Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
De vroedvrouw en de achterwaarster. Concurrentie of samenwerking inzake geboortepraktijken in Oost- en West-Vlaanderen in de 19de eeuw.
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Evaluatie door: Prof. Dr. Isabelle Devos Dra. Christa Matthys Sofie De Langhe
Masterproef tot verkrijging van de graad van Master in de geschiedenis 2008-2009 Auteur: Soetkin Gryson
-2-
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING ............................................................................................................................................. - 4 -
2.
GESCHIEDENIS VAN DE VROEDVROUW...................................................................................... - 9 VOORGESCHIEDENIS: DE SITUATIE VOOR DE 19DE EEUW.................................................................. - 10 DE FRANSE PERIODE ....................................................................................................................... - 14 DE 19DE EEUW ................................................................................................................................. - 15 DE 20STE EEUW ................................................................................................................................ - 17 LITERATUUROVERZICHT ................................................................................................................. - 19 BESLUIT .......................................................................................................................................... - 21 -
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3.
VRAAGSTELLING .............................................................................................................................. - 23 -
4.
BRONNEN ............................................................................................................................................. - 28 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
5.
SELECTIE VAN HET BRONNENMATERIAAL ....................................................................................... - 28 KINDERMOORD DOSSIERS HOF VAN ASSISEN.................................................................................. - 30 ONWETTIGE UITOEFENING VAN DE VROEDKUNDE BIJ DE CORRECTIONELE RECHTBANK ................. - 32 SAMENSTELLING VAN DE GERECHTELIJKE DOSSIERS ...................................................................... - 33 MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN VAN HET BRONNENMATERIAAL ............................................... - 34 METHODOLOGIE ............................................................................................................................. - 35 CRIMINOLOGISCH VIERKANT .......................................................................................................... - 37 -
WETGEVING IN VERBAND MET HET BEROEP VAN VROEDVROUW ................................ - 43 5.1 5.2 5.3
6.
DE NEDERLANDSE KADERWET VAN 12 MAART 1818 ...................................................................... - 43 INSTRUCTIES IN VERBAND MET VROEDVROUWEN 31 MEI 1818 ....................................................... - 45 TE VONDELING LEGGEN ,ABORTUS,… ............................................................................................ - 47 -
DEEL I: VROEDVROUWEN VS ACHTERWAARSTERS............................................................. - 51 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.4 6.5
7.
WIE IS WIE? .................................................................................................................................... - 52 PROFIEL .......................................................................................................................................... - 61 Vroedvrouwen ........................................................................................................................... - 63 Achterwaarsters ........................................................................................................................ - 69 Vergelijking van het profiel ...................................................................................................... - 71 BEROEP........................................................................................................................................... - 75 Afspraken .................................................................................................................................. - 76 Motieven .................................................................................................................................... - 78 Hoofdberoep of bijberoep? ....................................................................................................... - 85 CONCURRENTIE OF SAMENWERKING? ............................................................................................. - 88 BESLUIT .......................................................................................................................................... - 92 -
DEEL II: LEGAAL VS. ILLEGALE ACTIVITEITEN .................................................................... - 94 7.1 LEGALE NEVENACTIVITEITEN VAN VROEDVROUWEN ..................................................................... - 95 7.1.1 Het vaststellen van een zwangerschap ...................................................................................... - 96 7.1.2 Gerechterlijk onderzoek .......................................................................................................... - 100 7.1.3 De Maatschappelijk positie ..................................................................................................... - 101 7.2 ILLEGALE ACTIVITEITEN ............................................................................................................... - 106 7.2.1 Pensions .................................................................................................................................. - 107 7.2.2 Te vondeling leggen ................................................................................................................ - 116 7.2.3 Anticonceptie/ abortus............................................................................................................. - 118 7.3 BESLUIT ........................................................................................................................................ - 128 -
8.
CONCLUSIE ....................................................................................................................................... - 130 -
9.
AFKORTINGEN ................................................................................................................................. - 136 -
10. 10.1
BRONNEN ...................................................................................................................................... - 137 ONUITGEGEVEN BRONNEN ............................................................................................................ - 137 -
-3-
10.2
UITGEGEVEN BRONNEN ................................................................................................................ - 139 -
11.
BIBLIOGRAFIE............................................................................................................................. - 139 -
12.
BIJLAGE ......................................................................................................................................... - 144 -
A. B.
KORTE SAMENVATTING DOSSIERS ONWETTIGE UITOEFENING VAN VROEDKUNDE ............................. - 144 VERDERE BIJLAGE ............................................................................................................................. - 148 -
-4-
1. Inleiding Deze studie heeft vroedvrouwen en achterwaarsters als onderwerp. Het is de bedoeling na te gaan wie deze vrouwen waren en hoe hun onderlinge relatie was. De keuze voor de 19 de eeuw komt voort uit het feit dat er in deze periode veel veranderde wat de vroedvrouw en hun praktijken grondig beïnvloedde. Zo werden de bevoegdheden van vroedvrouwen en het onderwijs wettelijk omkaderd. Deze eeuw wordt gezien als de periode waarin de basis werd gelegd voor de achteruitgang van het vroedvrouwenberoep. De historicus K. Velle beschouwt de 19de eeuw als van uitzonderlijk belang in het proces van deprofessionalisering die het vroedvrouwenberoep meemaakte, omdat gedurende deze periode de beroepsverhouding tussen arts en vroedvrouw definitief werd vastgelegd.1 Tijdens de 19de eeuw versterkte de controle van het medisch korps op de opleiding en de uitoefening van het vroedvrouwenberoep. Zo verbood de Nederlandse kaderwet op de uitoefening van de geneeskunde van 12 maart 1818 dat vroedvrouwen instrumenten mochten hanteren. Dit had als gevolg dat vroedvrouwen geen verlostang mochten gebruiken. Ze mochten enkel natuurlijke bevallingen begeleiden en bij moeilijkheden moest meteen de hulp van een arts inroepen worden.2 In de 19de eeuw begonnen ook de materniteiten en de ziekenhuizen op te komen. De stijgende populariteit van de bevalling in deze instellingen was onder andere in een grote mate verantwoordelijk voor het zo goed als verdwijnen van de zelfstandige vroedvrouw in de 20ste eeuw.3
1
VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw. Een beroep in de verdrukking? In: Oostvlaamse zanten, jaargang 5 (1990), nr 2, p 77. 2 Dit verbod was niet nieuw, het hernam het Middeleeuwse verbod om instrumenten te hanteren maar met deze wet werd dit verbod ‘verankerd’ en instutionaliseerde zo de onderschikking van het vroedvrouwenberoep. Men noemt dit de Nederlandse kaderwet omdat ze geregeld werd ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden wanneer België onafhankelijk werd bleef ze van kracht. Zie: DE GRAVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters in de marge van de vrije beroepen. In: VAN MOLLE (L.) en HEYRMAN (P) eds. vrouwenzaken – zakenvrouwen: facetten van vrouwelijke zelfstandig ondernemerschap in Vlaanderen 1800-2000. Gent, Provencibestuur Oost-Vlaanderen, 2001, p 140. 2 Ik maak hier het onderscheid tussen ‘zelfstandige’ vroedvrouwen en ‘loontrekkende’ vroedvrouwen. Zelfstandige vroedvrouwen waren de vroedvrouwen die een zelfstandige praktijk hadden en vooral thuisbevallingen begeleiden, deze zullen zo goed als verdwijnen. Slechts 80 zelfstandige vroedvrouwen waren actief in België in 1990. 3 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters in de marge van de vrije beroepen. In: VAN MOLLE (L.) en HEYRMAN (P) eds. vrouwenzaken – zakenvrouwen: facetten van vrouwelijke zelfstandig ondernemerschap in Vlaanderen 1800-2000. Gent, Provencibestuur Oost-Vlaanderen, 2001, p 154.
-5-
Tijdens de 19de eeuw deed er zich ook een daling van het geboortecijfer voor terwijl het aantal vroedvrouwen in absolute cijfers steeg. Het aantal vroedvrouwen steeg in de periode 1880-1940 met 935 vroedvrouwen terwijl het geboortecijfer vanaf 1875 systematisch daalde.4 Het vroedvrouwenberoep omvatte zodoende hoogstwaarschijnlijk nog andere taken dan enkel het leiden van bevallingen. In deze studie zal ik dan ook proberen na te gaan wat het beroep van vroedvrouw precies inhield en welke taken dit omvatte.
In het kader van deze verhandeling is er aandacht voor eventueel prenataal en postnataal onderzoek en eventuele contraceptieve praktijken van vroedvrouwen. Zo komt uit de studie van de historica K. Celis naar voor dat vroedvrouwen abortussen pleegden om hun economische situatie te verbeteren. Ze meent dat het relatief hoge aantal advertenties voor vroedvrouw-aborteuse leidt tot de vraag naar de verhouding van legale versus illegale activiteiten van vroedvrouwen. Zo verschenen er in 1880 wekelijks gemiddeld 45 advertenties voor vroedvrouw-aborteuses in de krant L‟Etoile Belge. Het dalend geboortecijfer en de absolute stijging van het aantal vroedvrouwen laat alternatieve inkomsten vermoeden.5
Ik maak in mijn studie het onderscheid tussen vroedvrouw en matrone. In deze studie begrijpen we onder de term vroedvrouw, de geschoolde en gediplomeerde vroedvrouw. Er bestaan verschillende synoniemen voor de illegale vroedvrouw: veel voorkomend zijn de termen ‘matrone’ daarnaast wordt ook de term ‘baker’ gebruikt en in de gerechtelijke bronnen die ik voor deze studie geconsulteerd heb, werd de term ‘achterwaarster’ vermeld. In de studies van T. Mcintosh en M. Van Liebrug werd erop gewezen dat er vaak weinig onderzoek over deze laatste groep van vrouwen is omdat ze moeilijk te identificeren zijn.6 Aangezien de matrone het vroedvrouwenberoep in de illegaliteit uitoefende is er weinig over hen geweten. Ik zal dan ook proberen om een licht te werpen op deze groep vrouwen en na te gaan wie ze
4
CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940. In: BTNG, XXVI, 1996, 3-4, p 214. MATTHIJS (K.). De mateloze negentiende eeuw : bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven, Universitaire pres, 2001, p 108. 5 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, pp 204; 207-208. 6 MCINTOSH (T.). Profession, skill, domestic duty? Midwifery in Sheffield, 1881-1936. In: The society for the social history of medicine, 1998, vol 11, nr 3, pp 403-420. VAN LIEBURG (M.) en MARLAND (H.). Midwife regulation, education and practice in the Netherlands during the nineteenth century. In: Medical history, 1989, nr 33, pp 296-317.
-6-
waren, hoe oud ze waren of ze de functie van vroedvrouw als hoofdberoep of meer als bijberoep uitoefenden en in hoever ze verschilden van geschoolde vroedvrouwen.
In het kader van deze verhandeling zal er ook aandacht zijn voor de relatie met de artsen. Sinds het laatste kwart van de 18de eeuw was een medicaliseringsproces in gang gezet waarbij steeds meer mensen in aanraking kwamen met een arts en met de vele instellingen waarin deze een rol speelde. Ook steeds meer domeinen werden geannexeerd of beïnvloed en de maatschappelijke rol van de arts werd uitgebreid.7 Volgens K. Velle was de houding van de medici tegenover vroedvrouwen dubbelzinnig. Aan de ene kant was ze de concurrente van de arts maar aan de andere kant was ze ook een bondgenote van de arts in de strijd tegen de ongeschoolde matrone. De middelen die artsen aanwendden om de ondergeschikte rol van vroedvrouwen te onderstrepen waren volgens K. Velle: het ontzeggen van het instrumentarium, het opdringen van de vestigingsplicht en het voorbehouden van een goed omschreven gedragscode.8 In deze verhandeling wordt dan ook gepeild naar de onderlinge relatie tussen artsen, vroedvrouw en matrones. Uit de studie van S. De Graeve komt naar voor dat artsen en bakers soms samenwerkten: de bakers leidden de bevalling en de artsen tekenden later het geboortebriefje.9 De artsen hoefden zo de vrouwen niet urenlang bij te staan tijdens de bevalling maar kregen wel een deel van de vergoeding. Ik zal dan ook onderzoeken of ik hier enige sporen van terug vind in de weerhouden bronnen.
In deze studie baseer ik mij hoofdzakelijk op twee soorten gerechtelijke bronnen. Enerzijds de Assisendossiers in verband met kindermoord uit Oost- en West-Vlaanderen en anderzijds de gerechtelijke dossiers in verband met de onwettige uitoefening van vroedkunde. Kindermoord was uiteraard niet de norm in de 19de eeuw. Het voordeel echter dat deze bronnen hebben voor een studie naar vroedvrouwen en achterwaarster is dat in het gerechtelijk onderzoek naar kindermoord echo’s te vinden zijn van wat de norm zou moeten zijn. Via deze tegenstelling krijgen we informatie over de ‘praktijk van bevallen’. Tijdens het gerechtelijk onderzoek werd er ook nagaan of er effectief een moord gepleegd was, vele
7
VELLE (K.). De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België. Leuven, Kritak, 1991, p 11. 8 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 92. 9 DE GRAVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 145.
-7-
verdachten10 verklaarden immers dat het kind dood geboren was. Er werd dan ook letterlijk gevraagd aan de verdachten of ze enige voorbereidingen getroffen hadden voor de geboorte. Vele verdachten probeerden dan ook aan te tonen dat ze een afspraak hadden gemaakt met een vroedvrouw of een matrone en dat het kind dus ‘gewild’ was. Dergelijke getuigenverslagen van vroedvrouwen, matrones en mensen uit de omgeving van de verdachte zijn de basis van dit onderzoek. Deze getuigenverslagen geven reflecties weer over hoe men in die periode en context kinderen kreeg. We krijgen informatie over hoe de bevalling geregeld werd, wie er aanwezig was enzoverder.
In de licentiaatverhandeling van M. Heirman werd opgemerkt dat verschillende vrouwen verdacht van kindermoord voordien abortieve middeltjes geprobeerd hadden. 11 Het is in dit kader dan ook interessant om deze dossiers te bekijken en opzoek te gaan naar abortieve middelen en eventuele contraceptieve praktijken. De rol die vroedvrouwen speelden bij het plegen van abortus komt al in de studies van D. De Keyser, K. Celis en K. Willekens aan bod.12 Anderzijds werd er vermeld in het artikel van S. De Graeve en de thesis van F. Ducheyne dat vele engeltjesmaaksters allicht bakers waren.13 Er wordt dan ook onderzocht hoe de verdachten aan deze abortieve middeltjes kwam en meer specifiek of deze verkregen werden via een vroedvrouw of matrone.
Mijn tweede groep bronnen, de gerechtelijke dossiers in verband met onwettige uitoefening van vroedkunde raadpleeg ik om informatie te verkrijgen over wie werd veroordeeld en wat de beschuldigingen waren. Door het verbod om instrumenten te gebruiken en door de uitholling van het vroedvrouwenberoep was de kans ook groter om in aanraking te komen met het gerecht. Werden hoofdzakelijk matrones veroordeeld of waren er ook 10
Wanneer ik het in deze studie heb over ‘de verdachten’ of ‘verdachte’ heb ik het hier in abstracte zin steeds over de verdachte van in de kindermoorddossiers. Voor de verdachten in de dossiers in verband met de onwettige uitoefening van vroedkunde worden echter steeds de namen van deze verdachten gebruikt. 11 De bronnen in verband met kindermoord in Oost-Vlaanderen zijn dezelfde die Mieke Heirman gebruikt in haar thesis over kindermoord. HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een nicro-onderzoek naar kindermoord in de 19 de eeuw in OostVlaanderen op basis van assisendossiers. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 2000, p 179. 12 DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters: abortus toen het niet mocht. Leuven, Van Halewijck, 2009, p 391. CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, pp 201-240. WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord: onderzoek voor Gent 1890-1914. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij Herman Balthazar, Universiteit Gent, 1982, p 221. 13 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 146. DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum : een verkenning. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Balthazar Herman, Universiteit Gent, 1986, p 161.
-8-
vroedvrouwen die hun ‘boekje te buiten’ gingen door ongeoorloofde handelingen uit te voeren?
Via de gerechterlijke dossiers is er informatie voorhanden over vroedvrouwen in landelijke gemeenten alsook in de steden. Uit de literatuur blijkt dat de matrone vooral op het platteland de plak zwaaide.14 In de 19de eeuw werd er een strikt vestigingsbeleid gevoerd. De vestigingspolitiek bestond erin dat men potentiële leerlingen beurzen verleende op voorwaarde dat ze na het behalen van hun diploma zich gedurende enkele jaren op het platteland vestigden. Vroedvrouwen keerden echter na een paar jaar terug naar de steden daar het beroep economisch niet rendabel was op het platteland. Op het platteland consulteerde men liever een matrone. Zij verrichtten het gros van de bevallingen en tegen een lager tarief. Het is dan ook interessant om te onderzoeken of een vroedvrouw in landelijke gemeenten meer zelfstandig was en of ze misschien meer en andere taken op zich nam, gezien het tekort aan medische infrastructuur in die gebieden. Ik zal dan ook oog hebben voor eventuele concurrentie tussen vroedvrouwen en matrones in de landelijke gemeenten alsook over de aard van hun onderlinge relatie. Zo zou men kunnen verwachten dat vroedvrouwen de onkunde van de matrones aan de kaak stellen. Ofwel deed men dit liever niet daar zoals vermeld wordt in de literatuur de lokale gemeenschap zich dan tegen de vroedvrouw keerde en deze zo klanten verloor.15
In deze studie zal de geschiedenis van de vroedvrouw eerst aan bod komen in het volgende hoofdstuk. Dit overzicht van de historische ontwikkelingen in verband met het vroedvrouwenberoep zal zich vooral concentreren op ‘tweespalt’ die ontstaan is tussen de vroedvrouw en de matrone. Hierbij is er minder aandacht voor de verschillende ontwikkelingen die zich manifesteerden binnen de verloskunde zelf maar ligt de nadruk vooral op het ontstaan van de reglementering in verband met het vroedvrouwenberoep. Vervolgens zullen de probleemstelling en gebruikte bronnen en methodes aan bod komen in hoofdstuk 3 en 4. Hier wordt dieper ingegaan op de onderzoeksvragen die gesteld worden en de door mij gehanteerde methode werkwijze om de gestelde vragen op te lossen. In het 6 de hoofdstuk komt een eerste deel van deze verhandeling aanbod. In dit hoofdstuk wordt het ‘profiel’ van de vroedvrouwen en achterwaarsters in de weerhouden bronnen onderzocht. In 14 15
VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19de eeuw, pp 90-91. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, pp 90-91.
-9-
het 7de hoofdstuk komt het tweede deel van deze studie aan bod waar er aandacht is voor de verschillende andere activiteiten die vroedvrouwen en achterwaarsters hadden.
2. Geschiedenis van de vroedvrouw Doorheen de geschiedenis was hulpverlening tijdens de bevalling een zaak van vrouwen door vrouwen. Vrouwen werden tijdens de bevalling bijgestaan door andere vrouwen, de barende vrouw werd omringd door buurvrouwen, vrouwelijke familieleden en vriendinnen die de nodige hulp verschaften tijdens de bevalling. Onder deze vrouwen bevond zich één vrouw die volgens Gelis meer geduld en tact had dan de andere en wiens raad graag werd opgevolgd. Deze vrouw had de kans gekregen om bij een moeilijke bevalling haar kunnen te tonen en werd door de vrouwen aangenomen en erkend als ‘wijsvrouw’. Deze vrouw won ieders vertrouwen met de eerste bevalling waarbij ze hulp verleende. Men riep haar hulp dan ook in bij iedere bevalling.16 Deze hulpverleenster genoot vaak een hoog aanzien in de gemeenschap, was meestal van rijpere leeftijd en had zelf kinderen gebaard. Hun scholing kregen deze vrouwen enkel in de praktijk. Het belangrijkste was dat deze vrouw beschikbaar was en zodoende vrij moest zijn. Men verwachtte dat deze vrouw onmiddellijk kwam wanneer men haar nodig had. Om die reden verkoos men een vrouw die geen kleine kinderen meer had waar ze voor moest zorgen. Ze moest bij voorkeur ook getrouwd zijn (geweest) maar dit was echter niet sluitend. Want zoals J. Gelis opmerkt was een gemeenschap maar al te blij de diensten van een vrouw te accepteren wat haar toestand ook
16
GELIS (J.). De boom en de vrucht : zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, p 169. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen. In: DE MAEYER (J.) ed. Er is leven voor de dood: tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Pelckmans, 1998, p214.
- 10 -
was, want nood breekt wet. Vertrouwen was het kernwoord. De gemeenschap moest vertrouwen hebben in de vroedvrouw die wist te doen wat nodig was. 17 Deze beschrijving komt overeen met wat als de traditionele ‘dorpvroedvrouw’ zou kunnen genoemd worden. De traditionele vroedvrouw kent verschillende benamingen zo wordt ze onder andere ook matrone, baker of achterwaarster genoemd. 18 Geleidelijk aan ontstaat er een nieuwe groep ‘vroedvrouwen’, de meer opgeleide verloskundige. Deze krijgen concreet vorm vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw met de verschillende opleidingscursussen en met de oprichting van de vroedvrouwenscholen. Geleidelijk aan zal de opgeleide verloskundige de ‘officiële’ vroedvrouw worden terwijl de matrone zich naarmate het aantal reglementeringen toeneemt zich meer en meer buiten de wet zal bevinden. De matrone zal echter nog een geruime tijd blijven bestaan en naast de officiële vroedvrouw haar werk blijven uitvoeren. Het is pas na de Tweede Wereldoorlog dat deze geheel zal verdwijnen met de opkomst van de mutualiteiten. Ook het autonoom zelfstandig beroep van vroedvrouw zal in de 20ste eeuw zo goed als verdwijnen. Deze zelfstandige vroedvrouwen hadden een eigen praktijk en begeleidden vooral thuisbevallingen. Slecht 80 zelfstandige vroedvrouwen waren in 1990 actief in België. Het vroedvrouwenberoep zal meer evolueren naar een paramedisch beroep waarbij de vroedvrouw onder toezicht staat van de geneesheer en in loondienst gaat bij de materniteiten en moederhuizen.
