Design scenario 0.2 Integraal Rapport Het speelveld verkend
Schrijfteam GEN-PLV 10 mei 2012 Versie 5
Inhoudsopgave 1/ 2/ 3/ 4/ 5/
Inleiding Uitgangspunten GEN toegelicht Energie-infrastructuur Oplossingsrichtingen Business strategie
3 8 17 36 45
6/ 7/ 8/ 9/
Vervolg stappen Bijlage I: uitgangspunten en aannames Bijlage II: Totale energievraag vol-elektrisch PLV Bijlage III: Presentatie Financieel Model
58 61 70 72
© Coöperatie Gebieden Energieneutraal (GEN), Bunnik, 7 mei 2012
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder schriftelijke toestemming van Coöperatie GEN worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
2
1 / Inleiding Nadat het Marinevliegkamp Valkenburg per 1 januari 2005 werd gesloten voor operationele vluchten, kwam dit defensieterrein in aanmerking om ontwikkeld te worden tot woon- en recreatielocatie. Samen met Gebieden Energieneutraal (GEN) zet de projectorganisatie Valkenburg in op een energieneutraal gebied, waarbij integraal wordt gekeken naar de meest optimale combinatie van technieken en maatschappelijke wensen tegen zo laag mogelijke lasten voor de eindgebruikers.
1.1 / Project Locatie Valkenburg De Project Locatie Valkenburg (PLV) is een integrale gebiedsontwikkeling van het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) en de gemeente Katwijk. Centraal onderdeel van deze omvangrijke gebiedsontwikkeling is het terrein van voormalig Marinevliegkamp Valkenburg, dat samen met de Mient Kooltuin en De Woerd getransformeerd zal worden naar een woon-, werk- en recreatiegebied. PLV is gelegen in een gevarieerde omgeving, waar landelijk en stedelijk gebied elkaar ontmoeten. De locatie grenst aan de westzijde aan een natuur- en duingebied. Ten zuiden en oosten van PLV bevindt zich een strook open ruimte en het Valkenburgse meer, met daarachter de bebouwde kommen van Wassenaar en Leiden. Aan de Noordkant begint direct de bebouwing van Katwijk, met als scheidslijn de N206 en de mogelijk toekomstige HOV verbinding. Ten westen liggen een waterwingebied in de duinen en de Mient Kooltuin, een recreatie annex sportgebied. Het centrum van Katwijk aan Zee ligt op een steenworp afstand en steden als Leiden en Den Haag met hun monumentale binnensteden en culturele voorzieningen bevinden zich op korte afstand. Ook ligt Locatie Valkenburg dicht bij Schiphol en Rotterdam-The Hague Airport. Deze exclusieve ligging nabij strand, zee en duinen en middenin de stedelijke dynamiek van de Randstad, nabij topvoorzieningen, recreatieve mogelijkheden en groeiende internationale bedrijven, instellingen en onderzoeksinstituten, maakt de locatie een gewild woon-, werk- en recreatiegebied
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
3
Bestuurlijke en maatschappelijke context Een gevarieerde omgeving als deze brengt ook een variatie aan stakeholders met zich mee die direct of indirect bij PLV betrokken zijn. Deze organisaties en individuen hebben verantwoordelijkheden, belangen of wensen in het gebied, nemen daarbij bepaalde rollen in, en vormen samen de maatschappelijke en bestuurlijke context van PLV. De belangen en betrokkenheid van de verschillende stakeholders variëren in ruimte (direct in het gebied, in de omgeving of in algemene zin) en tijd (voorbereidingsfase, ontwikkelfase of gebruiksfase). Hierdoor ontstaan verschillende kringen van betrokkenheid, en een steeds veranderende context voor de ontwikkeling van PLV.
Figuur 1.1 Stakeholders in kringen van betrokkenheid bij PLV
Deze kringen geven inzicht in de belangen en invloed van de betrokken stakeholders in een bepaalde fase. Dit geeft houvast voor de mate waarin zij in de betreffende fase betrokken zouden moeten worden met het oog op
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
4
mogelijke issues, belemmeringen en kansen rondom energieneutrale ontwikkeling van het gebied. Figuur 1.1 geeft de kringen van betrokkenheid in de huidige voorbereidende fase voor gebiedsontwikkeling. Het ontwerpteam GEN PLV houdt rekening met alle betrokken stakeholders en hun belangen. Het team heeft daarbij een directe relatie met de primair verantwoordelijken voor de gebiedsontwikkeling in de centrale kring, RVOB en gemeente Katwijk. Met de stakeholders in de tweede kring zoekt het ontwerpteam in deze fase naar de optimale combinatie van technieken en eventuele nieuwe oplossingsmogelijkheden waar nog niet aan gedacht is. In de volgende fasen zullen de stakeholders verschuiven over de kringen naar mate helder wordt welke partijen het gebied in zullen komen en hoe de ontwikkelingen hen zullen gaan raken. Hierbij zullen nieuwe verhoudingen ontstaan en andere samenwerkingsverbanden voor de hand liggen. Ontwikkeling van PLV Gemeente Katwijk en RVOB werken in PLV samen aan realisatie van een aantrekkelijk woon-, werk- en recreatiegebied op een van de laatste grootschalige uitleglocaties voor woningbouw in het zuiden van de Randstad. In totaal komen hier maximaal 5.000 woningen te staan, waarvan 500 in het topsegment. Het gevarieerde woonprogramma in combinatie met de unieke ligging vlak achter de duinen zal naar verwachting veel mensen aanspreken. Met respect voor de rijke historie van het gebied op cultureel en historisch vlak werken Gemeente Katwijk en het RVOB aan een locatie waar ruimte is voor natuur, recreatie en ecologie. Daarnaast biedt de locatie qua ligging, omgeving en (toekomstige) infrastructuur mogelijkheden voor een verscheidenheid aan bedrijven en ondernemingen om zich te vestigen. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, zijn in de tijd tussen het vrijgeven van de voormalige basis en nu verschillende afspraken gemaakt tussen RVOB en gemeente Katwijk. De functie „wonen‟ is aan het gebied toegekend, en door de jaren heen is er breed vooronderzoek gedaan naar de fysieke kenmerken van het gebied. Daarnaast is de intentieverklaring „naar een duurzaam Nieuw-Valkenburg‟ ondertekend door Rijk (ministerie VROM), Provincie Zuid-Holland, gemeente Katwijk, gemeente Wassenaar, en regio Holland Rijnland, om zo te borgen dat het gebied op een verantwoorde en duurzame manier ontwikkeld zal worden. De meest recente kennis en ontwikkelingen zijn vastgelegd in het concept Masterplan PLV van januari 2012. Een belangrijk onderdeel van deze afspraken is de fasering in tijd en ruimte waarin PLV ontwikkeld zal worden. Om het gebied te veranderen van een militaire vliegbasis naar een woon-, werk- en recreatiegebied zullen verschillende fasen moeten worden doorlopen en zal in deelgebieden gefaseerd worden gebouwd. Per deelgebied zullen sloopwerkzaamheden, ontwikkeling van natuur, water en bodem, en aanleg van algemene nutsfaciliteiten zoals energie-infrastructuur grotendeels moeten zijn afgerond voor met de bouw van woningen en bedrijven gestart kan worden. Deze fasering van activiteiten en van deelgebieden spelen een belangrijke rol bij de realisatie van een energieneutraal PLV op een haalbare en betaalbare wijze.
1.2 / PLV en Gebieden Energieneutraal Mede gebaseerd op de intentieverklaring „naar een duurzaam Nieuw-Valkenburg‟ zijn de Gemeente Katwijk en RVOB als verantwoordelijke partners voor de ontwikkeling van PLV een samenwerking aangegaan met Gebieden Energieneutraal (GEN). GEN is een consortium van veertien bedrijven, dat onderzoekt hoe gekomen kan worden tot een energieneutraal gebied tegen de laagste woonlasten voor de eindgebruikers. De Locatie Valkenburg is een van de gebieden waar de technieken en kennis op het gebied van energieneutraliteit bij elkaar gebracht worden en in een concrete gebiedsontwikkeling worden toegepast. De gewenste output van deze samenwerking is een haalbare business case en een context die is ingericht op het uitvoeren van die business case. Daarnaast dragen de ervaringen in dit traject ook bij aan verdere kennisontwikkeling voor energieneutrale gebiedsontwikkelingen in algemene zin.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
5
De basis van GEN GEN heeft twee primaire uitgangspunten waar alle acties en ontwikkelingen op gericht zijn. Het eerste uitgangspunt is het bereiken van energieneutraliteit in het gebied in kwestie. Tweede uitgangspunt is dat de gebruiker hierbij centraal dient te staan, waarmee wordt bedoeld dat een energieneutraal gebied voor de gebruiker geen extra lasten of teruggang in comfort met zich mee brengt. In hoofdstuk 2 worden deze begrippen en de samenhang daar tussen verder toegelicht.
1.3 / Methodiek en de rol van Designscenario 0.2 Het ontwikkelen van energieneutrale gebieden vraagt een nieuwe manier van denken, een nieuwe manier van ontwikkelen, een nieuwe manier van leven. Van centraal geregelde fossiele energie gaan deze gebieden zelf decentraal duurzame energie genereren. Deze zienswijze vraagt om samenwerking tussen verschillende partijen in een nieuwe aanpak van gebiedsontwikkeling. Voor GEN PLV wordt deze nieuwe aanpak concreet vorm gegeven, zowel in processen als in de inhoudelijke aanpak. Procesmatig wordt voornamelijk gezorgd dat stakeholders zo snel en zo goed mogelijk aangehaakt raken in het ontwikkeltraject. Naast bestuurlijk overleg over de ontwikkeling van PLV in de stuurgroep GEN PLV, worden stakeholders waar mogelijk al direct in het ontwerpproces betrokken. Vooral de twee centrale stakeholders in deze fase van ontwikkeling, RVOB en gemeente Katwijk, worden met regelmaat uitgenodigd om deel te nemen aan de discussies en ontwerpsessies in dit team. Daarnaast worden op specifieke onderwerpen ook vertegenwoordigers uitgenodigd of benaderd van stakeholders die momenteel nog iets minder betrokken zijn, maar wel relevante kennis hebben of in de toekomst een rol in de ontwikkeling van het gebied gaan spelen. Inhoudelijk gezien wordt binnen GEN PLV invulling gegeven aan de nieuwe manier van werken door inzet van een integraal team dat techniek, financiën, omgevingsmanagement en business modellen integreert om tot de meest optimale oplossingsrichtingen te komen. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van technieken op macro- en microniveau (ofwel gebieds- en gebouwniveau) ook direct rekening wordt gehouden met de maatschappelijke en bestuurlijke eisen in en rondom PLV, en dat hier ook direct een financieel plaatje aan gehangen kan worden. In de praktijk betekent dit veel overleg en afstemming binnen GEN en tussen GEN en de omgeving van PLV, beginnend bij de centrale kring en de tweede kring, en uiteindelijk ook steeds meer met de buitenste kring van stakeholders. Bij het integraal ontwerpen worden een aantal ontwikkelrichtingen uitgewerkt die energieneutraliteit tegen de laagst mogelijke kosten als resultaat zouden kunnen hebben. Hierbij worden vanuit de techniek de uitersten opgezocht om het speelveld zo goed mogelijk in beeld te brengen. Binnen dit speelveld wordt toegewerkt naar een haalbare business case en een context die is ingericht op het uitvoeren van die business case. Concreet betekent dit voor GEN het ontwikkelen van: Een beargumenteerde keuze voor meest geschikte energiestructuur en mogelijke energieopwekkers in combinatie met optimale maatregelpakketten op gebouwniveau Laagst mogelijke woonlasten door slimme financieringsconstructies en organisatievormen. Garantstelling gedurende Life Time van gebied, vastgoed en producten. Borging van het uitgangspunt van energieneutraliteit tegen de laagste woonlasten
Deze concrete output zal verder worden toegelicht in de verschillende hoofdstukken van dit Designscenario 0.2, en uiteindelijk ook terug komen in de concrete planning van de vervolgstappen.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
6
1.4 / Leeswijzer In deze inleiding zijn al een aantal uitgangspunten aan de orde gekomen op basis waarvan een ontwerpadvies voor energieneutrale ontwikkeling van PLV gemaakt wordt. In hoofdstuk 2 worden de centrale uitgangspunten verder toegelicht en aangevuld met een aantal relevante aandachtspunten. Vervolgens wordt over gegaan tot de stand van zaken in ontwikkeling van een ontwerpadvies voor een energieneutraal PLV. In hoofdstuk 3 wordt eerst een voorlopige keuze gemaakt voor de dragende energieinfrastructuur en wordt toegelicht waarom dit voor PLV de meest optimale optie is. Binnen de context van deze infrastructuur worden in hoofdstuk 4 twee uiterste oplossingen geformuleerd. Eén waarbij alle energieneutraliteit volledig op gebouwniveau wordt gerealiseerd en één waarbij alles op gebiedsniveau wordt opgelost. Deze twee uiterste opties geven het speelveld aan voor energieneutrale ontwikkeling binnen de huidige regelgeving en manier van werken in gebiedsontwikkelingen (business as usual). De technische energieoplossing voor energieneutraliteit in PLV zal ergens tussen deze extremen in komen te liggen. In de volgende fase zal dit speelveld nog worden uitgebreid worden met concrete mogelijkheden om regelgeving aan te passen en/of de aanpak van gebiedsontwikkeling op bepaalde punten aan te passen. De ontwikkeling van oplossingsrichtingen tot nu toe worden in hoofdstuk 5 gekoppeld aan inzichten rondom de ontwikkelstrategie die nodig is om het uitgangspunt van energieneutraliteit tegen de laagste gebruikslasten te borgen (zowel tijdens de ontwikkelfase als de beheerfase). Dit komt samen in een outline van een mogelijk business model. Het uiteindelijk doel van designscenario 0.2 is een voorstel voor de energie-infrastructuur van PLV te schetsen, met hieraan gekoppeld een spectrum van technische oplossingsrichtingen en de sociaaleconomische context voor energieneutrale ontwikkeling van PLV. In designscenario 0.3 wordt binnen dit spectrum van oplossingen gekeken naar daadwerkelijke haalbaarheid (technisch, financieel en maatschappelijk) van technieken en combinaties daarvan. Op basis hiervan wordt een oplossing voorgesteld voor de energievoorziening in het gebied, en wordt indien nodig een hybride oplossing geboden voor afzonderlijke deelgebieden. Daarnaast worden de stappen beschreven waarmee deze oplossing in de praktijk gerealiseerd kan worden, en de energieneutrale ontwikkeling van het gebied geborgd kan worden.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
7
2 / Uitgangspunten GEN toegelicht Energieneutraliteit tegen de laagste woonlasten en met het gewenste comfort. Een heldere definitie van deze centrale uitgangspunten is noodzakelijk om op deze basis verder te kunnen bouwen. Daarnaast zijn er een aantal punten van aandacht om de centrale basis van GEN vast te kunnen houden in de gebiedsontwikkeling van PLV.
2.1 / De essentie: Marktconforme gebouwen en energieneutraliteit De GEN onderzoeksopgave is het verenigen van energieneutrale gebiedsontwikkeling met laagste exploitatielasten. Alleen met deze combinatie kan invulling worden gegeven aan duurzame, toekomstbestendige én marktconforme vastgoed- en gebiedsontwikkeling. Om aantrekkelijke, verkoopbare én energiezuinige of energieneutrale gebouwen te realiseren zal slim gekozen moeten worden voor energiebesparing en opwekking op gebouw- en/of op gebiedsniveau. Alleen dan ontstaat er innovatieve meerwaarde door aantrekkelijke verkoopen huurprijzen te creëren gecombineerd met een aantrekkelijke woon- en werkomgeving, en door lage exploitatielasten te garanderen via een intelligente slimme financiële en business constructie. Hoofdvraag is dan ook om een robuuste balans te vinden tussen energieneutraliteit en financiële aantrekkelijkheid nu en gedurende de levensduur van PLV als woon-, werk-, en recreatiegebied. Onafhankelijk van de fasering van Valkenburg, het bouwtempo, verschillende huishoudens met zeer zuinig of onzuinig gedrag, moet het gekozen energieconcept inclusief het business model en de financiering voldoen aan energieneutraliteit en laagste woonlasten. We gaan het energieconcept ook toetsen op een aantal mogelijke ontwikkelingen en kansen, zoals elektrische mobiliteit, toepasbaarheid in andere locaties, veranderingen in beleid en financiële regimes, en algemene duurzaamheiddoelstellingen.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
8
Definities van de begrippen Energieneutraliteit wordt bereikt als het totale energiegebruik gedurende een geheel kalenderjaar van alle woningen, gebouwen en het verbruik in de openbare ruimte samen (het gebouwgebonden deel en het gebruiksgebonden deel) duurzaam wordt opgewekt in de wijk, waarbij energieopwekkers zich binnen een straal van 10 km rondom het gebied dienen te bevinden. Saldering van tijdelijke tekorten en overschotten in het energieneutrale gebied is toegestaan, mits de geëxporteerde en geïmporteerde energie volledig duurzaam zijn en de energietekorten en – overschotten op jaarbasis gelijk zijn. De woonlasten van een woning en de huisvestingslasten van utilitaire gebouwen zijn de exploitatiekosten over een periode van dertig jaar, contant gemaakt op het moment van oplevering. Dit heeft betrekking op verwervingskosten, kosten van rente en aflossing financiering, energiekosten (vast en variabel) en instandhoudingkosten. Alle elementen die buiten de opstal vallen (inrichting, water, apparaten) blijven buiten beschouwing, behalve energie. NB alle elementen van comfortinstallaties, maar bijvoorbeeld ook PV panelen en zonneboilers vallen onder de opstal. Aandachtspunten Deze woonlasten zijn op dit moment nog niet exact vast te stellen, gezien rentepercentages, inflatie en energieprijzen (vast en variabel) niet bekend zijn voor de komende dertig jaar. Wel kan men gebruik maken van scenario‟s om energieneutrale opties met elkaar te vergelijken. Zo zal bijvoorbeeld een hoge rente zorgen dat het duurder wordt om te lenen, en daarmee ook duurder om te investeren. Wanneer dan ook de huidige energielasten laag zijn wordt het financieel minder aantrekkelijk voor partijen om te investeren in duurzame energieopwekkers omdat de besparing die gerealiseerd wordt met deze technieken relatief afneemt. In een situatie waar energielasten hoog zijn en er een lagere rente gehanteerd wordt, zal het zeer aantrekkelijk worden om te investeren in energieneutraliteit. De balans tussen energielasten en renteniveaus zal een belangrijke rol spelen in de afweging rondom energieneutrale gebiedsontwikkeling in de keuzes die gemaakt moeten worden om dit in de praktijk te realiseren. Energieneutraliteit wordt ook eenvoudiger te realiseren als men innovaties in de bouw - en installatietechniek grootschalig gaat toepassen en de kwaliteit van de opgeleverde woning gebouw verder kan verbeteren. Uiteraard moeten niet alleen de kosten en de prestatie van de woningen beschouwd worden, maar ook de kosten van de infrastructuur en de opwekking, de gehele keten dus. Hierop dient GEN zich te richten, waarbij optimalisering van de energiehuishouding dus per definitie over de grenzen van de woningen en gebouwen loopt. Hierbij zijn op voorhand twee opmerkingen te maken: Uiteindelijk werkt de keuze van de infrastructuur (soort, zwaarte, etc) door in de tarieven die aan de bewoners in rekening gebracht mogen worden. Echter, dit is nu niet direct het geval omdat de netbeheerders landelijke uniforme tarieven in rekening brengen die maar zeer ten dele worden bepaald door gebruik (capaciteit en verbruik). Hoge lokale capaciteit binnen zekere grenzen (bijvoorbeeld 3 x 25 A) wordt niet in rekening gebracht. De kosten van de bijbehorende infrastructuur zijn echter aanzienlijk hoger (zie Specialistisch Rapport Macro analyse: inventarisatie gas- & elektriciteitsnet) De toekomstige bewoner heeft een wettelijk geregelde contractvrijheid voor energielevering. Dat wil zeggen dat deze zelf zijn (eventueel grijze) leverancier kan kiezen.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
9
2.2 / Energieneutraliteit en de energieprestatienorm In de huidige bouwpraktijk heerst spraakverwarring en is onduidelijkheid over het begrip energieneutraliteit. In de markt worden veel verschillende termen gebruikt om een energieneutraal gebouw neer te zetten. Voor GEN is afgesproken dat een gebouw energieneutraal is wanneer het gebouwgebonden én de gebruiksgebonden energievraag over een jaar per saldo nul is. Energieneutraliteit is dus niet hetzelfde als EPC 0 (Energieprestatie coëfficiënt), omdat de EPC alleen over het gebouwgebonden energiegebruik gaat.
Gebouwgebonden verbruik
Huishoudelijk verbruik
Energieconcept gebouw
Figuur 2.1. Energievraag betreft gebouwgebonden en huishoudelijk verbruik
De woonlasten bestaan voor het grootste deel uit de totale energiekosten en de financieringskosten voor de woning aanschaf van de woning. Voor energieneutraliteit zijn extra energiemaatregelen nodig, waardoor de initiële- en dus financieringskosten omhoog gaan. Omdat het energieverbruik per saldo 0 is zal de energierekening drastisch verlaagd worden, waardoor lagere woonlasten mogelijk worden. Om het voordeel te bepalen zal een referentiescenario nodig zijn. In GEN gaan we uit van een EPC van 0,4 per januari 2015 de minimale eis uit het bouwbesluit (bron: Lente-akkoord) De EPC referentie bepaalt ten opzichte van welke verkoopsom van een woning de meerinvesteringen voor energieneutraliteit meegenomen moeten worden. In GEN willen we deze meer-investeringen overbruggen door efficiënte maatregelen op gebouwniveau en op gebiedsniveau te combineren met slimme financiële producten en robuuste business modellen, om zodoende op de laagste woonlasten uit te kunnen komen Als de verplichte EPC-daling verder doorzet, wordt het verschil tussen de meer-investeringen voor energieneutraal en de op dat moment geldende EPC-norm steeds kleiner. Aangezien de realisatie van het vastgoed na 2015 begint wordt de dan geldende EPC eis als referentie gekozen. Voor het berekenen van laagste woonlasten hanteren we nu deze referentie van EPC0,4 voor woningen. Voor utilitaire gebouwen wordt tevens uitgegaan van 50% energiezuiniger dan vergelijkbare nieuwbouw in 2007.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
10
EPC versus Energieneutraal Energie Prestatie Coëfficiënt De Energie prestatie coëfficiënt is een index die de energetische efficiëntie van een gebouw aangeeft. Dit wordt bepaald door berekeningen die vastgelegd zijn in (NEN) normeringen. Deze energie prestatie gaat alleen over het gebouwgebonden energieverbruik. Dat is de energie die nodig is voor het verwarmen of koelen van het binnenklimaat, het warm tapwater, ventilatie en de verlichting. De energieprestatie gaat niet over het overige huishoudelijk energiegebruik zoals nodig voor koken, wassen, koelkast, en andere apparatuur. Bovendien is uitgegaan van een referentiejaar voor het buitenklimaat, normrendementen van installaties en standaard bewonersgedrag. De werkelijkheid wijkt meestal sterk af van deze uitgangspunten. Daardoor zal het genormeerde berekende energiegebruik meestal niet overeenkomen met wat bewoners op hun gas- en elektriciteitsmeter aflezen en dienen af te rekenen met een energieleverancier. De energieprestatie-eis zegt alleen iets over de minimale energetische kwaliteit waaraan een woning moet voldoen.
