B027 – Waarde auto bij vermogensvaststelling Wijziging: Er was niets geregeld voor auto’s met een waarde van € 1.000,-. Daarom auto’s en motoren met een waarde tot en met € 1.000,- als algemeen gebruikelijk aanmerken.
Algemeen gebruikelijk Op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel a WWB worden niet alleen bezittingen in natura die, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, niet als vermogen aangemerkt, maar ook bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn. Het college vindt auto's en motoren met een waarde tot en met € 1.000,- algemeen gebruikelijk. Caravans, boten etc. zijn niet algemeen gebruikelijk. Van het uitgangspunt dat auto's duurder dan € 1.000,- meetellen voor de vermogensvaststelling kan worden afgeweken indien de auto, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk is (bijvoorbeeld wanneer een van de gezinsleden ernstig lichamelijk gehandicapt is). Waardevaststelling Voor de vaststelling van de waarde van de auto's, motoren en caravans (inclusief BTW) wordt in beginsel uitgegaan van de verkoopprijzen op http://www.gaspedaal.nl/, zijnde de in aanmerking te nemen waarde in het economisch verkeer (artikel 34 lid 1 onderdeel a WWB). Voor de vergelijking wordt gekeken naar merk, type, brandstof, motorinhoud en bouwjaar. Als dat niet teruggevonden wordt dan van een auto met merk, type, brandstof en bouwjaar dat het dichts in de buurt ligt (er wordt niet gekeken naar uitvoering en kilometerstand). Daarbij wordt uitgegaan van het meest voorkomende bedrag. Informatie over kenteken Via SUWInet kan nagegaan worden of een belanghebbende een kenteken (lees: auto, caravan, aanhangwagen, etc.) op zijn naam heeft staan. Oldtimer Vaststellen van de waarde van een oldtimer: wanneer sprake is van een auto ouder dan 25 jaar dient door de consulent beoordeeld te worden wat de waarde is van de auto. Hiervoor kan de aanwezigheid van een afwijkende autoverzekering (polis is hiervoor noodzakelijk) een indicatie zijn. Tevens kan gebruik worden gemaakt van het internet om te bepalen of een auto wel of niet een oldtimer is, bijvoorbeeld via de sites: http://www.oldtimernederland.nl/ of http://www.oldtimer.pagina.nl/. Bij een oldtimer dient de klant de waarde aan te tonen. Wanneer de klant zijn auto verzekerd heeft als oldtimer zal hij een taxatierapport kunnen overleggen, omdat de verzekeraar dit namelijk vereist. Wanneer er geen sprake is van een verzekering als oldtimer zal de klant zelf zorg moeten dragen voor een taxatierapport. Zolang er geen taxatierapport is, is het in beginsel niet mogelijk het vermogen (artikel 34 WWB) juist te kunnen vaststellen en dus ook niet mogelijk het (verdere) recht op bijstand te bepalen. Voor de kosten van een taxatierapport kan in beginsel geen bijzondere bijstand worden verstrekt (artikel 35 WWB). Afwijken is mogelijk. Een afwijking van de algemene regel (artikel 18 lid 1 WWB) zal uiteraard goed gemotiveerd plaats moeten vinden.
1
B076 – Kosten bewindvoering Wijziging: budgetbegeleiding voorafgaand aan mentorschap is ook mogelijk. Het beleid budgetbegeleiding is hierop aangepast. Daarnaast zijn de vier vragen aangepast aan jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Deze richtlijn bevat de volgende kosten:
•
Kosten bewindvoering beschermingsbewind
• •
Kosten bewindvoering WSNP Kosten budgetbegeleiding
Kosten bewindvoering beschermingsbewind Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie paragraaf B7.2): 1.
Doen de kosten zich voor?
2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets).
Ad 1. Doen de kosten zich voor? Uit de beschikking tot onderbewindstelling blijkt of er bewind is ingesteld. Uit de rekening van bewindvoerder blijkt of de kosten zich voordoen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? In het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling beoordeelt de kantonrechter op basis van de individuele omstandigheden van de betrokkene de noodzaak tot onderbewindstelling. Hieruit volgt volgens de CRvB dat de noodzaak tot bewindvoering vaststaat zodra het bewind door de kantonrechter is ingesteld. Een beschikking tot onderbewindstelling is vereist. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? De onderbewindstelling kan gezien worden als een bijzondere omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige draagkracht? (middelentoets) Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering indien de goederen van een meerderjarige door de kantonrechter onder bewind zijn gesteld én de kosten van bewindvoering door de kantonrechter afwijkend van de hoofdregel (5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen) zijn vastgesteld.
2
Hoogte van de bijzondere bijstand -
Indien de bewindvoeringskosten maandelijks in rekening worden gebracht door de bewindvoerder kan maandelijks achteraf bijzondere bijstand worden verstrekt. De hoogte hiervan is gelijk aan de bedragen vermeld op de LOK-lijst; hiertoe wordt het jaartarief gedeeld door 12. Ook kunnen eenmalige intakekosten worden vergoed en de kosten van het griffierecht met betrekking tot de onderbewindstelling. Hetzelfde geldt voor de kosten van de eindafrekening en verantwoording als de datum anders is dan 1 januari of 31 december.
-
Achteraf stelt de kantonrechter de beloning van de bewindvoerder bij beschikking vast. De hoogte van dit bedrag wordt door de rechter bepaald aan de hand van de door de bewindvoerder ingediende rekening en de LOK-lijst. Professionele bewindvoerders hoeven geen goedgekeurde rekening en verantwoording in te dienen. Als de vaststelling door de kantonrechter afwijkt van de LOK-lijst, kan de bewindvoerder een verzoek indienen tot herziening van het toekenningsbesluit bijzondere bijstand. Op dit verzoek moet een besluit worden genomen. Niet-professionele bewindvoerders dienen wel de goedkeuring rekening en verantwoording van de kantonrechter te overleggen. Op basis daarvan wordt beoordeeld of er een juist bedrag aan bijzondere bijstand is verstrekt. Zo niet, dan moet de beschikking tot toekenning van maandelijkse bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten worden herzien. Vervolgens dient er dan een nabetaling plaats te vinden of een terugvordering (op grond van artikel 54 lid 3 onderdeel b WWB jo. artikel 58 lid 1 onderdeel a WWB).
Periode van toekenning bijzondere bijstand Bijzondere bijstand voor bewindvoering wordt voor onbepaalde tijd toegekend. Middels acties rechtmatigheid wordt de rechtmatigheid gecontroleerd. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen -
De niet-professionele bewindvoerder verstrekt de rekening en verantwoording en de door de kantonrechter vastgestelde goedkeuring daarvan.
