DENKBEELDIGE VRIENDJES Zoals we misschien wel uit eigen ervaring weten, is het hebben van een fantasie-vriendje bij jonge kinderen een veelvoorkomend verschijnsel. De psychologische verklaring daarvoor is altijd tamelijk rechtlijnig geweest: Kinderen zonder broertjes en zusjes, kinderen in een geïsoleerde situatie, of kinderen die juist veel andere kinderen om zich heen hebben en daarom verlangen naar 'iets van zichzelf' zijn de meest waarschijnlijke kandidaten voor deze specifieke vorm van fantasie. Volgens de theorie wordt alles weer gewoon als kinderen naar school gaan. Dus ouders die zich zorgen maken hoeven dat niet te doen: gewoon uitzitten, het gaat vanzelf weer over. Maar is dat zo? Hoe zit het werkelijk? Zoekend op internet vinden we de normale verklaring. Kinderdeskundigen raden verontruste ouders aan om met wijs beleid de fantasie van het kind in goede banen te leiden. Dat betekent: toestaan waar het geen kwaad kan, maar niet toestaan als het denkbeeldige vriendje niet ophoepelt als er kinderen van vlees en bloed in de buurt zijn. Want laten we eerlijk zijn; er zijn grenzen. Tenslotte kan het niet gezond zijn als een kind het verschil niet leert tussen werkelijkheid en fantasie. Een enkele site raadt de ouders aan om interactie met het onzichtbare vriendje niet uit de weg te gaan, maar het kind daarin het voortouw te laten nemen. Dus niet doorduwen als het kind niet wil. Ook imaginaire vriendschappen hebben recht op privacy. Hoewel men altijd heeft gedacht dat alleen heel jonge kinderen zulke vriendschappen fantaseren, blijkt dat niet het geval te zijn. Uit een recent psychologisch onderzoek van de universiteit van Oregon kwam naar voren dat van de kinderen tot 7 jaar 65% een fantasievriendje had, terwijl het uitgangspunt was dat 1 op de 3 kinderen in de kleuterleeftijd zo'n fase doormaakt. Niet alleen houdt het dus niet op bij de schoolleeftijd, maar het heeft ook in de meeste gevallen niets te maken met een behoefte aan gezelschap omdat die op de normale manier niet voorhanden is. Bovendien ontdekten de onderzoekers dat het voor de ontwikkeling van een kind wel eens heel gunstig kan zijn om zich een vriendje te 'scheppen' . 1
Interactie, positief gedrag en ook taalvaardigheid worden erdoor gestimuleerd. Het kind dat een gesprekspartner bedenkt, leert eerder om zich in anderen in te leven. Daarnaast is er de stimulans voor fantasie en visualisatie, eigenschappen die de creativiteit van het kind bevorderen. Is het met een jaar of 7 altijd afgelopen? Nee. Dezelfde onderzoekers vonden dat ook oudere kinderen soms nog denkbeeldige vriendjes hebben, al zullen die er wat minder open over zijn. Een enquête onder 50 volwassen auteurs onthulde bovendien dat ook die vaak de door hen geschapen figuren als 'echt' beleven, en soms het gevoel hebben dat het 'leven' van de hoofdfiguren niet meer helemaal onder controle van hun schepper staat. Charles Dickens (1812-1870) bijvoorbeeld klaagt in een van zijn brieven over een door hem bedachte vrouw die hem overal achtervolgt en hem zelfs tijdens zijn kerkbezoek niet met rust kan laten, omdat ze er op staat dat hij haar karakter in zijn verhaal verandert. Waarmee we dan weer terechtkomen bij het verschijnsel van de met gedachtenkracht geschapen figuur, 'tulpa' in het Tibetaans, waarover Tibet-reizigster Alexandra David-Neel (1868-1969) en ook theosofe Alice Bailey (1880-1949) een en ander te melden hebben. Maar dat is een ander, zij het verwant onderwerp. EEN ANDER ONDERZOEK Onlangs verscheen er een boek van Michael Hallowell: 'Invizikids'. Hallowell, die zelf in zijn jeugd twee 'denkbeeldige' maar uitgesproken vriendjes had, wilde in 2006 uitvinden hoe het nou werkelijk zat met het verschijnsel dat zoveel ouderlijke gemoederen verontrust. Hij plaatste een oproep in Fortean Times, een Engels blad voor mensen met interesse in merkwaardige zaken. De respons die hij kreeg overtrof zijn stoutste verwachtingen. Uit alle delen van de wereld kwamen de verhalen. Zo kon Hallowell zich een beeld vormen van het verschijnsel, en vooral ook de onderliggende patronen bestuderen, al of niet afhankelijk van de cultuur waarin een kind leeft. Om te beginnen spreekt Hallowell zijn verbazing uit dat er naar dit merkwaardige en interessante verschijnsel nooit is omgekeken door de parapsychologie. 2