Energieneutraal (gebied) Bij energieneutraliteit is er sprake van een situatie waarbij over een jaar gemeten het energiegebruik van het gebied (woning/gebouw/wijk/kunstwerk/openbaar gebied e.d.) ten minste nul is: er wordt niet meer energie uit het gas-, warmteen elektriciteitsnet betrokken dan er vanuit het gebied (+ de gebouwen) wordt terug geleverd aan de energienetwerken. Dit betreft zowel gebouw-gebonden energie als het overig huishoudelijk energiegebruik plus daarbij alle energie die in het gebied nodig is voor het functioneren van het gebied zoals pompen, openbare verlichting, stoplichten e.d. Voor het energiegebruik van bedrijven wordt het gebouw-gebonden deel meegenomen in de berekeningen. Voor het bedrijfsgebonden energiedeel wordt een forfaitaire waarde meegenomen. Het energiegebruik bij verschillende bedrijfsactiviteiten kan zeer uiteenlopen. Daar er nu geen goed zicht is op de toekomstige bedrijvigheid wordt deze benadering gekozen. Dit verschilt bij de benadering van woongebouwen omdat meer gegevens beschikbaar zijn over energieverbruik.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
11
2.3 / Vraag en aanbod energie PLV De totale gemiddelde vraag en aanbod van energie in PLV bepalen we aan de hand van het programma, zoals vastgesteld in het pre-concept Masterplan. Deze totale energievraag moet binnen een straal van 10 km rondom het plangebied worden opgewekt. Deze hoeveelheid bepaalt de benodigde opwekcapaciteit in het totale gebied, en is leidend bij het dimensioneren van het energieconcept op gebiedsniveau en bij de keuze van het energienetwerk. Voor het energieconcept op gebouwniveau worden de exploitatielasten doorgerekend voor gemiddelde huishoudens met gemiddeld energiegedrag. De gekozen installaties worden gedimensioneerd op voldoende capaciteit of uitbreidbaarheid om ook aan een gemiddeld hoger verbruik of pieken in gebruik te voldoen zonder deze gebruikers op te zadelen met hoge lasten als zij wonen in deze gebouwen. Verbruik Energieverbruik
Aantal
Totaal (kWh) EPC 0,4
EPC 0,0
5.156 kWh
2.905 kWh
Gebouwgebonden verbruik
1.825 kWh
1.667 kWh
Huishoudelijk verbruik
3.331 kWh
3.331 kWh
0 kWh
-2.093 kWh
Nieuwbouw Woningen
4.6001
Duurzame opwekking gebouwniveau 2
Bestaande Bouw Kantoren
onbekend 200.000 m
Winkels, scholen, kerken
36.000 m
Glastuinbouw Gemalen en Sluizen (totaal) Openbare verlichting Bushokjes
onbekend 2
65 kWh/m
2
2
23.718.000 kWh
- 13.358.000 kWh
onbekend
45 kWh/m
2
13.000.000 kWh
- 9.000.000 kWh
250 kWh/m2
9.000.000 kWh
onbekend
onbekend
onbekend
-
-
800.000 kWh
2.525
250 kWh
631.000 kWh
6
onbekend
onbekend
Netverlies
2,00%
Totale energievraag
≈
943.000 kWh
- 656.000 kWh
48.000.000 kWh
- 33.500.000 kWh
2.4 / Exploitatielasten woningen Woonlasten Woonlasten zijn in principe alle kosten die gemaakt worden om te wonen. Het geheel van de woonlasten wordt gevormd door de eerste grote investering om een huis aan te schaffen (eenmalige lasten) en de periodiek terugkomende kosten om het huis te bewonen en gebruiken. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie voor een gemiddeld Nederlands gezin. Deze woonlasten vallen in principe uiteen in twee delen, de eenmalige lasten en de periodieke lasten. In de woonlastenmonitor van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) is geen post opgenomen voor onderhoudskosten. Dit is ondervangen door de uitgangspunten van het NIBUD en Vereniging Eigen Huis voor reservering onderhoud aan woningen aan te houden. (1 a 2% van de waarde van de woning). Eenmalige lasten grondkosten – het bedrag dan voor de kavel betaald wordt opstal – het bedrag voor het bouwen van het huis op de kavel (inclusief energiebesparende technieken)
1 2
Er wordt gerekend met 4.600 woningen met een bandbreedte van + of – 400. Het maximaal aantal woningen is 5.000 Wordt per deelgebied in volgende fase meegenomen
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
12
overdrachtsbelasting kosten makelaar, notaris, kadaster Periodieke lasten hypotheeklasten – de kosten die voortkomen uit de financiering van de eenmalige lasten. energie water belasting energie en water eigenwoningforfait waterschapslasten riool en reinigingsheffing onroerend zaak belasting opstalverzekering onderhoud
Uiteindelijk vertalen de eenmalige lasten zich naar hypotheeklasten, het bedrag dat wordt geleend om de koopsom te kunnen betalen. In geval dat de woning wordt gehuurd wordt dit vervangen door huurlasten, het eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting valt in die situatie ook weg. De hypotheeklasten maken meer dan de helft van de totale woonlasten uit. Gemiddeld ongeveer 43% van het totaal. Verschillen in woningprijzen bepalen met name het verschil van woonlasten tussen huishoudens. Per regio verschilt de waarde van de woning. Regionale verschillen in belastingtarieven spelen een kleinere rol. De overige woonlasten worden met name gedomineerd door de kosten van onderhoud en energie en de belasting daarop. Dat maak 57% uit van de overige woonlasten. Energie en de belasting daarop maken uiteindelijk 10% van de totale woonlasten uit.
3
Figuur 2.2. Verhouding Totale woonlasten en specificatie overige woonlasten
Energielasten
3
Rijksuniversiteit Groningen COELO Woonlastenmonitor 2012 // NIBUD // Vereniging Eigen Huis Woonpeil augustus 2011
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
13
De energielasten worden opgebouwd uit diverse componenten. De prijs die voor één eenheid energie wordt betaald, transport- of netwerkkosten om die energie in het huis te krijgen en belastingen . Onderstaande verdeling is een gemiddelde voor gas- en elektriciteit levering in Nederland. opbouw energieprijs
35%
energie
48% netwerk kosten belastingen en heffingen
17%
Figuur 2.3. Opbouw energieprijs voor consumenten (website Eneco, Nuon, Essent)
Meer dan de helft van de energieprijs wordt bepaald door netwerkkosten en belastingen. Een deel van de netwerkkosten bestaat uit vastrecht en een deel transportkosten over de hoeveelheid afgenomen energie. Het vastrecht staat helemaal los van de hoogte van het verbruik, het is een vast bedrag. Bij een lager energieverbruik zal het vastrecht een groter deel uit gaan maken van de totale energieprijs. Als een woning energieneutraal is neemt het per saldo geen energie meer af. De totale energielasten worden dan geheel bepaald door het vastrecht. Elektrische mobiliteit Bij de start van dit samenwerkingstraject is elektrische mobiliteit expliciet buiten beschouwing gelaten voor het bepalen van de energievraag van het gebied. Om een energieneutraal te zijn wordt dus geen energie opgewekt voor mobiliteit. Ondertussen hebben de ontwikkelingen niet stil gestaan. Zeker nu de brandstofprijzen blijven stijgen lijkt elektrisch vervoer een interessante optie voor de bewoners. In de volgende fase wordt op hoofdlijnen in beeld gebracht welke mogelijkheden dit biedt voor PLV. Invloed gezinssamenstelling en inkomen Het besteedbaar inkomen van het huishouden is sterk van invloed op het budgetaandeel energie. Hoe hoger het inkomen, hoe kleiner dit aandeel uiteindelijk is. Het energieverbruik neemt toe met het inkomen, maar het percentage van het budget dat opgaat aan energielasten neemt af. Als alle andere factoren constant worden gehouden is een groter gezin een groter deel van zijn budget kwijt aan energielasten. Niet alleen het aantal kinderen, ook de leeftijd van de kinderen speelt hierbij een rol. Van gezinnen met thuiswonende kinderen van 12 jaar of ouder gaat een groter deel van hun budget op aan energie dan bij gezinnen met jongere kinderen. Uit analyses blijkt ook dat het budgetaandeel energie sterk verband houdt met het inkomen. Lagere inkomens zijn een relatief groter deel van hun totale besteedbare inkomen kwijt aan energielasten dan hogere inkomens. Het aandeel energie-uitgaven dat minimaal nodig is om van te leven (basisniveau) drukt nu al zwaar op de begroting van lagere inkomenscategorieën, laat staan als de energielasten stijgen. Dit illustreert dat de wijze waarop energie verbruikt wordt in een woning minder afhankelijk is van het woningtype, maar juist sterk verbonden is met het gedrag van de bewoner zelf.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
14
Hieronder een overzicht van de verschillen tussen laag- en hoog verbruikers onder verschillende EPC regimes om een gevoel te krijgen tussen de verschillen. De gekozen technieklijn is het toepassen van een kleine zonneboiler voor de EPC 0,4 en een grote zonneboiler en zon-PV voor de EPC 0,0 variant Verbruik profiel
EPC 0,4
EPC 0,0
Laag
3.231 kWh
1.294 kWh
Midden
5.021 kWh
2.955 kWh
Hoog
9.258 kWh
6.551 kWh
0 kWh
1.869 kWh
Eigen duurzame opwekking op gebouw
Tabel: verbruikprofielen bij technieklijn grote zonneboiler in een Vol-elektrische situatie.
2.5 / Exploitatielasten overige gebouwen De huisvestingslasten voor de gebruiker van utilitaire gebouwen en overig vastgoed zijn anders opgebouwd dan woonlasten voor bewoners. Voor deze exploitatielasten is geen eenduidig overzicht te geven. De verschillen kunnen groot zijn tussen bijvoorbeeld maatschappelijk vastgoed, een winkelcentrum of kantoren. Om een beeld te geven welk aandeel energie heeft in de huisvestingslasten wordt als voorbeeld een kantoor gebruikt. De huisvestingslasten bestaan uit: huur en belasting servicekosten facilitaire kosten overige kosten
servicekosten naar kostencomponent
huisvestingskosten kantoor
1% 2%
elektra verwarming
6%
6% 8%
3%
17% huur en belasting
29%
3%
servicekosten
55% 22%
facilitaire kosten
10%
overige kosten
18%
16%
2% 1%
1%
water ICT onderhoud installaties schoonmaak vuilafvoer onderhoud terrein huismeester beveiliging verzekeringen gemeentelijke heffingen
Figuur 2.4. Huisvestingslasten kantoor (bron: Nederlandse benchmark voor servicekosten kantoren, Jones Lang Lasalle)
De eenmalige lasten voor een kantoor vertalen zich in huurlasten voor de gebruiker. De energiekosten maken onderdeel uit van de servicekosten. Bovenstaand figuur geeft een specificatie aan van de servicekosten. De gemiddelde servicekosten van Nederlandse kantoorgebouwen lagen in 2010 op ongeveer € 35,-per m² vvo en is goed voor 22% van de totale huisvestingslasten. De kosten voor elektra en verwarming zijn respectievelijk € 10,-- per m² en € 6,60 per m². Opgeteld zijn de kosten voor energie 10% van de totale huisvestingslasten.
2.6 / Focus op investeringen gekoppeld aan energie
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
15
In de verschillende rekenmodellen die gebruikt worden om energieneutraliteit en de effecten op de exploitatielasten te berekenen ligt de focus op de investering die direct gekoppeld kunnen worden aan verbruik, onderhoud en beheer van energie-installaties. Dit geldt zowel voor gebouwniveau als voor gebiedsniveau. De initiële investering (CAPEX) in energie-gerelateerde zaken wordt vertaald naar een financieringslast over een looptijd van 30 jaar. Het verbruik, onderhoud en beheer (OPEX) worden als maandelijks terugkerende kosten opgenomen in de rekenmodellen.
2.7 / Overkoepelend Financieel model Om te ondersteunen in het behalen van de gestelde doelen is een overkoepelend financieel model opgesteld. Het model heeft als doel om voor eindgebruikers de collectieve exploitatiekosten over een periode van 30 jaar vast te stellen en daarmee tevens de financiële haalbaarheid voor de belangrijkste exploitanten van de energieneutrale gebiedsontwikkeling. Het model brengt input van de diverse werkgroepen samen in een iteratief proces. Input over aantallen gebouwen (woningen en voorzieningen) per gebouwtype verdeeld over deelgebieden aangeleverd door omgevingsmanagement wordt gecombineerd met input op gebouwniveau aangeleverd door de werkgroep micro. Op gebouwniveau worden zowel investeringskosten als operationele kosten gedefinieerd als ook energievragen die niet op gebouwniveau ingevuld worden. De werkgroep macro kan deze overblijvende vraag invullen met duurzame energietechnologieën waarna de werkgroep business input levert over de te hanteren business modellen en de werkgroep financiering input levert over hoe dit te financieren. De input van de diverse werkgroepen wordt over een periode van 30 jaar doorgerekend. Het model levert als output voor iedere stakeholder exploitatielasten, netto kasstromen en netto contante waarde. In de output kunnen een aantal gevoeligheden gevarieerd worden, zoals energieprijsveranderingen en veranderingen in de investeringen en operationele kosten om zo een goed beeld te krijgen van het behalen van de ambitie. Meer informatie over het financieel model staat in bijlage III , een korte presentatie over het financieel model.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
16
3 / Energie-infrastructuur Energieneutraliteit van een gebied wordt bereikt door het afstemmen van verschillende duurzame opwekkers op de (gereduceerde) vraag van de gebouwen en voorzieningen in het gebied. De mogelijke combinaties van complementaire technieken die toegepast kunnen worden bij de ontwikkeling van PLV hangen nauw samen met de keuze van de energie-infrastructuur en vice versa. Naast de technische en fysieke beperkingen en mogelijkheden, zal het economisch optimum de laagste exploitatielasten voor de eindgebruikers- en het integrale eisenpakket bepalend zijn voor de keuze van maatregelen op zowel macro als micro niveau.
3.1 / Werkwijze De mogelijkheden voor energieneutrale ontwikkeling van PLV is direct gekoppeld aan de keuze voor de energieinfrastructuur in het gebied. De keuze voor de energie-infrastructuur is bepalend voor de mogelijke opwekkingstechnieken op zowel macro- als microniveau, de woonlasten voor de eindgebruiker, als ook de maatschappelijke acceptatie van de ontwikkeling. Om die reden is een verkenning uitgevoerd welke energieinfrastructuren voor de gebiedsontwikkeling van PLV in aanmerking komen en welke energie-infrastructuur het meest geschikt is. De keuze voor een energie-infrastructuur reduceert het aantal mogelijke energie oplossingen en vereenvoudigt daarmee de complexiteit van de energieanalyse. De beschouwing vindt plaats binnen de context van “business as usual”. Varianten met betrekking tot de bedrijfsvoering, de exploitatie en het ontwerp op deellocaties van energie gerelateerde producten zullen in een volgende fase worden onderzocht. De drie mogelijke energie-infrastructuren worden aan de hand van vier onderwerpen besproken; mogelijkheden energieneutraal, financiën en exploitatielasten, maatschappelijke acceptatie en robuustheid. Deze indeling is gekozen omdat dit nauw aansluit bij de uitgangspunten van GEN. De hoofddoelstelling van GEN is om in een praktijksituatie aan te tonen dat energieneutrale gebiedsontwikkeling mogelijk en haalbaar is.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
17
Realiseren Energieneutraliteit (technische concepten) Het programma GEN levert toekomstvaste technische concepten. Voor ieder project wil het programma GEN de technische haalbaarheid van energieneutrale gebiedsontwikkeling aantonen. Solide business case Het realiseren van energieneutraliteit op gebiedsniveau dient gefundeerd te zijn op een solide business case. De business case bestaat uit een goed verdienmodel voor de marktpartijen, met daarbij de laagst mogelijke energie gerelateerde exploitatielasten voor gebruikers van energie en de business case is rendabel zonder enige vorm van directe subsidie. Startklaar voor uitvoering (gebied specifiek) Na het einde van programma GEN is het gebied startklaar voor realisatie. Het concept is inpasbaar in de context van het gebied (sociaal, juridisch, bestuurlijk). Daarbij is de ambitie dat de aanpak ongeacht wat er gebeurd op technisch- of sociaal vlak doorgang kan vinden. De robuustheid op lange termijn van de aanpak en het concept dienen dit te borgen.
CRITERIA PER ONDERWERP Mogelijkheden energieneutraliteit Beschikbaarheid duurzame energiebron in gebied. Passend bij specifieke energie-infrastructuur. Financiën en exploitatielasten Haalbare business case per exploitant van een duurzame energiebron (haalbaar). Het vertalen van de business cases (netwerk kosten, duurzame opwekking) naar periodieke lasten voor de eindgebruiker (betaalbaar). Maatschappelijke acceptatie Inpasbaarheid van de infrastructuur en de duurzame energie opwekkers zowel op: Juridisch gebied Bestuurlijke gebied Sociaal Maatschappelijke gebied Lange termijn robuustheid Voorbereid op maatschappelijk en technische innovatie. Flexibel om mee te bewegen met sociaal-economische ontwikkelingen.
3.2 / Drie basis typen Voor het transporteren van energie zijn grofweg drie energiedragers gangbaar; elektriciteit, warmte, en gas. In Nederland wordt in de gebiedsontwikkeling van oudsher standaard een gas- en elektriciteitsnet aangelegd. Echter, ook alleen een elektriciteitsnet, of elektriciteit gecombineerd met warmtelevering, of een mix van deze oplossingen zijn technisch mogelijk om in de energiebehoefte van een afnemer te voorzien. Omdat elke energieafnemer in principe altijd elektriciteit nodig heeft wordt elke energie-infrastructuur op zijn minst uitgerust met een elektriciteitsnet. Er bestaat in Nederland dan ook een aansluitplicht voor de netbeheerder met betrekking
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
18
tot elektriciteit. Voor een uitgebreide analyse van de Nederlandse energiemarkt wordt verwezen naar de bijlage specialistisch rapport Macro-Nederlandse Energiemarkt. Er zijn grofweg drie typologieën van duurzame energieinfrastructuren te onderscheiden, namelijk: Energie Infrastructuur Elektriciteit & Groen Gas
Definitie De energie-infrastructuur van het gebied bestaat uit elektriciteits- en gasnetten.
Elektriciteit & Groene Warmte (+Koude)
De energie-infrastructuur van het gebied bestaat uit elektriciteits- en
Alleen elektriciteit
De energie-infrastructuur bestaat alleen uit elektriciteitsnetten. De warmte- en
warmte(/koude)-netten. koudevraag wordt op gebouwniveau opgewekt en opgeleverd door middel van elektrische toepassingen.
In dit hoofdstuk wordt voor elk van deze opties bekeken op welke manier zij zich onderscheiden op het gebied van fysieke en ruimtelijke kenmerken, kosten en baten voor gebruikers en duurzaamheid in brede zin. Vervolgens wordt op basis van de voor- en nadelen een overwogen keuze voorgesteld voor de meest geschikte energieinfrastructuur voor PLV
3.3 / Elektriciteit & Groen gas Mogelijkheden energieneutraliteit
Duurzame energiebron: beperkte grondstoffen beschikbaar binnen PLV om in de vraag naar groen gas te kunnen voorzien (--)
Binnen deze variant bestaat de energie-infrastructuur van het gebied uit elektriciteits- en (groene) gasnetten.
Figuur 3.1: Mogelijke uitvoering elektriciteit + (groen) gas infrastructuur. Belangrijkste opwekker van groen gas is een vergistingscentrale.
Voor het opwekken van duurzame energie voor een groen gas infrastructuur is in algemene zin alleen een vergistingscentrale mogelijk (zie figuur 3.1). Binnen de 10 km grens van PLV geldt een zeer beperkte beschikbaarheid van organisch afval (zie specialistisch rapport Macro - Bio-vergisting), benodigd als input
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
19
materiaal voor het vergistingsproces. De uitgangspunten voor GEN zijn dat een duurzame energie opwekker lokaal moet worden voorzien van benodigd input materiaal. Zonder beschikbare bron voor de vergistingscentrale in de buurt ontbreekt het aan argumenten om te kiezen voor de aanleg van een gasnet. Een mogelijke bron van 4
organisch afval zou de Riool Water Zuivering Installatie (RWZI) ten westen van PLV kunnen zijn . Een belangrijk voordeel van (groen) gas ten opzichte van de andere energiedragers is dat gas betrekkelijk eenvoudig kan worden opgeslagen (geldt ook voor fossiele brandstoffen in het algemeen en biomassa). Dit maakt gas relatief eenvoudig en robuust om in de energievraag te voorzien. De warmte piekvraag van woningen in de winter kan in het geval van groen gas volledig worden gedekt doormiddel van conventionele HR-ketels. De capaciteit van het huidige gasnet maakt dit mogelijk. Ook maakt een gas infrastructuur het mogelijk om met WKK eenvoudig lokaal warmte en elektriciteit gecombineerd op te wekken, waarvan in Nederland op grote schaal gebruik wordt gemaakt door de (chemische, papier) industrie en de glastuinbouw. Financiën en exploitatielasten
Haalbare business case: Investering in gasnet gelijk als “traditioneel” gasnet, inkomsten uit vastrecht blijven gelijk. Vraag naar gas neemt af door steeds energiezuiniger worden van nieuwe gebouwen. Productiekosten van groen gas liggen hoger, maar mogen niet leiden tot significant hogere leveringstarieven voor de eindgebruiker. Hierdoor wordt business case moeilijk haalbaar (--)
Periodieke lasten voor de eindgebruiker: vastrechtkosten blijven gelijk, variabel tarief groen gas ligt hoger waardoor energierekening hoger uitvalt (-)
De investeringskosten voor zowel het gas- als elektriciteitsnet worden maatschappelijk verrekend in de regionale transportkosten voor energie en komen dus niet direct voor rekening van de eindgebruiker in PLV. Voor een uitgebreide analyse over de kostenstructuur van een gas- en elektriciteitsnet (zie specialistische rapport Macro Inventarisatie elektriciteit- en gasnet). De eindgebruiker betaalt de reguliere vastrecht kosten voor de instandhouding van de netwerken. En er wordt eenmalig aansluitkosten voor zowel gas als elektriciteit betaald, die een onderdeel vormt van de stichtingskosten van de woning. Zowel het vastrecht tarief en de aansluitkosten zijn per netbeheerder regionaal vastgelegd en voor elke locatie gelijk. De kostprijs van groen gas bedraagt op dit 5
moment ongeveer € 0,48 – € 1 per Nm3 AE . De correctie prijs – de commodity prijs van fossiel aardgas – bedraagt € 0,247 per Nm3 AE. Het is hierdoor aannemelijk dat het consumententarief ook hoger ligt. Per 1 januari 2011 geldt een EPC-norm van 0,6 en in 2015 wordt deze aangescherpt naar een EPC-norm van 0,4. Berekeningen laten zien dat hiermee de energievraag voor ruimteverwarming en warm tapwater, met gas als energiebron, ongeveer gehalveerd wordt (zie specialistisch rapport Micro Analyse). In de onderstaande figuur wordt een globaal overzicht gegeven van de kostencomponenten van een jaarlijkse energierekening van een bewoner van een woning met een EPC van 0,6, een woning met een EPC van 0,4 en een volledig energieneutrale woning (inclusief huishoudelijk verbruik). Aanvullend wordt ingezoomd op de verhouding van de verbruikskosten voor energie en de vastrechtkosten voor onderhoud en beheer van de energie-infrastructuur. Uitgangspunt voor de bepaling van de energiekosten zijn de tarieven voor elektriciteit en fossiele gas. De kosten voor het gasverbruik zullen hoger uitvallen wanneer werkelijk groen geproduceerd gas geleverd wordt.
