De wonDerlycke historie van kikkers, paDDen en salamanDers
De wonDerlycke historie van kikkers, paDDen en salamanDers een cultuurgeschieDenis
Johan Boussauw
Dit boek is gepubliceerd door Johan Boussauw
© 2016 Johan Boussauw omslagontwerp: kristien Berings vormgeving binnenwerk: kristien Berings illustraties: zie verantwoording op bladzijde 174
inleiDing A
mfibieën zijn alomtegenwoordig, zowel in het volksgeloof als in mythen, legenden, sprookjes enz.
D
it boek behandelt het onderwerp vanuit zeer verschillende invalshoeken en beperkt zich, geografisch gezien, tot de ons omringende landen. het is een studie naar de houding van de mens in de loop van de geschiedenis tegenover de natuur, in dit geval specifiek tegenover kikkers, padden en salamanders. Het betreft dus een cultuurgeschiedenis die evenveel vertelt over de mens als over de houding van de mens ten opzichte van de dieren. het bronnenmateriaal dat daartoe werd geraadpleegd, gaat van de vroegste geschreven bronnen tot het einde van de 19de eeuw.
A
mfibieën hebben altijd al de aandacht getrokken, alleen al vanwege de gedaanteverwisseling die ze doormaken: van ei tot larve en verder tot volwassen dier. Ze symboliseren transformatie en regeneratie. Ze worden in verband gebracht met water, regen en vruchtbaarheid. De westerse en christelijke visie op de kikker richt zich op die verschillende ontwikkelingsstadia als symbool voor de wederopstanding en spirituele evolutie. Amfibieën leven in vochtige plaatsen of in de onmiddellijke nabijheid van water, waarvan ze afhankelijk zijn voor hun voortplanting. Bij regenweer komen ze in grote aantallen tevoorschijn. in de oudheid meende men te weten dat ze spontaan ontstonden uit opgewarmde modder. Ze waren dan ook het symbool van de schepping en van het leven dat onophoudelijk herboren wordt.
-7-
-8-
kikkers,
paDDen en salamanDers
BeschriJving kikkers
K
ikkers en padden hebben grotendeels dezelfde levenswijze. Ze delen hetzelfde voedsel, lijken wat hun uiterlijke vorm betreft, sterk op elkaar en ondergaan een nagenoeg identieke evolutie van kikkervisje tot volwassen dier.
T
erwijl de pad vrij schuw en achterdochtig is, enkel ’s nachts op jacht gaat en in de duisternis leeft, zien we de kikker overdag jagen en zich opwarmen in de zon. Zijn huid is glad en glibberig. Zijn kleuren zijn levendig en zijn poten, in tegenstelling tot die van een pad, langer, waardoor hij grotere sprongen kan maken. van de twee is de kikker veruit het meest populair. het diertje komt dan ook eerder sympathiek en vriendelijk over, zodat het niet te verwonderen is dat kikkers dikwijls de hoofdrol spelen in animatiefilms en kinderboeken.
A
an de beeldrijke taal om de beschrijving en de groei van een kikkervisje weer te geven zoals het beschreven is in de Bijbel der natuure of historie der insecten door Jan swammerdam (1637-1680), kunnen we niet weerstaan:
‘
… het waaragtig kikvorsch ey, of het wurmken van het Kikvorschken in syn eerste rok, die sig op de manier, gelijk een swart klootken vertoont, al waar nog een andere kloot, die uyt een doorlugtige, taye en slijmerige substantie bestaat, rontsom loopt, het geen eygentlijk het voetsel van het wurmken der kikvorsch is, dewelke daar binnen in, sijn eygen deksel besloten leyt; soo dat het wurmken van de kikvorsch als het dojer van dit ey is, en syn voedsel als het wit.’
