Habiforum geeft een serie Inspiratiepapers uit over woonwijken van de toekomst. Het doel van de serie is om een combinatie te bieden van informatie en achtergrond, en van inspiratie en ideevorming. Het doel wordt bereikt als mensen na gaan denken over Woonwijken van de Toekomst. De papers verleiden de lezer om na te denken over de toekomst van een wijk, prikkelen, laten ideeën opbloeien en laten mensen stilstaan bij wilde fantasieën die misschien wel minder extreem zijn dan ze lijken. De papers zijn een combinatie van feitelijkheden, waarschijnlijke voorspellingen, mogelijke alternatieven en wilde ideeën. Hoe dichter we bij het heden blijven, hoe waarschijnlijker voorspellingen zijn. In 2010, of 2020, zal de wereld er ongetwijfeld anders uitzien, maar zullen veel woonwijken niet veel anders zijn dan nu. Op de echt lange termijn, zeg 2050, kan er van alles gebeuren. De auteurs van de Inspiratiepapers hebben als uitdaging meegekregen om juist op deze lange termijn hun gedachten de vrije loop te laten. Dit eerste inspiratiepaper schetst achtergronden en gaat over heden en toekomst, over soorten wijken en soorten veranderingen. In andere delen staat telkens een thema centraal, zoals demografie en samenleving, duurzaamheid, wonen en werken, procesarchitectuur of de gevolgen van ict-technologie. De serie heeft een open einde, zodat inspirerende papers altijd kunnen worden toegevoegd.
Denken over de toekomst van wijken Inspiratiepapers Woonwijken van de Toekomst
1 Deel
Büchnerweg 1 Postbus 420 2800 AK Gouda T 0182 540 655 F 0182 540 656 E
[email protected] I www.habiforum.nl
Frank Wassenberg
Dit is een publicatie van Habiforum in het kader van het programma Vernieuwend Ruimtegebruik. Habiforum is een expertisenetwerk dat kennisontwikkeling inzet om innovaties in ruimtelijke ontwikkeling actief te stimuleren. Vernieuwend
Denken over de toekomst van wijken
Ruimtegebruik wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met het InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. Het omvat een Praktijkprogramma en een Wetenschappelijk Programma. Daarin participeren 6 universiteiten: Technische Universiteit Delft, Erasmus Universiteit Rotterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam
en
Wageningen
Universiteit
Inspiratiepapers Woonwijken van de Toekomst
en
Researchcentrum.
www.habiforum.nl.
1 Deel
Meer informatie over Habiforum en het programma Vernieuwend Ruimtegebruik vindt u op
Inhoud
4
Voorwoord
Voorwoord
5
1. De meeste wijken van straks staan er al
6
2. Wonen in Nederland
10
3. Woonmilieus
18
4. Veranderingen van wijken en veranderingen in wijken
24
5. Achterliggende maatschappelijke ontwikkelingen
28
6. Woonwijken van de toekomst
34
7. Dilemma’s
38
Literatuur (en om meer te lezen)
45
Bronnen voor cijfers
46
Habiforum geeft een serie Inspiratiepapers uit over woonwijken van de toekomst. Het doel van de serie is om een combinatie te bieden van informatie en achtergrond, en van inspiratie en ideevorming. Het doel wordt bereikt als mensen na gaan denken over Woonwijken van de Toekomst. Dat kunnen zijn ontwerpers, stedenbouwkundigen, planologen en architecten. Het zijn ook mensen die besluiten nemen met langdurige effecten: wethouders, politici, ambtenaren, projectontwikkelaars en beleggers. Het zijn mensen die de wijken straks gebruiken: bewoners, winkeliers, passanten en bezoekers. En het zijn wetenschappers en adviseurs, die kijken of we het allemaal wel goed genoeg doen. De inspiratiepapers verleiden al deze mensen om na te denken over de toekomst van een wijk, prikkelen, laten ideeën opbloeien en laten mensen stilstaan bij wilde fantasieën die misschien wel minder extreem zijn dan ze lijken. De papers zijn een combinatie van feitelijkheden, waarschijnlijke voorspellingen, mogelijke alternatieven en wilde ideeën. Hoe dichter we bij het heden blijven, hoe waarschijnlijker voorspellingen zijn. In 2010, of 2020, zal de wereld er ongetwijfeld anders uitzien, maar zullen veel woonwijken niet veel anders zijn dan nu. Op de echt lange termijn, zeg 2050, kan er van alles gebeuren. De auteurs van de Inspiratiepapers hebben als uitdaging meegekregen om juist op deze lange termijn hun gedachten de vrije loop te laten. Op het moment van schrijven waren alle auteurs werkzaam bij het Onderzoeksinstituut OTB van de TU Delft. Dit eerste inspiratiepaper schetst achtergronden en gaat over heden en toekomst, over soorten wijken en soorten veranderingen. In andere delen staat een thema centraal, zoals demografie en samenleving, duurzaamheid, wonen en werken, procesarchitectuur of de gevolgen van ict-technologie. De serie heeft een open einde, zodat inspirerende papers altijd kunnen worden toegevoegd.
5
De meeste wijken van straks staan er al
1
Toekomstbeelden hebben opvallend vaak betrekking op nieuw te bouwen wijken, waarin maar weinig plaats is voor al bestaande dingen, zoals oudere woonwijken, wegen en gebouwen. Veel ontwerpers denken liever vanuit een leeg vel papier of een blanco scherm om hun creatieve proces niet in de weg te staan. De komende jaren zal er echter steeds minder nieuw in het weiland worden gebouwd en de aandacht steeds meer liggen binnen het bestaande stedelijke gebied. Sommige wijken zullen er straks min of meer hetzelfde uitzien, dat zijn wijken waar vooral beheer plaatsvindt. Andere wijken worden tussen nu en straks ingrijpend veranderd. En andere wijken worden gebouwd op plaatsen waar nu nog weilanden, haventerreinen of industriegebieden zijn. In deze papers ligt de nadruk op wijken die nu als woonwijk in gebruik zijn en die beheerd, geherstructureerd, vernieuwd of getransformeerd worden. Belangrijk onderwerp daarin is het efficiënt gebruik maken van de beperkte oppervlakte die deze wijken hebben. Hoe effectiever bestaande wijken worden gebruikt, des te minder kan het totale stedelijke ruimtebeslag zijn. Het schaalniveau van de inspiratiepapers is de woonwijk zelf. Dit heeft relaties met het hogere schaalniveau van stad en regio en met het lagere niveau van huizen, straten en pleinen. Bij ieder thema gaat het om de gevolgen voor de huidige bestaande woonwijken, en om de consequenties die ontwerpers, planners etc daaruit zouden moeten trekken als ze iets gaan doen of herinrichten in de bestaande woonwijken.
Woonwijken van de toekomst en van het verleden Hoe wordt er over 20, 40 of 50 jaar in Nederland gewoond? Laten we eens 40 jaar terugkijken. 1963. Wat speelt er dan in de volkshuisvesting? De resultaten van de volkstelling uit 1960 zijn net bekend en duiden op een veel grotere woningnood dan tot dan toe berekend. Prognoses wijzen uit dat er begin 21e eeuw meer dan 20 miljoen Nederlanders zullen zijn. Er moet dus gebouwd worden, en veel ook. Industriële bouwmethodes maken een veel hogere bouwproductie mogelijk dan voorheen en de politiek zet een subsidie op grootschalige bouwsystemen. We staan aan de vooravond van de hoogbouwgolf. De kwaliteit van de bestaande woonmilieus is geen belangrijk thema. Hooguit als het over krotopruiming gaat. Het wonen in de oude wijken lijkt synoniem te staan voor grote gezinnen in bedompte ruimtes, drie hoog achter, zonder zonlicht, zonder uitzicht. Het moderne wonen - licht, lucht en ruimte is het parool. De nieuwe bouwmethodes passen uitstekend bij de moderne ideeën en er wordt ijverig doorgebouwd aan de wijken die ons nu zoveel zorgen opleveren. 40 Jaar naar voren, 2043. Menig lezer zal dat niet meer meemaken. Hoe wordt dan teruggekeken op de periode vlak na de eeuwwisseling? Zo?: "De woningbehoefte werd vreselijk onderschat. Jarenlang werd er weinig gebouwd en er werd telkens veel te laat ingespeeld op nieuwe behoeften door migratie, vrije tijd en communicatietechnieken. Het resultaat was een niet aflatend woningtekort. In die situatie bleven zelfs de slechtste woningen verhuurd".
