Bijlage 3 In deze Atlas van Oosterhout worden allerlei bekende en minder bekende begrippen gehanteerd. In deze bijlage treft u een alfabetisch overzicht aan van deze begrippen met de daarbij behorende definitie en een eventuele nadere toelichting.
Actieve beroeps- • Personen met betaald werk (ongeacht het aantal uren per week) en bevolking zij die geen werk hebben maar daar actief naar op zoek zijn. Voorwaarde is dat zij werk zoeken voor tenminste 12 uur per week én binnen twee weken kunnen beginnen. Agrarisch bodemgebruik • Zie bodemgebruik. Allochtonen • Personen die zelf of waarvan tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren. Allochtonen die zelf in het buitenland zijn geboren vormen de eerste generatie en allochtonen die in Nederland zijn geboren de tweede generatie. Zie voor een verdere onderverdeling de toelichting bij het begrip nietwesterse allochtonen. Besteedbaar inkomen • Het bruto inkomen vermindert met de premies sociale zekerheid en betaalde overdrachten (zoals alimentatie) plus de loon-, inkomensen vermogensbelasting. Het bruto inkomen omvat de bruto inkomsten uit arbeid en vermogen (incl. de bruto ontvangen overdrachten) alsmede de winst uit onderneming. Bevolkingsdichtheid • Het aantal inwoners per vierkante kilometer landoppervlakte. Bodemgebruik • De wijze waarop de grond wordt gebruikt. Het bodemgebruik wordt ingedeeld in de hoofdgroepen stedelijk gebied (wonen, bedrijvigheid, verkeer, recreatie & sport), agrarisch gebied, bos en water. De meest recente bodemstatistieken van het CBS beschrijven de situatie in 1996. Voor de inventarisatie hiervan – die elke vier jaar plaatsvindt – wordt gebruik gemaakt van (digitale) luchtfoto’s. Cultuurgrond • De netto oppervlakte landbouwgrond, dus exclusief natuurlijk grasland, grond waarop de bedrijfsgebouwen zijn gelegen, het erf, de tuin voor eigen gebruik, biezen en grienden, kwelders, vijvers, heidegronden, (on)verharde wegen en waterlopen breder dan 4 meter. Dagelijkse artikelen • Tot de winkelgroep dagelijkse artikelen worden gerekend de winkels (detailhandel) in levensmiddelen (ook wel bekend onder de term food) alsmede winkels gespecialiseerd in producten voor persoonlijke hygiëne (zoals apotheken en drogisterijen). Deeltijdwerkers • Werkzame personen in een bedrijf of instelling die daar minder dan 15 uur per week werken. Vaak wordt de term parttimers gebruikt. Food • Tot de winkelgroep food worden, in tegenstelling tot de winkels voor (detailhandel) dagelijkse artikelen, uitsluitend de winkels die levensmiddelen verkopen gerekend. Fulltimers • Zie voltijdwerkers. Gemiddelde • Het gemiddeld aantal personen per huishouden. Het gaat hierbij om huishoudensgrootte de particuliere huishoudens.