Dat is dan ook de kant van waaruit Hallowell het verschijnsel benadert. Vanwaar die desinteresse? Is het te 'gewoon' ? Te dicht bij huis? In het spiritualistische literatuur beschrijft menig medium haar/zijn kindertijd. Dikwijls was die al vroeg vol van kinderen, volwassenen, engelen of andere spirituele wezens die er voor het kind 'bijhoorden' maar verder door niemand werden gezien. Dat leidde vaak tot conflicten, zodat het kind al vroeg leerde niet over zulke dingen te spreken en de visitaties met een jaar of 6 voorlopig voorbij waren. Gezien vanuit het perspectief van de spiritualist is er geen aarzeling om zulke jeugdervaringen te duiden als het begin van een aan mediumschap gewijd leven. Maar dat is achteraf bekeken. Hebben zulke ervaringen enig verband met die Michael Hallowell heeft onderzocht? Het lijkt er op dat het soms om hetzelfde helderziende fenomeen gaat, maar lang niet altijd. Uit eigen ervaring weet Hallowell hoe merkwaardig 'echt' zijn eigen kameraadjes waren. Geen spoor van twijfel dat ze ook werkelijk bestonden. Toen hij moest verhuizen bleef zijn QCC, zoals hij in het boek de figuren noemt (Quasi Corporal Companion - quasi stoffelijk kameraadje) achter in het oude huis, maar in het nieuwe huis kreeg hij vrijwel onmiddellijk een nieuw vriendinnetje, in uiterlijk en gedrag totaal anders dan het eerste kind. Bij een volgende verhuizing bleef ook dit kind achter. Zijn zulke figuren plaatsgebonden? Afgaand op Hallowells en andere soortgelijke ervaringen lijkt het er wel op. Hallowell herinnert zich dat hij vaak om een bordje eten voor zijn vriendinnetje vroeg, en zijn moeder dat welwillend klaarzette. Hallowell zág het imaginaire kind eten, en in zijn beleving was het bordje na afloop van de maaltijd leeg. Maar voor zijn moeder was er geen hap vanaf. Het lijkt of er sprake is van een andere belevingsdimensie waarin beide mogelijkheden tegelijkertijd plaatsvinden. Zulke verhalen komen ook in de jeugd van mediums voor. Andere kenmerken van de QCC veel minder. Mediums praten als kind meestal niet met dieren en ook niet met speelgoed. Daarentegen hebben ze wel weer vaak een Gids, die past in het (religieuze) belevingskader van het kind. Imaginaire vriendjes kunnen incidenteel ook zulke vormen aannemen, hoewel 'gewone' leeftijdgenoten meer voorkomen. 3
MEDIAMIEK Dat er soms echt sprake is van contact met de geestenwereld blijkt uit een brief die Hallowell kreeg van een verontruste vader, wiens zoontje een denkbeeldig vriendje had. Niets aan de hand, tot de vader het kind een bal zag gooien die halverwege in de lucht bleef hangen, en vervolgens door een onzichtbare hand werd teruggegooid. Men kan zich de consternatie van die vader voorstellen. En hij was de enige ouder niet die een andere opvatting van 'denkbeeldig' kreeg. In het boekje 'Don't Call them Ghosts' van Kathleen McConnell, verhuist een familie naar een groot huis dat al bewoond blijkt te zijn ....door geesten. De oudere kinderen accepteren de situatie zonder zich veel aan te trekken van de onzichtbare inwonenden, maar de moeder en het jongste kind zijn gevoeliger. Af en toe treft ze haar jongste aan - spelend met een onzichtbaar vriendje die de bal over de grond laat rollen. Volkomen vanzelfsprekend, een kind is een kind..... Estelle Roberts (1889-1970) was een van die mediums die in haar kindertijd spirit kinderen zag. Een broer die voor haar geboorte was overleden zag ze het eerst, en later volgden andere kinderen met wie ze kon spreken.Haar ouders waren niet blij met haar gepraat in de ruimte. Achteraf beschouwde Estelle deze bezoeken als een voorbereiding op haar mediumschap. VERSCHEIDENHEID Maar zo gaat het lang niet altijd. De vriendjes kunnen ongeveer alle vormen aannemen die we kunnen bedenken, van een intelligente tandenborstel, een wandelende tomaat tot een sprekend stuk speelgoed. Ook wijze oude mannen of vrouwen komen voor. Hun optreden hangt vaak samen met een moeilijke periode in het leven van een kind. Zo beschrijft Glen, een van de correspondenten in Invizikids een Spaanse conquestador die Edwinn heette, uitdrukkelijk met 2 n'en. Edwinn verscheen steeds in glanzend gevechtstenue. Toen Glens grootmoeder was overleden, verscheen Edwinn zoals altijd bij het 4