7
Of dit: "Aan het begin van de eeuw kwamen veel huizen op de markt, die eindelijk voorzagen in een latente kwalitatieve woningbehoefte. De prop op de woningmarkt, zoals het toen treffend werd uitgedrukt, kwam los en veroorzaakte doorstroming op alle gebieden. Samen met een teruglopende immigratie, een verhoging van woonuitgaven en een verscherping van de sociale sector (bezuiniging, persoonsgebonden uitkering, afschaffing huursubsidie) ontstond ruimte op de woningmarkt. De zwakke plekken op de woningmarkt kwamen pijnlijk duidelijk naar voren. Leegstand in de delen met de slechtste prijskwaliteitverhouding was het directe gevolg." Is dit laatste de analyse over 40 jaar? Of dit: "Allerlei ingrijpende vernieuwingsplannen van rond de eeuwwisseling strandden door een aanhoudende druk op de woningmarkt, een onuitvoerbare herhuisvestingsopgave en talrijke juridische en ecologische knelpunten. De uitbreiding van de EU zorgde voor een toestroom van Polen, Balten en Slowaken,
8
die geen problemen hadden om in de al afgeschreven herstructureringswijken te wonen." Of nog een ander scenario?
van rond de eeuwwisseling nog steeds zo veel kritiek als indertijd bij de oplevering? De meeste woningen van straks staan er nu al. In de nieuwere wijken, pakweg die tussen 1990 en 2043, zullen vermoedelijk de minste veranderingen optreden. Nieuwe wijken worden ontworpen naar de politieke en marktinzichten die dan gelden. De wijken die thans worden gebouwd, waaronder de Vinex, kenmerken zich door veel koop- en veel eengezinswoningen. Veel bewoners zullen kenmerken vertonen, die ook in verleden pasten bij nieuwe bewoners: veel koopkrachtige begin-dertigers, met gezinnen of gezinsplannen. In 2043 zullen zij er grotendeels nog steeds wonen, net als nu veel oorspronkelijke bewoners nog hun woningen uit 1963
bevolken. Ontwikkelingen zullen zich daarom niet voordoen in de nieuwe voorraad, maar veeleer in de (nu) bestaande. In de volgende paragraaf kijken we naar kenmerken van de huidige woningvoorraad en verdelen die in paragraaf 3 in een aantal woonmilieus. Paragraaf 4 gaat over veranderingen in en van woonwijken, terwijl paragraaf 5 achterliggende maatschappelijke ontwikkelingen behandelt. Sommige woonmilieus zijn veel stabieler en robuuster dan andere. In paragraaf 6 kijken we naar de toekomst en onderscheiden kwaliteiten van wijken en woningen. Wat maakt een wijk of woning goed? Een aantal aspecten is echter goed noch slecht. Deze dilemma’s komen in paragraaf 7 aan bod.
En hoe kijkt men in 2043 terug op het type woonmilieus van nu? Begin 21e eeuw hebben we veel kritiek op de portiekflats uit de jaren vijftig en op de hoogbouw van eind jaren zestig. Te veel semi-openbare ruimten, heet het. Verouderde woningplattegronden. Te gehorig. Monotoon. Sociaal onveilig. Botsende leefstijlen. Hoe zal men in 2043 onze nieuwbouw beoordelen? De goedkope nieuwbouw uit de jaren tachtig, toen er ‘zonder toeters en bellen’ moest worden gebouwd, en de éénkamer HATwoningen. Staan die er dan nog? En wat te denken van de `witte schimmel', zoals de uitbreidingswijken uit begin jaren negentig smalend werden genoemd? Heeft de verfkwast daar zijn werk gedaan? De bielzenwijken uit de jaren zeventig? De serres uit de jaren negentig? En krijgen de Vinexwijken
9
Enkele kwantitatieve gegevens
Wonen in Nederland
2
In Nederland woonden op 1 januari 2003 bijna 16,2 miljoen mensen in 6,75 miljoen woningen. Dat zijn er gemiddeld 2,4 per woning (2,3 als we lege woningen niet meetellen). Vlak na de oorlog woonden er gemiddeld nog 4,3 mensen in een woning (cijfers CBS). Tijdens de oorlog werden 87.000 huizen verwoest, 43.000 zwaar beschadigd en 300.000 licht beschadigd. Dat was 22% van het toenmalige woningbestand (Van der Schaar c.s., 1996). Als gevolg hiervan steeg de gemiddelde woningbezetting na de oorlog. Tegelijkertijd kende Nederland een van de hoogste bevolkingsgroeicijfers van Europa. Alle andere landen kenden in de jaren na de oorlogsellende een babyboom, maar anders dan daar hield deze babyboom in Nederland lange tijd aan, tot midden jaren zestig. Samen met de achterstanden uit de oorlogsperiode betekende dit een forse en niet aflatende woningnood, die decennialang boven aan de prioriteitenlijstjes van de achtereenvolgende kabinetten stond. Echter pas toen technische verbeteringen prefabricage en serieproductie mogelijk maakten, nam de nieuwbouwproductie fors toe. Pas in de jaren zestig en zeventig werden er echt veel woningen gebouwd. 1972 en 1973 waren recordjaren met meer dan 150.000 woningen per jaar. Dat is meer dan het dubbele van wat er momenteel wordt gebouwd. Niet toevallig verrees in deze jaren ook het summum van schaalvergroting en rationalisatie, de hoogbouwflat. Voor het eerst betekende deze piekproductie een verlichting van de woningnood. Momenteel is bijna 80% van alle woningen
na de Tweede Wereldoorlog gebouwd (Afb. 1). Hereijgers en Van Velzen (2001) geven aan dat relatief veel woningen uit de naoorlogse periode zijn gebouwd in kleinere gemeenten onder de 30.000 inwoners. In de grootstedelijke agglomeraties waren het juist de randgemeenten die toen snel groeiden: Rijswijk, Amstelveen, Capelle en Vlaardingen. Deze kleinere kernen groeiden uit tot middelgrote steden. Twee andere belangrijke kenmerken van woningen zijn het type en de eigendomssituatie. Als we over een lange reeks van jaren naar beide kenmerken kijken, valt een verschillende ontwikkeling op (Afb. 2). Het aandeel eigen woningen kent sinds de oorlog een continu stijgende lijn. In 1947 woonde in 28% van de woningen de eigenaar zelf, in 1997 was dit de helft en in 2002 was dit gestegen tot 54%. Lange tijd ging de stijging van het aandeel koopwoningen samen op met een stijging van de sociale huurvoorraad. De grote ‘verliezer’ was de particuliere huursector. Na de oorlog werd 60% van alle woningen particulier verhuurd, terwijl dit in 2001 nog maar 11% is. Een andere, opmerkelijke ontwikkeling is die naar woningtype. Nederland is een land van eengezinswoningen. Binnen Europa staan er alleen in Ierland en België relatief meer van dit type. Opmerkelijk is dat de verhouding tussen eengezinswoningen en gestapelde woningen in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog min of meer constant is: 70% versus 30%. Zelfs dominante woningtypes, zoals de hoogbouwflats uit de periode 19651974, hebben geen grote invloed gehad op het aandeel gestapeld versus eengezins.
11
Afbeelding 1
De woningvoorraad per bouwperiode
bron: CBS; 2003 en 2004 schatting
Afbeelding 2
Woningen naar type en eigendomssituatie, 1947-2002
Verschillende ontwikkelingen schuilen vooral binnen het aandeel van de 30% gestapeld. Een aardige illustratie is het volgende. De meerderheid (58%) van de gestapelde woningen in Nederland is een sociale huurwoning. In de jaren rond 1950 werden er vooral lage huurflats gebouwd in 2 of 3 bouwlagen. Rond 1960 bestond tweederde van de nieuwe woningwetwoningen uit flats met vier of vijf bouwlagen en rond 1970 was twee derde hoogbouw met zes of meer verdiepingen (Bruggeman, 1981). De Nederlanders wonen bijeen in circa 6,9 miljoen huishoudens. Bekend zal zijn dat de laatste decennia het aandeel een- en tweepersoonshuishoudens is toegenomen, en het aandeel gezinnen met kinderen is afgenomen (Afb. 3a). In 1978 bestond 53% van de huishoudens uit gezinnen met kinderen, in 2000 was dat nog maar 35%. Het aandeel eenpersoonshuishoudens nam in die periode toe van 18 tot 34%.
Het aantal huishoudens nam tussen 1978 en 2000 fors toe, uiteraard net als het aantal huizen. Er kwamen ruim twee miljoen huishoudens bij (+45%). Al deze extra huishoudens telden één of twee personen. Het aantal huishoudens met kinderen is tussen 1978 en 2000 namelijk nagenoeg niet veranderd (zie Afb. 3b). In 1978 waren er circa 2.400.000 gezinnen met kinderen, evenveel als nu. Op persoonsniveau gezien, woont ruim de helft van de Nederlanders in een gezin met kind(eren).
Veranderingen in de woningvoorraad Jaarlijks worden woningen nieuw gebouwd, verbouwd, ingrijpend veranderd of gesloopt. Voor iemand die midden in een nieuwbouwwijk staat, lijkt het om grote aantallen te gaan, maar landelijk gezien zijn veranderingen uiterst bescheiden. Dat geldt zeker bij de lage woningbouwproductie van de
bron: CBS, ministerie VROM
12
13
Afbeelding 3a Ontwikkeling van het aantal huishoudens naar samenstelling %
laatste paar jaar. In 2002 werden 67.000 woningen nieuw gebouwd, waarvan er (na sloop) 55.000 werden toegevoegd. Dat is nog geen procent van de gehele woningvoorraad. In het ‘topjaar’ 1973 was dat 3,5%. Over de afgelopen tien jaar zijn jaarlijks gemiddeld 13.500 woningen gesloopt, oftewel twee promille van de totale woningvoorraad. Als dat in dit tempo doorgaat, zal een gemiddelde woning bijna 500 jaar meegaan. Voor wie naar een gemiddelde naoorlogse woning kijkt, zal dit niet realistisch overkomen. Zelfs als de sloopinspanningen worden opgevoerd naar 30.000 woningen per jaar, betekent dit dat een woning meer dan 200 jaar moet blijven staan. Ter vergelijking: woningwetwoningen zijn na vijftig jaar afgeschreven.
Afbeelding 3b Ontwikkeling van het aantal huishoudens naar samenstelling absoluut
14
De grote meerderheid van de huidige woningen is na 1950 gebouwd en nog lang niet afgeschreven. In 2001 was de gemiddelde woning in Nederland 39 jaar. Groningen, Friesland, Noord-Holland en Zeeland hebben gemiddeld de oudste woningen (43-46 jaar), Flevoland, weinig verrassend, de jongste (16 jaar) (Jaarboek Wonen).