4
Hier wordt organisch afval als restproduct geleverd bij de rioolwaterzuivering. Vanuit het benutten van kansen die deze locatie biedt kan dit een goede mogelijkheid zijn.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
20
€ 2.000
EPC 0,6 Groen gas
Groen gas + elektriciteit Vastrecht Gas € 186
€ 1.500
Kosten gasverbruik € 310
Onderhoud
€ 1.000
Kosten elektriciteitverbruik Heffingskorting Elektriciteit Vastrecht Elektriciteit 3x25A
< EPC 0,4 Groen gas
Kosten gasverbruik € 500
Vastrecht Gas
Vastrecht Gas € 186 54%
€-
0,6 | G+E
0,4 | G+E
Kosten gasverbruik € 155 46%
XXL | G+E
€ -500
Figuur 3.2. Jaarlijkse energierekening tussenwoning 120 m2
Uit de figuur is af te lezen dat als gevolg van de EPC ontwikkeling de vraag naar gas voor ruimteverwarming en warm tapwater afneemt. Hierdoor nemen de variabele kosten voor gas af, en het relatieve deel voor vastrecht toe. De vaste kosten die de eindgebruiker betaalt voor zijn gasaansluiting nemen toe ten opzichte van het gasverbruik. De kosten per eenheid gas worden dus hoger terwijl de absolute behoefte aan gas afneemt. De inkomsten van de gasleverancier nemen af door de lagere volumes aan getransporteerd gas. Hierdoor kan de exploitatie van een gasnet onrendabel worden. Als dit indirect leidt tot het verhogen van de vastrechtkosten leidt dit tot hogere energielasten voor de eindgebruiker. Conclusie is dat het onderhoud en de exploitatie van een gasnet en de kosten voor de eindgebruiker die daarmee samenhangen onder druk komen te staan door de wettelijk vastgelegde EPC ontwikkeling.
6
Maatschappelijke acceptatie gasnet
Fysieke inpasbaarheid: een groen gasnet is niet anders dan een traditioneel gasnet, waardoor fysieke inpasbaarheid ondergronds geen probleem is. Voor eventuele biocentrales dient ruimte gereserveerd te worden die past binnen de gewenste beeldkwaliteit van het gebied (+)
Juridische mogelijkheden: juridisch gezien zijn er geen obstakels omtrent de aanleg van een gasnet. Wel moet rekening worden gehouden met veiligheidsrestricties rondom transport en gebruik van gas. Daarnaast zal de aanleg van eventuele biocentrales een vergunningprocedure met zich meebrengen.
Maatschappelijke acceptatie: gebruik van gas om gebouwen te verwarmen is algemeen geaccepteerd in Nederland. Het vergroenen van de energiebron zal niet leiden tot weerstand. (++)
Bestuurlijke acceptatie: Verwachting is dat politiek en ambtenaren de maatschappelijke opinie grotendeels zullen volgen, zeker als er geen andere obstakels zijn. Wel zullen garanties gegeven
6
“Op lokaal niveau zullen de gasdistributienetten in toenemende mate dienen voor distributie van groen gas. In nieuwbouwgebieden wordt gas- en warmtedistributie naar alle gebouwen uiteindelijk achterwege gelaten, het tempo van deze verandering is afhankelijk van het tempo van aanscherping van de gebouwnormen naar emissieloze gebouwen met EPC = 0 en van de discussie over de vraag of gas al dan niet een rol blijft behouden voor het leveren van piekcapaciteit voor de laagwaardige warmtevraag.” Verwachtingen Rapport Net voor de toekomst, Netbeheer Nederland.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
21
moeten worden voor stabiele levering en beperkte overlast voor omwonenden, gezien bestuurders hierop aangesproken zullen worden. Met betrekking tot de maatschappelijke acceptatie van een gasnet worden geen problemen verwacht. Dit is hoe de energie-infrastructuur standaard in Nederland thans wordt uitgevoerd. Bij slecht geïsoleerde woningen (de gangbare woningen van voor 1980) is veel verwarmingsvermogen nodig. Hiervoor is het gebruik van aardgas met zijn hoge vermogen per eenheid investering ideaal. Historisch bestond er ook nauwelijks koudevraag in de gebouwde omgeving. De vondst van aardgas in Nederland (1959) in combinatie met de lage prijs, zorgde dan ook voor een zeer snelle aanleg van het aardgasnet in de zestiger jaren. Bovendien zijn de transportverliezen van aardgas laag ten opzichte van elektriciteit. Het biedt alle comfort zoals men dat gewend is: thermisch comfort, warm tapwater comfort, akoestisch comfort (geen geluidsoverlast) en koken op gas. Binnen het kader van duurzaamheid mag wel enige weerstand worden verwacht. Bij de verbranding van groen gas vindt, net als bij conventioneel gas, lokaal CO2 uitstoot plaats. Echter, het transport van gas met behulp van een gasnet voorkomt de verplaatsing van andere energiedragers op meer milieubelastende manieren (bijv. pellets per truckvervoer) en heeft zo (indirect) juist invloed op de vermindering van CO2 uitstoot. Een intensieve levenscyclus analyse zou moeten uitwijzen welke effecten dominant zijn. Lange termijn robuustheid Een gasnet op PLV zal naar verwachting worden aangesloten op het landelijke gasnet. Dit maakt de terugval naar aardgas, bijvoorbeeld in geval van falen van een duurzame energieopwekker, zeer aannemelijk. Dit kan dus de werkelijke verduurzaming van PLV op de lange termijn frustreren. Het hebben van een terugvaloptie in geval van uitval maakt een groen gas netwerk tegelijkertijd wel robuust. Ondanks dat het groene gas als duurzaam kan worden beschouwd zal de aanleg van een gasinfrastructuur het huidige energiestelsel van energievoorziening met een brandstof ondersteunen.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
22
3.4 / Elektriciteit & Groene warmte Mogelijkheden energieneutraliteit
Duurzame energiebron: Beperkte beschikbaarheid van (combinaties van) duurzame energiebronnen om in de warmtevraag te kunnen voorzien (--)
Binnen deze variant bestaat de energie-infrastructuur van het gebied uit elektriciteits- en (groene) warmtenetten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warmtenet van ~70˚C en ~40˚C. Iedere opwekker kan aan een bepaald temperatuurnet gekoppeld worden. Er zijn een aantal verschillende duurzame opwekkingstechnieken beschikbaar; geothermie, bio-wkk‟s (biomassa of groen gas), zonnecollectoren, collectieve WKOs met warmtepompen, of duurzame restwarmte. Voor voorbeelden van een mogelijke infrastructuur met een warmtenet en daarbij passende mogelijke opwekkers zie figuur 3.2 en figuur 3.3. De voor- en nadelen per techniek voor PLV worden in het specialistisch rapport Macro besproken.
Figuur 3.3: Voorbeeld van energie-infrastructuur met een warmtenet van ~70°C. De geothermie bron is de grote opwekker van warmte in dit voorbeeld. Ook restwarmte uit de industrie kan bijdragen op dit warmtenet.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
23
Figuur 3.4: Voorbeeld van energie-infrastructuur met een warmtenet van ~40°C. Een biomassa centrale levert zowel stroom als warmte, eventueel ondersteund met een collectieve WKO en warmtepompen.
De aflevertemperatuur van warmte door een collectief net heeft directe invloed op de keuze voor de binneninstallatie van een afnemer. Voor tapwater en hoge temperatuur verwarming (HTV) zijn bijvoorbeeld hogere temperaturen nodig dan (>~80°C) dan voor nieuwbouw gebruikelijke lagere temperatuur verwarming (LTV) zoals bijvoorbeeld LT-vloerverwarming (~40°C). Zo zal het in voorbeeld van de bio-hub van figuur 3.4 een aanvullende voorziening nodig zijn om warm tapwater te kunnen leveren in een gebouw. Voor PLV bestaat de mogelijkheid de keuze voor de energie-infrastructuur en binneninstallatie parallel aan elkaar te laten verlopen. Dit betekent dat naast de keuze voor energie opwekkers, ook het ontwerp van de binneninstallatie samenhangt met de gekozen energie-infrastructuur. In relatie tot de opwekkers is voor geothermie vastgesteld dat er in PLV sprake is van een hoge voorinvestering en een geringe warmtevraag, ten gevolge van respectievelijk de fasering van de nieuwbouw en de EPC-norm ontwikkeling. Uitgaande van afzet binnen PLV is er niet voldoende afzetmarkt voor een haalbare business-case.. Bovendien lijkt op basis van een eerste oriëntatie dat de bodem op PLV tot ~4 km niet geschikt is voor geothermie (zie specialistisch rapport Macro - geothermie). Voor een biomassacentrale geldt dat de beschikbaarheid van lokale, houtige biomassa beperkt is en daarom grootschalige toepassing van biomassa niet haalbaar is (zie specialistisch rapport Macro - Biomassa). De grootschalige toepassing van niet-gebouwgebonden zonnecollectoren leidt tot een zeer groot ruimtebeslag (lage energiedichtheid). Dit wordt, gezien de GREX van PLV, onwenselijk geacht. Collectieve WKO‟s worden als interessante optie bestempeld, mits het systeem inclusief warmtenet financieel haalbaar is (zie specialistisch rapport Macro - WKO).
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
24
Van duurzame restwarmte zijn tot op heden geen bronnen binnen een straal van 10km rond PLV bekend. Wel kan gedacht worden aan mogelijke warmtecascaden met de lokale tuinbouwbedrijven, indien deze bereid zijn hun WKK installaties op biomassa te stoken. Deze biomassa dient dan lokaal (binnen 10 km) geproduceerd te worden. Eerder werd al aangegeven dat deze biomassa lokaal beperkt beschikbaar is. Het aansluiten op het warmtenet van Leiden levert een terugvaloptie op bij eventueel falen van een collectieve warmtevoorziening in het gebied. Echter, het warmtenet van Leiden zal enkel bijdragen in de energieneutrale ambitie als de geleverde warmte fossielvrij is geproduceerd. Op dit moment wordt het warmtenet van Leiden van warmte voorzien via een fossiel gas. Een technisch nadeel van warmtenetten zijn de energieverliezen over grotere afstanden, hierdoor is veel input van energie nodig om de benodigde warmte aan het einde van het net af te leveren. Groot voordeel van een warmtenet is dat het net zelf beschouwd kan worden als warmtebuffer, waardoor extreme warmtevraag op koude winterdagen vrij eenvoudig kunnen worden opgevangen. Kortom, een warmtenet biedt voldoende flexibiliteit om duurzame opwekkers op te kunnen aansluiten. De opwekkers zelf zijn maar deels geschikt voor toepassing binnen PLV. Financiën en woonlasten
Haalbare business case: Exploitatie warmtenet en warmtelevering zijn gekoppeld. Vraag naar warmte neemt af door verbeterende energieprestatie van nieuwe gebouwen, waardoor inkomsten lager worden. Business case is haalbaar te krijgen door de warmtetarieven voor de eindgebruiker óf de aansluitbijdrage te verhogen, beide ten koste van de exploitatielasten voor de eindgebruiker (--)
Periodieke lasten voor de eindgebruiker: NMDA-tarieven in combinatie met relatief hoge bijdrage aansluitkosten leidt tot een relatief hoge energierekening (-)
Een warmtenet is over het algemeen duurder in aanleg dan gas of elektra (zie specialistisch rapport Macro). Warmtenetten zijn vaak private netten hetgeen betekent dat de investerings- en exploitatiekosten voor het net direct voor rekening van de exploitant zijn en doorberekend worden aan de eindgebruiker. Bij een sterke business-case kan het financiële voordeel dus ook direct bij de eindgebruiker terecht komen. Om de investering voor het warmtenet terug te kunnen verdienen is er een minimaal aantal warmte-aansluitingen 2
per km en dus een minimale woningdichtheid nodig. Ook is er een minimale afzet nodig (in GJ) over deze 7
aansluitingen om ook daadwerkelijk voldoende omzet te draaien . De gefaseerde ontwikkeling bij PLV brengt een grote onzekerheid in de te voorspellen afzet met zich mee. Mogelijke kansen doen zich voor als een koppeling gelegd kan worden met het warmtenet van Leiden, waardoor meer warmtebehoefte aanwezig is, en vanaf het begin gebruik kan worden gemaakt van een bestaande bron, mits deze bron op termijn duurzaam wordt. Geconcludeerd wordt dat, vanuit financiële overwegingen, de aanleg van een warmtenet voor PLV niet interessant is voor een exploitant indien alleen de projectlocatie PLV als mogelijke afzetmarkt wordt beschouwd. Voor details over deze financiële beschouwing (zie Specialistisch rapport Macro - Inventarisatie warmtenet). Onderstaande figuur bevestigt de geringe warmtevraag, waardoor het vastrecht voor warmte een groot aandeel van de totale energielasten uitmaakt. Deze vastrecht kosten hangen direct samen met de kosten voor de
7
Verwacht wordt een afname van de vraag naar laagwaardige warmte en toename van de vraag naar energie voor mobiliteit en naar elektriciteit. Rapport Net voor de Toekomst, Netbeheer Nederland.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
25
exploitatie van het net. Als door besparende maatregelen op gebouwniveau de totale warmtevraag afneemt nemen de kosten per eenheid warmte (GJ) toe. € 2.000
EPC 0,6 Groene warmte
Groene warmte + elektriciteit
Kosten warmte & koudegebruik € 307 47%
€ 1.500 Onderhoud Kosten elektriciteitverbruik
Vastrecht Warmte € 346 53%
€ 1.000 Heffingskorting Elektriciteit Vastrecht Elektriciteit 3x25A € 500
< EPC 0,4 Groene warmte
Kosten warmte & koudegebruik
Kosten warmte & koudegebruik € 142 29%
Vastrecht Warmte
€0,6 | W+E
0,4 | W+E
XXL | W+E
Vastrecht Warmte € 346 71%
€ -500
Figuur 3.5. Jaarlijkse energierekening tussenwoning 120 m2
Maatschappelijke acceptatie warmtenet
Fysieke inpasbaarheid: groene warmtenet niet anders dan “traditionele” warmtenet, waardoor fysieke inpasbaarheid ondergronds geen probleem is. Voor eventuele warmtecentrales en leidingtracés dient ruimte gereserveerd te worden die past binnen de gewenste gebiedskwaliteit. In het gebouw is alleen een afgifteset nodig om warmte van het net over te dragen naar de woning, waardoor ruimte “overblijft” (++)
Juridisch gezien zijn er geen obstakels of vergunningsverplichtingen die aanleg van een warmtenet zouden kunnen belemmeren of bemoeilijken.
Maatschappelijke acceptatie: het is momenteel gangbaar om verplicht aan te sluiten op een warmtenet. Daarmee zal een warmtenet maatschappelijk gezien geen discussie opleveren. Eventueel is het gebrek aan keuzevrijheid voor de eindgebruiker een punt dat ter discussie gesteld kan worden. (+/-)
Bestuurlijke acceptatie: Verwachting is dat politiek en ambtenaren de maatschappelijke opinie grotendeels zullen volgen, zeker als er geen andere obstakels zijn. Wel zullen garanties gegeven moeten worden voor stabiele levering en laagste tarieven voor omwonenden, gezien bestuurders hierop aangesproken zullen worden.
Een warmtenet en bijbehorende opwekkers leveren over het algemeen een robuuste en geaccepteerde techniek. Het ruimtebeslag en de zichtbaarheid is beperkt. Een belangrijk nadeel voor de eindgebruiker is dat deze geen keuzevrijheid heeft met betrekking tot waar deze zijn energie afneemt. Dit hangt samen met het feit dat de exploitant van het private net ook de enige aanbieder is. Dit kan uiteraard tot weerstand van de eindgebruiker leiden. Indien het warmtenet het gasnet volledig vervangt zullen bewoners niet de mogelijkheid hebben te koken op gas, hetgeen een beperking kan zijn.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
26
Tot slot kunnen er vraagtekens worden gezet bij enkele duurzaamheidsaspecten van een warmtenet. Zo zorgt centrale opwekking door middel van, bijvoorbeeld, biomassa nog altijd voor CO2 uitstoot, welke alleen gecompenseerd kan worden mits de houtige brandstof uit de directe omgeving komt. Ook zijn restwarmte bronnen veelal conventionele, fossiele, opwekkers, die door de afzet van overtollige warmte in hun huidige business worden ondersteund. Lange termijn robuustheid Voor de lange termijn is vooral de mogelijke aaneenschakeling van stads-, of regionale warmtenetten interessant. Voor duurzame warmte opwekkers is een grote afzetmarkt cruciaal voor een levensvatbare exploitatie. Door een aaneenschakeling van warmtenetten kan een afzetmarkt worden gecreëerd die het potentieel van een specifiek gebied, in dit geval PLV, ruim overstijgt. Binnen deze context zijn de bovengenoemde beperkingen van PLV in relatie tot een warmtenet minder relevant. Tot slot wordt verwacht dat de dalende warmtevraag bij afnemers zich in de toekomst doorzet en de ontwikkeling van grootschalige warmtenetten dus feitelijk achterloopt op besparende maatregelen bij afnemers. Dit maakt het strategisch inzetten op grootschalige warmtenetten onzeker.
3.5 / Alleen elektriciteit Mogelijkheden energieneutraliteit
Duurzame energiebron: voldoende (combinaties van) duurzame energiebronnen voorhanden om in de totale energievraag te kunnen voorzien (++)
De energie-infrastructuur van het gebied bestaat alleen uit elektriciteitsnetten. Het belangrijkste gevolg is dat de warmtevraag in zijn geheel op gebouwniveau moet worden gegenereerd. Dit kan doormiddel van WKO technieken –met individuele warmtepomp op gebouwniveau- als ook zonnecollectoren. Doordat de nadruk bij deze variant op elektriciteit ligt zal er een relatief grote opwekker van elektriciteit aan de energie-infrastructuur gekoppeld moeten worden. De meest voor de hand liggende techniek hiervoor is windenergie en zonne-energie. Voor meer details over bijbehorende opwekkers zie specialistisch rapport Macro- Wind energie en WKO. Indien er op gebouwniveau zonnecollectoren worden ingezet voor het produceren van warmte zal er in de winter een tekort aan warmte aanbod ontstaan. Zonnecollectoren leveren in mindere mate warmte gedurende de winter terwijl de warmtevraag juist dan maximaal is. Een zonnecollector systeem zal naar verwachting dus moeten worden aangevuld met een warmtepomp of ketel. Als aan de warmtevraag wordt voldaan doormiddel van warmtepompen, zal de piekvraag naar warmte zich vertalen in een piekvraag naar elektriciteit (warmtepompen gebruiken elektriciteit om warmte te genereren).
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
27
Figuur 3.5; Voorbeeld variant alleen elektriciteit infrastructuur. Warmte voorziening geschiedt doormiddel van WKO's of thermische zonnecollectoren. Wind turbines zijn nodig om in de grote elektriciteitsbehoefte te voorzien.
Een zonnecollector systeem wordt meestal gebruikt voor het genereren van warm tapwater, waarbij de warmte wordt opgeslagen in een zonneboiler. Deze warmte is in bepaalde gevallen ook bruikbaar voor ruimteverwarming, hoewel deze bijdrage over het algemeen beperkt is. Een collectief WKO systeem met warmtepomp wordt meestal zodanig ontworpen, dat vooral in de basis warmtevraag (ca 30 % van de ontwerpcapaciteit) kan worden voorzien. Deze systemen worden daarom vaak uitgerust met een piekketel die bijspringt op momenten dat de warmtevraag hoger is dan de maximale capaciteit van het warmtepompsysteem. Dit kan een standaard gas C.V.-ketel (HR) zijn, of een ketel op biomassa (hout, pellets). Bij een alleen elektriciteit infrastructuur is de standaard gasgestookte C.V.-ketel echter geen mogelijkheid, tenzij er bijvoorbeeld gasflessen worden ingezet. Het voordeel van een niet-elektrische piekketel is dat deze geen beroep doet op het elektriciteitsnet en indien nodig op vraag kan leveren. Het nadeel is dat er bij verbranding in de ketel CO2 uitstoot plaats vindt. Indien op gebouw niveau aan de warmte vraag kan worden voldaan door lokale opwekking via WKO + warmtepomp, eventueel in combinatie met zonneboilers en hulpstookketel, dan is het de verwachting dat de vraag naar centrale opwekking voor warmte (Macro) verwaarloosbaar is. Er is dan geen centrale voor warmte opwekking nodig. Belangrijk is hoe aan de totale elektriciteitsvraag – de vraag voor het gebouwgebonden deel
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
28
(WKO + WP, hulpenergie van pompen, regeltechniek, ventilatie en verlichting) en het gebruiksgebonden deel (apparaten, computers, etc.) wordt voldaan. Dit kan door energietechnieken op het gebouw of in het gebied. Voor het gebouw ligt zon-PV op dak en eventueel tegen de gevel voor de hand. Voor het gebied is het met name van belang ruimte in te plannen voor opwekkers van wind- en/of zonne-energie. Voor een alleen elektriciteit infrastructuur ligt een wind-turbine als opwekker voor de hand omdat de kostprijs van wind op land voor duurzame energie betrekkelijk laag ligt. Dit is een bewezen en financieel relatief aantrekkelijke technologie. Mocht er, vanwege maatschappelijke weerstand geen draagvlak zijn voor windturbines kan alleen elektriciteit ook worden ingevuld door middel van bio-wkk‟s (warmte wordt dan niet gebruikt), ultra-diepe geothermie (hogere temperaturen waarmee elektriciteit kan worden opgewekt), en zonne-energie toepassingen. Een technisch probleem van vol-elektrische infrastructuur zijn de sterke schommelingen van vraag en aanbod. In tegenstelling tot gas waarin energie opgeslagen zit en warmtenetten die dienen als warmte energiebuffer kan 8
elektriciteit in Nederland momenteel commercieel niet aantrekkelijk worden opgeslagen. . In de uitgangspunten is opgenomen dat het (landelijk) elektriciteitsnet als buffer wordt ingezet als lokale productie en vraag niet in evenwicht is. Het andere probleem is dat extreme pieken in vraag en aanbod voor problemen kunnen zorgen door de capaciteit van het net onder druk te zetten. Dit betekent dat het net naar verwachting verzwaard aangelegd zal moeten worden en indien mogelijk uitgerust met vraag en aanbod sturing, Smart-Grids. Voor een uitgebreide beschouwing over de mogelijkheden van vraag- en aanbod sturing voor PLV wordt verwezen naar de 9
bijlage specialistisch rapport Macro-Vraag- en aanbod sturing PLV.