-
De bewindvoerder dient direct een verzoek tot beëindiging van de bewindvoering in te dienen zodra de cliënt weer (zelfstandig) in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage 100. Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt. Moment van aanvragen Twee situaties: 1. Naar aanleiding van de beschikking tot onderbewindstelling. Melding dient uiterlijk binnen twee maanden na datum bekendmaking beschikking (= de dag na vaststelling van de beschikking) te geschieden. De ingangsdatum wordt dan de datum waarop het bewind
3
krachtens de beschikking is ingegaan. Intakekosten die voor die datum gemaakt zijn kunnen meegenomen worden in de beoordeling van het recht op en de hoogte van bijstand. Wordt de melding later dan twee maanden na datum bekendmaking beschikking tot onderbewindstelling gedaan dan geldt als ingangsdatum van het recht op bijzondere bijstand de datum van melding minus twee maanden. Intakekosten die voor die datum gemaakt zijn kunnen in beginsel niet meegenomen worden in de beoordeling van het recht op en de hoogte van bijstand. 2. Naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter tot vaststelling van de vergoeding voor bewindvoerderskosten: a.
De bewindvoerderskosten worden in rekening gebracht bij de client nadat deze beschikking door de bewindvoerder is ontvangen: het recht op bijzondere bijstand wordt dan beoordeeld over het volledige betreffende jaar. Met andere woorden: vergoeding van de kosten van dat betreffende jaar kan plaatsvinden. Dit alles onder de voorwaarden dat hiertoe binnen twee maanden na ontvangst van de beschikking door de bewindvoerder of client een melding wordt gedaan en aangetoond kan worden dat deze kosten niet eerder in rekening zijn gebracht. Wordt de melding later gedaan dan de hierboven vermelde indieningstermijn dan vindt geen vergoeding plaats.
b.
De bewindvoerderskosten zijn reeds maandelijks in rekening gebracht en betaald door de cliënt: de client blijkt dan in staat geweest te zijn om deze kosten te betalen, het inkomen is dan toereikend gebleken om de kosten te kunnen voldoen. Er wordt daarom geen bijzondere bijstand verstrekt.
Let op: We vragen geen machtiging meer nu uit kamervragen is gebleken dat ook het aanvragen van (bijzondere) bijstand tot de taken van de bewindvoerder wordt gerekend. De aanvraag moet door de aangewezen bewindvoerder zijn ingediend; niet door een kantoorgenoot of administratieve kracht. Dit omdat de (processuele) handelingen worden toegerekend aan belanghebbende.
Kosten bewindvoering WSNP Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie paragraaf B7.2): 1.
Doen de kosten zich voor?
2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets).
Ad 1. Doen de kosten zich voor? De rechtbank beslist over toelating tot de WSNP en wijst daarbij een bewindvoerder aan. Deze bewindvoerder heeft recht op een salaris. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Als iemand is toegelaten tot de WSNP, zijn de daaraan verbonden kosten noodzakelijk.
4
Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Toelating tot de WSNP kan gezien worden als een bijzondere omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige draagkracht? (middelentoets) Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Binnen de WSNP wordt het bedrag berekend dat de klant zelf kan overhouden (VTLB). Dit bedrag wordt berekend via de Recofa methode. Dit heeft in de regel tot gevolg dat het VTLB hoger ligt dan de beslagvrije voet en vaak zelfs gelijk is aan of hoger dan de bijstandsnorm. Dat leidt ertoe dat betrokkenen met een bijstandsuitkering op basis van de Recofa methode slechts zeer beperkt tot niet kan aflossen. In zo'n situatie wordt bijna geen geld in de boedel gestort. De boedel dient ter aflossing van de schulden, betaling van het bewindvoerderssalaris en de advertentiekosten. Daardoor kan het bewindvoerderssalaris niet (volledig) betaald worden. Komt er wel geld in de boedel dan moeten daarmee eerst het bewindvoerderssalaris en de publicatie toelating tot de WSNP worden betaald. Is er te weinig over om de bewindvoerder geheel te betalen, dan bestaat er recht op bijzondere bijstand. Let op: de richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen bepalen dat het bewindvoerderssalaris in beginsel pas bij de slotuitdeling wordt betaald. Voorschotverlening is mogelijk, maar alleen als de boedel voldoende activa bevat. Blijkt tijdens de looptijd van de WSNP dat er te weinig activa in de boedel zitten om tussentijds een voorschot op het salaris van de bewindvoerder te betalen, dan is dat jammer voor de bewindvoerder. Er bestaat nog geen noodzaak om tot betaling van het salaris over te gaan. Bijzondere bijstand voor een voorschot is dan ook niet aan de orde. Hierop bestaat echter een uitzondering: sommige rechtbanken bepalen (tegen de richtlijnen in) bij toelating tot de WSNP dat de bewindvoerder recht heeft op voorschotten, zonder daarbij op te nemen "als de boedel voldoende activa bevat". In dat geval kan niet tot de einduitdeling worden gewacht en moet tussentijds bijzondere bijstand worden verstrekt. Hoogte van de bijzondere bijstand Bij de einduitdeling kan er bijzondere bijstand worden verstrekt ter hoogte van het bedrag van de salariskosten voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan. Tijdens de WSNP kan er alleen bijzondere bijstand worden verstrekt voor voorschotten als dit door de rechtbank is bepaald bij toelating tot de WSNP en daarbij niet de beperking is opgenomen "als de boedel voldoende activa bevat". De hoogte van de bijzondere bijstand betreft dan de niet door de boedel gedekte salariskosten. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen Verplichting opnemen dat inzicht wordt gegeven in de eindafrekening. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage 100. Daarbij moet er wel op worden gelet dat hierover beschikt kan worden. Betrokkene kan namelijk redelijkerwijs niet beschikken over een bedrag hoger dan het vrij te laten bedrag.
5
Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt.
Budgetbeheer Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie paragraaf B7.2): 1.
Doen de kosten zich voor?
2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets).
Ad 1. Doen de kosten zich voor? Dit blijkt uit een overeenkomst voor budgetbeheer. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Om te beoordelen of budgetbeheer noodzakelijk is, wordt aan betrokkene (of aan de budgetbeheerder als deze hiertoe gemachtigd is) gevraagd de volgende vragen te beantwoorden:
•
Wat was de aanleiding om tot budgetbeheer over te gaan?
•
Waarom is er gekozen voor budgetbeheer in plaats van voor bewind?
• •
Is er een verwijzing? Is budgetbeheer gekoppeld aan een traject?