2.1 Voorgeschiedenis: de situatie voor de 19de eeuw In de loop van de 15de eeuw werd het vroedvrouwenberoep voor sommige regio’s op gemeentelijk vlak gereguleerd.19 In Brussel luidde een ordonnantie in 1424 dat alle vroedvrouwen een eed moesten afleggen en geen afdrijvende, noch purgerende remedies mochten toedienen. In Brugge was het in 1509 niet toegelaten dat onbeëdigde vroedvrouwen in de binnenstad actief waren. In 1551 stelde men in Brugge dan ook statuten op voor de
17
GELIS (J.). De boom en de vrucht, pp 171-172. Deze verschillende benamingen worden in verschillende werken door elkaar gebruikt maar hebben ook nuance verschillen. Zo komt in het werk van Gelis de baker enkel als kraamverzorgster naar voor in tegenstelling tot de dorpsvroedvrouw die eventueel ook de taak van kraamverzorgster op zich neemt in afwezigheid van een baker. 19 Het moet echter opgemerkt worden dat reeds in de Klassieke Oudheid de lat hoger gelegd werd. Men verwachtte van een vroedvrouw dat ze theoretisch geschoold was en vakliteratuur raadpleegde. Zie: DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 214. 18
- 11 -
erkende vroedvrouwen waarin de leertijd, het examen en de plichten duidelijk omschreven waren. In Antwerpen ordonneerde het stadsbestuur in 1586 dat alle vroedvrouwen en al wie zich met verloskunde inliet (of ze nu toegelaten waren of niet) zich binnen de acht dagen moesten melden aan het stadhuis. Wie zich niet kwam aanmelden mocht de vroedkunde niet meer beoefenen op straffe van gerechtelijke vervolging. In 1608 vaardigen de aartshertogen Albrecht en Isabella een plakkaat uit dat vroedvrouwen aan de volgende voorwaarden moetsen voldoen: ze moesten een schriftelijke verklaring van hun pastoor kunnen voorleggen dat zij het katholieke geloof beleden, dat ze het nooddoopsel konden toedienen en niemand mocht zich vroedvrouw noemen zonder officiële toelating. De Gentse vroedvrouwen werden gecontroleerd door de stadsordonnantie ‘Wet op de geneeskunde te Gent’ uit 1663-1664. In Brugge publiceerde het stadsbestuur in 1696 reglementen voor vroedvrouwen in verband met het te vondeling leggen van pasgeborenen, over het belijden van het katholieke geloof en het dopen van zowel onwettige als wettige pasgeborenen.20 Ook de plakkaten van 26 juli 1724 en 18 augustus 1732 en de ordonnantie van de Raad van Vlaanderen van 24 januari 1727 op de uitoefening van de genees- en heelkunde met betrekking tot de vroedvrouwen, reglementeerden de gezondheidszorg in Vlaanderen. Deze werden echter gemakkelijk overtreden.21 De reglementeringen in verband met het vroedvrouwenberoep verschilden naargelang plaats en ritme vanaf het midden van de 18de eeuw echter ontstond er een algemene reglementering in verband met het vroedvrouwenberoep. M. Oste merkt terecht op dat we uit al deze reglementeringen kunnen opmaken, dat een officiële toelating reeds bestond maar dat niet iedereen er één bezat.22 Deze verschillende reglementeringen tegen het onwettig uitoefenen van de vroedkunde moesten echter verschillende keren opnieuw worden afgekondigd en bevestigd. P. Defoort en M. Thiery leiden daaruit af dat de drempel om beroep te doen op een gekwalificeerde vroedvrouw bij de arme bevolking relatief hoog bleef
20
DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen. In: Derlike 3 maandelijks tijdschrift van heemkundige kring Dorp en Toren Deerlijk, XVIII, 1996, 4, p 108 OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij M. Cloet, Universiteit Leuven, 1991, p 50-59 HOORNAERT (G.). Hulp der kranken en zwangere vrouwen : medici, chirurgijnen, vroedvrouwen en apothekers uit midden West-Vlaanderen, opleiding en ziekenzorg 1600-1814. Izegem, Hochepied, 1990, p 41. 21 ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793. In: Biekorf, 93, 1993, 3, pp212-213. 22 OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw, p 51.
- 12 -
en grote bevolkingsgroepen dus nog steeds beroep bleven doen op ongeschoolde hulp bij bevallingen.23 Uit de verschillende reglementeringen hierboven opgesomd blijkt dat een genuanceerd beeld nodig is. De bepalingen waaraan een vroedvrouw moest voldoen verschilden naargelang plaats en tijd. Zo werd er in Brugge in 1551 al bepaald dat een vroedvrouw een bepaalde leertijd moest volgen en een examen moest afleggen terwijl in Antwerpen in 1586 men alleen opriep dat alle vroedvrouwen en al wie zich met vroedkunde inliet zich kenbaar maakte. In 1659 moesten deze echter ook geëxamineerd worden door de stadsgeneesheer en dit bekwaamheidscertificaat moest de vroedvrouw samen met een getuigenis van haar pastoor van deugdzaamheid en goede naam, voorleggen aan de wethouders.24 Rudimentair kunnen we stellen dat een kandidaat vroedvrouw gerekruteerd werd op aanbeveling van de plaatselijke geestelijke en na haar opleiding geëxamineerd werd en daarna door een geestelijke beëdigd werd. Men moest een aantal jaar een praktische opleiding volgen bij een erkende vroedvrouw en daarna werd ze geëxamineerd. Vroedvrouwen die door de wet en kerk erkend wilden worden moesten een eed afleggen waardoor zij zich verplichten de pasgeborene binnen de drie dagen te doen dopen, niet mee te werken aan het te vondeling leggen van baby’s maar juist de moeders aan te klagen bij justitie.25 De vroedvrouwen die voor de kerk en de wet beëdigd waren konden aangesteld worden als ‘stadsvroedvrouw’, deze ontvingen een jaarwedde van de parochie/gemeente voor het bijstaan van arme of zieke vrouwen die bijvoorbeeld leden aan de pest. In de 17de eeuw zouden met het ontstaan van het Collegium Medicum, deze de bekwaamheid van de kandidaat vroedvrouwen onderzoeken en examineren. Als deze geslaagd waren en officieel erkend werden, mochten deze vrouwen een uithangbord boven hun deur aanbrengen en als vroedvrouw optreden.26 De gekwalificeerde en beëdigde vroedvrouw zou de norm moeten zijn maar de vaak ongeletterde beoefenaarster van de vroedkunde bleef bestaan. Deze kan zelfs in de
23
DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 215. OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw, p 51. 25 Soms komt ook aan bod dat de vroedvrouw de naam van de vader te weten moest komen en deze informatie doorspeelde aan de priester die vaak die naam noteerde in het doopregister, dat de vroedvrouw geen afdrijvende drankjes mocht geven en dat ze de zwijgplicht moest onderhouden. Zie: DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 113. 26 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 108. HOORNAERT (G.). Hulp der kranken en zwangere vrouwen, pp143-144. 24
- 13 -
meerderheid zijn op het platteland. Zo blijkt uit een enquête in de kasselrij Kortrijk in 1762 in 20 lokaliteiten geen vroedvrouw te vinden was, in de overige 40 lokaliteiten waren er 47 vroedvrouwen werkzaam waren waarvan er amper 16 beëdigd waren.27 De 17de eeuw wordt als de gouden eeuw van de vroedvrouw gezien. Dankzij de reguleringen van het vroedvrouwenonderwijs die vanaf de 15de eeuw tot stand kwamen, ontstond er in de 16de eeuw een hoog gekwalificeerd en zelfbewust vroedvrouwenkorps. Deze vroedvrouwen schreven handboeken en correspondeerden met vorsten over hun beroepsbelangen.28 S. De Graeve merkt echter op dat voor de arme stadsbevolking als voor de plattelandsbewoner een gekwalificeerde vroedvrouw onbetaalbaar was en dat zij noodgedwongen hun toevlucht namen tot ongeschoolde hulp.29 Vroedvrouwen waren geen homogene groep vrouwen. Er bestonden grote verschillen in de groep vrouwen die zich vroedvrouw noemden. In de steden vond men de meer geschoolde vroedvrouw die uit de middenklasse stamden, het waren deze vrouwen die handboeken publiceerden. Het overgrote deel van de vroedvrouwen was echter niet geschoold en stamden uit de lagere maatschappelijke klassen. Men vond deze vrouwen vooral terug op het platteland waar ze naast het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling, zieken verzorgden en de doden opbaarden.30 In de 17de eeuw hadden mannen, door de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, zich op het terrein van de verloskunde begeven. Voordien werd mannelijke hulp bij de verlossing zelf als onzedelijk beschouwd. De komst van een chirurgijn stond toen eigenlijk gelijk met de dood daar de interventie van een chirurgijn beperkt was tot het verwijderen van een foetus of het uitvoeren van een keizersnede op een dode moeder.31 In de 18de eeuw zien we dat de vroedvrouw aan terrein verloor bij de adel en de burgerij. Dit kan gezien worden in kader van de opkomst van de verlostang. Deze uitvinding was niet nieuw, zo had de Engelse familie Chamberlen al in de 17de eeuw een soort van prototype waar de huidige verlostang op
27
ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793, p 218. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 140 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 215. 29 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 140 30 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of interproffesional rivalries and women’s rights. London, 1977, p 8; p33. 31 DE GRAVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 140. BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog : de evolutie in het beroep van de Vlaamse vroedvrouw tijdens het interbellum. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 1999, p 24. 28
- 14 -
gebaseerd was. Dat was een doorbraak in de verloskunde maar het gebruik van deze verlostang werd angstvallig geheim en binnen de familie gehouden. In de 18de eeuw echter werd een gelijkaardige verlostang aan de ‘Academie des sciences’ in Parijs voorgesteld door de Gentenaar Jan Palfijn. In de loop van de 18de eeuw zorgde deze instrumentele techniek voor een duidelijk onderscheid tussen de vroedvrouw en de vroedmeester.32 Het verbod op het gebruik van instrumenten door vroedvrouwen stamde uit het feit dat vroedvrouwen zich niet konden aansluiten bij de chirugijnengilden. De gildeleden hadden namelijk als enige het recht om chirurgische instrumenten te gebruiken. Voor de opkomst van de verlostang had dit verbod weinig gevolgen gehad voor de vroedvrouw maar vanaf de 18de eeuw betekende dit een keerpunt want de verlostang liet toe dat moeilijke bevallingen toch succesvol konden worden beëindigd. Ook het toenemende aanzien die de geneesheer genoot dankzij de toenemende medische kennis zorgde ervoor dat de vroedvrouw aan terrein verloor bij de adel en de burgerij. De mannelijke vroedmeesters palmden steeds meer en meer het beter betaalde verloskundig werk in. 33 In de 18de eeuw waren er echter ook verschillende pogingen om vroedvrouwonderwijs naar hoger niveau te tillen. In Ieper werd in 1775 als eerste een ‘officiële’ kosteloze en openbare cursus in de verloskunde georganiseerd door het stadsbestuur. Lesgeefster was de Franse hofvroedvrouw Madame Angeléque du Coudray deze gebruikte de ‘fantoom’ of demonstratiepop die de anatomie van de vrouw en de verschillende liggingen van het kind en de verlossing nabootste.34 Ook in Brugge, het Brugse Vrije, Kortrijk en Veurne kwamen lessenreeksen tot stand. In 1778 gaf de Habsburgse keizerin Maria Theresia haar goedkeuring voor de oprichting van de ‘Ecole royale et superieure d’Accouchements’ in Gent die onder leiding stond van Jean-Bernard Jacobs. Deze goedkeuring zorgde ervoor dat de vroedvrouwenopleiding op het nationaal niveau kwam.35
2.2 De Franse periode
32
DUPUIS (C.), NAAKTGEBOREN (D.) en NOORDAM (J.). Een kind onder het hart: verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu. Amsterdam, Amsterdam historisch museum, 1987, pp 30-45. 33 DE GRAVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 140 34 ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793, p 220. 35 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p215.
- 15 -
De Franse periode werd gekenmerkt door continuïteit en discontinuïteit. Zo werd de klok eerst terug gedraaid in 1792 door de vrijheid van handel en beroep uit te roepen. Waarbij ook de werking van de medische colleges werd stilgelegd. Na het betalen van een patentrecht kon, wie zich aangetrokken voelde tot het medisch beroep, het beroep van doktor, chirurgijn, apotheker of vroedvrouw uitoefenen. Maar in verschillende steden bleven, weliswaar onwettige, de medische verenigingen bestaan die de aanmaning van bevoegde gezondheidswerkers verzekerden. Na de machtovername van Napoleon kwam er echter een kentering. Op 10 maart 1803 verscheen er een wet op de uitoefening van de geneeskunde waarin onder andere de vroedvrouwen die geëxamineerd waren door een Collegium Medicum erkend werden. Deze wet omschreef duidelijk de voorwaarden waar doktoren, chirurgijnen, gezondheidswerkers en vroedvrouwen aan moesten voldoen om erkend te worden.36 In verband met de opleiding voor vroedvrouwen zouden in elk departement jaarlijks gratis lessen worden georganiseerd. In 1803 werd er zelfs een wet uitgevaardigd die de verplichting oplegde om een vroedvrouwenschool op te richten in het drukst bezochte hospitaal van elk departement. Zo ontstond de provinciale school voor vroedkunde in 1806 in het Brugse Sint-Janshospitaal. Ook nu bleven vroedvrouwen geëxamineerd worden weliswaar door de departementale jury.37
2.3 De 19de eeuw Tijdens het Nederlandse bewind kwam de ‘Nederlandse’ kaderwet tot stand op 12 maart 1818 betreffende de uitoefening van de geneeskunde. Deze wet reguleerde de beroepsuitoefening van de vroedvrouw waarin de rechten en plichten van de vroedvrouw werden omschreven. De kaderwet van 12 maart 1818 bepaalde dat een vroedvrouw alleen mocht optreden bij natuurlijke geboorten en dat vroedvrouwen geen medische instrumenten mochten gebruiken. Deze wet hernam dus het uit de Middeleeuwen stammende verbod om
36
HOORNAERT (G.). Hulp der kranken en zwangere vrouwen, pp 149-151 en p 187. VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw : de provinciale kommissie voor geneeskunde van Oost-Vlaanderen (1818 - 1850). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Leuven, 1970, p37. 37 HOORNAERT (G.). Hulp der kranken en zwangere vrouwen, pp 158-159. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p216. VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw, p37.
- 16 -
instrumenten te hanteren en institutionaliseerde volgens S. De Graeve zo de onderschikking van het vroedvrouwenberoep.38 Ook het vroedvrouwenonderwijs werd niet vergeten. De wet van 12 maart 1818 bepaalde dat de provinciale commissie voor geneeskunde als examenjury zou fungeren voor onder andere vroedvrouwen. Deze provinciale commissies voor geneeskunde hadden de bevoegdheid om de bekwaamheid te ondervragen en te beoordelen van diegenen die in hun provincie een tak van de geneeskunde uitoefenden en dus ook de vroedvrouwen, alsook beschikten ze over de bevoegdheid om de bekwaamheidsattesten af te leveren. De provinciale commissie had ook als taak na te gaan of de praktijk van de uitgeoefende geneeskunde overeenstemt met de wettelijke bepalingen. Op 13 oktober 1817 belaste een ministerieel aanschrijven de gouverneur van Oost-Vlaanderen met de opdracht om een materniteit met een vroedvrouwenschool te organiseren, ten dienste van de arme bevolking. In het Koninklijk Besluit van 6 januari 1823 werd de oprichting van vroedvrouwenscholen verbonden aan de burgerlijke hospitalen en werden alle bestaande scholen behouden. In 1828 kwam de provinciale kraaminrichting in Gent tot stand. 39 In de literatuur komt verschillende malen aan bod dat de 19de eeuw gekenmerkt wordt door een teloorgang van het vroedvrouwenberoep. Zo spreekt Velle van een ‘deprofessionaliseringsproces’, de vroedvrouw zou in de loop van de 19de eeuw gereduceerd worden van een vooraanstaande positie naar ‘simple auxilaire du médecin‟.40 Deze maatschappelijke neergang was een internationaal verschijnsel waarbij men als belangrijkste oorzaak de snel evoluerende wetenschappelijke geneeskunde ziet. De grote wetenschappelijke vooruitgang behoorde immers enkel de arts toe. De vroedvrouw had niet de achtergrond om deze ontwikkelingen te volgen en was voor haar scholing ook volledig afhankelijk van de arts. De grotere beschikbaarheid van artsen heeft hier waarschijnlijk ook een rol in gespeeld. Artsen zouden veel meer te bieden hebben dan de vroedvrouw en namen volgens P. Defoort en M. Thiery ook meer en meer haar taak dan ook over. De lagere klassen bleven echter een beroep doen op niet geschoolde hulp, uit drempelvrees of uit armoede.41
38
DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 140 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 216. VAN HEDDEGHEM (A.). De oude bijlokematerniteit 1828-1978 : anderhalve eeuw patiënten, vroedvrouwen, dokters. Gent, Verbeke, 1983, p 23. VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw, p78. 40 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 75. 41 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, pp 216-217. 39
- 17 -
De 19de eeuw is ook de eeuw waar volgens K. Velle de beroepsverhoudingen tussen de arts en de vroedvrouw definitief worden vastgelegd, het onderwijs wordt hervormd en de bevoegdheden van de vroedvrouw precies omschreven. De houding van de arts tegenover de vroedvrouw had iets dubbelzinnigs. Zo zetten de artsen zich aan de ene kant in voor de intellectuele emancipatie van de vroedvrouw maar aan de andere kant bleef de arts zeer wantrouwig tegenover de vroedvrouw en wou hij zijn concurrentiepositie niet in het gedrang laten brengen.42 De vroedvrouw werd er steeds opgewezen dat ze slechts een beperkt aantal bevoegdheden bezat en dat ze een onderschikte rol had. K. Velle meent dan ook dat de middelen die artsen aanwendden om de ondergeschiktheid van de vroedvrouw te onderstrepen de volgende waren: het opdringen van een vestigingsplicht, het verbod op gebruik van instrumenten en een goed omschreven gedragscode. Het vestigingsbeleid bestond eruit dat men kandidaat vroedvrouwen beurzen verleende om lessen te volgen op voorwaarde dat ze zich na het behalen van het diploma van vroedvrouw enkele jaren op het platteland zouden vestigen.43 Gedurende de 19de eeuw werden er regelmatig klachten geuit tegen de vroedvrouw. Men verweet haar onbekwaamheid, onwetendheid, het nodeloos interventionisme, het onwettig uitoefenen van vroedkunde waarbij ze haar bevoegdheden overschreed en een gebrek aan hygiëne. ‘Het denigrerende beeld van de bezopen, onwetende slonzige vroedvrouw, dikwijls ook aanzien voor een gewetenloze engeltjesmaakster, werd dominant.‟44 Hoewel de artsen, naarmate het onderwijs voor vroedvrouwen verbeterde, hun kritiek vooral richtten tegen de onbevoegde matrones en er ook bij de overheid op aandrongen om op te treden tegen de bedenkelijke praktijken van de matrones, bleef men in de medische rapporten de woorden ‘sage-femme‟, „accoucheuse‟ en ‘matrone ignorante‟ door elkaar gebruiken.45 De waardering voor het vroedvrouwenberoep kende dan ook een diepte punt in de tweede helft van de 19de eeuw en rond de eeuwwisseling.46
2.4 De 20ste eeuw
42
VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, pp 77-78. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, pp 90-92. 44 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 216. 45 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, pp 78-81. 46 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 214. 43
- 18 -
In het Koninklijk Besluit van 30 december 1884 werd de oprichting van vroedvrouwenscholen voorzien. Ook de beroepsuitoefening werd grondig geregeld. De wet van 1 juli 1908 die de kaderwet van 12 maart 1818 opschortte, veranderde niets aan de bevoegdheden van de vroedvrouw. De vroedvrouw moest de barende vrouw en de pasgeborene alle zorgen verstrekken die bij een natuurlijke bevalling vereist waren. Alle instrumenten die de bevalling bespoedigen of beëindigen, waren voor haar verboden. De gevallen waarin een vroedvrouw een geneesheer moest ontbieden, zowel voor of na de bevalling werden zorgvuldig vastgelegd. De mogelijkheid om een praktische opleiding bij een gevestigde vroedvrouw te volgen en daarna een examen af te leggen werd afgeschaft. Vanaf nu werden alle kandidaat vroedvrouwen verplicht een opleiding te volgen in een vroedvrouwenschool.47 Men kan spreken van een revival van de vroedvrouw in de eerste helft van de 20 ste eeuw doordat haar rol in culturele en morele heropstanding werd benadrukt. In een tijd waar velen maar school liepen tot hun veertiende bekleedde de vroedvrouw een morele en maatschappelijke rol daar ze de kennis en vaardigheden had die voor velen onbereikbaar waren. De vroedvrouw moest haar kennis en vaardigheid die zij bezat in dienst stellen voor de bewustwording en verheffing van het Vlaamse Volk. Ondanks het wettelijke verbod hebben verschillende vroedvrouwen informatie en hulp verschaft met betrekking tot geboorteregeling. De katholieken hebben dan ook getracht om de vroedvrouwen te mobiliseren in de strijd tegen het zedelijk verval. 48 Uit een analyse van de verloning van vroedvrouw blijkt dat dit niet meer kan zijn dan een bijverdienste. Toch blijkt dat ondanks een dalend geboortecijfer het aantal vroedvrouwen blijft stijgen. Dit leidde ertoe dat er men oog had voor eventuele bijkomende inkomstenbronnen van vroedvrouwen. In dit kader ziet men vooral het uitvoeren van abortussen als uitbreiding van het de inkomsten. Dit komt zowel in de internationale literatuur aan bod maar is ook voor Vlaanderen van toepassing. Dit kwam onder andere in het artikel van K. Celis aan bod.49 De eerste provinciale vroedvrouwenverenigingen ontstonden en in 1911 ontstond ook het overkoepelend tijdschrift ‘Het Vroedvrouwentijdschrift‟ dat werd uitgegeven door het algemeen vroedvrouwenverbond van België. Deze hadden tot doel de wetenschappelijke, 47
BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 34. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, pp218-223. 49 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, pp218-223. 48
- 19 -
zedelijke en stoffelijke verheffing van de vroedvrouw. Men was tegen het neomalthusianisme, de vruchtafdrijving en tegen de kindersterfte.50 De wet op de verplichte ziekteverzekering van 28 december 1944 had grote gevolgen voor het vroedvrouwenberoep. De mutualiteiten betaalden namelijk alleen de diensten van een gediplomeerde vroedvrouw of arts. Wat tot gevolg had dat deze wet een doodsteek betekende voor de illegale bakerspraktijken. Deze wet had echter ook nadelige gevolgen voor het zelfstandig vroedvrouwenberoep. Moeders die in een kraaminrichting bevielen, kregen namelijk 10 dagen lang een uitkering voor de extra kosten die hospitaalverblijf het met zich meebracht terwijl de vrouwen die thuis bevielen geen recht hadden op een bijkomende vergoeding. Deze tussenkomst van de mutualiteiten en de toenemende medicalisering van de verlossing leidde ertoe dat bevallen in een materniteit de norm werd. Het dalende aantal thuisbevallingen leidde er dan ook toe dat het zelfstandig vroedvrouwen beroep bijna volledig verdwijnt. Dit alles bracht met zich mee dat het overgrote deel van de vroedvrouwen in loondienst ging in een materniteit waar men zich onder een gynaecoloog bevond. Men spreekt in dit verband dan ook over de evolutie van een autonoom medisch beroep naar een paramedisch beroep waarbij men zich onder het toezicht van een medicus inlaat met het uitoefenen van een bepaald deelaspect van de geneeskunde . 51
2.5 Literatuuroverzicht In België is in vergelijking met de internationale literatuur niet zo uitdrukkelijk veel geschreven over vroedvrouwen. Vroedvrouwen zijn zelden het centrale onderwerp in een studie. Ze komen aan bod in studies over het moederschap en seksualiteit zoals in het werk van de pedagoge C. Steverlynck „ Als de ooievaar komt‟52 en van J. Gelis „De boom en de vrucht‟53. In werken die de gezondheidszorg als onderwerp hebben wordt er ook een overzicht van de geschiedenis van de vroedvrouw gegeven zoals in het artikel van P. Defoort en M.