K
onrad von megenberg – we schrijven 1348-1350 – vermeldt in zijn Buch der natur de volgende wetenswaardigheden over de kikker:
‘in de maand augustus kan hij zijn muil niet openmaken, noch om -9-
kikkers,
paDDen en salamanDers
te eten, noch om te drinken of te roepen, noch tot enig ander doel en men kan hem de muil amper met een stok openen. kikkers paren veel vaker ’s nachts dan overdag, waaruit men kan opmaken dat er bij deze daad enig schaamtegevoel gepaard gaat. Diegenen die bij dag en nacht onkuis zijn kunnen daar van leren. Ze hebben weinig nut van die overdaad, want zulk ongevoeg beneemt de stem haar schoonheid, de ogen hun scherpte, ontneemt het lichaam kracht en sterkte en verderft de ziel’.1/
Afb.1
- 10 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
Hierover zegt Jacob van maerlant (1235 tot ca. 1300): ‘En als ze genieten in hun spel schieten aardig veel zaad’. Bij het paren lozen ze dus veel zaad.
K
ikkers werden in de Natuere der dieren (1561) in het hoofdstuk ‘van den vorsschen’ als volgt omschreven:
‘D
en Watervorsch is sonder eenigh fenijn. Ghelijck der Padde maer maect luyder getier. Sijn roepen ons / voorteekenen des reghens fijn. sommighe seggen datter en maniere is die de honden stom maecke alsmen in haer keele worpt / maer ten is niet alsoo’.2/
F
uretière heeft het, net als bij de pad, over een klein insect of een kleine vis (petit insecte ou poisson) die ontstaat in moerassen, beekjes, grachten en andere modderige waterplassen.3
I
n henegouwen en ook elders beschouwde men de kikker als het vrouwtje van de pad. Daarvan komt het gezegde: ‘il n’y a pas de grenouille qui ne trouve son crapaud’: er is geen kikker die zijn pad niet vindt. in haute-Bretagne is er in een sprookje sprake van het huwelijk tussen een kikker en een pad.4
‘A
la notre-Dame de mars (25 maart), les grenouilles deviennent crapauds’ (côte d’or).
‘P
our le dimanche des rameaux (palmzondag), les grenouilles deviennent crapauds’ (Loire). Vanaf deze datum zoekt niemand nog naar kikkers uit angst om ze te verwarren met padden, die op dezelfde plaatsen vertoeven. aangezien kikkers en padden een soortgelijke levenswijze vertonen, is het ook niet zo verwonderlijk dat men vroeger dacht dat ze tot een en dezelfde soort behoren. We mogen niet vergeten dat met de term rana tot aan de achttiende eeuw zowel de kikker als de pad werden aangeduid.
- 11 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
paDDen
D
e pad is moeders mooiste niet. niet in het verleden en ook niet vandaag. Bovendien heeft ze een uiterst lage aaibaarheidsfactor.
D
e literatuur van de vorige eeuwen is niet mals in haar beschrijving. we geven daarvan een bloemlezing:
‘Z
e is lelijk, afschrikwekkend en afschuwelijk. Ze heeft een dikke, afgeplatte kop, uitpuilende ogen en een brede bek. Haar huid is dik en moeilijk te doorboren. haar rug is breed en plat, de buik opgezwollen, breed en gevlekt. Haar keel is van een bleekgele kleur. Haar met puisten of wratten bedekt lichaam zijn oorzaak dat ze steeds een voorwerp van afkeer en verschrikking voor de mens is geweest. ook de plaatsen waar padden zich ophouden zijn niet de meest idyllische. we vernoemen duistere grachten, ondergelopen kelders, stinkende poelen enz. Ze voedt zich met stinkende en giftige kruiden, verbergt zich in het slijk of kruipt onder stenen.
Z
e heeft ogen, maar ze ontvlucht het licht. Ze heeft poten waarmee ze zich nauwelijks verheft en op stuntelige wijze rondkruipt.
M
en krijgt ze niet te zien overdag, maar wel ’s nachts en vooral op regenachtige dagen.
