Achtergrond informatie 2e GDW Kennisdelingsbijeenkomst, d.d. 08/02/2007, T oinny Gründemann, MBO Raad Beleidsadviseur
Deel wat je weet en weet wat je deelt: ROC en werkveld aan zet De toekomst maken we samen als partners in de regio Samenwerking tussen onderwijsinstellingen en GDW - organisaties, partners met verantwoordelijkheid, ondersteunt door de overheid die medeverantwoordelijkheid draagt, is de basis voor een succesvolle aanpak. Het MBO bouwt mee aan een toekomst, waarin ieder mens meetelt en waarin elk talent op waarde wordt geschat. Tijdig signaleren van de knelpunten maakt het mogelijk om gericht beleid te voeren. Omdat de verschillen tussen de regio’s groot zijn, vraag en aanbod ontwikkelen zich in elke regio anders, zullen de GDW- organisaties bij de personeelsvoorziening op de eigen regio toegesneden oplossingen moeten vinden. Het is de taak van het MBO om de dialoog met de partners in de regio over de gewenste richting goed op gang te brengen. Om onderwijs te kunnen geven dat aansluit op de actualiteit van het beroep en de ontwikkelingen in GDW – organisaties, maakt de regio afspraken over dat wat nodig is om deelnemers hun diploma te laten behalen. Daarnaast zullen ROC’s en organisaties in de regio hun kennis over de beroepspraktijk en over opleiden met elkaar delen. Stages voor docenten in organisaties, maar ook mensen uit de organisaties als opleider in het ROC, horen daar bij.
INHOUD 1. Het MBO 2. De kenniseconomie 3. Het nieuwe Competentiegerichte MBO 4. Waarom competentiegericht onderwijs? 5. Wat is competentiegericht onderwijs? 6. Experimenten 7. Stageplaatsen 8. Werktop 9. Het belang van regionale samenwerking 10. Het belang van partners in opleiden (uitdagingen) BRONNEN MBO Raad Fundament 2006 Bve Raad Jaarbericht 2005 Bve Raad GDW BPV Monitor 2005 SP BPV Onderzoek, 2006 Btg Handel Competentiegericht onderwijs, 2006 GPM MBO in beeld, 2006 Prismant Regiomarge 2006
1.
Het MBO
Van de Nederlandse beroepsbevolking is 40% opgeleid op MBO niveau. Er zijn landelijk 40 ROC’s met zo’n 485.000 deelnemers in opleiding, met een gemiddelde deelnemersleeftijd van 21 jaar en de meeste mbo’ers gaan aan de slag in de sectoren gezondheidszorg en welzijn (34 procent)! Het opleidingsniveau van het MBO stijgt, MBO-ers vinden snel werk en zijn succesvol in het HBO: Tussen 2000 en 2005 is het aantal mbo’ers met een opleiding op de twee hoogste niveaus in het mbo gestegen met 6 procent terwijl in diezelfde periode het aantal mbo’ers op de twee laagste niveaus met ruim 8 procent is gedaald. Zesennegentig procent van de mbo-gediplomeerden heeft binnen een half jaar een baan of volgt een vervolgopleiding. Twintig procent van de mbo-gediplomeerden is binnen een half jaar na het behalen van het diploma aan een vervolgopleiding begonnen. Van de hbo’ers met een vooropleiding in het mbo haalt 57 procent binnen vijf jaar zijn bachelordiploma. Voor de havisten in het hbo ligt dit percentage op 52 procent. Onderwijs doet meer dan het bedrijfsleven bedienen. Onderwijs leidt deelnemers op die in de veranderende economie en arbeidsmarkt een loopbaan ontwikkelen. Met andere woorden: Het beroepsonderwijs, met name het MBO, is het fundament onder onze economie en samenleving. De MBO Raad is de brancheorganisatie van de onderwijsinstellingen in het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en behartigt de belangen van deze sector. De MBO Raad streeft naar: minder voortijdige schoolverlaters, meer mbo leerlingen op een hoger niveau en een betere doorstroming van mbo naar hbo, Maar ook het bestrijden van het woud van regels en het tekort aan stageplaatsen. Het realiseren van de ambities voor de komende jaren kan niet zonder een rechtstreekse dialoog en steun van betrokken partners en belanghebbenden, zowel regionaal als landelijk. ROC’s leiden vakmensen zo op, dat ze uit de voeten kunnen op een arbeidsmarkt die voortdurend innoveert en in beweging is. ROC’s zorgen voor goede begeleiding en ondersteuning bij de beroepspraktijkvorming en zij vragen aan de GDW - organisaties in de regio, om voldoende stageplaatsen en leerwerkplaatsen ter beschikking te stellen.