50
BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 35. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 221. 51 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, pp 147-155. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 215. 52 STEVERLYNCK (C.). Als de ooievaar komt…: vrijen, trouwen en moeder worden in de 20 ste eeuw. Tielt, Lannoo, 2000, p 264. 53 GELIS (J.). De boom en de vrucht, p 351.
- 20 -
Thiery in het werk „Er is leven voor de dood‟54. Vaak worden vroedvrouwen echter samen onderzocht met het beroep van verpleegster waarbij men soms geneigd is deze samen te nemen terwijl pas na WOII het onderwijs gelijkgesteld wordt. Een voorbeeld hiervan is het artikel van S. De Graeve „Gefnuikte zelfstandigheid‟55 interessant aan dit artikel echter is dat de auteur hier aandacht besteed aan de verschillende genderbetekenissen die een rol spelen bij legitimering van het vroedvrouwenberoep en ook de ondergeschiktheid tegenover de arts. Dit is één van de weinige studies die aandacht heeft voor gender en het vroedvrouwenberoep in België. In de internationale literatuur is er vanuit het genderperspectief meer aandacht geweest voor het vroedvrouwenberoep. Men heeft vooral aandacht voor hoe bij de opkomst van de vroedmeesters, de vroedvrouw verdrongen wordt. Dit wordt ook wel eens de vroedvrouwenkwestie
geheten.
Het
standaardwerk
van
Donnison
„Midwives
and
medicalmen‟56 is van dit laatste een voorbeeld. Men heeft ook aandacht voor vroedvrouwen in studies die handelen over abortus. In dergelijke werken belicht men vooral hoe de vroedvrouwen een rol hebben gespeeld bij het uitvoeren van abortussen. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Celis „Abortus in België‟57 alsook het recent werk van D. De Keyser ‘De engeltjesmaaksters‟58. De werken die vroedvrouwen als centraal onderwerp hebben betreffen vooral lokale studies. Deze concentreren zich vooral op de 17de en 18de eeuw. Voorbeelden hiervan is het artikel van M. Oste ‘De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen‟59 en V. Arickx ‘Vroedvrouwen uit het de kasselrij Kortrijk‟60. Een voorbeeld voor de 19de eeuw is H. Defraye ‘Van borelingen en vroede vrouwen.’61. Het artikel van K. Velle ‘De vroedvrouw in de 19de eeuw‟62 is een van de weinige artikels die de vroedvrouw als centraal onderwerp neemt. In dit artikel onderzoekt K.
54
DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, pp 214-223. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, pp 139-155. 56 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of interproffesional rivalries and women’s rights. London, 1977, p 250. 57 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940. In: BTNG, XXVI, 1996, 3-4, pp 201-240. 58 DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters: abortus toen het niet mocht. Leuven, Van Halewijck, 2009, p 391. 59 OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17 de en 18de eeuw. In: DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, pp 36-52. 60 ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793. In: Biekorf, 93, 1993, 3, pp 209-239. 61 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen. In: Derlike 3 maandelijks tijdschrift van heemkundige kring Dorp en Toren Deerlijk, XVIII, 1996, 4, pp 107-127. 62 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw. Een beroep in de verdrukking? In: Oostvlaamse zanten, jaargang 5 (1990), nr 2, pp 75-93. 55
- 21 -
Velle de rol die de (mannelijke) artsen speelden in het ‘de-professionaliseringsproces’ die het vroedvrouwenberoep onderging in de 19de eeuw. R. Woods meent in zijn artikel „Lying-in and laying-out‟ dat de traditionele historiografie over de vroedvrouw zich vooral bezighoudt met de vroedmeester versus vroedvrouw verhouding, hun instrumenten, hun publicaties en de instituties. Hij wijst vooral op het gebrek aan onderzoek in verband met de relatie tussen de bekwaamheid van vroedvrouwen
en
de
impact
die
deze
kunnen
hebben
op
kraambedsterfte
of
zuigelingensterfte.63 Deze indruk lijkt ook op te gaan voor de situatie in België waar er in de literatuur veel aandacht is voor verhouding tussen arts (vroedmeester) en vroedvrouw. Het artikel van K. Velle ‘De vroedvrouw in de 19de eeuw‟ is hier een mooi voorbeeld van maar ook in de andere literatuur komt deze relatie steeds aan bod. Er is ook veel aandacht voor de rol van de religieuze en wereldlijke instanties en de invloed die deze hadden op de ontwikkeling van het vroedvrouwenberoep. Zo ziet men de aandacht die de kerk heeft voor de vroedvrouwen in het kader van de contrareformatie waar de vroedvrouw er op toe moest zien dat elk kind gedoopt werd volgens het katholiek geloof. Ook de rol van de vroedvrouw als bemiddelaarster, tegen het moreel verderf komt in de latere periodes aan bod. De rol van de staat in de ontwikkeling van het vroedvrouwenberoep wordt vooral toegelicht aan de hand van de reglementeringen die werden oplegde. Deze hadden als doel de verbetering van het vroedvrouwenberoep om zo de kraambedsterfte en zuigelingensterfte tegen te gaan. In dit kader is er dan ook aandacht voor de ‘professionalisering’ van het beroep waarbij men ‘de opleiding’ en de vroedvrouwenscholen onderzoekt. In verschillende lokale studies over het Ancien Regime probeert men ook te reconstrueren hoeveel vroedvrouwen een bepaalde regio telde voor een bepaalde periode. Doorgaans komt men tot de conclusie dat heel wat gemeenten geen vroedvrouw ter beschikking hadden.
2.6 Besluit Ik heb getracht in een beknopt overzicht van de geschiedenis van de vroedvrouw als rode draad de ‘tegenstelling’ te gebruiken tussen de gekwalificeerde vroedvrouw en de 63
WOODS (R.). Lying-in and laying-out: fetal health and the contribution of midwivery. In: Bulletin of history medicini, 2007, 81, pp 749-750.
- 22 -
dorpsvroedvrouw. Hierbij was het de bedoeling aan te tonen hoe de gekwalificeerde verloskundige, de vroedvrouw in de 19de eeuw ontstaan was, terwijl daarbij de traditionele vroedvrouw, de achterwaarster niet uit het oog te verliezen. Vanaf de 16de eeuw regelden plakkaten de uitoefening van de geneeskunde in de Nederlanden. Deze verboden dat leken zich inlieten met één of andere tak van de geneeskunde. Maar het is pas vanaf de 17 de eeuw dat men kan spreken van een geïnstutionaliseerd toezicht op de geneeskunde via de ‘Collegia Medica‟.64 Door de regelgeving en de hervormingen in verband met de opleiding ontstond vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw een gekwalificeerde verloskundige, deze was van een ander kaliber dan de dorpsvroedvrouw die ook dan nog steeds bleef verder bestaan. De beëdigde, gediplomeerde vroedvrouwen bleven voor een groot deel witte raven in het Vlaamse land in de 18de eeuw. Uit onderzoek blijkt dat 1/3 van deze vroedvrouwen iemand was uit de ‘gezondheidsverzorgende sector’ zoals echtgenotes of dochters van chirurgijnen, dochters van vroedvrouwen en matrones die een officiële toelating wilden bekomen.65 Deze vrouwen wilden van het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling hun beroep maken. In de literatuur komt aan bod dat de traditionele dorpvroedvrouw dit meer deed als bijverdienste waarbij ze als zich de gelegenheid voordeed, haar werk op het veld of in het huishouden liet liggen en zich haastte naar het gezin die haar ontboden had.66 De tweedeling die ontstond binnen het ‘vroedvrouwenberoep’ kan niet los gezien worden van de toenemende medicalisering. Artsen zullen in een toenemende mate hun territorium willen afbaken tegen ongeschoolde hulp en zich van hun proberen te distantiëren. In het verlengde hiervan wordt dan ook de vroedkunde afgeschermd tegen de ongediplomeerde hulpverleen(st)er. En zullen de artsen ijveren voor een preciezere omschrijving van de onwettige uitoefening van de geneeskunde alsook een strengere toepassing van de bestaande wetgeving.67
64
VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw, p 2. ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793, p 114. 66 OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw, p 35. 67 VELLE (K.). De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België. Leuven, Kritak, 1991, pp 169-170. 65
- 23 -
3. Vraagstelling Zoals reeds eerder vermeld is het centrale onderwerp van deze studie de vroedvrouw en de achterwaarster in Oost- en West-Vlaanderen in de 19de eeuw. Over deze laatste hulpverleenster is maar weinig geweten. Deze vrouwen oefenden hun beroep uit in de illegaliteit waardoor er hierover weinig bronnen beschikbaar zijn. De auteur T. Mcintosh ziet deze vrouwen als ‘handywomen’ die op sporadische basis hun hulp boden bij bevallingen en die bijna onmogelijk te identificeren zijn.
- 24 -
„The very nature of their work, casual and intermittent, with reputation spread bij word of mouth, does not lend itself to written records‟.68 Onderzoek naar deze groep vrouwen blijft echter interessant en kan een verder inzicht verschaffen in de geschiedenis van geboorte, de gebruiken rond geboorte, de onderlinge relatie tussen de gemeenschap en de hulpverleenster maar ook de onderlinge relatie tussen de achterwaarster, vroedvrouw en arts. De informatie en de beeldvorming die we hebben over deze groep vrouwen is meestal afkomstig van artsen of vroedvrouwen. De informatie die we hierover hebben stamt vaak uit onderzoek dat zich baseerde op artikels uit de vroedvrouwentijdschriften. Zelden komt deze informatie direct tot ons zonder mogelijke ‘vertekening’. Zo zouden de matrones het gros van de bevallingen verrichten op het platteland en aan een lager tarief werken dan de vroedvrouwen en de artsen. Men meent ook verder in het vroedvrouwentijdschrift dat artsen en de bakers samenwerkten waarbij de baker de bevalling zou leiden en de arts het geboortebriefje achteraf tekende. Verder werden de ongediplomeerde vroedvrouwen voor het overgrote deel verantwoordelijk geacht voor het uitvoeren van abortussen.69
Ik zal dan ook proberen een licht te werpen op deze groep vrouwen (i.e. de achterwaarsters) en na te gaan wie deze vrouwen waren, wat ze allemaal deden en hoe de onderlinge relatie was met andere vroedvrouwen en artsen. Ook zal ik de beeldvorming en de informatie die we hebben over deze groep vrouwen, toetsen aan de informatie in de bronnen.
De traditionele dorpsvroedvrouw wordt vaak afgebeeld als een oud vrouwtje die zelf kinderen had gekregen en die zichzelf bewezen had. Deze vrouw werd aanzien als een weduwe of een vrouw waarvan de kinderen het huis al uit waren. 70 Deze zou behoren tot de lagere sociale klasse. Of dit beeld overeen komt met de werkelijkheid zoals die gereflecteerd wordt in de bronnen, zal in deze verhandeling nagegaan worden.
68
MCINTOSH (T.). Profession, skill, domestic duty, p 413. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 145. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91. DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum, p 161. 70 PRUIJT (M.). Over de afwezigheid van vroedvrouwen in de Brabantse Kempen in de 19de eeuw. In: DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, p 64. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 214. 69
- 25 -
„Het beeld van de dorpsvroedvrouw die eerst een moeder was van een groot gezin en later een arme die van de openbare liefdadigheid leefde, komt aardig overeen met de werkelijkheid.‟71 In het laatste kwart van de 18de eeuw echter ontstond er een ‘opgeleide verloskundige’ door het vroedvrouwenonderwijs dat gereorganiseerd werd. Uit onderzoek blijkt dat zowat 1/3 van deze vrouwen nauwe familiebanden had met de ‘gezondheidstrekkende sector’ zoals vrouwen of dochters van chirurgijnen of dochters van vroedvrouwen. 72 Bij de toelatingsvoorwaarden voor de vroedvrouwen opleidingen vereiste men niet dat deze vrouwen getrouwd waren of ze al kinderen hadden gekregen. Voor de 18de eeuw vind ik als enige voorwaarde voor het volgen van een vroedvrouwencursus dat de kandidaten een bewijs moesten kunnen voorleggen van goed gedrag en zeden. In 1884 moest men tussen 18 en 30 jaar zijn, een getuigenschrift van goed gedrag en zeden kunnen voorleggen en slagen bij het maturiteitsexamen, om zich te kunnen inschrijven in de vroedvrouwschool te Gent.73
Het is de bedoeling om in deze studie een hypothese te toetsen. Namelijk dat de beeldvorming van de dorpsvroedvrouw van het Ancien Regime nog steeds van toepassing is voor de achterwaarster in de 19de eeuw. Het beeld betreft in dit geval een oudere vrouw die zelf kinderen gehad had, laag geschoold was en behoorde tot de lagere klasse en die men vooral op het platteland terug vond. Terwijl er in de 19de eeuw een ‘nieuwe klasse’ van vroedvrouw ontstaan was die niet meer voldeed aan de kenmerken van deze beeldvorming. Voor de opgeleide verloskundige was het niet zo belangrijk of deze getrouwd was en of deze al kinderen hadden gehad. Hun vroedvrouwkunde daarentegen was gebaseerd op kennis en vaardigheid en in die hoedanigheid vertaald in een diploma. Deze nieuwe klasse van vroedvrouw die ontstaan was, was jonger, niet noodzakelijk getrouwd en was geschoold. In deze verhandeling wordt zodoende het profiel van de achterwaarster en vroedvrouw onderzocht. Hierbij is er aandacht voor de leeftijd, het beroep, de burgerlijke staat, de scholingsgraad en de verblijfplaats. Bij de uitwerking van het profiel van de vroedvrouw is er ook aandacht voor de resultaten van de studie gedaan door E. Reussens. Zij bestudeerde 71
GELIS (J.). De boom en de vrucht, pp 170-172. OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw, p 36. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 78. DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 107. 73 ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793, p221. VAN HEDDEGHEM (A.). De oude bijlokematerniteit 1828-1978, p76. 72
- 26 -
namelijk in haar thesis het profiel van 30 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen aan de hand van de levensloopanalyse.74
Stad of platteland? „Over de vrouwen die in de dorpen bevielen en de vroedvrouwen die hen daarbij hielpen, is vrijwel niets te vinden. Het verleden van het platteland zit vol witte plekken die niet altijd even gemakkelijk zijn in te vullen en de geschiedenis van geboorte in de plattelandgemeenschappen behoort tot het verzonken verleden, waarbij een onderzoeker zeer alert moet zijn op datgene waarover wordt verzwegen.‟75 In navolging van dit citaat is het de bedoeling om aandacht te hebben voor de situatie op het platteland. De matrone zou de plak zwaaien op het platteland en het overgrote deel van de bevalling begeleiden. Een strikt vestigingsbeleid voor vroedvrouwen zorgde ervoor dat vroedvrouwen na het behalen van hun diploma zich enkele jaren op het platteland moesten vestigen. De vroedvrouw werd zodoende een instrument voor de overheden om in de 18de en 19de eeuw de rurale gebieden van medisch personeel te voorzien. K. Velle merkt op dat de penetratie van de arts in het platteland gemakkelijker zou verlopen als de weg al geëffend was door de vroedvrouw.76 Het is dan ook interessant om na te gaan of de achterwaarsters die we in de bronnen terug vinden zich inderdaad in een rurale context bevinden. Zijn er sporen terug te vinden van de veronderstelling dat deze vrouwen daar wel degelijk ‘de plak zwaaiden’? Alsook zal er aandacht uitgaan naar sporen van eventuele concurrentie tussen de vroedvrouwen en de matrones in de landelijke gemeenten en of er hieruit eventueel af te leiden valt hoe hun onderlinge relatie was. Er zou namelijk verwacht kunnen worden dat vroedvrouwen de onkunde van de matrones aan de kaak stellen maar er kan daarentegen ook sprake zijn van samenwerking. Het is ook interessant om te onderzoeken of een vroedvrouw in landelijke gemeenten meer zelfstandig was en of ze eventueel meer taken op zich nam door het tekort aan medisch personeel in die rurale gebieden. We kunnen ook nagaan of de vroedvrouw op het platteland meer haar bevoegdheden overschreed door het gebrek aan artsen en bijvoorbeeld vrouwen advies gaf in verband met vrouwenziekten en eventueel consultaties hield voor kinderen.
74
REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloop van 31 vroedvrouwen uit OostVlaanderen. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij K. Velle, Universiteit Gent, 2008, p 206 . 75 GELIS (J.). De boom en de vrucht : zwangerschap en bevalling voor de medicalisering, p 11. 76 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p78; pp 90-91.
- 27 -
Hoofdberoep of bijberoep? Andere bestaansmiddelen De bedoeling is na te gaan wat het beroep van vroedvrouw allemaal inhield en wat vroedvrouwen mogelijk aanvullend deden naast het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling. Verschillende keren wordt er in de literatuur opgemerkt dat het vroedvrouwenberoep eigenlijk niet meer kon zijn dan een bijverdienste. Vroedvrouwen verdienden niet veel per bevalling en daarnaast werden ze nog geconfronteerd met een dalend geboortecijfer. Ondanks het dalend geboortecijfer en de slechte verloning bleef het aantal vroedvrouwen toenemen. Dit zorgde ervoor dat men aandacht had voor mogelijke bijkomende bronnen van inkomsten. Vooral het verband met abortussen werd gelegd.77 „Het denigrerende beeld van de bezopen, onwetende slonzige vroedvrouw, dikwijls ook aanzien voor een gewetenloze engeltjesmaakster, werd dominant.‟78 K. Celis meent in haar artikel dat het relatief hoge aantal advertenties voor vroedvrouw-aborteuse leidt tot de vraag naar de verhouding legale versus illegale activiteiten van vroedvrouwen.79 Ik zal in deze studie dan ook aandacht hebben voor eventuele bijkomende en aanvullende bronnen van inkomsten voor vroedvrouwen. Hierbij is er aandacht voor de rol die vroedvrouwen speelden bij het plegen van abortus of het ter beschikking stellen van vruchtafdrijvende middelen. In het Ancien Regime was het verboden voor vroedvrouwen om kinderen te vondeling te leggen en zwangere vrouwen in ‘een pension’ op te vangen, of ook hier enige sporen van terug te vinden zijn, komt aanbod in deze studie.
Men kan zich dan ook de vraag stellen of, daarmede er zwaardere straffen op stonden om dit uit te voeren als vroedvrouw, achterwaarsters deze illegale activiteiten misschien niet meer uitoefenden dan de officiële vroedvrouwen. „Hoewel de vele engeltjesmaaksters allicht bakers waren, zullen er onder hen ook gediplomeerde vroedvrouwen zijn geweest die op die manier hun inkomen hebben aangevuld.80 Zoals dit citaat laat blijken wordt er vanuit gegaan dat de ‘illegale vroedvrouw’ zich ook bezig hield met abortus. Men stelt ze zelfs vaak voor als gelijken. Of deze veralgemening ook 77
CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, pp201-240. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 218. 78 Citaat over de beeldvorming van de vroedvrouw in de 19 de eeuw. Zie: DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 216. 79 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 204. 80 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 146.
- 28 -
opgaat wordt nagegaan. Zo is er in deze verhandeling aandacht om sporen trachten terug te die er op wijzen dat de achterwaarster zich al dan niet bezig hield met het uitvoeren van abortussen, vruchtafdrijvende middelen, het te vondeling leggen van kinderen of vrouwen in een pension op te vangen.