Atlas van Oosterhout
Bijlagen
begrippen en definities–1
Gemiddelde • Het gemiddeld aantal inwoners per woning die deel uitmaken van de woningbezetting particuliere huishoudens. Hierbij wordt geen rekening gehouden met eventuele (tijdelijk) leegstaande woningen. Om het werkelijke gemiddelde aantal personen per woning te bekijken wordt verwezen naar het begrip gemiddelde huishoudensgrootte. Gezin • Tot een gezin worden alleen gehuwden (echtparen) met of zonder kinderen, samenwonenden met (gemeenschappelijke) kinderen en eenoudergezinnen gerekend. Alleenstaanden en samenwonenden zonder kinderen vormen wel een huishouden, maar géén gezin. Gestandaardiseerd • Om inkomens van huishoudens van verschillende samenstelling en huishoudinkomen omvang te kunnen vergelijken, wordt het huishoudinkomen gestandaardiseerd. Het eenpersoonshuishouden vormt de basis en meerpersoonshuishoudens worden met een bepaalde factor opgehoogd. Grootbedrijf • Bedrijven en instellingen met 100 werknemers of meer in vaste dienst (dus excl. uitzendkrachten). Hiërarchie stedelijke • De winkelstructuur is zowel op landelijk als op stedelijk niveau hiërarverzorgingscentra chisch van opbouw, waarbij grotere centra een groter verzorgings(detailhandel) gebied (en uitgebreider aanbod) hebben dan kleinere centra. • Op stedelijk niveau is er sprake van: buurtcentra (vooral dagelijkse artikelen), wijkcentra (ruim aanbod dagelijkse en een beperkt aanbod niet-dagelijkse artikelen), stadsdeelcentra (ruim aanbod aan zowel dagelijkse als niet-dagelijkse artikelen alsmede een klein warenhuis, horeca en baliefuncties) en stadscentra (groot en gedifferentieerd aanbod van zowel dagelijkse als niet-dagelijkse artikelen én tenminste twee warenhuizen). Betrekkelijk nieuw in deze hiërarchie zijn de perifere detailhandelslocaties aan de rand van de stad. • Op landelijk niveau wordt een onderverdeeld gemaakt in primaire (landelijk) verzorgende centra (zoals Amsterdam), secundaire (grote regionaal of zelfs subregionaal verzorgende) centra (zoals Breda) en tertiaire (kleine regionaal verzorgende) centra (zoals Oosterhout). Hoog inkomen • Het CBS doet periodiek onderzoek naar het besteedbaar inkomen van alle Nederlanders aan de hand van gegevens van de Belastingdienst. • Bij dit onderzoek worden personen met een volledig jaarinkomen, op basis van hun besteedbaar inkomen, ingedeeld in vijf groepen van gelijke omvang. De hoogste groep (20% van alle personen met een volledig jaarinkomen) wordt gerekend tot de hoge inkomens (in 2002 meer dan € 25.200). In Oosterhout behoort 21 procent van de personen met volledig jaarinkomen tot deze groep. In verhouding (tot Nederland) hebben dus in Oosterhout meer mensen een hoog inkomen. Hoog opleidingsniveau • Een afgeronde opleiding op het niveau van hbo of wo. Huishouden • Bij huishoudens wordt een onderscheidt gemaakt tussen particuliere en institutionele huishoudens. Institutionele • Huishoudens bestaande uit twee of meer personen voor wie in huishuishoudens vesting en dagelijkse levensbehoeften door derden bedrijfsmatig wordt voorzien. Het betreft de bewoners van instellingen zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, revalidatiecentra en gevangenissen die daar (in principe) langer dan een jaar verblijven. Kleinbedrijf • Bedrijven en instellingen met minder dan 10 werknemers in vaste dienst (dus excl. uitzendkrachten).
Atlas van Oosterhout
Bijlagen
begrippen en definities–2
Laag inkomen • Het CBS doet periodiek onderzoek naar het besteedbaar inkomen van alle Nederlanders aan de hand van gegevens van de Belastingdienst. • Bij dit onderzoek worden personen met een volledig jaarinkomen, op basis van hun besteedbaar inkomen, ingedeeld in vijf groepen van gelijke omvang. De laagste twee groepen (40% van alle personen met een volledig jaarinkomen) worden gerekend tot de lage inkomens (in 2002 minder dan € 14.200). In Oosterhout behoort 39 procent van de personen met volledig jaarinkomen tot deze groep. In verhouding (tot Nederland) hebben dus in Oosterhout minder mensen een laag inkomen. Laag opleidingsniveau • Een afgeronde opleiding op het niveau van basis- of lager onderwijs, mavo, mulo, lbo, v(m)bo (of gelijkwaardig). Landelijke gemeenten • Gemeenten met een adressendichtheid van minder dan 1.000 adressen per vierkante kilometer. Zie voor een nadere toelichting het begrip omgevingsadressendichtheid. Landoppervlakte • De oppervlakte van een gemeente exclusief het bij die gemeente ingedeelde buitenwater (in Brabant niet van toepassing) en binnenwateren breder dan 6 meter. Middelbaar • Een afgeronde opleiding op het niveau van