De zeven punten van BON voor de formateurs Bos en Kamp Onderwijs is van het grootste belang voor een moderne samenleving; niet alleen voor een vitale economie, maar ook voor de verwezenlijking van maatschappelijke idealen als gelijke kansen, emancipatie en zelfontplooiing. Sinds haar oprichting in 2006 beijvert de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) zich voor de verbetering van het onderwijs in Nederland. Het geluid van BON heeft ook bij de politiek weerklank gevonden en de laatste jaren zijn er verscheidene maatregelen doorgevoerd die in overeenstemming zijn met onze voorstellen. Dit laat onverlet dat nog vele verbeteringen nodig zijn. Nu beseffen wij terdege dat de nieuwe regering voor grote economische uitdagingen staat en de financiële middelen om het onderwijs te verbeteren momenteel beperkt zijn. Mede met het oog daarop wil BON u enkele maatregelen ter overweging meegeven die de kwaliteit van het onderwijs ten goede kunnen komen. Sommige daarvan kunnen bovendien op korte termijn een positief effect hebben op ‘s Rijks Financiën. Inmiddels wordt algemeen onderkend dat voor goed onderwijs goed opgeleide en inspirerende docenten van doorslaggevend belang zijn. Dat is ook de strekking van het recentelijk verschenen rapport van McKinsey over de Nederlandse onderwijsvernieuwing. Maar met goede docenten alleen zijn we er nog niet. Zij moeten binnen hun organisatie wel in de positie zijn gebracht om hun vak naar behoren te kunnen uitoefenen. Dat is bepaald niet altijd het geval. Volgens BON kan het onderwijs in Nederland alleen verbeterd worden als binnen onderwijsinstellingen zelf de kwaliteit van onderwijs en de kwaliteit van de docent weer centraal komen te staan. Daartoe is het echter noodzakelijk dat de huidige (machts-)structuren binnen het onderwijs worden gewijzigd. Dat de overheid tot dusver deze structuren ongemoeid heeft gelaten, is een belangrijke oorzaak van de kwaliteitsproblemen waarmee het Nederlands onderwijs momenteel kampt. De laatste jaren is namelijk pijnlijk zichtbaar geworden dat het bestuur en management van nogal wat onderwijsinstellingen hun verantwoordelijkheid niet aankunnen. Vaak ook ontbreekt het hen aan specifieke deskundigheid, bijvoorbeeld met betrekking tot de realisering van nieuwbouw of het investeren in financiële producten. Bovendien blijkt – evenals in andere (semi-)publieke sectoren – het beheren van grote sommen publiek geld zonder persoonlijke verantwoordelijkheid voor de risico’s een moeilijke aangelegenheid, vooral ook in morele zin: fraudezaken rond inschrijvingen en diploma’s, onverantwoorde risico’s met derivaten, faillissementen en te grote investeringen in gebouwen ten koste van het onderwijs. Het proces van bestuurlijke en financiële verzelfstandiging van onderwijsinstellingen dat nu zo’n twintig jaar geleden is ingezet, blijkt grote nadelen te hebben. Publiek bekostigde onderwijsinstellingen zijn geen bedrijven in eigenlijke zin en ze zijn ook nog eens te belangrijk om failliet te laten gaan. Daardoor ligt voor bestuurders altijd de moral hazard op de loer risico’s te nemen ten koste van de onderwijskwaliteit en nog wel op rekening van de gemeenschap.
