UVF q
s
Katholieke Universiteit Brabant, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg, Gebouw R 34, tel. 013-662380 Technische Universiteit Eindhoven. Postbus 513, 5600 MB Eindhoven, Bestuursgebouw 3.1 0, tel. 040-472118
onderzoekplan 1990
december 1989
Pagina
lnhoud
lnleiding
II
Ontwikkeling van het SO·onderzoekbeleid; zwaartepunten
2
Ill
Middelenperspectieven 1990-1994
4
IV
Beschrijving samenwerkingsprojecten
6
v
Beschrijving zwaartepuntprogramma 'Dialoogvoering en Kennisopbouw'
23
VI
Aanvragen en beoordeling in 1989
40
VII
De procedure en de beoordelingscriteria
43
Bijlage 1.
Nota Zwaartepunten Samenwerkingsorgaan Brabantse Universiteiten
46
Bijlage2.
Verloop en resultaten van de Samenwerkingsprojecten sinds 1977
53
1
I.
lnleidinq Sedert 1977 bestaat er een gemeenschappelijke research-pool van de Katholieke Universiteit Brabant en de Technische Universiteit Eindhoven. Deze pool is door de (toen nag) hogescholen KHT en THE ingesteld om via gezamenlijke projecten de samenwerking tussen verwante en niet-verwante disciplines binnen de beide instellingen te stimuleren en eventueel activiteiten te bundelen. De omvang van de pool, die aanvankelijk zeer bescheiden was en slechts enkele personeelsleden bedroeg, is snel toegenomen sinds in 1980 de Minister van Onderwijs en Wetenschappen een belangrijke vaste jaar1ijkse bijdrage toezegde. Het jaarlijkse fonds bedraagt nu f 1 miljoen, waarmee gemiddeld 20 projecten van een personeelsplaats kunnen worden voorzien. Met de Minister is tevens afgesproken dat elk jaar v66r 1 januari een onderzoekplan voor het komende jaar zal worden aangeboden. Hoofdstuk II van dit plan beschrijft de ontwikkeling van het onderzoek en van het In 1987 in gang gezette SO-zwaartepuntenbeleid. In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven welke de middelenperspectieven voor de komende vier jaren zijn. Hoofdstuk IV bestaat uit beschrijvingen van de Samenwerkingsprojecten. De beschrijving van het eerste SO-zwaartepunt-programma vormt hoofdstuk V. In hoofdstuk VI is weergeven hoe in 1989 behandeling van projectaanvragen voor 1990 heeft plaatsgevonden. De procedure en de beoordelingscriteria zijn beschreven in hoofdstuk VII. Als bijlage 1 is de Nota Zwaartepunten Brabantse Universiteiten opgenomen. Tenslotte is als bijlage 2 toegevoegd een overzicht van de titels en de resultaten van aile tussen 1977 en 1989 uitgevoerde projecten. De vaststelling van het Onderzoekplan en de aanbieding aan de Minister is door de beide universitelten gedelegeerd aan het Samenwerkingsorgaan Brabantse Universlteiten. De verantwoording over de samenwerking als geheel vindt plaats via het Jaarverslag van het Samenwerkingsorgaan, over de Samenwerkingsprojecten via de Wetenschappelijke Verslagen van de beide universiteiten. Het Onderzoekplan 1990 is door het Samenwerkingsorgaan in zijn vergadering van 22 november 1989 vastgesteld, waarbij geconstateerd is dat het plan een goed overzicht geeft van de voorgenomen besteding van de ter beschikklng staande middelen, alsmede van de perspectieven voor de toekomst.
2
11.
Ontwikkeling van het SO·onderzoekbeleid: zwaartepunten De gemeenschappelijke researchpool De gemeenschappelijke researchpool van de Katholieke Universiteit Brabant en de Technische Universiteit Eindhoven heeft zich in de loop der jaren zowel qua omvang als qua inhoud een eigen plaats veiWorven binnen het geheel van onderzoekactiviteiten in de beide instellingen. In 1984 hebben het Samenwerkingsorgaan en de bestuursorganen van de beide instellingen zich opnieuw nadrukkelijk uitgesproken voor het handhaven van een zelfstandlg onderzoekbeleid en daaraan gekoppeld een zelfstandige uitvoering van dat beleid. Het beleid is gericht op het zoveel mogelijk op elkaar afstemmen van onderzoekactiviteiten en op het gezamenlijk aanpakken van nieuwe gebieden of gebledsuitbreidingen. Als belangrijkste doelstellingen worden genoemd de versterking van het onderzoekspotentieel als geheel, het bereiken van een zoveel mogelijk complementair onderzoekbeleid en de vermijding van onnodige doubh.ires of ongewenste over1appingen. De samenwerking kan zowel veiWante als niet-veiWante disciplines betreffen. In het eerste geval is veelal sprake van een samenspel vanuit verschillende invalshoeken dat leldt tot het verder ultdiepen van een vakgebied. Een dergelijk samenwerklngsproject heeft vaak naast het onderzoek, leidend tot promotie, ook effecten voor het ondeiWijs van de beide lnstellingen in de vorm van uitwisseling van docenten enjof van studenten. lngeval van samenwerking tussen niet-veiWante disciplines gaat het om ontwerpen planningsvraagstukken en om specifieke technisch-wetenschappelijke 'dienstverlening', bijv. in de vorm van het ontwikkelen van gespecialiseerde apparatuur. Ook hler kan het ondeiWijs profijt hebben van de samenwerking, waarbij met name gedacht moet worden aan mogelijke stage- en afstudeerprojecten. In de afgelopen 10 jaar is gebleken, dat zowel de projecten tussen veiWante als die tussen niet-veiWante disciplines in de meeste gevallen tot langdurige samenwerking leiden. Voor het voortzetten van gezamenlijk onderzoek wordt veelal opnleuw een beroep op het Samenwerkingsorgaan gedaan, hetgeen soms leidt tot een reeks opeenvolgende (promotie)projecten.
3
SO-zwaartepunten Teneinde de continuil:eit op bepaalde gebieden van onderzoek te verzekeren en het belang ervan voor de participerende facultelten te vergroten, heeft het Samenwerklngsorgaan in 1987 besloten dat enkele 'zwaartepunten' In de samenwerking aangewezen zullen worden. Door mlddel van samenvoeging van lopende SO-projecten - waaraan, naast deze uit de researchpool gefinancieerde projecten, 1 of 2 extra formatleplaatsen worden toegewezen - wordt voor een groot aantal jaren (6 10) een krachtige impuls gegeven aan grensverleggend onderzoek op het betreffende gebied. Daarbij wordt ook nadrukkelijk de mogelijkheid geboden om per zwaartepunt een ervaren, reeds gepromoveerde onderzoeker aan te stellen. SO-zwaartepunten dienen enerzijds gebaseerd te zljn op lopende samenwerkingsprojecten anderzijds op door VF beschermd onderzoek binnen de faculteiten van beide instellingen. Het door het Samenwerkingsorgaan beoogde doel alsmede de wijze waarop dit verwezenlijkt kan worden is beschreven in de Nota Zwaartepunten Samenwerkingsorgaan Brabantse Universiteiten (bijlage 1). Deze nota is door de beide colleges van bestuur geaccepteerd en doorgezonden naar de faculteiten. In 1989 is als eerste SO-zwaartepunt, het programma "Dialoogvoerlng en kennisopbouw'' van start gegaan. Dit programma beoogt door multidisciplinair onderzoek op terreinen van de artificlele intelligentle, informatica, computerlinguistiek en cognitiewetenschap methoden te ontwikkelen voor de semi-automatische opbouw van kennis in A.l.-systemen door analyse van natuurlijke taal. Het programma heeft een totale looptijd van acht jaar. Na vier jaar zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden, waarvoor ook externe beoordelaars zullen worden ingeschakeld. In het eerste jaar, dat door het Samenwerkingsorgaan als aanloopjaar beschouwd wordt, zullen een aantal aspecten nader uitgewerkt worden. Dlt betreft vooral de toetsbaarheid van de deelprojecten en de wijze waarop deze ge"integreerd worden. De programmabeschrijving is opgenomen als hoofdstuk V.
a
4
Ill.
Middelenperspectieven 199o-1994 Personele middelen De personele middelen omvatten de gemeenschappelijke researchpool en de door de beida instellingen beschikbaar gestelde middelen voor SO-zwaartepunten. De omvang is weergegeven in onderstaande tabel waarbij de getallen tot 1989 het aantal projectplaatsen aangeven. De getallen vanaf 1990 betreffen schattingen.
Aantal plaatsen
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90-94
~
1~
1~
3
4
8
10
15
22
20
20
20
20
20
1
1
2
1
6
5
3
3
6
385
2
2
2-4
Vrijkomende plaatsen extra zwaartepunten plaatsen
Bij bovenstaande tabel dienen enkele opmerkingen gemaakt te worden. Het besteedbare bedrag voor de researchpool bedraagt f 1 miljoen per jaar. Hiermee worden ongeveer 20 projecten gefinancierd, hetgeen meer is dan op grond van de gemiddelde personeelslast van de beida universitelten verwacht zou worden. Dit is een gevolg van een toename van het aantal parttlme projectuitvoerders, terwijl de loonkosten toch al lets lager liggen dan gemiddeld, doordat veel jonge onderzoekers en AIO's worden aangesteld. Daarentegen zijn er echter ook enkele projecten in uitvoering, waarvoor ervaren, reeds gepromoveerde onderzoekers zijn aangetrokken. Zij zijn veelal niet voor de volledige werktijd aangesteld. Het is te verwachten dat in het kader van de SO-zwaartepunten zowel AIO's als per zwaartepunt een ervaren onderzoeker aangesteld worden. Bij de KUB zijn middelen beschikbaar gesteld voor het SO-zwaartepunt "Dialoogvoering en kennisopbouw" binnen het voor het lnstituut voor Taal en Kennistechnologie bestemde bedrag uit het KUB-vernieuwingsfonds. De TUE heeft voor de opbouw van SO-zwaartepunten in 1988 f 64.000,-- ter beschikking gesteld. Voor de jaren 1989- 1992 is voor dit doel f 90.000,-- per jaar in de begroting opgenomen. Zoals reeds in het vorige hoofdstuk is vermeld, zullen de overige benodigde plaatsen ten laste van de gemeenschappelijke researchpool komen.
5
Doordat de SO-onderzoekpool is opgezet als een revolving fund, komt Ieder jaar door de afloop van projecten rulmte vrij voor het entameren van nieuwe projecten. De projecten die onderdeel uitmaken van een SO-zwaartepunt kunnen een langere looptijd hebben dan de gebrulkelijke 4 jaar, zodat In de pool mlnder plaatsen vrlj komen dan voorheen. Gestreefd wordt echter naar handhaving van voldoende ruimte voor de toewijzing van tenminste 2 a 3 nieuwe projecten per jaar, zodat nleuwe initiatieven mogelijk blijven, alsook eventuele voortzetting van projecten die niet tot een zwaartepunt behoren. Bij gelegenheid van de uitbreiding van het bedrag aan personele middelen tot 1 miljoen in 1983, hebben de beide universiteiten zich bereid verklaard dat zij als compensatie voor incidentele onderschrijdingen van het jaarlijkse budget voor de SO-projecten, eventuele beperkte overschrljdingen ten laste zullen brengen van de eigen middelen. Ten aanzien van de totale financiering zijn tussen de Minister en de universiteiten expliciete afspraken gemaakt, aanvankelijk neergelegd in de Meerjarenafspraken en thans als onderdeel van het Algemeen Financieel Schema 1980 1994. De jaarlijkse 0 & W- bijdrage aan de onderzoekpool bedraagt f 200.000 per universiteit en is via een verhoging van het B-deel opgenomen in de begrotingen resp. toewijzingen.
f
Additionele middelen overige lasten Bij de toewijzing van personele middelen voor projecten worden altljd addltionele middelen beschikbaar gesteld in de steer van de overige lasten ten behoeve van reiskosten en eventuele andere specifieke uitgaven. Een deel van de projecten heeft daarnaast middelen nodig voor de aanschaf van apparatuur. Deze middelen worden door de beide instellingen vanuit de eigen financiele ruimte beschikbaar gesteld. Deze lasten werden tot en met 1982 verdeeld conform de verschillen in normbedragen per w.p.-plaats; sedert 1983 wordt op grond van herberekening van de normbedragen een andere verdeelsleutel toegepast. Thans is jaarlijks een maximumbedrag aan overige lasten per universiteit beschikbaar van f 25.000 voor de Katholieke Universiteit Brabant en f 75.000 voor de Technische Universiteit Eindhoven. De omvang van het totale bedrag aan overige lasten waarover het Samenwerkingsorgaan kan beschikken is niet groot, gerelateerd aan het aantal lopende projecten. Het is dan ook de bedoeling dat de deelnemende vakgroepen financieel bijspringen als voor een project buitensporige kosten (b.v. voor apparatuur) gemaakt moeten worden. Een bijkomend effect hiervan is, dat een 'duur' project slechts instemming van de vakgroepen krijgt, nadat het belang voor onderwijs en onderzoek en het toekomstperspectief van het project terdege afgewogen zijn tegenover andere belangen van de vakgroepen. Ten aanzien van de voor SO-zwaartepunten benodigde additionele middelen is afgesproken dat hiervoor voorlopig geen extra fondsen in het Ieven geroepen worden. De kosten worden uit het bestaande fonds bestreden, hetgeen mogelijk lijkt doordat in de afgelopen jaren het gestelde maximum bedrag niet steeds nodig is geweest.
6
IV.
Beschriiving Sa menwerkingsprojecten Bij de afsluiting van dit plan bedraagt het aantal lopende onderzoekprojecten 18; In 1990 starten 4 nieuwe projecten. Aan de projecten is doorgaans een - eventueel gedeeltelijke - personeelsplaats toegekend en jaarlijks een bedrag aan overlge lasten. Het bij elk project vermelde bedrag betreft de in 1989 gedane toewijzing voor de daarbij aangegeven jaren. De cijfers en letter v66r elke projecttltel geven de door het Samenwerklngsorgaan gehanteerde projectcode aan: het jaar van aanvrage, gevolgd door een archiveringsletter.
88 AE Analyse van mentale arbeid: bewerklng van de TBS-GA Projectomschrijving: Doel van het project is de ontwikkeling van een Nederlandse versie van de TBS-GA (fiitigkeits-Bewertungs-System fur Geistige Arbeit), een op handelingstheoretlsche leest geschoeide methode voor analyse van mentale arbeid die geschikt is voor functie(her)ontwerp (Hacker e.a., 1983). De methode geeft informatie over de context van de arbeid, kenmerken van het arbeidshandelen, aan de werker gestelde elsen, en verwachte gevolgen van het werk voor de werker. De Nederlandse versle kan voorzien in behoeften vanuit het arbeidspsychologisch onderzoek naar mentale arbeid m.b.v. computers en de praktijk van personeel- en organisatiebeleid In de informatiesector. Het project vormt een aanzet tot samenwerking tussen de KUB en TUE op het terrain van arbeid, organlsatie en technologie. Het te ontwikkelen arbeids-analyseinstrument kan zowel in het lopend VF-onderzoek van de beide vakgroepen, als in gezamenlijk op te zetten projecten een belangrijke functie vervullen.
looptijd: aangesteld: deelnemende vaK'groepen:
projectleiders: additionele middelen:
1 februari 1989 - 1 februari 1993 drs. T. Meijer (1.0 fte) Vakgroep Economische en Onderwijspsychologie (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Technologie en Arbeid (Faculteit Bedrijfskunde - TUE) prof.dr. A.A. Roe (KUB) prof.dr. M. Bagchus (fUE) 1990/1991 f 1.500,·-
7
89 BA Harmonische. ritmische en akoestische factoren bi! het onthouden van toonreeksen Projectomschrijving: Een meloclie is een reeks toonhoogte-intervallen met een bepaald tijdspatroon. Sommige meloclieen blijken veel beter en gemakkelijker te onthouden te zijn dan andere. Het doel van dit onderzoekproject is meer inzicht te krijgen in de factoren die melocliegeheugen be·invloeden, deze factoren experimenteel te kwantificeren, en uiteindelijk te komen tot een theoretische beschrijving van meloclierepresentatie In ons geheugen. Er bestaan enkele concepten in de literatuur met betrekklng tot korte-termijn geheugen bijvoorbeeld het onderscheid tussen ·rehearsal" en "coding" werklng van het geheugen, het belang van de hierarchische structuur van een meloclie, en het effect van de voorspelbaarheid van meloclieaccenten. Deze concepten zijn echter nogal los van elkaar ontwikkeld en nooit gezamenlijk getoetst of tegen elkaar afgewogen. Ook is de psychoakoestische en muzikale contekst waarin deze concepten zijn ontwikkeld nogal beperkt zoclat het verre van duidelijk is in hoeverre de concepten kunnen worden gegeneraliseerd. Met luisterexperimenten zal worden nagegaan in hoeverre reeds voorgestelde geheugen-theoretische concepten toepasbaar zijn op ons vermogen een waargenomen toonreeks in detail te onthouden, en in hoeverre met succes getoetste ldeeen kunnen worden verenigd In een theorie over het herkennen en onthouden van meloclleen. looptijd: aan te stellen: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
1 januari 1990 - 1 januari 1994 drs. W.L.M. Croonen (1.0 fte) Vakgroep Algemene en Theoretische Psychologie (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) lnstituut voor Perceptleonderzoek -IPO (Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen - TUE) prof. dr. B.L.M.F de Gelder (KUB) prof.dr. A.J.M. Houtsrna (TUE) 1990 f 1.375,--
89 BC Betrouwbaarhelds-optimalisatie van industriile electriciteitsvoorzlening Projectomschrijving: Aan de elektriciteitsvoorziening van grate industriele complexen worden hoge betrouwbaarheidseisen gesteld. Een dergelijk complex wordt vanuit het openbare net gevoed op een of meer plaatsen. Van hieruit vertrekken zich sterk vertakkende circuits naar de lokale kracht- en lichtinstallaties. Ook eventuele elgen opwekinstaJIatles zljn op deze circuits aangesloten. Bij het antwerp van dit distributienet dlent naast de vereiste hoge betrouwbaarheid aandacht te worden geschonken aan economische en veillgheldsaspecten. Tot nu toe werd de nooclzakelijke afweging vooral gemaakt op basis van ervaring en voorschriften.
