De werkgeveraansprakelijkheid ex artikel 7:611 BW
Demi Al Studentnummer: 10309179 Scriptiebegeleider: de heer A.V.T. de Bie 2013-2014 Nieuwe Zijds Burgwal 34C 1141 TE Monnickendam t 06- 285 329 50 e-mail
[email protected]
VOORWOORD Voor u ligt mijn scriptie. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Met plezier heb ik deze scriptie geschreven over de werkgeversaansprakelijkheid. Een onderwerp waar ik mee in aanraking ben gekomen tijdens het vak Arbeidsrecht Individueel. In dit voorwoord wil ik graag mijn scriptiebegeleider, de heer A.V.T. de Bie, bedanken voor de professionele begeleiding bij het schrijven van deze scriptie. Daarnaast wil ik graag mijn vrienden en familie bedanken voor de steun en toeverlaat tijdens mijn studie.
2
INHOUDSOPGAVE Verklarende woordenlijst
blz. 4
Hoofdstuk 2 Artikelen 7:658 en 7:611 BW 2.1 Artikel 7:658 BW 2.1.1 Schade in de uitoefening van werkzaamheden 2.1.2 De zorgplicht 2.1.3 Opzet of bewuste roekeloosheid 2.2 Verschillen artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW 2.3 Conclusie
blz. 7 blz. 7 blz. 8 blz. 9 blz.11 blz.11 blz.13
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Onderwerp en probleemstelling 1.2 Centrale vraagstelling, deelvragen en opbouw 1.3 Methodologische verantwoording
Hoofdstuk 3 Werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen 3.1 Verkeersongevallen 3.1.1 Arresten Bruinsma/Schuitmaker en Vonk/Van der Hoeven 3.1.2 'Gewoon' en 'bijzonder' woon-werkverkeer 3.2 Verzekeringsplicht 3.2.1 Arresten Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal 3.2.2 Het arrest Maatzorg/Van der Graaf 3.3 Conclusie Werkgeversaansprakelijkheid voor overige ongevallen 4.1 Bedrijfsuitjes 4.1.1 Lagere rechtspraak 4.1.2 Het rollerskate arrest 4.1.3 Recente rechtspraak 4.2 Dienstreizen 4.2.1 Gijzeling Jemen & Thaise Bacterie Infectie 4.2.2 Arrest KLM/De Kuijer 4.2.3 Stewardess op Cuba 4.3 Mishandeling van de werknemer 4.3.1 Arrest Stichting Reclassering/S 4.3.2 Mishandeling beveiligingsbeambte 4.4 Verzekeringsplicht 4.5 Conclusie
Conclusie 5.1 Conclusie
Literatuur- en jurisprudentie lijst
blz. 5 blz. 5 blz. 6 blz. 6
blz.14 blz.14 blz.14 blz.15 blz.17 blz.17 blz.19 blz.20
blz.21 blz.21 blz.21 blz.23 blz.24 blz.25 blz.25 blz.26 blz.27 blz.28 blz.28 blz.29 blz.29 blz.31 blz.33 blz.33
blz.38 3
VERKLARENDE WOORDENLIJST AA
Ars Aequi
Bb
Bedrijfsjuridische berichten
AV&S BW
JAR
L&S
NbBW NTBR Rv
TAP TVP VR
Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade Burgerlijk Wetboek
Jurisprudentie Arbeidsrecht Letsel & Schade
Nieuwsbrief BW
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade
Verkeersrecht
4
1. INLEIDING
In dit hoofdstuk zal in paragraaf 1.1 het onderwerp en de probleemstelling worden gegeven. In paragraaf 1.2 vindt u de centrale vraagstelling, de deelvragen en de opbouw. Paragraaf 1.3 geeft tot slot een methodologische verantwoording voor het onderzoek. 1.1 Onderwerp en probleemstelling In 2010 hebben in Nederland naar schatting 224.000 werknemers een arbeidsongeval mee gemaakt met daarbij als gevolg letsel en verzuim. 1 Hierbij moet gedacht worden aan een glazenwasser die op vijf meter hoogte van zijn ladder af valt, een sloper die te maken krijgt met vallende voorwerpen of een bankmedewerker die een overval op zijn werk meemaakt en daaraan psychisch letsel overhoudt. De werknemers hebben dan te maken met schade die zij hebben opgelopen in de uitoefening van hun werkzaamheden. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever aansprakelijk voor alle schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De werkgever kan hiertegen een aantal verweren voeren. Ten eerste kan de werkgever aantonen dat hij de zogenaamde zorgplicht van lid 1 is nagekomen. Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen, en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Volgens de uitspraak van de Hoge Raad in arrest Maatzorg/Van der Graaf moet niet snel worden aangenomen dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan. 2 Daarnaast kan de werkgever gevrijwaard worden van de aansprakelijkheid indien de schade van de werknemer in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Tot slot kan de werkgever aantonen dat de schade ook zou zijn ontstaan indien de zorgplicht was nageleefd. De bewijslast van bovenstaande verweren rusten op grond van artikel 7:658 lid 2 BW op de werkgever.
Echter zijn er ook ongevallen denkbaar die niet in strikte zin in de uitoefening van de werkzaamheden ontstaan en dus niet vallen onder artikel 7:658 lid 2 BW, maar die daar wel verband mee houden. Hierbij kan worden gedacht aan een ongeval tijdens een bedrijfsuitje, een ongeval tijdens een dienstreis of een ongeval in privé situatie die verband houdt met de werkzaamheden, zoals bedreiging/mishandeling door een cliënt buiten de werktijden. De vraag is dan of de werkgever alsnog aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die uit deze ongevallen voortvloeit. De werknemer kan de werkgever dan eventueel aansprakelijk stellen op grond van artikel 7:611 BW. Artikel 7:611 BW geeft aan dat de werkgever en de werknemer verplicht zijn om zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.
Monitor Arbeidsongevallen, 'Een op de drie werknemers verzuimt na een arbeidsongeval langer dan een maand', TNO, 2012-28. 2 HR 12 december 2009, NJ 2009/332 (Maatzorg/Van der Graaf). 1
5
Uit het arrest van de Hoge Raad Kok/Jansen's 3 blijkt dat indien de werkgever niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht voor een ongeval dat valt onder het toepassingsbereik van artikel 7:658 BW, en er dus geen plaats is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW, er ook geen plaats is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW.
Nu er geen rechte lijn valt te trekken wanneer een ongeval onder artikel 7:658 BW valt en wanneer een ongeval onder artikel 7:611 BW valt zal ik in deze scriptie dan ook een onderzoek doen naar wanneer een ongeval niet onder artikel 7:658 BW valt en wanneer de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW. 1.2 Centrale vraagstelling, deelvragen en opbouw
De vraag die ik in deze scriptie wil beantwoorden is: in hoeverre is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor verkeersongevallen, ongevallen tijdens dienstreizen en bedrijfsuitjes en werkgerelateerde ongevallen buiten uitoefening van de werkzaamheden maar met een verband met de arbeidsovereenkomst? Deze vraag zal ik aan de hand van de volgende deelvragen beantwoorden. De deelvragen zullen opeenvolgend in deze scriptie worden besproken. 1. 2.
3.
4.
5.
Wat is de reikwijdte van artikel 7:658 BW en welke ongevallen vallen buiten de reikwijdte dit artikel? Wanneer is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor verkeersongevallen die verband houden met de werkzaamheden? Wanneer is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor ongevallen die zich hebben voorgedaan tijdens een bedrijfsuitje? Wanneer is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor ongevallen die zich hebben voorgedaan tijdens een dienstreis? Wanneer is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor de overige werkgerelateerde ongevallen?
Deelvraag 1 zal worden behandeld in hoofdstuk 2. Deelvraag twee zal worden behandeld in hoofdstuk 3. Deelvragen 3, 4 en 5 zullen worden behandeld in hoofdstuk 4. Tot slot zal in hoofdstuk 5 een conclusie worden weergeven. 1.3 Methodologische verantwoording In deze scriptie zal ik gebruik maken van een descriptief onderzoek. Ik zal een zo compleet mogelijk beeld schetsen van de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW. Daarbij zal ik tevens gebruik maken van een literatuur- en jurisprudentieonderzoek. De arresten van de Hoge Raad, alsook van de lagere rechtspraak, zal ik in deze scriptie behandelen.
3
HR 17 november 1989, NJ 1990/572 (Kok/Jansen's).
6
2. ARTIKELEN 7:658 EN 7:611 BW
De aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die de werknemer lijdt en die verband houdt met zijn werkzaamheden kan gebaseerd worden op twee artikelen, namelijk artikel 7:658 BW en 7:611 BW. In dit hoofdstuk zal in paragraaf 2.1 het wettelijke kader van artikel 7:658 BW worden onderzocht. In paragraaf 2.2 de verschillen tussen de artikelen 7:658 BW en 7:611 BW worden behandeld. Tot slot zal er in paragraaf 2.3 een conclusie worden gegeven. 2.1Artikel 7:658 BW De tekst van artikel 7:658 BW luidt, voor zover van belang, als volgt: Lid 1
De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Lid 2
De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Uit het bovenstaande artikel blijkt dat de werknemer de schade en het causaal verband van de schade met zijn werkzaamheden dient te bewijzen. Indien de werknemer hierin slaagt, is de werkgever in beginsel aansprakelijk voor alle schade die de werknemer lijdt. De werkgever kan ontkomen aan zijn aansprakelijkheid indien hij aantoont dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Ook kan de werkgever worden gevrijwaard van zijn aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Tot slot kan de werkgever aan zijn aansprakelijk ontkomen indien hij kan aantonen dat de schade ook zou zijn ontstaan indien de zorgplicht was nageleefd. 4 Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv zou de werknemer in beginsel moeten bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden en dat er causaal verband bestaat tussen de schade die de werknemer heeft geleden en de schending van de zorgplicht van de werkgever. Echter heeft de wetgever in het tweede lid besloten dat de bewijslast van bovenstaande verweren van de werkgever rust op de werkgever. Volgens de Hoge Raad moet de werkgeversaansprakelijkheid niet gezien worden als een risicoaansprakelijkheid. 5 In de volgende paragrafen zullen de vereisten van artikel 7:658 BW worden besproken.
Van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 245. A.E. Krispijn en P. Oskam, 'Werkgeversaansprakelijkheid; brengt de recente rechtspraak ons een stap verder?', TVP 2008, 3, p. 83.
4 5
7
2.1.1 Schade in uitoefening van de werkzaamheden Uit het tweede lid van artikel 7:658 BW blijkt dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het woord 'in' geeft aan dat er causaal verband dient te zijn tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden. De Hoge Raad heeft in de zaak Van Uitert/Jalas 6 overwogen dat het enkele feit dat de werkgever geen opdracht geeft aan zijn werknemers er niet aan afdoet dat er gesproken kan worden van 'in de uitoefening van de werkzaamheden'. De gestelde schade van de werknemer moet het gevolg zijn van een ongeval dat de werknemer is overkomen terwijl hij werkzaamheden aan het verrichten was krachtens zijn arbeidsovereenkomst. Het begrip 'in de uitoefening van de werkzaamheden' dient volgens de Hoge Raad dan ook ruim te worden uitgelegd. In de zaak kwam werknemer ten val tijdens het verrichten van werkzaamheden op een dak, waartoe de werkgever geen opdracht had gegeven. De Hoge Raad heeft in deze zaak het causaal verband aangenomen. Hieruit volgt dat om te bezien of er sprake is van schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, er gekeken moet worden of het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens werktijd.
In het arrest Power/Ardross 7 komt het criterium in de uitoefening van de werkzaamheden tevens aan de orde. In deze zaak heeft de werknemer zich na afloop van zijn werkzaamheden te voet begeven van zijn werkplek op het bouwterrein naar de keet. Onderweg kwam de werknemer langs een gedeelte van het bouwterrein waar nog personeel van een ander bedrijf aan het werken was. Op dat moment viel er een metalen schijf naar beneden die de werknemer raakte. De werknemer heeft toen voor de door hem geleden schade zijn werkgever aangesproken. De Hoge Raad heeft in deze zaak overwogen dat de zorgplicht van de werkgever zich in beginsel uitstrekt op het gehele bouwterrein, ook indien daar tevens door derden werkzaamheden worden verricht. Het ongeval speelde zich hier af buiten de werktijd van de werknemer, en toch was de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. Volgens Loonstra was er toch sprake van 'in de uitoefening van de werkzaamheden' nu de werknemer de schade heeft geleden als gevolg van een ongeval dat rechtstreeks verband houdt met de uitoefening van zijn werkzaamheden 8.
