in Noord-Afrika en het MiddenOosten hebben zich op grond van gemeenschappelijke kenmerken verenigd.
A B C D
de geografische ligging. de opstanden die in dit gebied plaatsvinden. het belang van het Suezkanaal. het ontstaan van drie wereld godsdiensten. 40
Welk land hoort hier niet bij? A B C D
De eeuwenlange haat tegen de joden wordt genoemd
Irak Israël Libië Syrië 37
Israël veroverde in zes dagen van de buurlanden de gebieden: Golanhoogte en Sinaï. Bovenstaande heeft betrekking op het ArabischIsraëlische conflict en betreft de oorlog van A B C D
1948. 1956. 1967. 1973.
A B C D
anti-semitisme. diaspora. pogrom. semitisme.