Een mogelijke oplossing om, zonder vraag- aanbod-sturing, warmte te bufferen is door gebruik te maken van een groot boilervat per afnemer. Een warmtepomp kan de boiler op gewenste temperatuur houden. Wanneer de vraag nu de capaciteit van de warmtepomp overstijgt kan de boiler als buffer dienen om in de totale warmtevraag te voorzien. Exacte detailberekeningen moeten uitwijzen wat hiervoor de mogelijkheden zijn. Financiën en woonlasten
Haalbare business case: vastrecht elektranet blijft gelijk, vraag naar elektriciteit neemt toe. Met windenergie en/of zonne-energie op gebieds- of gebouwniveau is business case goed rendabel te krijgen (++)
Periodieke lasten voor de eindgebruiker: Eindgebruiker betaald vastrecht voor één netwerk waar gebruik van wordt gemaakt, woningen richting energieneutraal hebben beperkte elektravraag over waar een lage energierekening tegenover staat (++)
8
“Lokale opslag van elektriciteit wordt belangrijk, maar is nog kostbaar en wordt daarom op dit moment in grote omvang nog
niet realiseerbaar geacht; de accu‟s van elektrische auto‟s maken op termijn lokale elektriciteitsopslag technisch mogelijk…Wanneer deze situatie zich daadwerkelijk voor gaat doen zal dit tot optimalisaties leiden in relatie tot netverzwaring en slimme sturing van netbelastingen.” Rapport Net voor de Toekomst, Netbeheer Nederland. Pg 21. 9
“De lokale elektriciteitsnetten moeten geschikt worden gemaakt voor zowel levering als lokale productie en voor slim
afstemmen van vraag en aanbod. Daarnaast moeten deze netten worden verzwaard i.v.m. een stijging van de gemiddelde belasting van het net voor zowel levering als lokale productie. Als de afstemming van vraag en aanbod slim valt te regelen, kan daarmee de verzwaring van de netten worden beperkt…Nieuwe netten kunnen direct verzwaard worden aangelegd. In beide gevallen betekent „verzwaring‟ dat er minder gebouwen op een middenspanningsruimte worden aangesloten. Oftewel dat er extra transformatoren en ruimtes daarvoor zullen moeten worden ingepast in de netten. Dit zal een dure opgave zijn...”, Rapport Net voor de Toekomst, Netbeheer Nederland. Pg 25.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
29
Naar verwachting zal het lokale net op PLV aangesloten worden op het landelijke net waardoor er gesaldeerd kan worden en voor de exploitant van opwekkers garanties van afzet kunnen worden afgegeven. Dit maakt een alleen elektriciteit infrastructuur de meest flexibele oplossing met betrekking tot de fasering van PLV, omdat vanaf dag één de opgewekte stroom kan worden afgezet aan heel Nederland. Een vol-elektrische infrastructuur moet vanwege de grotere capaciteit verzwaard worden aangelegd ten opzichte van conventionele elektriciteitsnetten (zie specialistisch rapport Macro- Inventarisatie elektriciteits & gasnet). De initiële kosten hiervoor zijn ongeveer drie keer zo hoog. Echter, doordat regionale netbeheerdersmarkt een NMA gereguleerde markt is, en de winstmarges zijn vastgesteld, worden alle meerkosten regionaal/ landelijk verrekend door de energie transportkosten en dus maatschappelijk gedragen. Voor de woonlasten van de PLV gebruiker heeft dit dus geen effect (zie specialistisch rapport Macro- Inventarisatie elektriciteits & gasnet). Conclusie is dat, doordat de kosten voor het net niet worden doorberekend aan de eindgebruiker, en de eindgebruiker in dit scenario maar voor één aansluiting hoeft te betalen, de lasten voor de bewoner in PLV, met een alleen elektriciteit infrastructuur, op vastrecht minimaal zijn. Het is in principe ook mogelijk een privaat net aan te leggen om meer business vrijheid te creëren en niet onder NMA toezicht te vallen. In de praktijk is echter gebleken dat het privaat aanleggen en beheren van een net zelden financieel aantrekkelijker is dan via een regionale netbeheerder. Daarnaast geldt in Nederland de hoofdregel dat als particulieren gebruikers aangesloten zijn op een elektriciteitsnet het geen gesloten of privaat net kan zijn. Het beheer van het energienet komt dan automatisch in handen van de aangewezen netbeheerder in het gebied. De ontheffingen die tot nu toe verleend zijn door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gelden met name voor energienetwerken op gesloten bedrijfs- of industrieterreinen. Er zijn ook enkele recreatieparken die een gesloten net kennen. De figuur hieronder laat zien dat het totale vastrecht voor de eindgebruiker minimaal is, doordat enkel voor aansluiting en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk betaalt dient te worden. De warmte voorziening van de afnemer geschiedt doormiddel van elektrische toepassingen. Verwarmen met elektriciteit is in principe duurder dan bijvoorbeeld verwarmen door gas. Het variabele energieverbruik moet dus terug gedrongen worden, of duurzaam worden opgewekt op gebouwniveau, om de totale energielasten te minimaliseren.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
30
€ 2.000
Alleen elektriciteit
Vastrecht Elektriciteit 3x25A € 246 16%
EPC 0,6 Alleen elektrciiteit
€ 1.500
€ 1.000
Kosten elektriciteitver bruik € 1.300 84%
Onderhoud Kosten elektriciteitverbruik Heffingskorting Elektriciteit
Vastrecht Elektriciteit 3x25A Vastrecht Bronwarmte
€ 500
Kosten elektriciteitver bruik €0%
< EPC 0,4 Alleen elektriciteit
€0,6 | E
0,4 | E
Vastrecht Elektriciteit 3x25A € 246 100%
XXL | E
€ -500
Maatschappelijke acceptatie
Fysieke inpasbaarheid: elektranet wordt verzwaard aangelegd, maar ondergrondse inpassing leidt niet tot problemen. Voor energieopwekkers als windmolens dient ruimte gereserveerd te worden die past binnen de gewenste beeldkwaliteit van het gebied. In de het gebouw is ruimte nodig voor een warmtepomp (+/-)
Juridische mogelijkheden: energieopwekkers binnen deze infrastructuur zullen ruimte in beslag nemen, en daarmee aan vergunningsprocedures onderhevig zijn. Daarnaast zijn er ook een aantal regels omtrent natuur en milieu in het gebied van kracht waar rekening mee moet worden gehouden.
Maatschappelijke acceptatie: er zal weinig discussie zijn rondom de aanleg van een geheel elektrische infrastructuur zelf. De technieken om binnen deze infrastructuur energie op te wekken zouden tot discussie kunnen leiden. Hier moet tijdig het gesprek met de omgeving over worden aangegaan.
Bestuurlijke acceptatie: Verwachting is dat politiek en ambtenaren de maatschappelijke opinie en economische haalbaarheid grotendeels zullen volgen. Daarnaast kan het zijn dat politiek gezien nog een nadrukkelijke opinie hebben met betrekking tot een of meerdere technieken. Ook dit moet direct in de discussie rondom invulling van het energie-netwerk worden mee genomen.
Individuele WKO-combi-systemen worden in de praktijk niet altijd goed gerealiseerd. Dit resulteert dan in hoge stookkosten of laag comfort. De kosten zijn te hoog doordat elektrisch bijstoken - ca 3,5 keer zo duur in gebruik als aardgas bij gelijke warmtelevering - te vaak en te veel wordt aangesproken, waardoor de verwarmingskosten hoger worden dan systemen die geheel met aardgas worden gestookt. Of het comfort is te laag, omdat aan de warmtevraag niet wordt voldaan omdat de uitgelegde capaciteit (WKO + WP systemen zijn ca 5 tot 10 keer zo duur per kWh dan aardgassystemen, en zijn ook kritischer mbt hun aansluitcapaciteit op de infrastructuur) te krap is waardoor de ruimtetemperaturen te laag zijn en men het koud krijgt. In sommige gevallen (Wijk De Teuge, Zutphen, Complex Kotmanpark, Enschede en Wijk Weideveld, Bodegraven) worden beide omstandigheden gecombineerd, namelijk te lage warmtecapaciteit en hogere stookkosten dan de referentie aardgas. Bij een vol-electrische infrastructuur is het dus van groot belang dat de installatie op gebouwniveau integraal aansluit bij het energieconcept op gebiedsniveau.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
31
Alleen elektriciteit vereist innovatie van bouw en installatietechniek, gericht op het verminderen van de aansluitcapaciteit én de elektriciteitsverbruik. Bovendien zal de gebruikers – gewend aan een aardgas- of collectieve warmtevoorziening - geleerd moeten worden met deze systemen om te gaan. Hierbij kan home automation in combinatie met een slimme meter een belangrijke rol spelen. Op zowel de bouw- en installatietechniek, als op het gebied van home automation is nog veel innovatie en praktijkonderzoek nodig. Deze inspanningen zullen echter vereist zijn en naar verwachting meer dan terugverdiend worden als energieneutraliteit én kosteneffectiviteit consequent als harde randvoorwaarden worden gehandhaafd. Net als bij warmte zal de eindgebruiker niet in staat zijn te koken op gas (althans niet via een centraal gasnet). Ook wordt thuis koken relatief duurder, doordat er op, hoge vermogens, inductieplaten moet worden gekookt. Belangrijk voordeel is wel dat er in huis geen gas meer wordt verstookt waardoor er geen koolstofmonoxide gevaar is en de luchtkwaliteit van het gebied als geheel optimaal is. De lokale CO 2 emissie is nul. Belangrijk nadeel zijn de opwekkers die samenhangen met een alleen elektriciteit infrastructuur. Als “grote broer” zijn vrijwel altijd wind turbines nodig om het aanbod op het niveau van de verwachte vraag te brengen. Zoals bekend stuiten wind turbines op veel maatschappelijke weerstand. Lange termijn robuustheid Een belangrijk fundamenteel voordeel voor de lange termijn is dat in dit scenario geheel brandstofvrij energie kan worden opgewekt (wind, zon), waar bij andere oplossingen altijd nog enige vorm van brandstof afhankelijkheid is (biomassa, organisch afval). Ook is de verwachting dat Nederland niet in staat is autarkisch in zijn eigen brandstof behoefte te voorzien, wat Nederland politiek internationaal kwetsbaar maakt. Indien volledig wordt ingezet op alleen elektriciteit systemen, met wind en zon als opwekkers, kan de nationale positie ten opzichte van energie drastisch worden verbeterd. Energie-technisch is dit haalbaar. Robuustheid wordt gegarandeerd door aansluiting op het nationale net. In Nederland zijn er zelden tot nooit langdurige storingen. Dit maakt de robuustheid van een vol-elektrisch systeem op de lange termijn vrijwel optimaal. Tot slot biedt een verzwaard aangelegd alleen elektriciteit infrastructuur alle ruimte om grootschalig over te stappen op elektrisch vervoer en draagt op die manier op een breed vlak bij aan de verduurzaming van onze samenleving. In tegenstelling tot wat werd genoemd bij gas, is binnen deze context een alleen elektriciteit systeem misschien juist wel de innovatie waar Nederland op zit te wachten. In designscenario 0.3 zal verdere invulling worden gegeven aan de robuustheid door de ontwikkelingen te koppelen aan sociaal economische ontwikkelingen, en de verwachte mogelijkheid om maatschappelijke en technologische innovaties op te nemen in het proces.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
32
3.6 / Conclusie energie-infrastructuur voor PLV Om de in dit hoofdstuk besproken argumenten samen te vatten en inzichtelijk te maken zijn ze hier samengevat in een tabel. Op basis van deze tabel kan een conclusie worden getrokken voor de meest geschikte infrastructuur. Elektriciteit + Groen gas Mogelijkheden Energieneutraal
- Beperkte beschikbaarheid bronnen voor groen gas. + In potentie geen opslag, of piekbelasting issues - Volledige energieneutraliteit moeilijk bereikbaar met uitsluitend lokale bronnen.
Elektriciteit + Warmte
Alleen elektriciteit
- Beperkte mogelijkheden geothermie en andere duurzame bronnen
+ Voldoende duurzame opwekking van energie mogelijk dmv wind en zon
- Fasering PLV moeilijk te koppelen aan exploitatie warmtenet
- /+Vraag- en aanbod sturing wenselijk om piekbelasting op net te reduceren
- Aansluitingsdichtheid en totale energievraag afnemers PLV niet interessant voor grootschalige warmteafzet
- Historisch gezien technisch moeilijk realiseerbaar gebleken
+ Warmtenet dient als energieopslag/buffer
Financiën en Woonlasten
+ Voorspelbare woonlasten (niet meer dan anders) - Afhankelijk van aardgasprijs.
- Hoge investering warmtenet - Fasering PLV moeilijk te koppelen aan exploitatie warmtenet - Aansluitingsdichtheid en totale energievraag afnemers PLV niet interessant voor grootschalige warmte afzet. - Mogelijk hoge energielasten eindgebruiker
Maatschappelijke Acceptatie
+ Geen weerstand verwacht (in lijn met bestaande situatie NL) - Weinig verschil met huidige systeem, fossiel aardgas.
+ Geen weerstand verwacht + Beperkt bovengronds ruimtebeslag - Geen vrije keuze energieleverancier
Lange termijn Robuustheid
10 mei 2012 / Versie 5
+ Sluit aan bij Nederland als gas-rotonde.
+ Lage vastrecht lasten eindgebruiker, alleen voor elektriciteit + Bijbehorende energie opwekkers financieel aantrekkelijk voor exploitant + In potentie laagste energielasten van 3 infrastructuur varianten - Vaste kosten kunnen hoog zijn door zelfopwekking op woningniveau - Bijna per definitie gekoppeld aan wind turbines +/- Duurzaam wonen in een allelectric wijk moet goed gecommuniceerd en begeleid worden
- NietMeerDanAnders problematiek voor eindgebruiker
+ Geen lokale CO2 uitstoot
+ Mogelijkheden aaneenschakeling warmtenetten.
+ Breekt met de energieinfrastructuur van het verleden
- Geen echte, duurzame innovatie als wordt teruggevallen op aardgas.
- Grootschalige uitrol in NL beperkt door aanwezig gasnet.
- Borduurt verder op het bestaande, onhoudbare, fossiele systeem
- Verwachting dat warmtevraag per aansluiting in de toekomst afneemt.
+ Stimuleert duurzame ontwikkeling van uitstootvrije opwekkers + Sluit aan bij de ontwikkeling van elektrisch vervoer
Design scenario 0.2
33
Hieronder een weergave hoe de energie-infrastructuren scoren per onderwerp. Elektriciteit & groen gas
Elektriciteit & groene warmte
Alleen elektriciteit
Mogelijkheden energieneutraal: Duurzame energiebron Financiën + exploitatielasten: Haalbare business case per stakeholder Periodieke lasten voor eindgebruiker Maatschappelijke acceptatie: Fysieke inpasbaarheid Juridische mogelijkheden Bestuurlijke acceptatie Maatschappelijke acceptatie Lange termijn robuustheid: Sociaal economische ontwikkelingen Kan maatschappelijke en technologische innovaties opnemen.
Om de in dit hoofdstuk besproken argumenten inzichtelijk te maken zijn ze in een tabel en grafisch samengevat. Op basis van deze tabel kan een conclusie worden getrokken wat de meest geschikte energie-infrastructuur is.
De bovenstaande tabel bestaat uit een niet vooraf vastgestelde lijst van selectiecriteria exclusief wegingsfactoren. Het simpelweg tellen van negatieve en positieve aspecten per energie-infrastructuur schiet dan ook tekort als evaluatietechniek. Idealiter zou op basis van een vooraf opgesteld integraal PVE de bovenstaande tabel moeten worden beoordeeld. Deze is niet voorhanden en is de onderstaande conclusie gebaseerd op een integrale evaluatie met relevante experts van GEN en PLV.
Uit de tabel is af te leiden dat voor een (groen) gas infrastructuur voornamelijk de beperkte beschikbaarheid van lokale duurzame bronnen leidt tot een negatieve waardering. De maatschappelijke acceptatie, financiën en woonlasten zijn 1 op 1 vergelijkbaar met conventionele energie-infrastructuur en hebben op zichzelf geen positieve of negatieve invloed op het oordeel. Groot voordeel is dat de technische betrouwbaarheid vanuit historische overwegingen kan worden gegarandeerd. Echter, in relatie tot de mogelijkheden voor energieneutraliteit schiet een gasnet voor PLV tekort. Er zijn lokaal onvoldoende bronnen aanwezig om de vergisting naar groen gas te ondersteunen. Ook is de lange termijn onzeker. Tenzij de functionaliteit van het bestaande gasnet wordt uitgebreid (zijn er op de lange termijn, ook gezien de dalende trend voor warmtevraag, weinig incentives te verwachten die de investering in een (groen) gasnet in de toekomst voor PLV aantrekkelijk maken. Voor een warmtenet zijn de hoge vóór-investeringen hét grote obstakel. Daarnaast ook de beperkte beschikbaarheid van duurzame bronnen. De lage dichtheden en sterk gefaseerde bouw van PLV geven deze investeringen een hoog risicoprofiel. De daarbij behorende geringe warmtevraag van nieuwbouw ten gevolge van de EPC-normering en de fysische beperkingen voor duurzame opwekkers maken een warmtenet voor PLV over het geheel moeilijk te verdedigen. Voordeel is wel dat een deel van het benodigde ruimtebeslag zich ondergronds zal manifesteren. Op de lange termijn zou een regionale aaneenschakeling van stadswarmtenetten ervoor kunnen zorgen dat de afzet van warmte zich niet beperkt tot PLV en exploitatie van het net en investeringskosten voor opwekkers eventueel aantrekkelijk wordt. De verwachting is echter dat de warmtevraag per aansluiting in de toekomst afneemt en deze ontwikkeling dus onzeker is.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
34
Voor een vol- elektrische infrastructuur schuilen de problemen voornamelijk in de technische realisatie en maatschappelijke weerstand tegen de opwekkers. De verwachting is dat door middel van waarborging over de keten tijdens de uitvoering (mogelijkheden energieneutraal) de technische realisatie beter mogelijk wordt,. De maatschappelijke acceptatie vraagt nog veel aandacht.. Met betrekking tot de woonlasten en de lange termijn ontwikkeling wordt vol- elektrisch als de meest logische en zinvolle infrastructuur beschouwd. In potentie kunnen de woonlasten tot het laagste niveau worden gebracht en de bijbehorende energie -opwekkers zijn interessant voor de exploitant. Het stimuleert, of reduceert, de mogelijkheden voor energie opwekking naar voornamelijk uitstootvrije duurzame opwekkers. Het sluit aan bij de verwachte ontwikkeling van een dalende warmtevraag bij afnemers, en kan in een breder kader de inzet van elektrisch vervoer ondersteunen. Gegeven alle argumenten en beschouwingen in dit hoofdstuk hebben er toe bijgedragen dat voor de verdere ontwikkeling van energieneutraliteit voor PLV uitgegaan wordt van een vol-elektrische infrastructuur. In de volgende fase wordt per deelgebied een nadere uitwerking gemaakt hoe deze energie-infrastructuur passend gemaakt kan worden.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
35
4 / Oplossingsrichtingen De context en kaders zoals geschetst in hoofdstuk 1 en 2 en de conceptuele keuze voor een vol-elektrische energie-infrastructuur zoals beschreven in hoofdstuk 3, vormen de basis voor de volgende stap. Dit hoofdstuk beschrijft vanuit de huidige werkwijze en binnen de huidige regelgeving het speelveld dat omsloten wordt door twee uiterste oplossingsrichtingen. Deze oplossingsrichtingen geven ons het inzicht welke aspecten nog verdere uitwerking verdienen en waar de risico‟s van de oplossingsrichtingen liggen.
4.1 / Beschrijving van het speelveld We beschrijven in dit hoofdstuk twee uiterste oplossingsrichtingen, namelijk de energieneutraliteit wordt zoveel mogelijk op gebouwniveau of op gebiedsniveau gerealiseerd uitgaande van de bestaande situatie en de bestaande regelgeving. Dit noemen we de Max Micro en de Max Macro variant. Tussen deze twee uitersten ligt het speelveld waarbinnen in combinatie met nieuwe business modellen de optimale strategie voor energieneutrale ontwikkeling voor PLV kan worden gevonden. De oplossingsrichtingen worden beschreven aan de hand van de kernpunten van de business case beschrijving , zoals genoemd in paragraaf 1.3.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
36
4.2 / Uitgangspunten bij vol-elektrisch Energiebehoefte De keuze voor een vol-elektrisch netwerk betekent de volgende energievraag: Verbruik Energieverbruik
Aantal
Totaal (kWh) EPC 0,4
EPC 0,0
5.156 kWh
2.905 kWh
Gebouwgebonden verbruik
1.825 kWh
1.667 kWh
Huishoudelijk verbruik
3.331 kWh
3.331 kWh
0 kWh
-2.093 kWh
Nieuwbouw Woningen
4.60010
Duurzame opwekking gebouwniveau
Bestaande Bouw11 Kantoren
onbekend 200.000 m
onbekend 2
65 kWh/m
2
2
23.718.000 kWh
- 13.358.000 kWh
onbekend
45 kWh/m
2
- 9.000.000 kWh
Winkels, scholen, kerken
36.000 m
Glastuinbouw
onbekend
onbekend
onbekend
-
-
800.000 kWh
2.525
250 kWh
631.000 kWh
6
onbekend
onbekend
Gemalen en Sluizen (totaal) Openbare verlichting Bushokjes
250 kWh/m2
13.000.000 kWh
Netverlies
9.000.000 kWh
2,00%
Totale energievraag
≈
943.000 kWh
- 656.000 kWh
48.000.000 kWh
- 33.500.000 kWh
Totale Energievraag = 48.000.000 kWh/jr ≈ 173.000 GJ/jr Naast de totale energievraag op jaarbasis is er ook nog sprake van een piek, die vooral van belang is bij de dimensionering van het infrastructuurnetwerk. De aanname is dat deze piek bij vol-elektrisch vooral wordt bepaald door het aanbod van wind- of zonne-energie. Het is interessant om de piek te reduceren door actieve vraag-aanbodsturing. Zie bijlage vraag-aanbodsturing.