P
adden kruipen overal onder, ze lijken banden te hebben met de ingewanden van de aarde en het zijn dan ook uitgesproken chtonische dieren (van het griekse khtôn: aarde). algemeen verspreid is dan ook het geloof als zouden padden zich enkel en alleen met aarde voeden. Dit dan weer ten gevolge van een goddelijke straf. Inderdaad, padden zijn veroordeeld geworden tot het leven in en onder de grond omdat ze niet ophielden met zingen op de dag van het overlijden van christus. Ze houden zich op in de duistere ingewanden van de ondergrond waaruit het leven ontkiemt en de doden terugkeren. Door hun levenswijze kan men zeggen dat ze een overgangsfiguur zijn tussen de wereld van de doden (de diepten der aarde) en de wereld der levenden (de oppervlakte).’
H
et ging zelfs zo ver dat de natuurkundige Lacépède zich honderd jaar geleden afvroeg waarom men toch een dier liet bestaan waarvan de aanraking al de zinnen ergert, een wangedrocht dat sedert lang door de openbare mening is geschandvlekt.5/
H
et is dus nog niet zo lang dat de pad als uiterst nuttig beschouwd wordt en ze de vriend van de tuinman wordt genoemd wegens het verdelgen van allerlei voor de moestuin schadelijke dieren zoals insecten en slakken. - 12 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
In het Dierenpalleys (1520) wordt de pad als volgt omschreven: ‘Die padde is een seer fenijnich dier elcken mensche wel bekent
ende is een dat aldercoutste dyer van natueren van leelijcken ghesichte/ ende heeft syn herte in sijn kele/ daerom en mach mens niet lichtelijc doden men steket midts door sijn kele/ ende men sijt datse uter vuylicheyt der aerden werden gheboren. Dese padde heeft een fenijnich pestilentelijc gesichte ende verdovende. Die padde eet aerde ende die met mate ende ghewichte/ want so veel aerden als dye padde nemen mach in haren eenen vursten voet dat is in den dach haer spijse. Die padde sorcht altijt dat haer aerde ghebreken sal voor haer eeten dairom neemtse in haren voet aerde als si slapen gaet op dat si des anderen daghes teeten vinden soude.’
I
n natuere der dieren, een anoniem werk, uitgegeven in antwerpen in 1561, lezen we:
‘Van die padde Die gheswollen padde / is de mismaecte beeste / Die God inder
aerden geschape heeft oft ghemaeckt. Dlijf en thooft sonder hals / van leelijckheyt dmeeste. Scheef van voeten / leelijcke ooghen. Die padde is eene fenijnige worm / die in deerde en in vochte plaetsen woont / doer crachte van sommighe cruyden die sy eet / doetse haer oudt vel af / maer niet haer fenijn. Sie vecht teghen die Spinnekoppe / ende verwintse doer crachte vanden Weechbreebladeren. Tfenijn van den padde is cout / ende daerom elck lidt datter mede gheraeckt is wordt onghevoelijck en slapende / als oft vervrosen ware. Sy bemint die soete cruyden / ende die etende maeckt syse fenijnigh / en eter die wortele af. En daerom behoort men ruyte by sulcke cruyden te planten. Want die padde haetse ende is haren fenijne contrarie. Die padde is heel fenijnich / en soo saen alsmense ghenaeckt soo swiltse / en de so veel plecke alsse onder den buyck heeft / so veel schadelycke maniere heeft haer fenijn. Sy heeft glinsterende ooge ghelyck een vlamme / en hoe die ooge vierigher syn / hoese erghere is: ende al ist datse seer cleyne oogen heeft / sy haet dlicht vander sonne / en soeckt die duystere plaetsen.2/
I
n Das Buch der natur rekent konrad von megenberg de pad onder de wormen. In het hoofdstuk ‘Von den Würmen’ zegt hij dat de pad een vals gezicht heeft. Ze leeft in de aarde en eet slechts die hoeveelheid voedsel die ze met haar voorpoten kan omvatten. Verder heeft hij het over een soort die lawaai maakt in haar thuisland als een bazuin, maar brengt men haar elders, dan verliest ze haar stem. Hier geeft hij een moraliserende toets aan en associeert deze soort dan met de prediker, die enkel en alleen bereid is te prediken in zijn thuisland.1/