Het opzet van deze studie is aan de ene kant na te gaan wat vroedvrouwen zoal deden, wat het beroep van vroedvrouw inhield en welke aspecten er bij kwamen kijken. Zo zal er aandacht uitgaan naar eventueel pre- en postnataal onderzoek en contraceptieve praktijken. Ook blijft de opmerking van K. Celis hangen waarbij de vraag gesteld wordt naar de verhouding van legale versus illegale activiteiten van vroedvrouwen. Er is dan ook aandacht voor eventuele illegale activiteiten van vroedvrouwen. Anderzijds wordt steeds de illegale vroedvrouw, de achterwaarster niet uit het oog verloren. Zo zal in deze studie ook nagegaan worden wat matrones zoal deden en of hier enige verschillen te merken zijn met de taken van vroedvrouwen. Was er concurrentie tussen de vroedvrouw en de baker? En zo ja, hoe uitte dit zich? Was er ook samenwerking mogelijk of was concurrentie de enige mogelijkheid? Hoe was de onderlinge relatie tussen artsen, vroedvrouwen en bakers? Het ‘profiel’ van de vroedvrouw en matrone worden ook vergeleken. De bedoeling is hierbij na te gaan of deze al dan niet overeenkomen dan wel totaal verschillend zijn? Er wordt ook onderzocht hoe men een geboorte regelde en meer concreet hoe men in contact kwam met een vroedvrouw of met een matrone. Hoe wist men dat iemand een matrone was? Was hiervoor de reputatie die iemand had het belangrijkste? Hoe verspreide deze informatie zich? Zijn matrones meer gekend bij vrouwen door het ‘geroddel’ langs een vrouwelijk netwerk? Meer concreet zal ik nagaan of een matrone meer gekend was bij vrouwen dan bij mannen. Dit zal ik proberen te achterhalen door te onderzoeken wie wie ging halen op het moment van de bevalling of wie met wie afspraken maakte omtrent de bevalling.
4. Bronnen
4.1 Selectie van het bronnenmateriaal
- 29 -
Deze studie baseert zich hoofdzakelijk op gerechtelijke bronnen namelijk assisendossiers in verband met kindermoord in Oost- en West-Vlaanderen alsook gerechtelijke dossiers in verband met de onwettige uitoefening van vroedkunde bij de correctionele rechtbank. In het Hof van Assisen worden in eerste aanleg alle misdaden, politieke misdrijven en persmisdrijven behandeld waarop een straf staat van meer dan 5 jaar. De correctionele rechtbank maakt deel uit van de rechtbank van eerste aanleg, waar men oordeelt over wandrijven waarop een straf van 8 dagen tot 5 jaar staat. In de correctionele rechtbank worden ook de zaken behandeld waarop in beroep gegaan werd tegen een vonnis van de politierechtbank.81
Ik heb 142 Oost-Vlaamse assisendossiers inzake kindermoord bekeken waarvan ik er 66 weerhouden heb op basis van relevantie. Deze dossiers werden weerhouden wanneer er een verwijzing terug gevonden werd over een vroedvrouw, achterwaarster, abortieve praktijken, te vondeling leggen, enzomeer. Voor de kindermoord dossiers voor het Hof van Assisen in West-Vlaanderen heb ik 134 dossiers nagekeken waarvan ik er 52 geselecteerd op basis van relevantie. Ik heb zodoende in totaal 118 kindermoorddossiers weerhouden voor deze studie. De relevantie van informatie in deze dossiers is echter zeer variërend. Ik moet echter bekennen dat in het overgrote deel van deze dossiers er slechts summiere informatie wordt verstrekt die relevant is voor dit onderzoek. Zo kan er bijvoorbeeld enkel verwezen worden naar een vroedvrouw of achterwaarster maar was er geen getuigenis van deze laatsen opgenomen in het dossier. Verschillende dossiers daarentegen geven concrete informatie over de ongediplomeerde vroedvrouw, abortieve middelen, de vroedvrouw en hun onderlinge relatie. Voor de correctionele rechtbank heb ik 6 dossiers geraadpleegd in verband met onwettige uitoefening van geneeskunde. 1 dossier heb ik niet terug gevonden en slechts 4 sloegen op onwettige uitoefening van de vroedkunde, 2 van de correctionele rechtbank van Brugge en 2 van de correctionele rechtbank van Gent.82
De keuze voor Oost- en West-Vlaanderen is vooral omwille van praktische redenen en het voorhanden zijnde archief bepaald. Zowel Oost- en West-Vlaanderen kenden een hoog 81
VELLE (K.). De rechterlijke macht. In: VAN DEN EECKHOUT (P.) EN VANTHEMSCHE (G.) eds. Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de – 20ste eeuw. Brussel, VUB press, 1999, p 492. 82 Het archief afkomstig van de hoven en rechtbanken in Vlaanderen wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Beveren-waas. Een overzicht van alle weerhouden bronnen is terug te vinden in de bibliografie.
- 30 -
aantal kindermoorden in de 19de eeuw83. Door de vele kindermoorddossiers aan de hoven van Oost- en West-Vlaanderen was er zodoende meer kans op relevante dossiers. De onwettige uitoefening van de vroedkunde werd bestraft door de correctionele rechtbank. Het archief van de correctionele rechtbanken van Vlaanderen in de 19de eeuw is zo goed als volledig vernietigd door brand en oorlog. Er zijn enkel voor bepaalde jaren delen van het archief bewaard gebleven voor Mechelen, Gent, Brugge en Antwerpen. Voor de correctionele rechtbank van Mechelen waren er in het overgebleven archief geen dossiers van onwettige uitoefening van vroedkunde terug te vinden. Voor de correctionele rechtbank van Antwerpen werd wel één dossier vermeld voor de onwettige uitoefening van vroedkunde, dit dossier werd echter niet terug gevonden in de archiefstukken. Zo bleek dat enkel de dossiers bij de Correctionele rechtbank van Gent en Brugge konden gebruikt worden. Het lage aantal dossiers van de onwettige uitoefening van vroedkunde komt voor een deel door het verloren gaan van archief maar zoals bij de meeste criminele feiten moet ook hier rekening gehouden worden met het ‘dark number‟. Met ‘dark number’ wordt bedoeld dat een ongekend aantal misdrijven niet gerapporteerd worden. Een groot deel van de misdrijven komt nooit aan het licht of werd wel opgemerkt maar de dader bleef onbekend. Het ‘dark number’ voor onwettige uitoefening van de vroedkunde lag waarschijnlijk zeer hoog. Zo werd er opgemerkt in het artikel van K. Velle dat klachten zelden leidden tot een gerechterlijk onderzoek of veroordeling van matrones. De mogelijke achterwaarsters verklaarden namelijk vaak dat men slechts had toegezien en niet had geholpen bij de bevalling waardoor de feiten niet bewezen konden worden.84
Vervolgens bespreek ik de eigenschappen en de inhoud van de gebruikte dossiers. Hierbij is er aandacht voor de mogelijkheden die deze dossiers bieden maar ook hun beperkingen die ze inhouden worden niet vergeten.
4.2 Kindermoord dossiers Hof van Assisen K. Velle merkt op dat rechtbankarchieven maar vooral de dossiers van de hoven van Assisen gegeerde bronnen zijn voor lokale onderzoekers. Deze hebben namelijk een grote detailrijkdom en volledigheid. Aan de hand van een lijvig assisendossiers zoals kindermoord 83
ROTTHIER (I.). Een verkenning: criminaliteit, vrouwen, 19de eeuw : Antwerpen – Gent. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 1998, p 77. 84 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91.
- 31 -
kunnen diverse aspecten van de lokale samenleving in de getuigenverhoren en de akte van in beschuldiging stelling uit de doeken gedaan worden.85 Kindermoord was uiteraard niet de norm in de 19de eeuw. Deze kindermoorddossiers hebben echter als voordeel dat ze in het gerechtelijk onderzoek naar kindermoord reflecties geven van wat de norm zou moeten zijn. Via deze tegenstelling krijgen we informatie over de ‘praktijk van bevallen’. Meestal startte men het gerechterlijk onderzoek naar kindermoord na het vinden van een kinderlijkje, wanneer mensen uit de omgeving van de beklaagde het gerecht verwittigden of wanneer een geneesheer of vroedvrouw na een medisch onderzoek iets verdachts vaststelde en het gerecht verwittigde, naar aanleiding van een anonieme brief of wanneer men gealarmeerd werd door geruchten in de gemeente.86 Tijdens het gerechtelijk onderzoek werd er nagegaan of er effectief een moord was gepleegd, vele verdachten verklaarden natuurlijk dat het kind dood geboren was.87 Het verbergen van de zwangerschap en het verzaken van voorbereidingen te treffen voor de geboorte van het kind werden als verzwarende omstandigheden gezien. Men zag er namelijk een bewijs in van voorbedachte rade.88 Vele verdachten zullen dan ook proberen aan te tonen dat ze voorbereidingen hadden getroffen. Zo verklaarden bepaalde verdachten dat ze onder andere een afspraak hadden gemaakt bij een vroedvrouw of matrone. Het gerechterlijk onderzoek zal in de meeste gevallen de vrouwen opsporen bij wie de verdachte voorbereidingen zou
getroffen hebben voor de
geboorte. Het
zijn vooral
die
getuigenverslagen van vroedvrouwen, matrones en mensen in de omgeving van de verdachte die de basis zijn van dit onderzoek vormen. In elk getuigenverslag wordt de naam, leeftijd, woonplaats en vaak beroep en burgerlijke staat genoteerd. Zo krijgen we ook informatie over de getuigen zelf en verkrijgen we zodoende informatie over de achterwaarster en/of vroedvrouw. Ik wil hierbij opmerken dat de vroedvrouwen en de achterwaarsters die onderzocht worden in deze studie vooral getuigen zijn. Deze vrouwen hadden zodoende zelden iets te maken met de kindermoord waarover het dossier in kwestie ging. Slechts 2 vroedvrouwen en 2 achterwaarsters waren zelf een verdachte of medeverdachte.
85
VELLE (K.). De rechterlijke macht, p 501. HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord, p 62. DE VOS (C.). Kindermoord in de provincie Brabant in de periode 1832-1900. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij J. Monballyu, Universiteit Leuven, 1986, pp 69-71. 87 DE VOS (C.). Kindermoord in de provincie Brabant, p131. 88 HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord, p 119. DE VOS (C.). Kindermoord in de provincie Brabant, p 136. 86
- 32 -
Via deze dossiers verkrijgen we informatie over hoe men in die periode en context kinderen kreeg. We krijgen informatie over hoe men een bevalling regelde, wie er aanwezig was en dies meer. De bronnen in verband met kindermoord in Oost-Vlaanderen zijn dezelfde die M. Heirman gebruikt in haar thesis over kindermoord. In haar studie merkt ze op dat verschillende vrouwen verdacht van kindermoord voordien abortieve middeltjes geprobeerd hadden.89 Het is in dit kader dan ook interessant om deze dossiers te bekijken en op zoek te gaan naar abortieve middelen en eventuele contraceptieve praktijken. Ik zal dan ook onderzoeken hoe men deze abortieve middeltjes verkreeg en of dit mogelijk in verband stond met een vroedvrouw of matrone.
4.3 Onwettige uitoefening van de vroedkunde bij de correctionele rechtbank De gerechtelijke dossiers in verband met onwettige uitoefening van vroedkunde raadpleeg ik om informatie te krijgen over wie hiervoor werd veroordeeld en wat ze hadden gedaan. Met het institutionaliseren van het verbod om instrumenten te gebruiken voor vroedvrouwen in de Nederlandse kaderwet van 1818 en door de uitholling van het beroep bestond de mogelijkheid dat men in aanraking kwam met het gerecht. Was het eventueel een matrone die veroordeeld werd voor het uitoefenen van de vroedkunde zonder diploma? Of was het een vroedvrouw die eventueel haar ‘boekje te buiten ging’ door ongeoorloofde handelingen uit te voeren? Bij deze dossiers in verband met onwettige uitoefening van vroedkunde is zo goed als het ganse dossier relevant voor mijn onderzoek. We komen te weten wie aangifte heeft gedaan, dankzij de getuigenverslagen krijgen we een inzicht in waarom men een achterwaarster vroeg en niet de vroedvrouw, hoeveel er hiervoor betaald werd, in welke omstandigheden dit plaats vond enzo meer. In deze dossiers is de achterwaarster of de vroedvrouw de beklaagde waardoor er een criminele statistiek wordt opgemaakt. Dit is een vragenlijst die een inzicht geeft in de sociaal economische achtergrond van de beklaagde. Er worden inlichtingen versterkt in verband met leeftijd, afkomst, gezinsituatie, beroep, bestaansmiddelen, burgerlijke staat, godsdienst, moraliteit en reputatie, de opleiding en of men al eens in aanraking is gekomen met het gerecht.
89
HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een nicro-onderzoek naar kindermoord, p 179.
- 33 -
4.4 Samenstelling van de gerechtelijke dossiers De omvang en samenstelling van een gerechterlijk dossier kan danig verschillen. De basis van een bewaard dossier is de dossiermap. Hierop wordt aan de buitenkant van de map de naam van de verdachte vermeld, de datum en het misdrijf. Zo goed als altijd is ook de akte van beschuldiging bewaard gebleven. Dit geeft voor de onderzoeker als het ware een samenvatting van het misdrijf dat gepleegd is en de omstandigheden waarin dit gebeurde. Veelal bestaat de rest van het dossier in verband met het vooronderzoek uit: het procesverbaal met
betrekking
tot
de
eerste
vaststelling,
het
procesverbaal
van
het
parket,
getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte. Met betrekking tot het eigenlijke proces bestaat een dossier vooral uit: het schriftelijk verhoor van getuigen, het schriftelijk verhoor van de verdachte, medische rapporten en de staat van inlichtingen. Bij deze ondervraging van de getuigen en verdachte werd de naam, de leeftijd, de woonplaats, het beroep en de burgerlijke staat van vrouwen genoteerd. De staat van inlichtingen, de criminele statistiek geeft de sociaaleconomische achtergrond van de beklaagde weer. Hierin is informatie te vinden over de burgerlijke staat van de verdachte, de gezinssituatie, geletterdheid, sociale klasse, enzo meer. Vervolgens zijn er verschillende documenten in verband met de respectievelijke rechtsgang. Zo zijn er in de assisendossiers terug te vinden: de akte van verwijzing naar het assisenhof, de lijst en dagvaarding van getuigen, bevel van raadkamer, procesverbaal van de rechtszetting, enzo meer. Ook documenten betreffende de briefwisseling tussen allerlei officiële instanties zoals tussen de burgemeester, onderzoeksrechter en veldwachter zijn opgenomen in de dossiers. Naarmate de 19de eeuw vorderde werden ook de assisendossiers omvangrijker. Dit had concrete gevolgen voor deze studie. Waar er in de eerste helft van de 19de eeuw namelijk slechts een verwijzing te vinden was naar onder andere vroedvrouwen en achterwaarsters werden vanaf het midden van de 19de eeuw deze verwijzingen systematisch meer onderzocht waardoor er meer getuigenissen gevonden werden van vroedvrouwen en achterwaarsters. De correctionele dossiers echter waren zeer arm vergeleken met de assisendossiers. Zo bestond 1 dossier van de correctionele rechtbank enkel uit de dossiermap en de akte van beschuldiging, in een ander dossier werd ook het vonnis niet vermeld. Het voordeel dat deze bronnen echter
- 34 -
wel hadden is dat ze het onderwerp zijn van deze studie waardoor de informatie die voorhanden was zeker relevant was.
4.5 Mogelijkheden en beperkingen van het bronnenmateriaal De basis van mijn onderzoek zijn de getuigenissen van vroedvrouwen, achterwaarsters, verdachten en andere getuigen opgenomen in de dossiers. Deze gerechtelijke bronnen hebben als voordeel dat ze - weliswaar in een bepaalde context – vroedvrouwen of achterwaarsters zelf aan het woord laten. Er moet echter steeds in het achterhoofd gehouden worden dat deze bronnen gerechtelijke bronnen zijn. De getuigen kunnen zaken verzwijgen, verbloemen of eventueel erger weergeven dan dat ze werkelijk zijn. Er kan dus een vertekend beeld van de werkelijkheid worden weergegeven. Strafdossiers hebben echter een grote detailrijkdom, het zijn vooral de getuigenverhoren en de inlichtingenbulletins van de betichten die zeer interessant zijn. Deze bronnen geven ook informatie over een bepaalde groep vrouwen waar er maar weinig over is geweten namelijk de ‘bakers’ of ‘matrones’, i.e. de ongediplomeerde vroedvrouwen. De getuigenverslagen vormen een weergave van de getuigenis van een betrokkene maar is genoteerd door de autoriteiten. Hierdoor kan er al een zekere vertekening optreden. Vaak gebeurt de overhoring van de getuigen via een vraag-antwoord conversatie. J. Carlier merkt in deze context op dat in een dergelijk geval de ondervraagde in een ondergeschikte machtspositie staat ten opzichte van de ondervrager. Niet alles wat de ondervraagde zegt wordt genoteerd, de inhoud van het getuigenverslag is afhankelijk van de relevantie ten opzichte van het vastgestelde misdrijf.
90
De informatie werd zodoende al op dat niveau
gefilterd. Verder worden de antwoorden ook gestuurd door de vragen waarbij er een soort van stramien is die moeilik te doorbreken valt. De verdachte/getuige kan door de aard van de vragen in een bepaalde richting geduwd worden. Ook moet er rekening gehouden worden met het feit dat de weerhouden bronnen als het ware ‘momentopnames’ zijn. De informatie die in deze dossiers terug te vinden is over
90
CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving in het interbellum : fragmentarische geschiedenissen op basis van strafdossiers van zedenzaken in het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen (1920-1940). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 2003, pp 67-69.
- 35 -
deze personen beperkt zich tot een specifiek moment. Het voordeel van deze bronnen is dat ze informatie verschaffen over zaken die anders niet gekend zijn.
4.6 Methodologie Hoewel er gerechtelijke dossiers in verband met kindermoord gebruikt worden in dit onderzoek is kindermoord zoals reeds aangegeven niet het onderwerp van deze studie. Ik ben dan ook niet zozeer geïnteresseerd in het profiel van de dader of welke omstandigheden leidden tot kindermoord of hoe dit gebeurde. De verklaringen van de verdachten zijn enkel nuttig om eventuele informatie terug te vinden over vroedvrouwen of achterwaarsters. Deze informatie werd via het gerechterlijk onderzoek zo goed als altijd onderzocht waardoor we als de verklaringen van de verdachte klopt, getuigenissen vinden van vroedvrouwen en achterwaarsters. Bij de kindermoorddossiers werd als volgt te werk gegaan: eerst werd de akte van beschuldiging gelezen om zo een inzicht te krijgen in wat er precies gebeurd was. Daarna werden alle getuigenverslagen van vrouwelijke getuigen en van de mannelijke getuigen die familie waren of de vader van het kind gelezen. Uiteraard werd er wanneer er iets relevant aan het licht kwam in de getuigenverslagen dit verder onderzocht en werden ook andere getuigenverslagen of procesverbalen gelezen. Dit was een zeer arbeidsintensief proces maar bleek zeer waardevol en interessant. Voor het afwegen van getuigenissen pas ik enkele principes van de historici Bernheim, Langlois en Seignobos toe. Dit houdt namelijk in dat wanneer getuigen onderling overeenstemmen, we aannemen dat het verhaalde feit bewezen is. Dat wanneer twee getuigenissen, die onafhankelijk van elkaar tot stand komen, identiek zijn de geloofwaardigheid van de ene verstevigd wordt door de andere. Wanneer bron B, A tegenspreekt kunnen we enkel de meningen afwegen door hen te toetsen aan de algemene logica van het menselijk handelen.91 Ik gebruik dit meer concreet bij het ‘evalueren’ van de getuigenissen. Hierbij neem ik aan dat wanneer de ene getuige of de verdachte iets verklaart en dit bevestigd wordt door een andere getuige dit feit gebeurd is of er toch een (grote) grond van waarheid in zit. Wanneer de getuigenissen echter handelen over strafbare feiten moet men 91
BOONE (M.). Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academie Press, 2005, pp 118-119.
- 36 -
hier voor oppassen. De beide getuigen hebben er namelijk alle twee belang bij dat hun aandeel hierin geminimaliseerd wordt. Het voordeel van deze bronnen is echter wel dat het gerechterlijk onderzoek en vooral deze in de assisendossiers getuigen zullen confronteren met elkaar en effectief onderzoeken wat er precies gebeurd is en wie de waarheid vertelt. Hoewel de collectieve leugen kan blijven bestaan, zal deze vaak ontmaskerd worden door het gevoerd gerechterlijk onderzoek. Het is zeer moeilijk om een collectieve leugen te blijven aanhouden en steeds dezelfde getuigenissen af te leggen. In de dossiers vallen verschillende verdachten door de mand en blijkt dat dit moeilijk vol te houden is. Uiteraard moeten we zeer omzichtig omspringen met gerechtelijke dossiers en er steeds rekening mee houden dat men zaken kan verbloemen, verzwijgen en dat men zichzelf steeds zal proberen in een goed daglicht te stellen. Het is dan ook opmerkelijk dat illegale vroedvrouwen zich onomwonden achterwaarsters noemen. De mogelijke lage vervolgingsgraad van de onwettige uitoefening van vroedkunde kan hiervoor misschien een verklaring bieden.
De verwerking van de informatie van de weerhouden gerechtelijke dossiers, gebeurde aan de hand van zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve aanpak. Het opstellen van het profiel gebeurde aan de hand van een fiche waarbij voor elke vroedvrouw en achterwaarster de informatie uit de bronnen werd genoteerd omtrent leeftijd, burgerlijke staat, woonplaats, geletterdheid, kinderen, enzo meer. Deze informatie werd daarna gebundeld om zodoende tot een meer algemeen beeld te bekomen. Bij de kwalitatieve aanpak van dit onderzoek werd er gezocht naar uitspraken die een inzicht konden geven in wat er allemaal van een vroedvrouw/achterwaarster
verwacht
werd,
hoe
men
dacht
over
een
achterwaarster/vroedvrouw, waarom men voor die vrouw koos, enzo meer. „aangezien individuen en maatschappelijke groepen via taal hun wereldbeeld en identiteit construeren kan de historicus via dit discour toegang krijgen tot deze sociale werkelijkheid.‟92 Geïllustreerd door het citaat van
J. Carlier worden de opmerkingen van de
vroedvrouw/achterwaarster zodoende grondig onderzocht. Waarbij er aandacht is voor uitspraken waarbij deze vroedvrouwen en achterwaarsters zichzelf anders ‘categoriseren’. Men onderscheid zich van ‘de andere’ die al dan niet een vroedvrouw of een achterwaarster is.