antieke kabinet, en gaf hij Glen aanwijzingen die hem hielpen de dood van zijn grootmoeder te verwerken. Medium Estelle Roberts vertelt hoe zij enkele malen een ridder in vol ornaat in de lucht zag die zijn glanzend zwaard op haar richtte. Uit dat zwaard stroomde energie. Dat hielp haar te geloven dat haar gave niet verkeerd was. Enige objectieve waarde voor zo'n incident ligt in het feit dat de zus van Estelle de verschijning ook zag, en flauwviel. Haar spontane beschrijving kwam volledig overeen met die van het medium. Ook de naamloze schrijver van het dagboek 'De jongen die helder zag' heeft een dergelijke ervaring: in het onsympathieke streng Christelijke milieu waarin hij opgroeit is de verschijning van Jezus zijn enige houvast. Als hij weer eens wanhopig is, verschijnt de hem zo vertrouwde stralende figuur die hem de liefde geeft die mensen hem niet kunnen geven. Voor een jongen die opgroeit met de bijbel, welke figuur zou troostrijker zijn? Het lijkt of zulke verschijningen zich afstemmen op de ontvanger van het visioen, en een gedaante kunnen aannemen die 'aanvaardbaar' is. Maar niet alle denkbeeldige vrienden zijn zo 'hemels' , hoewel in veel gevallen de QCC een regulerende functie heeft. Sommige kinderen beschrijven hun kameraadje als iemand die hen waarschuwt voor gevaar, verkeerde dingen afkeurt, en ze aanmoedigt als dat nodig is. Maar het komt ook voor dat het vriendje het kind aanspoort om gewaagde dingen te doen, of spelletjes waardoor het in de problemen komt. En dan zullen weinig volwassenen de verantwoordelijkheid van het onzichtbare vriendje als een goed excuus beschouwen! Blijkbaar zijn de karakters van QCC's even divers als die van de kinderen aan wie ze zich hechten. Op grond van zijn onderzoek onderscheidt Hallowell vier klassen van QCC's. Type 1 is een kind dat zich ook als zodanig gedraagt. Zij helpen het kind en geven soms advies, maar hun inzichten zijn niet spectaculair anders dan van gewone kinderen. Dit type komt het meest voor. Type 2 zijn elementalen, elfen of andere natuurwezens. Zij zijn gereserveerder dan de kinderlijke speelgenootjes. Als ze erom gevraagd worden geven ze advies, en daarin geven ze soms blijk van kennis die het kind niet kan hebben.
5
Type 3 zijn dieren die zich grappig of ook wijs gedragen, en het kind op z'n kop geven, troosten of opvoeden. Type 4 zijn de 'wijzen' maar ook de bizarre vormen die Hallowell 'Animates' noemt, dode dingen die een leven ontwikkelen dat niet te pas komt. Als het kind zich ongelukkig voelt, kan het zijn dat er een grijsgebaarde figuur uit de muur komt, maar ook kan de plant pootjes krijgen of de sinaasappel zijn mond open doen en wijze woorden spreken. Ieder voorwerp kan blijkbaar geanimeerd worden. Dat zijn de vreemdste QCC's; Een soort Toy Story in het echt. Meestal hebben de bezoekers een heel specifieke naam. Soms is die heel gewoon, maar vaak past hij niet in de naam-cultuur van het kind, of van de drager! Zo kan het gebeuren dat een indiaan 'Fred' heet, en een japanse zeemeermin uit de 15de eeuw luistert naar de naam 'Wilma'. Voor Hallowell is het onlogische aspect juist een bewijs dat het hier om een echt verschijnsel gaat en niet om een fantasie. Tenslotte, als een kind een Indiaan verzint zal die eerder 'Witte Veder' heten dan Fred! Namen als 'Foo-Foo' of 'Wallie Wallie' worden door QCC's in elke cultuur gedragen. Zulke herhaalnamen schijnen zich in het QCC-universum in een grote populariteit te mogen verheugen..... Zelden hebben QCC's een locatie van herkomst. Vragen over waar ze vandaan komen worden bijna altijd in het vage beantwoord: "daar ergens", of "uit een ander land". Type 2, de elementalen, verdwijnen vaak als het kind teveel wil weten. Vluchten in onzichtbaarheid is dan kennelijk makkelijker dan antwoord geven. Het kind op zijn beurt is vaak niet in staat, of niet genegen om te vertellen waar de gesprekken met zijn onzichtbare vriendje over gaan. Voor veel kinderen vallen hun communicaties met de QCC onder 'geheim'. Hallowell geeft in zijn boek een massa voorbeelden van de interactie tussen kinderen en QCC's, zoals die hem voor zijn onderzoek zijn toegestuurd. Ook op internet staan veel ervaringen van kinderen en volwassenen die met een denkbeeldig vriendje opgroeiden. Vaak vertellen ze over een bepaalde locatie waar de vriendjes altijd vandaan kwamen. Nooit door een 6