15
Afbeelding 4
Veranderingen van de woningvoorraad: nieuwbouw, sloop en verkoop
Al bekend De woonwijken van de toekomst zijn grotendeels al bekend. Hoe de huidige woningen en woonmilieus er dan uitzien, en wat hun marktpositie is, is afhankelijk van exogene invloeden en overheidsingrijpen. Door modegrillen, door de tand des tijds, of door ontwikkelingen van buiten (nieuwe technieken en communicatiemiddelen?, forse beleidswijzigingen?, halvering of verviervoudiging energieprijzen?, handhaving of halvering sociale stelsel?, etc.) kunnen bepaalde soorten woningen, de wijk waarin ze staan, en de plek waar de
16
wijk ligt, een geheel andere positie krijgen op de woningmarkt. Ook overheidsingrijpen, zoals het herstructureringsbeleid, heeft invloed op de toekomstige woonmilieus. Ook hier geldt echter dat het merendeel van de woningen en woonmilieus onveranderd blijft. De meest ingrijpende maatregel is sloop. Als er jaarlijks 15.000 woningen gesloopt worden - en dat is meer dan thans - betekent dat een half miljoen tot bijvoorbeeld 2035. De overige zes miljoen zullen er derhalve dan nog steeds staan, al dan niet aangepast.
17
Woonmilieus
3
15 soorten stedelijke wijken
Vijf woonmilieus
Elk huis staat in een bepaalde woonomgeving. De omliggende woningen, de straat, het type bewoners, de buurt, de wijk, de locatie binnen de regio, al deze elementen tellen mee bij wat we het woonmilieu van een wijk kunnen noemen. De bouwperiode, type, uiterlijk en eigendomsklasse zijn belangrijke indicatoren van het soort woonmilieu waarin de woning zich bevindt. Deze bepalen, of hebben invloed op kenmerken van bewoners, de woningmarktpositie en bepaalde leefstijlen. Het woonmilieu van een ‘jaren dertig wijk’ verschilt van een ‘hoogbouwwijk’ of een recente ‘Vinexwijk’ en een ieder kan zich daarbij iets voorstellen. Een woonmilieutypologie, of wijktypologie, verdeelt bestaand Nederland in een aantal groepen. Voor de ordening van gegevens worden wijken dikwijls afgebakend aan de hand van hun postcode. Nederland telt ongeveer 4.000 viercijferige postcodegebieden, waarvan er ongeveer 1000 in stedelijk gebied liggen. Het RIGO heeft in 1995 een wijktypologie opgesteld voor dit stedelijke Nederland. Zij komen tot 17 types, verspreid over het vooroorlogse en het naoorlogse gebied. Het aardige van deze indeling is dat het een combinatie vormt van fysieke, sociale en economische elementen. Deze indeling vormde de basis voor de herstructureringsopgave in de Nota Stedelijke Vernieuwing van het Ministerie van VROM (1997). In Tabel 1 zijn alle 17 stedelijke woonmilieus genoemd, aangevuld met woonmilieus na 1980 en landelijk gebied. In totaal ontstaan er zo 19 woonmilieus.
Een nadeel van de indeling in 19 woonmilieus is de gedetailleerdheid. De indeling gaat bovendien uit van bestaande woonmilieus, en niet van wensen die mensen aan hun woonmilieu stellen. In de Nota Wonen uit 2000 worden slechts vijf woonmilieus onderscheiden, die heel Nederland bedekken. Drie ervan hebben betrekking op stedelijk gebied en twee op het meer landelijke wonen. Stedelijk gebied is afgebakend als gemeenten met meer dan 60.000 inwoners. Twee elementen zijn nieuw in deze indeling. Ten eerste wordt een ruimtelijk element ingevoerd, namelijk de ligging van een wijk in de regio. Ten tweede staan niet de huidige wijken voorop, maar woonwensen. In Tabel 2 staan aantallen woningen (huishoudens) per type woonmilieu. Deze aantallen zijn, naast gemeentegrootte, gebaseerd op hoe mensen zelf hun woonmilieu ervaren (via het Woningbehoeftenonderzoek). Een nadeel van deze vijfdeling is de grofmazigheid. Eén woonmilieu bevat vele verschillende soorten woonbuurten, met zeer gewilde en ongewilde types door elkaar. Bijna alle zwakke woonmilieus zijn te vinden in de categorie ‘buiten centrum’. Ruim 70% van alle stadswoningen is sowieso in ‘buiten centrum’ gepositioneerd. Een ander nadeel is de nogal arbitraire afbakening tussen de verschillende woonmilieus. Waar begint het woonmilieu groenstedelijk en waar houdt het buiten centrum woonmilieu op? Het grote voordeel is echter dat het uitgaat van huidige en toekomstige woonwensen zoals verwoord in het woningbehoefteonderzoek.
19
Tabel 1 Wijktypen in Nederland Wijktype
Tabel 2 Nederland ingedeeld in vijf typen woonmilieus Aantal wijken
Aantal huishoudens
Vooroorlogs: 1 Historische stadskern 2 Vergrauwde grote-stadswijk in aanpak 3 Vernieuwde grote-stadswijk 4 Vergrijsde tuindorpwijk 5 Ring '20-'40 6 Parkwijk 7 Eigen huis en tuin wijk 8 Onderhoudsarme laagbouwwijk Totaal vooroorlogs*
33 34 19 8 22 23 29 34 202
153.000 179.000 108.000 30.000 118.000 78.000 91.000 108.000 865.000
Naoorlogs: 9 Vergrijsde portiekwijk 10 Verschraalde portiekwijk 11 Recente hoogbouw doorgangswijk 12 Recente laagbouw gezinswijk 13 Welvarende laagbouwwijk 14 Centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk 15 Gemiddelde naoorlogse wijk Totaal naoorlogs*
65 53 85 86 45 74 89 497
279.000 191.000 307.000 299.000 90.000 221.000 300.000 1.687.000
16 Recente wijken 1980-1994 17 Restant (gemengde wijken) Totaal Stedelijk Nederland*
152 122 1.017
412.000 369.000 3.429.000
18 Landelijk Nederland**
2.903
2.855.000
Totaal Nederland (in 1995)
3.920
6.226.000
onbekend
onbekend
Woonmilieu
Woningvoorraad Absoluut %
Centrum stedelijk Buiten centrum Groen-stedelijk Centrum dorps Landelijk wonen Nederland totaal
500.000 2 500.000 500.000 2.400.000 800.000 6.600.000
8 39 8 38 11 100
Bron: Nota Wonen, 2000
Tabel 3 Het (rijks-)ambitieniveau om wijken te transformeren Woonmilieu
Centrum stedelijk Buiten centrum Groen-stedelijk Centrum dorps Landelijk wonen Nederland totaal
Woningvoorraad 2000 (x 1.000)
Ambitie 2010 (x 1.000)
Verandering (in %)
500 2.500 500 2.400 800 6.600
700 2.300 800 2.500 900 7.200
+ 47 -8 +57 +8 + 19 +9
Bron: Nota Wonen, 2000
19 Nieuwbouwwijken 1995-toekomst
* Van 26 vooroorlogse en 18 naoorlogse wijken zijn onvoldoende gegevens om ze in te delen. ** De landelijke woonwijken liggen in woonplaatsen met minder dan 30.000 inwoners of zijn geen woonwijken. Bron: Indeling volgens RIGO (Rohde c.s., 1995 en De Waal en Rohde, 1996), bewerking OTB.
20
21
Transformatie van ‘buitencentrum woonmilieus’ In de Nota Wonen worden hoge ambities geformuleerd om wijken beter aan te laten sluiten bij woonmilieuvoorkeuren. Als bestaand beleid (dat wordt de ‘trend’ genoemd) wordt uitgevoerd, blijven we over tien jaar zitten met ongewenste woonmilieus, is de boodschap in de Nota Wonen. De ambities worden daarom opgeschroefd om wijken te herstructureren en te transformeren van de ‘vlees-noch-vis’ buiten-centrum categorie naar hetzij meer centrum-echt-stedelijk, hetzij meer groen-rand-stedelijk. Verdichten èn verdunnen tegelijkertijd van de naoorlogse wijken is daarom het parool. Recente ontwikkelingen op de woningmarkt en economische perspectieven hebben de rijksambities niet
22
wezenlijk veranderd. Tabel 3 geeft aan welke ambitie nodig is om aan de veranderende woonwensen te voldoen. Twee typen woonmilieus moeten fors groeien - de centrum-stedelijke en de groen-stedelijke - terwijl de tussenliggende woonmilieus in aantal moeten afnemen. Fysieke maatregelen op het gebied van herstructurering van de woningvoorraad zijn sloop van woningen, nieuwbouw, verkoop van huurwoningen, ingrijpende verbetering en samenvoeging. Daarnaast zijn maatregelen nodig op ander gebied, zoals leefbaarheid en veiligheid in de woonomgeving, scholing en werk voor mensen zonder baan, integratie van allochtonen, etc. In het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en het Grote
Steden Beleid (GSB) moesten de grotere steden eind 1999 opgeven wat hun plannen voor vernieuwing zijn. Deze plannen, verwoord in zogenaamde MOP’s (meerjarenontwikkelingsprogramma’s), waren minder ambitieus dan het ministerie had beoogd. Enkele jaren later al bleek de voortgang van de vernieuwing te stagneren, ondanks de goede plannen. De belangrijkste oorzaken liggen in de toegenomen spanning op de woningmarkt (door de lagere nieuwbouwproductie wordt herhuisvesting een probleem), door discussies over de inhoud (wat moet er eigenlijk gebeuren?) en over het proces (de vaak nieuwe rol van partijen). Bovendien werkt de huidige economische laagconjunctuur niet echt mee. De Taskforce Woningbouwproductie deed begin 2002 aanbevelingen om de nieuwbouwproductie in nieuwbouwwijken en vernieuwingswijken op te voeren. Wassenberg e.a. (2002) keken wat er in de eerste jaren van de plannen (de MOP’s) in de praktijk terechtkwam. Zij constateerden dat in slechts eenderde van de gemeenten de herstructurering goed op schema ligt. De VROM-raad hield in 2002 een pleidooi om af te stappen van al te rigide programma’s en te differentiëren naar activiteiten en naar tempo: ‘haasten en onthaasten’. Eind 2004 moeten de 30 steden hun plannen herijken voor de periode 20052009. Dan zal de praktijk uitwijzen hoeveel wijken zijn vernieuwd. Vernieuwing van wijken blijkt juist in de wijken waar dat het hardste nodig is, het moeilijkst op gang te komen. Daarom wees het ministerie van VROM 56 prioriteitswijken aan, verdeeld over de 30 GSB-steden. Deze wijken krijgen geen extra geld, maar wel extra faciliteiten en instrumenten. De wijken worden
een herstructureringszone, waar (onder voorwaarden) van bepaalde regels kan worden afgeweken, waar fiscale vrijstellingen gelden (bijv. geen dubbele overdrachtsbelasting) en waar VROM deskundigheid beschikbaar stelt om gemeenten te helpen (in de vorm van ‘impulsteams’). Het is goed om op te merken dat in veel woningen, straten en buurten mensen wonen van wie veranderingen helemaal niet hoeven. De buiten-centrum woonmilieus, de stadswijken met de grootste vernieuwingsopgave, tellen 2,5 miljoen huishoudens, waarvan het grootste deel er naar tevredenheid woont: 82% om precies te zijn, is tevreden met de woning en 79% met de woonomgeving (MVROM, Cijfers over Wonen). Weliswaar is dat minder dan gemiddeld in Nederland (87 resp. 85%), maar het geeft aan dat de grote meerderheid van de mensen er weinig te klagen heeft. Ontevreden of zeer ontevreden met de woning is 7,1% tegen 4,7% landelijk, en met de woonomgeving 10,9% tegen 7,3%. De gemiddelden worden beïnvloed doordat de ontevredenheid in de steden in het algemeen hoger is dan erbuiten.