92
CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving, p 8.
- 37 -
4.7 Criminologisch vierkant Daar ik in deze studie gerechtelijke dossiers gebruik en aandacht besteed aan ‘criminele handelingen’, vind ik het nodig om aandacht te besteden aan hoe men naar criminaliteit kan kijken en meer specifiek naar criminaliteit in een historische context. Ten einde dit doel te bereiken gebruik ik het criminologisch vierkant waarbij criminaliteit geen eigenschap is van een bepaalde handeling of van een persoon maar waarbij een handeling als crimineel gelabeld wordt door een samenleving. In het criminologisch vierkant zoals beschreven door de criminologen Young en Lea worden de verschillende constitutieve elementen van misdaad en misdaadcontrole als sociaal fenomeen weergegeven. De basis van deze weergave is dat misdaad en misdaadcontrole in een samenleving het product zijn van acties, reacties en reacties. Men gaat uit van de visie dat misdaad geen eigenschap is van bepaalde handelingen of van personen maar dat criminaliteit tot stand komt door een reactie van de maatschappij op bepaalde handelingen en personen. Criminaliteit is een sociaal geconstrueerd fenomeen. In de eerste plaats is het de strafwetgever die bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en met welke soort van strafrechterlijke sancties men hierop reageert alsook de omvang van deze sancties.93 Dit criminologisch vierkant bestaat uit 4 dimensies: De overheidsinstanties (de verschillend politiediensten, het parket, …), de maatschappelijke instanties (zoals religieuze instellingen, het onderwijs, het verenigingsleven, …), de daders en de slachtoffers. Deze vier dimensies werken niet los van elkaar en hebben elk hun bijdrage in de sociale constructie van misdaad en misdaadcontrole als sociaal fenomeen. In het werk van P. Hebberecht wordt dit criminologisch vierkant aangevuld met de concepten als staat, civiele maatschappij en economische productiewijze. Men kan namelijk de ontwikkeling in de constitutieve elementen van misdaad en misdaadcontrole als sociale fenomenen in hun onderlinge relatie en geografische context alleen begrijpen vanuit de ontwikkelingen in de economische productiewijze en de staat in de civiele maatschappij.94
93
HEBBERECHT (P.). De ‘verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België: kritisch opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit. Brussel, VUB press, 2008, p 89. 94 HEBBERECHT (P.). De ‘verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België, pp 89-98.
- 38 -
Staat
Misdaadcontrole
Overheidsinstanties
Civiele maatschappij Maatschappelijke instanties
Daders
Slachtoffers
Misdaad Economische productiewijze
De toevoeging van deze drie concepten zorgt ervoor dat dit model toepasbaar is voor verschillende historische periodes en kan zo een inzicht bieden in de constructie van criminaliteit als een sociaal fenomeen. Een korte illustratie over hoe criminaliteit anders geformuleerd wordt in een samenleving en afhankelijk is van het staatsconcept, de civiele maatschappij en de economische productiewijze betreft de mishandeling van een slaaf in de Klassieke Oudheid. Dit werd niet als ‘crimineel’ gezien omdat een slaaf toen geen rechtspersoon op zich was. Een slaaf was eigendom van de meester, was een deel van zijn goederen en kapitaal. Mishandeling van een slaaf door de meester zelf, was jammerlijk voor de slaaf maar geen crimineel feit. De mishandeling van de slaaf door een derde, kon zijn meester schade berokkenen door schade die het ‘goed’, de slaaf, kon opgelopen hebben. Dit kon zodoende wel als een crimineel feit gezien worden maar alleen omdat het slachtoffer dan de meester is.95
95
Dit voorbeeld geeft een vereenvoudigd beeld van de Klassieke Oudheid. Er waren grote verschillen tussen slaven onderling waarbij bepaalde slaven meer rechten hadden dan andere. Ik meen echter dat het voorbeeld goed illustreert hoe een economisch productiewijze zoals die van een productiewijze hoofdzakelijk gebaseerd op slavernij, het staatsconcept en de civiele maatschappij in de klassieke oudheid de definitie van criminaliteit bepaalt.
- 39 -
Het criminologisch vierkant geeft dus een visie over hoe men criminaliteit kan bekijken en onderzoeken. Voor mijn studie is dit van belang omdat - zoals in het historisch overzicht aangegeven - de ‘criminalisering’ van de onwettige uitoefening van vroedkunde slechts zeer geleidelijk op gang komt. Het is ook niet omdat dit gecriminaliseerd werd door de wet van 12 maart 1818 dat dit door de samenleving of door een deel van de samenleving ook (meteen) als crimineel aanzien werd. De sociale constructie van criminaliteit waarvan het criminologisch vierkant uitgaat is voor het historisch onderzoek in verband met criminaliteit zeker van belang. Het inzicht dat criminaliteit een sociale constructie is, zorgt ervoor dat we ook een beter inzicht krijgen in de waarden en normen van (historische) samenlevingen. Etiketten ontstaan in een bepaalde historische context, een bepaalde handeling kan in een andere historische context anders worden bestempeld, ‘gelabeld’. Ook in de sociologie werd erop gewezen dat deviant of afwijkend gedrag een relatief karakter heeft. Dat wat in de ene sociale context als afwijkend wordt beschouwd niet noodzakelijk als afwijkend wordt beschouwd in een andere context. Wat als deviant gedrag wordt bestempeld verschild dus van maatschappij tot maatschappij.96 Voor dit onderzoek schept het criminologisch vierkant gekoppeld aan de visie dat criminaliteit een sociale constructie is, een kader voor de ‘opsplitsing’ tussen de vroedvrouwen. Er komt pas echt een ‘opsplitsing’ wanneer de opleiding van vroedvrouwen meer verspreid, meer geprofessionaliseerd en gevestigd raakt. Deze professionalisering van de opleiding heeft ook een soort van onderscheid gevormd tussen de illegale vroedvrouw en de ‘professionele’ vroedvrouw. Dit laatste element vertaalt zich ook in de wetgeving. Terwijl er in het Ancien Regime er niet echt een onderscheid werd gemaakt wordt dit nu anders bestempeld.97 In de bronnen valt op dat de illegale vroedvrouw zich ook duidelijk anders ‘categoriseert’ dan de vroedvrouw. Bij het opgeven van beroep, noemen deze vrouwen zich ‘achterwaarster’ terwijl de ‘officiële vroedvrouw’ zichzelf vroedvrouw noemt. Men ziet zichzelf dus als een andere groep, men maakt zelf het onderscheid. Ik ga hier verder in dit onderzoek dieper op in. Het criminologisch vierkant geeft ook een inzicht in het ontstaan van de gerechtelijke bronnen. Zo verschaft het een inzicht in waarom er zo weinig dossiers in verband met 96
Met deviant of afwijkend gedrag bedoelt men gedrag dat de normatieve regels van een gegeven groep of maatschappij overtreedt. Ik ben mij ervan bewust dat niet elk deviant gedrag gecriminaliseerd wordt maar we kunnen er wel van uit gaan dat elk gecriminaliseerd gedrag wel afwijkend of deviant gedrag is. Zie: BRACKE (P.) EN BRUTSAERT (H.). Sociologie. Gent, Academia press, 2007, p 133. 97 STEVERLYNCK (C.). Als de ooievaar komt, p 184.
- 40 -
onwettige uitoefening van vroedkunde zijn. Dat er zo weinig ‘criminaliteitsgegevens’ of bronnen hierover zijn wil niet zeggen dat onwettige uitoefening van vroedkunde niet veel voorkwam. Mensen moeten zich er namelijk van bewust zijn dat een handeling strafbaar is en men moet er zich ook van bewust zijn dat men getroffen wordt door een strafbaar gestelde handeling. In het kader van de illegale vroedvrouw moet de vroedvrouw zich bewust zijn van het feit dat zij dus getroffen zijn. Ook zowel de kraamvrouw als het pasgeboren kind kunnen ‘slachtoffer’ zijn van de handelingen van illegale vroedvrouwen door eventuele onkunde. Maar men moet echter wel beseffen dat men getroffen is en dit niet meer aanvaarden. Men kan er zich namelijk goed van bewust zijn dat de illegale vroedvrouw een onwettige concurrente is maar dit toch aanvaarden. Er kan dus ook een maatschappelijke aanvaarding zijn. Men moet dit ook nog melden aan een officiële overheidsinstantie. Vroeger was (en zelfs nu nog is) het geen evidentie dat alle ‘criminele handelingen’ gemeld worden aan een overheidsinstantie.98 Men kan de strafbare handeling ook melden aan maatschappelijke instanties zoals vb. de plaatselijke pastoor en niet naar de politie gaan. Slachtoffer en dader kunnen onderling een regeling treffen. De overheidsinstanties beschikken wanneer dit toch wordt aangegeven over een hele reeks van mogelijke reacties. De politiedienst moet de klacht die men ontvangt ook verbaliseren. Het is ook mogelijk dat men dit gewoon niet deed. De verbalisering moet vervolgens ook gemeld worden aan het parket. Het openbaar ministerie moet ook vervolgen. Er kan immers van vervolging worden afgezien wanneer de dader niet wordt gevonden. Indien de daders wel bekend zijn kan het parket ervoor kiezen niet te vervolgen omdat men het niet opportuun acht (bij weinig ernstige feiten) of indien de dader met een minnelijke schikking akkoord gaat. 99 Er zijn dus tal van mogelijke reacties en heel wat stappen moeten gezet worden voor het tot stand komen van een gerechterlijk dossier of een gerechtelijke vervolging. Dit biedt een mogelijke verklaring voor de weinige dossiers die men heeft in verband met onwettige uitoefening van vroedkunde. Dit staat los van het feit dat gerechtelijke bronnen ook nog tot ons moeten komen, zo kunnen – zoals eerder vermeld – de gerechtelijke dossiers ook verloren gegaan zijn
98
Uit slachtofferenquêtes blijkt dat ook nu nog steeds er een onderrapportage is bij misdrijven. En dat dit ook voorkomt voor de zwaardere misdaden. Zie: GODFREY (B.), LAURENCE (P.) en WILLAIMS (C.). The History of criminal statistics. IN: GODFREY (B.), LAURENCE (P.) en WILLAIMS (C.). History and crime. London, Sage, 2008, p 42. 99 VELLE (K.). De rechterlijke macht, p 491.
- 41 -
In het vierkant komen ook de (machts)relaties tussen dader en slachtoffer aan bod. Zo kan er geen klacht worden ingediend door de vroedvrouw, door de sterke positie van de illegale vroedvrouw in de gemeenschap. De superieure machtspositie van de illegale vroedvrouw op het platteland komt in de literatuur aan bod. Hierdoor legt men geen klacht neer omdat men wanneer dit gedaan wordt het risico loopt klanten te verliezen. 100 Ik zal dan ook nagaan of ik sporen van deze machtsrelatie terug vind in de door mij weerhouden bronnen.
Voor het historisch onderzoek naar criminaliteit heeft het criminologisch vierkant ook enkele beperkingen. Wat met misdrijven die geen direct slachtoffer hebben? Of met misdrijven die de overheid of maatschappelijke instanties als slachtoffer hebben? Politieke en kerkelijke misdrijven zijn vaak beter gekend en kenden een harde repressie. Blasfemie, ketterij, politieke samenzweringen, … wie is hiervan het slachtoffer? Vaak is het niet evident om de verschillende reacties en onderlinge relaties van alle componenten te kennen in een historische context waardoor verschillende componenten van het criminologisch vierkant, incompleet of misschien geheel niet kenbaar zullen of kunnen zijn.
Een historisch criminologisch onderzoek is niet de doelstelling van deze studie. Hoewel het zeker interessant zou zijn en een dieper inzicht zou verschaffen is er nog te weinig onderzoek naar deze groep vrouwen verricht om dit in deze thesis toe te passen. Er is voor een onderzoek naar de interactie tussen de 4 dimensies van het criminologisch vierkant over de onwettige uitoefening van de vroedkunde, mijn inziens nog te weinig informatie en deze is veel te gefragmenteerd. Veel breder en diepgaander onderzoek is hiervoor nodig. Het is namelijk nogal moeilijk de interactie tussen de 4 dimensies te onderzoeken wanneer er amper onderzoek is verricht over wie de verdachten waren. Deze verhandeling is dan ook meer een sociologische benadering waarbij er eerst aandacht is voor wie deze vrouwen eigenlijk wel waren en wat ze deden, hoe oud ze waren, welk beroep ze uitoefenden, vanuit welke klasse ze kwamen, … Het betreft zodoende een meer socio-economisch onderzoek naar deze groep vrouwen. De bronnen die in dit onderzoek gebruikt worden zijn ook te beperkt om een historisch criminologische studie van de onwettige uitoefening van vroedkunde te onderbouwen. Voor
100
VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91.
- 42 -
een beter inzicht in de ‘criminalisering’ van onwettige uitoefening van vroedkunde kunnen de vonnisboeken van de correctionele rechtbank bekeken worden alsook de „Gazette Medicale Belge‟ waar vanaf 1843 lijsten met de resultaten van de veroordelingen voor alle correctionele rechtbanken van België voor onwettige uitoefening van vroedkunde in op genomen werden.101 Deze bronnen werden in deze studie niet onderzocht daar in de gegeven tijdspanne jammer genoeg niet alles onderzocht kon worden.
Wat ik wel onthoud en ook zal toepassen van dit criminologisch vierkant is de sociale constructie van criminaliteit, dat een bepaald gedrag als crimineel bestempeld wordt. Hierbij wordt gekeken naar het onderscheid die deze vrouwen zelf maken. Men maakt zelf een onderscheid en bestempeld zichzelf zodoende als een andere groep dan de officiële vroedvrouw. Ook het belang van actie en reactie wordt onthouden en het belang van de onderlinge relatie. Hierbij zal ik aandacht hebben voor eventuele acties en reacties van de componenten en zal ook de onderlinge relatie bekeken worden.
101
VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p81.
- 43 -
5. Wetgeving in verband met het beroep van vroedvrouw Zoals reeds in de vorige hoofdstukken aangegeven had de courante wetgeving een impact op het vroedvrouwenberoep en de evolutie die dit beroep doormaakte. Wettelijke bepalingen grepen concreet in. Een voorbeeld is het verbod op het gebruik van instrumenten door vroedvrouwen. In dit hoofdstuk zullen de wettelijke bepalingen die het vroedvrouwenberoep in de 19de eeuw regelden aan bod komen. Vaak sloeg deze wetgeving ook op andere medische beroepen. Ik beperk mij hier tot de wetgeving die voor vroedvrouwen van toe passingen was. Alsook zullen de vele reglementeringen in verband met de opleiding van vroedvrouwen grotendeels buiten beschouwing worden gelaten. Daar deze studie ook handelt over de ongeschoolde vroedvrouw zijn deze vele reglementeringen voor haar niet van toepassing. Ik meen echter dat de basiswetgeving hieromtrent in het tweede hoofdstuk aan bod is gekomen. Dit overzicht is gebaseerd op raadpleging van bronnen maar ook op literatuurstudie.
5.1 De Nederlandse kaderwet van 12 maart 1818 De Nederlandse kaderwet van 12 maart 1818 regelde de wetgeving in verband met de uitoefening van de geneeskunde. Deze wet zorgde ervoor dat in elke provincie een provinciale commissie voor geneeskunde werd opgericht. De werkzaamheden van de commissies van
- 44 -
geneeskunde waren onder andere het beoordelen van bekwaamheid en het afleveren van getuigschriften, ook voor vroedvrouwen.102 In de getuigschriften die werden afgeleverd door de provinciale commissie van geneeskunde werd er gepreciseerd of de houder ervan bevoegd is zijn ambt in de stad of op het platteland uit te oefenen.103 Vroedvrouwen mochten geen geneesmiddelen afleveren of verkopen en dit op boete van 25 gulden. Dit was enkel voor behouden voor doktoren, heel- en vroedmeesters en apothekers.104 Het wettelijke kader in verband met de vereisten voor vroedvrouwen werd dus gecreëerd. Vroedvrouwen moesten voor de provinciale commissie van geneeskunde verschijnen waar ze een examen moesten afleggen. Bij het slagen van dit examen werd er aan hen een getuigenschrift afgeleverd dat hen toeliet de vroedkunde uit te oefenen. Artikel 18 van de wet van 12 maart 1818 bepaalde dat ‘alle onbevoegde personen, eenigen tak der geneeskunst hoe ook genaamd, uitoefenende, zullen voor de eerste maal verbeuren een boete van vijf en twintig tot honderd guldens, met konfiskatie hunner geneesmiddelen; voor de tweede maal achterhaald worden, het dubbele daarvan betalen, en bij de derde overtreding met gevangenis van twee weken tot zes maanden worden gestraft.‟105 In artikel 18 van de wet van 12 maart 1818 werd er bepaald dat onbevoegde personen – dus diegenen die geen getuigenschriften, geen diploma hebben – niet bevoegd zijn de geneeskunde uit te oefenen en hiervoor gestraft zullen worden. Dit schept zodoende een wettelijk kader voor de uitoefening van de vroedkunde waarbij de illegale vroedvrouw, zonder wettelijk diploma, volgens de wet onbevoegd was om de vroedkunde uit te oefenen. Artikel 19 van deze wet bepaalde dat ‘diegenen welke een anderen tak van geneeskunst oefenen, of op eenige andere wijze de geneeskundige praktijk exerceren, dan waartoe zij, volgens den
inhoud dezer wet, geregtigd zijn, zullen voor de eerste maal
verbeuren vijf en twintig guldens; bij de tweede maal vijftig guldens, terwijl zij door de derde reize door intrekking van hun patent voor een, door den regter te bepalen omstandigheden, tijd van niet korter dan zes weken en niet langer dan een jaar, zullen worden gestraft.‟106
102
Artikel 4 van de wet van 12 maart 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, p 178. Artikel 5 van de wet van 12 maart 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, p 178. 104 Artikel 15 van de wet van 12 maart 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, p 182. 105 Artikel 18 van de wet van 12 maart 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, pp 182-184. 106 Artikel 19 van de wet van 12 maart 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, p 184. 103
- 45 -
In artikel 19 werd vermeld dat ook het uitoefenen van andere takken van de geneeskunst dan waarvoor men bevoegd is, bestraft wordt. Vroedvrouwen die hun bevoegdheden te buiten gaan, kunnen dus ook gestraft worden. Artikel 20 van het koninklijk besluit van 31 mei 1818 bepaalt dat de heelmeesters, apothekers, vroedvrouwen, … diegenen die geëxamineerd zijn geweest onder het Frans bewind en tot de geneeskunde toegelaten zijn, verplicht hun diploma opnieuw moeten laten viseren door de provinciale commissie. Ze moeten dit ook steeds doen wanneer ze verhuizen buiten de grenzen van de provincie.107
5.2 Instructies in verband met vroedvrouwen 31 mei 1818 De instructies die het vroedvrouwenberoep regelden bestonden uit 14 artikelen: Het eerste artikel van de instructies proclameerde dat geen enkele vroedvrouw zich in het koninkrijk als zodanig mag vestigen zolang ze niet voldoet aan de algemene wetten alsook aan de lokale reglementeringen. Artikel 2 bepaalde dat vroedvrouwen enkel natuurlijke verlossingen mochten verrichten waarbij geen instrumenten mochten gebruikt worden. In artikel 3 werd artikel 19 van de wet van 12 maart 1818 hernomen. Men breidde het echter uit zodat ook de overtreding van de hier volgende instructies op dezelfde manier bestraft zou worden. Artikel 4 bepaalde dat de vroedvrouw, zwangere vrouwen of vrouwen die bezig zijn te bevallen met zachtheid en voorzichtigheid moesten behandelen. Men mocht niet weigeren de vrouw bij te staan. Men mocht ze op geen enkele wijze ongerust maken ook niet door indiscrete vragen te stellen of voorwaarden van betaling op te leggen of te dreigen haar alleen te laten. In artikel 5 werd vermeld dat vroedvrouwen verplicht waren beroep te doen op een dokter in de verloskunde of een vroedmeester wanneer er moeilijkheden optraden tijdens de
107
Artikel 20 van het koninklijk besluit van 31 mei 1818. In: Receuil des actes et des lois, vol 1, p 226.
