Departementaal Museum van de Prehistorie van Solutré I. Chronologische tabel : Wij beginnen met de verklaring van de chronologische tabel rechts aan de ingang. De vijftig divisies vertegenwoordigen de voornaamste stappen van de menselijke evolutie. Sinds meer dan twee miljoen jaren, tot 700 000, zijn de voorouders van de mens slechts gekend in Zuid- en Oost-Afrika. Men noemt hen Australopitheken en “Homo Habilis”. Zij zijn inderdaad bekwaam om stenen te houwen. Van 700 000 tot 100 000, dringt de mens Azië en Europa binnen, hij is geëvolueerd en behoort tot de groep van de Pithecanthropus of Homo Erectus, wat wil zeggen “de mens die rechtop staat”. Zijn techniek van houwen is verbeterd. Hij maakt nu meer doeltreffende gereedschappen (vuistbijlen) en maakt vuur aan. Het is het Neder-Paleolithicum. Van 100 000 tot 35 000 voor Jezus Christus – bij het begin van de laatste Ijstijd – bezet een nieuw type mens (de Neanderthaler) heel Europa, vindt de genaamde houwtechniek “Levallois” uit: een enorme vooruitgang, aangezien deze techniek de mens in staat stelt de vorm te voorzien van de gereedschappen die hij vervaardigt. Hij richt zijn verblijf in en begraaft zijn overledenen. Wij zijn in het Midden Paleolithicum of “le Moustérien”. Van 35 000 tot 10 000 – tijdens de tweede helft van dezelfde Ijstijd – gaat het ritme met rasse schreden vooruit. De moderne mens komt te voorschijn met het type “Cro-Magnon”. Hij weet vuursteen te hakken met een lang snijdende lamel die hij omwerkt om er gevarieerde gereedschappen van te maken. Hij bewerkt het gebeente en het gewei van het rendier. Hij schildert, etst en beeldhouwt de wanden van de beschuttingen onder de rotsen in de grotten: dit is het latere Paleolithicum. Tijdens deze 25 000 jaren, hetzij de gehele duur van dit Paleolithicum, volgen vier beschavingen elkaar op.: de’ Aurignaciaanse’, de ‘Gravetiaanse”, de “Solutraanse” en de “Magdaleniaanse”. Zij zijn allemaal tegenwoordig in Soluré. Omstreeks 10 000 voor Jezus Christus tempert het klimaat : de glestjers trekken zich terug, de wouden vervangen de steppe en de grote weiden. De fauna en de levenswijzes veranderen. Om en bij 4 000 jaar voor Jezus-Christus begint het Neolithicum of het “Tijdperk van de gepolijste stenen” (de Nieuwe Steentijd). De jacht boet aan belangrijkheid in ten gunste van de veeteelt en de eerste dorpen van de sedentaire volkeren verschijnen in onze regio’s.
II. Evolutie van de vervaardiging van de prehistorische gereedschappen : Men heeft een goede kennis van de vervaardigingtechnieken van steengereedschappen dankzij de typologische studies en de aktuele ervaringen met houwen. Men kan heel wat rotsvariëteiten gebruiken, maar de vuursteen is de meest gegeerde, want hij laat zich gemakkelijk houwen en is verspreid over heel de natuur. Men kan drie voorname houwtechnieken onderscheiden: - de oudste is « het houwen met rechtstreekse percussie”: de steen- of houthakker slaat rechtstreeks op de te houwen blok, - later verschijnt de “indirecte percussie”: de hakker slaat op een tussenstuk dat de schok breekt en deze afleidt naar de zeer precieze plaats van inslag; - 1/6 -
ten slotte is er “het houwen door druk uit te oefenen”: in plaats van te slaan, oefent men een forse druk uit met een gereedschap in been, “retouchoir” genaamd, tot de stukken uiteen vallen. In Solutré bijvoorbeeld, is het genaamde “Laurierblad” om reden van zijn analogie naar de vorm van het blad van deze struik kenmerkend voor een tijdvak van het latere Paleolithicum: de Solutraanse periode. In de middenste vitrine ziet u een korte animatie, die toont hoe dit “laurierblad” verkregen wordt, te beginnen vanaf een afgeplatte nier of een vuursteenplaat. -
III. Periglaciale landschappen in Solutré : Men moet weten dat het quartair tijdperk geritmeerd is door een afwisseling van koude periodes (de ijstijden) en van zachtere of warme periodes (de tussenijstijden). Elke periode werd gekenmerkt door een bijzondere fauna en vegetatie. Tijdens de vroegere ijstijden van het quartair tijdperk was de grote fauna in de regio vertegenwoordigd door olifanten, neushoorns, paarden en holhoornigen die door de jaren heen verdwenen zijn. Omstreeks 10 000 jaar voor Jezus Christus, wanneer het klimaat opwarmt, drijft de grote fauna af naar Noord-Europa en verdwijnt voor het merendeel definitief.