23
Ontwikkeling van wijken
Veranderingen van wijken en veranderingen in wijken
4
Een stad verandert voortdurend, en dat geldt ook voor alle wijken erbinnen. De sociale, demografische en ruimtelijke structuur van de wijk verandert. Zowel de woningen zelf als de inrichting van de woonomgeving en de bewoners verouderen. De locatie van de wijk in de stad blijft weliswaar feitelijk dezelfde, maar kan jaren later heel anders gewaardeerd worden en de positie kan relatief gezien veranderen. En de ideeën over wonen kunnen veranderen. Sommige flatwijken uit de jaren vijftig en zestig zijn in grote haast en weinig doordacht neergezet om de woningnood te leningen, maar over veel wijken is juist zeer zorgvuldig nagedacht. Pendrecht in Rotterdam, ’t Hool in Eindhoven, Presikhaaf in Arnhem, Angelslo in Emmen en de Bijlmermeer in Amsterdam zijn goed doordacht als woonwijken van de toekomstige mens, die tot in lengte van jaren voorspoed en geluk zouden brengen. In steden als Zoetermeer en Dordrecht werd de ideale woning, in hoogbouw, ontworpen, zorgvuldig doordacht en uitgebreid besproken met bewoners. Juist deze woonwijken worden momenteel vernieuwd, en de flexibiliteit van de bestaande bebouwing blijkt er gering. Wijken met een lang geachte toekomstwaarde blijken een korte levensduur te kennen.
Verandering van wijken in de stad Afbeelding 5 geeft een beeld van drie decennia stedelijke ontwikkeling en van de veranderende woningmarktpositie van wijken. De linkerfiguur laat de situatie rond 1975 zien. Het centrum is dan nog relatief klein, kansarmen wonen bijeen in de oude vooroorlogse
wijken en deels in het centrum. De middenklasse en de hogere arbeidersklasse hebben een woning in de naoorlogse uitbreidingswijken weten te bemachtigen, en sommigen in nabijgelegen gemeenten. Het beleid heroriënteert zich in die jaren van kaalslag, stadsreconstructie en hoogbouw in massa-productie naar stadsvernieuwing en kleinschalige nieuwbouw. De rechterfiguur toont de situatie in 2003. Allereerst valt op dat het totale stedelijke gebied veel groter is geworden. De middenklasse is doorgeschoven naar de nieuwe buitenwijken, en doet dat op dit moment weer naar de Vinex-wijken. In hun plaats schoven de mensen uit de oude wijken door naar de vroeg naoorlogse wijken. De randgemeenten zijn meegegroeid, en op afstand zijn grote satellietsteden ontstaan, zoals Spijkenisse, Houten, Lelystad en Zoetermeer. De stedelijke centra zijn uitgedijd.
Veranderingen van bevolking in wijken De geschetste stedelijke ontwikkeling ging samen met grote verschuivingen van bevolkingsgroepen, wat dikwijls niet zonder slag of stoot ging. In de figuur zijn bevolkingsverschuivingen met letters aangegeven. De oude wijken kenden vroeger de meeste kansarmen, maar die hebben voor een deel plaatsgemaakt voor mensen die een centrumstedelijk woonmilieu ambiëren (beweging A). Voor een deel zijn de oude wijken getransformeerd in de beoogde centrumstedelijke woonmilieus. In elke Nederlandse stad is de gemiddelde koopkracht in de buurten rondom het centrum de laatste jaren toegenomen (‘gentrification’ in jargon).
25
Satelliet
Afbeelding 5 De stedelijke agglomeratie in 1975 en in 2003, schematisch weergegeven
C
Randgemeente
Randgemeente C
Naoorlogse wijken
C
Vinex E
Buitenwijken
Veranderingen in woonwijken
B
A
Vinex E
D
1945
B
1975
1945 1975 2003
Vinex E Situatie 1975
Situatie 2003
A: Uitbreiding binnenstad, botsing gentrifiers en oorspronkelijke bewoners. B: Stadsvernieuwingsurgenten, botsing nieuwkomers en oorspronkelijke bewoners. C: Forenzen, botsing dorpelingen en stedelingen. D: Buitenwijken na 1975, geen botsingen, voorheen weiland E: Vinex-locaties, geen botsingen, voorheen weiland.
Centrum stad
Grens stadsuitbreiding 1945
Woongebied sociaal zwakkeren
26
Een groot deel van de rest van de oude wijken is gerenoveerd of gesloopt en vervangen in het kader van de stadsvernieuwing, maar een fors deel van de oorspronkelijke bevolking heeft dat proces niet afgewacht en is vertrokken naar de vroegnaoorlogse wijken (verhuisbeweging B). Soms levert dat botsingen op met de daar al lang wonende bevolking, met name wanneer sprake is van andere culturen en gewoontes; leefstijlen heet het tegenwoordig. Ook in de randgemeenten en satellietsteden vonden botsingen (C) plaats, vooral in de jaren zeventig toen het proces van suburbanisatie op gang kwam. Dorpen met enkele duizenden inwoners zagen zich plotseling geconfronteerd met nieuwbouwwijken vol stedelingen, die al gauw de gemeente overvleugelden. In de buitenwijken (D) en Vinex-wijken (E) vonden maar weinig botsingen tussen bewonersgroepen plaats; daar was voorheen doorgaans weiland of tuinbouw.
Veel wijken zijn ooit ontworpen met andere bedoelingen dan momenteel wordt ervaren. Dat is goed zichtbaar in wijken uit de jaren vijftig en zestig. Toen waren het wijken voor middenklasse gezinnen, ontworpen volgens goed doordachte ideeën over de plek van de woning in buurt en stad, over gezond wonen, over de gewenste sociale omgang tussen bewoners en over ontplooiing van bewoners. Inmiddels is juist in deze wijken wel het een en ander veranderd. Grootschalige veranderingen hebben altijd te maken met grote maatschappelijke ontwikkelingen, die hun weerslag hebben op het lokale niveau van buurt of wijk. Dat geldt zowel voor veranderingen in de toekomst als in het verleden. De wijken van na de oorlog zijn fors veranderd. Mensen zijn ouder geworden, sommigen hebben plaats gemaakt voor andere mensen, soms met andere achtergronden, het groen is volwassen geworden, open plekken zijn ingevuld, gebouwen zijn onderhevig aan slijtage en sommige gebouwen zijn vernieuwd of verdwenen. Iedereen die terugkeert in de wijk van zijn jeugd ervaart dit.