In sommige gevallen dient de werkgever eerst aan te tonen dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht, alvorens de werknemer het causaal verband van de geleden schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden dient aan te tonen. Indien de werkgever zijn zorgplicht geschonden heeft, wordt daarmee het causaal verband aangenomen. In het arrest Unilever/Dikmans 9 stelde de werknemer chronische gezondheidsklachten te hebben door jarenlange blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke chemicaliën zoals nikkelzout en oplosmiddelen. De exacte oorzaak van het ontstaan van zijn gezondheidsklachten was niet duidelijk. De Hoge Raad formuleerde de volgende omkeringsregel: “Wanneer een werknemer bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband aangenomen worden indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.” In het later gewezen arrest Weststrate/De
HR 15 december 2000, NJ 2001/109 (Van Uitert/Jalas). HR 1 juli 1993, NJ 1993/687 (Power/Ardross). 8C.J. loonstra, ‘De (spannings)relatie tussen art. 7:658 en art. 7:611 BW’, Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt, Deventer: Kluwer 2003, p. 103. 9 HR 17 november 2000, NJ 2001/596 (Unilever/Dikmans). 6 7
8
Schelde 10 heeft de Hoge Raad aangegeven dat de werknemer zonder meer moet aantonen dat hij is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen tijdens zijn werkzaamheden. Het ging hier om een werknemer die overleed aan mesothelioom, een vorm van kanker ontstaan door blootstelling aan asbest. De nabestaanden van de werknemer konden echter niet aantonen dat de werknemer tijdens zijn werkzaamheden blootgesteld was aan asbest. De Hoge Raad oordeelde dat de werkgever niet aansprakelijk is, indien slechts de mogelijkheid bestaat dat de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is ontstaan. Tot slot heeft de Hoge Raad de omkeringsregel nader uitgewerkt in het arrest Havermans/Luyckx11. In dit arrest werkte de werknemer jarenlang in een chocoladefabriek. Enkele jaren later kreeg de werknemer de zogenaamde schildersziekte en achtte hij de werkgever hiervoor aansprakelijk, omdat hij volgens hem tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan neurotoxische stoffen. De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat voordat er wordt toegekomen aan het rechterlijk vermoeden zoals aangegeven in het arrest Unilever/Dikmans de werknemer dient te stellen en zo nodig dient te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden blootgesteld is aan een voor de gezondheid schadelijke stof. De werknemer dient aannemelijk te maken dat zijn ziekte kan zijn veroorzaakt door de blootstelling aan de schadelijke stof. Het enkele feit dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden blootgesteld is aan een voor de gezondheid gevaarlijke stof, rechtvaardigt niet de toepassing van de omkeringsregel. 12 2.1.2 De zorgplicht
De werknemer heeft een afhankelijke en ongelijke positie ten opzichte van de werkgever, nu de werkgever vaak de beslissende invloed heeft op de arbeidsomstandigheden. 13 De werknemer komt dan ook een zekere bescherming toe. Artikel 7:658 lid 1 BW omschrijft de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van zijn werknemers. De zorgplicht van de werkgever houdt nauw verband met zijn zeggenschap en instructiebevoegdheid over de werkplek. 14 De zorgplicht wordt ingevuld door middel van ongeschreven en geschreven normen. De ongeschreven normen worden ingevuld door de kelderluikarrestcriteria en bestaan uit: 15
-
Kenbaarheid van het gevaar voor de werknemer 16: de zorgplicht van de werkgever strekt zich niet alleen uit over de gevaren die de werknemer kent of behoort te kennen, maar ook in sommige gevallen op de gevaren die de werkgever geheel niet kon kennen. Dit volgt uit het arrest Cijsouw I, 17 waarin de Hoge Raad overwoog dat de werkgever tevens aansprakelijk kan zijn voor de schade van de werknemer van een onbekend gevaar wanneer de werkgever heeft nagelaten veiligheidsmaatregelen te nemen ten
HR 26 januari 2001, NJ 2001/597 (Weststrate/De Schelde). HR 23 juni 2006, NJ 2006/354 (Havermans/Luyckx). 12 A.E. Krispijn en P. Oskam, 'Werkgeversaansprakelijkheid; brengt de recente rechtspraak ons een stap verder?', TVP 2008, 3, p. 90. 13 S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer: Kluwer 2009, p. 43. 14 HR 22 januari 1999, NJ1999/534 (Stichting Reclassering Nederland/S). 15 HR 5 november 1965, NJ 1996/136 (Kelderluik-arrest), C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 646-648, HR 11 november 2005, LJN AU3313 (Bayar/Wijnen) 16 C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 647-648. 17 HR 25 juni 1993, NJ 1993/686 (Cijsouw I). 10 11
9
-
-
aanzien van gevaren die hij wel kende en dat door dit nalaten de verwezenlijking van een onbekend risico is vergroot. Voor de gevaren die de werknemer behoorde te kennen moet gekeken worden naar de geschreven normen, de stand van de wetenschap en de techniek, en dient de werkgever een onderzoek te doen tot de gevaren in de werkomgeving.
De bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen 18: bij de beoordeling van de vraag of voorzorgsmaatregelen van de werkgever gevergd kunnen worden moet er voor het minimumniveau voor bescherming worden gekeken naar de maatregelen die gebruikelijk zijn in bedrijven waar soortgelijke activiteiten worden verricht. Ook de geschreven normen welke worden ingevuld door publiekrechtelijke regelgeving zoals de Arbowet, de Arbeidsomstandighedenwet etc. vormen een ondergrens voor de te vergen maatregelen.
De te verwachten onoplettendheid van de werknemers 19: in het arrest Doorn/NBM 20 ging het om een vader en zoon die in opdracht van de werkgever een ladder moesten vervoeren. In de bedrijfsauto was echter geen bevestigingsmateriaal voor de ladder. Om die reden is de vader in de laadruimte gaan zitten zodat hij de ladder kon vast houden. De ladder waaide tijdens de rit uit de auto en de vader kwam ten val. De vader achtte de werkgever aansprakelijk voor zijn schade. De Hoge Raad overwoog ''dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt.'' De werkgever dient dan ook toe te zien op de naleving van zijn instructies en eventueel daarvoor technische maatregelen te nemen.
De geschreven normen worden ingevuld door publiekrechtelijke regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Arbowet, de Arbeidsomstandighedenregeling, het Arbeidsomstandighedenbeleid. 21 Artikel 3 lid 2 Arbowet verplicht de werkgever tot het voeren van een zo goed mogelijke arbeidsomstandighedenbeleid, dat in ieder geval ook moet omvatten een beleid gericht op de voorkoming, en indien dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast geeft artikel 5 Arbowet een verplichting tot het schriftelijk vastleggen van de risico's van de arbeid in een inventarisatie en evaluatie.
De zorgplicht van de werkgever houdt tevens in het verstrekken van aanwijzingen. De werkgever kan de werknemer waarschuwen voor bepaalde gevaren. Op de vraag wanneer een waarschuwing voldoende is, moet worden gekeken naar het effect van de waarschuwing. In hoeverre op de werkgever een waarschuwingsplicht rust, is mede afhankelijk van de kennis en ervaring van de werknemer. De werkgever hoeft in de regel niet te waarschuwen voor risico's die voor voor niet gewaarschuwde mensen voldoende bekend zijn, de zogenaamde huis-, tuinen keukenrisico´s. 22 Indien de werkgever het verweer voert dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht, dient hij te stellen en te bewijzen dat hij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. 23
C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 652-653. C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 650-651. 20 HR 18 september 1998, JAR 1998/213 (Doorn/NBM). 21 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, 23e druk, Deventer: Kluwer 2011, hoofdstuk 16. 22 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, 23e druk, Deventer: Kluwer 2011, hoofdstuk 16. 23 HR 11 november 2011, NJ 2011/598 (De Rooyse Wissel). 18 19
10
Tot slot heeft de Hoge Raad overwogen dat de zorgplicht van de werkgever geen absolute waarborg schept voor de bescherming van de werknemer tegen ongevallen. 24 2.1.3 Bewuste roekeloosheid of opzet
Artikel 7:658 lid 2 BW heeft een eigen schuld regeling. De eigen schuld van de werknemer speelt pas een rol indien er sprake is van bewuste roekeloosheid of opzet waarvan de schade in belangrijke mate het gevolg is. Dit is anders dan bij de algemene eigen schuld bepaling van artikel 6:101 BW, waarbij iedere vorm van aan de werknemer toe te rekenen omstandigheden een rol kan spelen. In het arrest Pollemans/Hoondert 25 heeft de Hoge Raad aangegeven wanneer er sprake zou zijn van bewuste roekeloosheid. In dit arrest ging het om een dakdekker die van zijn werkgever de waarschuwing heeft gehad om op onbeveiligde gedeeltes van het dak niet te lopen. De dakdekker liep toch over deze onbeveiligde gedeeltes van het dak en zakte uiteindelijk door het dak heen. De werknemer stelt zijn werkgever aansprakelijk, en de werkgever verweert zich door te stellen dat er sprake is van bewuste roekeloosheid van de werknemer. De Hoge Raad overwoog: ´´van bewust roekeloos handelen door Pollemans zou eerst sprake zijn, indien deze zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, te weten het naast de aanwezige beveiliging lopen, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zou zijn geweest.´´ Hieruit volgt dat bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer niet snel wordt aangenomen. De Hoge Raad leidt uit het vereiste dat de schade in belangrijke mate het gevolg moet zijn van bewuste roekeloosheid of opzet af, dat de gedraging van de werknemer bovendien in zodanige mate tot de beroepsziekte of het ongeval moeten hebben bijgedragen, dat het schenden van de zorgplicht van de werkgever daarbij in het niet valt. 26
Het ontbreken van bewuste roekeloosheid of opzet houdt in dat de werkgever die tekort is geschoten in zijn zorgplicht aansprakelijk is voor alle schade van de werknemer. Indien er wel sprake is van bewuste roekeloosheid of opzet aan de kant van de werknemer, vervalt de gehele aansprakelijkheid van de werkgever. Deze alles-of-niets-benadering volgt uit het arrest Sweegers Beton/Van den Hout. 27 2.2 Verschillen artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW
Naast artikel 7:658 BW biedt ook artikel 7:611 BW een grondslag voor de aansprakelijkheid van de werkgever. De tekst van artikel 7:611 BW luidt als volgt:
De werkgever en de werknemer zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.
HR 12 december 2008, NJ 2009/332 (Maatzorg/Van der Graaf). HR 20 september 1996, NJ 1997/198 (Pollemans/Hoondert). 26 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, 23e druk, Deventer: Kluwer 2011, hoofdstuk 16. 27 HR 9 januari 1987, NJ 1987/948 (Sweegers Beton/Van den Hout). 24 25
11
Dit artikel geeft als norm het goed werkgeverschap. Hiermee wordt de rechter de mogelijkheid geboden om onvoorziene gevallen die niet in de wet geregeld zijn op te lossen. Artikel 7:611 BW is een uitwerking van de redelijkheid en billijkheid uit de artikelen 6:248 BW en 6:2 BW die zich toespitst op de verhouding tussen de werknemer en de werkgever. 28 Indien een beroep op artikel 7:658 BW niet slaagt omdat schade van de werknemer niet is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, maar wel nauw verband houdt met de arbeidsovereenkomst, kan de werknemer een beroep doen op het goed werkgeverschap. Hierbij kan blijkens de jurisprudentie gedacht worden aan een ongeval tijdens een dienstreis, bedrijfsuitje of een verkeersongeval tijdens woon-werkverkeer. Deze onderwerpen zullen in hoofdstuk 3 en 4 worden onderzocht. De Hoge Raad heeft in 1993 29 overwogen dat op de vraag of de werkgever zich als goed werkgever gedragen heeft, de rechter bij zijn toetsing rekening dient te houden met de aard van de arbeidsovereenkomst alsmede de overige omstandigheden. De rechter dient tevens te kijken naar de beoordelingsvrijheid van de werkgever, die hij gezien de aard en de te verrichten werkzaamheden van zijn bedrijf, alsmede de organisatie en de inrichting van de werkzaamheden heeft.
Indien de werknemer een beroep doet op artikel 7:611 BW gelden de algemene regels van het Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 30 Dit houdt in dat de regels met betrekking tot de eigen schuld en de bewijslast hier gewoon van toepassing zijn. De werknemer dient dan ook te stellen en te bewijzen dat de werkgever jegens hem tekort is geschoten op grond van artikel 150 Rv. Ook is het mogelijk dat de werknemer niet zijn gehele schade vergoed krijgt op grond van artikel 6:101 BW. In het arrest Van Doesberg/Tan 31 had werknemer X van een apotheek een grote lade open laten staan, waarna werknemer Y tegen de lade aanliep en daardoor schade opliep. Werknemer Y stelde werknemer X aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW, en daarnaast stelde werknemer Y de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW, risicoaansprakelijkheid. De werkgever deed een beroep op de eigen schuld van werknemer Y op grond van artikel 6:101 BW, vanwege de onoplettendheid van werknemer Y. De Hoge Raad oordeelde hier dat nu er sprake is van schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, en de werkgever in eerste instantie de werkomstandigheden bepaalt, artikel 6:101 BW een billijkheidscorrectie met zich meebrengt waardoor de werkgever de schade voor 100% dient te vergoeden, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer. De vraag die hierbij gesteld kan worden is of de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW zoals aangegeven in het bovengenoemde arrest ook van toepassing is bij aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW. Het arrest Van Doesberg/Tan is weliswaar gewezen op grond van artikel 6:170 BW jo. 6:162 BW, maar ook hier gaat het om schade geleden binnen een dienstverband. Dit is tevens het geval bij artikel 7:611 BW. Zoals tevens aangegeven in hoofdstuk 1 volgt uit het arrest van de Hoge Raad Kok/Jansen's 32 dat indien de werkgever niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht voor een ongeval dat valt onder het toepassingsbereik van artikel 7:658, er ook geen plaats is voor aansprakelijkheidsstelling van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW.
HR 9 april 1994, NJ 1994/704 (Agfa/Schoolderman). HR 1 juli 1993, JAR 1993/195. 30 HR 17 april 2009, LJN BH1996 (Communicatie/Rollerskates) 31 HR 9 november 2001, NJ 2002/79 (Van Doesburg/Tan). 32 HR 17 november 1989, NJ 1990/572 (Kok/Jansen's). 28 29
12
2.3 Conclusie In het Nederlandse arbeidsrecht zijn er twee specifieke bepalingen waarop de werkgeversaansprakelijkheid gebaseerd kan worden door de werknemer die schade lijdt die verband houdt met zijn werkzaamheden, namelijk artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW. Naast deze twee bepalingen kan de aansprakelijkheid van de werkgever ook op de algemene bepalingen van boek 6, zoals risicoaansprakelijkheid en onrechtmatige daad, worden geabseerd. Artikel 7:658 lid 2 BW geeft aan dat de werkgever aansprakelijk is voor alle schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Indien de werknemer geen beroep toekomt op artikel 7:658 BW aangezien het ongeval niet heeft plaatsgevonden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, kan hij, indien het ongeval in nauw verband staat met zijn arbeidsovereenkomst, een beroep doen op het goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW.
Ter invulling van het criterium ´in de uitoefening van zijn werkzaamheden´ heeft de Hoge Raad overwogen dat zowel de werkplek als de werkzaamheden ruim moeten worden uitgelegd.
De werkgever heeft een zorgplicht voor de veiligheid van zijn werkgevers op grond van artikel 7:658 lid 1 BW. De zorgplicht wordt ingevuld door geschreven en ongeschreven normen. De geschreven normen worden verder ingevuld door publiekrechtelijke regelingen, zoals de Arbowet en de Arbeidsomstandighedenregeling. De ongeschreven regels worden ingevuld door het kelderluikarrestcriteria en bestaan uit ´kenbaarheid van het gevaar´, ´bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen' en ´de te verwachten onoplettendheid van werknemers´. De Hoge Raad heeft overwogen dat de zorgplicht van de werkgever geen absolute waarborg schept voor de bescherming van de werknemer tegen ongevallen.