IV. De grote prehistorische sites van Mâcon : De regio ten zuiden van Mâcon werd toen bezet door de mens, sinds het Midden Paleolithicum. Het is in een grot van Azé op enkele kilometers ten oosten van Cluny, dat men de oudste archaïsche cultuur vindt, gekend in Bourgogne. In de gangholtes van Vergisson op enkele kilometers van Noord-Solutré zijn overblijfsels gevonden van een mousteriaanse cultuur met enkele vuistbijlen en talrijke gehouwde schrapers door de Neanderthaler gebruikt; maar in Solutré is het in open lucht dat de mensen hun kamp hebben opgeslagen tijdens het hele latere Paleolithicum op de plaats zelf van de jacht.
V. Zicht platvorm op de vallei van de Saône : De prehistorische afzetting strekt zich voor ons uit over meer dan een hectare achter een beschermingsafrastering. In de verte ziet men de Vallei van de Saône, Bresse en Jura. Het is op deze site dat gedurende 25 000 jaren kleine groepen van mensen grote jachten kwamen organiseren. Elk jaar, bij het mooie seizoen, werden de regio’s die laag gelegen waren aan de linkeroever van de Saône, door het smelten van de sneeuw omgevormd tot modderkuilen en moerassen die wemelden van de muggen. Immense kudden verzamelden zich en bereikten enkel in de zomer de weidelanden. Wij bevinden ons hier in dezelfde situatie als de mensen van Cro-Magnon die, vanuit hun uitkijkpost, op het ogenblik van grote migraties, van ver de terugkeer van de kudden bespieden, ze dan aanvielen en ze bij hun doorgang decimeerden. Verdoken achter de grote rotsen, wachtten de jagers op de doorgang van het wild. Zij kenden de boog niet en gooiden hun werpspies met de punt van vuursteen met behulp van een werptuig. Het aantal gedode dieren in Solutré is aanzienlijk: meer dan 100 000 paarden volgens de ontdekte skeletten of nog te ontdekken, waarvan men het aantal kan inschatten. - 2/6 -
Deze jachten zullen definitief stoppen aan het einde van de laatste ijspulsatie, wanneer met de heropwarming van het klimaat, de grote fauna Noord-Europa inpalmt.
VI. Stratigrafie : Hoe werd de prehistorische afzetting van Solutré ontdekt ? De wijnboeren van de sector waren reeds lang geïntrigeerd door de talrijke beenderen van paarden – soms ineengedoken, opeengehoopt of in conglomeraat – aan het licht gebracht door hun ploegen. Ze hadden trouwens aan de zogezegde plaats de veelzeggende naam gegeven “Crot du Charnier”. In 1866 begonnen een jonge historicus Adrien Arcelin en Henri Testot-Ferry (één van zijn geologische vrienden) aan de eerste opgravingen. Drie later werd de naam van het dorp beroemd , na verkozen te zijn geweest om één van de grootste tijdperken van de leeftijd van het rendier tijdens het latere Paleolithicum aan te duiden: de “Solutraan”.