8
Het doel van de samenwerking is het ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijke ontwerp-methoden voor de elektriciteitsvoorziening van grote lndustriele complexen. Het antwerp Is gebaseerd op: a. belastbaarheid van de componenten (schakelaars, smeltpatronen, kabels e.d.), vast te leggen in nader te ontwerpen modellen met voorspellende waarde t.a.v. levensduur en kans op falen; b. gestandaardiseerde voorschriften; c. betrouwbaarheidscoordinatie; d. economische optimalisatie. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders:
additionele middelen:
1 september 1989 - 1 september 1992 dr.ir. M.H.J. Bollen (0.8 fte) Vakgroep Econometrie (Faculteit der Economische Wetenschappen - KUB) Vakgroep Elektrische Energiesystemen (Faculteit Elektrotechniek - TUE) prof. dr. F.A. van der Duyn Schouten (KUB) prof. dr. ir. W.M.C. van den Heuvel en ir. J.G. Sloot (TUE) 1989/1990 f. 1.750,--
Q9 BF Het modelleren van lexlcale ontwlkkellng bii computer·ondersteund vocabulalre leren Projectomschrljving: In het (afgesloten) SO-project 86 U 'Monitoring van leergedrag in computer ondersteund onderwijs' bleek dat het gewenst was een veel nauwkeuriger beeld te hebben van het zich ontwikkelende lexicon van de student van een vreemde taal. In dit project is het de bedoeling een expliciet en nauwkeurig model van het vreemde taallexicon te ontwerpen, waarin ook de dynamische eigenschappen kunnen worden weerspiegeld. De voorgestane beschrjjvingswijze is gebaseerd op connectionistische modellen, waarmee recentelijk op het gebied van het leren van vocabulaire, verbuiging en vervoeging veelbelovende resultaten zijn bereikt. Waar op het IPO reeds geruime tijd een beschrijvingskader voor visuele woordherkenning aanwezig is voor het Nederlands, zal dit voor het Engels worden uitgebouwd, waarvoor software en hardware beschikbaar is. Toetsing van het model zal plaatsvinden voor gecontroleerde leertaken en psychophysische proeven met woorden van visueel naar betekenisnlveau. In een tweede fase wordt de relatie tussen lexicale kennis en specifieke taken (leeropties, leerstrategieen) nader bestudeerd om op basis daarvan te komen tot instructiealgoritmen op vaardigheidsniveau. looptijd: aan te stellen deelnemende vakgroepen:
1 januari 1990 - 1 januari 1994 vacature (1.0 fte) Vakgroep OOEP sectie Onderwijspsychologie en Bedrijfsopleidingen (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) lnstituut voor Perceptieonderzoek -IPO (Faculteit Wijsbegeerte en
9
projectleiders: additlonele middelen:
Maatschappljwetenschappen - TUE) prof. dr. LF.W. de Klerk (KUB) prof. dr. D.G. Bouwhuls (TUE) 1990 f 1.625,-
89 BG Logistieke Performance criteria voor informatiesystemen Projectomschrijving: lnformatiesystemen worden hier gezlen als systemen die informatie produceren of veredelen. lnformatlesystemen bestaan daarom niet aileen uit hardware en software, maar gewoonlljk ook uit menselijke aktivitelten. Zij leveren produkten (n.l. lnformatie), die aan criteria van kwaliteit, logistiek en kosten moeten voldoen. Dit project beoogt logistleke criteria, zeals leverbetrouwbaarheid en flexibillteit, voor lnformatlesystemen operatloneel te maken. Dit gebeurt op basis van beschikbare algemene theorie, die echter naar lnformatiesystemen moet worden vertaald. Deze vertaalslag spreekt nlet vanzelf, en dient in wisselwerklng met praktische toetsing tot ontwikkeling te worden gebracht. Het project kent globaal 3 fasen. De eerste fase is verkennend en hypothese vormend, en dient in 18 maanden te worden afgerond. De tweede fase, die 24 maanden in beslag neemt, is gericht op toetslng van de ontwerp-richtlijnen In de praktijk. De derde fase consolideert de resultaten en onderzoekt de grenzen van generallsatle. Deze fase duurt 6 maanden. Het werk zal worden uitgevoerd door een werkgroep, waarin naast KUB en TUE ook Moret Advies partlclpeert. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
1 december 1989 - 1 december 1993 ir. E. Platier (1.0 fte) Vakgroep Bestuurlijke lnformatiekunde en Accountancy (Faculteit der Economische wetenschappen - KUB) Vakgroep Bestuurlijke lnformatiesystemen en Automatisering (Faculteit Bedrijfskunde - TUE) prof. dr. P.M.A. Ribbers (KUB) prof. dr. ir. J.C. Wortmann (TUE) 1989/1990 f 500,--
10
89 BH Ontwerpstiilen van architecten Projectomschrijvlng: Het onderhavige project beoogt zowel lnzicht te verschaffen in het ontwerpproces In meer algemene zin, als een nadere definiering te geven van lndividuele accenten, de ontwerpstijlen. Een meer verwijderd doel is een aanzet te geven tot de ontwikkellng van een spelregelsysteem voor architectonische vormgevers, dat binnen een computeromgeving kan worden aangeboden, zowel ten behoeve van onderwijs als onderzoek. Het onderzoek heeft betrekking op ontwerpstijlen. Onder ontwerpstijlen verstaan wij niet de resultaten van ontwerpen, maar het geheel van gedragingen en spelregels, die impllciet en expliciet worden gehanteerd om tot een antwerp te komen. Uitgangspunt is dat dit geheel typerend is voor de individuele ontwerper, dat wll zeggen generaliseert over taken en opdrachten. Dit brede en nauwelijks ontgonnen veld van onderzoek van creatieve processen vraagt om nadere conceptualisering en toespitsing aan de hand van concrete onderzoeksvraagstellingen. Het ontwerpproces wordt gesitueerd in het geheel van relaties die personen onderhouden met hun leefomgeving. Een nadere conceptualisering van die relaties is uitgewerkt door Hettema (1979, 1989) in dlens interactionele persoonlijkheidsmodel. Daarin wordt de persoon beschreven als een actief, intentioneel open systeem, waarvan het gedrag bepaald wordt in wisselwerking met de directe omgeving. Het ontwerpproces wordt opgevat als een speciaal geval van gerichte en planmatige transformatie van de omgeving. Oat proces wordt geleid door zowel ontwerpstrategische als tactische overwegingen. looptijd: aan te stellen: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
85 C
1 januari 1990 - 1 januari 1994 vacature (1.0 fte) Vakgroep Persoonlijkheiclsleer (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Architectuur en Urbanistiek (Faculteit Bouwkunde- TUE) prof.dr. P.J. Hettema (KUB) lng. R. Daru, arch. HfG (TUE) 1990 f 2.500,--
Een functionele beschriiving van dialooastructuur Projectomschrijvlng: Tot nu toe bestaat geen goede formeel semantischjpragmatische beschrijving van de structurale eigenschappen van natuurlijke dialogen. Een dergelijke beschrljving is echter noodzakelijk omdat veel ultingen binnen de dlaloog juist informatie geven op dit niveau en orndat de interpretatie van referentiele elementen hiervan gedeeltelijk afhankelijk is.
11
In dit project zal een model worden ontwlkkeld dat, op basis van empirische gegevens en bestaande theoretische kennis op het gebled van menselijk communicatie, een voor een computer werkbare respresentatle zal weergeven van deze structurale dialoogeigenschappen. Het project maakt deel uit van het zwaartepuntvoorstel 'Dialoogvoering en Kennisopbouw'. (zie project OK 8.6 van hoofdstuk V). looptijd: aangesteld: deelnemend werkverband/ lnstituut
projectleiders:
89 D
1 januarl 1989 - 1 januari 1993 dr.ir. R.J. Beun (1.0 fte) Werkverband Taal en Informatica, lnstituut voorTaal- en Kennlstechnologie (Faculteit der Letteren en Facultelt der Economische Wetenschappen - KUB) lnstituut voor Perceptie Onderzoek - IPO (ruE) prof.dr. H.C. Bunt (KUB) prof.dr. H. Bouma (IPO - TUE)
lmoroving Tablog Projectomschrijving: De taal TABLOG, ontwikkeld door Malachi, Manna en Waldinger, combineert functioneel en logisch programmeren. Het uitvoeren van TABLOG-programma's is gebaseerd op het bewljs-systeem van Manna en Waldinger In termen van deductieve tableaux. In dit onderzoek wordt het tableau-systeem van Smullyan en Fitting, uitgebreid met geschikte regels voor gelijkheid en equivalentle, voorgesteld als een •Interpreter" voor TABLOG. Het is de bedoeling dat dit zal resulteren In een efficienter redeneermechanlsme, terwijl aile verdlensten van TABLOG behouden blljven. Naar verwachtlng zal daarmede ook de onvolledigheid van de bewijsprocedure voor TABLOG geheel of gedeeltelijk worden teruggedrongen. looptijd: aan te stellen: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
1 januari 1990 - 1 januari 1991 vacature (1,. fte) Vakgroep Grondslagen van de wetenschappen (Faculteit der Wljsbegeerte - KUB) Vakgroep Informatica (Faculteit Wlskunde en Informatica - TUE) prof. dr. H.C.M. de Swart (KUB) dr. R.P. Nederpelt (TUE)
I 3.ooo.--
12
84 F
Slmulatiemodellen met zeer veel parameters: ontwerp en analyse Projectomschrljving: Simulatie is een numerieke techniek voor het oplossen van ingewikkelde wiskundige modellen. Derhalve vereist deze techniek een lntegratie van wiskunde, statistlek en Informatica. Veel onderzoek is al verrlcht naar de benodlgde simulatle-programmatuur: de kern van ons onderzoek Is echter statistisch. Simulatiemodellen hebben vaak veel (b.v. 100) parameters. Wij nemen aan dat een betrekkelijk klein aantal (b.v. 10) parameters werkelijk belangrijk is. Het opsporen van deze kritieke parameters is ons doel. Door een wetenschappelijk verantwoorde keuze van de combinatie van parameterwaarden (proef-opzet, experimental design) en door een juiste analvse (regressieanalyse: enz.) kunnen we tach de volgende doelen bereiken: a. Validering van het simulatiemodel; zie b.v. Schatzoff en Tilmann (1975); b. Gevoeligheidsanalyse (incl. 'What-if') en optimalisatie; zie b.v. Kumar en Davidson (1980). looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
88 G
1 juni 1985 - 1 juni 1990 ir. B.W.M. Bettonvil (0.8 fte) Vakgroep Bestuurlljke lnformatiekunde en Accountancy (Faculteit der Economische Wetenschappen- KUB) Vakgroep Operationele Research en Statistiek (Faculteit Bedrijfskunde - TUE) prof.dr. J.P.C. Kleijnen (KUB) prof.dr. P.C. Sander (TUE) 1988/1990 f. 2.500,--
Attentie en beweging: detectie en analyse van hersenpotentialen Projectomschrijving: Gedurende de afgelopen jaren is in verschillende projecten, die mede door het Samenwerkingsorgaan zijn gesubsldieerd, onderzoek verricht naar langzame hersenpotentialen, die in verband staan met de voorbereiding op de uitvoering van een beweging (CNV). Deze potentialen zijn door middelingsprocedures verkregen uit het elektro-encephalogram (EEG), dat geregistreerd is gedurende reactletljd (RT) experlmenten. Het onderzoek is er op gericht te achterhalen welke gedragsvariabelen met de CNV samenhangen. Behalve motorische processen spelen oak attentleprocessen een rol bij het genereren van de CNV. In de komende tijd zullen de motorlsche en de attentie-processen naast elkaar worden onderzocht. Van groat belang, zowel theoretlsch als straks in de medisch kllnlsche dlagnostiek, Is dat de eiektrofyslologlsche bronnen van deze hersenactiviteit veel preciezer vastgesteld kunnen worden. Hierop zal het onderzoek dan oak gedurende de komende jaren worden gerlcht. Het doel van het project Is allereerst het ontwlkkelen van technleken om te komen tot een bronbepaling van de gemeten potentlalen. In dit project zal eerst een literatuur-
13
onderzoek verricht moeten worden naar de mogelijkheden en toepasbaarheid van de bestaande technieken om vervolgens een methode te implementeren. Daarnaast het verbeteren van de efficiency bij het vergaren en verwerken van experimentgegevens en uitbreiding van mogelijkheden van verwerking. En tenslotte het voortzetten van het tot eind 1988 lopende onderzoek van ir. van den Berg (SO-project G: ·correctie van oogbewegingsartefacten"), door deelname aan een project waarvoor een aanvraag bij de Europese Gemeenschap wordt lngediend. looptijd: aan te stellen: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
87 H
1 maart 1989 - 1 maart 1993 ir. M.M.C. v.d. Berg-Lenssen (0.6 fte) Vakgroep Algemene en Theoretische Psychologie (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Medische Elektrotechniek (Faculteit Elektrotechniek- TUE) prof.dr. C.H.M. Brunia (KUB) prof.dr. ir. J.E.W. Beneken (TUE) 1990 geen
Bronbepaling van langzame hersenpotentialen Projectomschrijving: Het project betreft onderzoek naar de electrofysiologische bronnen van een aantal hersenpotentialen, die de laatste jaren in het laboratorium van de Sectie Psychofysiologie van de KUB zijn onderzocht. Voorafgaand aan een vrijwillige beweging wordt in het electroencefalogram (EEG) een langzame potentiaal geregistreerd, de Readinesspotentiaal (RP). Tijdens de voorperiode van een reactietijd (RT)-taak, tussen de presentatie van een waarschuwingssignaal en een responsie-signaal, wordt In het EEG een tweetal langzame golven gemeten, die gezamenlijk bekend staan als de Contingente Negatieve Variatie (CNV). In recent onderzoek is aannemelijk gemaakt, dat de late CNV golf is samengesteld uit een RP en een Stimulus Preceding Negativity (SPN). De SPN wordt geregistreerd voorafgaand aan een in de tijd voorspelbare informatieve stimulus. De informatie kan zowel een instructie voor een komende respons betreffen als feedback over een pas geleverde prestatie. De informatieve waarde van de stimulus wordt gereflecteerd in de amplitude van de SPN. Zijn potentiaalverdeling hangt waarschijnlijk samen met de aard van de gegeven informatie. Het onderzoek beoogt de localisatie van equivalente dipolen van de CNV, RP en SPN. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
1 maart 1989 - 1 maart 1993 drs. K.B.E. Boeker (1.0 fte) Vakgroep Algemene en theoretische psychologie (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Medische Elektrotechniek (Faculteit Elektrotechniek - TUE) Vakgroep Fysisch Technische Informatica (Faculteit Technische Natuurkunde- TUE)
14
projectleiders:
addltlonele mlddelen:
88 I
prof.dr. C.H.M. Brunla (KUB) prof.dr.ir. J.E.W. Beneken en prof.dr. A.J. van der Wal (TUE) 1990/1991 I 1.500,--
Techniek en lndustriallsatle in Nederland. omstandigheden en yoorwaarden Projectomschrijving: De algemene probleemstelllng van het onderzoek luidt: Onder welke omstandigheden en voorwaarden vonden in Nedertand in de perlode 1800-1914 vernleuwlngen In produktlesystemen en produkten plaats? Welke theoretische concepties en modellen zijn bruikbaar om het innovatieproces in Nedertand In de beschouwde perlode te beschrijven en te verklaren? Het doel Is om - mede met behulp van de lnnovatle-llteratuur - een reconstructle te geven van het complex van economlsche, soclale, culturele, technlsche en natuurlijke factoren, die een verklaring kunnen geven voor (onderdelen en aspecten van) de technlsche ontwlkkeling en de industrlalisatie in Nederland. Als historlsche cases zullen vooral dienen: - de fabrlcage van sulker: - het verven en drukken van textlele stoffen; - de opkomst van de stoorntechniek. Het betreft hier onderwerpen die In de afgelopen jaren aan de Technlsche Universltelt Eindhoven in samenwerking met de Katholieke Universiteit Brabant centraal hebben gestaan (SO-project 0: ·Machinenijverheid in Nedertand tot 1914•, uitgevoerd door drs. W.H.P.M. van Hooff). looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
Projectleiders: addltlonele middelen:
1 augustus 1988 tot 1 augustus 1992 dr. M.S. C. Bakker (0.6 fte} Vakgroep Economische geschledenls (Faculteit dar Economische Wetenschappen - KUB) Vakgroep Sociologie (Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen - TUE) prof.dr. K.F.E. Veraghtert (KUB) dr.ir. H.W. Llntsen (TUE)
1989/1990 I 1.aoo.--
15
88 .J
Een typologieonderzoek naar het bouwen en wonen in Dlenne. Mali Projectomschrijving: De hoofddoelstelling van het project is: het ontwikkelen en toetsen van een methodiek van architectuurdocumentatie en -lnterpretatie in een niet westerse context op grond van de typologische benadering van Muratori en het verkrljgen van inzicht in de morfologische aspecten van de architectuur van Djenne, Mali. De algemene probleemstelling van het onderzoek luldt derhalve: welke kenmerken vertoont de morfologie van de architectuur van Djenne, welke ontwikkelingen hebben zich daarin voorgedaan en op welke wijze kan men kenmerken en ontwlkkelingen het meest adequaat beschrijven. Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven zijn drie doelstellingen geformuleerd: 1. Het ontwikkelen en toetsen van een methode, gebaseerd op het idee van de 'synthase' i.s.m. het Muratoriaans typologie-onderzoek, teneinde architectuurdocumentatie en -interpretatie mogelijk te maken In een niet westerse context. 2. Het leveren van een wetenschappelijke bijdrage aan kennis over en inzicht in de morfologische aspecten van de stad Djenne. 3. Het leveren van een wetenschappelijke bljdrage aan het formuleren van een aantal hypothesen, waarin ontwikkelingen in de morfologie van deze architectuur worden beschreven. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
86 L
1 september 1988 - 1 september 1992 ir. P. Maas (1.0 fte) Vakgroep Cultuurwetenschappen (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Bouwkunde, Architectuur en Urbanistiek (Faculteit Bouwkunde- TUE) drs. H. van der Pas (KUB) ir. W. Schijns (TUE) 1989/1990 f. 8.290,--