Vervolgens wordt aan de hand van de antwoorden vastgesteld of de kosten voor budgetbeheer in het individuele geval noodzakelijk zijn. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Het aangewezen zijn op budgetbeheer kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige draagkracht? (middelentoets) Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Als budgetbeheer noodzakelijk is en betrokkene heeft hiertoe een overeenkomst gesloten met een budgetbeheerder, bestaat er recht op bijzondere bijstand. Daarnaast is het mogelijk om bijzondere bijstand toe te kennen voor budgetbeheer in afwachting van de door de kantonrechter uit te spreken onderbewindstelling/mentorschap. De kosten van budgetbeheer voorafgaand aan de onderbewindstelling/mentorschap kunnen we aannemelijk achten als het verzoek tot onderbewindstelling/mentorschap bij de aanvraag bijzondere bijstand wordt gevoegd. We kennen maximaal voor twee maanden bijzondere bijstand voor kosten budgetbeheer in afwachting van bewind/mentorschap toe. Dit omdat de kantonrechter doorgaans binnen twee maanden na het verzoek tot onderbewindstelling/mentorschap uitspraak doet tot onderbewindstelling/mentorschap.
6
Hoogte van de bijzondere bijstand De bijzondere bijstand is gelijk aan de kosten die bij de overeenkomst tot budgetbeheer zijn overeengekomen. Daarbij geldt een maximumbedrag dat gelijk is aan 75% van de kosten van bewindvoering door een professionele bij de branchevereniging aangesloten bewindvoerder/mentor. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage 100. Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt.
7
B082 – Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen Wijziging: op 1 januari 2012 is er een provinciale regeling in werking getreden waarbij MBO-ers in aanmerking komen voor een reiskostenvergoeding als de afstand woning-ROC meer dan 12 km bedraagt. Deze bijdrage is echter niet toereikend om in de reiskosten te voorzien, waardoor verlening van bijzondere bijstand nog steeds aan de orde is. De vergoeding dient echter wel in mindering te worden gebracht op de bijzondere bijstand.
Voorliggende voorzieningen Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB; zie ook B3.2). Denk in dit verband aan de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS), het kindgebonden budget (KGB) en de provinciale regeling voor reiskosten voor Mbo-ers. In beginsel zullen de indirecte studie kosten hieruit betaald moeten worden. Uit jurisprudentie blijkt echter dat de WTOS voor reiskosten weliswaar passend is, maar niet in alle gevallen toereikend. Bijzondere bijstand Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie paragraaf B7.2): 1.
Doen de kosten zich voor?
2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag,
het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Ad 1. Doen de kosten zich voor? Aan de hand van een rekening kan beoordeeld worden of de kosten zich voor doen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Van indirecte studiekosten (reiskosten, schrijfgerei, boekentas, excursies etc.) kan gevoeglijk worden aangenomen dat dit noodzakelijke kosten van het bestaan betreffen. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Dat een ten laste komend kind naar school gaat is op zich zelf geen bijzondere omstandigheid. Dat het gewenste onderwijs niet beschikbaar is binnen een redelijke afstand van het woonadres kan worden aangemerkt als een bijzondere individuele omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht, overeenkomstig de regels opgenomen in B7.3, in mindering gebracht. Bij deze kosten dient de standaard draagkrachtregel (120%) in acht te worden genomen. Recht op bijzondere bijstand Er dient dan aan een aantal criteria te worden voldaan. Deze criteria zijn de volgende:
8
-
Het betreft een ten laste komend kind in het voortgezet (beroeps) onderwijs, waarvoor een Kindgebonden Budget wordt ontvangen.
-
De opleiding die gevolgd wordt dan wel gaat worden, wordt niet in Venray aangeboden en er is dichterbij geen opleidingsinstituut dat deze opleiding aanbiedt.
-
Het opleidingsinstituut mag niet verder weg liggen dan de cirkel Nijmegen, Den Bosch, Eindhoven, Roermond en de Duitse grens.
-
De reisafstand woonadres - opleidingsinstituut is meer dan 10 km.
Hoogte van de Bijstand De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt gebaseerd op de kosten van de goedkoopste wijze van reizen per openbaar vervoer naar het dichtstbijzijnde opleidingsinstituut van de gewenste opleiding welke verder weg ligt dan 10 km, c.q. naar het opleidingsinstituut voor welke de reiskosten het geringst zijn. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat per fiets naar het NSstation Venray wordt gereisd. Het is daarbij aan belanghebbende om uit te zoeken welke kaartsoort het goedkoopst is. Bijvoorbeeld: Een maandkaart verloopt op 15 december. Het is dan niet logisch om voor de periode 15 december tot 15 januari een nieuwe maandkaart te nemen, als in die periode een kerstvakantie van 2 weken valt. De provinciale vergoeding voor reiskosten wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht. Vorm van bijstand De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen -
Bestedingsverplichting: de bijstand besteden aan het doel waarvoor het bestemd is.
-
Inlichtingenplicht: de beschikking moet vermelden, dat de belanghebbende verplicht is om (zo mogelijk) vervoersbewijzen te overleggen. Daarnaast moet de belanghebbende inlichtingen vertrekken met betrekking tot de provinciale reiskostenvergoeding.
Betaling van de bijstand De betaling vindt plaats op declaratiebasis. Als belanghebbende gebruik maakt van maandkaarten kan maandelijks worden gedeclareerd. Een jaartrajectkaart wordt ineens gedeclareerd. (Ter info: een jaartrajectkaart is even duur als 10 maandtrajectkaarten.) Als belanghebbende het bedrag niet zelf kan voorschieten, is het mogelijk om het bedrag vooraf te betalen. Belanghebbende dient dan wel een kopie van het vervoersbewijs achteraf te overleggen.
9
B095 – Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten Wijziging: aanpassing van de bedragen voor 2012.
Voorliggende voorzieningen Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB; zie ook B3.2). In het kader van welzijnsbeleid kent de gemeente Venray de declaratieregeling "bijdrage maatschappelijke participatie". Deze regeling geldt voor kosten van sociaal culturele, educatieve en sportieve activiteiten als een voorliggende voorziening die toereikend en passend is. Doel van de regeling De declaratieregeling "bijdrage maatschappelijke participatie" voorziet in een bijdrage in de kosten van sociaal culturele, educatieve en sportieve activiteiten. Voorbeelden van deze activiteiten zijn (niet limitatief!): -
lidmaatschap van een sport- of andere recreatieve vereniging;
-
lidmaatschap bibliotheek;
-
bezoek musea, schouwburg, bioscoop, zwembad;
-
voordeeluren jaarkaart van de NS.
