Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Themales Toetsvragen lezen niveau A Wat doe je in deze les? Bij een toets krijg je verschillende soorten vragen. In deze themales leer je waar je op moet letten bij het beantwoorden van toetsvragen. Je leert wat er met een vraag wordt bedoeld en hoe je het antwoord op bijvoorbeeld meerkeuzevragen kunt vinden. Doelen van deze les: Je weet dat er verschillende soorten toetsvragen zijn. Je leert belangrijke woorden die vaak in toetsvragen staan. Je weet hoe er in een vraag wordt gezegd over welk stukje tekst de vraag gaat. Je weet wat je kunt doen om het goede antwoord op een meerkeuzevraag te kiezen.
Deel 1
In een toets staan vaak vragen waar je het antwoord niet helemaal zelf op hoeft te bedenken. Er worden een paar antwoorden gegeven. Je moet dan kiezen wat het goede antwoord op de vraag is. Je noemt zo’n vraag een meerkeuzevraag. Je kunt meestal kiezen uit drie of vier antwoorden. De antwoorden hebben elk een letter. Je moet kiezen uit antwoord A, B, C of D. Soms moet je meer antwoorden kiezen. Er staat dan bij de vraag: Er zijn meer antwoorden goed. Let op! Je denkt misschien dat het niet goed is als je vaak achter elkaar hetzelfde antwoord kiest. Bijvoorbeeld als je vier keer achter elkaar antwoord B kiest. Maar dat is niet waar. Als je vier keer antwoord B hebt gekozen, kan dat toch echt goed zijn! Kijk daar dus niet naar bij het kiezen van een antwoord.
1. Lees tekst 1 op de volgende bladzijde. 2. Wat zit er in de dressing? Er zijn meer antwoorden goed. A. honing B. olie C. sesamzaadjes D. sinaasappelsap en sinaasappelrasp
pagina 1 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Tekst 1: Wortelsalade met sinaasappel en honing Bijgerecht voor 4 personen Ingrediënten 450 g dun gesneden wortelreepjes 1 sinaasappel 4 theelepels honing 4 eetlepels olie peper en zout 2 eetlepels sesamzaadjes Hoe maak je het? 1. Doe 450 gram dun gesneden wortelreepjes in een grote kom. 2. Rasp het oranje laagje van de schil van 1 sinaasappel. Snij de sinaasappel doormidden en pers hem daarna uit. 3. Doe het oranje sinaasappelrasp en het sinaasappelsap in een schaaltje. Doe er 4 theelepels honing, 4 eetlepels olie, een beetje zout en peper bij. Je hebt nu een dressing. 4. Roer alles goed door elkaar. Zet een koekenpan op het vuur en doe er geen olie of boter in, maar wel 2 eetlepels sesamzaadjes. 5. Bak de sesamzaadjes lichtbruin. Schud de pan af en toe heen en weer. Zo krijgen de sesamzaadjes aan alle kanten een kleurtje. 6. Laat ze eventjes wat kouder worden. Doe de dressing door de wortelreepjes in de grote kom en strooi de sesamzaadjes erover. Bron: ah.nl/allerhandekids
Toetsvragen moet je heel goed en precies lezen. Dan weet je precies wat de vraag is waarop je antwoord moet geven. Soms is een vraag extra moeilijk omdat er het woordje niet in staat. Bijvoorbeeld: Lees de tips. Wat moet je niet doen als het onweert? Je moet de vraag goed lezen en letten op het woordje niet. Anders kies je het verkeerde antwoord.
1. Kijk nog eens naar tekst 1. 2. Welk ingrediënt heb je niet nodig als je deze salade wilt maken? A. azijn B. olie C. peper D. zout
pagina 2 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
3. Waardoor kun je snel een fout maken bij het beantwoorden van de vorige vraag? A. door het woordje ‘ingrediënten’ B. door het woordje ‘niet’ C. omdat het een moeilijke tekst is D. omdat je het recept nog nooit hebt gemaakt
Als je bij een toets vragen moet beantwoorden, moet je vaak naar een zin of een stukje in de tekst kijken. Dat kan op verschillende manieren in de vraag staan. Bijvoorbeeld: •
Lees: Koop … kinderboeken? (regel 18 en 19) Je moet dan in regel 18 en 19 de zin lezen die met het woordje ‘Koop’ begint en die met ‘kinderboeken’ eindigt.
•
In regel 18-19 staat: Koop je ook vaak kinderboeken? De zin is al voor je opgeschreven. Maar het is wel handig om de zin ook even op te zoeken in de tekst.