2.
De kenniseconomie
In de Lissabon doelstellingen staat dat Nederland in 10 jaar tijd uit moeten groeien naar een concurrerende kenniseconomie in de Europese markt. Door globalisering en de zogenaamde ‘netwerksamenleving’ komt de wereld steeds dichterbij. Door internet ligt het primaat op
kennis niet meer alleen meer bij het onderwijs. Middelbaar Beroeps Onderwijs onderscheidt zich; leidt op tot vakmanschap, leert burgerschap aan en zorgt voor een goede basis voor doorstroom naar vervolgonderwijs. Innovatie aan de bovenkant trekt de lagere niveaus van de onderkant omhoog. (Deelnemers stromen door naar hogere niveaus, bijvoorbeeld one-step-up.) Alhoewel eenvoudig en simpel werk ook een opleiding behoeven. In onze snel veranderende samenleving zorgt het MBO dat de afstand tussen de jonge nog op te leiden deelnemer en de arbeidsmarkt zo klein mogelijk is, door ze beter te motiveren, beter op te leiden en mét diploma de arbeidsmarkt op te laten gaan. Nederland kan onze goed opgeleide arbeidskrachten goed gebruiken. ROC’s richten zich nu nog voor het grootste gedeelte op de schoolverlaters. Er is echter nog een aantal andere markten te onderscheiden. Bijvoorbeeld in het kader van Leven Lang Leren, moeten mensen terug naar het onderwijs. Er ontstaan nieuwe beroepen of combinaties van beroepen zoals voor de 12uur/5 dagen kinderopvang in het basisonderwijs, of Zorg- & Welzijns-beroepen met een hoge ICT competentie-eis.
3.
Het nieuwe Competentiegerichte MBO
Het MBO staat aan de vooravond van ingrijpende veranderingen. Per 1 augustus 2008 wordt de grote innovatie: het nieuwe competentiegerichte onderwijs, ingevoerd. Het veranderingsproces van herontwerp mbo vraagt veel van onderwijsmensen, maar ook van de medewerkers van de GDW - organisaties. Waarom doen we het en wat is het eigenlijk? Competentiegericht opleiden vloeit voort uit een aantal ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
4.
Waarom competentiegericht onderwijs?
Aan de beginnend beroepsbeoefenaar worden tegenwoordig andere eisen gesteld en in de GDW - organisaties vinden organisatieveranderingen plaats. De organisaties worden platter en de beroepsbeoefenaren werken meer samen in resultaatverantwoordelijke of zelfsturende teams. Veelal wordt of is binnen de organisatie functiedifferentiatie en competentiemanagement ingevoerd, waarin het gaat om aantoonbaar gewenst gedrag. Dat gedrag is vooral gebaseerd op (geleerde) kennis, inzicht en vaardigheden, toegepast in de daadwerkelijke beroepspraktijk, daarvoor is veel meer dan voorheen integratie nodig van theorie in praktijk. Ook stelt de deelnemer andere eisen aan het middelbaar beroepsonderwijs. De deelnemer wil aantrekkelijker beroepsonderwijs. Zelf een actieve rol vervullen in het leerproces en daarvoor zelf verantwoordelijk zijn. De deelnemer wil dat het onderwijs aansluit bij de eigen leerstijl. De verwachting is dat dat meer schoolverlaters aantrekt en vroegtijdige uitval beperkt. En van de docenten mag je verwachten dat ze goed op de hoogte zijn van die beroepspraktijk, goede contacten hebben en regelmatig zelf de beroepspraktijk ervaren (docentenstages).
De onderwijskundige aanpak verandert omdat er nieuwe inzichten in leren zijn. Nieuwe kennis wordt gekoppeld aan bestaande kennis. ROC’s bieden de deelnemer een krachtige leeromgeving die zo goed mogelijk aansluit bij de eigen competenties en nieuwe competenties opbouwt. Alhoewel dat nieuwe leren niet ophoudt bij de uitreiking van het diploma. Bijblijven in het beroep dat je uitoefent, in een snel veranderende samenleving, vraagt om een leven lang leren !