Dualiteiten in de sociale keuze theorie Projectomschrijving: In de Sociale Keuze Theorie bestudeert men de constitutionele aspecten op basis waarvan een groep van indivicluen haar groepskeuze uit een verzameling van alternatieven of haar groepsvoorkeur over die verzameling bepaalt. K.J. Arrow heeft aangetoond dat voor de hand liggende elgenschappen voor zo'n constitutle met elkaar in strijd zijn. Slnds het bekend worden van dit "onmogelijkheids" resultaat, heeft men in de Sociale Keuze Theorie enerzijds geprobeerd om dit resultaat algemener toepasbaar te maken en te versterken en anderzijds om aan de strijdlgheld te ontvluchten door afzwakking van de voorwaarden. De kort geleden door Evers en Van Maaren ontwikkelde dualiteiten theorie blijkt verschillende aanknopingspunten met de Sociale Keuze Theorie te hebben. Bijvoor-
16
beeld is het mogelijk "monotonie"-eigenschappen voor groepsvoorkeuren in een kader te laatsen met behulp van deze theorie. Nieuwe versterkingen van Arrow's resultaat blijken mogelijk te zijn en geven op hun beurt aanleiding tot nieuwe inzichten in de onmogelijkheidsresultaten. Het doel is om de reeds gevonden resultaten in de Sociale Keuze Theorie stoelend op de dualiteiten theorie verder uit te werken en te onder zoeken welke aanknopingspunten deze dualiteitentheorie nog meer heeft met de Sociale Keuze Theorie. looptijd: aangesteld: . deelnemende vakgroepen:
projectleiders:
additionele middelen:
88 M
1 april 1988 - 1 april 1992 dr. A.J.A. Storcken (1.0 fte) Vakgroep Grondslagen van de Wetenschappen (Faculteit der Wijsbegeerte - KUB) Vakgroep Filosofie (Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen- TUE) Vakgroep Besliskunde & Stochastiek (Faculteit Wiskunde en Informatica- TUE) prof.dr. H.C.M. de Swart (KUB) prof.dr. A. Sarlemijn prof.dr. P.H.M. Ruys en prof.dr. W. Peremans (TUE) 1989/1990 f 1.500,--
Substitutie van oroduktiefactoren uitgaande van technische produktiefuncties Projectomschrijving: In de economische literatuur is altijd een belangrijke plaats ingeruimd voor het vraagstuk van de substitutie van produktiefactoren. De gebruikelijke aanpak gaat uit van de produktiefuncties waarin relevante produktiefactoren als argumenten fungeren. Er Is een andere benadering mogelijk. In plaats van uit te gaan van gegevens over hoeveelheden en prijzen van produktiefactoren, wordt de produktiefunctie opgesteld met behulp van technischejfysische procesgrootheden. Dergelijke functies worden technische produktiefuncties genoemd (Chenery 1949). Het voorgestelde project is gericht op substitutie van produktiefactoren uitgaande van technische produktiefuncties. Het accent ligt daarbij op de beperkingen die technische wetmatigheden stellen aan een produktiefunctie. Er wordt uitgegaan van modellen van bestaande produktiesystemen en er wordt met name gekeken naar substitutie van energie (energiebesparing). Door dr. P.J. van den Heuvel (1985) is reeds onderzoek gedaan op dit gebied (SO-project onder dezelfde titel) en hi] heeft aangetoond dat de technische procesbenadering verwerkt kan worden in de produktiefunctietheorie. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
1 oktober 1988 - 1 oktober 1992 ir.dr. S.D.P. Flapper (0.2 fte, in 1989/1990 0.3 fte) Vakgroep Econometrie (Faculteit der Economische Wetenschappen - KUB)
17
projectleiders: additlonele middelen:
85 N
Vakgroep Technische Produktlesystemen (Faculteit Bedrijfskunde - TUE) prof.dr. P.H.M. Ruys (KUB) prof. ir. J. Claus (TUE)
1989/1990 f 2.000,-
Prijs- en strategie-aanpassingsprocessen om ten of meer evenwichten in algemene economische modellen en niet-coooeratleve soelen te berekenen Projectomschrljving: Geanalyseerd wordt hoe de parameters die een rnaatstaf zijn voor hoever de door simpliciale algoritmes ge"induceerde aanpasslngsprocessen gevorderd zijn, samenhangen en welke parameter het meest geschikt Is ter interpretatle van de processen als dynamische aanpassingsprocessen. Ook zal worden onderzocht wanneer daze processen monotoon convergeren in de gekozen parameter en hoe deze voorwaarden samenhangen met de convergentie-conditles van de klassieke tAtonnement-processen. De stabiliteitseigenschappen van de gevonden evenwichten vormen een daarmee samenhangend punt van onderzoek. Bekeken en getest wordt verder hoe simpliclale algoritmes te gebruiken zijn voor het berekenen van meerdere evenwichten. Het aanpassingsproces dat dit te ontwikkelen algoritme geeft wordt geanalyseerd en vergeleken met bestaande processen. Behalve het vinden van meerdere evenwichten op een moment wordt geanalyseerd het volgen van evenwichtspaden in een zlch in de tljd ontwikkelende economie met behulp van simpliciale algoritmes. Nagegaan wordt tussen welke grenzen de parameters in een algemeen evenwichtsmodel mogen varieren zonder dat deze veranderingen een catastrofe, d.i. een teruggaan in de tijd, veroorzaken. Anderzljds kunnen voor verschillende beleidsstrategieen evenwichtspaden worden gegenereerd, waarna uit de verzameling monotoon convergerende paden volgens een of ander criterium een optlmaal pad gekozen wordt. Ook hler wordt een en ander getest op voorbeelden. looptijd: aangesteld: deelnemende eenheden:
projectleiders: additionele middelen:
1 juli 1986 - 1 juli 1990 drs. A. H. van den Elzen (0.8 fte) Vakgroep Econometrie (Faculteit der Economise he Wetenschappen - KUB) Commissle Statistiek en OperationsresearchCOSOR (Faculteit Wiskunde en Informatica TUE) dr. A.J.J. Talman (KUB) dr. J.H. van Geldrop (TUE) 1989/1990 f. 2.425,--
18
86 0
Taal. cultuur en onderhandelen II Projectomschrijving: De vraagstelling in dit project is tweeledig. Ten eerste: in hoeverre kunnen taalhandelingen betrouwbaar geclassificeerd en geidentificeerd worden? Deze vraag wordt als volgt toegespitst: 1. zijn proefpersonen in staat om op betrouwbare wijze taaluitingen te beoordelen naar hun taalhandelingskarakter, en 2. in hoeverre is de classificatle die resulteert uit deze oordelen consistent met theoretische taalhandellngsclassificatles (Sear1e, 1975; Bach & Harnish, 1979)? Ten tweede: welke factoren (tekstuele en contekstuele) beinvloeden de toekennlng van illocutionaire strekking aan bepaalde ultingen? Deze vraagstelling zal In vier stappen worden onderzocht met behulp van het reeds aangelegde corpus van onderhandelingsgesprekken uit TCO (1). Eerst zullen uitingen uit de Nederlandse onderhandellngsgesprekken aan proefpersonen worden voorgelegd ter beoordeling van het taalhandellngskarakter (1 ). Daarna zullen taalanalyses gemaakt worden van de geidentiflceerde handelingen om discriminerende kenmerken op te sporen (2). Vervolgens zal de relatie tussen illocutionaire strekking en talige kenmerken worden onderzocht door formuleringen van uitingen op specifieke punten te manipuleren en te toetsen of dlt tot het toekennen van een andere illocutlonaire strekking leidt (3). Tenslotte zullen taaluitingen uit de Frans-Neder1andse onderhandelingsgesprekken onderzocht worden op hun taalhandelingskarakter. Hlerblj zal tevens worden nagegaan in hoeverre misverstanden met betrekking tot het identificeren van de illocutionaire strekking terug te voeren zijn op de schendingen van eerder gevonden relaties tussen formulering en taalhandeling (4). looptijd: aangesteld: deelnemende eenhedenj vakgroepen
project! eiders:
additionele middelen:
1 juli 1986- 1 juli 1990 drs. P.J. van der Wijst (1.0 fte) Werkverbanden Tekstwetenschap en Taalvaardigheid (beide van de Faculteit der Letteren - KUB) Vakgroep Toegepaste Taalkunde (Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen - TUE) dr. A.J.A. Meijers (KUB) prof.dr. L.G.M. Noordman (KUB) dr. J. Renkema (KUB) dr. J.M. Ulijn (TUE) 1989/1990 f 1.800,--
19
85 Q
Reconstructie en evaluatie van lnformatle In een computermodel van dialooavoering Projectomschrijving: Ten behoeve van de ontwikkeling van een computermodel voor doelgerichte informatieuitwisseling d.m.v. een dialoog in natuurlijke taal wordt onderzoek gedaan naar de reconstructie van de informatietoestand van de ene dialoogpartner (A), op basis van dienst uitingen, door de andere partner (B). Deze reconstructie is gebaseerd op (a) de semantische inhoud van A's uitingen, (b) de communicatieve functie(s) ervan, en (c) de reeds bij B aanwezige informatie m.b.t. A. Voor de rol van (a) en (b), de semantische en pragmatische interpretatie, in dit proces, is in eerder onderzoek deels in het IPO en deels in het werkverband Taal & Informatica in Tilburg een model ontwikkeld waarvan een eerste implementatie vervaardigd is als onderdeel van het experimenteie TENDUM dialoogsysteem (TENDUM: Tilburg-Eindhoven system for Natural-language Dialogues based on User Modelling). Voor de rol van (c), d.i. de evaluatie van hypothesen die op grond van semantische en pragmatische analyse gegenereerd worden t.o.v. reeds aanwezige informatie, is een formeel model ontworpen, het z.g. 'data module netwerk' (DMN) model. In het onderhavige project wordt dit model onderzocht wat betreft de mogelijkheden totoperationalisering in een evaluatieproces dat acceptabel is in ruimte en tijd. Voor zover nodig wordt het model naar aanleiding hiervan bijgesteld. Van het model wordt een implementatie ontworpen die ge·integreerd wordt met de semantische en pragmatische analyse in het TENDUM systeem, dat daartoe enige aanpassing zal behoeven. Het aldus gerealiseerde ge"integreerde reconstructiejevaluatieproces wordt getoetst qua interne consistentie en qua gebruikseigenschappen in een mens - computer dialoogsituatie. Het project ma:akt deel uit van het SO-zwaartepunt 'Dialoogvoering en Kennisopbouw' (zie project DK 8.1 van hoofdstuk V). looptijd: aangesteid: deelnemend werkverband: instituut: projectleiders:
89 S
1 januari 1986 - 1 januari 1993 drs. J.O.M. Jaspars (1.0 fte) Werkverband Taal en Informatica (Faculteit der Letteren - KUB) lnstituut voor Perceptie Onderzoek - IPO (TUE) prof.dr. H.C. Bunt (KUB) prof.dr. H. Bouma (IPO - TUE)
lnvloed van proceskenmerken op het monitorgedrag en op de mentale belasting bii monitor taken Projectomschrijving: Doel van deze voorstudie is het beschrijven en testen van meetmethoden voor het meten van taakgedrag en de daarmee gepaard gaande mentale belasting in monitortaken. Het bewaken en besturen van processen in de proces-industrie wordt sterk be"invloed door de introductie van nieuwe technologieen die o.a. een accent-verschuiving van
20
directe regeling naar supervisie tot gevolg hebben (Stassen, 1976). Dit heeft tot gevolg dat van de operator steeds meer monitorgedrag vereist wordt. Dit project sluit aan op het werk van Senders (1984). De belangstelling gaat voornamelijk uit naar de invloed van proceskenmerken op het monitor-gedrag (observeergedrag) van een operator en de daarmee gepaard gaande mentale belasting. Daartoe zullen verschillende meetmethodes voor het bepalen van de rnentale belasting worden getest op hun brulkbaarheld en zal In een drietal experimenten de invloed van veranderingssnelheld, stochastische kenmerken en de complexiteit van een proces op het monitor gedrag en op de mentale belasting worden bepaald. Met deze voorstudie zal de basis worden getest voor meer omvangrijk onderzoek naar taakgedrag en mentale belastlng in monltortaken. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
86 T
1 jull1989- 1 juli 1990 drs. H.G.M. Bohnen (1.0 fte) Vakgroep Arbeid en Organlsatie, Economische en Onderwijspsychologie (Faculteit der Sociale Wetenschappen - KUB) Vakgroep Technologie en Arbeid (Faculteit Bedrijfskunde - TUE) ir. P.J. Venernans (KUB) lr. M.A.M. Leermakers {TUE) 1989/1990 f. 4.000,--
Strateaisch gedrag in economische theorie Projectomschrijving: Verschillende terreinen van de economische theorievorming komen in steeds sterkere mate onder lnvloed van de methodologische benadering vanuit de speltheorie. De erkenning dat veal economlsche sltuaties zich eigenlijk aileen Iaten beschrijven als een spel tussen belanghebbenden met mogelijk tegenstrijdige doelstellingen heeft de weg geopend naar een vruchtbare wisselwerking tussen de economlsche theorie en de speltheorie. Meer recentelijk groeit het belang van het dynamisch spelmodel. Voorbeelden zijn het terrain van de beleldsevaluatie met econometrische modellen, optimale belastingstheorle, modellen voor het kapitalisme en dynamlsche oligopolie modellen, in het bijzonder toegepast op de uitputting van natuur1ijke hulpbronnen. De begrippen, welke in hun onderllnge samenhang op dit moment stark in de belangstelling staan, zijn aankondigingen, bindende afspraken, informatle, verwachtingen, tljdsconsistentie, geloofwaardigheid en reputatie. De bedoeling van het project Is om genoemde begrippen te formaliseren, dynamlsche spelmodellen te ontwikkelen waarln aan deze begrippen recht wordt gedaan en de resultaten uit te werken en te lnterpreteren voor een of meer van de genoemde terreinen van de economische theorie. looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
1 mel 1987- 1 mel 1991 drs. A.M. Groot (1.0 fte) Vakgroep Econometrle (Faculteit der Economische Wetenschappen - KUB)
21
projectleiders: additionele middelen:
88 Y
Vakgroep Besliskunde & Stochastiek (Faculteit Wiskunde en Informatica - TUE) prof.dr. A. de Zeeuw (KUB) dr. C. Withagen (TUE) 1989/1990 f 4.000,-
CuHurele factoren in internationale technlsche onderhandelingen. Projectomschrijving: Participanten In internationale technische onderhandellngen schrijven veel van het verloop van (met name minder succesvolle) onderhandelingen toe aan cultuurverschll· len in gedrag. Over de vraag of deze opvattingen stereotypieen reflecteren, danwel een basis in de realiteit hebben, blijkt weinig wetenschappelijke kennis voorhanden. Bovendien is niet bekend in hoeverre opvattingen over het belang van culturele factoren ook het gedrag van onderhandelaars be'invloeden. Aan dit project, dat de bedoeling heeft het belang van cultuur in internationale onderhandelingen systematisch te analyseren, Uggen drle ultgangspunten ten grandslag: (1) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen brede systeem-achtige invloeden, en meer context afhankelijke invloeden van cultuur (culturele trekken vs. culturele conventies); (2) Zowel subjectieve indices van culturele factoren (d.w.z. de oordelen van onderhandelaars), als meer objectieve indices worden bestudeerd; (3) Er worden vijf groepen van antecedenten voor het verloop van lnternationale onderhandellngsprocessen onderscheiden: culturele trekken, culturele conventies, individuele trekken, specifiek lndividueel gedrag, en kenmerken van de onderhandelingsproblematlek (d.w.z. de technische onderwerpen c.q. problemen die ten grondslag llggen aan de onderhandelingen, en de wi]ze waarop deze opgelost worden). lnforrnatie over de invloed van de verschillende groepen van antecedenten wordt verkregen uit drie bronnen: Onderhandelaars, observatoren, en experts. Bij de dataverzameling wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten, video-opnames, en observatleschema's. Er zal empirisch materiaal verzameld worden bij zowel bilaterale technische onderhandelingen (commercieel en diplomatiek, bijv. octrooi-onderhandelingen), als multilaterale technische onderhandelingen (inter~gouvernementele organisaties, bijv. UNIDO). looptijd: aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders: additionele middelen:
1 januari 1989 - 1 januari 1993 drs. E.C. Hendriks (1.0 fte) Vakgroep Sociale & Culturele Psychologle (Faculteit der Sociale Wetenschappen • KUB) Vakgroep Toegepaste Taalkunde (Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen - TUE) dr. Y.H. Poortinga (KUB) dr. J.M. Ulijn (TUE) 1990 f 500,--
22
86
z
Ontwero en imolementatle van een hooa-nlveau constraint-specificatie mechanisme voor de definitie van bedriifs-informatie systemen Projectomschrijving: Bij het ontwerpen en genereren van bedrijfs-lnformatie systemen bestaat de sterke behoefte aan hoog-niveau specificatie talen, waarbij z.g. "constraints• op een formele manier kunnen worden gedefinieerd. Doel van het project is het ontwerp en de implementatie van een algemeen en praktisch bruikbaar constraint-specificatie mechanisme, dat geintegreerd kan worden in een werkstation omgeving en dat in vergaande mate gebruik maakt van interaktieve grafische faciliteiten. Het te ontwerpen systeem is gebaseerd op de volgende principes: - Structureringsmogelijkheid in functie van de informatie- en dataflow analyse van het te bouwen gebruikerssysteem, b.v. door mlddel van grafisch te representeren •frames" of "objects"; - Gebruik van een zeer hoog niveau syntax geent op b.v. het Binaire Relationele Model of een ander model als conceptueel schema formalisme (b.v. de taal RIDLjCNS of ELISA); - Het toelaten in de initiele specificatie van een gescheiden informele component (b.v. tekst) die later geformaliseerd word d.m.v. syntax; - Het incrementeel en uitwendig kunnen toevoegen van semantlek aan een "rulebase". Het project maakt deel uit van het SO-zwaartepunt 'Dialoogvoering en Kennisopbouw' (zie project OK 8.3 van hoofdstuk V). looptljd:
aangesteld: deelnemende vakgroepen:
projectleiders:
1 september 1986 - 1 mel 1992 (1 september 1986 - 1 januarl 1987 vooronderzoek) drs. B.M. de Reus (1.0 fte) Vakgroep Wiskunde en Informatica (Faculteit der Economische Wetenschappen - KUB) Vakgroep Informatica (Faculteit Wiskunde en Informatica - TUE) prof.dr. R. Meersman (KUB) prof.dr. K.M. van Hee (TUE)
23
V.