•
Lees: Zijn … ouders. (regel 13 t/m 20) Je begin met het lezen van het woord ‘Zijn’ in regel 13 en stopt in regel 20 na het woord ‘ouders’. Je leest dus regel 13 tot en met 20.
•
Lees het stukje onder het kopje Geschenk nog eens. Je moet dan alle zinnen onder dat kopje lezen. De vraag gaat over dit stukje tekst.
Let op! Het antwoord op de vraag staat niet altijd in de zin of zinnen waarnaar verwezen wordt. Soms moet je een stukje verder of juist terug lezen.
Tekst 2: Wintertijd Elk jaar in oktober zetten we in Nederland de klok een uur terug. De zomertijd is dan afgelopen. Het is dan ineens niet meer 3 uur ’s nachts, maar 2 uur! Kun je dat niet onthouden? Gebruik dan dit ezelsbruggetje. Dat gaat zo: in het voorjaar gaat de klok vooruit. En in oktober gaat de klok dus een uur terug. We leven dan weer in de 5 normale tijd. Die wordt ook wel wintertijd genoemd. De zomertijd gaat elk jaar in maart in. Ooit hebben we dat zo besloten. Want het blijft dan een uur langer licht ’s avonds. Dat is prettig. Ook besparen we er energie mee. Want zolang het licht is, hoef je geen lampen aan te doen. Doen alle landen van de wereld mee aan wintertijd en zomertijd? Nee! De meeste 10 landen verzetten de klok niet. Er zijn 78 landen die wel wintertijd en zomertijd hebben.
pagina 3 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
1. Bekijk tekst 2 op de vorige bladzijde. 2. Wat moet je lezen als er in een vraag staat: Lees: De zomertijd … prettig. (r.6-7) A. Alle woorden die op regel 6 en regel 7 staan. B. De zin in regel 6 die begint met de woorden ‘De zomertijd’ en eindigt met ‘in’. C. Je begint met lezen van de woorden ‘De zomertijd’ in regel 6 en stopt na het woord ‘prettig’ in regel 7. D. Je leest de zin aan het einde van regel 6 die doorloopt naar regel 7.
In toetsen worden vaak dezelfde soort vragen gebruikt. Welke vragen zijn dat? En hoe kun je ze beantwoorden? Waarom-vragen Bij vragen met waarom moet je vertellen waarom iemand iets doet, wil of vindt. In de tekst kan het antwoord bij deze woorden staan: want, omdat, daarom… Let op! Het antwoord op een waarom-vraag staat in de tekst, je hoeft het dus niet zelf te bedenken. Best-vragen of vooral-vragen Je komt vaak vragen tegen waarin je moet kiezen wat het beste antwoord is. Bijvoorbeeld: Welke titel past het best boven deze tekst? Of: Welk woord past het best in de zin? Vragen met het woord vooral lijken hierop. Bijvoorbeeld: Waarom wil Tom vooral mee met zijn broer? Of: Wat wil de schrijver vooral met deze tekst? Bij vragen met best of vooral kunnen er meer antwoorden goed zijn, maar je moet alleen de beste kiezen. Kies dus niet het eerste goede antwoord dat je leest! Misschien is dat antwoord maar een beetje goed en is een ander antwoord nog beter.
pagina 4 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Tekst 3: Vuurwerk moet blijven! Er wordt al lang over een vuurwerkverbod gepraat. Ik vind een vuurwerkverbod grote onzin! Ik zal vertellen waarom. Bij oudejaarsavond horen oliebollen en vuurwerk. Dat maakt het juist gezellig. Sommigen willen het verbieden omdat vuurwerk slecht is voor het milieu. En omdat het afsteken van vuurwerk zorgt voor veel schade. Maar ik denk dat het vuurwerk zelf niet gevaarlijk is. De mensen die vuurwerk afsteken maken het gevaarlijk. Een vuurwerkongeluk gebeurt vaak met slecht vuurwerk. Van goed vuurwerk uit de winkel komen echt geen ongelukken. Er is nog een reden waarom ik tegen het verbod ben. Het vuurwerk verbieden gaat toch niet lukken. Door een verbod zullen meer mensen slecht vuurwerk gaan kopen. Bijvoorbeeld in een ander land. Of ze gaan zelf vuurwerk maken. Daardoor komen er alleen maar meer ongelukken. Ook veel ouderen willen dat vuurwerk verboden wordt. Ze durven niet meer naar buiten. Ze zijn bang voor jongens die overdag vuurwerk afsteken. Maar toen ze jong waren deden ze dat misschien zelf ook wel. Dus ze moeten niet zo flauw doen. Daarom ben ik tegen het vuurwerkverbod en voor het afsteken van vuurwerk op oudejaarsavond!