- 46 -
bevalling. Wanneer ze deze niet te pakken kregen moesten ze de hulp van een andere vroedvrouw inroepen. Artikel 6 bepaalde dat wanneer een vrouw sterft tijdens of na de bevalling, de assisterende vroedvrouw dit binnen de 24 uur moet melden aan de provinciale geneeskundige commissie en zich moet verantwoorden. In artikel 7 werd vermeld dat vroedvrouwen verplicht waren bij afwezigheid te laten weten waar men haar kon vinden. In geval van verhindering moesten zij voor vervanging zorgen. Artikel 8 bepaalde dat vroedvrouwen verplicht waren elk jaar, op het einde van de maand januari, een verslag mee te delen aan de provinciale geneeskundige commissie. Dit verslag moest de moeizame bevallingen die ze verricht hadden vermelden alsook of ze hierbij de assistentie van een vroedmeester of dokter in de in de vroedkunde in geroepen had. In artikel 9 werd vermeld dat in het geval van onenigheid over de betaling voor de verrichtte diensten van de vroedvrouw, men zich moest richten naar het tarief vastgelegd door de provinciale medische commissie. De artikelen 10 tot 14 handelen over de bepalingen die golden om een opleiding te volgen bij een gevestigde vroedvrouw.108
In het koninklijk besluit van 6 januari 1823 werden de toelatingsvoorwaarden en opleidingsvoorwaarden voor de vroedvrouwen verzwaard. Door het koninklijk besluit van 30 december 1884 werden deze bepalingen nog uitgebreid. Er was een uitbreiding van de studieduur alsook van het cursuspakket, de leeftijdsgrens werd opgetrokken tot 18 jaar met een maximum leeftijd van 30 jaar en de praktische ervaring moest minimum 15 bevallingen omvatten.109 Het artikel 458 van de ‘code penal’ van 1867 regelde het beroepsgeheim van geneesheren, apothekers en vroedvrouwen. Het overtreden van dit beroepsgeheim werd gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van honderd tot vijfhonderd frank.110
108
Pasinomie, 1818, pp 441-442. VANDENBROEKE (C.). Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17 de – 19de eeuw). In: Bijdragen tot de geschiedenis, 60, p 141. 110 DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 223. 109
- 47 -
Rekening houdende met al de hierboven vermelde wettelijke reglementeringen, ga ik vervolgens niet akkoord met wat in de werken van D. De Keyzer111 en F. Ducheyne112 vermeld staat. Namelijk dat de staat het specifieke beroepsterritorium van vroedvrouwen niet zou hebben afgebakend waardoor de vroedvrouw af te rekenen zou hebben met ongebreidelde concurrentie van de ongediplomeerde vroedvrouw. Ik meen dat het wettelijk kader weldegelijk aanwezig was voor de bestraffing van de onwettige uitoefening van de vroedkunde. De correctionele dossiers betreffende de onwettige uitoefening van vroedkunde uit de 19de eeuw, gebruikt in dit werk, zijn daar een voorbeeld van. Het is echter wel zo dat het zeer moeilijk aan te tonen is dat deze vrouwen dit als beroep uitoefenden. Men verklaarde namelijk dat men gewoon aanwezig was bij de geboorte en niet geholpen had. 113 Of dat men wel moest hulpverlenen omdat de arts afwezig was op het moment van de bevalling. 114 Ook de effectieve vervolging en bestraffing van de onwettige uitoefening van de geneeskunde in het algemeen liet veel te wensen over.
5.3 Te vondeling leggen ,abortus,… Daar er in deze studie aandacht is voor de verhouding tussen legale en illegale activiteiten van vroedvrouwen is het nodig verschillende wettelijke bepalingen te schetsen die hier relevant voor zijn. De illegale activiteiten die vroedvrouwen zouden uitvoeren vallen vooral onder misdrijven tegen de orde van de familie en de openbare zedelijkheid. Hieronder vallen misdrijven zoals het verlaten van kinderen, te vondeling leggen van zuigelingen en het plegen van abortus.
Te vondeling leggen Het gebruik van te vondeling leggen nam vooral op het eind van de 18de eeuw en begin van de 19de eeuw sterk toe. Vanaf het midden van de 19de eeuw was er een daling te merken en op het eind van de 19de eeuw werd dit nog maar sporadisch gedaan. In de meeste Europese 111
DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 87. DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum, p 159. 113 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91. 114 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 145. 112
- 48 -
landen
bestond
er
een
georganiseerde
handel
waarbij
zuigelingen
naar
de
vondelingentehuizen gebracht werden. Vroedvrouwen zouden het transport naar de vondelingenhuizen mee helpen organiseren hebben. Ook in België zou dit bestaan hebben maar dan vooral in Wallonie.115 In Antwerpen moesten vroedvrouwen reeds in de 17de eeuw onder eed beloven niet mee te werken aan het te vondeling leggen van kinderen.116
De wetgeving omtrent het te vondeling leggen is niet zonder controverse. Een keizerlijk decreet van 19 januari 1811 stelde het achterlaten van een kind in een schuif straffeloos. Toch veroordeelde de correctionele rechtbank van Gent in 1860 het te vondeling leggen in een schuif op grond van het feit dat het kind niet herkenbaar werd gemaakt en de geboorte niet werd aangegeven. Vervolgens bepaalde artikel 366 van het nieuwe strafwetboek van 1867 dat diegene die het kind naar de schuif brengt of laat brengen, gestraft werd.117 Volgens artikel 354 van de code penal van 1867 werd diegene die een kind van minder dan 7 jaar te vinden legde of daartoe opdracht gaf, en dit alles op een niet verlaten plek, gestraft met een gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar en een geldboete van 26 tot 100 frank. Opgemerkt moet worden dat het te vondeling leggen in te huizen wel een wettelijk toegestaan was. 118 Hiermee aansluitend bepaalde artikel 361 van de code penal van 1867 dat alle personen die een bevalling hebben bijgewoond en de verklaring hiervan niet doet aan de beambte van de burgerlijke stand, zoals voorgeschreven in de artikelen 55,56 en 57 van het burgerlijke wetboek, gestraft zullen worden met een gevangeniszetting van 8 dagen tot 3 maanden en/ of een geldboete van 26 tot 200 frank.
119
Vroedvrouwen of achterwaarsters
moesten zodoende de geboorte binnen de drie dagen aangeven aan de beambte van de burgerlijke stand. Lange tijd was het hierbij de gewoonte dat men de boreling ook effectief toonde aan de plaatselijke ambtenaar.120
Pensions voor zwangere vrouwen
115
STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars: een historisch document over misbruikte kinderen, kindermishandeling incest en prostitutie. Antwerpen, Icarus, 1997, p 85. 116 BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 25. 117 WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord, pp 34-38. 118 DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 175. 119 DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 177. 120 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden : seks, liefde en huwelijk in historisch perspektief. Brussel, ELsevier, 1986, p 122.
- 49 -
Vaak verbonden met het te vondeling leggen van kinderen en het aborteren van zwangere vrouwen, zijn de zogenaamde pensions waar zwangere vrouwen enige dagen konden verblijven voor de geboorte en ook enige tijd erna. De vaak ongetrouwde zwangere vrouwen gingen daarheen wanneer men geen andere plaats had waar men kon bevallen of wanneer men hun zwangerschap verborgen wou houden. Deze pensions werden vaak verbonden met abortuspraktijken en het leggen van vondelingen. Daar de kosten voor vondelingen gedragen werden door de gemeente en de provincie waar ze te vinden werden gelegd, probeerde men de vondelingenpopulatie in te perken. De (grotere) steden draaiden namelijk op voor de kosten omdat moeders uit de onmiddellijke omgeving of in steden waar geen schuif was, hun kind in de groot-stedelijke schuiven te vondeling legden.121 In de 17de en 18de eeuw moesten de vroedvrouwen in Antwerpen die vreemde hoogzwangere vrouwen onderdak verleenden of hen hielpen verlossen dit verplicht melden aan de aalmoezenier. Daarbij moest er ook een register bijgehouden worden met daarin de dag en het tijdstip van elke geboorte, de naam van de moeder en de vader en de plaats waar de verlossing had plaatsgevonden. Dit register moest op regelmatige tijdstippen overgeleverd worden aan de scout of directeur van het vondelingentehuis. Wanneer men kon achterhalen met wiens hulp een vondeling ter wereld was gekomen dan moest de respectievelijke vroedvrouw een boete betalen en instaan voor het onderhoud van het kind. 122
In de nationale reglementering werden degelijke bepalingen niet terug gevonden. Het is echter heel goed mogelijk dat dit een lokale reglementering was daar de grote steden de kosten droegen voor de vele kinderen die te vondeling werden gelegd. Het eerste artikel in de instructies van vroedvrouwen van 30 mei 1818 bepaald dat vroedvrouwen ook aan de lokale reglementeringen moesten voldoen. Als deze lokale reglementeringen ook in de 19de eeuw bleven gelden, moest een vroedvrouw ze uiteraard opvolgen.123
121
WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord, p 25. OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17 de en 18de eeuw. In: DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, p 50. 123 Daar er zo weinig onderzoek verricht is naar de lokale reglementeringen van de gemeenten in de 19 de eeuw is voor wat betreft deze studie niet te achterhalen of deze bepalingen of andere bepalingen omtrent de rechten en plichten van vroedvrouwen nog steeds van kracht waren. 122
- 50 -
Wel werd een reglementering teruggevonden in verband met de verhuur van kamers. Dit kon eventueel ook van toepassing geweest zijn op de vroedvrouwen maar ook op de bakers die onderdak boden aan zwangere vrouwen. Het artikel 555 van het strafwetboek van 1867 bepaalde dat iedereen die voor een vergoeding mensen laat overnachten, de aankomst en vertrek van deze personen in een register moest bijhouden. Wanneer men dit niet had bijgehouden of niet had overhandigd aan de officiële instanties dan werd men bestraft met een geldboete van 5 tot 15 frank. Wanneer men de personen die men geherbergd had onder een verzonnen of valse naam in het register inschreef, werd dit bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden.124 Zodoende zouden bakers die een pension openhielden voor zwangere vrouwen toch gedwongen zijn om de namen van de vrouwen aan wie ze (tegen betaling) onderdak boden en (naar alle waarschijnlijkheid) hielpen bevallen, te noteren.
Abortus Daar er in deze studie aandacht is voor de vraag of de illegale vroedvrouw ook abortussen pleegde en of vele bakers zoals vermeld allicht engeltjesmaaksters waren, wordt de relevante wetgeving hieromtrent kort belicht. We beperken ons hier tot de artikelen die abortus of vruchtafdrijving veroorzaakt door derden, waarbij de zwangere vrouw ingestemd had, bestraffen. Wanneer een vrouw zich namelijk naar een engeltjesmaakster had begeven, kunnen we er van uitgaan dat ze haar toestemming had gegeven. Artikel 350van het strafwetboek van 1867 bepaald dat ‘hij, die door spijzen, dranken, artsenijen of alle andere middel, het misvallen zal hebben verwekt van eene zwangere vrouw, die daarin heeft toegestemd, zal verwezen worden tot eene gevangenzetting van twee tot vijf jaar, en eene geldboete van honderd tot vijhonderd frank.‟ Artikel 353 houdt een verzwaring in voor abortus veroorzaakt door een geneesheer, vroedvrouw of apotheker. Deze ‘deskundigen’ zullen gestraft worden met dwangarbeid van 10 tot 15 jaar of een gevangenisstraf van 15 tot 20 jaar. 125 Abortus of vruchtafdrijving werd dus zwaar bestraft voor mensen uit de medische zorgsector. Een vroedvrouw zou dus zwaarder gestraft worden bij het veroorzaken van een abortus dan een illegale vroedvrouw. In de studie van Ducheyne werd opgemerkt dat in 124 125
DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 275. DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 175.
- 51 -
tegenstelling tot andere landen, er geen bijkomend verbod bestaat voor de verder uitoefening van het desbetreffende medische beroep.126 Men kon dus ook na een veroordeling voor het plegen van abortus een medisch beroep verder blijven uitoefenen. Nu een overzicht gegeven is van relevantie wet –en regelgeving is het mogelijk om het onderzoek aan te vatten. Deze bepalingen zijn zeer ingrijpend voor het vroedvrouwenberoep en werden zodoende ook eerst besproken. Een kennisname van deze regels is nodig om deze studie ten volle te begrijpen en te kunnen plaatsen.
In deze verhandeling wordt in het eerste deel het profiel van de vroedvrouw en de achterwaarster onderzocht. De bedoeling is om vooral op de ongediplomeerde vroedvrouw een licht te werpen en de onderlinge relatie tussen vroedvrouw en achterwaarster te onderzoeken. In dit eerste deel wordt ook de hypothese die vermeld werd in de vraagstelling getoetst.
In het tweede deel van deze verhandeling komen de diverse nevenactiviteiten van vroedvrouwen aanbod. Hierbij is er aandacht voor zowel legale als illegale activiteiten van vroedvrouwen en achterwaarsters.
6. Deel I: Vroedvrouwen VS Achterwaarsters
In dit eerste deel worden de vroedvrouwen en achterwaarsters tegenover elkaar geplaatst. Er is hierbij aandacht voor de eventuele verschillen en/of gelijkenissen tussen deze twee groepen vrouwen. Eerst wordt belicht hoe de vroedvrouwen onderscheiden worden van
126
DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum, p 170.
- 52 -
de achterwaarsters. Uit de bronnen blijkt het belang van zelfidentificatie waarbij vroedvrouwen alsook achterwaarsters zich anders identificeren.
In het tweede onderdeel wordt er aan de hand van de informatie in de weerhouden bronnen een ‘profiel’ gemaakt van beide groepen. Dit profiel wordt uiteindelijk vergeleken om zo de verschillen – die al dan niet aanwezig zijn - tussen beide groepen te belichten.
Vervolgens is er aandacht voor het beroep zelf, waarbij er gekeken wordt naar de afspraken die gemaakt werden in verband met de planning van de geboorte. Er werd ook bekeken welke motieven er speelden bij de keuze voor een vroedvrouw of achterwaarster. Tenslotte is er aandacht voor de mate waarin vroedvrouwen en achterwaarsters het beroep uitoefenden als hoofdberoep dan wel als bijverdienste.
In het laatste onderdeel wordt de onderlinge concurrentie belicht. Er is hierbij ook aandacht voor eventuele samenwerking. Een genuanceerd beeld is hiervoor vereist. Tenslotte worden de inzichten van de verschillende onderdelen samengebracht.
6.1 Wie is wie? Uit de weerhouden bronnen konden er 39 vroedvrouwen en 24 illegale vroedvrouwen geïdentificeerd worden. Al bij het begin van dit onderzoek bleek dat vroedvrouwen
- 53 -
gemakkelijk terug te vinden zijn in de dossiers. Bij het begin van hun getuigenis werd er namelijk gevraagd naar hun beroep waarop het antwoord ‘vroedvrouw’ luidde. De vraag was echter of we hier met ‘officiële vroedvrouwen’ te maken hadden. Het is binnen deze studie namelijk niet mogelijk om na te gaan of al deze vrouwen voor de provinciale commissie van geneeskunde een examen hebben afgelegd.127 Bij verschillende vroedvrouwen echter werden er verwijzingen gevonden waaruit er kan afgeleid worden dat deze vrouwen de ‘officiële vroedvrouwen’ waren. Verwijzingen in de aard van: aangestelde vroedvrouw of vroedvrouw van deze stad, komen verschillende keren terug. Isabelle Symuins vermeld bij het opgeven van haar naam, leeftijd en beroep dat ze „angestelde vroedvrouw tot Nederbraekel‟ is.128 Elisabeth De Lange uit Vlissingen vermeld dat ze als beroep „profession femme sage de cette ville‟129 is. Deze verwijzing kwam nog een keer voor bij Isabelle Vanderlooven.130 Marin Claes is een „gezworen vroedvrouw te Waesmunster‟131 en Eulalie Vandamme is een „vroedvrouw gediplomeerd, gesteld te SintDenijs‟
132
. Dit zijn enkele directe verwijzingen dat deze vroedvrouwen tot de groep van
‘officiële vroedvrouw kunnen gerekend worden. Het merendeel van de vroedvrouwen vermeld echter enkel dat ze vroedvrouw zijn en woonachtig zijn in een bepaalde gemeente. Er zijn echter ook indirecte aanwijzingen dat deze groep vroedvrouwen tot de ‘officiële vroedvrouwen’ behoren. Zo voert Joanna Van Der Straeten samen met twee artsen een gerechterlijk lichamelijk onderzoek uit op een verdachte.133 Er worden verschillende vroedvrouwen gezonden door de burgemeester of pastoor om de verdachte te onderzoeken. En krijgt Valentine De Schepper een briefje van de armenmeester om een verdachte bij te staan tijdens de bevalling.134 Enkel een gediplomeerde vroedvrouw werd door de gemeente aangesteld om armen bij te staan tijdens de bevalling.135 Voor vier vroedvrouwen bleek in het dossier dat ze elkaar kenden door de vroedvrouwenopleiding in het Sint-Janshospitaal in Brugge te volgen. Één van de vier vrouwen is zelfs aangesteld als de moederoverste van de 127
Daarbij komt nog dat vroedvrouwen ook bij een andere provinciale geneeskundige commissie hun examen kunnen hebben afgelegd. Bij het verhuizen naar een andere provincie moest men dan gewoon hun diploma opnieuw voorleggen en opnieuw toestemming krijgen. Zie: VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw, pp 55-56. 128 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 332, dossiernr. 3503. 129 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 211, dossiernr. 2244. 130 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 624, dossiernr. 3082. 131 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 353, dossiernr. 3694. 132 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 707, dossiernr. 3270. 133 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 495, dossiersnr. 4959. 134 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 614, dossiernr. 6026. 135 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 109.
- 54 -
vroedvrouwenopleiding.136 Er kan echter niet voor alle vroedvrouwen aangetoond worden dat ze officieel het vroedvrouwenberoep mochten uitoefenen. Ik meen echter dat wanneer men in de bronnen de term vroedvrouw deze term betrekking heeft op de officiële vroedvrouw. Dit werd aangetoond doordat we van 15 vroedvrouwen zoals reeds hierboven vermeld hieromtrent aanwijzingen vinden. Dit wordt echter ook ondersteund doordat blijkt dat de illegale vroedvrouw zich anders zal noemt.
Bij het begin van dit onderzoek stelde zich het probleem hoe de illegale vroedvrouw in de bronnen kon geïdentificeerd worden. Voor drie vrouwen was dit niet echt van toepassing daar deze voor de correctionele rechtbank gebracht werden wegens onwettige uitoefening van de vroedkunde. Maar voor de dossiers bij de hoven van beroep moesten deze vrouwen nog geïdentificeerd worden. Al snel bleek dat dit probleem zichzelf voor een deel oploste. In de bronnen werd er namelijk een andere benaming gegeven aan de illegale vroedvrouwen. In de bronnen werden deze achterwaarster genoemd. Zes vrouwen noemden zichzelf achterwaarster en bij twee andere vrouwen vinden we in een getuigenis van een ander persoon dat deze vrouwen achterwaarsters waren. In één dossier wordt er verwezen naar een kraambewaarster. Uit de context van de akte van beschuldiging bleek dat het ook hier ging om een hulpverleenster voor bij de bevalling.137 Een eerste stap was vaststellen of dit geen synoniem was voor vroedvrouw. Er werd namelijk in bepaalde dossiers wel een allusie gemaakt op het vroedvrouwenberoep. Zo werd er verschillende keren in een dossier vermeld dat Louise Verstraete de moeder van de verdachte achterwaarster is maar in de akte van beschuldiging staat: ‘alhoewel de moeder de stiel van vroedvrouw uitoefende‟.138 Er is dus wel enige vermenging maar toch meen ik dat de term achterwaarster slaat op de illegale vroedvrouw. Zo is het opvallend dat in de getuigenis van Seraphine Parmentier ze verklaarde dat ze vroeger in Kortrijk gekend stond als achterwaarster maar wanneer ze het in haar zelfde getuigenis heeft over een vroedvrouw ze ook duidelijk de term vroedvrouw gebruikt. De verwijzing naar een officiële vroedvrouw kan ook als belangwekkend gezien worden daar deze achterwaarster een pension had waar (ongetrouwde) vrouwen konden
136
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 754, dossiernr. 43. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 585, dossiernr 2753. 138 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 644, dossiernr. 7141. 137
- 55 -
bevallen. Een verwijzing naar een ‘officiële’ vroedvrouw die ook gebruik maakt van de diensten van een achterwaarster kan haar pension meer regulier laten lijken. „Ik ging er somtijds uit voor achterwaesterigge.‟ ‘Zekere therese wiens toenaem ik niet weet en die beist dat ik in Kortrijk woonde , vroedvrouw in de Ressegemstraet was, maer die sedert naer Frankrijk gaen wonen is, heeft ook drij of vier meiskens in mijn huis geaccoucheerd.‟139
De verdachte Louise Declerq verklaard dat ze dikwijls verschillende vrouwen bijstond tijdens de bevalling. „Ik heb dikwijls geweest als achterwaring bij verschillende personen in de stad‟ Uit een verklaring van een van de personen die ze heeft helpen verlossen bleek dat ze ook zeer goed besefte dat dit onwettig was. „Mijn man klapte van eenen doctor te gaan halen. Vica zei: als ge om nen doctor gaat ik ga hier wegloopen, want ik zou mijn hals vol zottigheid krijgen.‟ Het blijkt dan ook dat Louise veroordeeld is geweest voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde. „De beschuldigde had de gewoonte van de vrouwen te helpen die in het kraam kwamen. Zelfs is zij veroordeeld geweest door de korrectionele rechtbank van Kortrijk uithoofde van zonder hoedanigheid de vroedkunde uitgeoefend te hebben.‟ 140
Ook een politiecommissaris die een vader van een verdachte ondervroeg gebruikte de term achterwaarster. „wij doen hem opmerken dat hij in alle geval Pharailde bij zijn schoonmoeder kon doen verzorgen en ze daar doen blijven zo veel te meer dat het een achterwaarster is.‟141 Opmerkelijk is dat de griffiers ook een onderscheid maken tussen vroedvrouwen en achterwaarsters. Zo werd in het dossiers rond de verdachte van kindermoord Sidonie Baro, bij haar beroep en dat bij een andere vroedvrouw, vroedvrouw geschreven. Maar werd in het
139
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 594, dossiernr. 5864. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossernr. 37. 141 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 722, dossiernr. 7510. 140
- 56 -
zelfde dossier Marie Van Ranst als achterwaarster genoteerd.142 Dit blijkt ook uit een proces verbaal in het dossier van Marie Verbanck die veroordeeld werd voor onwettige uitoefening van de vroedkunde. Men noteerde namelijk ‘achterwaarster geen vroedvrouw‟.143 Dat vroedvrouwen zich ook niet gelijk stelden met deze vrouwen mag blijken uit de getuigenis van Marie Watton. Ze getuigt namelijk in kader van de ontdekking van een kindermoord dat er in het huis: ‘was ook nog eene vrouw, Barbare van overtvelde, die men ter hulpe geroepen had. Die vrouw die veel kinderen gehad heeft, zou kunnen een hand toesteken hebben maar zij had niet gewild omdat zij wist dat men om mij gekomen was.‟144 Marie noemt deze vrouw geen vroedvrouw maar verwijst er wel naar dat Barbara de verdachte wel geholpen zou kunnen hebben. Ik meen dan ook dat de term ‘achterwaarster’ alleen slaat op de illegale vroedvrouw. Ook H. Defraeye ziet de achterwaarster als de ongediplomeerde vroedvrouw, de wilde baaksters.145 Ik meen dat er een onderscheid is gegroeid in de groep van vrouwen die vrouwen bijstonden tijdens de bevalling en dat dit een weerslag heeft gevonden in de benaming die men zelf gebruikt maar die anderen ook gebruikten. Men geeft zichzelf een andere benaming wat er dus ook kan op wijzen dat men zichzelf als anders categoriseert en zodoende als een andere groep ziet. Wanneer deze term ontstaan is en of deze direct geassocieerd werd met de illegale vroedvrouw is in dit onderzoek niet te bepalen. In de bronnen komt de term voor het eerst voor in 1858. De term kraambewaarster kwam iets vroeger voor namelijk al in 1852. In de bronnen werd dus pas vanaf de tweede helft van de 19de eeuw de term achterwaarster gebruikt. Dit kan eventueel weergeven dat er enige tijd nodig was voor er een duidelijk onderscheid zichtbaar was. Het kan namelijk even duren voor er een voldoende aantal officiële vroedvrouwen waren die voldoende aanwezig waren voor er een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden. Het kan ook even duren voor het doorgedrongen was bij de gehele bevolking. Pas wanneer het onderscheid tussen een officiële en een illegale vroedvrouw is doorgedrongen kunnen deze twee onderscheiden en benoemt worden.