hbs, havo, vwo, of mbo opleidingsniveau (of gelijkwaardig). Midden- en kleinbedrijf • Bedrijven en instellingen met minder dan 100 werknemers in vaste dienst (dus excl. uitzendkrachten). Middenbedrijf • Bedrijven en instellingen met 10 tot 100 werknemers in vaste dienst (dus excl. uitzendkrachten). Netto arbeids- • Het aandeel werkende personen ten opzichte van de totale bevolparticipatiegraad king. Niet-actieve beroeps- • Het deel van de potentiële beroepsbevolking dat geen betaalde bevolking baan heeft en daar ook niet actief naar op zoek is. In deze groep vallen onder andere scholieren, studenten en huisvrouwen. Niet-dagelijkse artikelen • Tot de groep niet-dagelijkse artikelen worden alle winkelgroepen (detailhandel) gerekend met uitzondering van de winkels voor dagelijkse artikelen (levensmiddelen en artikelen voor persoonlijke hygiëne). Niet-werkende werk- • Niet-werkende werkzoekenden (nww-ers) zijn personen die bij het zoekenden CWI staan ingeschreven omdat zij volledig werkloos zijn (en eventueel recht hebben op een uitkering) en op zoek zijn naar werk, dan wel vakantie- of seizoenswerk of werkloos zijn in verband met vorst- en hoogwater. Niet-westerse • Allochtonen (zie definitie bij het begrip allochtonen) worden onderallochtonen verdeeld in de herkomstgroepen westers en niet-westers op grond van hun geboorteland of dat van (één) van hun ouders. Ze worden tot de niet-westerse allochtonen gerekend als ze zijn geboren in Turkije, Afrika, Latijns Amerika of Azië. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor Japan en Indonesië die tot de ontwikkelde (westerse) landen worden gerekend.
Atlas van Oosterhout
Bijlagen
begrippen en definities–3
Non-food • Tot de groep non-food worden alle winkelgroepen gerekend met uit(detailhandel) zondering van de groep levensmiddelen (food). Nww-ers • Zie niet-werkende werkzoekenden. Omgevings- • De omgevingsadressendichtheid is het gemiddeld aantal adressen adressendichtheid per vierkante kilometer. Dit geeft de mate van concentratie van menselijke activiteiten (wonen, werken en het gebruik van voorzieningen) weer. Voor ieder adres is de adressendichtheid vastgesteld binnen een straal van 1 kilometer rondom dat adres. Op basis daarvan is een gemiddelde berekend. Hoe hoger de dichtheid, hoe groter de concentratie van menselijke activiteiten, met andere woorden: hoe drukker, hoe stedelijker de gemeente. • Aan de hand van deze adressendichtheid worden de gemeenten ingedeeld bij één van de volgende vijf klassen: niet stedelijk (<500), weinig stedelijk (500–1000), matig stedelijk (1000–1500), sterk stedelijk (1500–2500) en zeer sterk stedelijk (>2500). De eerste twee klassen omvatten de landelijke gemeenten en de laatste drie klassen de stedelijke gemeenten. Opleidingsniveau • Het opleidingsniveau wordt bepaald door de hoogste (door de Nederlandse staat erkende) met succes afgeronde opleiding. Hierbij wordt een onderscheidt gemaakt tussen laag, middelbaar en hoog opleidingsniveau. Particuliere huishoudens • Een particulier huishouden bestaande uit één of meer personen die alleen of samen in één woonruimte zijn gehuisvest en zelf in de dagelijkse levensbehoeften voorzien. Dit in tegenstelling tot de institutionele huishoudens. Parttimers • Zie deeltijdwerkers. PDV-locatie • Zie Perifere detailhandelslocatie. Perifere detailhandels- • Winkellocaties (vaak in de vorm van ruim opgezette winkelcentra) locatie aan de rand van de stad waar met name volumineuze artikelen te koop worden aangeboden. Vaak wordt hiervoor de term PDV-locatie gebruikt. De meest bekende PDV-locaties zijn de woonboulevards. Pluimvee • Gevogelte dat bedrijfsmatig wordt gefokt en waarvan de voortbrengselen (zoals eieren) of (uiteindelijk) het gehele dier is bestemd voor menselijke consumptie. Hiertoe worden met name gerekend: kippen, slachteenden en kalkoenen. Potentiële beroeps- • Strikt genomen behoren alle 16 tot en met 64-jarigen tot de potentiële bevolking beroepsbevolking. Het gros hiervan is, als werkende of werkzoekende, actief op de arbeidsmarkt (de actieve beroepsbevolking). Een klein deel heeft geen baan en is daar ook niet actief naar op zoek (de niet-actieve beroepsbevolking). Recreatiewoningen • Een recreatiewoning is een tot bewoning bestemd gebouw dat aan alle criteria voldoet die gelden voor woningen, maar dat is bestemd voor vakantiedoeleinden en / of is gelegen op een officieel voor recreatie aangewezen terrein. Stedelijke gemeenten • Gemeenten met een adressendichtheid van meer dan 1.000 adressen per vierkante kilometer. Zie voor een nadere toelichting het begrip omgevingsadressendichtheid.