De eigen schuld regeling van artikel 6:101 BW en de bewijslastverdeling van artikel 150 Rv is niet van toepassing op de werkgeversaansprakelijkheid van artikel 7:658 BW. Artikel 7:658 lid 2 BW geeft hiervoor een eigen regeling. De werknemer dient aan te tonen dat er sprake is van schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Indien de werknemer hierin slaagt is de werkgever aansprakelijk voor alle schade van de werknemer. Daarnaast is de werkgever met betrekking tot de eigen schuld regeling alleen dan niet aansprakelijk indien er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer waarvan de schade in belangrijke mate het gevolg was. De eigen schuld regeling van artikel 6:101 BW en de bewijslastverdeling van artikel 150 Rv is gewoon van toepassing bij artikel 7:611 BW. De werknemer dient dan ook te stellen en te bewijzen dat de werkgever jegens hem tekort is geschoten op grond van artikel 150 Rv. Ook is het mogelijk dat de werknemer niet zijn gehele schade vergoed krijgt op grond van artikel 6:101 BW. Echter, in het arrest Van Doesberg/Tan heeft de Hoge Raad overwogen dat bij risicoaansprakelijkheid artikel 6:101 BW een billijkheidscorrectie met zich meebrengt waardoor de werkgever de schade geleden door een werknemer binnen een dienstverband voor 100% dient te vergoeden, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer. Hierbij kan de vraag worden gesteld of de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW ook van toepassing is bij artikel 7:611 BW. De werknemer kan dan alsnog zijn gehele schade vergoed krijgen ook al is er misschien sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
13
3. WERKGEVERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR VERKEERSONGEVALLEN
In paragraaf 3.1 zal worden onderzocht wanneer een werkgever aansprakelijk is voor de schade die is geleden door een werknemer tijdens een verkeersongeval. In paragraaf 3.2 zal de verzekeringsplicht van de werkgever voor verkeersongevallen worden behandeld. Tot slot zal in paragraaf 3.3 een conclusie worden gegeven. 3.1 Verkeersongevallen Ook werknemers kunnen tijdens het deelnemen aan het verkeer te maken krijgen met een verkeersongeval. Het ongeval zou kunnen plaatsvinden in de uitoefening van de werkzaamheden, bijvoorbeeld een taxichauffeur die tijdens een rit met een klant aangereden wordt. Dit wordt in de rechtspraak betiteld als werk-werkverkeer. Ook kan een werknemer een ongeval krijgen tijdens woon-werkverkeer. Dit is bijvoorbeeld zo wanneer een werknemer een aanrijding krijgt als hij op weg is naar of van zijn werk. 33 Het woon-werkverkeer kan worden onderverdeeld in 'gewoon' woon-werkverkeer en 'bijzonder' woon-werkverkeer. Bij 'bijzonder' woon-werkverkeer is er sprake van bijzondere omstandigheden die ervoor zorgen dat het woon-werkverkeer en het werk-werkverkeer gelijk worden gesteld. In de navolgende paragrafen zullen de belangrijkste arresten van de Hoge Raad worden weergeven. 3.1.1 Arresten Bruinsma/Schuitmaker en Vonk/Van der Hoeven De aansprakelijkheid van de werkgever bij verkeersongevallen is voor het eerst behandeld door de Hoge Raad in het arrest Bruinsma/Schuitmaker. 34 In dit arrest kreeg de werknemer tijdens het wegbrengen van een pakket, een taak uit de arbeidsovereenkomst, naar aanleiding van zijn eigen schuld een aanrijding en hierdoor raakte de eigen auto van de werknemer total loss. De werknemer sprak zijn werkgever aan voor de schade aan de auto. Volgens de hoofdregel van toen was de werkgever niet aansprakelijk voor schade aan zaken van de werknemer die bij het verrichten van de werkzaamheden door de werknemer werden gebruikt. Echter indien de werknemer gebruik had gemaakt van de auto van de werkgever, had de werkgever op grond van artikel 7A:1639da (oud) BW (nu artikel 7:661 BW) de schade welke voortvloeide uit het ongeval moeten vergoeden, tenzij er sprake zou zijn van bewuste roekeloosheid of opzet aan de kant van de werkgever. De Hoge Raad overwoog dan ook dat de werkgever gelet op de redelijkheid en billijkheid toch aansprakelijk is voor de schade aan de auto van de werknemer ontstaan door een verkeersongeval, behoudens opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer. Naar aanleiding van het bovenstaande arrest ontstond de vraag of de werkgever alleen aansprakelijk kon worden gehouden voor zaakschade ontstaan door een verkeersongeval of dat
33 34
W.J. Hengeveld & M.M. van Eck, ‘Verzekeringsplicht krachtens art. 7:611 BW, AV&S 2008, 4, p. 202-209. HR 16 oktober 1992, NJ 1993/264 (Bruinsma/Schuitmaker).
14
dit ook het geval was bij letselschade ontstaan door een verkeersongeval. Deze vraag is behandeld in het arrest Vonk/Van der Hoeven. 35 In dit arrest ging het om vier collega's die gezamenlijk naar de werkplek reden. Onderweg naar de werkplek, ontstaat er een ongeval. De drie passagiers kregen hun schade vergoed op grond van een WA-verzekering. De bestuurder kreeg echter zijn schade niet vergoed. De rechtbank gaf in deze zaak vijf relevante omstandigheden: '‘(I) de werknemer was in de uitoefening van zijn werkzaamheden verplicht zich (dagelijks) per auto van Didam naar Amsterdam en terug te begeven; (II) hij was daarbij verplicht bij toerbeurt te chaufferen; (III) de financiële gevolgen van een eventueel ongeval waren voor alle inzittenden van het busje door een WA-verzekering gedekt, behalve voor de chaufferende werknemer; (IV) er was geen sprake van opzet dan wel bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer bij het ontstaan van het ongeval; (V) het ‘ervaringsfeit’ dat de dagelijkse omgang met auto’s de gebruiker daarvan licht ertoe zal brengen niet steeds alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongevallen geraden is.’' De Hoge Raad gaf aan dat het oordeel van de rechtbank geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. In dit arrest overwoog de Hoge Raad dat de werkgever onder bepaalde omstandigheden '‘jegens zijn werknemer aansprakelijk [kan] zijn voor diens schade, ook al is aan de vereisten van art. 7A:1638x (oud) BW respectievelijk 7:658 BW niet voldaan''. Hieruit volgt dat indien er niet is voldaan aan de vereiste uit artikel 7:658 BW, de werkgever alsnog aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 7:611 BW. 3.1.2 'Gewoon' en 'bijzonder' woon-werkverkeer
In het arrest De Bont/Oudenallen36 is het onderscheid tussen 'gewoon' woon-werkverkeer en 'bijzonder' woon-werkverkeer behandeld. In dit arrest was de werknemer met zijn collega's onderweg naar het werk toen hem een ongeval overkwam. De schade van de werknemer, tevens de chauffeur van de auto, werd niet vergoed door zijn verzekering. De werknemer sprak dan ook zijn werkgever aan voor de schade welke is geleden door het ongeval. De Hoge Raad overwoog in dit arrest dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is voor schade die is geleden voor een ongeval tijdens 'gewoon' woon-werkverkeer. Vervolgens gaf de Hoge Raad aan dat de werkgever wel aansprakelijk kon zijn voor schade in geval van een ongeval tijdens 'bijzonder' woon-werkverkeer. De Hoge Raad overwoog het volgende: ''Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat werknemer, in verband met een door zijn werkgever aanvaarde opdracht, is aangewezen om met zijn eigen auto het vervoer te verzorgen van zichzelf en enkele medewerknemers naar de, ver van zijn woonplaats verwijderde, plaats waar zij hun werkzaamheden moesten uitvoeren en dat hij in verband daarmee op grond van de CAO bepalingen een reisuren vergoeding, een autokostenvergoeding en een meerijders toeslag ontving. In een dergelijk geval moet het vervoer worden gekwalificeerd als vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Daaruit vloeit voort dat de werkgever, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW, in beginsel de niet door een verzekering gedekte schade die de werknemer lijdt doordat hij tijdens het vervoer als hiervoor bedoeld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, heeft te dragen behoudens in het, zich hier niet voordoende, geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.'' 35 36
HR 12 januari 2001, NJ 2001/253 (Vonk/Van der Hoeven). HR 16 november 2001, NJ 2002/71 (De Bont/Oudenallen).
15
Hieruit volgt dat de werkgever niet aansprakelijk is voor schade van een ongeval tijdens 'gewoon' woon-werkverkeer, maar dat hij wel aansprakelijk kan worden gesteld voor schade van een ongeval tijdens 'bijzonder' woon-werkverkeer. Artikel 7:658 BW is niet van toepassing indien er sprake is van 'bijzonder' woon-werkverkeer. Dit is ook het geval indien er sprake is van werk-werkverkeer, nu de werkgever geen reële zorgplicht heeft. 37
Het onderscheid tussen 'gewoon' en 'bijzonder' woon-werkverkeer wordt door de Hoge Raad nogmaals behandeld in het arrest Knoppen/NCM. 38 In dit arrest kreeg de werknemer tijdens het naar huis rijden van een verplichte werkvergadering een ongeval. De werknemer zou na de werkvergadering nog werkzaamheden verrichten voor de volgende dag, en de reistijd naar de vergadering werd geboekt als overuren. Echter het verschil van deze zaak met De Bont/Oudenallen is dat de werknemer geen collega's hoefde te vervoeren en in een leaseauto reed maar hiervoor geen vergoedingen krachtens cao bepalingen kreeg. Volgens het Hof was er dan ook geen sprake van bijzondere omstandigheden die ervoor zorgde dat het woonwerkverkeer gelijk werd gesteld met het werk-werkverkeer, en dat het vervoer dan ook gezien moest worden als 'gewoon' woon-werkverkeer. Volgens de Hoge Raad waren de opvattingen van het Hof juist en was de werkgever niet aansprakelijk voor de schade geleden door het ongeval.
Ook de hoven hebben meerdere malen arresten gewezen over de vraag of er nu sprake was van 'gewoon' woon-werkverkeer of 'bijzonder' woon-werkverkeer. In het arrest van het Hof 's Hertogenbosch 39 ging het om een werknemer die onder zijn werktijd boodschappen ging doen, nadat een afspraak van hem verlaat was. Onderweg naar de supermarkt overkwam de werknemer een ongeval. Volgens het Hof was hier sprake van 'gewoon' woon-werkverkeer nu de werknemer in privé boodschappen ging doen. In een ander arrest van het Hof Den Haag 40 kreeg een werknemer een verkeersongeval nadat hij van een klantenbezoek terug naar huis reed. De werknemer werkte een deel van zijn tijd thuis en het andere deel van zijn bezocht hij klanten. Om deze reden was er volgens het Hof geen sprake van 'bijzonder' woon-werkverkeer en kon de werkgever dan ook niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade van de werknemer.
Uit bovenstaande arresten volgt dat het niet altijd duidelijk is wanneer er nou sprake is van 'gewoon' woon-werkverkeer of 'bijzonder' woon-werkverkeer nu hiervoor geen duidelijke scheidslijn is. In 2008 heeft de Hoge Raad vijf arresten gewezen die betrekking hebben op de werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen. Twee van deze arresten proberen duidelijkheid te scheppen over het onderscheid tussen 'gewoon' en 'bijzonder' woonwerkverkeer. Het eerste arrest is het arrest Autoster/Hendriks. 41 In deze zaak had de werknemer een ambulance meegenomen zodat hij bij een noodoproep sneller te plaatse kon zijn. Toen de werknemer onderweg was van huis naar zijn werkplek zonder dat er sprake was van een noodoproep, kreeg de werknemer een ongeval. Het hof oordeelde hier dat het gebruik HR 12 december 2008, NJ 2009/332 (Maatzorg/Van der Graaf). HR 30 november 2007, NJ 2009/329 (Knoppen/NCM). 39 Hof 's Hertogenbosch 9 september 2008, JA 2008/171. 40 Hof Den Haag 26 januari 2007, JA 2007/79. 41 HR 19 december 2008, NJ 2009/334 (Hendriks/Autoster). 37 38
16
van de ambulance toch op een lijn moest worden gesteld met het vervoer dat krachtens de arbeidsovereenkomst plaatsvindt, aangezien werknemer rechtmatig gebruik maakte van de ambulance, hij permanent beschikbaar moest zijn en dat hij in geval van een noodoproep sneller te plaatse kon zijn. De Hoge Raad bekrachtigde de uitspraak van het hof en in dit arrest was dus sprake van 'bijzonder' woon-werkverkeer.
In het tweede arrest van de Hoge Raad Gündogdu/Mulder 42 is een afbakening gemaakt tussen het woon-werkverkeer en werk-werkverkeer in geval van meerdere arbeidsplaatsen. Hier ging het om een werknemer die toen zij onderweg was naar haar werk, bij een andere vestiging langs ging om een auto op te halen, De Hoge Raad overwoog: “dat ter voorkoming van afbakeningsproblemen tussen verkeer dat wel en dat niet moet worden beschouwd als woonwerkverkeer, in beginsel vervoer van de werknemer dat met het oog op het verrichten van de opgedragen werkzaamheden plaatsvindt tussen verschillende arbeidsplaatsen, zoals tussen verschillende vestigingen van de werkgever, heeft te gelden als vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden”. In deze zaak was er sprake van 'bijzonder' woon-werkverkeer aangezien de werkgever het rooster had opgesteld, de werknemer op initiatief van de werkgever bij een andere vestiging dan normaal was ingeroosterd en dat zij die dag eerst naar haar normale vestiging ging om daar een auto op te halen. Het onderscheid tussen 'gewoon' en 'bijzonder' woon-werkverkeer is met bovenstaande uitspraken nog steeds niet (altijd) duidelijk. 3.2 De verzekeringsplicht In 2008 wees de Hoge Raad een vijftal arresten met betrekking tot de werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen. Twee van deze arresten zijn in paragraaf 3.1.2 al reeds besproken. De overige drie arresten van de Hoge Raad zullen hieronder worden besproken. In deze arresten is door de Hoge Raad de verzekeringsplicht geïntroduceerd. 3.2.1 Arresten Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal Op 1 februari 2008 wees de Hoge Raad de arresten Maasman/Akzo 43 en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal. 44 Beide arresten hebben betrekking op de verzekeringsplicht van de werkgever voor verkeersongevallen. In het arrest Maasman/Akzo was de werknemer toen hij met zijn eigen auto onderweg was naar Duitsland om een presentatie te geven voor zijn werk, in de uitoefening van zijn werkzaamheden een verkeersongeval overkomen. Zijn schade werd voor 25% niet vergoed, aangezien hij tijdens het ongeval geen gordel droeg. Voor het niet-vergoede deel van zijn schade sprak hij zijn werkgever aan. In het arrest Kooiker/Taxicentrale Nijverdal werd de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden in zijn eigen taxi aangereden door een trein. Werkgever had een collectieve ongevallenverzekering afgesloten. Echter bood deze verzekering onvoldoende dekking voor de schade van de werknemer. Ook hier sprak de werknemer voor het niet-vergoede deel zijn werkgever aan. HR 19 december 2008, NJ 2009/333 (Gundogdu/Mulder). HR 1 februari 2008, NJ 2009/330 (Maasman/Akzo). 44 HR 1 februari 2008, NJ 2009/331 (Kooiker/Taxicentrale Nijverdal). 42 43
17
In het arrest Maasman/Akzo kon de aansprakelijkheid van de werkgever volgens de Hoge Raad niet gebaseerd worden op artikel 7:658 BW nu de werkgever geen zeggenschap had over het gebruik van de auto van de werknemer en het ongeval van de werknemer zich buiten de invloedssfeer van de werkgever heeft voorgedaan. Met dit arrest werd dan ook duidelijk dat artikel 7:658 BW geen grond biedt voor de aansprakelijkheid voor de schade die voortvloeit uit een verkeersongeval in de uitoefening van de werkzaamheden. 45 De werknemer dient dan voor de aansprakelijkheidsstelling een beroep te doen op artikel 7:611 BW. De Hoge Raad overweegt in bovengenoemde zaken dat artikel 7:658 BW geen absolute waarborg schept voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Volgens de Hoge Raad is de werkgever niet onbeperkt aansprakelijk voor verkeersongevallen op grond van artikel 7:611 BW, aangezien er dan een risicoaansprakelijkheid zou ontstaan voor de werkgever. In het arrest Kooiker/Taxicentrale Nijverdal werd door de Hoge Raad aangegeven dat er ook geen andere wettelijke bepalingen zijn die een grondslag bieden voor een onbeperkte aansprakelijkheid.