SO-zwaartepunt 'Dialoogvoerina en Kennisopbouw' * Probleem- en doelstelling van het programma Het programma beoogt door multidisciplinair, grensverleggend onderzoek op terreinen van artificiele intelligentie, informatica, computerllngu"istlek en cognltiewetenschap, theorieen en methoden te ontwikkelen die gebruikt kunnen worden voor de semiautomatische opbouw van kennis in A.l.-systemen door middel van semantisch-pragmatische analyse van dialooguitingen. Voor het voeren van de dialoog is (een geformaliseerde vorm van) natuurlijke taal in combinatie met grafische elementen de nagestreefde interactlevorm. Als concrete einddoelen worden gesteld: - een actief systeem voor acquisitie en conceptuele analyse van kennis van specifieke semantische domeinen door semantlsche analyse van beschrijvlngen In een interactietaal, in het bijzonder natuurlijke taal. - een ge"implementeerde multimodale (graflschtallge) mens-machine interface t.b. v. interactleve kennisacqulsitie en -analyse. Daarnaast zijn er een aantal concrete tussendoelen en verwachte bljkomende resultaten van de afzonderlijke projecten binnen het programma. Particlpanten Aan het zwaartepuntprogramma wordt deelgenomen door de volgende lnstituten, secties en vakgroepen: KUB - het lnstituut voor Taal- en Kennistechonologie ITK, i.h.b. de sectle Taalverwerklng en Kennissystemen - de sectie Taal en Informatica, Faculteit der Letteren - de sectie lnfolab van de vakgroep Bestuurlijke lnformatiekunde, Faculteit der Economische Wetenschappen. TUE - het lnstituut voor Perceptie Onderzoek IPO, i.h.b. de groep Cognitie en Communicatie - de secties lnformatiesystemen, Technische Toepassingen en Logica van de vakgroep Informatica, Faculteit Wiskunde en Informatica.
* Dit hoofdstuk is samengesteld op basis van de secties 1, 4, 8, 9 en 10 van de programmabeschrijving 'Dialoogvoering en Kennisopbouw' d.d. juni 1989.
24
Leiding De wetenschappelijke Ieiding van het programma berust bij het bestuur van de lnterunlversitaire werkgroep i.o. 'Dialoogvoering en Kennisopbouw'. In dit bestuur hebben zitting de indieners van het programma, c.q. de elndverantwoordelijken voor de verschillende onderzoekslijnen: KUB:
prof.dr. H.C. Bunt prof.dr. A.A. Meersman
TUE:
prof.dr. prof.dr. prof.dr. prof.dr.
H. Bouma D.G. Bouwhuis OK Hammer KM. van Hee
Tevens hebben in het bestuur van de werkgroep zitting degenen die belast zijn met de uitvoering enjof de begeleiding van deelprojecten:
SO: KUB: TUE:
dr.ir. R.J. Beun drs. J.O.M. Jaspars drs. B.M. de Reus drs. F.J.H. Dols dr. R.P. Nederpelt dr.ir. M. van Lierop dr.ir. C. van Overveld dr. M. Voorhoeve
(DKB.6) (OK 8.1) (OK 8.3) (OK 8.2 en OK 8.1) (OK B. 7a en OK 8.5) (DKB.7b) (DKB.7b) (DKB.7a)
Onderzoekthema Algemeen thema van het raamprogramma is de relatie tussen enerzijds methoden voor kennisrepresentatie en kennisvergaring, anderzijds de communicatle tussen mens en machine met behulp van natuurlijke taal voor het expliciteren, bespreken en overdragen van kennls. De ene zijde hiervan speelt bij de betrokken vakgroepen en lnstltuten een rol in het kader van onderzoek naar semantische databases, expert systemen en formele methoden van kennisrepresentatie; de andere zijde in onderzoek naar lingu'istische en cognltief-ergonomische aspecten van mens-machine communicatie. De relatie tussen enerzijds kennisvergaring en -representatle en anderzijds kennisoverdracht met behulp van een krachtige interactietaal (in het bijzonder natuurlijke taal) kan van twee kanten benaderd worden. Op kennis gebaseerde systemen voor realistische doeleinden dlenen vrijwel zonder ultzondering over zeer grate hoeveelheden kennis te beschikken, die bovendien doorgaans slechts ten dele in een vast "formaat• gegoten kan worden. Om op een efficiente manier met grate hoeveelheden informatie om te gaan zijn database systemen ontworpen, die echter typisch beperkt zijn tot structureel eenvoudige, feitelijke informatie. Bij kennisrepresentatie gaat het daarentegen om informatie op meerdere niveau's: niet aileen simpele feiten, maar ook lnformatie over
25
structurale samenhangen tussen lncidentele feiten. De toevoeging van zulke metainformatie maakt het mogelijk om met feitelijke informatie op lagere niveau's te redeneren. De lnformatie op meta-niveau kan beschouwd worden als een beschrijvlng van de betekenis van de informatie op een lager niveau; men spreekt daarom in zo'n geval wei van "semantische databases•. Uitgaande van klassleke database systemen kan men nu trachten informatie op hogere conceptuele niveau's toe te voegen, waarbij begrlppen ge'introduceerd worden waarbij verder geabstraheerd wordt van lmplementatieaspecten en meer aangesloten wordt bij de concepten waarin menselijke beschouwers denken en zich uitdrukken, en die vooral in natuurlijke taal naar voren komen. Anderzijds kan men vanuit natuurlijke taal werken in de richting van database systemen door. zoals in de moderne natuurlljke-taal semantiek gebruikelijk is, betekenissen van natuurlijke-taaluitingen weer te geven met behulp van uitdrukkingen in een hogere-orde logische taal. De uitdrukkingen van zo'n logische taal worden vervolgens modeltheoretisch ge·interpreteerd door een database te beschouwen als specificatie van de denotaties van de termen (een 'model') en door mlddel van recursieve regels de denotaties van complexe uitdrukkingen te bepalen. In deze benadering dringt zlch de suggestie op om een loglsche taal, ontworpen voor semantische representatie van natuurlijke taal, te zien als meta-niveau ten opzichte van het niveau waarop de feitelijke inhoud van de database beschreven wordt. De achterliggende gedachte van het hier geformuleerde onderzoek Is om te trachten deze twee benaderingswijzen te combineren. Het werken volgens de twee benaderingen kan gezien worden als"het graven van een tunnel door een berg vanuit twee kanten; door de twee benaderlngen te combineren zou het kunnen lukken dat die twee tunnels elkaar ontmoeten. Oat zou in meer dan een opzicht interessant zijn; o.a. zou een belangrijk winstpunt zijn dat er een doorbraak ontstaat in de mogelijkheden om in natuurlijke taal uitgedrukte kennls binnen te brengen in op kennis gebaseerde systemen ('knowledge-based systems'). Aangezien het inbrengen van menselijke kennis algemeen beschouwd wordt6 als een sleutel tot het bouwen van systemen die kunstmatige intelligentie vertonen (o.a. expert systemen) en menselijke kennis bij uitstek in natuurlijke taal wordt uitgedrukt, zou hiermee een belangrljke bijdrage tot de artiflciele intelligentle geleverd worden. Tijdens het onderzoek zullen, zoals boven al geschetst, ook andere dan natuurlijke talen als interactietaal voor de dialoog tussen mens en machine worden bestudeerd. In het bijzonder wordt gekeken naar een natuurlijke-taalachtige formeel-logische taal waarin een aantal natuurlijke-taalaspecten in vereenvoudigede vorm aan bod komen, en naar het gebruik van grafische elementen. Daarnaast wordt een hanteerbaar en goed gestructureerd stuk "taalgereedschap" ontworpen, geschikt voor de modellering van de dialoogsituatie.
26
Beschrljving van de deelproiecten
DK 8.1 Representatie van dynamische kennis met doxastlsche moda!iteiten.
Probleem- en doelstelling Bij het extraheren van kennis uit taalanalyse is het niet voldoende om semantische inhoud te bepalen: van essentieel belang is tevens rekening te houden met het feit dat de betreffende kennis vaak subjectief is, dat er conflicten kunnen bestaan tussen de kennis die bij de deelnemers in de interactie aanwezig is, en dat niet aile kennis even 'zeker' is: ook vermoedens en verwachting spelen in de praktijk van kennisoverdracht een belangrijke rol. Over al deze aspecten van kennis en kennisverandering moet geredeneerd kunnen worden gedurende de dialoogvoering. Verschlllende doxastische modaliteiten zijn hierbij in het geding. Daarnaast vormt de onvolledigheid die inherent is aan kennis een bron van complicaties, vergelijkbaar met onzekerheid. Dit project beoogt een formeei model tot ontwikkellng te brengen en te implementeren voor efficiente representatie van subjectieve, mogelijk onzekere, onvolledige kennis die bovendien dynamisch Is. Dit laatste betekent dat de modellering toegankelijk moet zijn voor veranderingen gedurende de dialoog.
lnhoudsbeschrljvlng Ten behoeve van een efficiente representatie en toepassing van dynamische kennls met doxastische en bouloma'ische (doelend op intentles zeals 'willen weten') modaliteiten en onvolledigheden Is In de afgelopen jaren, gedeeltelijk In het kader van het SOBU-project 'Reconstructie en evaluatie van informatie in een computermodel van dialoogvoering', gewerkt aan de ontwlkkeling van een theoretisch model dat elementen van de modeltheoretische intensionele semantiek combineert met ideeen op het gebied van database semantiek. Deze theorie, dat Data Module Net (DMN) theorie genaarnd, is thans uitgewerkt voor wat betreft de propositielogica. De eerste schreden in de richting van een implementatieworden momenteel ondernomen binnen het kader van het genoernde project. De verdere ontwikkeling van dit formalisme zal steeds gerelateerd zijn aan de verrijking van de taal van proposltielogica naar predikatenlogica en vervolgens naar hogere-orde talen (bijv. EL), maar ook aan restrlcties die het gevolg zijn van de nodige axioms's voor de verschillende doxastische en bouloma'ische modaliteiten en hun interferentie. Daarbij zal In de modellering ook rekening gehouden moeten worden met computatlonele restricties, gelet op de implementatieactiviteiten. De genoemde onvolledigheid van menselijke kennis, vraagt ook om een extra flexibiliteit van het formalisme. Het ligt voor de hand dat hierbij meerwaardige loglca aan bod komt. De huidige DMN-theorie staat een driewaardige interpretatie voor. In het velengde hiervan zou ook aan vierwaardigheid gedacht kunnen worden. Dit zou de mogelijkheid van inconsistente kennis open Iaten, en verdient daardoor aile aandacht.
27
We zullen de eerste zijn het gevaar van combinatorlsche explosle van modale formalisman te erkennen. Een van de drljfveren achter het OMN-formalisme Is nu Julst deze drelglng te pareren. Zoals al hierboven vermeld Is dlt systeem driewaardig (partieel). Het drlewaardige karakter van daze benadering geeft verder aanleiding een link te leggen naar de situatie-semantiek (Barwlse en Perry, 1983). Wat dit laatste betreft kunnen we ons hoopvol stemmen, gezlen de actuele poglngen sltuatle-semantlek te herschrljven als een partiele mogelljke werelden-sementlek (Cresswell, 1988; Muskens, 1989). Oit lijkt een stap in de goede richting als het gaat om het beperkt houden van modelleringen. Wellicht dienen zich gedurende de project-uitvoerlng aller1ei meer of mlnder bekende minimaliserings-strategieen aan, of dienen ze gedefinieerd te worden. Vergelijk bijvoorbeeld de minimaliserings-strategieen voor S5-kennls (Halpern and Moses, 1984), voor S4-kennis (Vardi, 1985) en voor 05-geloof (Moore, 1983). Het wordt voor ons interessant partiele varianten hiervan te ontwerpen.
OK 8.2 Unificatie van de model-theoretische speclficatie van kennisbanken met relationele database technieken op basis van hogere-orde loalsche talen voor semantische representatle. Probleem- en doelstelllng In dit project wordt een gemeenschappeli]ke basis ontwikkeld voor een tweetalmethoden en technieken welke een vaste plaats hebben veroverd op het gabled van kunstmatige intelligentie. Het betreft de modeltheoretische methode voor het speciflceren van de semantiek van logische talen (PHLIQA, TENDUM, SPICOS) en de rationale database theorie voor het analyseren en efficient representeren van een gespreksdomein. De basis voor een gemeenschappelijke onderbouwbestaat uit een nieuwe database representatie waarvan het onderliggend datamodel llngu'istlsch gemotlveerd is. lnhoudsbeschrijving De modeltheoretische methode kent aan de termen van een logische taal betekenis toe relatief to. v. een abstract model van een gespreksdomeln, dat als gegeven wordt beschouwd. De relationele database theorie biedt een kader voor de analyse van een gespreksdomein die in termen van een voorondersteld datamodel {tabel of relatie) wordt geformuleerd. Beida theorieen zi]n op, soms complementaire, deelgebieden niet of onvolledig ontwikkeld. Zo kent de modeltheorie geen soort-hlerarchieen maar de database wei; kent de eerste recursieve type-systemen waarvan het gebruik bij de laatste onbekend Is; blijkt in de toepassing van de modeltheoretische methode de abstractheid van het model een strulkelblok te zijn (de methode geeft niet aan hoe gerepresenteerd wordt), terwi]l de relationele database theorie verstrikt raakt in de concrete details van het gekozen datamodel (de gekozen tabelvorm heeft aanleiding gegeven tot meer dan 7 normaalvormen).
28
De basis waarop beide theorieen verenlgd kunnen worden is daarom een datamodel dat - flexibel genoeg Is voor concretisering van de abstracte aspecten van een modeltheoretische specificatie van een model; - niet zover van de abstracte speciflcatles afstaat dat de details tot eigen problemen aanleiding geven. Het uitgangspunt van dit onderzoek is de keuze voor een zogenaamd veelsoortlg getypeerd lingu"istisch datamodel. Daze ook internationaal nog niet eerder voorgestelde keuze behoeft enlge historische toelichting. Twee technieken voor de behandeling van randgevallen blj de evaluatie van formulas waren aanleiding voor de formulering van het lingu"istisch datamodel. De eerste techniek heeft betrekking op evaluatie van semantische representaties. In de 70er jaren zijn gedetailleerde beschrijvingen gernaakt van het gebrulk van formele talen voor de weergave van betekenissen in natuurlijke taaluitingen (PHUQA-systeem: Bronnenberg et al., 1980). Deze representatietalen hebben een recursieve semantiek waarbij de betekenis van de termen gegeven is ten opzichte van een abstract model. Voor de opslag van de gegevens in het genoemde systeem werd gekozen voor een netwerkdatabase volgens de CODASTL-standaard. De theoretisch gegeven betekenis der termen moest mlddels manipulatie van en navigatie door de eenheden van de netwerkdatabase worden gecompileerd. Bepaalde formulas lijken echter te ontsnappen aan dit compilatieproces. Oat zijn de formules waaraan een direct verwijzende rol is toegekend, zoals de lndividuele namen van de taal (AKZO, KL402) maar ook de complexe formule SET(A,B,C). De tweede techniek betreft de evaluatie van descriptieve termen. Na compilatle van delen van de database moeten de resultaten weergegeven worden. Zo wordt de extensie van een predikaatconstante weergegeven als een verzameling objecten. De formele taal waartoe deze termen behoren bevat de mogelijkheden om deze extensles weer te geven: het zijn precies de genoemde direct verwijzende formulas die zich daarvoor lenen. Deze praktisch gemotiveerde rol van direct verwijzende formulas suggereert sterk het volgende idee: als de informatie uit de database uiteindelijk toch In direct verwijzende formulas wordt geformuleerd dan hoeven de gegevens nlet in andere structuren opgeslagen te worden, zoals met netwerk- en relationele databases het geval is. Een collectie direct verwijzende formulas kan daarom gezien worden als een "llngu'istische database": een database waarvan het onderliggende datamodel bestaat uit de direct verwljzende formulas. Een aantal voordelen hiervan sprlngen in het oog, want zo'n database - kent een formele semantiek - is niet gebonden aan een bepaald datamodel, want er zljn evenzovele representatlestructuren als er soorten direct verwljzende formulas zljn. - kent met de taal ook een recursieve typering - sluit naadloos aan op de querytalen en hun evaluatletechnieken van systemen voor kunstmatige intelligentie (komt er lmmers uit voort) - sluit aan op representatleformalismen voor natuurlljke talen - is structureel uitbreidbaar In die zln dat ook voor nieuwe, onvoorzlene conceptuele analyses (ensembles, amounts) direct verwijzende structuren kunnen worden toegevoegd
29
- biedt aan de informatieanalist een strikte methode van analyse en acquisitie. Te onderzoeken aspecten en uit te voeren deeltaken - (recursieve) typering en soort-hlerarchie in modeltheorle en database theorie - behandeling van de overeenkomsten en verschillen tussen gesorteerde en getypeerde termspecificatie enerzljds en conceptueel schema definitie anderzijds - definitie van syntaxis en semantlek van een getypeerd lingu"istlsch datamodel; onderzoek naar welke soorten formulas in moderne databases relevant zljn, met het oog op communicatie met behulp van natuurlljke taal en graflsche method en - ultwerking van de details voor grate tot zaer grate llngu"istlsche databases - onderzoek naar de waarde van de relationele normaalvormen voor het lingulstisch datamodel - formulering van het lingu"istisch model als kennisonderdeel van zichzelf - onderzoek naar de mogelijkheden de lingu·istische database te gebruiken voor de specificatie van de elementen uit een data module netwerk (DMN), In het bl]zonder met het oog op toevoeg-operaties.