Atlas van Oosterhout
Bijlagen
begrippen en definities–4
Stedelijk bodemgebruik • Zie bodemgebruik. Verkoopvloeroppervlak • De overdekte verkoopruimten die toegankelijk zijn voor het publiek (detailhandel) alsmede de ruimten die direct samenhangen met de winkelverkoop (zoals etalages, vitrines, toonbanken, schapruimte, paskamers en kassaruimten. Verzorgingsindex • De verzorgingsindex geeft een beeld van het verzorgingsniveau (detailhandel) van een bepaalde woonkern. Deze wordt ingedeeld bij een van de volgende klassen: zeer hoog (160 of meer), hoog (120-160), gemiddeld (80-120), laag (40-80) en zeer laag (kleiner dan 40). Een hoge index duidt op een regiofunctie van het winkelapparaat in die woonkern. Dit betekent echter niet per definitie dat het hoge aanbod geldt voor alle branches. Soms is een enkele branche oververtegenwoordigd. Opvallende voorbeelden hiervan zijn de plaatsen Son en Waalwijk met hun grote meubelboulevards. Verzorgingsniveau • Het gemiddeld aantal vierkante meter verkoopvloeroppervlakte per (detailhandel) 1.000 inwoners, oftewel het verkoopvloeroppervlakte gerelateerd aan de bevolking van de woonplaats. Het verzorgingsniveau wordt weergegeven via de score op de verzorgingsindex. Voltijdwerkers • Werkzame personen in een bedrijf of instelling die daar 15 uur per week of meer werken. Vaak wordt de term fulltimers gebruikt. Werkzame personen • Alle werkzame personen in een bedrijf of instelling, ongeacht het aantal werkzame uren en inclusief uitzendkrachten. Woningdichtheid • Het aantal woningen per vierkante kilometer landoppervlakte. WOZ-waarde • In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) dienen gemeenten al het onroerende goed binnen hun grenzen periodiek te taxeren. De eerste peildatum was 1 januari 1995 en gold voor het tijdvak 1995-2001. De tweede peildatum was 1 januari 2001 en gold voor het tijdvak 2001-2005. De derde peildatum was 1 januari 2005 en geldt voor het tijdvak 2005-2009. • De WOZ onderscheidt drie categorieën woningen: ‘woningen dienend als hoofdverblijf’, ‘woningen met praktijkruimte’ en ‘overige woningen’. Deze laatste categorie omvat naast recreatiewoningen onder meer garageboxen. Om een zo zuiver mogelijk beeld te geven van de woningmarkt, is deze categorie buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de gemiddelde WOZ-waarde. Ook boerderijen en andere onroerende goederen waarin wel wordt gewoond, maar die feitelijk een andere hoofdfunctie hebben (zoals een winkel met bovenwoning) worden niet meegenomen.
Atlas van Oosterhout
Bijlagen
begrippen en definities–5