Daarom is een fundamentele herziening van bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de relatie tussen overheid en onderwijsinstellingen geboden. Er bestaat op dit moment nauwelijks toezicht op de besteding van de publieke middelen die onderwijsinstellingen ontvangen in de vorm van een lumpsumfinanciering. Bovendien hoeft daarover geen publieke verantwoording te worden afgelegd. Noch de tucht van de markt, noch de tucht van de overheid houdt bestuurders bij de les: the worst of both worlds. Naast de mede daardoor veroorzaakte misstanden die de laatste jaren aan het licht zijn gekomen, heeft deze situatie ertoe geleid dat het primaire proces van het kwalitatief goed onderwijs verzorgen op veel instellingen ondergeschikt is gemaakt aan het kwantitatieve denken in geld en aantallen. Te veel bestuurders zijn gericht geraakt op groeien en groter worden, meer studenten binnenhalen, fuseren met andere instellingen, investeren in grote prestigieuze gebouwen en werken aan het imago en de positie in ‘de markt’ die in feite niet eens een echte markt is. Dit heeft de positie van de vakdocent binnen de organisatie en de kwaliteit van het onderwijs ernstig ondermijnd en een verkeerde onderwijscultuur in de hand gewerkt. Daarnaast hebben onderwijsinstellingen grote sommen geld weggesluisd van het primaire proces naar spaarrekeningen. De in het vorig kabinet ingestelde commissie Don concludeerde dat de oorzaak daarvan gelegen is in een moeilijke toegang tot de kapitaalmarkt en een gebrek aan financiële deskundigheid. Zij miskent echter het eenvoudige feit dat het vergroten van het eigen vermogen juist onmiddellijk financieel voordeel oplevert – bijvoorbeeld in de vorm van rente – en in die zin volkomen rationeel is. Mede daardoor beschikten onderwijsinstellingen eind 2010 tezamen over een eigen vermogen van 11 miljard euro waarvan nota bene 5,4 miljard op de bank. Voor het wo, hbo en mbo kan men nog aannemen dat dit geld bestemd is voor nieuwbouw maar dat is bij po en vo niet het geval aangezien zij niet zelf de bekostiging daarvan dienen te dragen. Toch hadden ook po en vo samen 3,8 miljard op de bank staan (CBS Statline, 2012). Het huidige bekostigingsmodel van het Nederlands onderwijs is noch werkelijk sociaaldemocratisch van aard, noch zuiver liberaal, noch pragmatisch wenselijk. Maatschappelijk heeft het zijn langste tijd gehad. De kern van onze boodschap aan een nieuw kabinet is dan ook simpel. Beëindig de huidige vorm van bekostiging en daaraan gerelateerde financiële en bestuurlijke zelfstandigheid van onderwijsinstellingen want ze werkt onheldere, ondemocratische en onprofessionele verhoudingen in de hand en ondermijnt de onderwijskwaliteit! 1) Verplicht onderwijsinstellingen te gaan ‘schatkistbankieren’. Schatkistbankieren wil zeggen dat de kasgelden en spaartegoeden van publieke onderwijsinstellingen in plaats van bij de bank bij de schatkist gestald worden. Instellingen
kunnen overigens gewoon blijven bankieren bij hun eigen bank maar het saldo wordt aan het eind van de dag wel verrekend met de schatkist. Deze maatregel kost niemand iets en levert de overheid op korte termijn ruim vijf miljard euro op – publiek geld dat nu privaat is weggezet. 2) Beëindig de huidige ongeclausuleerde lumpsumbekostiging. Op korte termijn is de eenvoudigste oplossing voor de problemen rond de lumpsum de opdeling ervan in twee componenten. Eén component wordt geoormerkt voor docenten in het primaire proces. De andere component is bedoeld voor alle overige kosten. Plaats een semipermeabel schot tussen deze twee componenten. Geld bestemd voor docenten mag niet ergens anders voor gebruikt worden dan voor het primaire proces; andersom mag wel. 3) Maak een eind aan de overwegend kwantitatieve grondslag van de bekostiging. Momenteel worden onderwijsinstellingen vooral beloond op basis van het aantal leerlingen of studenten dat in- en uitstroomt. Dit leidt ertoe dat de meeste onderwijsinstellingen erop gericht zijn zoveel mogelijk leerlingen of studenten binnen te halen, met een wildgroei aan opleidingen en inflatie van kwaliteit tot gevolg. Laat daarom kwaliteitscriteria veel zwaarder wegen in de bekostigingssystematiek dan nu het geval is en beperk het aantal studierichtingen. Ga veel meer uit van een aanbod- in plaats van vraagfinanciering. Beloon o.a. het opleidingsniveau van docenten, het aantal contacturen verzorgd door vakdocenten, de nascholing en ondersteuning van docenten en de daadwerkelijk toegevoegde waarde die docenten weten te realiseren in het leerproces van studenten. Breng rust op onderwijsinstellingen door de financiering niet jaarlijks te herzien op basis van in- en uitstroomcijfers maar in principe uit te gaan van een termijn van vijf jaar. 4) Centraliseer de financiering voor nieuwbouw in een landelijk bouwfonds. Op dit moment moet iedere onderwijsinstelling apart de financiering van haar eigen huisvesting regelen. Dit betekent in de praktijk dat zij een gedeelte van de lumpsum sparen voor nieuwbouw waarover zij enige tijd rente ontvangen om vervolgens een hypotheek af te sluiten waarover zij jarenlang rente en aflossing betalen met publieke middelen. Deze vermenging van privaat en publiek geld is niet transparant. Bovendien, waar rente wordt betaald of verliezen worden geleden vanwege risicovolle constructies, is de gemeenschap geld kwijt dat bedoeld is voor onderwijs. Zorg daarom dat de voordelen van het vroegere ideaalcomplex terugkomen zonder de nadelen van overmatige overheidsbemoeienis. Dit kan door een landelijk bouwfonds op te richten waarin de overheid jaarlijks het voor alle instellingen beschikbare budget stort. Daaruit kunnen onderwijsinstellingen geld voor nieuwbouw én de nodige expertise betrekken. 5) Introduceer een functiewaarderingssysteem dat op onderwijskwaliteit is gericht.