Verhuisbeweging
27
Een aantal algemene maatschappelijke ontwikkelingen heeft grote gevolgen gehad voor de positie en de waardering van naoorlogse woonwijken. Zonder compleet te willen zijn, noemen we enkele belangrijke. -
Achterliggende maatschappelijke ontwikkelingen
Gezinsverdunning: minder mensen De woningen werden vooral bevolkt door gezinnen met kinderen. Wie kent er niet de beelden van overvolle speeltuinen, straten vol kinderen en, veelal, moeders? Den Haag Zuidwest is ontworpen voor 100.000 Hagenaars, en die woonden er ook in de jaren zestig. Momenteel wonen er nog 65.000 mensen, en dat ondanks nieuwbouwprojecten uit het laatste decennium. Een soortgelijk proces deed zich voor in alle Nederlandse steden. Tabel 4 laat een aantal voorbeelden zien van wijken die na de oorlog zijn gebouwd. Gemiddeld gezien woont er circa tweederde van het aantal inwoners waarvoor de wijken zijn ontworpen. Het is leger in de huizen, en leger op de straten. Veel vernieuwingsplannen van het laatste decennium hebben als doel om woningen toe te voegen en het aantal inwoners zo op peil te houden. -
5
Wegkwijnende winkelcentra: minder voorzieningen De gezinsverdunning is een van de belangrijkste oorzaken achter een andere problematiek in dergelijke wijken, die van de wegkwijnende winkelcentra. In de oorspronkelijke ontwerpen werden winkels in een hiërarchisch patroon ontwikkeld met buurtwinkelstrips op loopafstand en grotere centra per wijk. In Den Haag Zuidwest waren ooit 26 winkelcentra, dat is één per ruim duizend woningen. Nu nog 14, ruim de helft. Diverse factoren
zorgden ervoor dat een ingrijpende herordening van het voorzieningenaanbod noodzakelijk werd. Economische rationalisatie en schaalvergroting noopten tot grotere omzetten en een groter klantenbereik. De auto maakte het voor steeds meer gezinnen mogelijk om boodschappen in een discount verderop te doen. Door de dalende gemiddelde woningbezetting woonden er steeds minder klanten in de wijk. En door selectieve migratieprocessen maakten de meer vermogenden in de wijk plaats voor mensen met een lagere bestedingsruimte. -
Doelgroep: middenklasse gezinnen Nieuwbouwwijken werden - en worden nog steeds - meestal betrokken door gezinnen met kleine kinderen, of nog met een kinderwens. Velen zijn eind twintig of in de dertig met een gemiddeld inkomen. Eigenlijk is dat nu niet anders dan vroeger. De nieuwbouw uit de jaren twintig van de vorige eeuw (Spaarndammerbuurt, Amsterdam; Tuindorp Vreewijk, Rotterdam, etc) werd gebouwd voor de betere arbeidersgezinnen. Dat was toen de middenklasse. In Pendrecht en Overschie in Rotterdam en Malburgen in Arnhem trokken in de jaren vijftig gezinnen naar - voor die tijd grote en vrij prijzige portiekflats, ver weg van de toenmalige stad. De hoogbouw in de Bijlmermeer, Amsterdam, en Overvecht, Utrecht, werd eind jaren zestig gebouwd voor middenklasse gezinnen. Groeikernen als Zoetermeer, Nieuwegein, Duiven en wijken als Tanthof in Delft en Dukenburg in Nijmegen werden in de jaren zeventig en tachtig gebouwd voor, wederom, middenklasse gezinnen. En de huidige Vinex-locaties ten slotte zijn vooral bedoeld voor, opnieuw, middenklasse gezinnen met kinderen. Een eeuw lang wordt
29
Tabel 4 Bevolkingsontwikkeling in een aantal wijken
Vlaardingen, Westwijk Tilburg, Stokhasselt Zwolle, Holtenbroek Arnhem, Malburgen Utrecht, Kanaleneiland Schiedam, Nieuwland Den Haag Zuidwest
Bouwperiode
Aantal woningen*
Inwoners toen*
Inwoners nu*
Rond 1960 Jaren 60 Jaren 60 Jaren 50 + 60 Rond 1960 Jaren 50 Jaren 50 + 60
5.600 2.700 4.500 7.500 Ruim 8.000 6.700 31.000
20.000 8.850 14.000 (1970) 21.000 (1980) 30.000 21.000 (1971) 100.000 (1970)
11.500 7.500 10.000 (1990) 17.200 (1996) 19.000 (1999) 15.000 (1990) 65.000 (1990)
* Aantallen zijn afgerond en hebben betrekking op het aantal woningen en bewoners bij het ontwerp van de wijk of in de eerste jaren, tot eventuele ingrepen in het kader van stedelijke vernieuwing. De laatste zijn doorgaans recent en niet meegerekend, voor zover beschikbaar materiaal dat toeliet.
Afbeelding 6 In de jaren zestig werden hoge verwachtingen gekoesterd over het gezamenlijke gebruik van gemeenschappelijke ruimten
op uitleglocaties gebouwd voor min of meer dezelfde doelgroep. Inmiddels wonen in 65% van de huizen in Nederland geen kinderen (meer) (zie afb. 3). In de naoorlogse wijken is dit voor een deel een natuurlijk demografisch proces. De eertijds jonge gezinnen zijn ofwel vertrokken naar latere, aantrekkelijkere nieuwbouw, ofwel ze zijn blijven wonen en hebben hun levenscyclus vervolgd in hetzelfde huis. Samen met veel buren, met wie ze samen vergrijzen. -
Van middenklasse naar lagere klasse Veel nieuwere wijken werden gebouwd met telkens een wat betere kwaliteit voor de middenklasse van dat moment. Doordat in naoorlogs Nederland het gemiddelde inkomen steeg, kon er meer aan het wonen worden besteed. Nieuwbouw was telkens iets groter, luxer, moderner en duurder. Bij elke nieuwe oplevering daalden bestaande wijken iets
verder op de lokale woningmarktladder. Dit bracht selectieve migratie teweeg, wat betekent dat de uit-verhuizers gemiddeld een hoger inkomen hebben dan de inverhuizers. De sociaal-economische situatie van de bewoners werd daardoor steeds zwakker. -
Van autochtoon naar allochtoon Op dit moment is circa één op de tien Nederlanders een niet-westerse allochtoon (naast 9% westerse allochtonen). Dit aantal van nu 1,6 miljoen neemt volgens de CBS-prognoses (en -definitie) toe tot circa twee miljoen in 2010 en drie miljoen in 2030. De interessante vraag hoe lang een allochtoon vreemd blijft en wanneer iemand ingeburgerd is, laten we rusten. Uiteraard wonen die 1,6 miljoen allochtonen niet keurig verspreid over het land. Er valt een grote concentratie waar te nemen binnen de steden. Zo woont meer dan de helft van de Surinamers in de vier grote steden, terwijl
Bron: Dreust Stadsontwikkeling Amsterdam, 1968
30
31
allochtonen uit asielzoekerslanden meer gespreid wonen (Jaarboek Wonen, 2002). Binnen de steden vindt concentratie plaats binnen bepaalde soorten wijken. In veel naoorlogse stadswijken is een aanzienlijk deel van de nieuwkomers van allochtone komaf. Dat geeft niet zelden spanningen met de oorspronkelijke bewoners,
inkomen. Vroeger woonden er veel mensen met ongeveer hetzelfde leefpatroon, inkomen, huishoudenssamenstelling en herkomst. Nu is het dikwijls een hutspot van leefstijlen van mensen die veelal niet met elkaar, maar naast elkaar leven. -
Van buitenwijk naar midden in de stad De meeste wijken van nu zijn ooit gebouwd als nieuwbouwwijk aan de buitenkant van de stad. De locatie van de wijk in de stad blijft weliswaar feitelijk dezelfde, maar verandert als elders wijken, wegen, spoorlijnen of parken worden aangelegd. De wijken uit de jaren vijftig lagen vroeger aan de rand van de stad terwijl ze nu, door de latere stadsuitbreidingen, dikwijls relatief dicht bij het centrum liggen. Lange tijd scheidden lawaaiige verkeerswegen deze wijken van het centrum. Nu heten ze goed ontsloten te worden door diezelfde wegen. Ook de waardering voor een wijk kan veranderen, zelfs zonder dat er veel daadwerkelijk verandert. Aanvankelijk was het goed wonen in de grootschalige woonwijken van na de oorlog. Gaandeweg heeft de populariteit van deze wijken echter plaatsgemaakt voor leefbaarheids- en exploitatieproblemen. -
vaak mensen van het eerste uur. De nieuwkomers hebben dikwijls een andere leefstijl, een andere huishoudenssamenstelling (gezinnen met kinderen), een andere leeftijd (oudere allochtonen zijn schaars in Nederland) en andere normen en waarden, zeker als ze pas recent in Nederland wonen. Wat ze delen met de oorspronkelijken, is een gemiddeld laag
32
Straatbeeld: de auto van bezienswaardigheid tot straatbeeldbepalend In 1960 reden er in Nederland een half miljoen auto’s rond. In veel wijken die we hiervoor noemden, was een auto een bezienswaardigheid. In 1990 waren dat er tien keer zo veel, terwijl er nu 6,7 miljoen personenauto’s zijn. Dat is evenveel als er woningen zijn.
Het RIVM (2001) stelt dat bij het vastgestelde beleid het autogebruik in de periode 19952020 met circa 50% zal toenemen. Als ook het aantal auto’s met de helft toeneemt, zijn er dat circa 9 miljoen in 2020. Is deze groei onwaarschijnlijk? Afgezet tegen het door het CBS verwachte aantal inwoners in 2020 (17,5 miljoen) betekent dat 515 auto’s per 1000 inwoners. In landen als Duitsland en Italië is het autobezit op dit moment al hoger! Als we de autodichtheid per vierkante kilometer uitdrukken, is Nederland het ‘dichtstbeblikte’ land van Europa (SCP, 2003). Al deze auto’s moeten ergens worden geparkeerd. Alle bestaande wijken zijn niet ontworpen voor dergelijke hoeveelheden auto’s, en evenzovele keren vullen ze straten die ontworpen zijn voor geheel andere doeleinden. Foto’s van net bewoonde wijken rond 1960 laten lege straten zien, met veel mensen. Nu is het omgekeerd. Groenperken, lanen en speelterreinen verliezen hun oorspronkelijke functie en veranderen in eindeloze rijen blik. Stelselmatig worden parkeernormen laag ingeschat, waardoor zelfs nieuwbouwwijken vlak na oplevering al te kampen hebben met parkeeroverlast. Parkeren vormt een groot probleem op de Vinex-locaties. Ondergronds parkeren is in alle naoorlogse wijken een zeldzaamheid. Een belangrijk pluspunt van de wijken van na de oorlog wordt wel het vele overzichtelijke groen genoemd. Voor een deel wordt dat echter tenietgedaan door het vele erg zichtbare blik.
Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), is hieraan onlosmakelijk verbonden. Deze beweging, met bekende namen als Le Corbusier, Van Eesteren, Stam-Beese, Van den Broek en Bakema, heeft een enorme invloed gehad op het ontwerp van veel naoorlogse woonwijken. Het Moderne Bouwen sloot aan bij een maatschappelijke ontwikkeling, namelijk een groot geloof in het gezamenlijk gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen, waaronder de openbare ruimte. Er werden wijken ontworpen met veel semi-openbare ruimten zoals entrees, trappenhuizen, liften en galerijen bij flats, vrij toegankelijke binnentuinen rondom flats, groen tussen flats. Er werd vanuit gegaan dat mensen zich zelf verantwoordelijk zouden voelen voor hun gemeenschappelijke gebied. In later jaren bleek dat veel mensen toch een andere functie toekennen aan de gemeenschappelijke openbare ruimte. Velen verkozen hun individuele buitenruimte, het liefst in de vorm van een tuin bij het (eengezins-)huis. De laatste jaren wordt veelvuldig de beheerpositie van de gemeenschappelijke openbare ruimte helder gemaakt. Door middel van hekken, hagen en sloten wordt duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is.
-
De functie van de openbare ruimte Veel naoorlogse wijken zijn ontworpen volgens de principes van het Moderne Bouwen. De CIAM-beweging (wat staat voor
33
Oordelen zijn veranderlijk
Woonwijken van de toekomst
6
Dit inspiratiepaper gaat over de toekomst van de huidige woonwijken. Een toekomst over tien, twintig of vijftig jaar. Sommige woningtypen en sommige wijktypen zullen die toekomst, zeker die verre, niet meemaken. Welke zijn dat? Wat maakt het ene woonmilieu ‘sterker’ dan het andere? Op deze plaats staat niet het uiteindelijke antwoord op deze vraag. Zeker, het zal voor de meesten wel duidelijk zijn dat - tenzij er zich een natuurramp voltrekt - de grachtengordel in Amsterdam of de binnensteden van Delft, Haarlem en Schoonhoven er over een eeuw nog wel zullen zijn. Maar geldt dat ook voor alle gebouwen daarbinnen? En welke wijken uit de 20e eeuw zullen de 22e eeuw halen? En welke niet? Als antwoord op de laatste vraag zullen velen de wijktypen noemen die hiervoor als herstructureringswijken werden aangeduid: de portiekwijken, de hoogbouw en de sobere eengezinsstraten uit de jaren vijftig en zestig. Waardeoordelen kunnen echter veranderen. Wie een interieurboek of doe-het-zelfboek uit de jaren zeventig openslaat, kan hele verhandelingen lezen hoe ouderwetse kamersen-suite efficiënt kunnen worden doorgebroken, hoe stof aantrekkende paneeldeuren mooi glad kunnen worden afgetimmerd, wat een moderne Bruynzeel keuken wel niet voor een sieraad in het huis is en hoe licht absorberend glas-in-lood plaats kan maken voor helder glas. In de koopsector heten tegenwoordig de indertijd niet aangepakte woningen ‘met behoud van originele details’, een begrip dat een hogere prijs betekent. Wie weet sluiten we over enkele decennia alsnog de hoogbouwflats en de
portiekflats in de armen. Sommige cultuurhistorici zijn al zo ver en roemen de meesterwerken van de naoorlogse huisvestingspolitiek (Van Rossem, 2003; Döll en Meurs, 2003).
Positieve en negatieve factoren van woningen en wijken Waarom zien probleemwijken er zo vaak hetzelfde uit? Waarom leveren bepaalde woningtypen meer problemen op dan andere? In wat voor buurten wonen al die mensen die niet (hoeven te) klagen over hun buurt? Bepaalde factoren worden dikwijls genoemd die een woning en een wijk beter toegerust maken voor de toekomst. James (2003) spreekt over verschillen in adaptief vermogen, waarbij duurzame wijken en woningen zich beter aan toekomstige ontwikkelingen kunnen aanpassen. Positieve eigenschappen zijn bijvoorbeeld kwaliteit, veranderbaarheid of flexibiliteit, duurzaamheid, ruimte en toekomstwaarde. Negatieve eigenschappen het omgekeerde. In Tabel 5 zijn sterke en zwakke factoren op een rij gezet, zoals ze naar voren komen in diverse studies en analyses over woningen en woonwijken in het algemeen. In de tabel is onderscheid gemaakt tussen factoren op woningniveau en op wijk- of buurtniveau.
35
Tabel 5
36
Positieve en negatieve kwaliteiten van woning en wijk Sterk
Zwak
Toelichting
Woning/gebouwniveau Technische kwaliteit
Degelijk
Matig
Woningtypen Gebruikswaarde
Grote eengezinswoningen, luxe flats Veel ruimte in de woning: m2 en m3
Kleine woningen, flats met trappen Klein, onhandige indeling
Belevingswaarde
Moderne woningtypen: strak, plat, vierkant
Identiteit
Traditionele of experimentele woningtypen: klassiek, monumentaal, rond of juist vernieuwend Eigenheid van woningen, trots
Veranderbaarheid
Woningen bruikbaar voor verschillende bewoningswijzen
Buitenruimte
Ruimte is óf privé, óf openbaar
Woningen moeilijk aan te passen aan nieuwe leefstijlen of woonwensen Veel onduidelijke gemeenschappelijke ruimten
Is fysieke randvoorwaarde. Slechte woningen zijn volgens de KWR een zeldzaamheid. Populariteit blijkt op de lokale woningmarkt Ruimte is belangrijk(st)e eis bij woningzoekers. Voldoende ruimte vergroot de gebruikswaarde. Oordelen blijken uit bewonersonderzoeken. Maar: mooi en lelijk zijn subjectieve begrippen. Bovendien: modieus ‘Wijken gebouwd in tijden van schaarste hebben weinig identiteit’ (in: Woonverkenningen 2030) Aanpassingsvermogen vermindert kwetsbaarheid
Wijkniveau Locatie
Nabij centrum. Nabij groen
Tussen centrum en rand
Ruimtelijke structuur Beeld van de wijk, straatbeeld Groot en klein
Helder Variatie in voorkomen en uiterlijk Aandacht voor details
Rommelig Monotonie, uniformiteit, sober Er zijn geen details
Gebruik openbare ruimte Voorzieningen
Kwaliteit in openbare ruimte, zorgvuldige inrichting, nadruk op aantrekkelijkheid Vitaal, levendig
Regionale woningmarkt Investeringspotentieel
Gespannen; continue vraag naar alle woningtypen Kansen voor rendabele investeringen
Verwaarlozing, vervuiling, Onveiligheid, enge mensen op straat Verschraald, sober, verlaten winkels, overlastgevende bedrijven Ontspannen; leegstand in slechtste delen Investeringen leveren verlies op
Imago
Goed
Slecht
Bevolking
Kiest voor de wijk, lange woonduur, geen conflicterende leefstijlen
Rekruteringspatroon
Stabiel
Geen keuze. Botsende leefstijlen, Verhuizen om negatieve redenen. Eenzijdig kansarme bevolking Laag
Contacten
Mensen kennen elkaar in de buurt, vreemden vallen op
Woning nauwelijks herkenbaar
Anoniem, veel onbekenden in de buurt, vreemden vallen niet op
Semi-openbare ruimten veroorzaken veel problemen
Alle probleemwijken liggen in de stedelijke ‘buitencentrum milieus’ Oordeel van ontwerpers en bewoners verschilt nogal eens Variatie is een kwaliteit op zichzelf Ook (juist) in grootschalige bouw is aandacht voor de menselijke maat nodig Basiseisen ‘Schoon, heel en veilig’ komen in het gedrang. Winkels, winkelcentra, scholen, sportvelden, bedrijven Externe factor als randvoorwaarde Het investeringspotentieel, een begrip uit de Nota Wonen, geeft aan welke wijken zich op eigen kracht kunnen ontwikkelen, en waar hulp nodig is. Beeldvorming is een resultante, maar ook een zichzelf versterkende factor. Eenmaal verguisd, is verbetering moeilijk. Woongedrag is ook afhankelijk van alternatieven Dit begrip, uit de Nota Wonen, geeft aan of de sociaaleconomische positie van nieuwkomers verandert Daadwerkelijk contact hangt af van individuele wensen
37
Sommige aspecten worden redelijk unaniem erkend als positief of negatief voor een wijk, een buurt, de straten daarbinnen en de woningen in een straat. We noemden ze hierboven. Kwaliteit, mooi, gewild, duurzaam, efficiënt, zijn begrippen die de meesten onder ons als positief zullen waarderen, zowel van wijken als van woningen. Armoedig, vervallen, monotoon, verschraald, kansarm, sober en kaal als kenmerken van huis of buurt roepen een negatief beeld op.