VII. Beschavingen van het latere Paleolithicum vertegenwoordigd in Solutré tussen – 30 000 en – 10 000 jaar voor Jezus Christus De eerste van deze beschavingen is de Aurignaciaanse, die vijfduizend jaar duurt, van 30 000 tot 25 000 voor Jezus Christus, niettemin de minst bekende. Dankzij de fossielpollen weet men intussen dat de beschaving een koud en vochtig klimaat kende en dat het paard reeds in Solutré het geprivilegieerde wild was. De Gravettaanse beschaving volgde tussen 25 000 en 20 000 jaren voor Jezus Christus. Het landschap was gekenmerkt door steppes, het klimaat was ruw. De knaagdieren (type arctisch) zoals de lemmings tekenden dit duidelijk af. In de opeenhoping van botten vindt men talrijke lamellen van vuursteen (of messen) die ter plaatse gescherpt werden volgens de noden om de paarden in stukken te hakken en het vlees te versnijden. Het karakteristieke gereedschap van dit tijdperk was de punt van de gravette, fijn en spits vervaardigd, vastgemaakt aan de jachtsperen. De Solutraanse beschaving, die daarop volgde, heerst te Solutré tussen 20 000 en 16 000 jaar. Zij stemt overeen met een nogal frisse klimaatschommeling met dicht bebladerde bomen zoals de els en de berk, maar ook met sparren zoals de grove den. Het is tijdens deze periode dat de mensen hun beroemde “laurierbladeren” gaan scherpen ter vervanging – gedurende enkele duizenden jaren – van hun gravettespitsen met kort lemmet en de werpspiezen in bot gewoonlijk gebruikt door de jagers. Men vindt ze in overvloed terug in Solutré, maar zij zijn dikwijls gebroken tijdens hun vervaardiging of hun gebruik. Meer of minder groot, dienen zij als pijlpunt, werpspies of lans. Het latere paleolithicum eindigt te Solutré met de Magdaleniaanse beschaving, die zich ontwikkelt tussen 15 000 en 10 000 voor Jezus Christus. De pollen duiden een lichte woudbedekking en veel vochtigheid aan. Het werk van het gewei van het rendier en van het bot wint dan aan belangrijkheid. De jacht en de eevoudige oogst van het ruigewei dat het rendier in de herfst verliest, leveren aan de Magdeleniaanse beschaving een overvloedig kwalitatief materiaal dat tegelijkertijd soepel en hard is voor de vervaardiging van de werpspiezen met dubbel schuin aansluitstuk, en gekerfde stokken die de stelen van de pijlen terug moeten rechttrekken. De naalden in beenderenmateriaal – reeds bekend bij de Solutraanse beschaving – zijn gebruikt om kledij en tenten van huid te naaien.
- 3/6 -
VIII. Jachttechnieken : In de twee vitrines zijn de dagelijkse voorwerpen van de jagers van Cro-Magnon uitgestald. Men kan eerst en vooral werpspiezen zien, die afgetrokken werden van het gewei van het rendier: twee parallelle inkervingen (gemaakt met een stenen beitel) vormden een soort van stok, vervolgens door schrapen omgevormd tot een punt, gescherpt en voorzien van een schuin aansluitstuk. Een gebeeldhouwde gekerfde stok in de vorm van een phallus diende om warm de punten van de werpspiezen recht te trekken die de neiging hadden de kromme vorm van het gewei van het rendier aan te nemen waarvan ze afgetrokken waren. Veel beenderenfragmenten stellen ons in staat de inkervingen te zien, sporen van de vuursteenmessen tijdens het weghalen van het vlees. Met al dit gereedschap organiseerde het leven zich rondom het kamp. De tijdspanne van een jacht en men trok steeds verder, want er is geen enkel spoor te zien van een vast stevig verblijf in Solutré om er in open lucht te overwinteren.
IX. Opeenhoping van beenderen : Van deze opeenhoping van beenderen aan de Crot du Charnier werd in 1978 een afdruk gemaakt, door middel van koolfstof 14. De opeenhoping van beenderen dateert van 23 000 jaar geleden. Alle beenderen die u ziet, behoren toe aan een wild paard, waarvan het ras vandaag is verdwenen, er werd op gejaagd in de gravettaanse periode. Meerdere delen van het skelet zijn zichtbaar op deze afdruk: tanden, scheenbenen, opperarmbenen, harde benen, astragalen en vooral falanxen van volwassen paarden en veulens. Al deze resten zijn omhuld in een slib van eolische oorsprong, soms sterk verhard en vermengd met beensplinters en verpulverde botten. Men kan eveneens een kalkblok onderscheiden, die diende als aambeeld of hakblok evenals enkele lamellen en splinters van vuursteen. Deze opeenhoping van beenderen bevat in haar massavolume resten van verkoolde botten, pollen, overblijfsels van vogels en knaagdieren die als het ware getuigen dat het op het ogenblik van de afzetting zeer koud moet geweest zijn en dat er een steppeachtige vegetatie met weinig bomen toen in heel de regio van Solutré overheerste.