142
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. 144 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 7543. 145 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 119. 143
- 57 -
Er is ook een soort van spanning verbonden aan het toegeven dat men een achterwaarster is. Zes vrouwen zeggen onomwonden dat ze achterwaarster zijn maar tegelijk blijkt dat men wel besefte dat dit beroep uitoefenen zonder diploma onwettige was. Dit kan blijken uit het hierboven vermelde citaat maar ook uit het feit dat deze vrouw veroordeeld is geweest door de correctionele rechtbank voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde. Als achterwaarsters inderdaad onwettig hun beroep uitoefenen, waarom getuigen ze dan? Ze wagen zich dan toch aan eventuele vervolging? Allereerst moet er opgemerkt worden dat ze zich ook bloot stelden aan vervolging wanneer ze niet kwamen getuigen.146 Verder kregen getuigen ook een vergoeding, deze vergoeding verschilde naargelang de getuige en de rechtzaak maar was volgens de indruk die ik krijg tussen 1 tot 3 frank. Indora Vandenbroecke bijvoorbeeld kreeg 3 franken voor haar getuigenis.147 De vraag kan ook gesteld worden of dit aanvaard werd door de samenleving. Dat men wel ergens weet dat dit niet wettelijk is maar dat dit toch oogluikend toegestaan werd. In het artikel van K. Velle komt namelijk aan bod dat er na klachten zelden een gerechterlijk onderzoek werd gestart of dat matrones zelden werden veroordeeld.148 Er zijn ook aanwijzingen dat wanneer men niet expliciet zegt dat men achterwaarster is, men dit mogelijk niet vermelde omdat men besefte dat het uitoefenen van de vroedkunde zonder diploma onwettig is. Zo verklaart de vroedvrouw Marie Watton dat Barbara Vanovervelde ook geroepen was om te helpen maar dat deze vrouw vanaf dat ze wist dat zijzelf, de vroedvrouw, ook geroepen was niet wou helpen. Barbara Vanovervelde verklaarde dat ze direct vertrokken is nadat de vroedvrouw was aangekomen.149 Deze vrouw noemde zich geen achterwaarster maar het besef dat haar daden onwettig waren, kan blijken uit dat ze een stap terug neemt wanneer de vroedvrouw aankwam. Met andere woorden deze vrouw besefte dat ze niet gewettigd was om de vrouw bij te staan tijdens de bevalling. Uit een dossier bij de correctionele rechtbank voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde, bleek ook dat de ‘officiële’ vroedvrouwen op de hoogte waren van hun rechten. Vroedvrouwen beseften dat zonder opleiding en zonder diploma het vroedvrouwenberoep uitoefenen onwettig was. Florentina van Bellegem en Elodie Kotsaert schrijven elk apart een brief naar de commissaris waarin ze vermelden dat Marie Verbanck de vroedkunde uitoefende: 146
Code d’instruction criminelle. Bruxelles, moniteur belge, 1874, p 31. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 543, dossiernr. 5381. 148 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91. 149 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 7453. 147
- 58 -
„zonder enige studies‟… „daar bovenvermelde feiten onder de toepassing vallen van de wet van 12 maart 1818 voor het onwettig uitoefenen der vroedkunde, vraag ik Mijnheer de hoofdcommissaris dat gij de nodige bevelen zoudt willen geven ten einde voormelde Marie De Snerck rechterlijk te doen vervolgen.‟ Uit een verklaring van Marie Verbanck bleek ook dat ze goed wist dat zij geen wettelijke bevoegdheid hiervoor had. „Ik weet wel dat ik voor dit te doen eene machtiging moest hebben, maar ik heb dit gedaan omdat ik ook moet leven en de vrouwen het mij hadden gevraagd ze te verlossen.‟ 150
Voor 12 van de 24 illegale vroedvrouwen is er zodoende een directe aanwijzing voorhanden. De overige 12 vrouwen werden geselecteerd als ongediplomeerde vroedvrouw door de informatie die voorhanden was in de dossiers. Een onderscheid maken tussen een vrouw die kan gezien worden als een illegale vroedvrouw en een vrouw die gewoon aanwezig was bij de geboorte is niet altijd gemakkelijk en vanzelfsprekend. Het was namelijk van oudsher de gewoonte dat bij een nakende geboorte verschillende vrouwen de kraamvrouw ter hulp schoten.151 Uit het artikel van K. Velle blijkt ook dat ongediplomeerde vroedvrouwen ook vaak verklaarden dat ze gewoon aanwezig waren en niet mee hielpen verlossen.152 Hoe werd er dan een onderscheid gemaakt tussen deze vrouwen? Een eerste en zeer belangrijk selectiefactor was de mate waarin de kraamvrouw en de hulpverleenster elkaar kenden. In de dossiers vinden we verwijzingen dat verdachten vroegen aan vrouwen of ze hen wilden bijstaan tijdens de bevalling en of ze eventueel bij hun mochten verblijven tot de geboorte van hun kind. Wanneer blijkt uit de inhoud van het dossier dat ze deze vrouwen amper kenden, nam ik aan dat er hier sprake was van een illegale vroedvrouw. Een voorbeeld hiervan is Indora Vandenbroeck, uit de verklaring van de verdachte bleek dat deze vrouw niet uit haar directe omgeving kwam en de verdachte haar niet goed kende. „ik heb ook niet voornemens geweest mij zelf te ontmaken” (van het kind) “vermits ik drie maanden aangegeven voor mijn baring was afgesproken met eene
150
A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 3. 152 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 91. 151
- 59 -
vrouwenpersoon die ik onder niets anders dan de naam Dora de stadsvrouw luurend met sulferstecken in een groot huis op den grooten baan van naar Aalst‟ Indora Vandenbroeck echter verklaard dat ze dit toegestaan heeft omdat ze de verdachte zo goed kende. Ze vervolgt haar getuigenis echter met de verklaring dat ze aan verschillende personen gevraagd heeft of ze zich hierbij geen mogelijke vervolging op de hals haalde. „of ik met zulks te gedogen mij aan gene vervolg zou hebben blootgesteld‟153 Doordat het bleek uit de getuigenis van de verdachte dat ze deze vrouw niet goed kende en door de tegenstrijdige getuigenis van Idora Vandenbroeck waarbij ook de indruk werd gewekt dat ze zich wou indekken, was er wel een zeer sterk vermoeden dat deze vrouw als een illegale vroedvrouw kan gezien worden. Bij Agatha Meuleman is er een gelijkaardige situatie terug te vinden. Uit de getuigenissen bleek dat de verdachte haar zo goed als niet kende. Het was de zus van de verdachte die vroeg of Agatha haar zus wou bijstaan tijdens de bevalling. Agatha weigerde dit omdat ze rond die periode al bij een andere vrouw moest helpen. 154 Zulke aanwijzing vinden we ook terug voor Charlotte Cannoor.
Een andere selectiefactor waren verwijzingen in getuigenissen dat men deze vrouwen ging halen als vroedvrouw. Marie De Cabooser spinster te Zulte verklaarde: „dat zij ter hulp is geroepen geweest als vroedvrouw door de stiefmoeder
der
155
betigte‟.
Zo werd ook Antonia Devos als achterwaarster geselecteerd door de verklaring van de verdachte. „Mijne moeder is de vroedvrouw, de weduwe van Jan Devos, gaan roepen toen ik op het punt was van in ‟t kraam te komen.‟156 Over Antonia D’Cen, de weduwe van Mathias Van Landegem staat er in de akte van beschuldiging dat: „De moeder gaf haar dan te kennen dat zij eene vroedvrouw ging doen roepen; maar de beschuldigde antwoorde dat het niet nodig was. Niettemin begaf zich de moeder bij de weduwe Van Landegem aan de welke zij vraagde om bij hare dochter te komen, er bij voegende dat deze met de baringsarbeid op het lijf zat.’157 153
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 543, dossiernr. 5381. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 570, dossiernr. 5642. 155 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 394, dossiernr. 4116. 156 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 564, dossiernr. 5570. 157 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 620, dossiernr. 6078. 154
- 60 -
Verwijzingen in dezelfde trend vinden we ook voor Barbara Ponseele158, Pelagia Hoornaert159 en Fransica Samijn.160
Ook een verwijzing naar geld of andere betalingsmiddelen zijn een selectiefactor. Zo weigert Francisca Wijmeels de verdachte om bij haar in het ‘kinderbed’ te komen omdat deze haar nog geld verschuldigd is.161
Uit andere getuigenissen kan soms ook afgeleid worden dat we hier te maken hebben met een illegale vroedvrouw. De vroedvrouw Marie Watton verklaard over Barbara Vanovervelde. „ In het huis Bellinck was er ook nog eene vrouw Barbare van overvelde, die men ter hulpe geroepen had. Die vrouw die veel kinderen gehad heeft, zou kunnen een hand toesteken hebben maar zij had niet gewild omdat zij wist dat men om mij gekomen was‟162 Door een soortgelijke aanwijzing werd ook Sophie Bayens als achterwaarster gezien. Zo verklaarde de vroedvrouw Vandamme Eulalie dat de verdachte haar vroeg: „is het waer dat gij gezegd hebt dat indien ik een kind kocht, de zwarte piete, sophie verbayens, belast was van om u te komen.‟163
De 24 vrouwen die in deze studie als achterwaarster beschouwd worden, werden aan een strenge selectie onderworpen. Er waren dubbel zo veel vrouwen die ook een verdachte hebben bijgestaan tijdens of na de bevalling die niet in de selectie worden opgenomen. Deze vrouwen werden soms ook specifiek gevraagd maar er waren echter geen aanwijzingen in het dossier dat deze vrouwen dit vaker deden. Deze vrouwen kwamen ook vaak uit de dichte omgeving van de verdachte zoals bijvoorbeeld buurvrouwen waardoor er dus niet uitgemaakt kon worden of ze dit gewoon deden uit wederzijdse hulp of men effectief een achterwaarster was. Er zullen zodoende waarschijnlijk verschillende achterwaarsters niet opgenomen zijn geweest in deze studie. Door de strenge selectie er meer zekerheid dat deze vrouwen effectief achterwaarsters waren. 158
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 465, dossiernr. 2020. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 590, dossiernr. 2798. 160 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 684, dossiernr. 187. 161 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 699, dossiernr. 7388. 162 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 7453. 163 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 707, dossiernr. 8. 159
- 61 -
6.2 Profiel In dit hoofdstuk wordt er een profiel opgemaakt van de vroedvrouwen en de achterwaarsters zoals teruggevonden in de weerhouden bronnen. De bedoeling is een hypothese te testen. Waarbij ik meen dat de beeldvorming omtrent vroedvrouwen in de literatuur voor het Ancien Regime niet meer opgaat voor de ‘officiële’ geschoolde vroedvrouw in de 19de eeuw maar deze beeldvorming blijft wel van toepassing voor de illegale vroedvrouwen in de 19de eeuw. Het profiel wordt opgemaakt aan de hand van de leeftijd, de burgerlijke staat, de scholingsgraad en de woonplaats en meer bepaald of men zich op het platteland of in de stad bevind.
De leeftijd van de vroedvrouwen en achterwaarsters wordt nagegaan. Om de leeftijd te onderzoeken wordt er gebruikt gemaakt van leeftijdscategorieën, gemiddelde leeftijd en mediaan. De gegevens over de leeftijd van vroedvrouwen worden in deze studie opgesplitst in leeftijdscategorieën om zo een beter overzicht te krijgen. Er werden 6 leeftijdscategorieën opgesteld, telkens met een interval van 10 jaar. De eerste leeftijdcategorie is die van 21 tot 30 jaar. We beginnen bij 21 jaar omdat men 18 jaar moest zijn om zich te kunnen inschrijven in de vroedvrouwenschool.164 De opleiding duurde echter 2 jaar waardoor de officiële vroedvrouw ten vroegste op 20 jarige leeftijd haar beroep kon uit oefenen. 165 Concreet wordt er onderzocht of vroedvrouwen jonger zijn dan de achterwaarsters. In het Ancien Regime zou een vroedvrouw een oudere vrouw zijn die kinderen gekregen had maar waarvan deze kinderen liefst het huis hebben verlaten. Haar rijpere leeftijd werd gezien als een voordeel, men had namelijk de ervaring zelf kinderen gekregen te hebben maar men had ook verschillende bevallingen van buurvrouwen bijgewoond.166 De leeftijdscategorie die als ‘grens’ genomen wordt is die van 41 tot 50 jaar. De gemiddelde huwelijksleeftijd voor 164
VAN HEDDEGHEM (A.). De oude bijlokematerniteit 1828-1978, p76. REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloop van 31 vroedvrouwen uit OostVlaanderen. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij K. Velle, Universiteit Gent, 2008, p 47. 166 DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 3. 165
- 62 -
vrouwen draaide voor wat Vlaanderen betreft in de 19de eeuw rond de 28-29 jaar. 167 Aan de leeftijd van 40 jaar zullende deze vrouwen waarschijnlijk geen kleine kinderen meer hebben gehad. De verwachting is dat de meerderheid van de vroedvrouwen jonger dan 41 jaar zullen zijn en dat de meerderheid van de achterwaarsters ouder dan 41 jaar zullen zijn.
De basisvoorwaarde voor het uitoefenen van het vroedvrouwen-beroep was dat men zelf kinderen had gehad. In deze studie kan dit niet nagegaan worden doordat de gebruikte bronnen daar geen directe informatie toe verschaffen. Slechts zeer sporadisch vinden we hier informatie over terug. We kunnen echter wel de burgerlijke staat onderzoeken en aangezien het huwelijk toegang gaf tot seksualiteit werd het huwelijk een voorwaarde om vroedvrouw te zijn in het Ancien Regime. Er wordt echter vermeld dat op het eind van de 18de eeuw men ook vroedvrouwen aanvaard die nog niet getrouwd zijn zoals bijvoorbeeld wanneer men de dochter is van de uittredende vroedvrouw. J. Donnison vermeld echter dat vanaf de 19de eeuw de ziekenhuizen begonnen ongetrouwde vrouwen toe te laten als leerling-vroedvrouwen en dat de verdedigers van het vroedvrouwenberoep dit beroep zullen gaan voorstellen als een eerbaar beroep voor de ongetrouwe, geschoolde vrouw.168 Er wordt dan ook nagegaan of de geschoolde vroedvrouwen in de 19de eeuw getrouwd zijn en of voor wat de achterwaarster betreft de algemene verplichting dat ze getrouwd moest zijn nog steeds geldt.
Het volgen van een officiële opleiding en het behalen van een diploma via het slagen voor een examen van de provinciale geneeskundige commissie was het fundamenteel onderscheid tussen een vroedvrouw en een achterwaarster. Door het slagen voor het examen bij de provinciale geneeskundige commissie verkregen deze vrouwen de toestemming om de vroedkunde te mogen uitoefenen. Het onderzoeken van de scholingsgraad bij vroedvrouwen en achterwaarsters is een fundamenteel onderdeel in het onderscheid tussen achterwaarster en vroedvrouw. Om te kunnen slagen in het toelatingsexamen aan een vroedvrouwenschool moest men kunnen lezen en schrijven. Wanneer men niet kon lezen of schrijven werd onbekwaam geacht en de toegang tot het toelatingsexamen van een vroedvrouwenschool werd
167
DEVOS (I.). Marraige and economic conditions in Belguim since 1700. In: DEVOS (I.) en KENNEDY (L.) eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400. Turnhout, 1999, pp 101-133. 168 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of interproffesional rivalries and women’s rights. London, 1977, p 51.
- 63 -
ontzegd.169 Deze basisvoorwaarde wordt in dit onderdeel bekeken en kan wijzen op een duidelijk onderscheid tussen vroedvrouwen en achterwaarsters. Door de afbakening van dit onderzoek kon er niet worden na gegaan welke opleiding deze vroedvrouwen genoten hadden. Gedurende de 19de eeuw kon men langs verschillende wegen een diploma behalen. Men kon afstuderen aan een vroedvrouwenschool en dan slagen voor het examen van de provinciale geneeskundige commissie of men kon een opleiding volgen bij een gevestigde vroedvrouw en daarna ook een examen afleggen bij de provinciale geneeskundige commissie. Het onderzoeken van de scholingsgraad van vroedvrouwen gaat er dus niet over of er kwalitatieve verschillen waren tussen die twee opleidingen, alhoewel dit zeker interessant zou zijn. De aandacht voor de scholingsgraad beperkt zich tot het onderzoeken of deze vrouwen geletterd waren. Dit gebeurt in deze studie door te onderzoeken of deze vrouwen in staat waren te handtekenen. Op het einde van hun verklaring vroeg men of men samen met de griffier en ondervrager de getuigenis wou ondertekenen. Ik ben me bewust van de gebreken die deze methode heeft. Men kan namelijk de handtekening inoefenen waardoor het weinig zegt over de verder lees of schrijfvaardigheid. Het is echter de enige bruikbare methode voorhanden in deze studie.
De woonplaats van de vroedvrouwen en de achterwaarsters wordt ook onder de loep genomen en meerbepaald of men op het platteland verblijft dan wel in de stad woont. 170 De illegale vroedvrouw zou het platteland domineren. Terwijl vroedvrouwen na enkele jaren verplicht verblijf op het platteland terugkeren naar de steden. De vraag is of dit ook terug gevonden wordt in de bronnen. Er wordt zodoende verwacht dat de meeste achterwaarsters zich op het platteland bevinden en de meeste vroedvrouwen voorkomen in de steden.
6.2.1 Vroedvrouwen
169
VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw, p 130. Het onderscheid dat gemaakt werd tussen stad en platteland gebeurde aan de hand van de volkstelling op genomen in het werk van S. Vrielinck. Hierbij werd 5000 inwoners als grens genomen tussen een stad(je) en een lokaliteit op het platteland. Zie: VRIELINCK (S.). De Territoriale indeling van België (1795-1963): bestuursgeografisch en statisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechterlijk). Leuven, Universitaire pers, 2000, 3 vol. 170
- 64 -
In dit stuk wordt onderzocht of er in de 19de eeuw een nieuwe ‘klasse’ van vroedvrouwen ontstond. De hypothese is dat deze nieuwe groep van vroedvrouwen in de 19de eeuw jonger zijn, niet noodzakelijk getrouwd zijn en geschoold zijn.
Leeftijd Van 38 van de 40 vroedvrouwen werd er informatie over de leeftijd vermeld in de dossiers.
Tabel 1: Leeftijd van de vroedvrouwen Leeftijdscategorie
Aantal
21-30
8
31-40
10
41-50
10
51-60
6
61-70
4
71-80
0
Totaal:
38
Uit de tabel kunnen we afleiden dat meer dan de helft van de vroedvrouwen, namelijk 20 van de 38, tussen 31 en 50 jaar oud zijn. Dit weerspiegelt zich ook in de gemiddelde leeftijd die 42.5 jaar is. Volledigheidshalve werd ook de mediaan berekend daar het gemiddelde gevoelig is voor uitersten. De mediaan is 41 jaar, wat dus niet erg afwijkt van de gemiddelde leeftijd.
- 65 -
Het is moeilijk uit zo’n steekproef conclusies te trekken. Vooral omdat de gegevens zich beperken tot een momentopname en we via deze bronnen bijvoorbeeld niet kunnen achterhalen op welke leeftijd de vroedvrouwen hun beroep begonnen uit te oefenen. Maar ik vind het echter toch opvallend dat 8 van de 37 vroedvrouwen jonger zijn dan 30 jaar of 30 jaar zijn. Deze vroedvrouwen waren meer bepaald 29, 30 en twee keer 21,26 en 28 jaar oud. Uit de getuigenis van Marie Callewaert kunnen we afleiden dat ze aan 19-jarige leeftijd leerling-vroedvrouw was in het moederhuis in Brugge.171 Deze vroedvrouwen zijn dus vroeg begonnen met het uitoefenen van hun beroep. We kunnen echter vergelijken met de gemiddelde leeftijd van vroedvrouwen vermeld in het artikel van C. Vandenbroeke. Uit een enquête van het arrondissement Brugge en Ieper uit 1804 bleek dat de gemiddelde leeftijd van vroedvrouwen 56.2 jaar was, de mediaan was 55.5 jaar.172 Als we dit vergelijken met de gemiddelde leeftijd van de vroedvrouwen terug gevonden in de weerhouden bronnen dan zijn de vroedvrouwen in deze studie duidelijk jonger dan die opgenomen in de enquête van 1804.