Tot slot overwoog de Hoge Raad in beide zaken het volgende: ''De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet, in het verlengde van hetgeen is overwogen in de arresten van 2001 en 2002, worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.'' Uit dit arrest volgt dat de werkgever verplicht is een verzekering af te sluiten voor de werknemers die deelnemen aan het verkeer en dat bij schending hiervan de werkgever aansprakelijk is voor de dientengevolge schade. Verder overwoog de Hoge Raad het volgende: ''De omvang van deze verplichting zal van geval tot geval nader vastgesteld moeten worden met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden – waarbij mede van belang is of verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd – en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. De verzekering hoeft in elk geval geen dekking te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.'' De werkgever kan ook aan deze verplichting voldoen volgens de Hoge Raad indien hij de werknemer financieel in staat stelt om een behoorlijke verzekering af te sluiten voor zijn auto. Indien de werkgever geen behoorlijke verzekering afsluit is de werkgever aansprakelijk jegens de werknemer indien de werknemer door de tekortkoming van de werkgever schade heeft geleden. Het gaat dan niet om een volledige schadevergoeding, maar het gaat dan volgens de Hoge Raad om een vergoeding van de schade die door de behoorlijke verzekering zou worden gedekt. Wat precies wordt verstaan onder een behoorlijke verzekering dient de feitenrechter te beoordelen. 46 Bij de beoordeling dient volgens de Hoge Raad in ieder geval rekening te worden gehouden met de mogelijkheid tot het afsluiten van een verzekering ten tijde van het ongeval, of
J.J. van der Helm, ‘Een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers’, VR 2008, 4, p. 100. 46 T. Hartlief, ‘Rechtsvorming door de Hoge Raad: het dossier ‘werkgeversaansprakelijkheid’, AV&S 2009, 29. 45
18
de verzekering verkregen kan worden tegen een redelijke premie die van de werkgever gevergd kan worden en tot slotte welke schade de verzekering volgens de heersende maatschappelijke opvattingen dient te vergoeden. 47 3.2.2 Het arrest Maatzorg/Van der Graaf In paragraaf 3.2.1 zijn twee arresten van de Hoge Raad omschreven die aangegeven dat de werkgever verplicht is een behoorlijke verzekering af te sluiten voor de risico's van ongevallen die verbonden zijn aan het gemotoriseerde verkeer. Naar aanleiding van deze arresten ontstond de vraag of de verzekeringsplicht alleen geldt ten behoeve van ongevallen verbonden aan het gemotoriseerde verkeer, of dat deze ook geldt ten behoeve van ongemotoriseerde verkeersongevallen. In het arrest Maatzorg/Van der Graaf 48 wordt door de Hoge Raad overwogen dat de verzekeringsplicht zich tevens uitstrekt tot de ongemotoriseerde verkeersongevallen. In deze zaak verplaatste de werknemer zich voor haar werk per fiets naar verschillende hulpbehoevenden. Op een dag overkwam de werknemer een verkeersongeval in verband met gladheid op de weg. De Hoge Raad overwoog het volgende: ''er bestaat geen rechtvaardiging om onderscheid te maken tussen hen die een motorvoertuig en hen die een ander (niet-gemotoriseerd) voertuig, zoals een fiets, besturen. Evenmin gerechtvaardigd is het maken van onderscheid tussen deze groepen van werknemers en werknemers die in de uitoefening van hun werkzaamheden als voetganger aan het verkeer deelnemen en daarbij schade lijden als gevolg van een ongeval waarbij een voertuig is betrokken. In al die gevallen gaat het immers om risico's die zijn verbonden aan de deelneming aan het verkeer op de weg, waarvan van algemene bekendheid is dat zij voor met name fietsers en voetgangers een bijzondere kwetsbaarheid meebrengt ten opzichte van aan het verkeer deelnemende (andere) voertuigen.'' Uit de overweging van de Hoge Raad volgt dat de werkgever tevens een verzekeringsplicht heeft voor de risico's van ongevallen in het verkeer van fietsers en voetgangers waarbij een of meer voertuigen bij betrokken. Ook heeft de werkgever een verzekeringsplicht ten behoeve voor de risico's van een eenzijdig ongeval van een fietser in het verkeer. Verder blijkt uit de overwegingen van de Hoge Raad dat de verzekeringsplicht niet geldt voor de risico's van een eenzijdig ongeval van een voetganger in het verkeer. Dit laatste is nogmaals bevestigd in het arrest TNT Post/Weijenberg. 49 De Hoge Raad overwoog in deze zaak het volgende: ''Het geval van een aan de werknemer overkomen eenzijdig voetgangersongeval op de openbare weg is uitdrukkelijk niet onder de verzekeringsverplichting van de werkgever gebracht. Hoezeer ook elke afbakening tot op zekere hoogte een arbitrair karakter heeft, valt hierbij te bedenken dat struikelen of uitglijden naar zijn aard niet een bijzonder, aan de risico's van het wegverkeer verbonden risico is, reden waarom te dier zake in het algemeen geen goede grond bestaat voor een verdergaande bescherming van de werknemer dan bij struikelen of uitglijden op de arbeidsplaats zelf. Voorts kan ook bezwaarlijk worden gezegd dat de mettertijd gegroeide goede verzekerbaarheid van het risico van verkeersongevallen tegen betaalbare premies betrekking heeft op het risico van struikelen of uitglijden.'' P. Kruit & M. Trouwborst, ‘De ontwikkelingen in de werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen in 2008: een stap op weg naar nieuw aansprakelijkheidsregime?’, TAP 2009, 2, p. 57. 48 HR 12 december 2008, NJ 2009/332 (Maatzorg/Van der Graaf). 49 HR 11 november 2011, NJ 2011/597 (TNT Post/Weijenberg). 47
19
In het arrest Maatzorg/Van der Graaf is tevens duidelijkheid gegeven over de verhouding tussen artikel 7:611 BW en 7:658 BW in geval van een verkeersongeval tijdens werk-werkverkeer. Uit het arrest volgt dat de werkgever op grond van artikel 7:658 BW een zorgplicht heeft. Dit artikel is tevens van toepassing op verkeersongevallen, maar de werkgever heeft een beperkte zorgplicht aangezien de werkgever geen zeggenschap heeft op de openbare weg en geen maatregelen kan treffen of aanwijzingen kan geven. De werkgever heeft echter wel een aanvullende zorgplicht op grond van artikel 7:611 BW. Deze aanvullende zorgplicht wordt ingevuld met een verzekeringsplicht. 3.3 Conclusie De werkgever kan door de werknemer aansprakelijk worden gesteld voor de schade die de werknemer heeft geleden door een verkeersongeval tijdens het woon-werkverkeer of het werkwerkverkeer. In het arrest Bruinsma/Schuitmaker de Hoge Raad de werkgever voor het eerst aansprakelijk gesteld voor de schade die de werknemer heeft geleden door een verkeersongeval. In het arrest De Bont/Oudenallen heeft de Hoge Raad het onderscheid 'gewoon' woonwerkverkeer en 'bijzonder' woon-werkverkeer behandeld. De Hoge Raad overwoog in dit arrest dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is voor schade die is geleden door een ongeval tijdens 'gewoon' woon-werkverkeer. Vervolgens gaf de Hoge Raad aan dat de werkgever wel aansprakelijk kon zijn voor schade in geval van een ongeval tijdens 'bijzonder' woonwerkverkeer. Bij 'bijzonder' woon-werkverkeer is er sprake van bijzondere omstandigheden die ervoor zorgen dat het woon-werkverkeer en het werk-werkverkeer gelijk worden gesteld. Er is sprake van 'bijzonder' woon-werkverkeer indien het woon- werkverkeer gekwalificeerd kan worden als vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. In 2008 heeft de Hoge Raad in de arresten Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal de verzekeringsplicht geïntroduceerd. De werkgever is verplicht een verzekering af te sluiten voor de werknemers die deelnemen aan het verkeer en bij schending hiervan is de werkgever aansprakelijk is voor de dientengevolge schade. De omvang van de verzekeringsverplichting moet van geval tot geval nader worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder gelet moet worden op de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade door de verzekering gedekt dient te worden. De werkgever kan tevens aan de verzekeringsplicht voldoen indien hij de werknemer financieel in staat stelt om een behoorlijke verzekering af te sluiten voor zijn auto. Indien de werkgever geen behoorlijke verzekering afsluit is de werkgever aansprakelijk jegens de werknemer indien de werknemer door de tekortkoming van de werkgever schade heeft geleden. De feitenrechter dient te beoordelen of er sprake is van een behoorlijke verzekering. In het arrest Maatzorg/Van der Graaf heeft de Hoge Raad aangegeven dat de verzekeringsplicht zich tevens uitstrekt tot de ongemotoriseerde verkeersongevallen. Tevens volgt uit dit arrest dat de werkgever in geval van verkeersongevallen tijdens werkwerkverkeer een beperkte zorgplicht heeft, aangezien de werkgever geen zeggenschap heeft op de openbare weg en geen maatregelen kan treffen of aanwijzingen kan geven. Wel heeft de werkgever een aanvullende zorgplicht op grond van goed werkgeverschap welke wordt ingevuld door de verzekeringsplicht. 20
4. WERKGEVERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR OVERIGE GEVALLEN
Zoals uit de voorgaande hoofdstukken blijkt is de werkgever aansprakelijk voor schade van de werknemer geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In sommige gevallen lijdt de werknemer geen schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar is de schade wel verbonden met het werk van de werknemer. In dit hoofdstuk zal in paragraaf 4.1 de werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen die zich hebben voorgedaan tijdens een bedrijfsuitje worden onderzocht. In paragraaf 4.2 zal de werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen die zich hebben voorgedaan tijdens een dienstreis worden besproken. In paragraaf 4.3 zal de werkgeversaansprakelijkheid voor overige ongevallen nader worden behandeld. In paragraaf 4.4 zal de verzekeringsplicht voor overige gevallen nader worden toegelicht. Tot slot zal in paragraaf 4.5 een conclusie worden gegeven. 4.1 Bedrijfsuitjes Een bedrijfsuitje kan gebruikt worden voor verschillende doeleinden. Werkgevers organiseren een bedrijfsuitje vaak om het personeel te belonen voor het gedane werk, alsmede om de omgang tussen het personeel te stimuleren en te werken aan de teambuilding in een informele sfeer. Een bedrijfsuitje kan zich in verschillende vormen voor doen. Er zijn verschillende locaties voor een bedrijfsuitje, zoals het strand, het bos, een stad etc. Daarnaast kan een bedrijfuitje cultureel, sportief, recreatief of verrassend zijn. Een bedrijfsuitje kan veel napret bezorgen bij het personeel. Toch is dit niet altijd het geval. Een bedrijfsuitje kan ook flink misgaan. Tijdens een bedrijfsuitje kunnen zich ongevallen voordoen. De vraag is of de werkgever aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die de werknemer heeft geleden tijdens een bedrijfsuitje. In dit hoofdstuk zal de rechtspraak en literatuur met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever voor een bedrijfsuitje worden besproken. 4.1.1 Lagere rechtspraak De Hoge Raad heeft pas in 2009 een arrest gewezen over de aansprakelijkheid van de werkgever voor een ongeval tijdens een bedrijfsuitje. Voor 2009 zijn er dan ook alleen uitspraken van de lagere rechters. Hieronder zullen de uitspraken van de lagere rechters kort worden besproken.
In 1997 was de eerste uitspraak van een rechtbank in de zaak Bos/Oracle 50 over de werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen tijdens bedrijfsuitjes. De werknemer had schade geleden nadat zij tijdens het rijden over de hei met een landrover een ongeval kreeg. De rechtbank overwoog in hoger beroep het volgende: ''dat de in art. 7:658 BW vervatte zorgplicht zich ook uitstrekt tot de door de werkgever georganiseerde (ontspannende) activiteiten, indien deze activiteiten zijn aan te merken als door de werknemer te verrichten werkzaamheden, althans indien tussen deze activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden een voldoende nauw verband bestaat. Of aan deze voorwaarde is voldaan, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.'' 50
Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000/13 (Bos/Oracle).
21
Volgens de rechtbank maakt het daarbij niet uit of de werknemer vrijwillig deel nam aan de activiteit en of de werkgever de organisatie van het bedrijfsuitje had uitbesteed aan een derde. In deze zaak was er sprake van een voldoende nauw verband tussen de activiteiten en de verrichte werkzaamheden, aangezien de activiteit plaatsvond na een zakelijk ochtendprogramma en voor een afsluitende zakelijke bijeenkomst de volgende dag. De werkgever werd dan ook aansprakelijk geacht voor de schade geleden door de werknemer tijdens het uitje.
In de zaak Huigen/Delta Lloyd 51 uit 1999 ging het om zogenaamde adventures games welke door een derde waren georganiseerd en plaatsvonden buiten werktijd. Deelname aan de adventures games was vrijwillig. Werknemer deed vrijwillig mee aan het bedrijfsuitje en kreeg een ongeval met schade als gevolg. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat het bedrijfsuitje tevens de bedrijfsdoelstellingen diende, niet mee brengt dat een vrijwillige deelname aan een activiteit buiten normale werktijd als arbeid in de uitoefening van de werkzaamheden moet worden aangemerkt.