X. De twee kolommen : Stel u tussen de twee kolommen en bewonder het zicht dat u ontdekt als u opkijkt naar de Rots van Solutré. Een natuurlijk glas in loodraam. Deze Rots ligt aan de oorsprong van een beroemde legende, te beroemd eigenlijk. In 1872 publiceerde Adrien Arcellin bij Hachette een roman “Chasseurs de Rennes à Solutré” onder het anagram van Adrien Cranile. In zijn vroegere werk van bijna veertig jaar “La Guerre du Feu” van Rosni Senior, verbeeldt de auteur deze voortaan beroemde scène van de paarden opgejaagd door prehistorische mensen. Deze dieren zouden met honderden in de afgrond neergehakt zijn. In werkelijkheid vindt men geen beenderen terug aan de voet van de Rots en ziet men er geen typisch schroefvormige sporen veroorzaakt door een val. Maar deze legende zit zo diep geankerd in de geschriften dat de valse waarheid nooit de herinnering zal uitvegen en definitief verbonden zal blijven met Solutré.
- 4/6 -
XI. Het paard in Solutré : In Solutré was het paard de geliefkoosde prooi van de jagers van Cro-Magnon. De gevonden overblijfsels leiden ons naar twee rassen, die heden uitgestorven zijn. Men heeft vastgesteld dat gedurende zo’n twintig millennia, de paarden steeds dezelfde bestendige weg hebben genomen van de seizoenstrek. In het begin, tussen 35 000 en 20 000 jaar, hebben wij te maken met de Equus Caballus Galippus, namelijk het eigenlijke paard van Solutré. Deze dieren waren heel wat kleiner en gedrongen dan de huidige paarden (de aktuele huisdieren), zij hadden een schofthoogte van ongeveer één meter veertig. Nu kan men nog enkele kudden wilde paardachtigen zien die ons een idee geven zonder rechtstreeks met hen verwant te zijn, het dient gezegd; zoals het paard van prejwalski of de tarpan die nog in het wild leven in Centraal Azië. In de Magdaleniaanse beschaving, ongeveer 12 000 jaar geleden, was het opgejaagd paard van Solutré minder zwaar dan het vorige en zijn ledematen waren spichtiger; het paard kreeg de naam Equus Caballus Arcelini ter ere van de eerste opgraver van Solutré.
XII. De fauna vertegenwoordigd in Solutré : Tijdens deze periode namen ook de kudden van rendieren dezelfde doorgang. Zij werden in groten getale afgemaakt en in stukken gehakt bij de voet van de Rots. Andere soorten komen ook voor, maar in een kleiner aantal op het schilderij van de jacht van de mensen van Solutré: enkele oerossen, buffels, de mammoet, het hert “phélaphe” evenals de steenbok, en de gems, op de dag van vandaag te vinden in het Alpen Massief. De enkele terug gevonden carnivoren –zoals de wolven en de vossen – werden opgejaagd voor hun pels maar ook hun hoektanden werden uitgetrokken, de huidige overblijfsels van vroegere halsbanden.
XIII. Maquette van het dagelijks leven van de jagers : Het dagelijks leven van de mensen van de Prehistorie is moeilijk te reconstrueren, althans in alle zekerheid. Het klimaat en de natuurlijke omgeving zijn verschillend van de onze. Veel voorwerpen in hout, in huid, misschien in vlechtwerk, zijn verdwenen. Dankzij de methodische opgravingen van deze laatste jaren werden inmiddels talrijke overblijfsels ontdekt en grote delen van het in stukken snijden werden bijgewerkt. Op het ogenblik van de jaarlijkse jachten kwamen kleine groepen van mensen lichte tenten van huid installeren. De gedode paarden en rendieren werden methodisch in stukken gesneden, de beenderen werden gesorteerd, sommige delen van de karkassen werden gegroepeerd voor de extractie van het merg uit de lange beenderen, van de hersenmaterie waarop de mannen gek waren. De vuursteen werd ter plaatse aangescherpt. Het vlees kon niet in zijn totaliteit vers verbruikt worden; het werd bewaard door het te roken zoals de grote haarden, die dicht bij de versnijdingplaatsen liggen, dit aantonen. Het leven in het kamp kon lijken op wat u op deze maquette kan ontdekken. Enkele jagers versnijden het vlees, anderen reinigen de huiden met schrapers of verzekeren de veiligheid van het kamp zoals deze, die een hyena verjaagt. In het midden, een klein kind dat op handen en voeten voortbeweegt, links gieren die de reiniging van een achtergelaten karkas beëindigen.