5.
Wat is competentiegericht onderwijs?
Welke visie je ook hebt op competentiegericht opleiden, ze hebben allemaal de volgende gemeenschappelijk kenmerken: * de daadwerkelijke beroepspraktijk is uitgangspunt en de deelnemer dient in staat te zijn om kennis, inzicht en vaardigheden (inclusief beroepshouding) in verschillende beroepssituaties adequaat toe te passen. Daarvoor worden de te onderscheiden elementen geïntegreerd aan de deelnemer aangeboden en niet meer in losse vakken, * geen standaardprogramma, geen vaste opleidingsroute en opleidingsduur. Wel meer maatwerk afhankelijk van het instapniveau en studietempo van de deelnemer. De deelnemer krijgt leerroutes of leerarrangementen die bijdragen aan het ontwikkelen van de noodzakelijke competenties, * een krachtige leeromgeving die de deelnemers uitdaagt en laat zien waarom het nodig is om bepaalde competenties te leren en te gebruiken, * behoud van de economische aantrekkelijkheid van de deelnemer door aandacht voor een leven lang leren, * verantwoordelijkheid van de deelnemer voor het eigen leerproces, door het leerproces zelf te organiseren met begeleiding van de docent, * andere rollen voor de docent zodat de deelnemer zich kan ontplooien als een actieve, reflecterende en zelfverantwoordelijke deelnemer, * het vastleggen van leervorderingen in bijvoorbeeld een portfolio. Het is nodig dat deelnemers zelf kunnen bewijzen aan de gestelde eisen te voldoen.
6.
Experimenten
Als voorbereiding op de invoering van het nieuwe competentiegerichte middelbaar beroepsonderwijs in 2008 wordt door ROC’s ervaring opgedaan door in opleidingen experimenten uit te voeren. Het is de bedoeling dat de ROC’s ervaring opdoen met het uitwerken van de competentiegerichte onderwijsopzet en werken aan het terugdringen van de uitval. En ervaring opdoen met een effectieve integratie van de stage, inclusief de begeleiding, en de competentiegerichte wijze van toetsing en examinering. Landelijk zitten dit schooljaar (2006/2007) 140.000 deelnemers / 40% in die experimenten.
7.
Stageplaatsen
De ROC’s kunnen met name bijdragen aan het verminderen van de tekorten op de arbeidsmarkt door opleiding en scholing. Om een deelnemer in opleiding te kunnen nemen voor een initiële beroepsopleidingen is een stageplaats een absolute, zelfs wettelijke (WEB) voorwaarde. Het beeld van de stageplaatsproblematiek is gevarieerd. De regionale verschillen zijn opvallend. Over de aard en de omvang van de problemen en de oplossingsrichtingen bij diverse betrokken partijen bestaan verschillende opvattingen. Natuurlijk kan het niet zo zijn dat, als gevolg van een tekort aan stageplaatsen, er voor bepaalde beroepen in Zorg & Welzijn waar grote behoefte aan is te weinig deelnemers worden opgeleid. Landelijk gezien hebben ROC’s moeite om voldoende stageplaatsen te vinden. Voor een beperkt aantal deelnemers lukt het helemaal niet om een geschikte of sowieso een stageplaats te vinden. De initiatieven die betrokken partijen hebben genomen, zoals verbeteren van de werving en de erkenning van de leerbedrijven, het stimuleren van het opzetten van leerafdelingen en het bevorderen van regionale samenwerking lijken bij te dragen aan de vermindering van de problemen.
8.