Doelgroep Alleenstaanden/gehuwden/samenwonenden/alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. Voor thuiswonende ten laste komende kinderen in de leeftijd van 4-18 jaar kan door de ouder(s) ook een vergoeding aangevraagd worden. Studerenden (met studiefinanciering) komen niet in aanmerking voor een bijdrage ingevolge de declaratieregeling "bijdrage maatschappelijke participatie". Voorwaarden -
ingeschreven staan als inwoner van de gemeente Venray;
-
een netto inkomen tot maximaal 120% van de geldende bijstandsnorm;
-
een vermogen dat niet hoger is dan de vermogensgrens zoals deze is vastgesteld in het kader van de Wet werk en bijstand. Met het vermogen in de eigen woning of andere register goederen (boven de vrijlatingsgrens) wordt ook rekening gehouden;
-
de kosten moeten gemaakt zijn in het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft en hiervan moeten de bewijsstukken overlegd kunnen worden.
Uitsluiting Door de inwerkingtreding van het Jeugdsportfonds worden kosten in verband met sportactiviteiten voor kinderen in de leeftijd van 4-18 jaar van de declaratieregeling "bijdrage maatschappelijke activiteiten" uitgesloten. Dit is slechts anders in individuele gevallen, waarin het Jeugdsportfonds niet in de kosten kan voorzien.
10
Hoogte bijdrage De hoogte van de bijdrage voor: -
volwassenen is maximaal € 120,- per kalenderjaar, per persoon;
-
kinderen is maximaal € 262,- per kalenderjaar, per persoon.
Aanvraag Een aanvraag kan worden gedaan via het aanvraagformulier "bijdrage maatschappelijke activiteiten" en kan worden ingediend bij de afdeling Publieksdiensten van de gemeente Venray. Uiterste indieningtermijn van de aanvraag is telkens voor 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Men kan slechts eenmaal per jaar een aanvraag indienen, het wordt dus aangeraden om kosten op te sparen. De enige uitzondering op deze regel is gemaakt voor gezinnen met meer dan 2 personen.
11
B101 – Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten Wijziging: Onder hoogte van de bijstand was opgenomen dat een belanghebbende van minstens drie winkels offertes of aanbiedingen in moet leveren. Om dit te vereenvoudigen is alleen nog opgenomen dat de Nibud-norm het maximumbedrag is.
Voorliggende voorzieningen Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB; zie ook B3.2). Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank (KBL) is voorliggend. In sommige gevallen kan de Wet maatschappelijke ondersteuning een voorliggende voorziening zijn. Bijzondere bijstand Vooraf: Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie paragraaf B7.2): 1.
Doen de kosten zich voor?
2.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
3.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
4.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?
Ad 1. Doen de kosten zich voor? Uit kassabonnen, offertes en dergelijk blijkt of de kosten zich voordoen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Inrichting van een woning kan als noodzakelijk worden gezien. Of bepaalde kosten van woninginrichting in een concreet geval noodzakelijk zijn hangt af van de omstandigheden van belanghebbende. Het college kan uitgaan van de goedkoopst adequate voorziening. Van belanghebbende mag verwacht worden dat hij, om de noodzaak van de kosten te kunnen aantonen, te vervangen duurzame gebruiksgoederen laat controleren door het college. Als door een belanghebbende wordt aangegeven dat er een medische reden voor de vervanging is, kan een advies bij het CIZ worden opgevraagd. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Bij inrichtingskosten zou een bijzondere omstandigheid gelegen kunnen zijn in de situatie dat belanghebbende niet in de gelegenheid is geweest om te reserveren. Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van belanghebbenden onder druk waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn.
12
Het ontbreken van reserveringsruimte, in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, is overigens niet voldoende om bijzondere omstandigheden aan te nemen. Het gaat immers niet aan om schulden, dan wel het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte als gevolg daarvan, op de WWB af te wentelen. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? Zie voor de draagkrachtregels B7.2.3 onderdeel 2 en B7.2.3 onderdeel 3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand De kosten van de aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen moeten worden gezien als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden bestreden, door reservering of gespreide betaling achteraf (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p.74-75). Overige inrichtingskosten zijn te beschouwen als incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, welke ook in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden bestreden, door reservering of gespreide betaling achteraf. Onder overige inrichtingskosten wordt verstaan: huisraad, vloerbedekking, behang, verf, gordijnen en dergelijke. Er bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Bij duurzame gebruiksgoederen legt de consulent een huisbezoek af als er sprake is van twijfel over de noodzaak van vervangen en beoordeelt of het zinvol is de leverancier te laten onderzoeken of reparatie nog mogelijk is. Indien er sprake is van reparatiekosten bestaat er in beginsel ook geen recht op bijzondere bijstand. Indien er duurzame gebruiksgoederen aangeschaft dienen te worden zal allereerst de mogelijkheid tot aanschaf van tweedehands goederen onderzocht moeten worden. Hoogte van de bijzondere bijstand Daar waar mogelijk vindt aanschaf van tweedehands goederen plaats. De bijstand is maximaal gelijk aan de NIBUD-norm. Bij bijzondere bijstand bij een complete woninginrichting wordt de bijzondere bijstand bepaald op 50% van de prijzen voor een totale inventaris als genoemd in tabel 11a en 11b van de NIBUDPrijzengids. De bijstand wordt bepaald op 50%, omdat we ervan uitgegaan dat voor een deel nieuwe goederen en voor een deel gebruikte goederen worden aangeschaft. Als er complete woninginrichting wordt toegekend, maar iemand heeft bijvoorbeeld al een wasmachine en koelkast, wordt 50% van de NIBUD-prijs voor een wasmachine en koelkast in mindering gebracht op het totaalbedrag. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals omschreven in richtlijn B063 bedraagt het draagkrachtpercentage 100. Daarbij wordt conform richtlijn B063 tevens rekening gehouden met het saldo op spaarrekeningen.
13
Vorm van de bijstand De bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Zo mogelijk wordt de bijzondere bijstand geheel of gedeeltelijk direct betaald aan de leverancier van de goederen. Dit om te voorkomen dat de bijstand aan andere zaken wordt besteed of dat het een negatief banksaldo aanvult zonder dat de belanghebbende de bijstand ter bestrijding van de bijzondere kosten kan aanwenden. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen -
De bestedingsverplichting: de bijstand te besteden aan het doel waarvoor het bestemd is.
-
De verplichting tot overlegging van betaalbewijzen.
-
De verplichting om de goedkoopste, adequate gebruiksgoederen aan te schaffen. Dit betekent dat allereerst de mogelijkheid tot aanschaf van tweedehands goederen onderzocht moet worden (hierin heeft de consulent tevens een actieve rol).