- 13 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
P
adden verblijven gewoonlijk op de bodem van grachten, vooral daar waar bedorven water staat. Men treft ze ook aan in mesthopen, kelders, in de donkere en vochtige delen van een bos. haar huid, die erg rekbaar is, is nauwelijks vastgehecht aan de spieren, waardoor het dier, naargelang haar behoefte, de ruimte tussen huid en lichaam kan opvullen met lucht, waardoor ze minder kwetsbaar is aan schokken. padden zijn gedrongen van vorm en onaangenaam van uitzicht. het is dan ook onbegrijpelijk dat de natuur, die aan kikkers en boomkikkers een elegante verschijningsvorm geschonken heeft, haar zo’n afstotelijke vorm gegeven heeft.6/
E
erder dan weg te kruipen, in het geval men haar achtervolgt, blaast de pad zich op. Ze is zo gebouwd dat ze tussen haar huid en haar lichaam een grote hoeveelheid lucht kan persen. Zo is ze als het ware omhuld door een elastisch kussen waardoor ze bestand is tegen allerlei slagen. het is daarom dat, hoe hoog men ze ook in de lucht werpt, ze altijd veilig en gezond op de grond terugkomt. kinderen op het platteland maakten er op die wijze dikwijls een gruwelijk spelletje van.7/
D
oor die eigenschap is het dan ook moeilijk een pad te doden. De huid is erg taai en moeilijk te doorboren.
J
onstonus verwoordt het zo: ‘Hij heeft een dikke huid, en zo hecht, dat hij dikmaal met een heel scherpe paal niet kan doorboort worden’.8/
T
ijdens de paarperiode is de paardrift van de mannetjes zo sterk ontwikkeld dat ze nagenoeg alles omklemmen wat beweegt, of dat nu vissen, andere amfibieënsoorten, dode soortgenoten of drijvende voorwerpen zijn. gedurende de paartijd kunnen padden zich dus al eens ernstig vergissen. Die korte periode is voldoende opdat er in de vijvers waar karpers voorkomen, daardoor een aanzienlijke hoeveelheid daarvan vernietigd wordt. padden hechten zich namelijk aan de kop van de karper in de veronderstelling dat het een vrouwtje is. Daarbij laten ze niet los en krabben ze de ogen van de karper uit.9/
D
e grootte van padden kan danig verschillen naargelang klimaat en streek. in sommige streken, vooral in zuidelijk europa, kunnen ze een dergelijke omvang bereiken dat men ze op het eerste gezicht voor landschildpadden houdt. Padden kunnen in gevangenschap een hoge leeftijd bereiken. Zo is een geval van de leeftijd van 36 jaar bekend.
- 14 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
salamanDers
D
e salamander heeft een gezicht zoals een hagedis. Aristoteles, daarentegen, beweert dat de ene helft van het gezicht op dat van een varken lijkt, de andere helft op dat van een aap. De ogen liggen diep en zijn altijd geopend. in tegenstelling tot andere dieren ligt de lever links. ook de muil is altijd geopend, terwijl hij haar niet gebruikt om te eten of te drinken. aristoteles beweert verder dat hij zich voedt met de dauw des hemels en de lucht. De salamander is zeer mager en heeft weinig bloed. Daardoor is zijn lichaamswarmte gering. het is een angstig en vreesachtig dier. lichaamswarmte is juist een bron van moed en koenheid. De vreesachtigheid van de salamander is ook de oorzaak van zijn wisselende kleur, daar hij uit vrees verschillende schuilplaatsen opzoekt en de vorige kleur op korte tijd wisselt. Dit is een bijzondere eigenschap en, zoals ambrosius zegt, neemt hij de kleur van zijn omgeving aan. twee kleuren kan hij echter niet voortdurend aannemen en dat is wit en rood. het lichaam is bijna vleesloos en in het hart vindt men weinig bloed. De milt ontbreekt.1/
H
et Dierenpalleys (1520) beschrijft de salamander als volgt: ‘Salamandra es een fenijnich beest met … dat hooft als een vercken ghemengelt metter simmen (aap) aensicht. Dit beest en heeft geen milt ende luttel bloets
Afb.2
ende is seer maghere ende van menigherley verwen, maer alle hueren verandert syn verwe’.