In de uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch in 2004 in de zaak Hoogstad/Vlisco Helmond 52 viel het ongeval tijdens een bedrijfsuitje, dagje strand, wel onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW. De activiteit was namelijk niet vrijblijvend en maakte onderdeel uit van een programma van die week. De werkgever werd echter niet aansprakelijk gesteld, nu hij had voldaan aan zijn zorgplicht. Ook oordeelde het Hof 's-Hertogenbosch in hetzelfde jaar in de zaak Gielen/Spaar Select 53 dat de zeggenschap over de werkplek en de bevoegdheid van de werkgever om aanwijzingen te geven in het geval van een sportdag op een zaterdag ontbreken en dat de werkgever dan ook niet aansprakelijk kan worden gesteld voor schade geleden tijdens de sportdag nu ook de deelname niet verplicht was. Verder werd aangegeven dat slechts onder bijzondere omstandigheden een beroep kon worden gedaan op artikel 7:611 BW. Welke bijzondere omstandigheden daarbij een rol spelen is niet nader uitgelicht. In de casus was in ieder geval geen sprake van bijzondere omstandigheden nu deelname aan de sportdag vrijwillig was en de sportdag op zaterdag plaatsvond. Ook de morele verplichting om deel te nemen aan een bedrijfsuitje is geen bijzondere omstandigheid. De bovenstaande uitspraken laten zien dat de lagere rechtspraak niet eenduidig is over de werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes. Er volgt uit deze uitspraken geen duidelijk criteria van wanneer er nu wel sprake is van 'in de uitoefening van de werkzaamheden' en wanneer niet. In de uitspraken Hoogstad/Vlisco Helmond en Bos/Oracle was er wel sprake van in de uitoefening van de werkzaamheden en volgens de rechtbank maakte het daarbij niet uit of de deelname vrijwillig was. In de uitspraken Huigen/Delta Lloyd en Gielen/Spaar Elect was er geen sprake van in de uitoefening van de werkzaamheden en werd de vrijwilligheid echter wel belangrijk gevonden. 54 De schade van de werknemer geleden door een ongeval tijdens een bedrijfsuitje kan dus zowel op artikel 7:658 BW als artikel 7:611 BW worden gebaseerd en dit hangt geheel af van de omstandigheden van het geval.
Rechtbank Amsterdam 4 augustus 1999, JAR 1999/172 (Huigen/Delta Lloyd). Hof 's-Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004/237 (Hoogstad/Vlisco Helmond). 53 Hof 's-Hertogenbosch 6 juli 2004, JAR 2004/187 (Gielen/Spaar Select). 54 C.J.M. Klaassen, ‘De aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten’, AV&S 2009, 30, p. 228. 51 52
22
4.1.2 Het Rollerskate arrest In 2009 liet de Hoge Raad zich voor het eerst uit over de werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes in het Rollerskate arrest. 55 In dit arrest kwam een werknemer tijdens een nietverplichte rollerskateworkshop georganiseerd door haar werkgever op een vrijdagmiddag (vrije dag van werknemer) in de hal van het pand van de werkgever ten val. Door deze valt loopt de werknemer ernstig letsel op. Zij stelt de werkgever aansprakelijkheid voor haar schade. Volgens het Hof kon de aansprakelijkheid niet worden gebaseerd op artikel 7:658 BW nu er onvoldoende nauwe band bestaat tussen de door de werknemer te verrichten werkzaamheden en de bedrijfsactiviteit en dat deelname aan de activiteit niet verplicht was. Daarnaast oordeelde het Hof dat de werkgever wel aansprakelijk kon worden gesteld op grond van artikel 7:611 BW nu de activiteit wel aan het werd was gerelateerd, de werkgever de activiteit mede had georganiseerd en het een risicovol activiteit was. De Hoge Raad sluit zich aan bij de aansprakelijkheidsgrondslagen van het Hof en overwoog het volgende: '' Evenwel kan een werkgever ook aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van een aan zijn werknemer buiten de uitoefening van diens werkzaamheden overkomen ongeval, indien die schade (mede) is ontstaan doordat de werkgever, beoordeeld naar de bijzondere omstandigheden van het geval, zich niet overeenkomstig art. 7:611 BW heeft gedragen als een goed werkgever. Daarbij geldt dat een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden is de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. Anders dan het geval is bij toepasselijkheid van art. 7:658, gelden dan geen bijzondere regels omtrent bewijslastverdeling en eigen schuld van de werknemer.'' Zoals tevens in hoofdstuk 2 aangegeven kan hier gekeken worden naar het arrest Van Doesberg/Tan. 56 In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat bij risicoaansprakelijkheid artikel 6:101 BW een billijkheidscorrectie met zich meebrengt waardoor de werkgever de schade geleden door een werknemer binnen een dienstverband voor 100% dient te vergoeden, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer. Hierbij kan de vraag worden gesteld of de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW ook van toepassing is bij artikel 7:611 BW. De werknemer kan dan alsnog zijn gehele schade vergoed krijgen ook al is er misschien sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
De Hoge Raad gaat in zijn arrest niet in op de vraag of het Hof artikel 7:658 BW terecht heeft verworpen als grondslag voor de aansprakelijkheid. De Hoge Raad geeft enkel aan dat er geen sprake is geweest van een schade door een ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden. De Hoge Raad laat hier dus ruimte open om het begrip goed werkgeverschap in te vullen. In de conclusie bij dit arrest is A-G Spier wel ingegaan op de grondslag voor aansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW. Spier is van mening dat in dergelijke gevallen niet te snel gekeken moet worden naar artikel 7:611 BW, maar dat beoordeling op grond van artikel 7:658 de voorkeur krijgt. In de casus was er volgens Spier sprake van een voldoende band tussen de schade die de werknemer heeft geleden door een ongeval tijdens het bedrijfsuitje en de werkzaamheden. Volgens Spier doet het daaraan niet af dat de activiteit plaatsvond buiten werktijd en dat deelname niet verplicht was. Ook nu niet snel moet worden aangenomen dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan had volgens Spier de aansprakelijkheidsstelling moeten 55 56
HR 17 april 2009, LJN BH1996 (Communicatie/Rollerskates). HR 9 november 2001, NJ 2002/79 (Van Doesburg/Tan).
23
plaatsvinden op grond van artikel 7:658 BW. 57 Ook auteurs Waterman, Van den Steenhoven en Lavrijssen zijn van mening dat een aansprakelijkheidsstelling van de werkgever in dit arrest op grond van artikel 7:658 BW mogelijk was. 58 4.1.3 Recente rechtspraak
De laatste uitspraak omtrent de werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsuitjes is van de kantonrechter te Utrecht van 23 augustus 2012. 59 In deze zaak organiseerde Randstad een bedrijfsuitje voor het personeel. Vooraf is niet aangegeven wat het bedrijfsuitje zou zijn, maar wel dat het zou gaan om een spraakmakend, grensverleggend en uitdagend onderdeel. Het ging om een boottocht met een zeer snelle en wendbare speedboot. De boot ging met bewust harde snelheden over golven van andere boten. Opgegeven moment kwam de boot met een klap stil op het water waardoor de werknemer met haar hoofd tegen een andere collega was aangebotst en hierdoor enkele tijd buiten bewustzijn raakte. De werknemer stelt de werkgever aansprakelijk voor de schade die zij lijdt vanwege pijnklachten aan arm, rug en nek. De kantonrechter stelde het volgende voorop: ''dat ongevallen tijdens door de werkgever georganiseerde (ontspannende) activiteiten aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW (o.a. Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000, 13; Hof ’s Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004, 237). Daarvoor is echter vereist dat de activiteiten zijn aan te merken als door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Tussen de activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden dient derhalve een voldoende nauw verband te bestaan. Ten aanzien van het criterium ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ ex artikel 7:658 lid 1 BW geldt in het algemeen een ruim toepassingsgebied (HR 30 november 2007, NJ 2009, 329).'' Verder oordeelde de kantonrechter: '' dat de personeelsdag van Randstad Techniek op 27 september 2008 valt onder het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW. Vervolgens is aan de orde de vraag of Randstad aan haar uit dit artikel voortvloeiende zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. Het met een hoge snelheid (tot 100 kilometer per uur) varen met een speedboot, het daarbij bewust opzoeken van golven van andere boten en vervolgens daarover heen springen, het maken van draaien van 180 graden en het zijdelings langs elkaar varen of naar elkaar toe kruisen van twee speedboten is een evident gevaarlijke, althans risicovolle activiteit, hetgeen Randstad wist of redelijkerwijs moet hebben geweten.'' De kantonrechter oordeelde dan ook dat er voldoende nauw verband was tussen de activiteit en de werkzaamheden van de werknemer en het ongeval zich dan ook voordoet in de uitoefening van de werkzaamheden van de werkgever. Daarnaast was de dag bedoeld om de teamspirit te versterken en hadden de werknemers de sociale verplichting om mee te doen aan de activiteit. De werkgever werd dan ook aansprakelijk geacht op grond van artikel 7:658 BW. De rechtbank heeft dan ook aangegeven dat de aansprakelijkheid van schade geleden als gevolg van een ongeval tijdens een bedrijfsuitje zowel op artikel 7:658 BW als op artikel 7:611 BW kan worden gebaseerd. Hier dient rekening te worden gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals verplichte deelname, of het bedrijfsuitje plaatsvond onder werktijd, waar de activiteit plaatsvond etc. HR 17 april 2009, LJN BH1996 (Communicatie/Rollerskates), conclusie A-G spier. Y.R.K. Waterman, ‘Noot: arbeidsongeval of stomme pech?’, L&S 2009, 2, p. 54-58; M. van den Steenhoven, ‘Werkgeversaansprakelijkheid HR 17 april 2009, LJN BH1996’, TVP 2009, 3; N. Lavrijssen, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade tijdens bedrijfsuitje’, Bb 2009, 28. 59 Rechtbank Utrecht 23 augustus 2012, JAR 2012/305. 57 58
24
4.2 Dienstreizen Een dienstreis is een door de werkgever georganiseerde reis voor een of meer werknemers. Ook tijdens zo'n dienstreis kunnen ongevallen zich voordoen. In beginsel is de werkgever aansprakelijk voor de schade ontstaan door ongevallen tijdens de dienstreis op grond van artikel 7:658 BW. Echter moet het dan wel gaan om schade geleden in de uitoefening van werkzaamheden en moet de werkgever zijn zorgplicht hebben geschonden. Indien de schade niet is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, maar wel een nauw verband heeft met de werkzaamheden, kan de werkgever ook aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 7:611 BW. Bij een ongeval tijdens een dienstreis kan de vraag worden gesteld of het ongeval zich voordoet in de uitoefening van de werkzaamheden, nu de werkgever in eerste instantie geen zeggenschap heeft over de werkplek en daarnaast ook geen aanwijzingen kan geven. In deze paragraaf zal de rechtspraak en de literatuur omtrent werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen tijdens dienstreizen worden besproken. 4.2.1 Gijzeling Jemen en Thaise Bacterie Infectie
In de zaak Gijzeling Jemen 60 werd werknemer in het kader van een dienstreis gedetacheerd naar Jemen. Op zijn vrije dag werd de werknemer gegijzeld in Jemen. De werknemer wilde zijn werkgever aansprakelijk stellen voor de schade die hij heeft geleden door de gijzeling. De kantonrechter oordeelde echter ondanks dat de werknemer voor zijn werk in Jemen moest verblijven, dit niet maakt dat ook het wonen en zijn vrije tijd onder het begrip in de uitoefening van zijn werkzaamheden vallen. Daarnaast wees de kantonrechter ook aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW van de hand, nu de werknemer ondanks de gevaarlijke veiligheidssituatie toch had gekozen om een uitstapje te maken en de gijzeling daarnaast niet samenhing met de werkzaamheden van de werknemer. 61 In de zaak Thaise bacterie infectie 62 gaat het om een werknemer die in het kader van een dienstreis voor zijn werkgever in Thailand werkzaamheden verricht. Na terugkeer uit Thailand blijkt dat de werknemer een infectie aan zijn lever heeft opgelopen tijdens zijn dienstreis. De werknemer stelde zijn werkgever aansprakelijk voor zijn schade die hij door de infectie leed. De werkgever had zich niet gehouden aan de buitenlandsregeling van zijn bedrijf waarin de werkgever de werknemer na terugkeer van een dienstreis in de gelegenheid moet stellen om een nakeuring te ondergaan. Om die reden oordeelde de kantonrechter dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden op grond van artikel 7:658 BW. De werknemer had al meerdere dienstreizen naar Thailand gemaakt en hij had dan ook geen andere keuze dan daar te eten en te drinken. Om die reden achtte de kantonrechter het onderscheid tussen werktijd en privétijd niet relevant en was er dan ook sprake van schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
Kantonrechter Delft 1 november 2001, NJ 2002/137 (Gijzeling Jemen). T. van Nieuwstadt, ‘Werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW én 7:611 BW: twee keer schieten altijd raak?’, Arbeidsrecht 2005, 55. 62 Kantonrechter Rotterdam 29 maart 2005, LJN AT3188 (Thaise bacterie-infectie). 60 61
25