4.3 / Max Micro: Maximaal op gebouwniveau Deze oplossingsrichting gaat uit van een maximale duurzame prestatie op gebouwniveau, hetgeen betekent dat op gebouwniveau zoveel mogelijk energie bespaard wordt, en zoveel mogelijk duurzaam wordt opgewekt. Hierbij wordt uitgegaan van bewezen technieken, comfort, financiële optimalisatie, rekening houdend met meerdere gebruikersprofielen en meerdere woningtypen. We onderscheiden drie gebruikersprofielen, namelijk een gemiddeld energieverbruik, een hoog en een laag energieverbruik. We onderscheiden ook meerdere typen woningen.
10
Er wordt gerekend met 4.600 woningen met een bandbreedte van + of – 400. Het maximaal aantal woningen is 5.000 11 Wordt per deelgebied in volgende fase meegenomen
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
37
Type woning
Oppervlakte
Afkorting
120 m
2
R120
Hoekwoning, 2-onder-1 kap
120 m
2
K120
Urban Villa (appartement)
100 m
2
U100/A100
Villa
180 m
2
V180
Rijwoning
Elk type woning heeft een eigen optimum als het gaat om energieprestatie gecombineerd met financiële prestaties (investeringskosten en exploitatiekosten). Dit betekent dat de Max Micro oplossing niet bestaat uit één geoptimaliseerde oplossing voor alle woningtypes maar juist een combinatie van verschillende oplossingen voor verschillende woningtypes (zie specialistisch rapport micro-analyse). In de bepaling van de Max Micro oplossingsrichting is uitgegaan van twee varianten in het verbruik: van een „gezin met normaal energiegedrag‟ en van een „groot onzuinig gezin‟. Het verbruik van het groot onzuinig gezin gebruiken we om het installatieconcept voor warmtelevering zo te ontwerpen dat ten alle tijden voldoende capaciteit geboden wordt tegen acceptabele woonlasten. Dit betekent dat door bijvoorbeeld voor ruime capaciteit van de warmtevoorziening te kiezen, geen dure elektrische bijverwarming nodig is. Het risico op extreem hoge energiekosten wordt hiermee geminimaliseerd. Daar waar deze ruime capaciteit leidt tot onacceptabel hoge kosten voor het gezin met gemiddeld verbruik, zullen we een flexibeler oplossing moeten ontwerpen. De oplossingsrichting De Max Micro oplossing (XXL-woning genoemd) maakt voor woningen hoofdzakelijk gebruik van de volgende technieken: Optimale isolatie gebouwschil, hoge luchtdichtheid en lage temperatuur afgifte om zoveel mogelijk energie te besparen, en de warmtevraag te beperken Domotica; slimme meet- en regeltechnieken, sensoren, slimme meters waarmee de technische installaties (ventilatie, verwarming, licht) en huishoudelijke apparatuur worden aangestuurd om het huishoudelijk elektriciteitsverbruik te beperken. Vraaggestuurd ventilatiesysteem op basis van CO2-detectie óf gebalanceerde ventilatie met warmte terug winning (wtw) Douche warmte terug win systeem Zonneboiler en zonnecollector om te voorzien in het warm tapwater en evt. ruimteverwarming voor levering primaire warmte vraag. Warmtepomp (bron nader te bepalen) om in de resterende beperkte warmtevraag (en evt. koudevraag) te kunnen voorzien Energiezuinige apparatuur Zon PV om elektriciteit op te wekken voor het elektriciteitsverbruik van de warmtepomp en het huishoudelijk elektriciteitsverbruik voor apparaten
De Max Micro oplossing maakt voor voorzieningen en kantoren hoofdzakelijk gebruik van de volgende technieken: Goede isolatie gebouwschil, verbeterde raam isolatie, gebruik maken van de thermische opslagkwaliteit van de gebouwconstructie Domotica; slimme meet- en regeltechnieken, sensoren, slimme meters waarmee de technische installaties (ventilatie, verwarming, licht) en andere apparatuur worden aangestuurd om het elektriciteitsverbruik te beperken. Warmtepomp (bron nader te bepalen) om in de resterende beperkte warmtevraag en koudevraag te kunnen voldoen
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
38
Zonneboiler voor warm tapwater Energiezuinige apparatuur en verlichting (waaronder liften) Zon PV om elektriciteit op te wekken
De bron voor de warmtepomp kan een WKO (Warmte Koude Opslag) zijn. Gelet op de schaalgrootte en de dichtheid moet nog nader onderzocht worden of dit een individuele WKO of een collectieve WKO is. Een collectieve WKO kan dan uitgevoerd worden op blokniveau van ca 10 woningen, op buurtniveau van ca 50 woningen of op nog grotere schaal. In dat laatste geval zou je weer kunnen spreken van een grootschalig warmtenet, en is dus eerder sprake van een voorziening op macroniveau. De zonnepanelen zijn zo gedimensioneerd dat ze het elektriciteitsverbruik voor de warmtepomp kunnen leveren. Afhankelijk van de bron, kan deze energie-opwekking ook nog in het gebied worden gedimensioneerd. Dit wordt in de volgende fase, designscenario 0.3 verder uitgewerkt. Er blijft bij de Max Micro oplossingsrichting nog steeds een energiebehoefte van 25.000 MWh die op gebiedsniveau moet worden opgewekt. Gelet op de eerdere beschouwingen in hoofdstuk 3, en de gunstige windligging aan de kust, kiezen we ervoor dit te doen met windmolens. In Nederland draait een windmolen ongeveer 2.000 tot 2.500 uur, we rekenen met 2.250 uur. 1 Windmolen van 3 MW levert dus op jaarbasis 6.750 MWh op. Om de restvraag van ca 25.000 MWh op te wekken zijn dus ruim 3 windmolens nodig. Dat betekent dat er 4 windmolens met een capaciteit van 3 MW nodig zijn. Zou deze energiebehoefte opgewekt worden met Zon 2
PV met een gemiddelde opwekcapaciteit van 125 kWh/m /jaar dan is veld van 200 hectare aan zonnepanelen nodig. Borgen van energieneutraliteit Gedurende de ontwikkeling, realisatie en bewoning van PLV is het nodig dat energieneutraliteit tegen de laagste woonlasten gegarandeerd wordt. Dit betekent garantstelling op 3 niveaus, namelijk garantstelling van de energieproductie en prestatie van het energieconcept op (1) gebiedsniveau en op (2) gebouwniveau en van de prestaties van de (3) installaties. Dit betekent het volgende: Aanbieders van bouw- en energieproducten zullen garantie op de (energie)prestaties van hun producten gedurende een bepaalde periode moeten geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de werking van en het energetisch rendement van een warmtepomp. De aanbesteding van het energieneutraal ontwikkelen en bouwen van PLV moet dusdanig worden vormgegeven dat de woningen op woningniveau inderdaad de energieprestaties leveren waarmee energieneutraliteit voor heel PLV gerealiseerd kan worden. Een dergelijke garantiebeding vraagt minimaal om een duidelijk toezicht van een publieke partij gedurende de initiatie en ontwikkelfase. Met dergelijk toezicht worden marktpartijen geprikkeld rekenschap te houden met de vastgestelde ambities, wordt er exploitatiegericht ontworpen en ontwikkeld. Dit vraagt ook om bepaalde competenties van de aanbestedende partij en bevoegd gezag. Voor de resterende behoefte aan energie, die door de windmolens wordt opgewekt, is een vorm van collectief wenselijk. Zonder dit collectief zal de windenergieproducent de windenergie als energieleverancier leveren tegen hetzelfde tarief als fossiele energie, en komen dus de opbrengsten van de windenergie (waaronder ook het overschot aan energieproductie) niet terecht bij de eindgebruiker in het gebied. Dit collectief kan, al dan niet gezamenlijk met marktpartijen, de windenergie exploiteren en leveren aan haar klanten tegen gunstigere voorwaarden.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
39
Garantstellers: Garantienemers: Aandachtspunten:
bouwproductaanbieders, toeleveranciers bouwmaterialen; gebruikers van producten, bewoners en/of gebouweigenaren; leveranciers bouwmaterialen- en producenten gaan contract aan met uitvoerende/ontwikkelende partij, niet met bewoners. Bij productaansprakelijkheid/garantstelling is bemiddeling van uitvoerende/ontwikkelende bouwpartij noodzakelijk. Dit komt overeen met traditioneel bouworganisatiemodel.
In de volgende fase, designscenario 0.3 werken we deze garantstelling op verschillende niveaus verder uit. Exploitatielasten De meerkosten van een XXL-woning ten opzichte van een referentiewoning (EPC 0,4) komen voor een bewoner tot uitdrukking in een hogere vrij op naam prijs. In het traditionele organisatiemodel in de bouw, uitgaande van 2
een standaard rijwoning van 120m van 200.000 Euro is dit ca 30.000 Euro hoger (R120). Voor een vrijstaande 2
2
woning van 180m is dit 35.000 euro (V180). En voor een urban villa van 100m is dit 27.000 Euro (A100/U100). Deze vrij op naam prijs is in business as usual opgebouwd uit kale kosten, en opslagen. Ook de meerkosten kennen deze opbouw. De meerinvestering moet in dit geval van business as usual uit een gangbare hypotheek worden gefinancierd. Dit betekent een stijging van de integrale woonlasten in jaar 1 voor de XXL woning van ongeveer € 900,-- (R120). Tussenwoning 120 m2: woonlasten over 30 jaar ( BUSINESS AS USUAL ) - All-electric € 17.000
€ 16.000
€ 15.000
€ 14.000
€ 13.000
€ 12.000 0,6 - WP € 11.000 0,4 - WP € 10.000 XXL - WP € 9.000
€ 8.000 2011
2016
2021
2026
2031
2036
2041
2
Figuur 4.1:Netto contante waarde berekening Tussenwoning 120 m vol-elektrisch.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
40
Businessmodel € 250.000
Alleen elektriciteit
€ 245.000
€ 240.000 BTW
€ 235.000 € 230.000
€ 5.682
Opslag ontwikkelaar
€ 225.000 € 1.127 € 3.826
€ 220.000
Collectieve maatregelen
€ 215.000
Lege gemeente
€ 210.000 € 205.000
€ 2.918
€ 200.000
€ 1.844
€ 195.000 € 190.000
Opslag aannemer € 543
€ 1.827
Woningmaatregelen
€ 313 € 1.062 "Kale" woning
€ 185.000
€ 180.000 € 175.000
Verkoopsom EPC 0,6woning
Figuur 4.2:Illustratie opbouw kosten en opslagen structuur bij tussenwoning.
In „business as usual‟ in de woningbouw is de vrij op naam prijs opgebouwd uit kale kosten (zoals kosten voor bouwrijp maken, materiaal en personeelskosten) en opslagen, bijvoorbeeld winstmarge (door de ondernemers) en residuele kosten en belastingen (door de gemeente) Zie figuur. De opslagen worden door een partij (ondernemer of gemeente) geheven op onderdelen waar deze ook toegevoegde waarde levert (bv winst op een kozijn). Ook wordt een opslag gerekend op bedragen waar geen toegevoegde waarde is geleverd (bijvoorbeeld de residuele grondprijs: de grondprijs is hoger als de vrij op naam prijs hoger wordt). Als een woning dus hogere directe kosten kent, door de toevoeging van energie-installaties voor energieneutraliteit, heeft dit ook een hogere vrij op naam prijs als gevolg doordat de opslagen hoger worden De meer dan evenredig met de directe kosten gestegen vrij op naam prijs leidt dus ook tot meer dan evenredig hogere woonlasten voor de eindgebruiker. Door de optelsom van opslagen zijn (ca 30% van de totale vrij op naam prijs) zijn de investeringen in duurzame maatregelen veel hoger dan die door lagere exploitatielasten worden gecompenseerd, en zijn dus de meerkosten niet acceptabel voor de eindgebruiker. In de utiliteitsbouw is er in veel gevallen sprake van split incentive. De gebruiker betaalt de energierekening, en de eigenaar betaalt de kosten die te maken hebben met investeringen in energiebesparing of opwekking. In het huidige business model is er dus sprake van haaks op elkaar staande belangen, die niet verenigbaar zijn zonder nieuw business model. Maatschappelijke inbedding Doordat Max Micro vooral gevolgen heeft voor de gebouwen, zijn de consequenties het meest voelbaar voor de bewoner, de eigenaar of de gebruiker. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn elektrisch koken en de aantrekkelijkheid en verkoopbaarheid van de woning met zonnepanelen. De windenergie op gebiedsniveau kan mogelijk op maatschappelijke weerstand rekenen. Zie specialistisch rapport Omgevingsmanagement. Als de bron
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
41
voor de warmtevoorziening op gebouwniveau een open bron systeem is, vindt mogelijk interferentie met het grondwater plaats. Dit moet verder worden uitgezocht. De juridische knelpunten voor deze oplossingsrichting zijn beperkt. De voorgestelde technische oplossing voldoen aan de geldende EPC norm.
4.4 / Max Macro: maximaal op gebiedsniveau Deze oplossingsrichting gaat uit van het principe dat alle energie duurzaam wordt opgewekt op gebiedsniveau, en dat de gebouwen voldoen aan de vigerende EPC-normering (0,4 in 2015). We maken gebruik van bewezen technieken, financiële optimalisatie, draagvlak voor maatschappelijke acceptatie en ruimtelijke inpasbaarheid. De oplossingsrichting De Max Macro oplossingsrichting gaat uit van grootschalige opwekking van windenergie. Hiervoor zijn ca 7 windmolens nodig met een vermogen van 3 MW. Ode gebouwen wordt gebruik gemaakt van de standaard technieken die horen bij de referentiewoning. Dit is: Isolatie gebouwschil hoge luchtdichtheid en lage temperatuur afgifte om zoveel mogelijk energie te besparen, en de warmtevraag te beperken Vraaggestuurd ventilatiesysteem op basis van CO2-detectie óf gebalanceerde ventilatie met warmte terug winning. Douche warmte terug win systeem Warmtepomp (bron nader te bepalen) om in de resterende beperkte warmtevraag (en evt. koudevraag) te kunnen voorzien Zonneboiler om te voorzien in het warm tapwater en evt. ruimteverwarming
Voor de warmte (en koude)-voorziening heeft elke woning een warmtepomp nodig die is aangesloten op een lokale bron. Dat kan een gebouwgebonden of een blokgebonden systeem zijn, waar voor beide geen gebiedsdekkend warmtenet nodig is. De bronnen kunnen bijvoorbeeld zijn: WKO, het Valkenburgse meer, rioleringswarmte Borgen van energieneutraliteit Bij de verkoop van de gronden kunnen de gemeente Katwijk en RVOB voorwaarden en eisen ten aanzien van de gebiedsontwikkeling stellen, die verder gaan dan hun publiekrechtelijke bevoegdheden. De gemeente Katwijk en RVOB voegen als het ware alle onderdelen van de ontwikkeling, per fasering, in één opdracht. Zo kunnen zij prestatie-eisen stellen met betrekking tot de energieneutraliteit van het gebied, de beheers- en exploitatiefase, en de ruimtelijke invulling van het gebied. (Voor verdere detail zie hoofdstuk 5.) In de prestatie-eisen kan een protocol worden opgenomen waarmee de ontwikkelende partij dient aan te tonen dat de gevraagde prestatie is behaald. Reden hiervoor is dat huidige ervaringen aantonen dat in sommige gevallen de geleverde woningen op papier wel voldoen aan energieprestaties, maar na realisatie en tijdens „normaal‟ gebruik niet Op gebiedsniveau zijn er ook een aantal mechanismen nodig voor energieneutraliteit gecombineerd met de laagst mogelijke woonlasten. De opbrengsten van elektriciteit die door de windmolens wordt opgewekt, moet uiteindelijk tot uitdrukking komen in lagere woonlasten voor de eindgebruiker. We rekenen binnen GEN met een totale gebiedsbusiness case zonder subsidie. Indien een individuele partij een „schaduwberekening‟ maakt met subsidie en die subsidie valt weg, kan deze partij er ook uitstappen, dan wel minder windmolens bouwen. Daardoor wordt dan niet de totale energievraag in het gebied opgewekt. De aansluiting aan het centrale net maakt deze terugvaloptie gemakkelijk mogelijk, hetgeen een risico is op het niet realiseren van een energieneutraal gebied.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
42
Financiering De windmolens worden neergezet door een partij die energie gaat exploiteren. Deze partij zal zelf een sluitende business case opstellen waarbij de baten voortkomen uit energielevering aan klanten binnen of buiten PLV. De woonlasten zijn onafhankelijk van de oplossing voor energielevering op macroniveau. Bij het uitrekenen van de business case gaan we voorlopig uit van grondeigendom van de energie-exploitant of een PLV/GEN gunstig gezinde partij die er belang bij heeft dat Valkenburg energieneutraal ontwikkeld wordt. Deze aanname moet in designscenario 0.3 geverifieerd worden. Businessmodel Bij „business as usual‟ voor de Max Macro oplossingsrichting spelen een van de primaire GEN uitgangspunten een voorname rol. Het is namelijk niet mogelijk om de opbrengsten van de windenergie op een simpele wijze ten gunste te laten komen van de bewoners, terwijl dat wel nodig is in het kader van de laagst mogelijke woonlasten. In het geval van business as usual worden Macro oplossingen als windenergie op een winstgevende manier geëxploiteerd. Daarmee is de prijs die de bewoner voor deze energie betaalt, zo goed als gelijk aan conventionele grijze energie. De bewoner merkt dus niet in zijn portemonnee op welke wijze de energie is opgewekt. Dit maakt de Max Macro oplossingsrichting in combinatie met business as usual oninteressant. Maatschappelijke inbedding Max Macro heeft, gelet op het vol-elektrisch netwerk gevolgen voor de gebruikers en voor naastgelegen gebruikers van het gebied. Het belangrijkste aandachtspunt voor de bewoners zijn elektrisch koken. Op het moment dat de bewoners eigenaarschap voelen met de windmolens is hun weerstand tegen deze vorm van energie opwekken veel lager. Het grote aantal windmolens kan juist bij de omgeving op maatschappelijke weerstand rekenen. Zie specialistisch rapport Omgevingsmanagement. Ook bij Max Macro kan mogelijk interferentie met het grondwater optreden, bij gebruik van de bodem als bron voor de warmtevoorziening. De juridische knelpunten voor deze oplossingsrichting zijn vooral gelegen in de energiewetgeving die nog niet gericht is op decentrale energieopwekking. De voorgestelde technische oplossing voldoen aan de geldende EPC norm.
4.5 / Optimalisatie In de voorgaande twee paragrafen hebben we de „business as usual‟ bij twee „extreme‟ oplossingsrichtingen verder uitgewerkt. We hebben als het ware het speelveld verkend. Uit die uitwerking blijkt dat dit te weinig mogelijkheden geeft om onze doelstelling - energieneutraliteit tegen laagste woonlasten – te realiseren. Dit betekent dat we het speelveld nog verder op moeten rekken, en wel in de volgende richtingen: Balans in de extremen Het is essentieel om een goede balans tussen de energetische oplossingen in vastgoed en de oplossingen in de omgeving te realiseren. Een sterke focus op het realiseren van een energieneutraal gebouw alleen kan zorgen voor onnodig hoge investeringen. Sommige meerinvesteringen in een gebouw kunnen wellicht beter en tegen een hoger rendement worden ingezet in macro-oplossingen. Optimaal benutten van omgeving De vol-elektrische variant maakt slim gebruik van de hogere windsnelheid langs de kust en van de ambities van de provincie Zuid-Holland om windlocaties te realiseren. Voor de warmtepomp hebben we verschillende bronnen geïnventariseerd en geconcludeerd dat er meerdere opties zijn. Dit kan zeker consequenties hebben voor de invulling per deelgebied. Een warmte- (of koude)bron dichtbij kan een reden zijn om voor een (deel)gebied van PLV toch een kleinschalig warmtenet aan te leggen. Nieuwe business modellen met nieuwe partners De bestaande business modellen voldoen niet aan de doelstelling om energieneutraliteit tegen de laagste woonlasten te realiseren. Er zijn dus nieuwe business modellen nodig, met ook nieuwe partners en met nieuwe
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
43
rollen voor bestaande partners. Hoofdstuk 5 geeft hiervoor eerste aangrijpingspunten. Dit betekent dus dat met potentiele partners gesproken moet worden over hun doel en rol en belangstelling voor deze business, en dat met bestaande partners gesproken moet worden over deze nieuwe rol en over de voorwaarden waaronder zij in deze nieuwe gecombineerde business modellen mee willen doen. In designscenario 0.3 zullen deze gesprekken ook plaatsvinden. Fasering in de tijd Energieneutraal en laagste woonlasten is van belang voor de eerste inwoners van Valkenburg. In het businessmodel, het ontwerp van het precieze energieconcept en in de uitwerking per deellocatie zal dit zoveel mogelijk vanaf het begin van de realisatiefase worden meegenomen. Begrippenlijst: Business as usual: de huidige gang van zaken in de ontwikkel- en bouwkolom (nieuwbouw woningmarkt)
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
44
5 / Business strategie In voorgaande hoofdstukken wordt toegewerkt naar een technische oplossingrichting van een duurzame energievoorziening voor PLV. Om dit uiteindelijk ook daadwerkelijk te realiseren en in stand te houden dienen verschillende opvolgende stappen te worden gelopen. Voordat aan deze stappen kan worden begonnen, is het belangrijk een duidelijke (business) strategie te hebben. In dit hoofdstuk volgen belangrijke overwegingen voor het definiëren van een deze strategie.