M
ogelijk wordt de salamander nu en dan eens verward met de kameleon, die van kleur verandert. als er in de middeleeuwen sprake is van de salamander, dan kunnen we aannemen dat het allicht in de meeste gevallen de vuursalamander betreft, de meest opvallende soort. In vele gevallen is het echter niet duidelijk over welke soort salamander men het precies heeft.
- 15 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
Konrad von megenberg zegt over de salamander: ‘Van de salamandere De salamandere ligghende in ’t vier / doet dat … gelijck dys doen soude; des niet te min tghene datse uter keelen worpt is soo heet; waer dattet eenighe beeste ghenaeckte / soo verbernet (verbrandt) syn haer. Sy groeyt ghelyck de Palinck int water / ende onder hun en is gheen manneke noch wijfken / ende en ontfanghen niet / noch eyere / noch eenighe jonghe. Men sietse niet dan in tyen van groote reghene/ sie spouwt uut haer bachhuys (muil) wit seevere dwelc thayr doet vallen van der lichame datter mede gheraeckt wordt/ en bederft al tghene daerse aencoemt / dat ghevende een leelycke veruwe / want sy is seer fenijnich ende bederft die vruchten der boomen ende raeckt sy den voet van eenige mensche, sy ontsteecken geheel met fenijne’.1/
V
uursalamanders kunnen in gevangenschap tot 5, 9, 12 en zelfs 24 jaar worden gehouden.
1. konrad von megenberg, Das Buch der natur, 1348-1350. 2. anoniem, natuere der dieren, antwerpen, 1561. 3. Antoine Furetière, Dictionnaire universel: contenant généralement tous les mots françois, tant vieux que modernes, Den Haag, Rotterdam, 1690. 4. louis Figuier, les poissons, les reptiles et les oiseaux, parijs, 1868. 5. l. Beirens, ‘onrechtvaardige behandeling van de pad’, volkskunde, 1931. 6. F. Sébillot, Folklore de France, Parijs, 1904-1907. 7. Eugène Noël, Petites et grosses bêtes: essai de zoölogie populaire, rouen, 1880. 8. J. Jonstonus, naekeurige beschrijving van de natuur, 1660. 9. pierre Boitard, nouveau manuel complet du destructeur des animaux nuisibles, parijs, 1852.
- 16 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
ontstaan H
et lijkt erop dat de mens nog maar gedurende een paar eeuwen de natuur echt is beginnen observeren. Alles, of veel tenminste, was tot dan toe ‘van horen zeggen’. voor de eerste wetenschappelijke observaties moeten we teruggaan tot de zestiende eeuw. het is dan ook niet verwonderlijk dat men bij de plattelandsbevolking tot het einde van de negentiende eeuw sporen vindt van allerhande bijgeloof. Buffon (1799) meent in zijn Histoire naturelle te weten dat het erop lijkt dat aristoteles het over de salamander heeft, zonder het dier eigenlijk te kennen. Het is maar op het moment dat de kennis en de wetenschap zich ten volle ontwikkelden, dat men minder en minder geloof begon te hechten aan bepaalde bijgelovige eigenschappen die men de dieren toeschreef. Ook betreffende de vraag hoe kikkers en padden ontstonden, werd indertijd veel gegist en gespeculeerd.
spontane Generatie
H
et geloof in de wetenschap dat dieren vanzelf uit rottend afval of rot vlees ontstaan, was in de oudheid begrijpelijk als we zien hoe vlug vleesvliegen of bananenvliegjes er hun eieren in leggen en hoe snel die tot ontwikkeling komen. Het is net alsof hun larven vanzelf uit de viezigheid ontstaan.