4.2.2 Arrest KLM/De Kuijer In de zaak KLM/De Kuijer 63 heeft de Hoge Raad zijn eerste (en tot nu toe enige) uitspraak gedaan over de werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen tijdens dienstreizen. Een piloot van KLM verbleef tijdens zijn heen- en terugvlucht enkele dagen in Abidjan, Ivoorkust. Onderweg van zijn hotel naar een restaurant in Abidjan kreeg hij een ongeluk met als gevolg een dwarslaesie. De werknemer stelde de werkgever aansprakelijk voor zijn schade geleden door het ongeluk. Het Hof achtte de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW, goed werkgeverschap, voor de schade van de werknemer. Het Hof heeft echter de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW in het midden gelaten. De Hoge Raad heeft zich, nu tegen de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW geen cassatiemiddel was ingesteld, niet uitgelaten over artikel 7:658 BW en de verhouding tussen artikel 7:658 BW en 7:611 BW. De Hoge Raad oordeelde dan ook dat de werkgever op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk was. De Hoge Raad overwoog het volgende: ''In rov. 4.5 van zijn arrest heeft het hof de vraag onderzocht of de tussen de heen- en de terugvlucht gelegen wachttijd, tijdens welke het ongeval is voorgevallen, moet worden aangemerkt als privétijd dan wel als een periode die een zodanige samenhang heeft met de door [verweerder] voor KLM verrichte werkzaamheden, dat ook gedurende deze tijd de uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting voor KLM bestond zich jegens [verweerder] als een goed werkgever te gedragen. Het hof heeft overwogen dat de wachttijd inherent was aan de werkzaamheden die [verweerder] voor KLM verrichtte, en het heeft derhalve de vraag in laatstgemelde zin beantwoord. Het hof heeft daaraan toegevoegd dat de omstandigheden dat [verweerder] de wachttijd vrijwel volledig naar eigen inzicht kon invullen en het ongeval zich voordeed toen hij op eigen initiatief met zijn vriendin in de taxi op weg was naar een restaurant, daaraan niet afdoen. Kennelijk heeft het hof, dat in zijn rov. 4.6 wijst op het, in cassatie niet bestreden, verband tussen de wachttijd en de veiligheid en de organisatie van het vliegverkeer, derhalve van doorslaggevende betekenis geacht dat de wachttijd als zodanig werd bepaald door de dienstregeling van KLM en de noodzaak voor haar vliegers met het oog op de feitelijke uitoefening van hun werkzaamheden tussen twee vluchten rust te genieten. Daarbij heeft het hof, eveneens met het oog op de beantwoording van de vraag of de wachttijd al dan niet moet worden aangemerkt als privétijd, niet van belang geacht dat [verweerder] de vlucht naar Ivoorkust zelf heeft aangevraagd. Dit een en ander geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 7:611 BW en is ook niet onbegrijpelijk. De onderdelen 1.a, 1.b en 1.c zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.'' Het Hof gaf verder aan dat de aanbieding van KLM voor een ongevallenverzekering onvoldoende was, nu alleen is gewezen op de mogelijkheid om een op maat gesneden verzekering af te sluiten, maar verder niet is ingegaan op de noodzaak van de verzekering. Verder overwoog het Hof dat de werkgever ook aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW nu de werkgever geen maatregelen had genomen om bijzondere risico's terug te brengen tot een minimum, daarnaast geen risico's voor haar rekening had genomen, en tot slot ook niet gewaarschuwd voor de risico's onder aanbieding van een verzekering. De Hoge Raad acht dit niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad heeft echter wel overwogen dat ook al had de werkgever een adequate verzekering aangeboden, het alsnog mogelijk is dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW. 64 De verzekeringsplicht zal verder worden besproken in paragraaf 4.4. HR 18 maart 2005, NJ 2009/328 (KLM/De Kuijer). F.T. Oldenhuis, ‘Werkgeversaansprakelijkheid; auto-ongeval in Ivoorkust tijdens rusttijd; informatieplicht over aanvullende ongevallenverzekering’, NTBR 2006, 14. 63 64
26
Naar mijn mening had het Hof tevens artikel 7:658 BW en de verhouding daarvan met artikel 7:611 BW moeten behandelen, nu in de lagere rechtspraak veel onduidelijkheid was over op welk artikel de werkgeversaansprakelijkheid voor een ongeval tijdens een dienstreis gebaseerd dient te worden en de Hoge Raad zich hier dus niet over heeft kunnen uitlaten. 4.2.3 Stewardess op Cuba
In 2006 heeft de rechtbank Alkmaar zich uitgelaten over de werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen tijdens dienstreizen. 65 In deze zaak werd een stewardess tijdens haar wachttijd tussen de heen- en terugvlucht op Cuba aangereden door een golfkarretje welke werd bestuurd door een piloot uit dezelfde crew die te diep in het glaasje had gekeken. Zij stelde haar werkgever aansprakelijk voor de schade welke zij leed door de aanrijding. Volgens de rechtbank was de werkgever niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW nu het de vraag was of het ongeval zich had voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden van de stewardess en omdat de werkgever zijn zorgplicht niet had geschonden. De rechtbank oordeelde echter wel dat de werkgever aansprakelijk was op grond van artikel 7:611 BW, nu de werkgever zijn werknemers niet had gewaarschuwd voor eventuele (financiële) gevolgen van risico's die zich tijdens een verblijf in het buitenland kunnen voordoen en de werkgever daarnaast zijn werknemers ook niet had geadviseerd over het afsluiten van een ongevallenverzekering, of deze verzekering zelf had afgesloten voor zijn werknemers. De werknemers moeten zichzelf kunnen indekken voor de schade die zij kunnen lijden tijdens een dienstreis. 66
Het feit dat de rechtbank de werkgever aansprakelijk acht op grond van artikel 7:611 BW is in strijd met het arrest van de Hoge Raad Kok/Jansen's Schoonmaakbedrijf. 67 In de uitspraak Stewardess op Cuba heeft de rechtbank aangegeven dat de werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden. In het arrest Kok/Jansen's Schoonmaakbedrijf heeft de Hoge Raad overwogen dat als de werkgever zijn zorgplicht van artikel 7:658 BW niet heeft geschonden, hij ook niet aansprakelijk kan worden gehouden op grond van artikel 7:611 BW. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW voor de door de werknemer geleden schade tijdens haar dienstreis. Daarnaast is in het arrest KLM/De Kuijer aangegeven dat de werkgever maatregelen dient te treffen voor bijzondere risico´s die zich kunnen voordoen tijdens een dienstreis. In de bovengenoemde zaak kan de vraag gesteld worden of hier überhaupt wel sprake is van verwezenlijking van een bijzonder risico die zich alleen in het buitenland voordoet. De bestuurder van het golfkarretje had, zoals uit de zaak blijkt, aardig wat alcohol gedronken. In het arrest KLM/De Kuijer ging het om het verkeer in Abidjan. Het verkeer daar kan worden aangemerkt als een bijzonder risico van een verblijf in het buitenland, maar een dronken bestuurder die met een golfkarretje zijn collega aanrijdt, dat is naar mijn mening geen bijzonder risico van een verblijf in Cuba.
Rechtbank Alkmaar 25 januari 2006, JAR 2006/43 (Stewardess op Cuba). T. Hartlief, ‘Kroniek aansprakelijkheid- en schadevergoedingsrecht 2004/2005’, NTBR 2005, 9, p. 460. 67 HR 17 november 1989, NJ 1990/572 (Kok/Jansen's Schoonmaakbedrijven). 65 66
27
4.3 Mishandeling van de werknemer Naast verkeersongevallen en ongevallen tijdens bedrijfsuitjes en dienstreizen kan de werknemer ook schade lijden door een mishandeling. Een mishandeling buiten de uitoefening van de werkzaamheden, kan verband houden met de werkzaamheden. In deze paragraaf zullen twee arresten worden besproken die zien op de mishandeling van de werknemer buiten de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar met een verband met de werkzaamheden van de werknemer. 4.3.1 Arrest Stichting Reclassering /S
In de zaak Stichting Reclassering/S 68 uit 1999 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over een mishandeling van een werknemer van de Stichting Reclassering door een reclasseringscliënt buiten de werktijd van de werknemer. De werknemer werd op een vrijdagavond bij hem thuis veertig keer op zijn hoofd geslagen met een ijzeren hamer door een reclasseringscliënt. De vraag in deze zaak was of de werkgever aansprakelijk hiervoor kon worden gesteld, en of de schade van de werknemer nog wel was overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De rechtbank oordeelde in hoger beroep dat de werkgever aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 BW. Dit omdat de aard van de werkzaamheden een verhoogd risico met zich zou meebrengen en dat de schade die de werknemer zou lijden in zijn privé situatie dan zou moeten gelden als schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer, dit behoudens tegenbewijs van de werkgever. De Hoge Raad casseerde het vonnis en overwoog het volgende: ''De door de Rechtbank gehanteerde maatstaf is noch met de bewoordingen, noch met de strekking van art. 7A:1638x te verenigen. Naar zijn tekst gaat het in het eerste lid van dit artikel om een zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving en de gebruikte werktuigen. Ook al dienen dit vereiste en het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, ruim te worden uitgelegd, er bestaat geen goede grond deze, ook in het huidige art. 7:658 vervatte vereisten geheel ter zijde te stellen en de werkgever ook aansprakelijk te achten voor ongevallen die de werknemer in zijn privé situatie zijn overkomen. De in art. 7A:1638x neergelegde verplichting van de werkgever de werkzaamheden zodanig te organiseren dat de werknemer is beschermd tegen aan zijn arbeid verbonden veiligheidsrisico's vloeit niet slechts voort uit de sociaal-economische positie van de werkgever ten opzichte van zijn werknemer, maar houdt ook nauw verband met zijn zeggenschap over de werkplek en zijn bevoegdheid zijn werknemer aanwijzingen te geven ter zake van de (wijze van) uitoefening van diens werkzaamheden. In de regel ontbreken deze zeggenschap en bevoegdheid als het gaat om de privé-situatie van de werknemer. Dit brengt mee dat de vraag of de werkgever aansprakelijk is voor ongevallen die de werknemer, ofschoon samenhangend met zijn werkzaamheden, in zijn privé-situatie zijn overkomen, niet wordt beheerst door de bijzondere regeling van art. 7A:1638x, maar telkens naar de omstandigheden van het gegeven geval moet worden beantwoord aan de hand van wat voor dat geval de eis zich als een goed werkgever te gedragen meebrengt. Daarbij verdient opmerking dat voor een bevestigende beantwoording van deze vraag slechts plaats is onder bijzondere omstandigheden, waarbij voor gevallen als de onderhavige kan worden gedacht aan een, ook aan de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar.'' 68
HR 22 januari 1999, NJ 1999/534 (Stichting Reclassering Nederland/S).
28
Nu er in bovengenoemde zaak geen bijzondere omstandigheden waren aangevoerd, was de werkgever niet aansprakelijk voor de geleden schade. Uit het bovenstaande volgt dan ook dat in beginsel de werkgever niet op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor schade die is geleden in privé situaties, nu de werkgever geen zeggenschap heeft over de 'werkplek' en daarnaast ook geen bevoegdheid heeft om aanwijzingen te geven. Een en ander moet steeds aan de hand van de omstandigheden worden beoordeeld. Bijzondere omstandigheden kunnen hierbij en rol spelen. Bij bijzondere omstandigheden moet gedacht worden aan: 'een aan de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar.' Dit is bijvoorbeeld indien een werknemer al meerdere malen bedreigd is voordat het ongeval zich voordoet. 69 Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden heeft de werkgever wel enige mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de veiligheid in een privé situatie. 70 Volgens Lindenbergh kan de werkgever in geval dat de werknemer thuis werkt aanwijzingen geven over een gezonde werkverhouding en tijdsindeling en ook tevens over de veiligheid, waardoor een kans op een ongeval in een privé situatie minder snel zal voorkomen. 71 4.3.2 Mishandeling beveiligingsbeambte
Het Hof Leeuwarden heeft in 2003 een arrest gewezen over de mishandeling van een beveilingsbeambte buiten de uitoefening van zijn werkzaamheden. 72 De beveiligingsbeambte was na werktijd bij een supermarkt mishandeld. Hij stelde hiervoor zijn werkgever aansprakelijk primair op grond van artikel 7:658 BW en subsidiair op grond van artikel 7:611 BW. Het Hof overwoog dat er geen enkel verband was tussen de plaats en de tijd van de mishandeling en de te verrichten werkzaamheden van de werknemer. Aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW is volgens het Hof dan ook uitgesloten. Daarnaast heeft het Hof de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW afgewezen, nu er geen specifiek en ernstig gevaar bij de werkgever bekend was. 4.4 De verzekeringsplicht bij overige ongevallen
Zoals uit hoofdstuk 3 blijkt heeft de Hoge Raad in 2008 overwogen dat de werkgever verplicht is om een behoorlijke verzekering af te sluiten voor werknemers die deel nemen aan het verkeer. De omvang van de verzekeringsverplichting moet van geval tot geval nader worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder gelet moet worden op de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade door de verzekering gedekt dient te worden. In het arrest Maatzorg/Van der Graaf heeft de Hoge Raad aangegeven dat de verzekeringsplicht zich tevens uitstrekt tot de ongemotoriseerde verkeersongevallen.
Na de arresten uit 2008 van de Hoge Raad ontstond de vraag of de verzekeringsplicht alleen geldt met betrekking tot de bijzondere risico's voor werknemers die deelnemen aan het verkeer. C.H. van Dijk, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: aan het werkplekvereiste en het vereiste ‘in de uitoefening van de werkzaamheden’ kan niet voorbij worden gegaan’, Bb 1999, p. 37. 70 T. Hartlief, ‘Stichting Reclassering Nederland/X’, AA 1999, p. 277. 71 S.D. Lindenbergh, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen in privé-sfeer. HR 22 januari 1999, RvdW 1999, 17C (Stichting Reclassering Nederland/S)’, NbBW 1999, 4, p. 50. 72 Hof Leeuwarden 27 augustus 2003, JAR 2003/241. 69
29
Het was nog niet uitgesloten dat ook in andere situaties er sprake zou kunnen zijn van een bijzonder risico waarvoor de werkgever op grond van goed werkgeverschap zou moeten zorg dragen voor een behoorlijke verzekering. 73 In sommige gevallen namen rechters ook een verzekeringsplicht aan voor de overige ongevallen. Zo overwoog de kantonrechter op 8 mei 2008 74 dat de werkgever ook een verzekering moet afsluiten voor het letsel van een caissière die zij had opgelopen bij het aanhouden van een winkeldief. Daarnaast rekte het Hof 'sHertogenbosch op 6 juli 2010 75 de verzekeringsplicht op tot situaties waarin werknemers met geweld van cliënten te maken konden krijgen. Het Hof achtte de werkgever aansprakelijk voor de schade van de werknemer, nu de werkgever als goed werkgever had moeten zorgen voor een goede aansprakelijkheidsverzekering, danwel een adequate ongevallenverzekering. Het Hof merkte hier wel bij op dat een dergelijke verzekeringseis alleen aan de werkgever gesteld kan worden als het risico ook verzekerbaar is. Verder oordeelde het Hof Leeuwarden op 11 januari 2011 76 dat de werkgever ook een behoorlijke verzekering dient te sluiten voor haar werknemers indien de werknemers bepaalde gevaarlijke werkzaamheden moeten verrichten waarvoor geen veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen. Ook in de arresten KLM/De Kuijer en Stewardess op Cuba, welke zijn besproken in paragrafen 4.3.3 en 4.2.4, nam de Hoge Raad respectievelijk de rechtbank een verzekeringsplicht aan voor ongevallen die zich voordoen tijdens een verblijf in het buitenland die verband houdt met de uitoefening van de werkzaamheden.