5.1 / Energieneutraliteit; een andere manier van ontwikkelen Om een maatschappelijk rendement als beheersing van de gebruikslasten gecombineerd met een energieneutraal gebied te realiseren én te borgen, is het opzetten van een gedreven en slagvaardige beheerorganisatie noodzakelijk. Het stellen van extra eisen boven de geldende wet- en regelgeving is nog geen garantie op het succesvol realiseren en in stand houden van energieneutraliteit tegen beheersbare gebruikslaten. Een doorkijk naar de beheerfase met een centrale beheerorganisatie vraagt om stappen in die richting vanaf de initiatiefase van een gebiedsontwikkeling. Op dit moment heeft de grondeigenaar de mogelijkheden dit te doen en kan aangewend worden om de uitgangspunten succesvol te borgen tijdens het gehele proces. Zoals in het voorgaande hoofdstuk werd aangegeven betekent dit garantstelling op 3 niveaus, namelijk garantstelling van de energieproductie en prestatie van het energieconcept op (1) gebiedsniveau en op (2) gebouwniveau en van de prestaties van de (3) installaties. In dit hoofdstuk wordt met name de centrale beheerorganisatie besproken nog niet de specifieke uitwerking op de 3 niveaus. Hierdoor is dit hoofdstuk van een andere orde dan de voorgaande hoofdstukken. Uitwerking naar detailniveaut volgt in de volgende fase, designscenario 0.3 in nauwe samenwerking met de centrale ontwikkelende partijen in het gebied. Bij een energieneutrale gebiedsontwikkeling zonder (beheer)organisatie in combinatie met een ontwikkeling die conform traditionele aanbestedingsprocessen aan de markt wordt overgelaten, is er een beperkt financiële
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
45
haalbaarheid. Dit is eerder aangegeven in hoofdstuk 4.3 De ontwikkelkosten van traditioneel ontwikkeld vastgoed zijn hoog door met name: risicomijdende calculaties; opslagen over opslagen; marktconforme rendementseisen en rente.
Figuur 5.1: Gebiedsontwikkeling in fasen.
Daarnaast heeft traditioneel ontwikkelen nog een nadeel. Ook de onderhoudskosten vallen hoog uit doordat er tijdens de ontwikkelfase nadrukkelijk is gekeken naar de initiële investeringen (stichtingskosten) en niet naar de kosten in de beheerfase. Gevolg is dat op basis van de aanschafprijs materiaal en componentkeuzes worden gemaakt. Onderhoud en andere exploitatiegerelateerde kosten worden niet meegenomen en deze steken pas de kop op als het gebouw is opgeleverd en het bouwcircus elders is neergestreken. Daarmee betaalt de klant de rekening.
5.2 / Centrale aansturing Juist bij energieneutrale gebiedsontwikkeling dient er geredeneerd te worden volgens een „andersom‟ principe: namelijk door te starten met het voor ogen hebben van het einddoel: energieneutraliteit tegen lage woon/gebruikslasten. Met dit doel op het netvlies zal vervolgens een werkbare (aanbesteding)strategie worden gedefinieerd. Om energieneutraliteit vanaf de oplevering te bereiken en te borgen moeten duidelijk afspraken worden gemaakt en garanties worden afgegeven door diverse betrokken partijen. Deze gegarandeerde prestaties zullen vervolgens moeten worden gemeten, beoordeeld en zo nodig gehandhaafd door een centrale toezichthouder.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
46
Zonder een regiemodel met betrokkenheid van de betrokken overheden is er onvoldoende prikkel voor marktpartijen voor energieneutrale gebiedsontwikkeling. Om in de exploitatiefase op gebiedsniveau ambities te zekeren raak je zonder regie de controle kwijt en is er geen risicospreiding. Lage investerings- en woonlasten zijn alleen mogelijk door centraal toezicht en regie zodat er exploitatiegericht wordt ontworpen en ontwikkeld en daarmee aannemersopslagen worden geminimaliseerd. Een dergelijke aanpak vereist een centrale aansturing gedurende de verschillende fases van het ontwikkelproces en de exploitatiefase. Zonder een centrale aansturing door een persoon of partij die continu het einddoel nastreeft, zullen veranderende bemoeienissen leiden tot veranderende inzichten. Resultaat is dat het einddoel niet wordt gehaald en er dus geen energieneutraal gebied komt met lage woonlasten. Stappen die moeten worden genomen zijn: Het uitspreken van gezamenlijke ambities: o
Aantrekkelijke woonomgeving met gemeenschappelijkheid en (sociale) duurzaamheid als de richtinggevende principes:
aantrekkelijke, marktconforme, energiezuinige of -neutrale woningen;
lage woonlasten door doordachte financieringsconstructies en organisatievormen;
duurzame energieproductie gebied.
Vaststellen van het eindplaatje dat bij die ambities hoort: o
Vaststellen gebiedsregisseur/toezichthouder met verantwoordelijkheden.
o
Vaststellen van de macro- en micromodellen en de organisatievormen.
Vaststellen aanpak en route om einddoel te bereiken (waaronder de aanbestedingstrategie).
5.3 / Gebiedsbusiness model, gebiedsregisseur / toezichthouder Een energieneutraal gebied met de laagste woonlasten voor de eindgebruiker vraagt om een centrale aansturing van het ontwikkelproces en de exploitatiefase. Hoe kan de rol van gebiedsregisseur/toezichthouder worden vormgegeven? De overkoepelende toezicht en regieorganisatie Locatie Valkenburg Energie Organisatie (“Toezicht en Regie LVEO”) zal zich in ieder geval bezighouden met het toezicht houden op en monitoren en bewaken van de energieneutraliteit en de laagste woonlasten. Daarnaast zal Toezicht en Regie LVEO een regisserende rol kunnen vervullen bij de selectie en ontwikkeling van de micro- en macro-oplossingen. In aanvulling op deze aan GEN gerelateerde doelstellingen, is het denkbaar dat de organisatie ook andere doelen bewaakt met een algemeen belang karakter. Met het oprichten en in stand houden van deze organisatie zijn kosten gemoeid. In de volgende fase, designsceanrio 0.3 wordt dit verder uitgewerkt.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
47
De organisatiestructuur kan er al volgt uitzien.
Betrokken overheden
Woningcorporaties
Toezicht en Regie LVEO
Klanten
Projectontwikkelaars Installatiebedrijven Financiers Energiebedrijven Meetbedrijven
aandeelhouder contract Informatie/consultatie
Toezicht en Regie LVEO kan in verschillende rechtsvormen worden ondergebracht, bijvoorbeeld een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV), een coöperatie of een stichting. Voor nu is ervan uitgegaan dat toezicht en Regie LVEO een BV of een coöperatie zal zijn en daarom aandeelhouders of leden zal hebben. Omdat de werkzaamheden in het belang van het hele gebied zijn en daarom van algemeen belang, ligt het voor de hand dat de betrokken overheden een belangrijke rol zullen gaan vervullen in Toezicht en Regie LVEO. Daarnaast kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een rol voor de betrokken woningcorporaties. In de hierboven weergegeven organisatiestructuur hebben de betrokken overheden (eventueel samen met de woningcorporaties) de zeggenschap- en de economische rechten (zoals eventuele winstrechten) in Toezicht en Regie LVEO. Om Toezicht en Regie LVEO de nodige bevoegdheden te geven, zullen er afspraken moeten worden gemaakt met de verschillende aanbieders van micro- en macro-oplossingen in het gebied op grond waarvan de verplichten, garanties en toezeggingen kunnen worden afgedwongen door Toezicht en Regie LVEO. De werkzaamheden van Toezicht en Regie LVEO worden uitgevoerd in het belang van de bewoners van PLV (in het overzicht weergegeven met “klanten”). Zij zullen onder andere toestemming moeten geven aan Toezicht en Regie LVEO om toegang te verkrijgen tot data die nodig is om de toezicht- en regietaken naar behoren uit te voeren. Een punt van aandacht is de financiering van de werkzaamheden. Het lijkt niet voor de hand te liggen dat Toezicht en Regie LVEO inkomsten zal generen. Zijn de betrokken overheden bereid om de organisatie te financieren? Wordt een deel van de kosten neergelegd bij de micro- en macroaanbieders in het gebied? Bewoners in het gebied kunnen betrokken worden door in het besturingsmodel van de LVEO inspraak te organiseren voor bewonersorganisaties.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
48
5.4 / Gebiedsbusiness model, de macro- en micromodellen en de organisatievormen Om een energieneutraal gebied met de laagste woonlasten te realiseren zullen er verschillende energieoplossingen moeten worden gerealiseerd in PLV. Met betrekking tot het organiseren van deze oplossingen zijn globaal gezien twee scenario‟s denkbaar: 1.
de macro- en micro-oplossingen worden meegenomen in de aanbesteding, maar na gunning aan de markt overgelaten. Er zullen wel de nodige contractuele afspraken worden gemaakt tussen de aanbiedende marktpartijen en Toezicht en Regie LVEO;
2.
voor de macro- en micro-oplossingen worden aparte organisatiestructuren opgezet die een organisatorische samenhang vormen met Toezicht en Regie LVEO, ondersteund met de nodige contractuele afspraken.
Het eerste scenario is weergegeven in de hiervoor besproken organisatiestructuur van Toezicht en Regie LVEO. Het tweede scenario zal hierna aan bod komen.
5.5 / Centrale organisatie energieproductie en levering “macro” (“Macro LVEO”) In het gebied wordt energie-infrastructuur aangelegd, waarop de verschillende macro-energiebronnen zullen worden aangesloten. Uitgaande van een elektriciteitsnet is het volgende van belang: Om energieneutraliteit te bereiken zal de productie binnen het gebied plaatsvinden. Het ligt niet gelijk voor de hand dat Macro LVEO ook de levering zal verzorgen, gezien de liberale elektriciteitsmarkt waarin elke afnemer vrij is om zijn leverancier te kiezen. Een bewoner van PLV is niet gehouden Macro LVEO als leverancier te contracteren. Eventueel kan gedacht worden aan een white lable structuur, waarbij een bestaand energiebedrijf elektriciteit levert onder het label van Macro LVEO. Het distributienet zal moeten worden ondergebracht bij een netbeheerder. Voor warmte geldt geen verplichte splitsing tussen de productie en levering enerzijds en het netbeheer anderzijds. Gezien de keuze op dit moment voor een gebied met alleen elektriciteit, wordt het business model rond warmte niet verder besproken. In Nederland geldt de hoofdregel dat als er particulieren gebruikers aangesloten zijn op een elektriciteitsnet het geen gesloten of privaat net kan zijn. Het beheer van het energienet komt dan automatisch in handen van de aangewezen netbeheerder in het gebied. De ontheffingen die tot nu toe verleend zijn door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gelden met name voor energienetwerken op gesloten bedrijfs- of industrieterreinen. Er zijn ook enkele recreatieparken die een gesloten net kennen. De volgende organisatiestructuur is denkbaar bij dit Macro LVEO.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
49
Betrokken overheden
Energiebedrijf
Projectontwikkelaars Installatiebedrijven Financiers
Woningcorporaties
Toezicht en Regie LVEO Klanten
Meetbedrijf Netbeheerder
Macro LVEO
B
ere nd ijzo
sc en gg ze
p ha
Bewonerscoöperatie
Levering elektriciteit
Zon PV * Wind * Biomassa *
Energiebedrijven
aandeelhouder contract Informatie/consultatie
*
Eigendom productie
De werkzaamheden in dit model zullen met name bestaan uit productie van elektriciteit uit de verschillende duurzame energiebronnen en levering van de elektriciteit aan een energiebedrijf onder een energieleveringscontract. Daarnaast zullen verschillende contracten moeten worden aangegaan met markpartijen, waar onder de netbeheerder, en Macro LVEO voor de realisatie van de installaties, de aansluiting op het net en de exploitatie. Macro LVEO zal in dat kader diverse kosten maken. De belangrijkste inkomstenbron zal de betaling zijn onder het energieleveringscontract tussen Macro LVEO en een bestaand energiebedrijf. In Macro LVEO ligt het voor de hand dat zeggenschap- en de economische rechten (zoals eventuele winstrechten) toekomen aan de betrokken marktpartijen. Te denken valt aan energiebedrijven, projectontwikkelaars, installatiebedrijven en financiers. Daarnaast kan een organisatorische samenhang worden gecreëerd tussen Macro LVEO en Toezicht en Regie LVEO door bijvoorbeeld Toezicht en Regie LVEO aandelen/lidmaatschapsrechten in Macro LVEO te laten houden met een bijzondere zeggenschap (aandelen/lidmaatschapsrechten met een bijzondere prioriteit). Hierdoor kunnen bepaalde belangrijke besluiten van het Macro LVEO bestuur worden onderworpen aan goedkeuring van Toezicht en Regie LVEO. Bijvoorbeeld valt te denken aan besluiten tot verhogen van de tarieven, het contracteren van een ander energiebedrijf als afnemer van de elektriciteit etc. Voor het maatschappelijke draagvlak kan voorts worden overwogen om bewoners te laten participeren in Macro LVEO via een bewonerscoöperatie. De exacte structurering van de rechten en verplichtingen van de bewoners in een dergelijke coöperatie zal moeten worden bezien in het licht van de Wet financieel toezicht. Overigens kunnen bewoners niet worden gedwongen energie af te nemen van LVEO maar wel worden gestimuleerd door de levering onder aantrekkelijke voorwaarden aan te bieden, bijvoorbeeld in combinatie met voordelige financiering of een energieprestatie afhankelijke gemeentelijke belasting.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
50
Daarnaast zullen afspraken moeten worden gemaakt tussen Toezicht en Regie LVEO en Macro LVEO, met de nodige achterliggende garanties van de macroaanbieders in het gebied op grond waarvan de verplichten, garanties en toezeggingen kunnen worden afgedwongen door Toezicht en Regie LVEO.
5.6 / Centrale organisatie energiediensten, inkoop, financiering “micro” (“Micro LVEO”) Last but not least worden de business modellen voor de micro-oplossingen onder de loep genomen. Ook daar is het mogelijk en wellicht wenselijk om een overkoepelende organisatie op te tuigen die net als Macro LVEO in een organisatorische samenhang staat met Toezicht en Regie LVEO. In dat kader wordt gedacht aan de volgende activiteiten: collectief inkopen van individuele energie-installaties, zoals PV en WKO en verkoop van de installaties aan de bewoners; collectief inkopen van de individuele energie-installaties en verhuren van die installaties aan bewoners; collectief inkopen van de individuele energie-installaties en leveren van energie aan de bewoners. Om een helder beeld te krijgen van de verschillende business modellen zal deze onderverdeling daarnaast verder moeten worden uitgesplitst in woningen van particuliere eigenaren, woningen van woningcorporaties en eigenaren van utiliteitsbouw. Voor het gemak laten we verhuur van woningen door particulieren buiten beschouwing. De verdeling in de drie activiteiten en de drie categorieën eigenaren is als volgt schematisch weer te geven.
MATRIX
Particulieren
Beleggers WoCo
Stakeholders & BM
Collectieve inkoop
PLV
PLV
U-bouw
?
PLV = interessant voor PLV
X = niet interessant Collectieve inkoop + verhuur
X
PLV
?
Collectieve inkoop + levering energie
X
X
?
Model inkoop en verkoop - particulieren Voor particuliere woningbezitters is de optie van collectief inkopen van installaties en verkoop van de installaties aan bewoners een interessante mogelijkheid. De inkoopkant moet dusdanig worden ingericht dat zo veel mogelijk schakels worden vermeden, zodat opslag over opslag wordt voorkomen. Hierdoor is een groot prijsvoordeel te behalen dat kan toekomen aan de bewoners. In dit model zorgen de bewoners voor hun eigen financiering, dat in de praktijk zal neerkomen op een verhoging van de hypothecaire financiering voor het huis. Gebruik kan worden gemaakt van hypotheekrenteaftrek en de (lage) rente onder een hypothecaire lening. In de volgende fase, designscenario 0.3 worden aspecten als fiscaliteiten nader onderzocht.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
51
Model inkoop en verkoop - woningcorporaties Ook voor woningcorporaties is het model van collectief inkopen van installaties en verkoop van de installaties aan de woningcorporatie een scenario. De woningcorporatie kan, voor zover het sociale woningbouw betreft, de installaties financieren tegen gunstige voorwaarden onder de bestaande garantieregelingen. Een nadeel is echter dat een woningcorporatie beperkt is in de mogelijkheden om de meerinvestering bij de huurders terug te halen. Een woningcorporatie kan weliswaar naast de huurkosten servicekosten in rekening brengen bij haar huurders. Uit het Huurbeleid 2008-2009 en het Huurbeleid 2010-2011, blijkt dat een vergoeding voor de aanleg van installaties, zoals lift, c.v. en hydrofoor niet in de servicekosten kan worden doorberekend. Hieruit volgt dat investeringen die de woningcorporatie doet in het aanleggen van gemeenschappelijke duurzame energiebronnen in beginsel niet kunnen worden doorbelast in de servicekosten. Echter, het Besluit servicekosten bevat een nietlimitatieve lijst en het leveren van energiediensten kan wel in rekening worden gebracht. Model inkoop verhuur installatie of levering energie - particulieren Een model waar in installaties worden verhuurd, of de energie van de installaties aan particulieren wordt geleverd, brengt niet de voordelen van hypotheekrenteaftrek en (lage) rente onder een hypothecaire lening met zich mee. Voor nu laten we deze modellen buiten beschouwing. Model inkoop en verhuur installatie - woningcorporatie Een model waar in de installaties collectief worden ingekocht en vervolgens worden verhuurd aan de bewoners (huurders) is een oplossing van het eerder besproken probleem dat een woningcorporatie de meerinvestering niet kan terughalen bij haar huurders. Micro LVEO gaat rechtstreeks een verhuurovereenkomst aan met elke huurder. Model inkoop en levering energie - woningcorporatie Een model waarbij de installaties (economisch) eigendom blijven van Micro LVEO en waarbij Micro LVEO energie gaat leveren aan de huurders zou ook een mogelijkheid kunnen zijn. Het is echter de vraag in hoeverre Micro LVEO hierdoor vergunningplichtige leverancier wordt onder de Elektriciteitswet. Naar de letter van de wet zal dit het geval zijn. Wij begrijpen dat de NMa zich op dit moment op het informele standpunt stelt dat niet gelijk wordt gehandhaafd, dit om duurzame initiatieven te laten ontstaan. Gezien de onzekerheid rond het standpunt van de NMa in de toekomst, lijkt deze oplossing minder voor de hand te liggen. Organisatie structuur Micro LVEO Ook de micromodellen kunnen worden ondergebracht in een overkoepelende organisatie. Gekozen kan worden voor één organisatie of diverse aparte organisaties voor de verschillende micromodellen. We gaan uit van de meest eenvoudige vorm, te weten één Micro LVEO, maar kunnen ons gezien het verschil in belangen in het particulieren-scenario en het woningcorporatie-scenario voorstellen dat toch voor een splitsing wordt gekozen. De kosten in het micro business model slaan met name op de kosten voor het inkopen van producten, financieringskosten en organisatiekosten. Daar tegenover staan de opbrengsten uit lease contracten van installaties en de marges op verkoop van producten. In Micro LVEO kunnen de zeggenschap- en de economische rechten (zoals eventuele winstrechten) toekomen aan betrokken marktpartijen en woningcorporaties. Daarnaast kan een organisatorische samenhang worden gecreëerd tussen Micro LVEO en Toezicht en Regie LVEO door bijvoorbeeld ook hier Toezicht en Regie LVEO aandelen/lidmaatschapsrechten in Macro LVEO te laten houden met een bijzondere zeggenschap (aandelen/lidmaatschapsrechten met een bijzondere prioriteit). Hierdoor kunnen bepaalde belangrijke besluiten
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
52
van het Micro LVEO bestuur worden onderworpen aan goedkeuring van Toezicht en Regie LVEO. Bijvoorbeeld valt te denken aan besluiten tot verhogen van prijzen, het contracteren van marktpartijen etc. Voor het maatschappelijke draagvlak kan voorts worden overwogen om bewoners naast een participatie in Macro LVEO te laten participeren in Micro LVEO via een bewonerscoöperatie. Daarnaast zullen ook hier afspraken moeten worden gemaakt tussen Toezicht en Regie LVEO en Micro LVEO, met de nodige achterliggende garanties van de microaanbieders in het gebied op grond waarvan de verplichten, garanties en toezeggingen kunnen worden afgedwongen door Toezicht en Regie LVEO. Een combinatie van Toezicht en Regie LVEO, Macro LVEO en Micro LVEO ziet er als volg uit. Energiebedrijven Betrokken overheden
Energiebedrijf
Projectontwikkelaar Installatiebedrijf Financier
Toezicht en Regie LVEO
Bi
Meetbedrijf Netbeheerder
Woningcorporaties
e er nd jzo
Macro LVEO
sc en gg ze
Klanten
Bewonerscoöperatie
Projectontwikkelaars Installatiebedrijven Financiers
p ha
Bijzo nde re z egg
ensc hap
Levering micro-producten
Micro LVEO
Levering micro-producten Levering elektriciteit
aandeelhouder contract
Zon PV * Wind * Biomassa *
Informatie/consultatie
*
Eigendom productie
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
53
5.7 / Samenwerking publieke en private partijen Om LVEO mogelijjk te maken is samenwerking met marktpartijen natuurlijk niet alleen onontbeerlijk, maar ook wenselijk. Een dergelijk publiek-private samenwerking (PPS) kan op verschillende manieren worden ingevuld.
Figuur 5.2: PPS constructies met belangenverhouding tussen privaat en publieke partijen. (bron: Kenniscentrum PPS, 2006).
PPS-samenwerkingsmodellen komen veel voor bij gebiedsontwikkeling. De geschiktheid en keuze voor een model is afhankelijk van de mate waarin publieke en private partijen bereid zijn risico‟s, zeggenschap en kosten/baten met elkaar te delen. Het LVEO zal marktpartijen selecteren, danwel voorschrijven hoe marktpartijen moeten worden geselecteerd, die energieneutraliteit en lage woonlasten kunnen garanderen. De betrokken overheden kunnen hun rol in het opzetten van een centrale beheerorganisatie / gebiedsregisseur LVEO mede definiëren en inkleden aan de hand van bovenstaande PPS-modellen. De rol van LVEO is ook van belang in het kader van de ontwikkelstrategie voor grondexploitatie en de opstalexploitatie.