-
Voor specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht zie paragraaf B9.2.9 onderdeel 9.
14
B106 – Overige bijzondere kosten Wijziging: deze richtlijn betreft bijzondere bijstand voor kostensoorten die niet elders in het handboek worden geregeld. De richtlijn kent reeds de bijzondere bijstand voor kosten mentorschap en de kosten eigen bijdrage van de door het college aangeboden inburgeringsvoorziening. Hieraan wordt toegevoegd bijzondere bijstand voor financieel beheer. Met betrekking tot de kosten van mentorschap en van de eigen bijdrage voor de inburgeringsvoorzienig is de vragenvolgorde aangepast aan jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Vooraf Gelet op de grote diversiteit aan resterende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend, moet worden opgemerkt dat deze richtlijn niet limitatief is. Verlening van bijzondere bijstand voor andere kostensoorten dient dus individueel beoordeeld te worden. Omdat het de taak van de werkgroep Handboek is om aan de hand van praktijkgevallen te beoordelen of een kostensoort in deze richtlijn wordt opgenomen, wordt verzocht aanvragen ten aanzien van kostensoorten die (nog) niet in het handboek voorkomen aan de werkgroep door te geven. De richtlijn kent de volgende kostensoorten: -
kosten mentorschap
-
kosten eigen bijdragen door het college aangeboden inburgeringsvoorziening
-
kosten financieel beheer
Kosten mentorschap Vooraf: Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie B7.1): 1. Doen de kosten zich voor? 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets). Ad 1. Doen de kosten zich voor? Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt of er mentorschap is ingesteld. Uit de rekening van de mentor blijkt of de kosten zich voordoen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? In het kader van zijn bevoegdheid tot mentorschap beoordeelt de kantonrechter op basis van de individuele omstandigheden van de betrokkene de noodzaak tot het instellen van een mentorschap. Hieruit volgt dat de noodzaak tot het instellen van een mentorschap vaststaat zodra het mentorschap door de kantonrechter is ingesteld. Het college heeft dan niet meer de vrijheid om zich zelfstandig een oordeel te vormen over de noodzakelijkheid van het mentorschap. Met andere woorden: een beschikking tot mentorschap is vereist.
15
Ad 3. Is er sprake van bijzondere omstandigheden? Het instellen van een mentorschap kan gezien worden als een bijzondere omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige draagkracht? (middelentoets) Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap indien de kantonrechter een beslissing heeft genomen inzake het instellen van een mentorschap en de begroting van de kosten heeft goedgekeurd. Hoogte van de bijzondere bijstand Indien de kosten van mentorschap maandelijks in rekening worden gebracht door de mentor kan maandelijks achteraf bijzondere bijstand worden verstrekt. De hoogte hiervan is gelijk aan de goedgekeurde jaarbegroting door de kantonrechter gedeeld door 12. Het bedrag waarop de kantonrechter de kosten van mentorschap, bij beschikking, heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking. De hoogte van dit bedrag wordt door de rechter bepaald aan de hand van de door de mentor ingediende begroting. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen De hoogte van de vergoeding wordt jaarlijks achteraf definitief vastgesteld aan de hand van de definitieve rekening van de mentor en de door de kantonrechter vastgestelde goedkeuring daarvan; indien blijkt dat reeds teveel bijzondere bijstand is verstrekt kan herziening en terugvordering plaatsvinden. De mentor is verplicht de door de kantonrechter vastgestelde goedkeuring te overleggen. De mentor dient direct een verzoek tot beëindiging van het mentorschap in te dienen zodra de cliënt weer (zelfstandig) in staat is zijn persoonlijke belangen waar te nemen. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage van 100. Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt. Moment van aanvragen Melding dient uiterlijk binnen twee maanden na datum goedkeuring begroting kosten van mentorschap te geschieden. De ingangsdatum wordt dan de datum waarop het mentorschap krachtens de beschikking is ingegaan. Wordt de melding later dan twee maanden na datum goedkeuring begroting kosten van mentorschap gedaan dan geldt als ingangsdatum van het eventuele recht op bijzondere bijstand de datum van melding minus twee maanden.
16
Kosten eigen bijdrage door het college aangeboden inburgeringsvoorziening Vooraf: Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie B7.1): 1. Doen de kosten zich voor? 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets). Ad 1. Doen de kosten zich voor? Uit de beschikking, waarin de inburgeringsvoorziening wordt toegekend, blijkt of de kosten zich voordoen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Voor een inburgeringsplichtige zijn kosten verbonden aan inburgering noodzakelijk. Het college kan aan inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aanbieden. De inburgeringsvoorziening bestaat uit het volgen van een inburgeringscursus bij Gilde en het eenmaal afleggen van het inburgeringsexamen. Als de inburgeringsplichtige van deze voorziening gebruik maakt, is hij een eigen bijdrage verschuldigd van € 270,-. De Wet inburgering is aan te merken als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor wat betreft inburgering, maar ook voor de eigen bijdrage. Het doel van de eigen bijdrage is het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Dit heeft tot gevolg dat bijzondere bijstand zich niet leent voor de verplichte eigen bijdrage. De aanvraag voor bijzondere bijstand wordt afgewezen met uitzondering van de situatie genoemd onder ad. 3. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Een bijzondere omstandigheid kan zich voordoen als er sprake is van samenloop van kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit individuele omstandigheden. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? De eigen bijdrage zal in beginsel uit de eigen draagkracht van belanghebbende voldaan moeten worden. Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor er sprake is van een samenloop van de kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit individuele omstandigheden. Hoogte van de bijzondere bijstand De eigen bijdrage bedraagt in alle gevallen € 270,-. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen Belanghebbende is verplicht gebruik te maken van de vastgestelde inburgeringsvoorziening. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage van 100.
17
Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt.
Kosten eigen bijdrage financieel beheer Vooraf: Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (zie B7.1): 1. Doen de kosten zich voor? 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? (middelentoets). Ad 1. Doen de kosten zich voor? Uit de beschikking, waarin financieel beheer wordt toegekend, blijkt of de kosten zich voordoen. Ad 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Financieel beheer is een voorwaarde wanneer een minnelijk schuldregeling wordt getroffen. Als financieel beheer door het team schuldhulpverlening is toegekend, moeten we ervan uit gaan dat dit in het individuele geval noodzakelijk is. Ad 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Als iemand is aangewezen op een minnelijke schuldregeling om van zijn schulden af te komen, kan dit worden gezien als een bijzondere individuele omstandigheid. Ad 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? Zie voor de draagkrachtregels B7.2.2 en B7.2.3 en de daarin opgenomen richtlijnen B137 en B063. Recht op bijzondere bijstand Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage indien de belanghebbende gebruik maakt van het toegekende financieel beheer. Hoogte van de bijzondere bijstand De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de eigen bijdrage. Aan de bijstand te verbinden verplichtingen Belanghebbende is verplicht gebruik te maken van het financieel beheer.. Draagkrachtpercentage In afwijking van de draagkrachtregels zoals vermeld in richtlijn B063 geldt een draagkrachtpercentage van 100. Vorm van de bijstand De bijstand wordt om niet verstrekt.