OK 8.3 Ontwerp en lmplementatie van een hoog-niveau constraint-soeciflcatle mechanlsme voor de definitie van informatiesystemen. Probleem- en doelstelling lnformatiesystemen werken met gegevens. die opgeslagen worden in een gegevensbank. Het opzetten van zo'n gegevensbank is het werk van informatie analisten. De verschillende methoden voor informatie-analyse onderscheiden zich In aanbod van gegevensbank (batch-systemen tegenover real-time systemen), en In de manier van vastleggen van de gegevens die aan de informatie anallst worden aangeboden. Veel van de methoden zljn bedoeld om eenheld te krijgen In het vastleggen van de aangeboden informatie, en om mijlpalen aan te geven waar het lnformatle-analyseproces zlch op kan richten. Enkele ervan zljn tevens bedoeld om een model te geven van die gegevensbank, al dan niet formeel. Zo'n model heet een specificatie. Hoe formeler de betekenis daarvan gedefinieerd is, hoe bruikbaarder hlj Is voor formele transformatie (het proces waarbi] specificatie wordt omgezet In lmplementatleprogrammeren, compileren, optimallseren). Doel van het project is het ontwerpen van een specificatietaal voor het formaliseren van wat in huidige specificatiemethoden nag vaag wordt gehouden, of informeel wordt aangegeven.
30
lnhoudsbeschrijving Het formeel speciflceren van gegevensbanken kan met meer of mlnder diepgang gedaan worden, waarbij minimaal de verzamellng toestanden waarin een gegevens· bank zich mag bevinden aangeven moet worden. Toestanden buiten de verzameling zijn ongeldig, maar het Is niet zo dat aile toestanden blnnen de verzamellng geldlg zijn. De oorspronkelijke verzameling toestanden moet dan ook beperkt worden. Dlt gebeurt met behulp van zogenaamde constraints, die aangeven welke combinaties van gegevens niet mogen voorkomen. Voor de beschrijving van beperkingen kan gebruik gemaakt worden van natuurlijke taal, maar ook hier moet het mogelijk zijn de beperkingen formeel door middel van een specificatletaal te beschrijven. De lnformatle-analysemethode NIAM heeft aangetoond dat beschrljvingen, ultgedrukt in natuurlijke taal, algoritmlsch - maar nog handmatig - omgezet kunnen worden naar conceptuele schema's. Onderzoek in samenwerking met project 8.2 'Unificatie van de model-theoretische specificatie van kennisbanken met relationele database technieken op basis van hogera.orde logische talen voor semantische representatie' zal duidelijk moeten maken in hoeverre automatische kennisaqulsitie m.b.v. natuur1ijke taal beperkingen kent. In project 8.2 wordt een weg gezocht van natuurlijke taal naar een formalisme voor gegevensstructuren, terwijl hier wordt begonnen bij bestaande gegevensstructuren om te komen tot een formalisme. Het valt zeker niet te verwachten dat beide projecten onafhankelijk van elkaar tot eenzelfde eindresultaat komen; de aard en de verscheidenheid van de beoogde gegevensstructuren zal ook blj nauwe samenwerking tot verschillende lnzichten kunnen leiden. Deze lnzlchten kunnen echter wederzijds belangrljke invloeden hebben. Voor de ontwikkeling van een specificatietaal is het nodig aile beperkingen In kaart te brengen, en op te splitsen In termen van elementalre beperkingen en combinatles van beperkingen. Daarnaast is het nodig regels te geven die aangeven welke specificaties mogelijk zijn (de zgn. syntaxis), en wat de betekenis ervan is (de semantiek). Bij de opstellen van syntaxis en semantiek zal in eerste instantie de beschrijvingskracht voorop staan; in een later stadium zullen eisen aan gebruikersvriendelijkheid kunnen leiden tot aanpassingen en uitbreidlngen. Met name kan hlerblj gedacht worden aan problemen die ontstaan bij de verwerking van een specificatie door een machine, a) bij gebrek aan kennis over het gespeciflceerde onderwerp, en b) bij gebrek aan kennis over de gebrulker. Bij de aanpak van deze problemen zullen resultaten uit het project 8.1 'Representatie van dynamische /<ennis met doxastische modaliteiten gebruikt kunnen worden. Naast het aangeven van beperkingen aan toestanden is het noodzakelijk aan te geven welke (klassen van) toestanden zonder meer niet toegestaan zijn, ofwel hoe de ruimte van mogelijke toestanden er uitziet, en hoe toestandovergangen gedefinieerd zijn. Een hulpmiddel bij het beschrijven van mogelijke toestanden is RIDL* (De Troyer, 1988). Onderzoek heeft aangetoond dat RIDL* een geschikt gereedschap Is om grafische beschrijvingen van toestandrulmten formeel en automatlsch om te (Iaten) zetten naar gegevensbankdefinities. De mogelijkheld om beperklngen formeel aan te geven In RIDL* is momenteel beperkt: het is mogelijk om grafisch enkele beperklngen
31
aan te brengen, die gedeeltelijk autornatisch omgezet worden. Aanvullende beperkingen worden voorlopig informeel {als commentaar) toegevoegd; ze worden niet gebruikt bij het transformeren. Een van de concrete doelstellingen van dit project is om deze toevoegingen op te nemen in het transforrnatieproces van conceptueel schema naar gegevensbankdefinitle. Of, en zo ja, in hoeverre. het noodzakelijk is om informeel commentaar te Iaten omzetten naar formele specificatie door mens of door machine, zal onder andere moeten blijken uit de onderzoek-resultaten van de andere projecten uit het zwaartepuntprogramma. Momenteel wordt onderzocht in hoeverre de specificatietaal EXSPECT {van Hee, 1988) geschikt is om constraints te specificeren. Daarnaast wordt de bruikbaarheid van constructieve type theorie {Backhouse, 1988) en {aangepaste) getypeerde -calculus {Barendregt, 1987) voor de taaldefinitie onderzocht. De hier te ontwikkelen technieken zullen aangewend kunnen worden bij de weergave en transformatie van constraints die door natuurlijke-taal-uitingen zowel impliciet als expliciet uitgedrukt worden.
l.
OK 8.4 Een natuurliike-taal systeem voor interactieve conceptuele analyse en kennlsacgulsitie
Probleem- en doelstelling Dit project beoogt een kader te openen waarbinnen de onderzoek-resultaten van de diverse projecten bij het onderzoek-zwaartepunt 'dialoogvoering en kennisopbouw' in hun onderlinge samenhang belicht kunnen worden. Daartoe wordt in eerste instantle een interactief systeem ontworpen en ge'implementeerd dat zich beperkt tot de mogelijkheden die geboden worden door het huidige theoretisch niveau. In tweede instantie worden nieuwe kennisrepresentatietechnieken, database speciflcatiemethoden en communicatieve en ergonomische inzichten verwerkt in een geavanceerd systeem voor interactieve analyse en acquisitie van kennis.
lnhoudsbeschrijving Het onderzoek van het programma 'Dialoogvoering en Kennlsbouw' werkt de relatie uit tussen enerzijds methoden voor kennisrepresentatie en kennisvergaring en anderzijds communicatie in natuurlijke taal, en wei op het nieuwe gebied van computerondersteunende analyse en representatie van kennisdomeinen. De rol van de computer daarbij is tweedelig: de metakennis die de computer heeft van het instrumentarium voor analyse en representatie vraagt zowel een interactlef systeem dat de gebruiker ziet als expert op het kennisdomein als ook een interactief systeem waarbij de computer zich als expert presenteert. In de eerste rol wordt de expert-gebruiker gevraagd domeinkennis te expliciteren voor opname in een kennisbank. In de tweede rol wordt het expertsysteem gevraagd de aanwezige domeinkennis weer te geven. Op basis van de wetenschappelijke stand van zaken op het gebied van mensmachinecommunicatie verloopt de inforrnatie-uitwisseling tussen gebruikers en databanken ergonomisch niet op verantwoorde wijze. De interactie-problemen die soms 'on-line' en soms 'off-line' spelen vinden hun oorsprong op verschillende gebieden en niveau's:
32
Communicatief (on-line) is er sprake van een 'deadlock' In de interactie tussen mens en machine. Enerzijds kunnen gebruikers geen initiatief nemen omdat hun intentles, einddoelen en plannen niet herkend worden in de communicatie, anderzljds Is bij gebrek aan intenties, doelen en plannen het initiatief dat van de computer uitgaat gedoemd zlelloos te blijven. Beide stoornlssen hebben gemeenschappelijk dat ze zijn terug te voeren op een gebrek aan kennis. De verschillen in interne representatles bij de gebruiker en de computer scheppen een afstand die moeilijk (off-line) te overbruggen blijft. De structuren waarln de computer de informatie over het gespreksdomein heeft opgeslagen zljn beschreven en bestudeerd in database theorie. Voor gebruikers die communiceren in natuurfijjke taal zijn deze structuren beschreven door de semantiek van de taal. Deze beschrijvingswijzen corresponderen niet met elkaar. De wijze waarop inforrnatie in databases is opgeslagen dwingt de databaseontwerper in een niet-natuurlijk keurslijf. Niet aileen zal bij de representatie (on-line) van een natuurlijke analyse in termen van een gegeven datamodel vervorminig optreden, door anticipatie van dit verschijnsel zal het ook zijn schaduw vooruit werpen en de analyse (off-line) be'invloeden. fase 1 In het zwaartepuntprogramma worden de fundamentele probleemstellingen van de onderscheiden projecten toegespitst op informatiedialogen tussen gebruiker en computer waarbij deze laatste niet maar de gebruiker juist wei als Informant optreedt. Uitgaande van resultaten die beschikbaar zijn uit het SOBU-project 'Reconstructie en evaluatie van informatie in een computermodel en dialoogvoering' is het mogelijk een computergestuurde dialoog te definieren waarin een expert benaderd wordt om informatie te verschaffen in termen waarin een (nlet-naieve) gebruiker gewend is te denken (zoals objecten die het domain bevolken, verzamelingen, relaties, opsommingen). De interne representatie in en door de computer van deze informatie zal in dezelfde termen gebeuren zodat het tweede bovengenoemde probleem fundamenteel wordt aangepakt. De communcatievorm door de computer wordt betrekkelijk eenvoudig gehouden, deels grafisch en deels in pseudo-natuurfijketaal gevoerd. Als basis voor de verwerking van de natuurlijke-taal invoer wordt uitgegaan van bestaande onderzoek-resultaten bij het ITK, te weten een goed functionerend systeem voor syntactisch-semantisch-pragmatische analyse (Bunt, 1988a) en bijbehorende lexica. In deze fase is voornamelijk de interne representatie-methode voor de verkregen domeinkennis deels nieuw. De details van die methode worden geformuleerd in project 8.2. In volgende fasen van ontwikkeling van het model worden resultaten verwerkt uit onderhavig onderzoekprogramma, met name nieuwe communicatieve lnzichten verkregen in project 8.6 en 8. 7, nieuwe ergonomische inzichten uit project 8.5, representatietechnieken voor kennis-attituden uit project 8.1 en nieuwe constraint-specificatietechnieken uit project 8.3. Voor de volgende fasen van de ontwikkeling van het aquisitiemodel Is thans nog geen volgorde van uitvoering aan te geven. Een en ander zal afhangen van het ter beschikking komen van de betreffende onderzoek-resultaten.
33
fase 2 Project 8.1 richt zich vooral op de representatie van 'gemarkeerde' kennis: onzekere, subjectieve kennis over een gespreksdomein. In tegenstelling tot bestaande database systemen vormt hier het 6nvolledig karakter van kennis een fundamenteel probleem. Doelstelling van project 8.1 is te komen tot een implementatie van het DMN-formalisme voor de representatie van kennisattituden. Is eenmaal een bevredigende representatie ontworpen dan kan op basis ervan het computerondersteund proces van kennlselicitatie worden uitgebreid. Oat betekent dat verschillende experts ondervraagd kunnen worden op hetzelfde kennisdomein, de experts hun kennisattituden kunnen ulten en dat de domelnkennis van de verschillende experts vergeleken kan worden op onderilggende conslstentle. fase 3 De resultaten van de projecten 8.5, 8.6 en 8. 7 hebben respectievelijk betrekking op structurale en ergonomische aspecten van dialoogvoering. Op basis van de resultaten uit deze projecten kan het model voor kennisacquisitie geevalueerd en vervolgens bijgesteld worden.
DK 8.5 Modelleren van gebruiker-systeem interactie aan de hand van experimenteel onderzoek
Probleern- en doelstelling Het onderhavige project heeft de bedoeling de emplrische basis van kennisoverdracht d.m.v. talige interactie uit te breiden en te systematlseren en tevens op vier andere variabelen voldoende inzichten te verzamelen om in de loop van het totale project de verschillende onderdelen succesvol te kunnen integreren. De vier varia belen zljn: - temporele opbouw - multimodale vorm - geoefendheid van de gebruiker - geheugenbelasting
lnhoudsbeschrijving Bij de experimentele studie van gebruiker-systeem lnteracties kan als eerste theoretisch kader het gelaagde protocol model van Taylor (1988) als uitgangspunt genomen worden. Dit betrekkelijk algemene, maar tevens gedetallleerde model beschrijft de verschillende hierarchisch gelaagde procesonderdelen die nodig zijn voor succesvolle interactie tussen gebruiker en systeem. Het steunt ook sterk op de handelingsproto-
34
collen van Norman (Draper, 1986) die taakuitvoerlng beschrijven als gestuurd door bedoelingen. en taakselectie als voortdurend gecontroleerd door evaluatles.
temporele opbouw Een empirisch zeer prominent verschijnsel In gebrulker-systeem lnteractie dat theoretisch weinig of geen aandacht heeft gekregen is de temporele opbouw van de dialoog. Extern beschouwd is dat vooral het 'tempo' van de dialoog, ook tot uitdrukking komend in wachttijden tussen interacties. Tijden weerspiegelen allerlel cognitieve processen bij de gebrulker zoals onzekerheid, formulering, het oplossen van problemen, geheugenoperaties, plannen. keuze en evaluatie. Hoewel het temporele structuur-aspect van het gelaagde protocol model wei recentell]k Is bestudeerd, ontbreekt op dit moment een koppeling tussen experimentele gegevens en interactieprotocollen. multimodale interactie Een tweede aspect van gebruiker-systeem interacties is dat nlet de gehele interactie verloopt via natuurlijke taal; gebruikers passen veelal 'kortsluitlngen' toe van nlet lingu"istische aard, die echter wei een duidelijke plaats hebben in het subjectieve handelingsprotocol. We spreken hier bij voorkeur van een multimodale dialoog, waarvan de eigenschappen in de literatuur meer anekdotisch dan systematisch zijn beschreven. Een beter begrip van het multimodale aspect van interactie zal het ook mogelijk maken de semantische en pragmatische beschrijvingsformalismen op dialogen meer volledig van toepassing te Iaten zijn. Bij de multimodale lnteractievormen wensen wij vooral verschlllende interfaces te beschouwen die via telefoon, andere spraakkanalen, toetsenborden, enjof aanwijsschermen en muis verlopen. De interactie wordt hierbij dus niet tot een puur lingu·istische vorm beperkt maar er worden eveneens grafische aspecten in beschouwing genomen. Elk van de interactievormen stelt zijn eigen beperkingen en eisen die van diepgaande invloed zijn op aard, structuur en tijdsverloop van de dialoog.
leren vs. kennen Bij vrijwel aile systeeminteracties nemen we waar dat gebruikers gestaag efficlentere gebruikswijzen gaan toepassen. Oat betekent dat een vastliggende interactlevorm voor veel doeleinden in de praktijk niet zal voldoen. In welke vorm de lingu·istische en pragmatische opbouw zich zal moeten aanpassen kan uitsluitend aan de hand van empirisch onderzoek vastgesteld worden.
35
geheugen Een ander verschijnsel bij gebruiker-systeem lnteractie dat nag geen plaats heeft gevonden in theoretische beschrijvingen van dialogen is dat van de Interne geheugenrepresentaties bij de gebruiker. We onderscheiden hlerbij twee aspecten: allereerst wat er wordt gecodeerd en onthouden, ten tweede hoe lang het wordt onthouden, of hoe lang het een rol speelt bij de interactie. Belangrijk is hier de hoeveelheid lnformatie die ineens aan de gebruiker wordt gegeven, en die door de gebruiker selectlef wordt verwerkt in de te volgen dialoog. Oat deze geheugen-codeer factor een grate rol speelt bi] het consulteren of veranderen van een complex gegevensbestand behoeft geen betoog. Speciaal bij complexe gegevensbestanden is het van belang om de perceptief-cognitieve beperkingen van de gebruiker te kennen, en hiervoor een geschikt en doelmatig gebruikers-interface te construeren.
8.6.