Dilemma’s
7
Een aantal aspecten is echter niet in goed en slecht in te delen. Woonwijken van de toekomst, die daarmee te maken hebben, staan voor een aantal dilemma’s. Hierbij is dé goede richting niet voorhanden. Het gaat over de thema’s die veel discussie oproepen, immers voor beide kanten is wat te zeggen. Oplossingen zullen altijd bestaan uit het zoeken naar het evenwicht tussen beide. Daarbij hangt het van de lokale omstandigheden, de betrokken partijen en van toevallige omstandigheden af welke uitkomst uit de bus komt. We eindigen deze tekst met zes van deze dilemma’s zonder daarbij de ambitie te hebben uitputtend te zijn. Er zijn meer dilemma’s te bedenken. De dilemma’s verwijzen wel terug naar eerdere alinea’s in deze notitie. De zes dilemma’s zijn in te delen naar: - tijd - plaats en - functie Dilemma 1 Tijd: Leefbaarheid nu versus toekomstwaarde straks Een duurzame woonwijk is een wijk die, letterlijk, een lange duur kent. Een wijk die
lang mee gaat, waar niet voortdurend aanpassingen en veranderingen nodig zijn, waar niet telkens gesloopt, heringericht en aangepast hoeft te worden. Een duurzame wijk is goed doordacht, steunt op een breed draagvlak, is robuust voor veranderingen en kan daarom lang mee. Aan de andere kant worden wijken voortdurend achterhaald door nieuwe ontwikkelingen. Steden veranderen voortdurend, nieuwe ontwikkelingen vinden plaats, ideeën, trends en plannen wijzigen. Klijn (2003) pleit voor planning met onzekerheid; de samenleving is voortdurend in beweging, waardoor andere eisen worden gesteld. Dit vereist plannen en oplossingen die flexibel zijn, die gemakkelijk gewijzigd kunnen worden. Beleidsmakers denken dikwijls in termen van toekomstwaarde, van strategische ontwikkeling, van duurzame ontwikkeling, van straks. Bewoners, althans die in problematische wijken, hebben het daar niet over maar willen oplossingen voor hun problemen van nu: vervuiling, vernieuwingen, veiligheid, buren met botsende leefstijlen, hangjongeren, spuiten die rondslingeren, junks in het portiek. Maar ook, minder ernstig en gelukkig vaker voorkomend, parkeeroverlast, hondenpoep en drie keer per jaar de straat open. Elke vernieuwing voor wijken moet met beide aspecten rekening houden en er een balans tussen vinden. Het heeft geen zin om plannen te ontwikkelen voor duurzaam gebouwde nieuwbouw, nieuwe wervende woonmilieus of woningrenovatie als de problemen, letterlijk, op straat liggen. Die moeten eerst worden aangepakt, vervolgens kunnen ingrijpender zaken aan de orde komen.
39
Dilemma 2 Tijd: Intensief grondgebruik nu versus behoefte aan transformatieruimte straks Een van dé grote problemen van de huidige naoorlogse herstructureringswijken is de monotonie: ze bieden te veel van hetzelfde. Dat maakt een wijk kwetsbaar. Dit is vergelijkbaar met een ontwikkelingsland dat afhankelijk is van de monocultuur van één gewas: als de vraag inzakt, heb je een levensgroot probleem. Een planning waarbij een wijk geleidelijk wordt gebouwd of vernieuwd,
40
biedt de mogelijkheden om telkens in te spelen op nieuwe inzichten, behoeften en ruimtelijke ontwerpen. Een wijk heeft transformatieruimte nodig. Een geleidelijke stedelijke vernieuwing is vanuit duurzaamheidoogpunt te verkiezen boven een ingrijpende. Döll en Meurs bepleiten een ‘evolutionaire revolutie’, een geleidelijke verandering waarbij herkenbaarheid en de belangrijkste ruimtelijke kwaliteiten bewaard blijven. Dit is echter in belangrijke mate afhankelijk van de omstandigheden: in sommige wijken is de situatie zodanig ontwricht, dat fors ingrijpen noodzakelijk is.
Dilemma 3 Plaats: Individuele wensen versus algemeen belang Persoonlijke en collectieve belangen kunnen soms strijdig zijn met elkaar. Een aantal voorbeelden illustreert dit. Het eerste is het voorzien in ruime woningen, een van de belangrijkste woonwensen blijkens consumentenonderzoeken. Ruime woningen bieden meer mogelijkheden voor toekomstige veranderingen, vallen doorgaans meer in de smaak bij bewoners en hebben daarom meer toekomstwaarde. Er hangt echter een hoger prijskaartje aan, en leidt bovendien tot meer ruimtegebruik. Mensen willen privacy bij hun huis, en zetten vervolgens een meterslang hekwerk neer rondom hun tuin. Dezelfde mensen klagen vervolgens dat de wijk er zo ‘unheimisch’ uitziet, met al die houten schuttingen. Landelijk wonen is het ideaal van een aanzienlijke groep mensen. Heins heeft dat onlangs wederom bevestigd. Ook eind jaren zeventig trokken velen uit de stad naar een dorp. Om vervolgens als eerste te ageren tegen allerlei uitbreidingsplannen, waardoor er meer stedelingen hun voorbeeld zouden volgen. Sommigen willen juist in een flat wonen, bijvoorbeeld om van het uitzicht te genieten. In menige stad staan woontorens gepland in bestaande wijken. Dit als alternatief voor verdergaande stadsuitbreiding. In evenzovele situaties levert dit protest op van omwonenden door schaduwwerking, bezonning, toenemende parkeerdruk, enzovoort. Medio jaren tachtig kwam het compacte stadbeleid naar voren. Overal werden veldjes aangewezen voor verdichting. Dit leverde zoveel protesten op, dat inbreidingsplannen nauwelijks van de grond kwamen.
Uit al deze voorbeelden blijkt dat individuele verlangens collectieve belangen in de weg kunnen staan. Dilemma 4 Plaats: Heterogene of homogene woonmilieus ‘Een homogene buurt in een heterogene wijk’ was lange tijd het credo van volkshuisvestend Nederland. Mensen hebben graag andere mensen om zich heen met vergelijkbare leefstijlen. En dan volgen bekende voorbeelden over galerijen met oma’s, werkende tweeverdieners die vroeg op moeten, gezinnen met zes kinderen en luidruchtige jongeren die ’s nachts wel van een feestje houden. Dat werkt natuurlijk niet. Als mensen voor zo’n situatie kiezen, moeten ze dat zelf weten, maar problemen ontstaan als alternatieven ontbreken. Of als de situatie verandert, bijvoorbeeld door verhuizingen, en mensen met botsende leefstijlen hun intrede doen. Homogene woonmilieus moeten burenruzies voorkomen. Heterogene wijken moeten voorkomen dat te veel zwakke en kansarmen in grote wijken bij elkaar wonen. Dat is een schaalprobleem: wanneer wordt het problematisch dat veel sociaal-zwakkeren bij elkaar wonen? In de literatuur is over dit thema uitvoerig gediscussieerd. Voorbeelden van getto’s uit Amerika gaan in Nederland niet op; niemand is hier levenslang gekenmerkt door het feit dat hij in een armoedewijk woont. Aan de andere kant kennen alle achterstandswijken in Nederland concentraties van een sociaal zwakke bevolking, neem bijvoorbeeld de 56 prioriteitswijken die door het ministerie van VROM zijn aangewezen. In sommige steden is het decennialang beleid geweest om
41
wijken gemengd te bouwen met duur en goedkoop, groot en klein, koop en huur en flats en eengezinswoningen door elkaar. Niet huis aan huis verschillend, maar wel per straat of per blok. Dergelijke wijken bestaan, iedereen kent ze, maar ze komen niet in de publiciteit omdat grote problemen er doorgaans ontbreken. Momenteel is de leefstijlbenadering populair: wijken moeten op zoek gaan naar hun identiteit, hun manier van leven, en dit bewust ‘verkopen’. Juist de eigenheid van wijken moet worden benadrukt, niet de gemengdheid. Dilemma 5 Functie: Monofunctionele wijken versus multifunctionele wijken Veel naoorlogse wijken zijn ontworpen vanuit het idee van functiescheiding: wonen, winkelen, sporten, werken, scholen, en verkeer, al deze functies hadden hun eigen plek zonder elkaar te hinderen. In de oude wijken stonden fabrieken en woningen om historische redenen naast elkaar, maar in de moderne tijd hoefde dat niet meer. Zo ontstonden monofunctionele wijken. Rustig, veilig en gezond, maar ook saai en stil. Meervoudig ruimtegebruik in dergelijke wijken moet meer levendigheid brengen, de buurteconomie versterken en slaapwijken meer multifunctioneel maken. Het is echter de vraag of hierop veel mensen zitten te wachten. Weinigen zullen tegen levendige buurtwinkels en scholen zijn, al is het maar omdat deze functies er vroeger ook al waren. Maar wie zit er te wachten op kleinschalige werkgelegenheid als een garage? Of een drukkerij? Of een café of afhaalpizzeria naast de deur? Om niet te spreken van een
42
coffeeshop. Zelfs een kinderdagverblijf levert dikwijls problemen op. Extra bestemmingsverkeer, overlast van bezoekers, geluidsproblemen en stedenbouwkundige verdichting op wat nu nog het grasveldje aan de overkant is: daarop zitten niet veel bewoners te wachten. Levendigheid, werkgelegenheid, extra voorzieningen en buurteconomie zijn mooi op papier, maar Not In My Backyard. Meervoudig ruimtegebruik is dan niet mogelijk, omdat een tweede functie (naast wonen) geen kans krijgt. Dilemma 6 Functie: woonwijken, voor wie? De meeste woonwijken zijn indertijd gebouwd voor de middenklasse van dat moment, zoals we eerder constateerden. Sommige wijken hebben voldoende intrinsieke kwaliteiten om zich in een blijvende populariteit te verheugen. Andere wijken daarentegen bekleedden een steeds lagere positie op de lokale en regionale woningmarktladder. Dit werd veroorzaakt door externe factoren als nieuwbouwwijken die elders werden opgeleverd, en interne factoren als onvoldoende positieve kwaliteiten. Hoe sneller het proces van neerwaartse beweging zich voltrok, des te groter de problemen in de wijk. De oorspronkelijke middenklasse heeft er allang plaatsgemaakt voor een sociaal zwakkere bevolkingssamenstelling. Bij vernieuwing van zo’n wijk speelt dikwijls de discussie voor wie de wijk straks is bedoeld. Voor de doelgroep die er nu woont? Voor de doelgroep die er ooit heeft gewoond? Voor de mensen die nu, noodgedwongen, vertrekken? De stadsvernieuwing liet in de jaren tachtig zien dat (kans)arme mensen alleen een nieuw huis geven wel mooi is, maar niet voldoende.