18
B137 – In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht Wijziging: uit de jurisprudentie is gebleken dat als er beslag ligt op een inkomen of als iemand in de WSNP zit, voor het in aanmerking te nemen inkomen alleen gekeken mag worden naar het inkomen waarover iemand daadwerkelijk kan beschikken. Dit stond al in de richtlijn (stond er 2 keer in, 1 keer eruit gehaald). De gemeentelijke schuldhulpverlening voldoet aan de richtlijnen van de NVVK. Daarbij staat vast hoe het vrij te laten bedrag wordt bepaald (het bedrag dat niet naar de schuldeisers gaat). Ook bij dit minnelijke traject is het redelijk om alleen het vrij te laten bedrag aan te merken als bedrag waarover iemand daadwerkelijk kan beschikken.
Vaststelling van het inkomen Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het meest waarschijnlijke - inkomen gedurende de draagkrachtperiode. Daarbij wordt rekening gehouden met voorzienbare wijzigingen in het inkomen. In aanmerking te nemen inkomen -
Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB en artikel 33 lid 5 WWB niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten; dit deel van het inkomen wordt niet in aanmerking genomen als draagkrachtinkomen. Het inkomen wordt dus op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h WWB) worden dus alleen vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarig kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf dan moeten deze inkomsten wel worden meegenomen.
-
Tevens wordt een opgelegde AWBZ-bijdrage in mindering gebracht.
-
Voor personen in de WSNP hanteren we het vrij te laten bedrag als in aanmerking te nemen inkomen. Dit is het bedrag waarover iemand daadwerkelijk kan beschikken. Ook als er beslag ligt op het inkomen of als iemand een minnelijk traject volgt via het team schuldhulpverlening van de gemeente, gaan we uit van het deel van het inkomen waarover iemand daadwerkelijk kan beschikken.
-
De eindejaarsuitkering en/of 13de maand telt mee als inkomen. Dit betreft vooral medewerkers van de NLW. De eindejaarsuitkering wordt bepaald aan de hand van de CAO WSW (te vinden op internet). Deze bedraagt 3% met een minimum van € 540,- voor een fulltimer (of naar rato van het aantal uren van het contract). Dit betreft een bruto bedrag. Eventueel kan de strook van de laatste eindejaarsuitkering worden opgevraagd. Het percentage kan gebruikt worden, maar als de uitkomst dicht bij de grens ligt tussen wel of geen bijstand, moet het bedrag exact uit worden gerekend. In januari 2011 heeft er een eenmalige uitkering plaatsgevonden van € 220,- bruto (conform CAO).
Let op: er wordt geen rekening gehouden met een eventueel huurtoeslag- of zorgtoeslagnadeel.
19
In aanmerking te nemen vermogen Van het in aanmerking te nemen vermogen worden de middelen bedoeld in artikel 34 lid 2 WWB niet tot het draagkrachtvermogen van belanghebbende gerekend. Daarop is echter één uitzondering, te weten artikel 34 lid 2 sub c WWB. Spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen worden wèl tot het in aanmerking te nemen vermogen gerekend tenzij er sprake is van spaargelden voor een aantoonbaar grotere aanschaf (ook als daarmee tijdelijk de grens van het bescheiden vermogen zou worden overschreden).
20
B138 – Aangewezen groepen voor categoriale bijzondere bijstand Wijziging: aanpassing van de bedragen voor 2012. Daarnaast is op 1 januari 2012 artikel 35, lid 9, WWB in werking getreden. Dit artikel bepaalt dat categoriale bijzondere bijstand niet is toegestaan indien het in aanmerking te nemen inkomen hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het percentage van 120% wordt daarom gewijzigd in 110%. Bij de regeling collectieve ziektekostenverzekering minima zijn de namen van de basis- en aanvullende verzekering vervangen door de termen “basisverzekering” en “aanvullende verzekering”.
De richtlijn bevat de volgende regelingen: -
Regeling bijdrage ouderen, chronisch zieken en gehandicapten
-
Regeling bijdrage maatschappelijke participatie 65+
-
Regeling Collectieve ziektekostenverzekering minima
Regeling bijdrage ouderen, chronisch zieken en gehandicapten Doel van de regeling De regeling "bijdrage ouderen chronisch zieken en gehandicapten" voorziet in een bijdrage ten behoeve van de veronderstelde (verborgen) meerkosten waarmee zelfstandig wonende ouderen of mensen met een chronische ziekte of handicap zich geconfronteerd zien. In het gemeentelijk beleid wordt er van uitgegaan dat deze mensen als gevolg van hun omstandigheden meerkosten hebben die niet of slechts gedeeltelijk door andere regelingen worden vergoed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (niet limitatief!): -
extra kosten in verband met energie
-
extra kosten in verband met kledingslijtage dan wel bewassing
-
hogere telefoon- en portikosten
-
hogere kosten in verband met aangepaste voeding/dieet
-
extra kosten in verband met klusjes in en rondom het huis
-
etcetera
Doelgroep Ouderen, chronisch zieken en gehandicapten, gedefinieerd als personen die zelfstandig wonen en die: -
65 jaar en ouder zijn, of;
-
een WIA (WAO) uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% ontvangen, of;
-
een WVG of een WMO voorziening hebben, of;
-
een CIZ indicatie hebben voor langdurige thuiszorg (te weten alle AWBZ-functies minus verblijf, dus een indicatie voor: persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling), waarbij langdurig gedefinieerd wordt als minimaal 1 jaar.
Voorwaarden -
ingeschreven staan als inwoner van de gemeente Venray, en
21
-
een inkomen tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm, en
-
een vermogen dat niet hoger is dan de vermogensgrens zoals deze is vastgesteld in het kader van de Wet werk en bijstand. Met het vermogen in de eigen woning of andere register goederen (boven de vrijlatingsgrens) wordt ook rekening gehouden.