Toch heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 in de zaken TNT Post/Weijenberg77 en De Rooyse Wissel 78 korte metten gemaakt met de verzekeringsplicht. In het TNT Post arrest gleed een werknemer uit tijdens het post bezorgen. Door haar letsel zou zij haar werkzaamheden nooit meer kunnen uitoefenen en zij sprak haar werkgever aan voor de geleden schade. De Hoge Raad overwoog het volgende: ''Zij dient bij de huidige stand van de wetgeving ook tot die gevallen [lees: a, b, c] beperkt te blijven, omdat het hier gaat om een uitzondering op de in art. 7:658 neergelegde regel dat de werkgever slechts voor arbeidsongevallen aansprakelijk is indien hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht ter voorkoming van ongevallen, welke uitzondering niet tot een te ver gaande aantasting van die regel mag leiden. Op zichzelf bestaan goede argumenten om werknemers een verdergaande, algemene bescherming tegen het risico van ongevallen in verband met hun werkzaamheden te bieden dan art. 7:658 thans biedt, het ligt op de weg van de wetgever om een regeling daarvoor te maken; een dergelijke algemene regeling gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten. Ook is denkbaar dat werkgevers en werknemers voor de hen betreffende onderneming of voor de hen betreffende bedrijfstakken, al dan niet in het kader van af te sluiten CAO's, specifieke voorzieningen ter zake van arbeidsongevallen treffen. Bij de huidige stand van de wetgeving dient echter, mede met het oog op de vereiste rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht, de in de rechtspraak aanvaarde en uit goed werkgeverschap voortvloeiende verzekeringsverplichting van de werkgever beperkt te blijven tot de bepaalde, afgebakende categorie van gevallen zoals hiervoor omschreven. Het geval van een aan de werknemer overkomen eenzijdig voetgangersongeval op de openbare weg is uitdrukkelijk niet 73 P.W.H.M Willems en K. Teuben, 'Werkgeversaansprakelijkheid op grond van art. 7:658 en 7:611 BW: een overzicht van de stand van zaken (deel 2)', ArbeidsRecht 2011/43. 74 Kantonrechter 8 mei 2008, NJF 2008/432. 75 Hof 's-Hertogenbosch 6 juli 2010, LJN BN0734. 76 Hof Leeuwarden 11 januari 2011, JAR 2011/56. 77 HR 11 november 2011, NJ 2011/597 (TNT Post/Weijenberg). 78 HR 11 november 2011, NJ 2011/598 (Rooyse Wissel).
30
onder de verzekeringsverplichting van de werkgever gebracht. Hoezeer ook elke afbakening tot op zekere hoogte een arbitrair karakter heeft, valt hierbij te bedenken dat struikelen of uitglijden naar zijn aard niet een bijzonder, aan de risico's van het wegverkeer verbonden risico is, reden waarom te dier zake in het algemeen geen goede grond bestaat voor een verdergaande bescherming van de werknemer dan bij struikelen of uitglijden op de arbeidsplaats zelf. Voorts kan ook bezwaarlijk worden gezegd dat de mettertijd gegroeide goede verzekerbaarheid van het risico van verkeersongevallen tegen betaalbare premies betrekking heeft op het risico van struikelen of uitglijden.” Hieruit volgt dat de werkgever geen verzekeringsplicht heeft voor de schade als gevolg van een eenzijdig voetgangersongeval van de werknemer. 79
In de zaak De Rooyse Wissel ging het om een sociotherapeut die in een TBS-inrichting door een patiënt herhaaldelijk is geslagen en hierdoor arbeidsongeschikt raakt. Hij stelt zijn werkgever aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden door het ongeval. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot de verzekeringsplicht het volgende: “De onderhavige zaak roept mitsdien de vraag op of hetgeen de Hoge Raad in voormelde arresten heeft geoordeeld over de gehoudenheid van de werkgever zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering voor schade die werknemers in de uitoefening van hun werk zouden kunnen lijden als gevolg van een hun als bestuurder van een motorvoertuig of als niet-gemotoriseerde deelnemer aan het verkeer in de uitoefening van hun functie overkomen ongeval, op overeenkomstige wijze heeft te gelden voor gevallen als het onderhavige, waarin een werknemer van een TBS-instelling in de uitoefening van zijn functie schade zou kunnen lijden als gevolg van een jegens hem door een TBS-patiënt gepleegd geweldsdelict. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.'' Ook in dit arrest heeft de Hoge Raad dan ook bepaald dat de werkgever geen verzekeringsplicht heeft voor schade geleden door de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden bij een geweldsdelict. Hieruit volgt dat de Hoge Raad geen ruimte ziet om de verzekeringsplicht ook tot andere bijzondere risico's uit te breiden. De verzekeringsplicht van de werkgever geldt alleen voor eenzijdige fietsongevallen, en verkeersongevallen waarbij een gemotoriseerd voertuig betrokken is. Deze risico's zijn volgens de Hoge Raad daarvoor ook goed verzekerbaar. 80 4.5 Conclusie
In dit hoofdstuk is de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die werknemer geleden heeft door een ongeval tijdens een bedrijfsuitje of een dienstreis onderzocht. Daarnaast is de werkgeversaansprakelijkheid besproken voor de schade van de werknemer geleden door een mishandeling buiten de werktijd. Tevens is de verzekeringsplicht voor deze onderwerpen in dit hoofdstuk nader uitgelicht. In 2009 heeft de Hoge Raad voor het eerst een arrest gewezen over de werkgeversaansprakelijkheid voor een ongeval tijdens een bedrijfsuitje. Uit het zogenaamde Rollerskate arrest is de algemene regel af te leiden dat de werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap T. Hartlief, 'Rust aan het front van de werkgeversaansprakelijkheid?', AV&S 2012, 1, p. 3-4. C.J.M. Klaassen, 'De reikwijdte van de werkgeversaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen na TNT/Wijenberg en De Rooyse Wissel/Hagens en hoe nu verder, NTBR 2012, 10. 79 80
31
gehouden is de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk was op grond van artikel 7:611 BW en niet op grond van artikel 7:658 BW nu de activiteit aan het werk was gerelateerd, maar er een onvoldoende nauwe band bestond tussen de te verrichten werkzaamheden van de werknemer en de activiteit. De rechtspraak is niet altijd even eenduidig of de werkgever in dit geval aansprakelijk moet worden gesteld op grond van artikel 7:658 BW of 7:611 BW. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de verplichte of vrijwillige deelname en of de activiteit is ingepland op een vrije dag of op een werkdag. Voor de werkgeversaansprakelijkheid voor een ongeval tijdens een dienstreis heeft de Hoge Raad in het arrest KLM/De Kuijer overwogen dat de wachttijd moest worden aangemerkt als een periode die een zodanige samenhang heeft met de door de werkgever verrichte werkzaamheden en dat de werkgever hierdoor op grond van artikel 7:611 BW zich als goed werkgever moest gedragen. De werkgever had maatregelen moeten nemen om bijzondere risico’s terug te brengen tot een minimum, of de risico’s voor haar rekening moeten nemen. Daarnaast had de werkgever ook niet gewaarschuwd voor de risico’s onder aanbieding van een adequate ongevallenverzekering. Ook hier kan de aansprakelijkheid van de werkgever worden gebaseerd op artikel 7:658 BW of 7:611 BW en hangt het af van de omstandigheden.
In het arrest Stichting Reclassering/S heeft de Hoge Raad in 1999 zich uitgesproken over de werkgeversaansprakelijk voor de schade geleden door de werknemer door een mishandeling. De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat de werkgever in beginsel voor deze schade niet aansprakelijk is nu hij geen zeggenschap heeft in privé situaties en daarnaast ook geen bevoegdheid heeft om aanwijzingen te geven over de privé situaties. Toch kan de werkgever aansprakelijk worden geacht indien zich een aan de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar voordoet. De aansprakelijkheid dient dan te worden gebaseerd op artikel 7:611 BW, nu het ongeval zich niet voordoet tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer.
Tot slot heeft de Hoge Raad in de arresten TNT Post/Weijenberg en De Rooyse Wissel aangegeven geen ruimte te zien om de verzekeringsplicht zoals die geld bij verkeersongevallen uit te breiden naar andere bijzondere risico’s. De Hoge Raad overwoog in deze arresten dat bij de huidige stand van wetgeving, mede gelet op het oog van rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht, de verzekeringsplicht beperkt dient te blijven tot verkeersongevallen. Het is aan de wetgever om een regeling te maken voor een verdergaande verzekeringsplicht.
32
5. CONCLUSIE 5.1 Conclusie De hoofdvraag van deze scriptie luidt: in hoeverre is de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW voor verkeersongevallen, ongevallen tijdens dienstreizen en bedrijfsuitjes en werkgerelateerde ongevallen buiten uitoefening van de werkzaamheden maar met een verband met de arbeidsovereenkomst? De aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die een werknemer in het kader van zijn werk heeft geleden als gevolg van een ongeval kan op twee artikelen worden gebaseerd: artikel 7:658 en 7:611 BW. Artikel 7:658 BW regelt de aansprakelijkheid van de werkgever voor de schade die een werknemer heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hierbij is de vraag wat er onder het begrip 'in de uitoefening van zijn werkzaamheden' valt. Volgens de Hoge Raad dient dit begrip ruim te worden uitgelegd. De gestelde schade van de werknemer moet het gevolg zijn van een ongeval dat de werknemer is overkomen terwijl hij werkzaamheden aan het verrichten was krachtens zijn arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW heeft de werkgever een zorgplicht. De zorgplicht wordt ingevuld door geschreven en ongeschreven normen. De ongeschreven normen worden ingevuld door de kelderluikarrestcriteria: kenbaarheid van het gevaar, bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen en de te verwachten onoplettendheid van de werknemers. De geschreven normen worden ingevuld door publiekrechtelijke regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Arbowet, de Arbeidsomstandighedenregeling, de Arbeidsomstandighedenbeleid. Indien de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden, kan de aansprakelijkheid van de werkgever op artikel 7:658 BW worden gebaseerd.
Als het ongeval zich niet voordoet in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer kan de aansprakelijkheid van de werkgever worden gebaseerd op artikel 7:611 BW, indien het ongeval nauw verband houdt met de arbeidsovereenkomst. Artikel 7:611 BW geeft als norm het goed werkgeverschap. De rechter dient bij toetsing aan dit artikel rekening te houden met de aard van de arbeidsovereenkomst alsmede de overige omstandigheden. De rechter dient tevens te kijken naar de beoordelingsvrijheid van de werkgever, die hij gezien de aard en de te verrichten werkzaamheden van zijn bedrijf, alsmede de organisatie en de inrichting van de werkzaamheden heeft. In het arrest Kok/Jansen's Schoonmaakbedrijf is aangegeven dat indien de werkgever zijn zorgplicht uit artikel 7:658 BW niet heeft geschonden, er ook geen plaats is voor aansprakelijkheidsstelling van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW.
In sommige situaties was het niet geheel duidelijk op welk artikel de werkgeversaansprakelijkheid gebaseerd dient te worden. In deze scriptie is onderzocht wanneer de werkgever aansprakelijk is voor schade geleden door de werknemer als gevolg van een ongeval in het verkeer, tijdens een bedrijfsuitje, tijdens een dienstreis of door mishandeling van de werknemer buiten werktijd. Voor het antwoord op mijn hoofdvraag kan in het onderstaande schema gekeken worden. Na het schema zal een verdere toelichting worden gegeven. 33
Aansprakelijkheid werkgever
7:658
7:611
Verkeersongevallen
'Gewoon' woon-werkverkeer: dit artikel niet van toepassing
‘Gewoon’ woon-werkverkeer: werkgever niet aansprakelijk
Hieronder behoren: Ongevallen van fietsers en voetgangers waarbij een gemotoriseerd voertuig is betrokken -
-
Eenzijdige fietsongevallen
Ongevallen tussen motorvoertuigen
Dit geldt niet voor: -
Eenzijdige voetgangersongevallen
Werknemer heeft bij verkeersongeval recht op een vergoeding zoals die zou zijn uitgekeerd door een adequate verzekering. Gaat hier dus niet om volledige schadevergoeding.
Bedrijfsuitje
Werknemer heeft bij aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW recht op een volledige schadevergoeding. Bij artikel 7:611 BW heeft werknemer in beginsel ook recht op volledige schadevergoeding, dit kan echter anders zijn indien er sprake is van eigen schuld. Hier moet de billijkheidscorrectie van eigen schuld zoals blijkt uit het arrest Van Doesberg/Tan wel in het achterhoofd worden gehouden.
'Bijzonder' woon-werkverkeer: werkgever kan aansprakelijk worden gesteld op grond van dit artikel als het woon-werkverkeer gekwalificeerd kan worden als vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Indien dit het geval is dient er gekeken te worden naar de aansprakelijkheidsstelling bij werk-werkverkeer.
‘Bijzonder’ woon-werkverkeer: Zie toelichting 7:658 BW.
Werk-werkverkeer: werkgever is aansprakelijk indien hij zijn aanvullende zorgplicht heeft geschonden. Zijn aanvullende zorgplicht bestaat uit een verzekeringsplicht.
Werk-werkverkeer: werkgever aansprakelijk tenzij werkgever zijn zorgplicht is nagekomen. Werkgever heeft hierbij een beperkte zorgplicht want hij heeft geen zeggenschap over de openbare weg en geen bevoegdheid tot het treffen van aanwijzingen of maatregelen. Kans van slagen op grond van dit artikel is laag.
In lagere rechtspraak is aangenomen dat aansprakelijkheid op dit artikel kan worden gebaseerd indien het ongeval zich heeft voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer. Dit is afhankelijk van waar de activiteit plaatsvond, op welk moment de activiteit plaatsvond, of deelname verplicht was etc. Werkgever is dan aansprakelijk tenzij hij zijn zorgplicht is nagekomen.
De werkgeversaansprakelijkheid kan op dit artikel worden gebaseerd indien artikel 7:658 BW niet van toepassing is. Criterium: een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten.
34
Dienstreizen
Werknemer heeft bij aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW recht op een volledige schadevergoeding. Bij artikel 7:611 BW heeft werknemer in beginsel ook recht op volledige schadevergoeding, dit kan echter anders zijn indien er sprake is van eigen schuld. Hier moet de billijkheidscorrectie van eigen schuld zoals blijkt uit het arrest Van Doesberg/Tan wel in het achterhoofd worden gehouden. Mishandeling werknemer buiten werktijd
Werknemer heeft bij aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW in beginsel recht op volledige schadevergoeding, dit kan echter anders zijn indien er sprake is van eigen schuld. Hier moet de billijkheidscorrectie van eigen schuld zoals blijkt uit het arrest Van Doesberg/Tan wel in het achterhoofd worden gehouden.
In lagere rechtspraak is aangenomen dat aansprakelijkheid op dit artikel kan worden gebaseerd indien het ongeval zich heeft voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer.
Het ongeval doet zich niet voor in de uitoefening van de werkzaamheden van werknemer dus dit artikel is niet van toepassing.