Werktop
Ter bevordering van werkgelegenheid en economische groei is in december 2005 een werktop gehouden. Tussen kabinet, sociale partners en toen nog Bve Raad is overeenstemming bereikt om met name de stageproblematiek tot een oplossing te brengen. Afgesproken is om 40 miljoen uit te trekken voor scholing en stages. Ongeveer tien miljoen daarvan is beschikbaar voor EVC-procedures. Een werkgever kan voor een werknemer die een EVC-traject volgt een belastingkorting krijgen van driehonderd euro. Ter aanvulling van de afspraak is de bestaande (loonbelasting) afdrachtsvermindering voor stageplaatsen in augustus 2006 gewijzigd, met terugwerkende kracht naar 1 januari 2006. Deze afdrachtsvermindering geldt alleen voor MBO-ers op niveau 1 en 2. Ook krijgen werkgevers een belastingkorting van twaalfhonderd euro als zij scholieren uit het mbo een stage aanbieden. Daarnaast krijgen ze een extra korting van vijftienhonderd euro als ze bbl'ers in dienst nemen. Laat in het najaar van 2006 vond opnieuw overleg plaats tussen de werktoppartners. De MBO Raad zette in op commitment over een scholingspact waardoor schooluitval zo goed als verdwijnt en vervolgens dat iedereen via een Leven Lang Leren, zijn talenten en vaardigheden moet kunnen blijven ontwikkelen. Minder strakke Haagse regelgeving. Kwalificatie-eisen moeten globaler zodat er ruimte komt om te differentiëren per regio. Waarbij brede inzetbaarheid (functioneren in bredere context) van de beroepsbeoefenaar gegarandeerd blijft. Tevens hebben de MBO Raad en Colo, eind november 2006, een gezamenlijke brief naar de Stichting van de Arbeid gestuurd, waarin gerapporteerd wordt over de voortgang van de gemaakte werktopafspraken op het punt van de stageproblematiek. Zo is er een inventarisatie gemaakt van knelpunten per sector op de regionale stageplaatsen- en leerbanenmarkt.
9.
Het belang van regionale samenwerking
De moderne arbeidsmarkt wordt steeds dynamischer, door individualisering en deregulering. De ontwikkelingen vragen ook extra aandacht voor de samenhang die er is tussen de verschillende onderdelen. Vergrijzing bijvoorbeeld, de actuele omvangrijke beweging van werkenden naar hun pensioen, vraagt om een investering in de transitie van niet-werkenden in huishoudens en/of uitkeringen naar de arbeidsmarkt. De dynamiek en samenhang van de arbeidsmarkt moet terug te vinden zijn in de samenwerking tussen partijen in de arbeidsmarkt en het beleid dat wordt ontwikkeld. Zo moet ook flink worden geïnvesteerd in de transities tussen opleiding en werk, scholing en arbeidsmarkt. De prioriteit ligt bij inspanningen die leiden tot minder voortijdige schooluitval, een toename van startkwalificaties, meer hoger opleidingen en verbetering van de zwakke arbeidsmarktpositie van laaggeschoolden en ouderen. De essentie is immers de passende match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Daarvoor zijn steeds beter gekwalificeerde werknemers nodig. Het beleid richt zich op werkenden en niet-werkenden, op maatwerk tussen bedrijfsleven, scholen, CWI en de opdrachtgevers van re-integratie, de gemeenten en het UWV. Om dit te bereiken zijn de diverse partijen op zoek naar de mogelijkheden voor een gezamenlijke investering in scholing als re-integratie-instrument en een verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Er worden veel initiatieven ondernomen op dit terrein, door allerlei partijen. Er is veel dynamiek, maar nog te weinig samenhang. Deze samenhang kan het beste tot stand komen in het regio.
10.
Het belang van partners in opleiden (uitdagingen)
Wat valt er voor een GDW - organisatie te winnen in zo’n samenwerking? Enkele punten: • Invloed op de inhoud van de onderwijsprogramma’s • Een betere kwaliteit van het onderwijs • Mogelijkheid van werving van nieuw (jong) personeel • Inwerken van beoogd nieuw personeel en invoeren van de eigen organisatiecultuur • Bijdragen aan kennisontwikkeling en innovatie in de organisatie De ROC’s hebben de ambitie om uit te groeien tot loopbaancentrum in de regio. In hechte samenwerking met gemeenten, de centra voor Werk en Inkomen en het regionale bedrijfsleven willen ze bouwen aan hoogwaardige beroepsopleidingen, zowel voor jongeren als voor werkelozen en werknemers. Van het bedrijfsleven worden hierbij bovenal stageplaatsen verlangd. Het kan voorkomen dat een bedrijf wel stageplaatsen wil aanbieden, maar geen gelegenheid heeft om de begeleiding op zich te nemen. Dan kunnen de ROC’s dat voor hen doen.