deur, maar regelmatig van achter het bed, een hoek achter de kachel, een specifieke plaats in de muur. Alsof daar een doorgang is naar een wereld waar het kind niet kan binnengaan. Een enkele keer heeft het kind een duidelijk idee van hoe het er achter die plek uitziet. Een jongen zegt: ik zag een soort stad, en af en toe hoorde ik de moeder van mijn vriendje roepen. DIMENSIES Kinderlijke fantasie gaat heel ver, maar er zijn teveel overeenkomsten in al die ervaringen om het gemakshalve allemaal op fantasie te schuiven. Een voorbeeld... Peter van 10 valt in slaap spelend op de grond, met zijn hoofd bij de poot van zijn bed, vertelt Hallowell. Dat is de plaats waar zijn QCC altijd verschijnt. Deze keer droomt Peter van zijn vriendje. Hij ziet hem over een verlaten weg lopen in de richting van een bergachtig landschap, en in zijn droom heeft hij het merkwaardige gevoel dat hij daar niet hoort te komen. Als het vriendje de volgende keer verschijnt, verwijt hij Peter dat hij 'over de grens' is gegaan. Dat had hij niet mogen doen. In een ander geval uit 'Invizikids' staat een 10- jarige jongen in de achtertuin en hij ziet de klimop en de planten die tegen een open poort opgroeien plotseling onscherp worden, het soort trilling dat je ziet boven het asfalt op een hele hete dag. Als de scène weer scherp wordt ziet de jongen niet de gebruikelijke huizen en bomen, maar een totaal ander landschap van glooiende heuvels en bossen. Een landschap dat vreemd is, planten zoals die bij ons niet groeien. Het visioen duurt maar kort; dan is alles weer zoals het wezen moet. Wat zag deze jongen? Heeft hij heel even een blik in een andere dimensie kunnen werpen, op een plek waar de sluier ineens dun werd? Zulke ervaringen staan niet alleen, het komt vaker voor dat iemand plotseling in een onwerkelijke situatie terechtkomt waarin alles bijna - maar net niet helemaal - gewoon lijkt. Gelukkig wordt alles meestal weer snel normaal, en probeert degene die het ervaart het maar gauw te vergeten. Hij is tenslotte niet gek..... 7
DIAGNOSE Dat brengt ons op een zijspoor: is alles wat mensen die gediagnosticeerd worden als 'schizofreen' meemaken wel zo gek? Een moeder ziet dat haar dochtertje met de diagnose jeugdschizofrenie hele gesprekken voert met dieren die niemand ziet. Ze kan er alles over vertellen en haar handelingen zijn in overeenstemming met wat ze zegt te zien. De moeder vraagt zich af of haar kind werkelijk zo gestoord is, of ziet het gewoon wat anderen niet kunnen zien? Is het kind misschien 'alleen maar' helderziend? Het Nederlandse medium Robbert van den Broeke bracht jaren in een instituut door, met het etiket jeugdschizofrenie. Dat is een zware diagnose die een leven lang op je kan drukken. Feit was dat zijn ouders geen raad met hem wisten omdat hij zag en hoorde wat niemand anders zag en hoorde. Van paranormale begaafdheid hadden ze nooit gehoord. Toch was dat wat er aan Robbert mankeerde; helderziendheid. Een therapeut die meer wist dan de rest herkende het beeld en zorgde dat Robbert het instituut kon verlaten. Maar wat een schade voor een puber! De fenomenen die zich rond Robbert afspelen zijn nog altijd heftig en veelzijdig. Hij beschreef zijn leven in 'Van zorgenkind tot medium' . ▲ Hoeveel kinderen en volwassenen zijn er die hun paranormale gaven niet kunnen reguleren, en daardoor in de psychiatrie terechtkomen? Er zijn helaas nog maar weinig hulpverleners die de mogelijkheid van een psychische overgevoeligheid overwegen, en daar deskundig mee om kunnen gaan. Normale en paranormale hulpverlening zijn nog altijd een gescheiden circuit. Als u zelf een kind heeft dat zorgen baart omdat het een denkbeeldig vriendje heeft, ga dan niet te snel naar een psycholoog. Misschien is er iets paranormaals aan de hand, misschien niet. Zolang het kind ook met leeftijdgenoten speelt en gelukkig is, hoeft u zich geen zorgen te maken. Uw eigen angst kan op het kind terugslaan. Zie het aan, speel mee, en hou uw ogen open voor eventuele paranormale gevoeligheden die het kind misschien ook op andere gebieden laat zien. Laat het kind vertellen wat het meemaakt en geef het vertrouwen in zijn eigen mogelijkheden.
8