Bron: archief Nieuwsbegrip
1. Lees tekst 3. 2. Wat wil de schrijver van tekst 3 vooral met deze tekst? A. Vertellen hoe leuk hij oudejaarsavond vindt. B. Vertellen waarom het vuurwerk verbieden niet gaat lukken. C. Vertellen waarom hij tegen het vuurwerkverbod is. D. Vertellen waarom vuurwerk niet gevaarlijk is.
1. Kijk nog eens naar tekst 3. 2. De schrijver vindt dat veel ouderen niet zo flauw moeten doen over vuurwerk. Waarom vindt hij dat? A. Omdat oude mensen bang zijn en te veel zeuren over dingen. B. Omdat vuurwerk juist gezellig is en bij oudejaarsavond hoort. C. Omdat vuurwerk verbieden toch niet gaat lukken. D. Omdat ze zelf vroeger misschien ook vuurwerk afstaken.
pagina 5 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
3. Welk woord past het best in deze zin? De schrijver vindt het vuurwerkverbod een ………… idee. A. eng B. goed C. slecht D. spannend
Deel 2
Belangrijke woorden die je moet kennen als je een toets gaat maken zijn: Volgens Dit zijn voorbeelden van toetsvragen met het woord volgens erin: Welke zin is waar volgens deze tekst? Of: Wat moet er volgens de schrijver gedaan worden? Kies hier het antwoord dat in de tekst staat. Let op: Het antwoord kan in andere woorden gezegd worden dat in de tekst. Je moet erop letten dat hetzelfde bedoeld wordt als in de tekst staat. Waarschijnlijk Bijvoorbeeld: Hoe zal het verhaal waarschijnlijk eindigen? Kies hier het antwoord dat het meest logisch is. Let op: het gaat er niet om wat jij het beste of leukste antwoord vindt, maar wat je kunt verwachten als je de tekst leest. Hetzelfde Bijvoorbeeld: Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als ‘wandelen’? Je moet hier een woord kiezen waarvan de betekenis het meest op het woord ‘wandelen’ lijkt -> lopen.
pagina 6 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Tekst 4: De Amsterdamse grachten
5
10
15
20
Druk Vierhonderd jaar geleden was Amsterdam nog een klein stadje. Veel mensen kwamen naar Amsterdam om er te werken. Daardoor werd het wel erg druk in de stad! Er waren te weinig 1 huizen voor iedereen. Dus de stad moest groter worden. Groter Niet veel later werd de stad groter gemaakt. Toen de stad groter werd, werden er ook steeds meer grachten gegraven. De drie belangrijkste grachten waren: de Herengracht, de Keizersgracht en de Prinsengracht. Bij de grachten werden dure huizen gebouwd voor de rijke mensen. Sommige zijn net kleine paleisjes. Echt Hollandse stad Door het groter maken van de stad, kreeg Amsterdam de vorm die het nu nog steeds heeft. Het is een voorbeeld van een echt Hollandse stad. Alles ligt dicht bij elkaar. De straten zijn smal en er zijn veel fietsers. En veel straten liggen langs de grachten. Schoon water Vroeger roken de grachten niet altijd even fris. Er zijn zelfs grachten gedempt, omdat het zo stonk dat zijn vrouw er niet van kon slapen. Dat is nu wel anders! Want het water in de 2 grachten is nu schoner dan ooit. Drie keer per week wordt er schoon water de stad ingepompt. En het vieze water wordt er weer uitgepompt. Doordat het water zoveel schoner is, leeft er nu van alles in de Amsterdamse grachten. Wist je dat er wel 20 soorten vissen zwemmen? En er leven in de grachten zelfs meer krabben dan er mensen wonen in Amsterdam! Bron: archief Nieuwsbegrip
1. Lees tekst 4. 2. Welk woord past het best op plaats 1? A. buiten B. druk C. gewoon D. leeg 3. En welke zin past het best op plaats 2? A. Dat is nu wel anders! B. Dat vind ik belachelijk! C. En het stinkt nog steeds! D. Wat een rare koning!
pagina 7 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Bij het beantwoorden van een meerkeuzevraag ga je misschien meteen op zoek naar het goede antwoord. Maar het is eigenlijk beter om het andersom te doen. Je bedenkt eerst welke antwoorden fout zijn en streept die één voor één weg. Dan blijft het goede antwoord ‘vanzelf’ over. Deze stappen helpen je om het antwoord op een meerkeuzevraag te vinden: 1. Lees eerst de tekst. 2. Lees dan de vraag. Kijk nog niet naar de antwoorden. 3. Bedenk waar je in de tekst het antwoord moet zoeken en lees dit goed door. 4. Lees nu pas de antwoorden door. 5. Streep de antwoorden weg die zeker fout zijn. Is er nu nog maar eentje over? Dan heb je het goede antwoord te pakken! 6. Blijven er meer antwoorden over? Lees ze dan nog eens goed door en bedenk welk antwoord het beste antwoord geeft op de vraag.