In de huidige discussie speelt het besef opnieuw om naast een meer fysiek gerichte wijkvisie ook een sociaal gerichte wijkvisie te ontwikkelen, met aandacht voor integratie tussen mensen, scholing van nieuwkomers (en oudere bewoners), werk, zorg voor ouderen, veiligheid en leefbaarheid. Uitgangspunt in een sociale wijkvisie is dat de huidige bewoners perspectieven worden geboden. Tot enkele jaren terug waren de externe omstandigheden geheel anders dan nu. Toen was de woningmarkt ruim, stonden slechte woningen leeg en verbeterden de individuele economische perspectieven voor bijna iedereen. Er was ruimte voor stedelijke vernieuwing omdat het aantal sociaal-zwakkeren, de doelgroep, kleiner werd. Plannen gingen uit van sloop van niet gewilde woningen en herbouw van nieuwe middenklasse woningen om wooncarrières in de wijk mogelijk te maken. Nu verslechteren de economische perspectieven, stijgt de werkloosheid (juist bij zwakkere groepen) en stagneert de woningmarkt. Zelfs voor slechte huurflatjes worden tientallen woonbonnen ingestuurd. Alternatieve betaalbare mogelijkheden op bijvoorbeeld de Vinex-locaties zijn schaars. Het stedelijke vernieuwingsproces, dat toch al moeizaam verloopt, lijkt zich hieraan aan te passen. Plannen voor grootschalige sloop verdwijnen in de ijskast en de goedkope huurwoningen blijven in de verhuur. Maatregelen richten zich meer op beheer, verbetering van leefbaarheid, veiligheid en zorg en kleinschalige vernieuwing. Vernieuwen voor de oorspronkelijke middenklasse of de huidige bewoners: dit dilemma blijkt erg af te hangen van externe omstandigheden, de economische conjunctuur en de nieuwbouw op de woningmarkt in het algemeen.
Tot slot De meeste wijken van de toekomst zijn nu al bekend. Jaarlijks verandert er door sloop, nieuwbouw of verkoop nog geen procent van de woningvoorraad, iets wat één generatie gelden geheel anders was. Het overgrote deel van de woningen zal er over tien, twintig of
43
veertig jaar ongeveer zo bijstaan als nu. Toekomstige oplossingen van problemen zullen daarom steeds meer in de bestaande voorraad moeten worden gezocht. Het is opmerkelijk te zien hoeveel aandacht in de media, bij architecten en stedenbouwers, bij politici en beleidsmakers, bij investeerders en adviseurs nog steeds uitgaat naar nieuwe wijken. Veel nota’s, notities en noties zijn nog steeds op nieuwbouw gericht, veel regelgeving en richtlijnen evenzeer. De komende jaren zal veel meer aandacht (moeten) gaan naar de bestaande voorraad, alleen al om fysieke redenen. Meer dan een derde van alle woningen is gebouwd tussen 1950 en 1975 en is toe aan vervanging of renovatie. Zelfs bij een verdubbeling van de sloopopgave, zullen de meeste woningen toch blijven (moeten) staan. Alleen al omdat en woningmarkt en de (ver)bouwmarkt onvoldoende capaciteit hebben. Aan de andere kant blijken woningen dikwijls bestendiger dan vooraf gedacht. De ‘erkende’ probleemwijken krijgen veel aandacht, maar in de meeste wijken op leeftijd wordt veel opgetopt, aangeplint, opgebouwd, aangebouwd, of ‘gewoonweg’ verbouwd. De gemiddelde woning is nu 39 jaar oud en de gemiddelde boekhoudkundige afschrijving is vijftig jaar, maar het gemiddelde vervangingstempo is nu 500 jaar. Zo lang zal een naoorlogse woning echter nooit meegaan. Het ziet er echter naar uit dat ’het cohort’ naoorlogse woningen vooralsnog vooruit gestuwd wordt en (veel) langer dan 50 jaar zal moeten meegaan. De grote opgave moet daarom nog komen.
44
Hiervoor werden in dit inspiratiepaper dilemma’s geschetst, ingedeeld naar tijd, plaats en functie. Dilemma’s zonder een enkele goede oplossing. Hoe kom je daar nu uit? Bij de meeste genoemde dilemma’s gaat het om het zoeken naar een juiste balans tussen beide uitersten. Strategische toekomstvisies moeten gelijk opgaan met zichtbare concrete maatregelen voor alledaagse ergernissen. Intensief grondgebruik kan samengaan met het bewust open laten van transformatieruimte. Nieuwe gebieden of wijken hoeven niet in één keer ontwikkeld, of herontwikkeld te worden; een geleidelijk proces maakt flexibele aanpassingen mogelijk en voorkomt monocultuur. Een geleidelijke stedelijke ontwikkeling op meer plaatsen tegelijk is te verkiezen boven intensieve veranderingen ineens, mits de omstandigheden dat toelaten. Eén van de kritiekpunten op de naoorlogse wijken is hun gelijkvormigheid, qua uitstraling, functies, doelgroep, woningtype en bevolking. Daarom verdient een gemengde wijk de voorkeur, zowel in de verbouw als in de nieuwbouw. Streef naar gemengde wijken, maar vermijd scherpe contrasten en abrupte overgangen. Hoe meer wijken gemengd zijn, des te gemakkelijker later andere functies te veranderen zijn. En hoe gemakkelijker wijken later, fasegewijs, aan te passen zijn aan de veranderende marktomstandigheden. Steden en wijken daarbinnen zullen altijd blijven veranderen. Hoe meer kwaliteiten wijken en woningen bij de realisatie meekrijgen, des te duurzamer, flexibeler, veranderbaar en ‘beter’ ze zijn. En hoe groter de kans dat een toekomstige generatie ze ook nog waardeert.
Literatuur (en om meer te lezen) • • • • • • • • • • • • • • • •
Agricola, E., A. Ouwehand en G.J. ten Velde (red.), 1997, De naoorlogse wijk centraal, Uitgeverij 010, Rotterdam Dienst Stadsontwikkeling Amsterdam, 1968, Collectieve blokvoorzieningen in de Bijlmermeer Döll, H. en P. Meurs, 2003, Moderne steden met een verleden, KEI en NIDO, Rotterdam/Leeuwarden Heins, S. (2002) Rurale woonmilieus in stad en land. Plattelandsbeelden, vraag naar en aanbod van rurale woonmilieus. Delft: Eburon. Hereijgers, A. en E. van Velzen, 2001, De naoorlogse stad, een hedendaagse ontwerpopgave, Nai Uitgevers, Rotterdam Klijn, E.H., 2003, Leven met onzekerheid; besluitvorming over duurzame stedelijke vernieuwing, KEI en NIDO, Rotterdam/Leeuwarden Priemus, H. en F. Wassenberg, 1997, Toekomst stedelijke woonmilieus, achtergrondstudie bij Woonverkenningen MMXXX; Wonen in 2030, Ministerie van VROM Rohde, W., M. Schellekens, T. Seijkens en R. Kupers, 1995, Naoorlogse wijken in beeld, RIGO, Amsterdam Rossem, V. van, 2003, Herstructurering is aanslag op onze culturele erfenis, in: Nul20, Amsterdam Schaar, J. van der (red.), A.W. Faber, J.J. Koffijberg en H. Priemus, 1996, Volkshuisvesting in goud, Ministerie VROM, Den Haag. Sociaal en Cultureel Planbureau, 2003, De sociale staat van Nederland 2003, SCP, Den Haag. Taskforce Woningbouwproductie, 2002, Achterblijvende woningproductie: problemen en maatregelen, Den Haag VROM-raad, 2002, Haasten en onthaasten in de stedelijke herstructurering, Advies 035, Den Haag Waal, P. de, en W. Rohde, 1996, Vooroorlogse wijken in beeld, RIGO, Amsterdam Wassenberg, F., 1993, Ideeën voor naoorlogse wijken, Delftse Universitaire pers, Delft Wassenberg, F., A. Haars en R. Sluis, 2002, De voortgang van de herstructurering in de G30, OTB, Delft
45
Bronnen voor cijfers Nederland: • CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, diverse reeksen, o.a.: Woningstatistiek, Bevolkingstrends, Statistiek kapitaalgoederenvoorraad, Statistiek Sociale verhuurders, Woningvoorraadstatistiek • Digitaal: http://statline.cbs.nl/StatWeb • CBS / Ministerie VROM, Woningbehoefteonderzoek, WBO, vierjaarlijks grootschalig bewonersonderzoek • Kernpublicatie WBO 2002, Beter thuis in wonen, RIGO, Amsterdam, via: www.vrom.nl • Ministerie van VROM, Cijfers over Wonen, jaarlijkse uitgaven • Jaarboek Wonen, jaarlijkse uitgaven, Kluwer / CBS Historisch: • Vijfennegentig jaren statistiek in tijdreeksen, 1899-1994, CBS Internationale cijfers over wonen: • Housing Statistics in the European Union, diverse jaren. 2002 verkrijgbaar via http://mrw.wallonie.be/dgatlp/housingstats • Eurostat: http://europa.eu.int/comm/eurostat/ • United Nations Statistics: http://www.unece.org/env/hs/bulletin/ • Diverse nationale statistische bureaus, dikwijls met vertalingen in het Engels, Frans of Duits
Colofon Auteur: Frank Wassenberg, Onderzoeksinsitituut OTB, TU Delft Illustraties: Frank Wassenberg en OTB Fotoarchief Vormgeving: Van Lint Vormgeving, Zierikzee Druk: Quantes, Rijswijk ISBN: 90 3760 372 6 Oktober 2004 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Habiforum.
46
Overzicht inspiratiepapers:
1
Denken over de toekomst van wijken
2
Demografische en maatschappelijke ontwikkelingen
3
Wijkende netwerken en netwerkende wijken in de digitale wereld van morgen
4
Duurzaam wonen in de bestaande stad: gezond, energiezuinig en milieuvriendelijk
5
Functiemenging Wonen en Werken
6
Ontwikkelingen in de procesarchitectuur