P
ythagoras beweerde dat uit het ruggenmerg van een dode mens een slang ontstond. Zowel Plinius als Isidorus waren dezelfde mening toegedaan. Het geloof in de oerteelt, waar noch geslachtelijke gemeenschap, noch eieren aan te pas kwamen, maar dat dieren ontstonden uit vuil, aarde, rottend hout enz., was vroeger vrij algemeen. Zo onderscheidde men aardwormen, houtwormen, vleeswormen, kleerwormen (de larven van kleermotten) enz.
I
n de metamorphosen van ovidius (43 v.chr. tot 17 na chr.) lezen we: ‘in de moddergrond zit zaad dat groene kikkers kweekt; dat kweeksel dat eerst geen voetjes heeft, ontwikkelt spoedig poten om te kunnen zwemmen; om dan bovendien nog ver te springen worden de achterpoten langer dan de voorste twee’. verder zegt hij: ‘… hoe uit karkassen die lang liggen - 17 -
kikkers,
paDDen en salamanDers
en ontbinden in de hitte, kleine diertjes komen vliegen… de halfvergane resten van stieren baren een zwerm bijen… een in de grond begraven krijgsros brengt een horzel voort…’
W
at het ontstaan van kikkers betreft, heeft Plinius (23/24 tot 79 na chr.) het over een brokje zwart vlees dat enkel als kenmerk van een kikker de ogen en de staart gemeen heeft. En dat daarna de pootjes worden gevormd en de staart zich in tweeën splijt om de achterpootjes te vormen. Verder zegt hij dat de kikkers in het najaar in slijm veranderen en in het voorjaar met de eerste lenteregens weer herboren worden. matthiolus spreekt dit tegen. hij beweert dat er in de moerassen, die aan de kust gelegen zijn en in de winter niet bevriezen, men het hele jaar door kikkers aantreft. Volgens hem heeft Plinius het inderdaad enkel over die kikkers die in de herfst oplossen en in de lente herboren worden.
H
ildegard von Bingen (1098-1179) laat weten dat kikkers ontstaan door middel van de lucht, dezelfde lucht die maakt dat de bomen botten en in de lente bloeien. gesner (1516-1565) is de mening toegedaan dat kikkers deels door middel van eieren ontstaan en zich deels uit slijm van vuile waters vermeerderen.
I
n Dierenpalleys (1520) lezen we over de pad: ‘… ende men seyt datse uter vuyligheyt der aerden worden gheboren’. en verder ook nog: ‘nemet een padde ende brantse in asschen ende laet dye asschen stille ligghen daer sullen veel levende padden weder ut genereren’.
O
ver de pad schrijft Jonstonus (1603-1675): ‘Hij groeit uit kuit en verrotte stof. Dat hij ook uitte begraven asch van de verbrande voorkomt, werd verhaalt. in Dariene, zo wij petrus martyr gelogen, word hij uitte druppelen van den rechterhand der slaven, wanneer zij de vloer nat maken, voortgheteelt. Dat het selve uit een begraven endvogel gescheid, schrijft reusnerus. uit het bloed der maandstonden porta, wijl wij lezen dat eenige vrouwen padden hebben voortgebragt’.2/
D
e ondervinding leert dat, als men een dode stier met aarde bedekt, er uit de verrotting bijen ontstaan. het verrotte lijk van een paard brengt horzels voort. Als men van een kreeft de poten en armen verwijdert en men begraaft de rest in aarde, dan komt er een schorpioen tevoorschijn, waarvan de beet zeer te vrezen valt. werklieden hebben dikwijls waargenomen dat zijderupsen in vlinders veranderen. het slijk der aarde is de materie waaruit kikkers ontstaan. Ze worden geboren zonder armen en poten. een kleine beer is bij de geboorte geen volwaardige beer. het is slechts een vormloze vleesklomp, waar echter wel leven in zit. Doordat de moeder het likt,
- 18 -