Indien wachttijd moet worden aangewend als een periode die een zodanige samenhang heeft met de door de werkgever verrichte werkzaamheden dan heeft de werkgever op grond van artikel 7:611 BW de verplichting om zich als goed werkgever te gedragen. Het goed werkgeverschap werd ingevuld door een verzekeringsplicht voor ongevallen. Echter, in de arresten TNT Post/Weijenberg en De Rooyse Wissel is aangegeven dat de verzekeringsplicht hier niet geldt. De aansprakelijkheid kan alleen op dit artikel worden gebaseerd onder bijzondere omstandigheden. Hiervan is met name sprake indien zich een aan de werkgever specifiek, ernstig en bekend gevaar voordoet.
Verkeersongevallen Zoals uit het schema blijkt wordt er in de categorie verkeersongevallen een onderscheid gemaakt tussen 'gewoon' woon-werkverkeer, 'bijzonder' woon-werkverkeer en werkwerkverkeer. Bij 'gewoon' woon-werkverkeer gaat het bijvoorbeeld om ongeval van een werknemer die onderweg is van of naar zijn werk. Bij 'bijzonder' woon-werkverkeer is er sprake van bijzondere omstandigheden die ervoor zorgen dat het woon-werkverkeer en het werkwerkverkeer gelijk worden gesteld. Er is sprake van 'bijzonder' woon-werkverkeer indien het woon- werkverkeer gekwalificeerd kan worden als vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Ter beantwoording van de vraag of er sprake is van 'bijzonder' of 'gewoon' woon-werkverkeer zijn de omstandigheden van het geval beslissend. Bij werk-werkverkeer gaat het om een ongeval dat zich voordoet tijdens werktijd.
35
De werkgever kan voor 'bijzonder' woon-werkverkeer en werk-werkverkeer aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 7:658 BW alsmede artikel 7:611 BW. Toch zal de aansprakelijkheid vaker aangenomen worden op grond van artikel 7:611 BW, nu de werkgever een beperkte zorgplicht heeft op grond van artikel 7:658 BW. De werkgever heeft een beperkte zorgplicht aangezien hij geen zeggenschap heeft over de openbare weg en hij geen aanwijzingen kan geven. Voor 'gewoon' woon-werkverkeer kan de werkgever niet aansprakelijk worden gesteld. Dit volgt uit het arrest Maatzorg/Van der Graaf. Voor verkeersongevallen is door de Hoge Raad in de arresten Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal een verzekeringsplicht geïntroduceerd. De werkgever kan alleen aansprakelijk worden gesteld voor de schade die een werknemers heeft geleden door een verkeersongeval indien de werkgever zijn verzekeringsplicht heeft geschonden. De omvang van de verzekeringsverplichting moet van geval tot geval nader worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder gelet moet worden op de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade door de verzekering gedekt dient te worden. In het arrest Maatzorg/Van der Graaf is aangegeven dat de verzekeringsplicht zich tevens uitstrekt tot ongemotoriseerde verkeersongevallen.
Ongevallen tijdens bedrijfsuitjes In deze categorie heeft de Hoge Raad één arrest gewezen in 2009, het Rollerskate arrest. In lagere rechtspraak was het onduidelijk of de aansprakelijkheid van de werkgever gebaseerd dient te worden op grond van artikel 7:658 BW of artikel 7:611 BW. De Hoge Raad heeft zich niet uitgelaten over de verhouding tussen deze artikelen, maar wel de aansprakelijkheid van de werkgever gebaseerd op grond van artikel 7:611 BW. De Hoge Raad heeft in dit arrest een algemene regel gebaseerd: een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. Bij schending van deze zorgplicht is de werkgever in beginsel aansprakelijk voor de gehele schade. Toch heeft de Kantonrechter te Utrecht een ongeval tijdens een bedrijfsuitje gebaseerd op artikel 7:658 BW, aangezien er volgens de Kantonrechter voldoende nauw verband was tussen de activiteit en de werkzaamheden van de werknemer. Er was hier gekeken naar de bijzondere omstandigheden, zoals verplichte deelname, of het bedrijfsuitje plaatsvond onder werktijd, waar de activiteit plaatsvond etc. Ongevallen tijdens dienstreizen In de lagere rechtspraak was er veel onduidelijkheid over op welk artikel de aansprakelijkheid van de werkgever gebaseerd moest worden. In deze categorie is er door de Hoge Raad maar één arrest gewezen, het KLM/De Kuijer arrest. Daarnaast heeft de Hoge Raad ook in dit arrest de verhouding tussen artikel 7:658 BW en 7:611 BW buiten beschouwing gehouden. Toch is het duidelijk dat de aansprakelijkheid verder gebaseerd dient te worden op artikel 7:611 BW. In dit arrest is de werkgever aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:611 BW, aangezien hij zijn 36
zorgplicht heeft geschonden. Op grond van de zorgplicht van de werkgever, had de werkgever maatregelen moeten nemen om bijzondere risico’s terug te brengen tot een minimum, of de risico’s voor haar rekening moeten nemen. Daarnaast had de werkgever ook niet gewaarschuwd voor de risico’s onder aanbieding van een adequate ongevallenverzekering. Deze redenering is tevens gevolgd in de uitspraak van de rechtbank Alkmaar inzake Stewardess op Cuba. Mishandeling werknemer buiten werktijd
De werknemer kan schade lijden doordat hij mishandeld wordt buiten werktijd. De mishandeling kan een verband hebben met de werkzaamheden van de werknemer. Schade die de werknemer heeft geleden kan niet bij de werkgever worden verhaald op grond van artikel 7:658 BW, nu het ongeval zich niet voordoet in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De aansprakelijkheidsstelling zal dan ook gebaseerd moeten worden op grond van artikel 7:611 BW. In deze categorie zijn er echter maar twee uitspraken gedaan, één door de Hoge Raad in 1999 en één door het Hof in 2003. In het arrest Stichting Reclassering/S van de Hoge Raad is overwogen dat de werkgever op grond van artikel 7:658 BW in beginsel voor deze schade niet aansprakelijk is nu hij geen zeggenschap heeft in privé situaties en daarnaast ook geen bevoegdheid heeft om aanwijzingen te geven over de privé situaties. Toch kan de werkgever aansprakelijk worden geacht indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Hier kan met name gedacht worden aan een aan de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar voordoet. Wanneer zo'n situatie zich voordoet is niet geheel duidelijk. De verzekeringsplichten voor andere bijzondere risico's werd door rechters steeds verder uitgerekt. De Hoge Raad heeft in zijn arresten TNT Post/Weijenberg en De Rooyse Wissel hieraan een einde gemaakt. De Hoge Raad overwoog in deze arresten dat bij de huidige stand van wetgeving, mede gelet op het oog van rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht, de verzekeringsplicht beperkt dient te blijven tot verkeersongevallen. Het is aan de wetgever om een regeling te maken voor een verdergaande verzekeringsplicht.
37
Jurisprudentie
LITERATUUR- JURISPRUDENTIELIJST
Hoge Raad
HR 9 januari 1987, NJ 1987/948 (Sweegers Beton/Van den Hout).
HR 17 november 1989, NJ 1990/572 (Kok/Jansen's Schoonmaakbedrijven).
HR 16 oktober 1992, NJ 1993/264 (Bruisma/Schuitmaker).
HR 25 juni 1993, NJ 1993/686 (Cijsouw I).
HR 1 juli 1993, NJ 1993/687 (Power/Ardross).
HR 1 juli 1993, JAR 1993/195.
HR 9 april 1994, NJ 1994/704 (Agfa/Schoolderman).
HR 20 september 1996, NJ 1997/198 (Pollemans/Hoondert).
HR 18 september 1998, JAR 1998/213 (Doorn/NBM).
HR 22 januari 1999, NJ 1999/534 (Stichting Reclassering Nederland/S). HR 17 november 2000, NJ 2001/596 (Unilever/Dikmans). HR 15 december 2000, NJ 2001/109 (Van Uitert/Jalas).
HR 12 januari 2001, NJ 2001/253 (Vonk/Van der Hoeven). HR 9 november 2001, NJ 2002/79 (Van Doesburg/Tan).
HR 16 november 2001, NJ 2002/71 (De Bont/Oudenallen).
HR 11 november 2005, LJN AU3313 (Bayar/Wijnen)
HR 23 juni 2006, NJ 2006/354 (Havermans/Luyckx).
HR 30 november 2007, NJ 2009/329 (Knoppen/NCM).
HR 1 februari 2008, NJ 2009/330 (Maasman/Akzo).
HR 1 februari 2008, NJ 2009/331 (Kooiker/Taxicentrale Nijverdal). HR 12 december 2008, NJ 2009/332 (Maatzorg/Van der Graaf). HR 19 december 2008, NJ 2009/333 (Gundogdu/Mulder).
HR 19 december 2008, NJ 2009/334 (Hendriks/Autoster). HR 18 maart 2009, NJ 2009/328 (KLM/De Kuijer).
HR 17 april 2009, LJN BH1996 (Communicatie/Rollerskates).
38
HR 11 november 2011, NJ 2011/597 (TNT Post/Weijenberg). HR 11 november 2011, NJ 2011/598 (Rooyse Wissel).
HR 30 maart 2012, NJ 2012/687 (Onderlinge/Nationale Nederlanden). Gerechtshoven
Hof Leeuwarden 27 augustus 2003, JAR 2003/241.
Hof 's-Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004/237 (Hoogstad/Vlisco Helmond). Hof 's-Hertogenbosch 6 juli 2004, JAR 2004/187 (Gielen/Spaar Select). Hof 's-Hertogenbosch 9 september 2008, JA 2008/171. Hof 's-Hertogenbosch 6 juli 2010, LJN BN0734.
Hof Leeuwarden 11 januari 2011, JAR 2011/56.
Rechtbanken
Rechtbank Utrecht 3 september 1997, JAR 2000/13 (Bos/Oracle).
Rechtbank Amsterdam 4 augustus 1999, JAR 1999/172 (Huigen/Delta Lloyd).
Rechtbank Alkmaar 25 januari 2006, JAR 2006/43 (Stewardess op Cuba). Rechtbank Utrecht 23 augustus 2012, JAR 2012/305. Kantongerechten
Kantonrechter Delft 1 november 2001, NJ 2002/137 (Gijzeling Jemen).
Kantonrechter Rotterdam 29 maart 2005, LJN AT3188 (Thaise bacterie-infectie).
Kantonrechter 8 mei 2008, NJF 2008/432.
Rechtbank Utrecht 23 augustus 2012, JAR 2012/305. Boeken en artikelen
Monitor Arbeidsongevallen, 'Een op de drie werknemers verzuimt na een arbeidsongeval langer dan een maand', TNO, 2012-28.
Dijk 1999 C.H. van Dijk, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: aan het werkplekvereiste en het vereiste ‘in de uitoefening van de werkzaamheden’ kan niet voorbij worden gegaan’, Bb 1999, p. 36-38.
Van der Grinten 2011 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, 23e druk, Deventer: Kluwer 2011.
39
Hartlief 1999
T. Hartlief, ‘Stichting Reclassering Nederland/X’, AA 1999, p. 275-281.
Hartlief 2005 T. Hartlief, ‘Kroniek aansprakelijkheid- en schadevergoedingsrecht 2004/2005’, NTBR 2005, 9, p. 460.
Hartlief 2009 T. Hartlief, ‘Rechtsvorming door de Hoge Raad: het dossier ‘werkgeversaansprakelijkheid’, AV&S 2009, 29. Hartlief 2012 T. Hartlief, 'Rust aan het front van de werkgeversaansprakelijkheid?', AV&S 2012, 1, p. 3-4.
Van der Helm 2008 J.J. van der Helm, ‘Een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers’, VR 2008, 4, p. 96-101.
Hengeveld & Eck 2008 W.J. Hengeveld & M.M. van Eck, ‘Verzekeringsplicht krachtens art. 7:611 BW, AV&S 2008, 4, p. 202-209. Klaassen 2009 C.J.M. Klaassen, ‘De aansprakelijkheid van de personeelsactiviteiten’, AV&S 2009, 30, p. 225-235.
werkgever
voor
bedrijfsuitjes
en
Klaassens 2012 C.J.M. Klaassen, 'De reikwijdte van de werkgeversaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen na TNT/Wijenberg en De Rooyse Wissel/Hagens en hoe nu verder, NTBR 2012, 10. Kruit & Trouwborst 2009 P. Kruit & M. Trouwborst, ‘De ontwikkelingen in de werkgeversaansprakelijkheid voor verkeersongevallen in 2008: een stap op weg naar een nieuw aansprakelijkheidsregime?’, TAP 2009, 2, p. 55-60.
Krispijn & Oskam 2008 A.E. Krispijn en P. Oskam, 'Werkgeversaansprakelijkheid; brengt de recente rechtspraak ons een stap verder?', TVP 2008, 3, p. 83-96. Lavrijssen 2009 N. Lavrijssen, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade tijdens bedrijfsuitje’, Bb 2009, 28.
Lindenbergh 1999 S.D. Lindenbergh, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor ongevallen in privé-sfeer. HR 22 januari 1999, RvdW 1999, 17C (Stichting Reclassering Nederland/S)’, NbBW 1999, 4, p. 47-51.
Lindenbergh 2009 S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer: Kluwer 2009, p. 43.
Loonstra 2003 C.J. loonstra, ‘De (spannings)relatie tussen art. 7:658 en art. 7:611 BW’, Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt', Deventer: Kluwer 2003, p. 103. 40
Loonstra & Zondag 2009 C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009.
Van Nieuwstadt 2005 T. van Nieuwstadt, ‘Werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW én 7:611 BW: twee keer schieten altijd raak?’, Arbeidsrecht 2005, 55. Oldenhuis 2006 F.T. Oldenhuis, ‘Werkgeversaansprakelijkheid; auto-ongeval in Ivoorkust tijdens rusttijd; informatieplicht over aanvullende ongevallenverzekering’, NTBR 2006, 14.
Van den Steenhoven 2009 M. van den Steenhoven, ‘Werkgeversaansprakelijkheid HR 17 april 2009, LJN BH1996’, TVP 2009, 3. Waterman 2009 Y.R.K. Waterman, ‘Noot: arbeidsongeval of stomme pech?’, L&S 2009, 2, p. 54-58.
Willems & Teuben 2011 P.W.H.M Willems en K. Teuben, 'Werkgeversaansprakelijkheid op grond van art. 7:658 en 7:611 BW: een overzicht van de stand van zaken (deel 2)', ArbeidsRecht 2011/43 Wet- en regelgeving
Artikel 7:611 BW Artikel 7:658 BW Artikel 150 Rv Artikel 6:101 BW Arbeidsomstandighedenwet Arbeidsomstandighedenregeling Arbeidsomstandighedenbeleid
41