5.8 / Ontwikkelstrategie gronden en opstallen De gronden in projectgebied PLV zijn in handen van RVOB en, in mindere mate, de gemeente Katwijk. Beide partijen zijn aan te merken als aanbestedende dienst. Hierdoor is de ontwikkeling binnen PLV aanbestedingsplichtig indien de verkoop van de gronden als een opdracht tot ontwikkeling van werken kan worden aangemerkt, waarbij de gemeente Katwijk en RVOB een economisch belang hebben en waarin zij de voorwaarden voor ontwikkeling bepalen. De ontwikkelstrategieën richten zich op de grond- en opstalexploitatie. We onderscheiden vier ontwikkelmodellen. Welk model daarvan het meest geschikt is, zal afhangen van de mate van betrokkenheid van de gemeente Katwijk en RVOB bij de ontwikkeling en inrichting van het projectgebied. Opgemerkt zij dat onderstaande varianten per fasering kunnen/moeten worden toegepast. Indien er derhalve wordt gesproken over de „gehele ontwikkeling‟, dan wordt daar een fasering van de gebiedsontwikkeling mee bedoeld.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
54
Variant 1// Traditioneel (volgens publiekrechtelijke bevoegdheden) Grondexploitatie In dit model wordt zowel de grond- en opstalexploitatie als de ontwikkeling van de openbare ruimte en het commerciële vastgoed gescheiden. De gemeente Katwijk en RVOB zullen de gronden in eigen beheer bouwrijp (laten) maken. Nadat de gronden bouwrijp zijn gemaakt, verkopen de gemeente Katwijk en RVOB de bouwrijpe gronden aan een projectontwikkelaar. Opstalexploitatie De projectontwikkelaar ontwikkelt vervolgens voor eigen rekening en risico het commerciële vastgoed binnen het projectgebied. De ontwikkeling van de openbare ruimte wordt voor rekening van de gemeente en RVOB ontwikkeld, maar wordt in een gescheiden opdracht verstrekt/aanbesteed. Ten aanzien van de opstalexploitatie van het commerciële vastgoed, kunnen de gemeente Katwijk en RVOB eisen stellen. In deze variant gaan deze eisen echter niet verder gaan dan mogelijk op grond van publiekrechtelijke bevoegdheden, bijv. enkel voorwaarden voortvloeiende uit het bestemmingsplan of de welstandsnota. Dit leidt ertoe dat er geen sprake is van een aanbestedingsplicht voor de opstalexploitatie van het commerciële vastgoed, aangezien de gemeente Katwijk en RVOB in dat geval geen overwegende invloed op het ontwerp van deze werken uitvoeren. Als het ware geven de gemeente Katwijk en RVOB de projectontwikkelaar vrije hand om invulling te geven aan het projectgebied, met dien verstande dat er nimmer in strijd met het bestemmingsplan mag worden ontwikkeld. De ontwikkeling van de openbare ruimte zal gescheiden worden van de ontwikkeling van het commerciële vastgoed en moeten worden aanbesteed omdat de openbare ruimte in opdracht van de gemeente Katwijk en RVOB zal worden ontwikkeld en hun ten goede zal komen. Indien de aanbestedingsplichtige ontwikkeling van de openbare ruimte niet gescheiden wordt van de ontwikkeling van het commerciële vastgoed, dan bestaat het reële gevaar dat de gehele ontwikkeling aanbestedingsplichtig is/wordt. Op grond van de niet-aanbestedingsplichtige verkoop van gronden in dit model, zullen de gemeente Katwijk en RVOB de voorwaarden benodigd om de doelstelling van energieneutraliteit, als voorgenomen door GEN, en/of invloed op toepassing van micro en macro-oplossingen binnen PLV, niet kunnen bepalen. Bovendien hebben de gemeente Katwijk en RVOB in dit ontwikkelmodel, behoudens de ontwikkelvoorwaarden uit het bestemmingsplan, geen concrete invloed op de invulling van het projectgebied. Variant 2 // Traditioneel extra (extra boven publiekrechtelijke bevoegdheden) Grondexploitatie In dit ontwikkelmodel wordt de grondexploitatie in eigen beheer uitgevoerd door de gemeente Katwijk en RVOB, waarna zij de bouwrijpe gronden verkopen aan een projectontwikkelaar. Opstalexploitatie De gemeente Katwijk en RVOB stellen in dit model eisen ten aanzien van de ontwikkeling van het commerciële vastgoed die verder gaan dan hun publiekrechtelijke bevoegdheden. Te denken valt aan het eisen van een energieneutrale ontwikkeling, de verplichting om naast de opstalexploitatie ook verantwoordelijk te zijn voor het beheer en onderhoud van de opstallen in het projectgebied, het toepassen van bepaalde micro en macrooplossingen binnen het projectgebied en/of het beïnvloeden van het ontwerp van de ontwikkeling. De ontwikkeling van de openbare ruimte wordt gescheiden van de ontwikkeling van commercieel vastgoed en de projectontwikkelaar zal het commerciële vastgoed voor eigen rekening en risico ontwikkelen.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
55
Het stellen van niet-publiekrechtelijke eisen ten aanzien van het commerciële vastgoed, leidt in beginsel tot een aanbestedingsplicht, tenzij de gemeente Katwijk en RVOB op geen enkele wijze financieel/economisch belangen hebben bij de ontwikkeling binnen PLV. Dit betekent in ieder geval dat zij geen rechthebbende kunnen worden van enige opstallen, geen garanties kunnen verkrijgen van de ontwikkelaar en geen genoegen kunnen nemen met een lagere grondprijsopbrengst. In deze variant hebben de gemeente Katwijk en RVOB wel invloed op de invulling van het gebied, maar zullen zij geen garanties ten aanzien van energieneutraliteit kunnen verkrijgen. Bovendien zal er in deze variant scherp moeten worden gelet op mogelijk (indirecte) economische belangen van de gemeente Katwijk en RVOB bij de ontwikkeling, omdat er in een dergelijk geval alsnog een aanbestedingsplicht ontstaat. Variant 3 // Overheid kader; Overheid en markt vullen samen in Grondexploitatie In dit ontwikkelmodel worden de gronden door de gemeente Katwijk en RVOB bouwrijp gemaakt, waarna de gronden worden verkocht aan een projectontwikkelaar. Opstalexploitatie De gemeente Katwijk en RVOB stellen eisen aan de ontwikkeling van het commerciële vastgoed die verder gaan dan mogelijk op grond van hun publiekrechtelijke bevoegdheden. Tevens wordt de ontwikkeling van de openbare ruimte en het openbare vastgoed niet gescheiden van de ontwikkeling van commercieel vastgoed. Hierdoor ontstaat er een aanbestedingsplicht voor de gehele ontwikkeling en wordt daarbij de mogelijkheid geschapen om de ontwikkeling zo integraal mogelijk uit te voeren. Voordeel van het aanbesteden van de gehele ontwikkeling, is dat er voorwaarden kunnen worden gesteld ten aanzien van de energieneutraliteit van het gebied, de beheers- en exploitatiefase, en de gemeente Katwijk en RVOB concrete invloed op de invulling van het projectgebied kunnen hebben. In deze variant is het wel van belang dat de gemeente Katwijk en RVOB een convenant met elkaar sluiten, waarin zij de gezamenlijke uitgangspunten voor ontwikkeling van het gehele projectgebied in al haar fases vastleggen. Te denken valt hierbij aan uitgangspunten waarvan gedurende de gehele gebiedsontwikkeling niet mag worden afgeweken, zgn. hoog-prioriteitseisen, en eisen die vervangbaar moeten zijn mettertijd, indien voortschrijdend technologisch inzicht daartoe noopt, zgn. laag-prioriteitseisen. Variant 4// Overheid kader; Markt vult in Grondexploitatie In deze variant verkopen de gemeente Katwijk en RVOB de niet-bouwrijpe gronden aan een ontwikkelaar. Deze ontwikkelaar zal de grondexploitatie uitvoeren. Opstalexploitatie Bij de verkoop van de gronden stellen de gemeente Katwijk en RVOB voorwaarden en eisen ten aanzien van de gebiedsontwikkeling, die verder gaan dan hun publiekrechtelijke bevoegdheden. Tevens wordt de ontwikkeling van het commerciële vastgoed samen met de ontwikkeling van het openbaar vastgoed en de openbare ruimte in de markt gezet. Dit wederom om een integrale gebiedsaanpak te bevorderen. De ontwikkelaar, die in deze variant op grond van een aanbesteding moet worden geselecteerd, zal daarom zowel de grond- als de opstalexploitatie uitvoeren. De gemeente Katwijk en RVOB voegen als het ware alle onderdelen van de ontwikkeling, per fasering, in één opdracht. Daarom kunnen zij, op grond van het op te stellen
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
56
bestek, eisen stellen met betrekking tot de energieneutraliteit van het gebied, de beheers- en exploitatiefase, en de ruimtelijke invulling van het gebied. In deze variant is het wel van belang dat de gemeente Katwijk en RVOB een convenant met elkaar sluiten, waarin zij de gezamenlijke uitgangspunten voor ontwikkeling van het gehele projectgebied in al haar fases vastleggen. Te denken valt hierbij aan uitgangspunten waarvan gedurende de gehele gebiedsontwikkeling niet mag worden afgeweken, zgn. hoog-prioriteitseisen, en eisen die vervangbaar moeten zijn mettertijd, indien voortschrijdend technologisch inzicht daartoe noopt, zgn. laag-prioriteitseisen. Matrix ontwikkelstrategieën Schematisch zien de varianten er als volgt uit. l Variant 1
Variant 2
Variant 3
Variant 4
Eigen beheer
Eigen beheer
Eigen beheer
Ontwikkelaar
Voorwaarden aan gebiedsontwikkeling
Nee
Ja
Ja
Ja
Garantie/borging energieneutraliteit
Nee
Nee
Ja
Ja
Opleggen plicht tot beheer en onderhoud
Nee
Nee
Ja
Ja
Scheiding openbaar/commercieel vastgoed
N.v.t.
Ja
Nee
Nee
Aanbestedingsplicht
Nee
Nee
Ja
Ja
Grondexploitatie
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
57
6 / Vervolg stappen Het uiteindelijke product voor energieneutrale ontwikkeling van PLV dat in het najaar van 2012 zal worden gepresenteerd krijgt met ieder designscenario meer vorm. Het eerste designscenario 0.1 schetste het brede spectrum van energieneutraliteit, de verschillende netwerken en technieken waarmee dit bereikt kan worden en een eerste indruk van de context waarin dit moet gebeuren. Met dit designscenario 0.2 zijn de eerste keuzes gemaakt die de basis vormen voor het concrete voorstel voor een energieneutrale ontwikkeling van PLV. Daarnaast is een eerste beeld gegeven van het te volgen ontwikkelmodel en de financiële en maatschappelijke afwegingen die daarbij horen. De stakeholders en hun belangen komen in iedere fase van dit designscenario terug, vaak indirect in afwegingen of onderbouwing van keuzes.
6.1 / Vervolgstappen in designscenario 0.3 In designscenario 0.3 wordt de keuze voor een vol-elektrische energie-infrastructuur verder onderbouwd en uitgewerkt. Uiteindelijk wordt een concreet voorstel gedaan voor een combinatie van technieken op micro- en macroniveau waarmee PLV energieneutraal ontwikkeld kan worden. Vervolgens wordt dit verder uitgewerkt in een aantal stappen die genomen moeten worden om deze ontwikkeling ook in de praktijk te brengen en het concept van „energieneutraliteit‟ in dat proces ook echt te borgen. De onderbouwing voor „vol-elektrisch‟ wordt verder uitgebouwd met meer toekomstgerichte argumenten rondom robuustheid, waarbij gekeken wordt naar de invloed van sociaaleconomische ontwikkelingen en mate waarin nieuwe technieken en andere innovaties makkelijk opgenomen kunnen worden in het ontwikkelconcept. Vervolgens wordt een keuze gemaakt voor een centrale oplossingsrichting voor energieneutrale gebiedsontwikkeling van PLV. Deze oplossingsrichting bestaat uit een combinatie van technieken op micro- en macroniveau die wordt onderbouwd op basis van fysieke, juridische, maatschappelijke, bestuurlijke en financiële
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
58
haalbaarheid. Daar waar de centrale oplossingsrichting niet helemaal 100% past wordt onderscheid gemaakt in deelgebieden en wordt naar hybride oplossingen gezocht om het geheel toch sluitend te maken. Om niet alleen een wenkend eindperspectief te schetsen maar ook de weg daar naartoe te laten zien, wordt een stappenschema gemaakt van visie tot daadwerkelijke realisatie. Wat er moet worden genomen aan fysieke, juridische en bestuurlijke stappen, en wat daarvoor allemaal nodig is. Ook het betrekken van de verschillende fasen van ontwikkeling maakt onderdeel uit van dit stappenplan voor energieneutrale ontwikkeling van PLV. Hierin zal nog voldoende ruimte worden gelaten voor stakeholders om hun belang te vertegenwoordigen en voor bestuurders om hun afwegingen te maken. Er wordt echter wel naar een concreet eindpunt toegewerkt waarvan door GEN kan worden gezegd dat het een goede oplossing is om een energieneutraal gebied te ontwikkelen tegen de laagst mogelijke woonlasten. Finale stap tot designscenario 1.0 Uiteindelijk worden de resultaten uit de drie verschillende designscenario‟s bij elkaar gevoegd tot een kloppend en onderbouwd verhaal voor energieneutrale ontwikkeling van PLV. In deze laatste stap worden alle stakeholders volledig betrokken in de discussie en wordt de basis gelegd waarop PLV de voorgestelde ontwikkeling van PLV kan voortzetten. Proces tussen nu en designscenario 0.3 Het ontwerpteam GEN PLV werkt verder aan de uitwerkingen die ingezet zijn in de eerste twee designscenario‟s. Hierbij zal veel worden samengewerkt met de partijen in de eerste en tweede kring van betrokkenheid. De belangen van deze partijen staan centraal in de verdere uitwerking en het zoeken naar de optimale balans van technieken en randvoorwaarden in het gebied. Daarnaast worden deze partijen actief benaderd voor mogelijke kansen tot samenwerking en synergie. Onderstaande twee figuren geven weer van welke belangen hierbij op hoofdlijnen wordt uitgegaan. Dit is geen vaststaand of exclusief overzicht, maar is het overzicht van belangen zoals deze nu naar voren zijn gekomen, en op basis waarvan de gesprekken en werksessies worden ingestoken.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
59
Naast deze nauwe samenwerking met de partijen in de eerste en tweede kring, wordt verkennend gesproken met een aantal partijen in de derde kring. Het gaat dan om potentiele bedrijven, bewoners en financiers, waaraan de ontwikkelingen rondom GEN PLV getoetst kunnen worden, nu deze in een wat verder gevorderd en concreter stadium zijn beland. Een brede stakeholderbijeenkomst (energiebijeenkomst) in juni 2012 is een goed voorbeeld van een dergelijke toetsing die tot verhelderende inzichten rondom verdere energieneutrale ontwikkeling van PLV kan leiden. Onderstaande figuur geeft een beeld van de planning van 2012 en de belangrijkste bijeenkomsten en contactmomenten daarin.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
60
7 / Bijlage I: uitgangspunten en aannames DEFINITIES Energieneutraal
Een gebied is energieneutraal als er op jaarbasis geen netto import van fossiele of
gebied
nucleaire brandstof opgewekte energie van buiten de Systeemgrens nodig is. Dit betreft zowel het gebouwgebonden als het niet gebouwgebonden (huishoudelijk) energiegebruik alsmede de energie die nodig is om het Plangebied te laten functioneren zoals openbare verlichting en pompen. Dat betekent dat het energiegebruik binnen het Plangebied gelijk is aan de hoeveelheid duurzame energie die binnen de Systeemgrens wordt opgewekt voor het Plangebied. Een gebied is energieneutraal als er op jaarbasis geen netto import van fossiele of nucleaire energie van buiten de systeemgrens nodig is. Dit betreft zowel het gebouwgebonden als het niet gebouw-gebonden (huishoudelijk) energiegebruik, alsmede de energie die nodig is om het Plangebied te laten functioneren zoals openbare verlichting en pompen. Dit betekent dat het energiegebruik binnen het Plangebied gelijk is aan de hoeveelheid duurzame energie die binnen de Systeemgrens wordt opgewekt voor het Plangebied. Het energieverbruik dat voortkomt uit de oprichting en sloop van het gebied, vanuit mobiliteit en vanuit het gebruik in productieprocessen van bedrijven wordt niet meegenomen. Als blijkt dat alleen tot een acceptabele energieneutrale gebiedsontwikkeling kan worden gekomen door oplossingen buiten de Systeemgrens toe te passen, dan treden Partijen in overleg over de haalbaarheid en acceptatie daarvan. (SOK art. 1.3)
Systeemgrens
De systeemgrens wordt gevormd door grenzen van het plangebied. Duurzame energieopwekking vindt plaats tot 10 km buiten de grens van het plangebied, mits voor alle partijen aanvaardbaar en realiseerbaar en voor rekening van de gebiedsexploitatie. (SOK art. 1.2)
Plangebied
Plangebied is het gebied zoals vermeld in SOK, de kaart dd 30 juni 2011 van PlanMaat). (SOK art. 1.1). Deze kaart komt overeen met het plangebied Masterplan (preconcept
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
61
masterplan maart 2012). Life Time basis //
De laagst mogelijke energie gerelateerde woonlasten/exploitatielasten worden berekend op
Total Cost of
Life Time basis, waarbij we rekenen over een periode van 30 jaar.
Ownership Energie
Energie gerelateerde woonlasten / exploitatielasten worden bepaald vanuit een referentie.
gerelateerde
Voor woningen en andere gebouwen (vastgoed) is de referentie het niveau van het
woonlasten
vigerende bouwbesluit , waarbij is aangesloten op de gas- en elektriciteitsnetwerken. (SOK art. 1.4) Per type vastgoed wordt uitgegaan van drie gebruiksscenario‟s, te weten: laag verbruik; gemiddeld verbruik en hoog verbruik (toevoeging). De energie gerelateerde woonlasten voor een energieneutraal gebied zijn (toevoeging): De kosten voor het gemeten energieverbruik, De kosten voor het verbruiksafhankelijk transport (Capaciteitstariefcode) De kosten voor het verbruiksonafhankelijk transport, namelijk: o
vastrecht aansluiting
o
vastrecht transport
o
systeemdiensten (TenneT)
o
meterhuur
De kosten voor het in stand houden van additieve installaties (onderhoud/reservering) Kosten voortkomend uit voorfinanciering van additieven gerelateerd aan energieopwekking en –besparing, voor zover deze redelijkerwijze aan de bewoners / gebouwexploitanten kunnen worden doorberekend op Life Time basis.
Kostenneutraal
Het resultaat van de grondexploitatie mag niet verslechteren als gevolg van de fysieke
voor GREX
realisatie van de voorgestelde energieconcepten op gebouw- en gebiedsniveau of de maatregelen die benodigd zijn om deze organisatorisch en juridisch te implementeren. Dit geldt zowel voor directe investeringen als voor gederfde inkomsten die het gevolg zijn van fysiek ruimtebeslag om energieconcepten te kunnen faciliteren binnen de plangrenzen van het Project Locatie Valkenburg. (SOK art. 1.9 + toevoeging „onacceptabel‟)
Startklaar voor
Het ontworpen proces en de ontworpen producten bieden de juiste informatie om als basis
Uitvoering
te dienen voor de aanbesteding en uitvoering van de energieneutrale ontwikkeling van de locatie Valkenburg. (SOK art. 1.5)
Maatschappelijke
De maatschappelijke en bestuurlijke context voor de PLV is opgebouwd uit een drietal
en bestuurlijke
categorieën, namelijk: Huidige situatie en omgeving van het gebied
context
Situatie tijdens en na ontwikkeling van het gebied Hogere doelen en verantwoordelijkheden en bijbehorend beleid
Deze driedeling in tijd en ruimte geeft al aan dat binnen de maatschappelijke en
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
62
bestuurlijke context verschillen zullen bestaan in hoe de betrokken stakeholders de GEN oplossingsrichtingen zullen waarderen en beoordelen. Solide business
Een energieneutrale gebiedsontwikkeling, die voor de doelstellingen van alle relevante
case
betrokken partijen (nu en straks) in een gebiedsontwikkeling financieel acceptabel is. Centraal uitgangspunt hierbij zijn de laagste energie gerelateerde woonlasten / exploitatielasten voor de eindgebruiker. (SOK art. 1.6)
HANDELINGSPERSPECTIEF 1
We zoeken de energie-opwekkers binnen een straal van 10 km rond de systeemgrens.
2
PLV wordt niet autarkisch. Daar waar we gebruik moeten maken van het netwerk (hoogspanning en/of middenspanning) nemen we de energieverliezen van het netwerk mee in de berekening van de op te wekken duurzame energie op gebiedsniveau.
3
Een energieneutrale gebiedsvisie moet passen binnen de integrale duurzame gebiedsvisie van Project Locatie Valkenburg. Dit betekent dat de raakvlakken van energieneutraliteit met andere aspecten van PLV actief moeten worden gemanaged.
4
We gaan uit van het programma in het Preconcept Masterplan dd 31 januari 2012: 127.000 m2 bvo rond N206, 6.700 m2 bvo in bestaande bouw, 41.500 m2 bvo Mient Kooltuin 36.000 m2 commerciële en maatschappelijke voorzieningen (winkels, scholen, kerken) 12.000 m2 winkels, waarvan 6.000 m2 in het centrum 24.000 m2 overige voorzieningen (kerk, scholen, hoeds) 4600 woningen (700 appartementen, 2100 rijwoningen, 1200 2-onder-1 kap, 600 villa‟s) Bestaande bebouwing (specifiek overzicht beschikbaar op METT) OV, VRI, rioolbemaling, watergemaal voor oppervlaktewater en (bewegende) kunstwerken
5
Gemeente Katwijk en RVOB richten hun werkwijze zo optimaal mogelijk in op de eisen voor een optimale energieneutrale gebiedsontwikkeling, realisatie en exploitatie. GEN geeft in een van haar designscenario‟s aan wat dit betekent voor organisaties van PLV en Katwijk.(SOK overweging D)
6
Om de resultaten van de samenwerking te bereiken is procesmatige innovatie nodig. Dit betekent dat partijen een innovatieve houding dienen aan te nemen, waarin huidige kaders, manieren, wijze van werken etc. ter discussie kunnen staan. Dit om inhoudelijke- en procesveranderingen, die nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken, mogelijk te maken. (SOK art. 3.4) Afhankelijk van het gekozen exploitatiemodel veranderen de rollen van de actoren en van de wijze waarop je energieneutraliteit wil borgen, en wat je vastlegt in contracten. GEN zal aangeven wat deze keuze betekent voor de rol van RVOB en Katwijk. De keuze van het te hanteren ontwikkelingsmodel wordt afgestemd met RVOB en Katwijk.
7
De vigerende wet- en regelgeving is vertrekpunt. In het ontwikkelproces wordt vigerende wet-en regelgeving soms losgelaten om tot nieuwe ideeën te komen.