De huidige functiewaardering beloont niet het opleidingsniveau van docenten terwijl dit nu juist de enige factor is die aantoonbaar leidt tot verbetering van het onderwijs. In plaats daarvan beloont deze waardering juist het zich terugtrekken uit het primaire onderwijsproces ten gunste van managementtaken. Daaraan moet een einde komen. Waardeer managementtaken niet hoger dan lesgevende taken (of slechts voor enkele bestuurlijke posities – vastgelegd in de CAO), maak het mogelijk dat docenten op basis van hun vakinhoudelijke niveau en ontwikkeling carrière kunnen maken en stel voor dat doel geld ter beschikking waarover docenten zelfstandig kunnen beschikken voor hun nascholing (trekkingsrecht). Het dit jaar geopende lerarenregister door de Onderwijscoöperatie zou in dat kader een belangrijke rol kunnen spelen. 6) Bewaak de onderwijscultuur op alle instellingen door een overheidstoezichthouder. Gezien de vele problemen die zich in het onderwijs voordoen, is het noodzakelijk dat de overheid zelf een toezichthoudende rol vervult. Deze overheidstoezichthouder wordt jaarlijks aan een instelling toegewezen, bezoekt de locaties met grote regelmaat, heeft inzage in de financiële stukken, heeft contact met de medezeggenschap, wordt betrokken bij en gekend in grote beslissingen en vervult de rol van onafhankelijke ombudsman binnen de instelling. Dit laatste moet ook de cultuur van angst en intimidatie doorbreken die op veel onderwijsinstellingen is ontstaan. Het ontbreken van een onafhankelijk ‘vreemd oog’ is één van de oorzaken van de misstanden in de onderwijswereld. De bekostiging van dit toezicht komt ten laste van de lumpsum. 7) Verhoog het eindniveau van het mbo en beperk de instroom in het hoger onderwijs. De kwantitatieve systeemdruk en de daling van kwaliteitseisen die daarvan uitgaat heeft tot gevolg dat het hoger onderwijs de afgelopen jaren een explosieve groei heeft laten zien (van 477.000 studenten in 2000 naar 659.000 in 2011). Het najagen van abstracte Bolognadoelstellingen heeft veel studenten in het hoger onderwijs gebracht die daar wat kennisniveau en/of talent betreft niet thuishoren, met alle extra belasting voor docenten én extra kosten van dien. Het heeft dan ook een diploma-inflatie tot gevolg gehad die doorwerkt tot in het wo. De groei van het hoger onderwijs wordt mede veroorzaakt door de kwaliteitsdaling op veel mbo opleidingen (met name die op ROC’s). Mede als gevolg daarvan is de maatschappelijke waardering voor het middelbaar beroepsonderwijs afgenomen met als resultaat dat voor veel beroepen inmiddels een hbo-diploma wordt gevraagd waar vroeger een mbo-diploma volstond. Dit is verspilling van tijd en geld. Verbeter de kwaliteit van alle onderwijssectoren en verhoog het eindniveau onder meer door een verbetering van het opleidingsniveau van docenten en de invoering van (gedeeltelijke) centrale toetsing in het laatste jaar van het mbo en hbo. Ontmantel ROC’s, vorm mbo niveau 1 en 2 om tot Vaklycea (samen met de beroepsgerichte leerweg in het vmbo), zorg voor kwalitatief hoogwaardige mbo-opleidingen niveau 3 en 4 en stel hogere eisen aan in- en uitstroom in het hoger onderwijs, in het bijzonder in de lerarenopleidingen. Laat
universiteiten met hun vakdisciplines een actieve rol spelen bij het bewaken van vakmatige kwaliteit van het onderwijsgebouw. Namens het bestuur van Beter Onderwijs Nederland, Ad Verbrugge, Voorzitter