Een functionele beschriiving van dialoogstructuur
Probleem- en doelstelling Tot nu toe bestaat geen goede formeel semantisch-pragmatische beschrijving van de structurele eigenschappen van natuurlijke dialogen. Een dergelijke beschrijving Is echter noodzakelijk omdat veel uitingen binnen de dialoog julst lnformatle geven op dit niveau en omdat de lnterpretatle van referentiete elementen hlervan gedeeltelljk afhankelijk is. In dit project zal een model worden ontwikkeld dat, op basis van emplrlsche gegevens en bestaande theoretische kennis op het gebied van menselljke communicatie, een voor een computer werkbare representatie zal weergeven van deze structurele dialoogeigenschappen. lnhoudsbeschrijving Tijdens een informatieve dialoog wordt, naast de feitelijk overgedragen informatie, een groat deel van de uitingen besteed aan het bewaken c.q. besturen van de dialoog. Deze uitingen zorgen voor structurerlng van de interactie en geven de dialoogpartner informatie over het cognitieve verwerkingsproces van de spreker. Tot nu toe bestaat nag geen systematische beschrijving van de talige zowel als niet-talige elementen die hiervoor gebruikt worden en de manier waarop deze functlonele elementen bijdragen aan de structurering van de dialoog. Een belangri]ke vraag die hierbij beantwoord zal moeten worden is hoe deze elementen op een semantisch-pragmatische manier beschreven kunnen worden en in hoeverre hiermee aansluiting gevonden kan worden met reeds bestaande formele modellen op het gebied van menselijke informatie-overdracht. Een tweede aspect dat nauw verbonden Is met het bovenstaande betreft het lnterpreteren van deze elementen in hun context. lmmers, enerzijds zorgen pragmatische factoren, zoals reeds voor of tijdens de dialoog opgebouwde intenties en kennis, ervoor dat de functionele elementen hun betekenis krijgen en anderzijds zorgen de toegevoegde elementen ervoor dat een nieuwe context opgebouwd wordt. Cruciaal
36
hierbij is de vraag hoe het samenspel tussen context en nieuwe informatie tot stand komt en welke aspecten van dialoog- en domeinkennis beschreven moeten worden om een zo nauwkeurig mogelijke weergave van de structurale elgenschappen van de dialoog te verkrijgen. De aandacht zal vooral gerlcht worden op de brug die geslagen moet worden tussen de verschijnselen zoals die zlch voordoen tljdens een (experlmentele) dialoogsituatle en een voor de computer werkbare representatle van deze verschijnselen. Het gebrulk van natuur1ijke taal wordt hierbij gezien als de uitvoering van een communlcatleve handeling en derhalve beschouwd als een functie In mathematische zln die toegepast op een context voorafgaande aan de ultlng een nleuwe context oplevert. Op grond van pragmatische regels, voor rationeel en cooperatief gedrag (AIIwood, 1976; Grice, 1975) kunnen afleidingen gemaakt worden, die naast de normale loglsche lnferenties, veelal gebaseerd zijn op default regels (Reiter, 1980; Perrault, 1988). Enerzijds zal dit project sterk leunen op de verkregen experimentele resultaten. Het is hierbij speciaal van belang verschillende communicatieve modaliteiten en werkdomeinen te beschouwen om een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de verschillende functionele elementen die tijdens een dialoog toegepast kunnen worden. Het project sluit op dit punt nauw aan met het project 8.5 'Mode/leren van gebruiker-systeem lnteractie aan de hand van experimenteel onderzoek.' Anderzijds zal getracht worden de lnterpretatle van de gegevens te koppelen aan reeds bestaande theoretlsche kennis op het gebied van discourse-beschrijvlngen (Grosz en Sidner, 1986; Polanyi, 1988; Scha en Polanyi, 1988), formele dialoogbeschrijving zoals in Bunt (1988c) en formele methoden voor de representatie van zowel talige als grafische contextuete eigenschappen van dialoogvoering, zoals beschreven in 8.7 'Dialoogmodellen en grafische gebruikers-interfaces •. Het project bouwt hiermee voort op het eerder uitgevoerde SOBU-project 'De identificatie van communicatieve functies in informatiedialogen'.
OK 8.7 Dialoogmodellen en grafische gebruikers-interfaces Probleem- en doelstelling Het onderwerp van deze studie is dialogen tussen personen en informatiesystemen. Voor het ontwerpen van informatiesystemen is van groot belang de dialoogvoering mathematisch te modelleren. Met elke instantie van een dialoogmodel correspondeert een verzameling dlalogen. De ontwerper van een grafische gebruikers-interface, die vast moet leggen welke dialogen zljn toegestaan, zal daarvoor graag een compactere en gernakkelijkere notatie gebruiken dan het uitschrijven van het mathematlsch model. Daarvoor is een specificatietaal nodig. Voor de implementatie van de gebruikers-interface is het bovendien wenselijk dat er software-gereedschappen beschikbaar zijn die dergelijke speclficaties omzetten In programmatuur.
lnhoudsbeschrijving Bij het modelleren van dialogen speelt het begrip context een essentiele rol. Wanneer personen en systemen met elkaar communiceren, moeten zij over een initlele gemeen-
37
schappelijke context beschikken. Tljdens de dialoog wordt deze context voortdurend aangepast. De context van een dialoog op een bepaald moment kan men beschouwen als de toestand van de dialoogvoering. Een belangrljk onderzoeksaspect Is zodoende het toepassen van methoden voor de representatie van context, zoals die In het Automath-project (De Bruijn, 1980) en het project structuren en patronen in wiskundige taal zljn ontwikkeld. Uit ervaringen met de formele taal Automath, waarln wiskundlge redeneringen kunnen worden uitgedrukt en via een computer op correctheld kunnen worden gecontroleerd, bleek dat de context een wezenlijke rol speelt. Die context, voor zover bestaande uit onderstellingen en de introductie van variabelen, heeft een heldere en geneste structuur ('telescoop' of 'dependent-productstructuur'). Andere contextaspecten vindt men in Automath bij de definities. De structuur heeft wat dat betreft de eigenschappen van een partiele ordening. De toepassing van Automath op de wiskundige taal leerde dat een analyse van de contextstructuur onontbeerlijk is voor het goede begrip en het goede gebruik van de fundamentele taalelementen. In De Taal van de Wiskunde (Nederpelt, 1987) is dit onderzocht en ulteengezet. In een voorbeeld van een context in wlskundige taal in de zin: 'een permutatie van een verzameling V met n elementen is een bl-jectle van V op V' wordt de definitie van permutatie gegeven in een context, namelijk: n is een natuurlijk getal en V is een verzameling met n elementen; in een omvattende context vindt men de definitie van bijv. 'bj.jectie'. Het onderzoeksdoel is om een model te geven voor dialoogvoering dat de contextaspecten goed weergeeft. Daarnaast wordt bestudeerd hoe zo'n model kan helpen bij het specificeren van dialogen in een specificatietaal. Een ander belangrijk aspect is de taal waarin de dialoog wordt gevoerd. Er zullen twee interactietalen bestudeerd worden: - lineaire op natuurlijke taal lijkende, artificiele talen (b.v. geformaliseerde fragmenten van een natuurlijke taal), - grafische talen, waarin het informatiesysteem zich met beelden uitdrukt en de communicatie verloopt via het aanwijzen of tekenen van beelden. (Bij grafische talen wordt niet aileen aan stilstaande beelden gedacht maar ook met name aan computeranimatie-talen.) Onderhavig project zal zich in eerste instantie richten op het ontwikkelen van modellen, dialoogtalen en specificatietalen. Naast en synchroon met deze theoretlsche aspecten, zullen ook praktische aspecten aan bod komen, zoals het ontwikkelen van een graflsche editor, checkers, parsers van de specificatletaal, generatoren voor gebruikers-interfaces m.b.v. bibliotheek-routines, en gereedschappen voor het prototypen van gebruikers-interfaces om de hierboven genoernde concepten te toetsen. Afhankelijk van de resultaten kan In een later stadium de ontwikkeling van een gebruikers-interface management systeem, gebaseerd op een eigen ontwikkelde speciflcatietaal, overwogen worden. Met betrekking tot de contextbeschrijving heeft onderhavlg project raaklijnen met het project Een functionele beschrijving van dialoogstructuur (sectie 8.6), met het onderzoek naar contextafhankelijke natuurlijke-taalinterpretatie binnen het SPIN hoofdprogramma 'Mens-Machine Communicatie met behulp van Natuurlijke Taal' en met het ITK onderzoek naar dialoogmodellering waarbij de betekenis van een dialoogelement gezien wordt In termen van contextverandering - context opgevat als het geheel van informatie en informatiedoelen van beide dlaloogpartners (Bunt, 1988a;b;c).
38
Het deel dat over gebruikers-interfaces handelt, zal te zijner tljd aanslulten bij het integratleproject Een natuurlijke-taal systeem voor interactieve conceptuele analyse en kennisacquisitie (sectie 8.4). Daarnaast bestaan er raakpunten met het onderzoek van de werkgroep Loglca en lnformatiesystemen, waarbinnen de Technische Unlversltelt Eindhoven (prof. dr. Van Hee) en de Katholieke Universitelt Brabant (prof. dr. Meersman, prof. dr. Bunt en prof. dr. De Swart) samenwerken.
Organisatie Het onderzoek zal worden ultgevoerd binnen de vakgroep Informatica van de Faculteit Wiskunde en Informatica van de TUE, waarbij voor de eerste periode twee promotiemedewerkers worden aangesteld. In de eerste periode zal het onderzoek vanuit twee invalshoeken worden benaderd: a. vanuit de kennis en ervaring met het modelleren van contexten (De Bruljn, 1980; Nederpelt, 1987), b. vanuit de kennis en ervaring op het gebied van computergrafieken, met name datastructuren en algoritmen voor snelle interactie (Van Uerop, 1987) en anlmatie (Van Overveld, 1989). Het onderzoek zal in de eerste periode in twee subprojecten worden verdeeld, conform genoemde invalshoeken a) en b): Structuur en interpretatie van context in dialogen en Specificatietalen voor grafische gebruikers-interfaces. Het bindende element tussen beide subprojecten wordt gevormd door de te ontwikkelen speclflcatietalen, waarin zowel context-aspecten als grafische elementen verwerkt worden. Binnen de vakgroep Informatica is al ervaring opgedaan met specificatietalen (Van Hee e.a., 1988). In de tweede periode zal getracht worden de diverse aspecten te integreren en zal de nadruk vermoedelijk wat verschuiven naar de genoemde praktische aspecten. De resultaten worden getoetst aan een praktjjkvoorbeeld in de vorm van een te maken prototype. De contextaspecten spelen een rol in 8.4 bij de communicatie met de computer, die deels grafisch, deels in pseudo-natuurlijke taal zal plaatsvlnden. Voor het eerste deel kunnen de resultaten uit project 8. 7 (b) gebruikt worden, voor het tweede deel moet project 8.7 (a) aansluiten. Hiertoe dlent In een vroeg stadium samenwerklng te ontstaan tussen de betreffende ultvoerders. Project 8. 7 (b) Is met name van belang voor de gebruikers-interface. Zo kan bij het ontwerpen van deze interface het gereedschap dat ontwikkeld is ondersteunlng bieden.
39
Personele bezetting In het volgende overzicht wordt de globale planning en de wijze van financierlng voor aile projecten aangegeven.
project
1e periode 1989 1990
locatie
1991
1992
a b a c d a d d
a b a c d a d d
2e periode 1993-1997
(vanaf 1 mei)
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7a 8.7b
a b a c
FLW-KUB ITK-KUB FEW-KUB n.v.t. IPO-TUE IPO-TUE WSK/1-TUE WSK/1-TUE
c a* d d
a b a c d a d d
e c e b,f f
e f f
* vanaf januari 1989
Financiering door: a. b. c. d.
Samenwerkingsorgaan Brabantse Universiteiten KUB-vernieuwingsfonds (ITK) Geen personele lasten TUE centrale middelen
Planning: e. f.
Verlenging voorzien Ver1enging afhankelijk van de resultaten 1e periode en financiele ruimte
Additionele middelen
1e periode 1989-1993
Kostensoort
2e periode 1993-1997
Reiskosten Hardware Software Diversen
f.
49.750,-70.000,-35.000,-26.000,--
Subtotaal Onvoorzien
f.
180.750,-19.250,--
f. 136.000,-19.000,-
Totaal
f. 200.000,--
f. 155.000,-
f.
48.000,25.000,35.000,28.000,--
40
VI.
Aanvraaen en beoordeling in 1989 De jaarlijkse aanvraagronde voor nieuwe projecten vond in 1989 plaats van half februari tot begin mel. Voor aangehouden en nagekomen projecten werd In oktober de najaarsronde gehouden. Verlengingsaanvragen warden - afhankelljk van de startdatum van het project - in de aanvraagronde of in de najaarsronde behandeld. De beoordeling en adviserlng van de aanvragen geschiedde door de hiervoor reeds In 1977 ingestelde Vasta Commissie Beoordeling Samenwerkingsprojecten C.JC BSP). De samenstelling van de VC BSP heeft in 1989 enkele wijzigingen ondergaan. Per 1 junl is prof.dr. J. Wessels benoernd als lid van de commlssie ter opvolging van de elnd 1988 overladen prof.dr. B.E. van Houten. Op 1 september en op 1 oktober Is het lidmaatschap beeindigd van rasp. prof.dr. A. Schrijver en prof.dr. I. Snellen. Zij zijn met ingang van 20 oktober 1989 opgevolgd door prof.mr. M.S. Groenhuijsen en prof.dr. J.P.C. Kleijnen. De samenstelling van de VC BSP is per ultimo 1989 als volgt: Katholieke Universiteit Brabant: prof.dr. G. Extra prof.mr. M.S. Groenhuijsen prof.dr. P.J. Hettema (voorzitter) prof.dr. J.P.C. Kleijnen Technische Universiteit Eindhoven: prof.dr. P.M. Bagchus prof.dr.ir. M.F.Th. Bax prof.dr.ir. J.E.W. Beneken prof.dr. J. Wessels Samenwerkingsorgaan Brabantse Universiteiten: drs. A. Pillot (secretaris)
•
De behandeling en beoordeling van de ingediende aanvragen is geschied volgens de door de raden van de beide instellingen goedgekeurde procedure. Voor een beschrljving van de procedure en van de criteria die daarbij gehanteerd worden, zij verwezen naar hoofdstuk VII. In de aanvraagronde van het voorjaar 1989 zijn 20 projectaanvragen ingedlend, waaronder begrepen 2 uitbreidingen van lopende projecten en 5 verlenglngsaanvragen. Het betreft de volgende projecten: 89 BA Harmonlsche, ritmische en akoestische factoren bij het onthouden van toonreeksen 89 BB Technologische lnnovatie en Sociaai-Economische lnnovatie 89 BC Betrouwbaarheids-optimalisatie van industriele elektriciteitsvoorziening 89 BD Input-output schatters 89 BE Materia en bewustzijn in de moderne architectuur
41
89 BF Monitoring van lexicale ontwikkeling bij computer-ondersteund vocabulaire leren 89 BG Logistieke performance criteria voor lnformatiesystemen 89 BH Stijlen van ontwerpen en computerhulpmiddelen in de architectuur 89 D Improving Tablog 89 P Technologle, plaats en betekenis van arbeid 89 S lnvloed van proceskenmerken op het monitorgedrag en op de mentale belasting bij monitor taken 89 V Wetenschappelijk onderzoek in een industriele context: een analyse van de aard en de ontwikkeling van technisch-wetenschappelijke kennls 89 W Facility management: vraag en aanbod met betrekking tot faciliteiten voor veranderende kantoorprocessen 88 AG Grafische ltembank 88 I Techniek en industrialisatie In Nederland 88 J Een typologieonderzoek naar het bouwen en wonen in Djenne, Mali 88 M Substitutie van produktiefactoren uitgaande van technische produktiefuncties (verlenging en uitbreiding) 87 A Verwerking van koper in Latijns Amerika 84 F Simulatiemodellen met zeer veel parameters Op advies van de VC BSP besloot het Samenwerkingsorgaan op 28 juni 1989 positlef ten aanzien van de gevraagde verlengingen voor de projecten A, F, I, J en M en en tot toewjjzing van de nieuwe projecten BC en S. De projecten BA, BD, BF, BG, BH, V en W werden aangehouden tot de najaarsronde. Het project M werd voor een jaar met 0.1 fte uitgebreid. De projecten BB, BE en P werden niet toegewezen, evenals de voor project AG gevraagde uitbrelding. In de najaarsronde zijn 6 verlengingsaanvragen ingediend. Het betreft de volgende projecten: 88 AE Analyse van mentale arbeid; bewerking van TBS-GA 88 G Attentie en beweging; detectie en analyse van hersenpotentialen 88 Y Culturele factoren In internationale technlsche onderhandelingen 87 H Bronbepaling van langzame hersenpotentialen 86 L Dualiteiten in de sociale keuze theorie 86 T Strategisch gedrag in economische theorie
De in de voorjaarsronde aangehouden nieuwe projectaanvragen werden in de najaarsronde opnieuw beoordeeld aan de hand van door de indleners verschafte nadere informatie en bij derden lngewonnen adviezen. Het project 89 W werd door de indieners teruggetrokken. Wegens vertrek van de projectuitvoerster van het lopende project 86 U, werd door de projectleiding besloten het betreffende project af te sluiten en een nieuw project in te dienen: 89 U Computer ondersteund (Engels) vocabulaire leren.