Hoogte bijdrage De hoogte van de bijdrage is € 168,- per kalenderjaar, per persoon (bedrag geldt voor 2012). Aanvraag Een aanvraag kan worden gedaan via het formulier "Regeling bijdrage ouderen chronisch zieken en gehandicapten" en kan worden ingediend bij de afdeling Publieksdiensten van de gemeente Venray. Uiterste indieningtermijn van de aanvraag is telkens vóór 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
Regeling bijdrage maatschappelijke participatie 65+ Doel van de regeling De regeling "bijdrage maatschappelijke participatie 65+" voorziet in een bijdrage in de kosten van sociaal culturele activiteiten voor ouderen. Omdat ouderen voor het participeren aan sociaal culturele activiteiten vaak aangewezen zijn op enige vorm van openbaar vervoer is de bijdrage hoger dan bij de declaratieregeling maatschappelijke participatie. Voorbeelden van sociaal culturele activiteiten zijn (niet limitatief!): -
lidmaatschap van een sport- of andere recreatieve vereniging
-
lidmaatschap bibliotheek
-
bezoek musea, schouwburg, bioscoop, zwembad
-
voordeeluren jaarkaart van de NS
Doelgroep Alleenstaanden/gehuwden/samenwonenden/alleenstaande ouders van 65 jaar en ouder. Voorwaarden -
ingeschreven staan als inwoner van de gemeente Venray, en
-
een inkomen tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm, en
-
een vermogen dat niet hoger is dan de vermogensgrens zoals deze is vastgesteld in het kader van de Wet werk en bijstand.
Hoogte bijdrage De hoogte van de bijdrage is € 172,- per kalenderjaar, per persoon (bedrag geldt voor 2012). Aanvraag Een aanvraag kan worden gedaan via het formulier "Regeling bijdrage maatschappelijke activiteiten 65+" en kan worden ingediend bij de afdeling Publieksdiensten van de gemeente Venray. Uiterste indieningtermijn van de aanvraag is telkens vóór 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
22
Regeling Collectieve ziektekostenverzekering minima Doel van de regeling De gemeente biedt aan mensen met een laag inkomen een collectieve ziektekostenverzekering aan. Hiervoor heeft zij een contract afgesloten met zorgverzekeraar VGZ. Hierin is afgesproken, dat de VGZ korting geeft op de basis- en aanvullende verzekering en dat de gemeente bijdraagt in de premiekosten. Van deze regeling kan alleen gebruik gemaakt worden wanneer het totaal pakket wordt afgenomen. Voordelen van dit aanbod Een goed verzekeringspakket -
Een korting van 6% op de standaardverzekering (2012)
-
Een korting van 30% op aanvullende verzekering (2012)
-
Een bijdrage van de gemeente van € 108,- op jaarbasis per verzekerde; dit is € 9,- per maand.
Hoogte voor 2012 Voor de basisverzekering betaalt men in 2012 € 101,76 en voor het aanvullende pakket € 34,95 per maand. De totale premie bedraagt dus € 136,71 per maand per verzekerde. De gemeente draagt daar € 9,- per maand aan bij, zodat het eigen aandeel op € 127,71 uitkomt. Doelgroep Alleenstaanden/gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders v.a. 18 jaar. Studenten die gebruik maken van de WSF zijn hiervan uitgesloten. Voorwaarden -
Ingeschreven staan als inwoner van de gemeente Venray, en
-
Voor ziektekosten (standaard + aanvullend) verzekerd zijn bij Zorgverzekeraar VGZ, en
-
Een inkomen tot maximaal 110% van de bijstandsnorm, en
-
Een vermogen dat niet hoger is dan de vermogensgrens zoals vastgesteld in het kader van de Wet Werk en Bijstand,
-
De waarde van de eigen woning wordt buiten beschouwing gelaten,
-
Evenals een reservering voor begrafenis- en crematiekosten (resp. € 5.800,- en € 4.250,-). De aanvrager moet aan kunnen tonen dat de reservering ook werkelijk bedoeld is voor begrafenis- en crematiekosten.
Aanvraag -
Mensen met een uitkering van de gemeente kunnen zich telefonisch melden bij hun bijstandsconsulent tijdens het telefonisch spreekuur. De consulent zorgt voor verdere afhandeling (aanmelding bij de VGZ en toekenning premiebijdrage in de vorm van bijzondere bijstand).
-
Overige minima (mensen zonder uitkering van de gemeente) kunnen een aanvraagformulier ophalen en indienen bij de afdeling Publieksdiensten van de gemeente Venray.
23
Uitbetaling -
Uitkeringsgerechtigden: de bijdrage ad € 9,- per maand per verzekerde in de premiekosten in de vorm van bijzondere bijstand wordt maandelijks (vooraf) aan de cliënt uitbetaald. De cliënt dient te totaalpremie zelf aan de VGZ te betalen.
-
Overige minima: betaling van de bijdrage ad € 108,- per verzekerde op jaarbasis vindt eens per jaar plaats: in principe in januari of zoveel later als de bijdrage is toegekend (de bijdrage wordt dan bepaald op het aantal resterende maanden van het jaar x € 9,-).
Beëindiging van de regeling Uitkeringsgerechtigden: Bij einde van de uitkering loopt de collectieve ziektekostenverzekering (en betaling van de bijdrage in de premie) door tot het eind van het kalenderjaar. Uitzonderingen (beëindiging bij einde uitkering): -
Verhuizing naar een andere gemeente
-
Overlijden van de uitkeringsgerechtigde
-
Detentie
-
Niet woonachtig op het opgegeven adres
-
Aanvang opleiding WSF
-
Niet inleveren van ROFjes
Overige minima: De bijdrage wordt per kalenderjaar (of deel daarvan, wanneer de bijdrage later dan 1 januari ingaat) toegekend en eenmalig uitbetaald en eindigt ieder jaar op 31 december. Om de bijdrage voort te zetten wordt jaarlijks in oktober (voorafgaan aan een nieuw jaar) aan deelnemers een nieuw aanvraagformulier toegezonden.
24
W011 – Loonkostensubsidie Wijziging: Ter verduidelijking is opgenomen dat geen loonkostensubsidie verstrekt wordt aan leerlingen die een BBL-opleiding volgen.
Doelgroep Loonkostensubsidie kan verstrekt worden ten behoeve van de volgende doelgroep: -
Uitkeringsgerechtigden WWB, IOAW en IOAZ die langer dan zes maanden werkloos zijn of De jongere beneden 27 jaar zonder startkwalificatie waarbij het alsnog behalen van een startkwalificatie voorrang heeft maar waarbij dit niet haalbaar is gebleken. Leerlingen die een BBL-opleiding volgen vallen hier niet onder.