8
Om een energieneutrale gebiedsontwikkeling mogelijk te maken zijn verschillende basiselementen nodig op het gebied van micro- en macrotechnieken voor energieopwekking en - beschikbaarheid.
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
63
Het daadwerkelijk realiseren van een dergelijke ontwikkeling hangt naast de beschikbaarheid van deze technieken ook af van de mogelijkheden tot financiering en de context van het gebied (fysiek, maatschappelijk en bestuurlijk). Het doel is uiteindelijke te komen tot een juridisch, maatschappelijk, organisatorisch en bestuurlijk haalbare business case voor een energieneutrale gebiedsontwikkeling (ofwel; extern omgevingsmanagement richting PLV) in samenhang met financiële en technische haalbaarheid (ofwel; intern omgevingsmanagement GEN). 9
In een visiedocument wordt vast gelegd hoe het bestuurlijke besluitvormingsproces gedurende de Life Time (30 jaar) van de gebiedsontwikkeling werkt en hoe tijdig de nodige bewijsvoering wordt bijgeleverd. Tevens wordt hierin vastgelegd hoe energieneutraliteit over de Life Time (30 jaar) kan worden geborgd. (SOK art. 3.7) In het te maken werkplan over de Life Time (30 jaar) van de gebiedsontwikkeling wordt aangegeven welke actoren welke taak hebben, welke tools en middelen nodig zijn, de budgetten die hiervoor nodig zijn, hoe die budgetten beschikbaar worden gesteld en door wie, welke planning geldt, tot en met een overzicht van activiteiten die de energieneutraliteit borgt over de Life Time van de gebiedsontwikkeling (30 jaar). (SOK art. 3.7) (In het kader van verwachtingenmanagement vullen PLV en GEN de detaillering van het werkplan later in.)
10
De te ontwikkelen woningen dienen tegen een marktconforme prijs in de markt gezet te kunnen worden. (SOK art. 3.10) De te ontwikkelen concepten op gebouw- en gebiedsniveau dienen te voldoen aan marktconforme eisen ten aanzien van comfort, gezondheid, leveringszekerheid en praktische verkoopbaarheid, steeds met als doorkijk hoe dit in 2020 de gangbare praktijk zou kunnen zijn. (SOK art. 3.11)
11
Robuustheid van de gekozen oplossingsrichtingen wordt getoetst op: Netwerkgeschiktheid voor grootschalige uitrol elektrische mobiliteit. De kansen voor elektrisch rijden wordt op basis van een beperkte tijdsinspanning kwalitatief in bv. 2 omgevingsscenario‟s uitgewerkt, en bekeken welke informatie en onderzoek nodig is om dit verder uit te werken. In hoeverre zijn de oplossingsrichtingen geschikt bij deze 2 omgevingsscenario‟s. Geschiktheid om in meerdere locaties in Nederland toe te passen (bijvoorbeeld in relatie tot hoogte vastrecht en BAK) Zeer energiezuinig gedrag (waardoor veel lagere investeringen in de woning nodig zijn)12 Veranderingen in beleid en financiële regimes; subsidies nemen we niet mee in het businessmodel, hypotheekvorm is conservatief (annuïteitenhypotheek en eventueel variant tot 300.000 Euro aftrekbaar) belastingen zijn ongewijzigd ten opzichte van huidige regime WOZ-waarde (en dus gemeentelijke inkomsten) wordt niet beïnvloed door energie-investeringen Overige relevante beleidsaspecten worden in kaart gebracht, en gezamenlijk uitgangspunt vastgesteld (bv. bouwleges) Aantal duurzame aspecten. Gezamenlijk vaststellen op welke aspecten oplossing kwalitatief wordt beoordeeld. We streven niet een bepaalde score na (bv.BREEAM score of DPL), maar beoordeling is bedoeld om te voorkomen dat voor andere aspecten onduurzame keuzes worden
12
Toegevoegd, om daarmee onzinnige investeringen te voorkomen (het oude vrouwtje dat bij de gaskachel zit met een dekentje en kleine douche, dan wel een zeer milieubewust gezin dat elke dag warme truien dag heeft, kort docht, en weinig electrische apparaten heeft)
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
64
gemaakt.
12
Nationaal schaalniveau: voorbeeld all electric: Een all-electra variant over heel NL zal uiteindelijk tot hoger vastrecht en BAK leiden, als het net overal standaard zwaarder wordt aangelegd. Een zwaarder net is vermoedelijk nodig om piekvraag en –aanbod op te kunnen vangen. We rekenen voor PLV in eerste instantie met het gebruikelijke vastrecht (en BAK) om tot de laagste woonlasten te komen. Daarnaast doen we ook een exercitie met een lager of hoger vastrecht/BAK (scenario‟s) om de robuustheid van het energieconcept en de daaraan gekoppelde woonlasten te testen.
13
De woningtypen van PLV zijn via een vergelijking tussen doelgroepen/aantal woningen naast de woningtypologieën van microanalyse gelegd. Dit levert een kruistabel op, waarmee aantallen zijn gemaakt. Via vier ontwikkelscenario‟s is zowel het bouwtempo, aantallen, en aantal beginpunten van PLV nog aangepast. (zodat we een robuust ontwerp krijgen)
14
Te hanteren hypotheek vorm: op dit moment is de Spaarhypotheek opgenomen in verschillende doorrekeningen. In overleg met GEN koploper Rabobank zal de meest waarschijnlijke hypotheekvorm worden gekozen en worden toegepast. Denk aan een annuïteiten hypotheek ivm afschaffing van hypotheekrenteaftrek en de strengere regels van overheid en financiële instellingen .
15
Te gebruiken parameters: De volgende parameters stellen GEN en PLV gezamenlijk vast, GEN (werkgroep financiering) toetst deze parameters bij het CPB maken met parameters en voorleggen aan MT PLV-GEN: Energieprijsstijging Vastrecht prijs stijging Inflatie (CPI of a-CPI) Hypotheekrente BTW
AANNAMES ALGEMEEN 1
Iedere woning is wat betreft energiehuishouding geschikt voor ieder type bewonerssamenstelling, omdat voor de energievraag uitgegaan wordt van het maximum.
2
Het energieverbruik dat voortkomt uit de oprichting en sloop van het gebied, vanuit mobiliteit en vanuit het gebruik in productieprocessen van bedrijven wordt niet meegenomen. (SOK art. 1.3)
4
In de GREX berekening behorend bij het masterplan dd januari 2012 is er vanuit gegaan dat kabels en leidingen in het huidige straatprofiel zitten. Geen plek voor windmolens in rode contour. Wel ruimte voor een of misschien meer kleinere (utilitaire) gebouwtjes.
5
Publieknet voor elektra is inclusief vraag- en aanbodsturing. N.B. Gas en warmte hebben geen vraagen aanbodsturing nodig
6
Er kan nooit sprake zijn van én een collectieve vraag naar gas én een collectieve vraag naar warmte (altijd de een of de ander)
7
Fasering per deellocatie geldt voor alle woningen en voorzieningen in die deellocatie
8
Openbare ruimte typen worden niet gefaseerd gebouwd, maar zijn er in Jaar 1 van de deellocatie [check re: openbare verlichting]
9
Afrondingen op heel aantal woningen en vierkante meters BVO voorzieningen per jaar [check re:
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
65
aantallen per jaar verschillen tussen lineair/progressief/degressief] 10
4 scenario‟s (hoge en lage economische groei, hoge en lage aandacht voor duurzaamheid): leidt tot aannames in 2 of 3 bronpunten (lage/ hoge groei), en in verschillende bouwtempo‟s (PLV is extra aantrekkelijk)
11
Bedrijven zullen op zich positief staan tegenover „energieneutraal‟, bereid zijn er hun bijdrage aan te leveren, mogelijk zelfs hun installaties in een breder systeem te „hangen‟, maar wel onder het motto „voor wat, hoort wat‟ (met continue check per geval of dit een reëel uitgangspunt is).
AANNAMES FINANCIEEL MODEL 1
Basis input is in prijzen Jaar 1
2
Tarieven zijn gemiddelde van dal en piek [check]
3
Tarieven voor teruglevering zijn exclusief SDE13 [check]
4
Variabele tarieven voor kleinverbruik zijn inclusief energiebelasting
5
Geen energiebelasting voor W [check]
6
Alleen vastrecht E, G of W indien er een collectieve vraag E, G of W is
7
Geen privaatnet voor elektra. Heffingskorting wordt altijd teruggegeven, ook als er geen collectieve vraag E is
8
Indices gelden ook alle tarieven (variabel, energiebelasting, vastrecht en teruggave) [check]
9
Bijdrage Aansluit Kosten (BAK) volgt index van CAPEX
10
Openbare verlichting telt als 1 aansluiting [check]
11
Elke macro technologie telt als 1 aansluiting [check]
12
Één (gewogen gemiddelde) afschrijvingstermijn per technologie
13
Herinvesteringen zodra activa volledig is afgeschreven
14
Gebouweigenaren vallen uiteen in 1: particulieren (voor koophuizen), 2: woningcorporaties (voor huurhuizen), 3: organisaties (voor winkel- en werkaanbod), en 4: gemeente (voor openbare ruimte)
15
Gemeente heeft geen financieringsbehoefte, omdat er geen individuele CAPEX is voor openbare ruimte typen
16
Rente voor particulieren (voor koophuizen) is inclusief hypotheekrenteaftrek 14[check]
17
Gebouweigenaren keren geen dividend uit [check]
18
Elke koopwoning, huurwoning of (woningequivalent van een) voorziening betaalt dezelfde BAK. Openbare ruimte typen betalen geen BAK [check] Gearing, dividend en rentepercentage per stakeholder variëren niet per middel
19
Financieringsbehoefte is gelijk aan eenmalige kasstroom (CAPEX plus BAK voor gebouweigenaar). Jaarlijks terugkerende kasstromen worden gefinancierd vanuit operationele resultaten [check]
20
Werkhypothese projectgroep Financiering: opbrengst van teruglevering van energie (i.g.v. tijdelijke macro overcapaciteit) is gelijk aan kosten van netenergie voor woningen en voorzieningen (i.g.v. tijdelijke macro ondercapaciteit). Projectgroep Financiering moet dit oplossen, bijvoorbeeld middels PPA's met energiemaatschappij
21
Kasstromen worden aan het begin van het jaar ontvangen [check]
22
Aflossing en rentelasten Vreemd Vermogen op basis van annuïteiten[check] (hypotheek ook?)
23
Dividend alleen bij voldoende Eigen Vermogen en liquide middelen (kasstroom uit operationele en investeringsactiviteiten) [check]
13 14
Deze aanname zit nu in het financieel model, dit moet dus aangepast kunnen worden in het model Idem voetnoot 2
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
66
AANNAMES MICRO ANALYSE 1
EPC per woning is 0,4 als referentie.
2
Verbruik per woning en voorziening varieert niet over de tijd [check]
3
Verbruik, CAPEX en OPEX per woning variëren niet tussen koop en huur
4
Collectieve vraag & BAK warmte is gekoppeld aan hoofdverwarming
5
Collectieve vraag & BAK elektra en gas is gekoppeld aan bijverwarming
6
BAK voor Biomassa - Massa & Biomassa - Vergisting - Warmte wordt ingedeeld naar warmte of elektra naar rato van collectieve vraag naar warmte of elektra
7
BAK is exclusief korting collectieve inkoop, m.a.w. voordeel door korting collectieve inkoop op macro technologieën komt volledig ten gunste van eigenaren van macro technologieën [check]
8
BAK wordt gealloceerd naar rato van aantal woningen
AANNAMES MACRO 1
Algemeen
Openbare ruime typen zijn onafhankelijk van opties
2
Algemeen
Openbare ruime typen resulteren alleen in een collectieve vraag elektra
3
Algemeen
Werkhypothese project groep Macro Analyse: piekvermogenvraag van Micro Analyse is
4
Algemeen
5
Algemeen
altijd lager dan piekvermogenaanbod van Macro Analyse Vraag- en aanbodsturing elektra marge: 0% als er geen vraag- en aanbodsturing is. Verlaag deze marge na onderzoek van smart grids etc. voor PLV Marktfactor: 0% als vermogen alleen voor collectieve vraag energie wordt neergezet. Verhoog deze factor na onderzoek van mogelijkheden voor PLV 6
Algemeen
Ein is niet significant, met uitzondering van Wind
7
Algemeen
Vollast uren variëren niet over de tijd
8
Algemeen
Referentie is publiek net elektra, gas en warmte. M.a.w. het is niet nodig om duurzame macro technologieën in te zetten
9
Algemeen
CAPEX is inclusief percentage onvoorzien. N.B. In gevoeligheidsanalyse kunnen CAPEX bedragen nog gevarieerd worden
10
Algemeen
CAPEX is inclusief kosten van ruimtebeslag. N.B. Projectgroep Macro Analyse voert
11
Algemeen
CAPEX is inclusief Energie Investerings Aftrek (indien relevant)
12
Algemeen
Meer geproduceerde elektra en gas (in geval van aanloopfase bij lump sum
realiteit checks uit (zoals ruimtebeslag, volumes biobrandstof of organisch afval)
investeringen, veiligheidsmarge en/of marktfactor) wordt teruggeleverd aan het net. Bij warmte is dit optioneel 13
Algemeen
Bijdrage Aansluit Kosten (BAK) is maximaal 100% van CAPEX en wordt genomen op moment van investeren (m.a.w. onafhankelijk van volloop van woningen)
14
Algemeen
BAK alleen op moment van investering, niet van herinvestering
15
Infrastructuur
CAPEX, BAK en OPEX verschillen per optie
16
Infrastructuur
Infra E, G en W hebben dezelfde afschrijvingstermijn
17
Infrastructuur
Inkoopkosten: (a) opbrengsten energie Macro Analyse (inclusief verschil tussen collectieve vraag en aanbod energie) + (b) energielasten Macro
18
Infrastructuur
Analyse (minus winstopslag) + (c) opbrengsten overschot energie Micro
19
Infrastructuur
Analyse (Zon PV) & Macro Analyse
20
Infrastructuur
Opbrengsten overig: (a) energielasten Micro Analyse (inclusief openbare ruimte typen) + (b) energielasten Macro Analyse + (c) opbrengsten overschot energie Micro Analyse (Zon PV) & Macro Analyse (plus winstopslag)
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
67
21
Zon PV
Fysische factor: vertaalt 'collectieve energievraag, effectief' naar minimaal aan te brengen
22
Zon PV
Veiligheidsmarge: van minimaal aan te brengen vermogen naar veilige overcapaciteit
23
Zon PV
Profielen mismatch marge: 0% als werkhypothese klopt. Verhoog deze marge als na
24
Wind
25
Wind
Veiligheidsmarge: van minimaal aan te brengen vermogen naar veilige overcapaciteit
26
Wind
Profielen mismatch marge: 0% als werkhypothese klopt. Verhoog deze marge als na
vermogen
onderzoek van vraag- en aanbodprofielen in PLV de werkhypothese niet klopt Fysische factor: vertaalt 'collectieve energievraag, effectief' naar minimaal aan te brengen vermogen
onderzoek van vraag- en aanbodprofielen in PLV de werkhypothese niet klopt 27 28 29 30
Biomassa-
Projectgroep Macro Analyse bepaalt of de centrale een ketel of WKK bevat en voert
Massa
corresponderende rendementen thermisch en elektrisch in dit model
Biomassa-
In geval van WKK is vermogen het maximum van vermogen elektrisch en vermogen
Massa
thermisch
Biomassa-
Indien selecties Biomassa Massa voor E en W niet corresponderen met rendementen
Massa
elektrisch en thermisch wordt overschot E of (optioneel) W teruggeleverd aan net
Biomassa-
As wordt behandeld als opbrengsten overig [check]
Massa 31
Biomass-
Alle Biomassa moet afkomstig zijn van PLV (systeemgrens + 10 km)
Massa 32
Biomassa-
Projectgroep Macro Analyse bepaalt de retentietijd en voert corresponderende
Vergisting-
rendement biobrandstof in dit model
Gas 33
Biomassa-
CAPEX en OPEX van centrale is inclusief netwerk voor digistaat
VergistingGas 34
Biomassa-
Alle organisch afval moet afkomstig zijn uit PLV
VergistingGas 35
Biomassa-
Restafval wordt behandeld als inkoopkosten, niet als opbrengsten overig [check]
VergistingGas 36
Biomassa-
In geval van WKK is vermogen het maximum van vermogen elektrisch en vermogen
Vergisting-
thermisch
Warmte 37
38
Biomassa-
Indien selecties Biomassa Vergisting Warmte voor E en W niet corresponderen met
Vergisting-
rendementen elektrisch en thermisch wordt overschotten E of (optioneel) W
Warmte
teruggeleverd aan net
Biomassa-
Vermogen van vergister wordt bepaald door vraag naar biogas. M.a.w. geen marktfactor,
Vergisting-
omdat overschot biogas niet wordt verkocht
Warmte 39
Biomassa-
CAPEX en OPEX van centrale is inclusief netwerk voor digistaat
VergistingWarmte 40
Biomassa-
WKK en vergister hebben dezelfde afschrijvingstermijn
Vergisting-
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
68
Warmte 41
Biomassa-
Alle organisch afval moet afkomstig zijn uit PLV (binnen systeemgrens)
VergistingWarmte 42
Biomassa-
Restafval wordt behandeld als inkoopkosten, niet als opbrengsten overig [check]
VergistingWarmte 43 44
Warmte-/
Vollasturen zijn inclusief koude. In energieneutrale opties is koude voor woningen en
koudeopslag
voorzieningen een kwalitatieve bate (in referentie optie wordt geen koude aangeboden)
Bestaande
Rendement restwarmte is 100%
bronnen (restwarmte) 45
Bestaande
Bron kan ook bestaande stadswarmte zijn
bronnen (restwarmte) AANNAMES BUSINESS MODELLEN 1 2
Gebouw eigenaren zijn één stakeholder groep (zie ook aannames Financiering)
3
Energie netwerk bedrijf (markt en/of collectief) is altijd eigenaar van de infrastructuur [check]
4
Degene die investeert in een middel (CAPEX) is ook verantwoordelijk voor de kosten (OPEX) en geniet daar ook de eventuele opbrengsten van Korting collectieve inkoop verlaagt originele CAPEX (en afschrijvingen) en OPEX opgegeven door projectgroepen Micro Analyse en Macro Analyse
5
Management fee (van energiecoöperatie) alleen in geval van collectieve vraag financiering. Geen management fee in geval van collectieve inkoop (budgetneutraal voor energiecoöperatie) en eigenaar van middelen (alle kosten zitten in OPEX)
6
Management fee is inclusief opslag voor overhead [check]
7
Geen compensabele verliezen [check]
8
Winstbelasting wordt in hetzelfde jaar betaald
9
Gebouweigenaren betalen geen winstbelasting [check]
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
69
8 / Bijlage II: Totale energievraag volelektrisch PLV In het onderstaande overzicht zijn de energieverbruiken voor de verschillende verbruikerstypen in het nieuw te ontwikkelen gebied voor PLV weergegeven. 15
Nieuwbouw Woningen: 16 996 appartementen (A100/U100 – 4.200 kWh) j 1785 rijwoningen (R120 – 5.500 kWh 571 vrijstaande woningen (V180 – 6800 kWh) 1248 hoekwoningen/2-onder 1 kap (K120/H120 – 5500 kWh) Bestaande bouw: Niet gedocumenteerd 17
Kantoren (200.000m²) : 80.000 m²bvo kantoren; ten noorden van N206 110.000 m²bvo kantoren; ten zuiden van N206 10.000 m²bvo in hangars 2 18
Winkels, scholen, kerken (36.000 m ) : 2 12.000 m winkels 2
Glastuinbouw (m ): Niet gedocumenteerd (Zijlhoek)
15
GEN Financieel Model: Omgevingsmanagement „scenario 1 _dd 25/3/2012‟ en Micro „referentie woning All Electric‟ (gebaseerd op „Input Micro_Programma GEN_Financieel model JB 20120214‟) 16 17
Energieverbruik is gebaseerd op referentie voor EPC0,4 woning
Mail: Therese PLV 14-03-2012 18 Mail Therese PLV 28-02-2012
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
70
Gemalen en Sluizen (800.000 kWh)
19
20
Rioolgemalen : o 1 stuks; groot centraal gemaal (realisatie en eigenaar Rijnland), o
ca.3-10 stuks; Rioolgemaal klein (tussengemalen) 21
Poldergemaal : o Stuks; Nieuw of te renoveren poldergemaal o
10 stuks; Peilregulerende kunstwerkjes (inlaten, stuwtjes etc.)
Openbare Voorzieningen 22
Lantaarnpalen (2525 stuks) : 2) o 1.850 palen; Ontsluitingswegen wonen en bedrijven (1 per 20 m o
2
450 palen; Hoofdontsluiting (2 per 20 m ) 2
o 225 palen; Mient Kooltuin (1 per 20 m wegprofiel) 23 Bushokjes : o 6 stuks o
Verbruik Energieverbruik
Aantal
Totaal (kWh) EPC 0,4
EPC 0,0
5.156 kWh
2.905 kWh
Gebouwgebonden verbruik
1.825 kWh
1.667 kWh
Huishoudelijk verbruik
3.331 kWh
3.331 kWh
0 kWh
-2.093 kWh
Nieuwbouw Woningen
4.60024
Duurzame opwekking gebouwniveau
Bestaande Bouw25 Kantoren
onbekend 200.000 m
onbekend 2
2
65 kWh/m
2
23.718.000 kWh
- 13.358.000 kWh
onbekend
45 kWh/m
13.000.000 kWh
- 9.000.000 kWh
Winkels, scholen, kerken
36.000 m
Glastuinbouw
onbekend
onbekend
onbekend
-
-
800.000 kWh
2.525
250 kWh
631.000 kWh
6
onbekend
onbekend
Gemalen en Sluizen (totaal) Openbare verlichting Bushokjes Netverlies Totale energievraag
250 kWh/m2
2
9.000.000 kWh
2,00% ≈
943.000 kWh
- 656.000 kWh
48.000.000 kWh
- 33.500.000 kWh
19
Arcadis, Geohydrologisch advies Valkenburg 074908749:A5 Mail: Therese PLV 15-03-2012 Mail: Therese PLV 15-03-2012 22 Mail: Therese PLV 15-03-2012 23 Mail: Therese PLV 15-03-2012 24 Er wordt gerekend met 4.600 woningen met een bandbreedte van + of – 400. Het maximaal aantal woningen is 5.000 25 Wordt per deelgebied in volgende fase meegenomen 20 21
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
71
9 / Bijlage III: Presentatie Financieel Model
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
72
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
73
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
74
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
75
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
76
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
77
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
78
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
79
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
80
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
81
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
82
10 mei 2012 / Versie 5
Design scenario 0.2
83