42
Op advies van de VC BSP besloot het Samenwerklngsorgaan op 22 november 1989 positief ten aanzien van de gevraagde ver1engingen (met een voorbehoud t.a.v. de projecten AE, H en Y) en tot toewijzing van de projecten BA, BF, BG, BH en D. De projecten BD, U en V werden afgewezen, evenals een verzoek tot ultbreldlng van project 88 J. Door het Dagelijks Bestuur werd op 21 juni 1989 besloten uit resterende middelen het project 87 A. Verwerking van koper in Latijns Amerika, voor 3 rnaanden te ver1engen in afwachting van een beslissing van het Departement van Buitenlandse Zaken over financiering van het onderzoek in Peru. Op 21 augustus 1989 werd bericht ontvangen van het departement dat het onderzoekproject uiteindelijk toch niet voor subsidiering in aanmerking kwam. Het project werd vervolgens op 1 oktober 1989 beeindigd. Met betrekking tot het SO-zwaartepunt 'Dialoogvoering en Kennisopbouw' werd een eigen procedure gevolgd, los van de behandeling van projectaanvragen. Nadat in februari 1989 een nieuwe versie van het programma-voorstel was ontvangen, waarin werd tegemoetgekomen aan eerder gemaakte opmerkingen van de VC BSP en het Samenwerkingsorgaan, Is over het programma advles gevraagd aan 3 externe deskundigen, van wie twee in het buitenland. Mede aan de hand van de externe beoordelingen, adviseerde de VC BSP aan het Samenwerkingsorgaan om het 8-jarige programma in princlpe voor de eerste vier jaar goed te keuren, met als restrictie dat in het eerste jaar nader uitwerking gegeven wordt aan de wijze waarop de integratie van de deelprojecten gerealiseerd wordt en aan de beschrijving van de aspecten waarop de projecten getoetst kunnen worden. Het Samenwerklngsorgaan besloot op 22 maart 1989 conform het advies van de VC BSP. Het zwaartepunt-programrna ging op 1 mel van start. Na het eerste jaar, dat als aanloopjaar beschouwd wordt, heeft de programmalelding in principe tot de tussentljdse evaluatie van het programma na vier jaar een grate vrijheid ten aanzien van de uitvoering (onder voorbehoud van de definitieve goedkeuring aan het eind van het eerste jaar). De voor SO-projecten geldende verplichting om jaarlijks een verlengingsaanvrage met een voortgangsverslag in te dienen, is voor zwaartepunten beperkt tot een informatieplicht over de gang van zaken en een presentatie van de resultaten.
43
VII.
De procedure en de beoordelingscriteria voor Samenwerkingsprojecten* De procedure Projectaanvragen worden ingediend v66r 1 mei voorafgaand aan het kalenderjaar waarin men het project van start wil Iaten gaan. Tot de formele vereisten behoren naast zaken die op de projectinhoud betrekking hebben (korte omschrijving aard en doelstelling, projectbeschrijving, plaats in het onderzoekprogramma van de deelnemende faculteiten, fasering, beoogde resultaten) organisatorische gegevens (betrokken vakgroepen en personen, financiele en materiele middelen) en de handtekeningen van in elk geval de vakgroepsvoorzitters, de dekanen van de betrokken faculteiten en (afhankelijk van de binnen de faculteiten vastgestelde procedures voor projectaanvragen) de voorzitters van de facultaire commissies voor onderzoekjwetenschapsbeoefenlng. Bijvoeging van de adviezen van deze laatstgenoemde commlssies is van belang voor de beoordeling van de aanvraag. De betekenis van deze handtekeningen voor het Samenwerkingsorgaan is als volgt te omschrijven: - de vakgroepsvoorzitter beoordeelt het wetenschappelijk verantwoord zljn en de ultvoerbaarheid van het project binnen het vakgroepskader (wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke ondersteunlng); - de (voorzitter van de) facultaire commissie voor onderzoekjwetenschapscommissle tekent voor het passen binnen het facultaire wetenschapsbeleid; - de dekaan verklaart zich namens het faculteitsbestuur akkoord met uitvoering van het project ten aanzien van met name de organisatorische aspecten (ondersteuning, budgettaire aspecten, ruimte). Tevens bevestigt hij dat de binnen de faculteit vastgestelde procedure gevolgd is. Binnen vier weken na de indieningsdatum worden de projectaanvragen van een advles voorzien door de in vorige hoofdstukken al genoemde Vaste Commissie Beoordeling Samenwerkingsprojecten. Van elke projectaanvrage worden de opmerklngen en conclusies in het advies vermeld. V66r 1 jull neemt het Samenwerkingsorgaan de beslissing voor het al dan niet toewijzen van projecten. De Vaste Commissie Beoordeling Samenwerkingsprojecten houdt zich bezig met de afweging van inhoudelijke en bestuurlijke aspecten van de projectaanvragen. Zij heeft tot taak in eerste instantie te bekijken of het betreffende project wetenschappelijk en qua organisatie aan algemene eisen voldoet en daarnaast in hoeverre het past binnen de doelstellingen van het Samenwerkingsorgaan en van de beide universiteiten. Hierbij speelt ook de relatie van het aangevraagde project met het voorwaardelijk ·gefinancierd onderzoek in de beide universiteiten een niet onbelangrijke rol. Voor een nadere uitwerking van deze relatie zij verwezen naar het Onderzoekplan 1985 (biz. 28/29).
* N.B. De procedure en criteria voor SQ..zwaartepunten zijn beschreven in de Nota Zwaartepunten, zie bijlage 1. De procedure en de criteria zijn in grote lijnen gelijk aan hetgeen voor SO-projecten geldt, zij het dat in de uitwerking voor een deel bij het VF-model wordt aangesloten.
44
De VC BSP maakt ter voorbereiding van haar beoordeling zoveel mogelijk gebruik van bij de projectaanvrage gevoegde adviezen, standpunten en opmerklngen van de faculteitsbesturen en van de vaste commissles voor de wetenschapsbeoefenlng. Daarnaast worden, waar nodig, externe adviezen ingewonnen. Door de veelheid van aspecten - naast wetenschappelijke ook van organisatorische en algemeen-bestuurlijke aard - komt het echter voor dat het oordeel van de VC BSP niet geheel parallel loopt met dat van bijvoorbeeld een faculteitsbestuur. Dit kan zich met name voordoen indien vanuit een faculteit meer dan een project wordt aangevraagd blj het Samenwerkingsorgaan. In zo'n geval kan het zijn dat een project vanuit de optiek van het Samenwerkingsorgaan bezien een hogere (of lagere) prioriteit verdient dan vanuit de faculteit is aangegeven. Bijzondere belangstelling bestaat vanuit het Samenwerkingsorgaan bijvoorbeeld voor projecten die als initierend of vemieuwend beschouwd kunnen worden. Daarnaast wordt er door het Samenwerkingsorgaan groat belang aan gehecht, dat een goede doorstroming van jonge wetenschappers en van projectonderwerpen gegarandeerd blijft. Daarom is het aantal plaatsen voor reeds gepromoveerde onderzoekers beperkt (en worden zij veelal part-time aangesteld) en genieten AIO-projecten vaak de voorkeur. Het Samenwerkingsorgaan is door de beide universiteiten gemachtigd om de beschikbare plaatsen rechtstreeks toe te wijzen aan projecten waarvan de VC BSP heeft geoordeeld dat zij voldoen aan de procedure-alsen en de criteria. Projecten die hieraan niet voldoen en die het Samenwerkingsorgaan toch gereallseerd zou willen zien, moeten worden voorgelegd aan de belde lnstellingen. Voor toewijzing Is het in zo'n geval nodig dat beide eensluidende besllssingen nemen over de goedkeuring van de toewijzing. Jaarlijks moet voor elk van de lopende projecten een verlengingsaanvrage worden ingediend - voorzien van een voortgangsverslag - die in grote lijnen aan dezelfde procedure onderworpen wordt Onmiddellijk na de toewijzing worden de indieners van de projectaanvragen, de beide colleges van bestuur en andere betrokkenen op de hoogte gesteld van de terzake genomen besluiten.
De beoordelingscriteria De beoordelingscriteria betreffen onderzoek, uitvoerlng, onderwljs en specifieke samenwerkingsaspecten. Daarbij dient men zich t.a.v. de onderzoekcrlteria te realiseren, dat in de technische wetenschappen het ontwerpen- in wisselwerking met het onderzoek - een essentiele factor van de wetenschappelljke activit etten vormt. Hieronder zijn de criteria opgesomd, zoals ze in grote lijnen gehanteerd worden; indien nodig worden de criteria verfljnd volgens een nadere specificatie die is ontleend aan de criteria die door 'Z'NO gebruikt worden. De eerste groep van criteria betreft wetenschappelijke en methodische aspecten: - is het project haalbaar, is er een redelijke kans op succes? - is het onderwerp wetenschappelljk relevant, leidt het project tot nleuwe kennls of inzichten? - leldt het project tot publikaties, tot een dissertatie?
45
-
is de wetenschappelijke basis c.q. ondersteunlng blnnen de deelnemende vakgroepen voldoende (voorafgaande publikatles)? is de voorgestelde aanpak geschikt voor het beoogde doel? wordt dit of verwant onderzoek ook elders gedaan, bestaan er contacten met de betreffende onderzoekers?
De tweede groep van criteria betreft de uitvoerlng en de organlsatle: is het project organisatorisch haalbaar; zijn er voldoende technische en personele faciliteiten? is de supervisie geregeld? gaat het project gepaard met intensivering van het gebruik van aanwezige, kostbare apparatuur of installaties? is de tijds- en financiele planning haalbaar? is het beslag op personele en materiele middelen in overeenstemmlng met het belang van het onderzoek; dragen derden bij aan het project? De derde groep van criteria betreft specifieke samenwerkingsaspecten: - draagt het project bij aan de realisering van de doelstelling van het Samenwerkingsorgaan; is het project van belang voor de samenwerking tussen de universiteiten op langere termijn? is er van beide instellingen input in het onderzoek (personeel, materieel) en is er voor beide spin off te verwachten (resultaten bruikbaar voor ander onderzoek, bijdrage aan VF-onderzoek)? wordt een eventuele onevenwichtigheid in input of output tussen de belde instellingen gecompenseerd? is het beoogde onderzoek relevant, gezien de maatschappelijke positie van de universiteiten (zowel gezamenlijk als afzonder1ijk)? is te verwachten dat het project tot samenwerking op onderwils gebied leidt (uitwisseling docentenjstudenten, stages, afstudeerprojecten)? zijn er efficiency-oogmerken (besparing, kwaliteitsverbetering)? zijn er bijzondere prioriteiten (zeals spreiding van projecten over de faculteiten, beschikbare middelen onderzoekpool)?
46
Bijlage 1 Onderzoekplan 1990
NOTA
ZWAARTEPUNTEN SAMENWER~NGSORGAAN
BRABANTSE UNIVERSITEITEN
maart 1988
47
1.
lnleiding Het Samenwerklngsorgaan Brabantse Unlversltelten zlet als zl)n belangrl)kste taak het ondersteunen van de onderwijs- en onderzoektaken van de KUB en de TUE door aanvulllng van de mogelijkheden die zij Ieder afzonder1ijk hebben. Op het gebied van onderzoek wordt de uitvoering van deze taak mogelijk gemaakt door beschikbaarstelling van middelen voor de gemeenschappelijke researchpool. Uit de pool worden ongeveer 20 onderzoekprojecten van een personeelsplaats voorzien, de meeste voor een perlode van vier jaar. lnmiddels bestaat de onderzoekpool ruim tien jaar (slnds 1977) en gedurende deze perlode bleken enkele gebleden een vruchtbare en langdurlge samenwerklng op te leveren. Op basis van duurzaam gebleken samenwerklng wil het Samenwerkingsorgaan de betreffende partners in de gelegenheid stellen een breed opgezet en lang lopend onderzoekprogramma ult te voeren. De vorm waarin dlt geschiedt is aanwijzing van een daartoe opgesteld programma als SO-zwaartepunt voor een periode van 6 1o jaar. De vanult het Samenwerkingsorgaan ter beschikking te stellen middelen worden voor een deel uit de onderzoekpool gefinancierd, voor het overige uit middelen van de beide lnstellingen.
a
2.
lnhoud van de SO-zwaartepunten
Basis Een zwaartepunt dient gebaseerd te zijn op duurzame samenwerking tussen personen en vakgroepenjfaculteiten. Het omvat bij de aanvang tenminste twee lopende SO-projecten, die bij beide universiteiten deel uitmaken van of gerelateerd zijn aan VF-onderzoek. DoeI Doel van het lnstellen van een zwaartepunt is het Iaten verrichten van hoogwaardig multidisciplinair onderzoek dat voor beide universiteiten van belang wordt geacht en waarvan nieuwe impulsen voor het reguliere onderzoek en voor het onderwljs verwacht mogen worden. Door de binding met bestaand onderzoek van de deelnemende vakgroepen kan het aanwijzen van een SO-zwaartepunt gezlen worden als een versterking van lopende multidisciplinaire onderzoeksinspanningen. Het toewijzen van extra personele en financiele middelen beoogt het uitbouwen in een bepaalde richting te stimuleren. Hierdoor krijgt de SO-procedure een aanvullende en richtlnggevende werking op hetgeen random de vaststelling en goedkeurlng van onderzoek reeds geregeld is.
48
Aard van het onderzoek Zwaartepuntonderzoek is grensverteggend onderzoek. In verband hiermee dient in de programmabeschrijving tot uitdrukking te komen: - hoe is in Nedertand en internationaal de stand van zaken op het betrokken gebied en hoe verhoudt het beoogde onderzoek zich daartoe - welke nieuwe inzichten zijn te voorzien - is een doorbraak in de ontwikkeling van het betrokken gebied ten gevolge van dit onderzoek te verwachten. Duidelijk moet zijn welk doel men met het gezamenlijk onderzoek beoogt. In tegenstelling tot hetgeen bij VF-programma's gebruikelijk Is (waarvan vooral het beginpunt vastligt) moet de eindsltuatie zo concreet mogelijk zi]n. Ook de tussen het begin en het eindpunt voorgenomen onderzoekstappen moeten zoveel mogelijk aangegeven zljn. Per activiteitjproject - dit geldt ook voor VF-onderdelen - moet duidelljk gemaakt worden welke de plaats is in het grote kader en hoe wordt bijgedragen tot het einddoel (systematisch, onderdeel van het netwerk en in de tijd, op een punt gefocussed). Op deze wijze wordt een zwaartepunt gekenmerkt door een strategie en door een duldelijke planning. Verwacht mag worden dat het zwaartepunt-onderzoek ook spin-off voor het onderwijs met zich meebrengt zoals: afstudeeropdrachten, stages, colloquia, docentenuitwisseling en eventueel AIO's/OIO's en postdoctoraal onderwijs. Relatie met de vakgroepen Het SO-zwaartepunt dient aan te sluiten bij VF-programma's van de deelnemende vakgroepen. Om te kunnen garanderen dat het zwaartepuntonderzoek goed van de grond komt, is het nodig dat de vaste staf van de betrokken vakgroepen het onderzoek draagt. Dit geschiedt door vanuit de vakgroep een gedeelte van het daar !opende VF-onderzoek in te brengen in het SO-zwaartepuntprogramma. Daarbij wordt aangegeven om welke activiteit het precies gaat en hoe dit past blnnen het zwaartepunt. Dit moet gezien worden als een commitment van de vakgroep ten opzichte van het Samenwerkingsorgaan. Daarnaast dient de vakgroep bereid te zijn zich te committeren tot de extra inspanning die afstemming van onderzoekactiviteiten en participatie in een groter geheel nu eenmaal met zich meebrengen. Naast de verantwoordelijkheid ten aanzien van het Samenwerkingsorgaan blijft elke deelnemende vakgroepjfaculteit verantwoordelijk voor het door haar uit te voerenjuitgevoerde deel van het gezamenlijke programma dat ook de normale facultaire goedkeurings- en beoordelingsprocedures doortoopt. 3.
Organisatie Omvang en duur De minimale omvang van een zwaartepunt is vanuit SO 3 formatie-plaatsen: tenmlnste 2 SO-projecten worden ingebracht waarvan de personele middelen ook na de oorspronkelijke einddatum van de projecten gegarandeerd worden voor de looptijd van
49
het zwaartepuntprogramma. Daarnaast wordt voor het zwaartepunt zo nodig formatieruimte beschikbaar gesteld uit centrale middelen van een of beide unlverslteiten of vanuit de faculteiten. Vanult de deelnemende vakgroepen komt hier bij de capacltelt die gemoeid Is met het In het zwaartepuntprogramma In te brengen VF-onderzoek (waartoe de vakgroep zich dan oak voor de looptijd van het SO-programma verbindt). Het totaal van de inbreng van de vakgroepen dient minimaal 2 manjaren per jaar te bedragen; bij een grater beslag op SO enjof centrale middelen wordt oak van hen een grotere bijdrage verwacht. De door de vakgroepen In te brengen fte's moeten bestaan uit door VF beschermde capaciteit; in veel gevallen zal dit verdeeld zijn over verschillende personen die bij het VF-programma betrokken zijn. Per vakgroep komt dit neer op 0.5 - 1.0 fte per jaar. De looptijd van een zwaartepuntprogramma kan varieren van 6 tot 10 jaar. Daarvan wordt het eerste jaar als aanloopjaar beschouwd. In het eerste jaar wordt het programma meer in detail uitgewerkt. Tevens kan In deze periode proefondervindelijk vastgesteld worden of - in deze vaak wat meer complexe opzet - inderdaad goed samengewerkt kan worden. Een definitieve aanwljzing als SO-zwaartepunt en goedkeuring van het programma vindt plaats aan het einde van het eerste jaar. De programmaduur wordt halverwege onderbroken door een zware voortgangs- en resultatenbeoordeling ten behoeve van een verlengingsgoedkeuring voor de resterende period e. Organisatie en Ieiding Er wordt van uit gegaan dat voor de organisatie van een SO-zwaartepunt de meest getHgende structuur zal zijn het instellen van een interuniversitaire werkgroep, waarln van de deelnemende vakgroepen deskundigen zitting hebben. In elk geval maken de !eiders van de betrokken VF- programma's deel uit van de werkgroep. De werkgroep heeft een sturende taak t.a.v. het zwaartepuntprogramma, daarbij rekening houdend met de eigen taken en verantwoordelijkheden van de participanten voor de 'eigen' VF-programma's. De voorzitter van de werkgroep wordt door het Samenwerkingsorgaan beschouwd als de wetenschappelijk Ieider en de voor het programma in zijn totaliteit aanspreekbare persoon. De installing van de werkgroep en de opstelling van een reglement geschiedt aan de hand van de bestaande procedures en voorbeelden In overteg met de participanten. Organisatorisch en beheersmatig wordt het zwaartepunt door het Stafbureau van het Samenwerkingsorgaan ondersteund, op dezelfde wijze als dat voor SO-projecten gebeurt. Relatie met facultaire en universitaire bestuursorganen Voor het instellen van een interuniversitaire werkgroep is instemming van de faculteit nodig, evenals voor de door de vakgroepen vastgestelde in te brengen onderzoekcapaciteit uit het VF-programma. In verband met de lange looptijd van een SO-zwaartepuntenprogramma wordt van de faculteit bovendlen continuerlng van de bescherming gevraagd voor de periode nadat het betreffende VF-onderzoek is afge-
50
lopen. Als het VF-onderzoek niet verlengd wordt of opgevolgd door gelijksoortlg VF-onderzoek - waarvan de reden kan zljn dat er kwalitatief of kwantitatlef onvoldoende output is - zal om die zelfde reden In overleg met de faculteit ombuiging van het betreffende deel van het SO-zwaartepuntenprogramrna overwogen moeten worden. Zowel vanwege de toewijzing van instellingsmiddelen, als in verband met de gevraagde bescherming is behandeling van de aanwljzlng als SO-zwaartepunt In de daarbij betrokken universitaire bestuursorganen nodig. Daarbij wordt dan mandatering aan het Samenwerkingsorgaan gegeven ten behoeve van de feitelljke lnvulllng van het programma. op dezelfde wijze als nu voor de gemeenschappelijke onderzoekpool geldt.