Het college kan bepalen dat een uitkeringsgerechtigde WWB, IOAW en IOAZ die minder dan zes maanden werkloos is of een jongere beneden 27 jaar met een startkwalificatie gelijkgesteld wordt met de doelgroep. Er kan derhalve loonkostensubsidie verstrekt worden ten behoeve van deze belanghebbende. Voorwaarden en verplichtingen -
De dienstbetrekking dient, middels een arbeidsovereenkomst, aangegaan te worden voor een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden, op basis van de van toepassing zijnde CAO-voorwaarden,
-
Indien de dienstbetrekking een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek betreft, wordt slechts subsidie verstrekt indien de derde, in wiens opdracht de werknemer ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de werknemer tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten.
-
De arbeidsovereenkomst mag geen tussentijdse opzegmogelijkheid, al dan niet met een vooraf bepaalde opzegtermijn, bevatten behoudens een opzegging gedurende de proeftijd (Zie artikel 7:652 BW voor de duur van de proeftijd; indien een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor korter dan twee jaar dan geldt een proeftijd van ten hoogste 1 maand. Er is dan namelijk sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd; de proeftijd bedraagt ten hoogste twee maanden bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd).
-
De werkgever verplicht zich om de dienstbetrekking, bij voldoende functioneren na afloop van de subsidieperiode, te continueren. Dit kan gebeuren door de dienstbetrekking om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of op een andere manier, maar in ieder geval voor de duur van drie maanden, te verlengen. Alleen wanneer sprake is van zodanig ten nadele gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden dat voorzetting in redelijkheid niet gevergd kan worden van de werkgever, geldt deze verplichting niet.
-
Het inkomen van de belanghebbende voor wie subsidie is aangevraagd, dient op basis van de te sluiten arbeidsovereenkomst zodanig te zijn dat de belanghebbende niet meer is aangewezen op een uitkering WWB, IOAW of IOAZ, tenzij het college heeft ingestemd met een beperktere arbeidsplicht. Dit laatste dient aantoonbaar te zijn middels een rapportage en beschikking gedeeltelijke ontheffing arbeidsplicht.
-
De subsidieaanvraag dient vóór de datum van indiensttreding belanghebbende te worden ingediend.
25
-
De werkgever is verplicht te zorgen voor een goede begeleiding (en eventueel functiegerichte scholing) op de werkplek. De mate waarin dit dient te gebeuren is afhankelijk van o.a. kennis, karakterstructuur en duur werkloosheid van belanghebbende, dus van de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van belanghebbende. Dit is dus maatwerk. Of de vereiste begeleiding ook daadwerkelijk plaatsvindt dient door de consulent re-integratie periodiek gecontroleerd te worden.
-
De subsidieontvanger overlegt iedere drie maanden bewijsstukken waaruit het voortduren van de dienstbetrekking en de daaruit voortvloeiende verplichtingen blijkt. De bewijsstukken (in de vorm van een declaratieformulier en/of loonstroken) worden uiterlijk binnen vier weken na afloop van iedere periode van drie maanden overgelegd. Op basis hiervan wordt (de hoogte van) het voorschot voor de dan lopende periode van drie maanden bepaald en betaald. Indien geen of te laat bewijsstukken worden verstrekt zal intrekking of wijziging van de subsidieverlening conform artikel 13 Verordening Re-integratiesubsidies plaatsvinden.
-
De subsidieontvanger heeft een informatieplicht ten aanzien van al hetgeen van invloed kan zijn op de loonkostensubsidie. Daarom dienen o.a. wijzigingen in aard, duur en omvang van het dienstverband direct gemeld te worden.
Hoogte en looptijd van de subsidie -
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid en artikel, derde lid, van deze wet, voor een dienstverband van 32 uur.
-
De subsidie wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uur.
-
Indien de werknemer ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag verminderd met dit ziekengeld.
-
Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 of 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premiekorting geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag verminderd met het bedrag van de premiekorting bedoeld in artikel 47 of 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Artikel 47 betreft de premiekorting voor de oudere werknemer en is van toepassing op de in dienst zijnde werknemer ouder dan 62 jaar of de in dient te nemen werknemer ouder dan 50 jaar. Artikel 49 betreft de premiekorting voor arbeidsgehandicapten werknemer. We hebben het dan over de Wajonger, de Wia-er, degene met een WSW-indicatie of de WWB-er met een door het UWV vastgestelde functiebeperking.
-
De periode waarover subsidie wordt verstrekt is gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst met de belanghebbende en kan maximaal 1 jaar bedragen.
-
De subsidie wordt op basis van de aanvraag verleend. Per drie maanden vindt betaling van een voorschot plaats. Voor de eerste drie maanden op basis van de aanvraag en de overlegde bewijsstukken, voor de daarop volgende periode van drie maanden en verder op basis van de na afloop van ieder periode van drie maanden ingediende bewijsstukken. Het voorschot bedraagt nooit meer dan 80% van 50% van het minimumloon per maand x 3 (dus 40% van het minimumloon per maand (en omdat sprake is van bevoorschotting per kwartaal) vermenigvuldigd met 3). Na afloop van de subsidieperiode vindt vervolgens, op basis van alle vereiste en ingediende bewijsstukken, vaststelling van de hoogte van de subsidie plaats. Zie
26
ook artikel 12 Verordening Re-integratiesubsidie. Het voor de laatste maal overleggen van de bewijsstukken aan het eind van de subsidieperiode wordt gezien als een verzoek tot vaststelling van de subsidie. De vaststelling vindt plaats binnen twee maanden na afloop van de subsidieperiode. De vastgestelde subsidie kan hoger, gelijk of lager zijn dan de verleende subsidie. Onder verrekening van de betaalde voorschotten kan, bij een hogere vaststelling, dan betaling van het restant plaatsvinden. Indien de vastgestelde subsidie lager is dan het verleende bedrag dan zal terugvordering van het teveel betaalde plaatsvinden op grond van artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht. Weigeringsgronden De weigeringsgronden zijn, voor zover relevant en van toepassing, te vinden in artikel 8 Verordening Re-integratiesubsidie (bijv. aanvrager zal activiteiten ontplooien die in strijd zijn met wet, algemeen belang of openbare orde) en artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 (o.a. indien niet voldaan zal worden aan gestelde verplichtingen; indien niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd; onjuiste inlichtingen zijn verstrekt.) Algemene wet bestuursrecht. Inherente afwijkingsbevoegdheid Zou het handelen overeenkomstig deze beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen dan kan op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht afwijking van deze beleidsregel. Met andere woorden: zijn er zodanig bijzondere omstandigheden dat uitvoering van de hier beschreven beleidsregel tot ongewenste uitkomsten leidt, dan is afwijking van de beleidsregel toegestaan.
27