- 5/6 -
XIV. De Solutraanse kunst : Hier in Solutré zelf, bij de opgravingen in 1973, werden enkele voorwerpen van meubelkunst ontdekt : een klein beeldje van een onthoofde mammoet, maar waarvan de staart goed zichtbaar is en twee figuurtjes van rendierhoofden. In de XIXde eeuw heeft men beeldjes terug gevonden van hertachtigen waarvan de poten geplooid waren onder de buik, evenals de ribben van neushoorns met geheimzinnige striemen: sporen van de jacht, de maankalender, of eenvoudig decor ? De Grot van het Hoofd van de Leeuw, die open gaat in de ‘kelen’ van Ardèche is de enige die in alle zekerheid dateert van een zeer vroege Solutraanse cultuur. Inderdaad, op de bodem van prehistorisch getrappel naast de okerkleurige druppels, gevallen van de schilderbekers, heeft men koolresten van een fakkel van een grove den gevonden gedateerd van 19 700 jaar voor Jezus Christus volgens de koolstof 14. Een soort apsis aan het eind van de uitholling houdt zich verborgen op de schilderijen: enkele geheimzinnige gele stippen boven een holhoornige die boven twee steenbokhoofden uitsteekt, links een hertachtige die zich in hun richting begeeft, gewei ruimschoots uitgespreid van de zijkant bekeken, ietwat zoals de hoornen van het rund in Egypte werd afgebeeld. De Solutranen hebben eveneens de wanden van hun beschuttingen gebeeldhouwd. Bij de opgraving heeft men er ingestorte blokken van terug gevonden. Tussen de mooiste reliëfs van dit tijdperk, kent men de serie van de ‘Roc de Serre’ in Charente. De afdruk van één van de fragmenten stelt een paard voor en een hoornachtige verwond door de diepe insnijdingen. Men heeft de indruk dat het dier gebeeldhouwd werd op de bodem van een uitholling. Verder kan u de reproductie zien van een eveneens Solutraans blok van Fourneau van de Duivel in Dordogne; het betreft hier een soort onafgewerkte fries die vooraan lopende oerossen voorstelt. Al deze reliëfs werden verkregen door pikettering met een puntige steen waarvan elke schok de rots aansneed op een bijna onmerkbare manier.
XV. Na de Prehistorie : Omstreeks 10 000 voor Jezus Christus warmde het klimaat op en ging de huidige fauna zich naderhand nestelen. Rond 3000 jaar voor onze eeuw, verschijnt het Neolithicum en hoewel geen enkele opgraving werd uitgevoerd op de Rots zelf, werd dit tijdperk bevestigd door de ontdekking van pijlpunten, gepolijste bijlen en aardewerk aan de oppervlakte. Een kasteel zal gebouwd worden op de top van de Rots in het begin van de Xde eeuw alvorens ontmanteld te worden in 1434. Een necropolis van de hoge Middeleeuwen werd ontdekt op de site door de eerste opgravers en de beenderen die eruit voortkwamen, zijn gedurende enige tijd toegeschreven geweest aan de Aurignaciaanse periode, doch ten onrechte want het zijn in feite Merovingische en Karolingische beeldhouwwerken. De huidige stad van Solutré zal gebouwd worden op een wat lager niveau bij de vroegere Gallo Romeinse villa van Solustriaca, maar dat is alweer een andere geschiedenis en u kan deze ontdekken – als u dat wenst – door een bezoek te brengen aan het Museum van de Ursulines te Mâcon.
- 6/6 -