4.
Beoordellng en presentatie De beoordeling geschiedt door de VC BSP; zij vraagt daarvoor advies aan wetenschappers met een internationale reputatie. Hun adviezen worden bij het beoordelingsrapport gevoegd. De VC BSP hanteert de gebruikelijke criteria, die voor zwaartepunten lets aangescherpt woden (zie bijlage). De volgende beoordelingsmomenten worden vastgesteld: 1. bij de aanvragejvoorlopige toekenning van het programma: een zware beoordeling met medewerking van externe adviseurs; 2. na een jaar, bij de definitieve toekennlng: beoordeling op organlsatie- en ultvoeringsaspecten; 3. halverwege het programma: een zware voortzettingsbeoordeling met behulp van externe adviseursjvisitatiecommissie. Doel van de beoordeling is vooral het krijgen van antwoord op de vraag: is men op de goede weg? Belangrijke criteria zijn dan de internationale status van het onderzoek en de mate waarin nieuwe lnzichten bereikt worden. Zo mogelljk zullen de reeds eerder geconsulteerde externe adviseurs de visitatiecommissle vormen, eventueel aangevuld met buitenlandse deskundigen; 4. jaarlijkse marginale toetsing door de VC BSP via outputcontrole: naast een jaarlijks te houden wetenschappelijke presentatiedag vindt stelselmatlg toetsing op produktie plaats (met name publicaties en voordrachten op congressen); 5. evaluatie bij afloop van het programma. Ten aanzien van de beoordeling van het SO-zwaartepunt dient men zich te realiseren dat het niet-SO-deel, dat wil zeggen het door de vakgroepen uit het eigen VF ingebrachte onderzoek, in de totaalbeoordeling wordt meegenomen. Aan de andere kant
51
zullen ook de resultaten van het zwaartepuntprogramma een rol spelen in de 'gewone' VF-beoordeling van de facultaire programma's. Jaarlijks vindt wetenschappelijke uitwisseling plaats In de vorm van een presentatiedag waaraan door aile participanten wordt deelgenomen. Het is de bedoellng dat deze dag ook opengesteld wordt voor de bij andere SO-onderzoeken betrokkenen en voor belangstellenden van binnen en buiten de KUB en de TUE. Deze presentatiedag wordt ook gebrulkt voor formatieve evaluatie, waarblj feedback wordt gegeven en gedachtenuitwisseling plaatsvindt. 5.
Middelen. beeindiglng. wijziging Middelen Naast de personele middelen stelt het Samenwerkingsorgaan een bepaald bedrag ter beschikking in de steer van overige lasten, op dezelfde wijze als voor SO-projecten gebruikelijk is. Voor senior-onderzoekers wordt bijvoorbeeld gerekend op jaarlijks congresbezoek (vanaf het 2e programma]aar). Afhankelijk van de aard van het programma kan ook geld voor apparatuur en software ter beschikklng gesteld worden. De kosten van de jaarlijkse presentatledag en van een actief te voeren publicitair beleld komen eveneens voor rekening van het Samenwerkingsorgaan. Een globale schatting van de benodlgde middelen dient bij de programma-aanvrage gevoegd te worden. Blj toewijzing wordt Mn bedrag voor de eerste helft van de looptijd gereserveerd; de beschikbaarstelling geschiedt per kalenderjaar. Tussentijdse beiHndiglng of wljziging Het zwaartepunt wordt na het eerste jaar toegewezen voor ca. 3 of 4 ]aar, met een optie op verlenging voor eenzelfde periode. Of de tweede periode wordt toegewezen hangt af van de resultaten van de beoordeling halverwege. Na de definitieve acceptatie aan het eind van het eerste jaar is tussentijdse beein· diging onder normale omstandigheden niet mogelijk: wei kan ingeval van duidelljke en onherstelbare nalatigheid in de uitvoering de door het Samenwerkingsorgaan toegezegde ondersteuning verminderd worden. Dit geldt 66k ten aanzlen van de uit centrale middelen gefinancierde plaatsen. In zo'n geval vindt eerst overleg plaats met de colleges van bestuur en wordt de Vaste Commlssie Beoordeling Samenwerkingsprojecten om advies gevraagd. Tussentijdse bijsturing van het zwaartepuntenprogramma is op ondergeschikte punten altijd mogelijk. Wijziging van een hoofdliin kan noodzakelijk zijn indien een van de betrokken VF-programma's na afloop niet verlengd wordt en daardoor de door de betreflende vakgroep ingebrachte capaciteit op losse schroeven komt te staan. Er wordt van uitgegaan dat de toegezegde capaciteit beschikbaar blijft; in overleg binnen de werk· groep en met de betrokken vakgroepjfacultelt kan een gewljzigde onderzoekslijn aan het Samenwerkingsorgaan ter goedkeuring voorgelegd worden.
52
Bijlage blj Nota Zwaartepunten
Beoordelingscriteria De beoordelingscriteria voor SO-zwaartepuntenprogramma's liggen in het verlengde van de voor SO-projecten geldende criteria. Deze sluiten aan bij hetgeen landelijk voor onderzoekprojecten gebruikelijk Is, aangevuld met specifieke samenwerkingsaspecten. Wetenschappelijke en methodische aspecten: - haalbaarheid van het programma; kans op succes van de onderdelen wetenschappelijke relevantie; nieuwe kennis of inzichten internationale status; is het onderzoek uniek te verwachten publikaties succes voorafgaand onderzoek; publikaties geschiktheid van de voorgestelde aanpak voor het beoogde doel wetenschappelijke basis lnjondersteuning vanuit de deelnemende vakgroepen wetenschappelijke status van het gelieerde VF-onderzoek contacten met verwant onderzoek elders. Samenwerkingsaspecten: - belang van het onderzoek voor de samenwerking op langere termijn wordt gebruik gemaakt van het complementalre karakter van de belde unlversiteiten aansluiting bij profileringsbeleid binnen KUB en TUE evenwichtigheid In inbreng van beide instelllngen en van spin off maatschappelijke relevantie efficiency-oogmerken bijzondere prioriteiten gebleken duurzaamheid van de samenwerking. Uitvoering en organisatie: - haalbaarheid uit organisatorisch oogpunt: voldoende technische en personele faciliteiten regaling van de wetenschappelijke Ieiding, verantwoordelijkheden t.o.v. de eigen faculteiten en t.o.v. de werkgroep haalbaarheid tijds- en financiele planning evenwicht tussen facultaire en SO-Inbreng spin of voor onderwijs (afstudeeronderzoek, stages, colloquia, gastdocentschap).
53
Bijlage 2 Onderzoekplan 1990
Verloop en resultaten van de Samenwerkingsprojecten sinds 1977 Van de in voorafgaande onderzoekplannen beschreven Samenwerkingsprojecten zijn er per 31 december 1989 35 afgesloten. Voor de projectbeschrijvingen van afgesloten projecten zij verwezen naar vorige onderzoekplannen. Hieronder is per jaar vermeld welke projecten zijn afgesloten en tot welke resultaten deze geleid hebben. Kortlopende projecten en voorstudies zijn in dit overzicht niet op genomen.
1989
Oaar van afsluiting) Verwerking van kooer in Latiins Amerika Looptijd van 1 juli 1988 tot 1 oktober 1989. Uitgevoerd door ir. K.D. Paulus (1.0 fte). Projectresultaten: 1 subsidievoorstel, 1 congrespaper.
Data machines en interfaces Looptijd van 1 september 1987 tot 1 september 1989. Uitgevoerd door ir. F.T.A.M. Pieper (1.0 fte). Aantal publicaties: 1 Dissertatie: 1989. ldentificatie van communicatieve functies In inforrnatiedlalogen Looptijd van 1 januari 1985 tot 1 januari 1989. Het project wordt vervolgd als onderdeel van het SO-Zwaartepunt Dialoogvoerlng en kennisopbouw onder de titel 'Een functionele beschrijving van dialoogstructuur'. Uitgevoerd door ir. R.J. Beun (1.0 fte). Aantal publicaties: 11 Dissertatie: 1989. Rantsoenering en niet-lineaire budqetbeperking bij arbeidsaanbod en consumentengedraq Looptijd van 1 juni 1985 tot 1 september 1989. Uitgevoerd door drs. P.Th.M. ten Hacken (0.9 fte). Aantal publicaties: 1 Dissertatie: in voorbereiding. 'Organisatle. techniek en arbeid'. Op zoek naar kwaliteit Looptijd 1 december 1987 - 1 december 1989. Uitgevoerd door drs. B.G.M. Fruijtier (0.2 fte).
54
Aantal publicaties: 1 Dissertatie: in voorbereidlng. Waardoor leren we het een beter dan het ander. een analvse met TOPS Looptijd 1 januari 1987 - 1 april 1989. Uitgevoerd door drs. A.J. Duljf (0.8 fte) en van 1 september 1988 tot 1 januari 1989 door H.J.M. Notebom (0,4 fte). Projectresultaat: 1 conferentiepaper Monitoring van leergedrag in computer ondersteund onderwijs Looptijd 1 januari 1987 tot 1 augustus 1989. Uitgevoerd door dr. A. Schouten (1.0 fte). Aantal publicaties: 10 1988 De machine-niiverheid in Nederland tot 1914 Looptijd 1 januari 1985 - 1 januari 1989. Uitgevoerd door drs. G. van Hooff (0.8 fte). Aantal publicaties: 48. Dissertatie: in voorbereiding. Het bepalen van correlaties tussen EOG en EEG signalen. t.b.v. een correctiemethode voor oogbewegingsartefacten in de EEG Looptijd 1 september 1983 - 1 januari 1989. Uitgevoerd door ir.M.M.C. van den Berg-Lenssen (0.8 fte). Aantal publicaties: 6 Dissertatie: in voorbereiding. Euroq rammatica: een pilot study mede met het oog op vaktaaltgepasslngen Looptijd 1 januari 1985- 1 januari 1989. Uitgevoerd door drs. R.J.C. Smits (1 .0 fte). Aantal publicaties: 57 Dissertatie: 1989. Gerrit Mannoury en de Nederlandse Significa Looptijd 1 juli 1986- 1 september 1988. Uitgevoerd door dr. L. Bergmans (niet in dienstverband). Projectresultaten: 1 symposium en 9 publicaties. 1987 Verwerkinq van koper in ontwikkelingslanden Looptijd 1 september 1983 -1 september 1987. Uitgevoerd door dr.ir. J.C.M. Marijnissen (1.0 fte); van 1 september 1983-1 maart 1985 door ir. A.H.M. Sannen (1.0 fte). Aantal publicaties: 11.
55
Neuromagnetlsche metingen Looptijd 1 januarl1985 tot 1 november 1987. Uitgevoerd door lr. W.J.J. Kouijzer (1.0 fte) tot 1 juli 1986; van 1 september 1986 tot 1 november 1987 door J.R. BOgel en J.A.M.G. Keulen (tezamen 0.5 fte). Aantal publicaties: 1. Halfautomatische tekstanalyse Looptijd 1 januari 1984 tot 1 januari 1988. Uitgevoerd door drs. A.F.M. van Opstal (0.6 fte) en drs. H.J. Kempff (0.4 fte). Aantal publicaties: 5.
1986 Analyse van het beslissen bl) meerdere niveau's Looptijd 1 september 1982 - 1 september 1986. Uitgevoerd door ir. B.A. Meijboom (1.0 fte). Aantal publicaties: 6. Oissertatle: 1986. Clienteneffect in een dynamisch model van de onderneming Looptijd 1 juli 1982- 1 augustus 1986. Uitgevoerd door drs. G.J. van Schijndel (1.0 fte). Aantal publicaties: 16. Oissertatie: 1987. Wiskundige economie Looptijd 16 september 1982 - 16 september 1986. Uitgevoerd door drs. C.A.A.M. Withagen. (1.0 fte). Aantal publicaties: 8 Oissertatie: 1984. Het leren van psychomotorische vaardigheden in het lager technisch onderwiis Looptijd 1 januari 1983- 1 januari 1987. Uitgevoerd door drs. A. Schouten (0.5 fte) en drs. M.A.M. Deijkers (0.5 fte). Aantal publicaties: 20. Oissertatie: een in 1987 (drs. A. Schouten). Substitutie van productiefactoren uitgaande van technische productlefunctles Looptijd 1 mei 1985 - 1 april 1986. Uitgevoerd door dr. P.J. van den Heuvel (1.0 fte). Aantal publicaties: 8.
56
1985 Rechterliike en bestuurlijke organisatie van de heerlijkheid Ravenstein ca. 1200 - 1795. met de daarbij behorende historische geografle Looptijd 1 september 1983 - 1 september 1985. Uitgevoerd door mr. G.F. van der Ree-Scholtens (0.5 fte). Dissertatie in voorbereiding. Behaagliikheid van het binnenmilieu in werksituaties Looptijd 1 augustus 1981 -1 november 1985. Uitgevoerd door drs. A.E.G.M. Pas (1.0 fte). Aantal publicaties: 4. lnteractief leren van bearippen in een tweede taal Looptijd 1 januari 1983- 1 januari 1986. Uitgevoerd door drs. H.A.A. Otten (1.0 fte). Aantal publicaties: 6. Dissertatie in voorbereiding. Regeltechniek en keuzegedrag Looptijd 1 maart 1981 - 1 juni 1985. Uitgevoerd door drs. H. H. Boelens (1.0 fte). Aantal publicaties: 7 Dissertatie: 1988. Toepassing van de theorie der stochastische lineair-kwadratische differtentiespelen op een econometrisch model van de E.G. Looptijd 16 maart 1981 -1 juli 1985. Uitgevoerd door ir. M.D. Merbis (1.0 fte) Aantal publicaties: 4. Dissertatie: 1986. Managerspercepties en selectiecriteria voor managementfuncties Looptijd 16 maart 1983- 1 november 1985. Uitgevoerd door drs. B.J.P.H. Dols (tot 1 juni 1984, 1.0 fte) en drs. E.H.M. Meijs (vanaf 1 augustus 1984, 1.0 fte). Aantal publicaties: 2. Waste Management II Looptijd: 1 oktober 1981 - 1 januari 1985. Uitgevoerd door ir. B. van Weenen (1.0 fte) en A. Bieze (0.2 fte). Aantal publicaties: 29.
57
Arbeldsdyurverkorting en flexibilisering/differtentiatie van arbeldspatronen aan de KH-Tilburg en de TH-Eindhoven Looptijd: 1 oktober 1984 - 1 augustus 1985. Uitgevoerd door drs.ing. M.H. van Eijk (0.8 fte) en ir. C.A.J.M. Aarts (0.8 fte). Aantal publicaties: 1. Vrouwen en de gebouwde omgeving Looptijd: 1 september 1984- 1 juni 1985. Uitgevoerd door ir. J.M.P. Loeffen (0.5 fte) en ir. K.B. Overdijk (0.5 fte). projectresultaat: 1 tentoonstelling. 1984 Schatten in MIMO-modellen Looptijd van 1 september 1979- 1 augustus 1984. Uitgevoerd door dr. A.K. Hajdasinski (1.0 fte). Aantal publicaties: 37. 1983 Toetsing van de motor-inhibitie-hyoothese van Obrist Looptijd 1 januari 1981 - 1 februari 1983. Uitgevoerd door drs. S.A.V.M. Haagh (1.0 fte). Aantal publicaties: 2. Psychotvsiologlsch onderzoek van motorpreparatieprocessen Looptijd 1 juli 1979- 1 juli 1983. Uitgevoerd door achtereenvolgens ir. W.E.J. van den Bosch (1.0 fte) (tot 16-2-82), ir. JAM. van Mastbergen (vanaf 4-5-1982- 15-3-1983) en ir. J.E.W.M. Dautzenperg (1.0 fte) (vanaf 15-3-1983 tot 1-7-1983). Aantal publicaties: 6. 1982 Technische innovaties Looptijd 1 juli 1978 - 1 juli 1982. Uitgevoerd door dr.ir. H.W. Lintsen (1.0 fte) (tot 1-7-1980) en ir. A.M.C. Lemmens (1.0 fte) (vanaf 1-8-1980). Aantal publicaties: 18. Eindhoven 750 jaar Bestaan en Bedrijvigheid Looptijd: 1 januari 1981 - 1 oktober 1982. Uitgevoerd door drs. H. Schippers (1.0 fte). Projectresultaten: 1 tentoonstelling; 1 boek.
58
1981 Marktmechanismen en onevenwichtige transacties Looptijd: 1 november 1977 - 15 september 1981. Uitgevoerd door drs. P.J. van den Heuvel (1.0 fte). Aantal publicaties: 6. Dissertatie: in 1981. Waste Management I Looptijd: 1 januari 1981 -31 december 1981. Uitgevoerd door drs. D.W.M. Eskens (1.0 fte) en lr B. van Weenen (1.0 fte). Aantal publicaties: 2.