1. Kijk nog eens naar tekst 4. In regel 15-16 staat: De straten zijn smal en er zijn veel fietsers. Wat betekent ongeveer hetzelfde als smal? A. niet breed B. niet druk C. niet klein D. niet leeg 2. Waarom heeft de schrijver de tekst Amsterdamse grachten geschreven? A. Om je te vragen of je weet dat er veel vissen in de grachten leven. B. Om je te vertellen over de geschiedenis van de grachten. C. Om reclame te maken voor een bezoek aan de grachten. D. Om zijn mening te geven over hoe vies de grachten zijn.
pagina 8 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
Bij het beantwoorden van een meerkeuzevraag is het belangrijk om bij de tekst te blijven. Dat betekent dat je bij het kiezen van het goede antwoord moet kijken naar wat er precies in de tekst staat. Je moet bij het beantwoorden van de vraag dus niet je eigen mening geven of een antwoord kiezen door te denken aan wat jij al weet. Want misschien staat er in de tekst iets heel anders…
Wat moet je niet doen bij het beantwoorden van een meerkeuzevraag? Er zijn twee antwoorden goed. A. Je kiest het eerste antwoord. De andere antwoorden lezen is niet nodig. B. Je leest eerst alle antwoorden. Dan gok je wat het goede antwoord is. C. Je streept eerst de antwoorden weg die zeker fout zijn. D. Je zoekt eerst in de tekst naar het stukje waar de vraag over gaat.
1. Lees tekst 5.
Tekst 5
5
10
Maar dan staat mama in de keuken en ze neemt Marije mee naar de tuin. ‘Kijk eens. Hier is het zakje zonnebloemzaadjes dat jij van opa hebt gehad. Wil jij een mooi plekje in de tuin zoeken om de zaadjes te gaan zaaien?’ Marije knikt blij. ‘Ja, dat is tenminste leuk werk! Die stomme Pieter. Hij zegt altijd dat ik overal te klein voor ben!’ Ze kijkt de tuin eens rond. Er is een terrasje gemaakt van tegels en er loopt een pad naar de schuur. Daaromheen ligt overal aarde. Plaats genoeg dus om te zaaien. Ja, ze weet het al. Ze zal de bloemen vlak naast het terrasje laten groeien. Dan kan iedereen ze goed zien. Marije gaat op haar hurken zitten en ze drukt voorzichtig de zaadjes een voor een in de grond. Opeens vallen er een paar spetters op haar hoofd en nog meer en nog meer. Hé, begint het te regenen? Verbaasd kijkt Marije naar de lucht. Gek, de zon schijnt nog heerlijk! Ja, daar voelt ze het weer. Nu nog veel harder! Net als Marije naar binnen wil gaan, hoort ze een zacht gelach. Het komt ergens van boven. Uit: ‘Een huis vol dozen’ – Vivian den Hollander (7e druk, 2001)
pagina 9 van 10
Themales – Toetsvragen lezen – niveau A
2. Hoe zal het verhaal waarschijnlijk verder gaan? Welk stukje tekst past hier het best achteraan? A. ‘Gauw! Kom snel naar binnen!’ roept mama. ‘Het gaat zo hard regenen. Kijk maar naar de lucht! De spullen van de zaadjes zaaien ruimen we wel op als de bui voorbij is.’ Marije rent gauw naar de keukendeur. Gelukkig! Ze is net op tijd binnen als het onweer losbarst. B. ‘Gefopt!’ zegt een stemmetje. ‘Zal ik het nog eens laten regenen? Zaadjes moeten toch water!’ Marije ziet een jongen met een groot waterpistool in zijn hand. Hij staat voor het open raam van een slaapkamer en kijkt lachend naar beneden.
1. Kijk nog eens naar tekst 5. 2. Door welk woord weet je dat er iets geks gebeurt? A. blij in regel 4 B. voorzichtig in regel 8 C. verbaasd in regel 10 D. heerlijk in regel 11
pagina 10 van 10