10 van de 38 vroedvrouwen in deze studie hadden een leeftijd tussen 31 en 40 jaar. De gemiddelde huwelijksleeftijd voor vrouwen in Oost-Vlaanderen in 1860-62 was 28.5 jaar, voor West-Vlaanderen 29.1 jaar173. Deze 10 vrouwen passen zodoende ook niet echt in het plaatje van een oudere, rijpere vrouw zonder kleine kinderen. Het is namelijk tussen 31 en 40 jaar dat die vrouwen als ze getrouwd zijn, waarschijnlijk kleine kinderen zullen hebben. De helft van de vroedvrouwen in mijn bronnen is jonger dan 40 jaar. Ik meen dan ook dat voor de helft van de vroedvrouwen in mijn studie het plaatje van de oudere grijze vrouw die al kinderen gehad had, niet opgaat. Dit gegeven samen met de lage gemiddelde leeftijd wijzen erop dat vroedvrouwen jonger zijn dan in het Ancien Regime. Verder onderzoek is nodig om dit beter te kunnen staven.
Burgerlijke staat
171
A.R.Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 754, dossiernr 43. VANDENBROEKE (C.). Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17 de – 19de eeuw). In: Bijdragen tot de geschiedenis, 60, p 145. 173 Op het eind van de 19de eeuw daalt de huwelijksleeftijd wel tot ongeveer 26 jaar voor West- en OostVlaanderen. Er moet ook opgemerkt worden dat er binnen de provincies grote regionale verschillen waren. Zie: DEVOS (I.). Marraige and economic conditions in Belguim since 1700, pp 101-133. 172
- 66 -
Voor 31 van de 40 vroedvrouwen hebben we gegevens omtrent hun burgerlijke staat. Voor 9 vroedvrouwen werd dit niet vermeld in het gerechterlijk dossier, deze werden dan ook buiten beschouwing gelaten. We merken dat zo goed als alle vroedvrouwen getrouwd zijn. 25 van de 31 vroedvrouwen zijn getrouwd en 2 vroedvrouwen zijn weduwe geworden. 4 vroedvrouwen zijn echter niet getrouwd. Dit leid ik af uit het gegevens dat wanneer men vraagt naar hun afkomst of burgerlijke staat, men verwijst naar de ouders. Er werd wel niet expliciet vermeld dat deze vrouwen niet getrouwd zijn. Een voorbeeld: „Elisabet Lange, fille de Paul Lange et de Marie Croque, age de cinquante deux ans, naissance de Flessingue, profession femme sage de cette ville.‟174 Wat opgemerkt moet worden is dat 1 van deze 4 vrouwen nog zeer jong is, namelijk 21 jaar oud. Het is niet ongeloofwaardig dat deze vrouw nog niet getrouwd was door haar jonge leeftijd. Zoals reeds vermeld was de gemiddelde huwelijksleeftijd toen nog vrij hoog en kan het zijn dat zij gewoon nog niet toe was aan trouwen. De andere vrouwen waren respectievelijk 39, 43 en 52 jaar oud. Voor wat deze vrouwen betreft kunnen we er al meer vanuit gaan dat ze ongetrouwd door het leven gingen. Desondanks dat het overgrote deel van de vroedvrouw getrouwd zijn, trouwden 3 vroedvrouwen niet. Ook in de Thesis van E. Reussens trouwden 3 van de 31 onderzochte vroedvrouwen niet.175 Dit kan gezien worden als een aanwijzing dat getrouwd zijn geen sluitende voorwaarde meer was in de 19de eeuw. In het werk van Gelis komt aan bod dat een vaste voorwaarde was dat vroedvrouwen getrouwd moesten zijn en dat op het eind van de 18de eeuw daarin enige verandering komt. Dan accepteert men ook dat de dochter van de oude vroedvrouw haar plaats inneemt.176 In verschillende lokale studies worden ook de familiale banden van vroedvrouwen opgemerkt, 1/3
van
de
vroedvrouwen
zou
familiale
relaties
hebben
met
iemand
uit
de
‘gezondheidssector’, zijnde een dochter of vrouw van een chirurgijn of een dochter van een vroedvrouw.177 De familialebanden die vroedvrouwen zouden hebben met andere leden van de gezondheidssector is moeilijk terug te vinden met deze bronnen. We vinden echter wel 1 vroedvrouw terug die getrouwd is met een arts. Verder kan het ook zijn dat er zich 2 zussen
174
A.R.Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 211, dossiernr 2244. REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 76. 176 GELIS (J.). De boom en de vrucht, p 170. 177 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 107. 175
- 67 -
bevinden tussen deze vrouwen die de vroedkunde uitoefenden maar dit is zeker niet zeker. De twee vrouwen hebben dezelfde achternaam en woonden in dezelfde stad.
Scholingsgraad Van 37 van de 40 vroedvrouwen hebben we informatie omtrent de scholingsgraad. Deze informatie is gebaseerd op het handtekenen van de getuigenis. Op het einde van het afleggen van de getuigenis werd er gevraagd aan de getuige om mee te ondertekenen. Wanneer de getuigen dit niet deden werd er een reden bij vermeld. Zo vermelde men dat men niet kon lezen of schrijven, niet kon schrijven, niet kon tekenen. Dit geeft ons, zij het weliswaar beperkt, een inzicht in de mogelijke scholingsgraad. 37 vroedvrouwen ondertekenden hun verklaring. Waaruit we toch een bepaalde scholingsgraad kunnen afleiden. Slechts 3 van de 37 vroedvrouwen ondertekenden hun getuigenis niet. Bij 2 van de vroedvrouwen die niet ondertekenden werd er vermeld dat ze niet konden handtekenen. Deze 2 vrouwen waren beide van enige leeftijd namelijk 64 en 70 jaar. Het zou dus ook goed mogelijk kunnen zijn dat ze fysiek geen handtekening meer konden zetten door hun hoge leeftijd. Slechts 1 vroedvrouw verklaart niet te kunnen schrijven, deze vrouw is echter ook al 56 jaar en het zou ook kunnen zijn dat ze wel kan lezen maar niet schrijven. Voor de groep van vroedvrouwen in deze studie kunnen we aannemen dat deze een hoge of toch op z’n minst een zekere scholingsgraad kenden. Dit ondersteund zodoende de indruk van een opgeleide verloskundige in de 19de eeuw.
Stad of platteland Voor 19 lokaliteiten op het platteland hebben we informatie over vroedvrouwen. Men zou kunnen verwachten dat door het vestigingsbeleid de vroedvrouwen op het platteland jonger waren dan in de steden. Deze vrouwen waren echter zeker niet de jongste, waardoor dit misschien als een aanwijzing kan gezien worden dat het vestigingsbeleid werkte. Ook voor 13 steden vinden we vroedvrouwen terug die daar hun verblijfplaats hadden. Voor 2 steden Waasmunster en Brugge vinden we meerdere vroedvrouwen terug. In waasmunster zijn 2 vroedvrouwen actief en dit verspreid over een periode van 10 jaar. Deze twee vrouwen hebben dezelfde familienaam en kunnen misschien familie zijn van elkaar. In Brugge vinden we 4 vroedvrouwen terug waarvan we er 3 verspreid zijn in een periode van 10 jaar. Hier moet bijgevoegd worden dat 4 vroedvrouwen elkaar kenden van de vroedvrouwenopleiding in het Sint-janshospitaal in Brugge. Dit kan dus ook voor enige
- 68 -
vertekening zorgen. Uiteraard kan het ook zijn dat grote steden en zeker steden waarin er een vroedvrouwenschool gevestigd is, een hoge concentratie vroedvrouwen kende. Maar ook op het platteland zijn er lokaliteiten waarin er meerdere vroedvrouwen voorkomen en dat ook binnen een periode van 10 jaar. Het is natuurlijk altijd mogelijk dat de vroedvrouwen elkaar hebben opgevolgd. We zien dat de vroedvrouwen gelijk verspreid zijn over platteland en stad. 18 vroedvrouwen hebben zich op het platteland gevestigd en 19 in een stad. Toch zien we een lichte concentratie van vroedvrouwen in een stad als Brugge waar 4 vroedvrouwen terug te vinden zijn. De gelijke verspreiding van vroedvrouwen tussen platteland en stad kan er op wijzen dat niet alle vroedvrouwen terug naar de stad keerden nadat de verplichte periode om zich op het platteland te vestigen verlopen was. Het kan een indicatie zijn dat het vestigingsbeleid voor een deel werkte. Tot deze conclusie kwam ook E. Reussens, in haar studie paste ze de levensloopanalyse tot op 30 vroedvrouwen. Slechts 3 van de 30 vroedvrouwen in haar studie verhuisden naar de stad.178
Besluit Het profiel dat uit de bronnen naar voor komt van de vroedvrouw is dat van een vroedvrouw die 42 jaar is, getrouwd en geschoold is. Uit de informatie voorhanden in deze studie blijkt dat de helft van de vroedvrouwen jonger is dan 40 jaar. De helft van de vroedvrouwen is zodoende geen oudere, rijpe vrouw en heeft waarschijnlijk nog kleine kinderen om voor te zorgen. Hieruit lijkt dan ook te volgen dat de vroedvrouw in de 19de eeuw jonger was dan in het Ancien Regime. Dit kan eventueel een gevolg zijn van de maximumleeftijd van 30 jaar voor de inschrijving in een vroedvrouwenschool.179 Vroedvrouwen waren zoals in het Ancien Regime zo goed als allemaal getrouwd. 4 vroedvrouwen echter waren niet getrouwd. Opmerkelijk is dat zo goed als alle vroedvrouwen geschoold zijn. Dit lijkt er op te wijzen dat er in de 19de eeuw weldegelijk een ‘geschoolde verloskundige’ ontstond. Vroedvrouwen beperkten zich ook niet alleen tot de steden. Zoals werd aangetoond bevonden ze zich verspreid over het platteland, met een lichte concentratie in de steden. 178
REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 128. Er moet opgemerkt worden dat men wel nog een opleiding kon volgen bij een gediplomeerde vroedvrouw en zo een examen afleggen bij de provinciale geneeskundige commissie. Zie: 179
- 69 -
6.2.2 Achterwaarsters In dit stuk wordt onderzocht of de traditionele dorpsvroedvrouw blijft verder bestaan in de 19de eeuw. De traditionele dorpsvroedvrouw die getypeerd wordt als een oudere getrouwde vrouw was of als een weduwe, die zelf al kinderen gehad had. 180 Er wordt zodoende na gegaan of de achterwaarster een oudere vrouw is, getrouwd (geweest) is en of ze ongeschoold is. 24 illegale vroedvrouwen werden terug gevonden in de gerechtelijke dossiers.
Leeftijd De traditionele dorpsvroedvrouw als het oudere vrouwtje is typerend voor de beeldvorming maar is dit ook terug te vinden in de bronnen? Van 23 van de 24 achterwaarsters hebben we informatie over hun leeftijd.
Tabel 2: Leeftijd van de achterwaarsters Leeftijdscategorie
Aantal
21-30
1
31-40
3
41-50
2
51-60
7
61-70
9
71-80
2
Totaal
23
In de tabel valt af te lezen dat meer dan de helft van de achterwaarsters tussen 51 en 80 jaar oud zijn, meer bepaald 18 van de 23. Opvallend is dat er slechts één achterwaarsters terug te vinden is in de leeftijdcategorie 20 tot 30 jaar. De jongste is Charlotte Cannoor en is 29
180
DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 214.
- 70 -
jaar, gevolgd door Pelagia Hoornaert uit Sint-Jacobs kappele die 34 jaar oud is. Twee vrouwen zijn al op zeer hoge leeftijd en zijn respectievelijk 71 en 76 jaar oud. Dit wordt dan ook weerspiegeld in de gemiddelde leeftijd, deze is namelijk 55.6 jaar. De mediaan ligt iets hoger namelijk 58 jaar. De gemiddelde leeftijd van de achterwaarster is zo blijkt vrij hoog. De hoge leeftijd van de achterwaarsters in de bronnen lijkt de bestaande typische beeldvorming van het oude vrouwtje te bevestigen.
Burgerlijke staat Van 20 van de 24 achterwaarster is er informatie voorhanden betreffende de burgerlijke staat. Voor 4 vrouwen werd de burgerlijke staat niet in de bronnen vermeld. Er moet echter opgemerkt worden dat deze vrouwen allemaal minimum 61 jaar oud waren. Het kan dus heel goed zijn dat als deze vrouwen nooit getrouwd zijn men door hun hoge leeftijd niet meer kan verwijzen naar hun ouders daar deze allang gestorven zouden zijn. Het is echter via deze gerechtelijke bronnen niet te achterhalen of ze ooit getrouwd zijn geweest en daarom worden deze vrouwen ook buiten beschouwing gelaten. Het overgrote deel van deze vrouwen was getrouwd; respectievelijk 14 van de 20 vrouwen. 2 van de 14 vrouwen waren weduwe geworden en hertrouwd. 4 vrouwen waren weduwe. De algemene voorwaarde om een vroedvrouw te kunnen zijn, namelijk dat men moest getrouwd (geweest) zijn, lijkt bevestigd te worden in en door deze bronnen.
Scholingsgraad Betreffende de scholingsgraad van de illegale vroedvrouw is er voor 19 van de 24 vrouwen informatie voorhanden. Voor 5 achterwaarsters werd dit niet vermeld in de bronnen. Voor de 19 andere achterwaarsters werd dit wel vermeld en daaruit blijkt dat alle 19 achterwaarsters verklaren niet te naamtekenen of niet te kunnen schrijven. De unanimiteit van de bronnen inzake de gegevens die voorhanden zijn lijkt dan ook significant. Het beeld van de ‘ongeschoolde’ vroedvrouw lijkt dan ook zeer letterlijk te worden bevestigd.
Stad of platteland In de lezing van de literatuur over het vroedvrouwenberoep, lijkt er een als het ware een ‘dictatuur’ te bestaan van de illegale vroedvrouw op het platteland. Op het platteland zou de achterwaarster de plak zwaaien. De informatie die in de bronnen vermeld wordt geeft een meer genuanceerd beeld. Zo zijn 11 achterwaarsters afkomstig van het platteland. Terwijl 10
- 71 -
illegale vroedvrouwen hun verblijfplaats in een stad hebben. Hieruit blijkt dat de focus die men legt op het platteland, waar de achterwaarster de plak zou zwaaien, de illegale vroedvrouwen die zich in de stad bevinden uit het oog doet verliezen.
Besluit Het profiel dat naar voor komt uit de bronnen van de achterwaarster is dat van een oudere vrouw om en bij de 56 jaar. Ze is getrouwd (geweest) en kan niet schrijven. Men vindt deze vrouwen niet alleen terug op het platteland maar ook in de steden.
6.2.3 Vergelijking van het profiel De bedoeling is de hypothese te toetsen die vooropgesteld werd. Waarbij er door de professionalisering van de vroedvrouwenopleiding een nieuwe klasse van vroedvrouwen ontstaan was in de 19de eeuw die jonger was, geschoold en niet noodzakelijk getrouwd was. De traditionele dorpsvroedvrouw bleef verder door leven in de achterwaarster van de 19de eeuw. Deze vrouw was een oudere rijpe vrouw die getrouwd (geweest) was en ongeschoold was. De gemiddelde leeftijd van de vroedvrouwen in de bronnen is 42 jaar. De gemiddelde leeftijd van de achterwaarsters in de bronnen is 57 jaar. Dit is een verschil van 15 jaar waaruit ik dan ook concludeer dat officiële vroedvrouwen wel degelijk jonger zijn dan de illegale vroedvrouwen. Uit de bronnen kan er ook afgeleid worden dat vroedvrouwen vroeger begonnen met het uitoefenen van hun beroep. In de bronnen zijn er namelijk 5 vroedvrouwen die jonger zijn dan 30 terwijl er zich enkel één achterwaarster in deze leeftijdcategorie bevind. De jongste achterwaarster die in de bronnen vermeld wordt is 29 jaar oud terwijl de jongste vroedvrouw 21 jaar oud is. 181 Het verschil in leeftijd kan eventueel een gevolg zijn van het feit dat men zich vanaf 18 jaar en slechts tot 30 jaar kon inschrijven in een vroedvrouwenschool. Uit de thesis van E. Reussens blijkt dat de gemiddelde leeftijd van inschrijving in de vroedvrouwenschool in Gent 19 jaar was.182 Een logisch gevolg hiervan is
181
Omdat zoals in de het vorige hoofdstuk vermeld de informatie betreffende de achterwaarster zo goed als geheel afkomstig is van achterwaarsters uit de tweede helft van de 19 de eeuw, heb ik ook de gemiddelde leeftijd van vroedvrouwen opgedeeld. Voor de eerste helft van de 19 de eeuw was de gemiddelde leeftijd van de vroedvrouwen 48 jaar terwijl dit voor de tweede helft van de 19 de eeuw 40 jaar was. Omdat er nog altijd een wezenlijk verschil was tussen de gemiddelde leeftijd van de achterwaarsters en die van de vroedvrouwen over beide periodes heb ik dit in mijn studie ongedeeld gelaten. 182 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 47.
- 72 -
dat de vroedvrouwen die deze opleidingen volgden jonger zijn dan de beginnende achterwaarster. Een duidelijk en groot verschil tussen de vroedvrouwen en de achterwaarster was de scholingsgraad. Slechts enkele vroedvrouwen konden niet tekenen maar alle illegale vroedvrouwen echter verklaarden niet te kunnen tekenen. Dit lijkt zodoende een sterke aanwijzing dat er een duidelijke scheiding is tussen ongeschoolde illegale vroedvrouw en de officiële vroedvrouw die een geschoolde verloskundige is. Het kenmerk dat een vroedvrouw getrouwd moet zijn blijkt voor zowel de officiële als voor de illegale vroedvrouw op te gaan. Zowel de vroedvrouwen als de achterwaarsters zijn voor het overgrote deel getrouwd of getrouwd geweest. Opmerkelijk is wel dat we bij de achterwaarster geen vrouwen terugvinden die niet getrouwd zijn geweest. Terwijl bij de vroedvrouwen er wel bij 4 vroedvrouwen zijn die niet getrouwd zijn geweest. Aanvullend hierbij is de voorwaarde dat men zelf kinderen moest gehad hebben. Voor de vroedvrouwen hebben we hieromtrent zo goed als geen informatie. Enkel voor 3 van de 40 vroedvrouwen werd er terug gevonden dat ze geen kinderen hadden. Voor de andere 37 is het via deze bronnen niet mogelijk dit te achterhalen. Voor 7 achterwaarsters echter hebben we hier wel informatie over. Slechts 1 achterwaarster van deze 7 heeft geen kinderen. Voor de andere 6 vind ik terug dat ze minimum 1 kind hadden. Er zijn echter verschillende aanwijzingen dat achterwaarsters veel kinderen hadden. Zo zou er Antionia D’Cen 6 kinderen hebben183 en Julie Nachtegaele 9 kinderen hebben184. Louise Declerq heeft maar 2 levende kinderen meer maar is wel al 6 keer bevallen.185 En in één dossier verklaart de vroedvrouw Marie Watton dat de achterwaarster, Barbara Vanovervelde, veel kinderen heeft gehad.186 Ik
meen
dat
de
‘primaire
voorwaarde’
voor
het
uitoefenen
van
het
vroedvrouwenberoep namelijk dat men zelf kinderen moet gehad hebben, voor achterwaarsters blijft bestaan. Hun expertise en de erkenning van de gemeenschap om dit uit te oefenen, haalde men uit (eigen) ervaring. Terwijl de officiële vroedvrouw meer en meer de erkenning verkreeg uit de opleiding die men gevolgd had waardoor het voor haar niet meer noodzakelijk was dat ze getrouwd was en kinderen had.
Klasse 183
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 620, dossiernr. 6078. A.R Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 185 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. 186 A.R.Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr 7453. 184
- 73 -
Aansluitend bij het ‘profiel’ van de vroedvrouw en de achterwaarster, is er vervolgens enige aandacht voor de maatschappelijke klasse waartoe deze behoren. Er is echter alleen voor de achterwaarsters voldoende informatie voorhanden waardoor een werkelijke vergelijking onmogelijk was. De informatie betreffende de maatschappelijke klasse bij de vroedvrouwen baseert zich vooral op reeds bestaand en voorgaand onderzoek. Het nader onderzoeken van de maatschappelijke klasse van de achterwaarsters gebeurt vooral op basis van het opgegeven beroep.
In de bronnen is er een verschil tussen de vroedvrouwen en de achterwaarsters. De vroedvrouwen gaven als beroep enkel en alleen vroedvrouw op. Terwijl de achterwaarsters, zoals voordien aangetoond, niet allemaal achterwaarster als beroep opgaven. Slechts drie achterwaarsters gaven enkel en alleen achterwaarster op als beroep, verschillende andere vrouwen echter gaven twee beroepen op zoals Marie Troch die naaister en achterwaarster was.187 De overige vrouwen oefenden verschillende beroepen uit. Uit de verschillende beroepen die weergegeven worden in tabel 3 blijkt dat deze vrouwen tot de lagere klasse behoorden. Dit werd bevestigd door de criminele statistiek van drie achterwaarsters. Bij Louise Declerq werd vermeld dat ze behoort tot de lage klasse en behoeftig is. 188 Bij Julie Nachtegale werd vermeld dat ze niet genoeg bestaansmiddelen had.189 Het zelfde is terug te vinden in de criminele statistiek van Marie Verbanck.190
Tabel 3: Beroep van de achterwaarsters Beroep
Aantal
Huishoudster
2
Spinster
3
Werkvrouw
9
Spoelmaakster
2
Sulfersteckmaakster
1
Naaister
2
187
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 652, dossiernr. 7207. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. 189 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 190 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. 188
- 74 -
Vlasbereidster
1
Achterwaarster
3
Totaal
23
Er is slechts voor twee vroedvrouwen een verwijzing terug te vinden in de bronnen tot welke klasse men ze rekende in de 19de eeuw. Zowel bij Sidonie Baro 191 als bij Theresia van De Woestijne192 werd er in de criminele statistiek vermeld dat ze tot de middenklasse behoorden. Bij Eulalie van Dycke vinden we echter ook een verwijzing dat ze Frans en Nederlands kan schrijven wat natuurlijk ook een mogelijke indicatie voor het behoren tot de hogere klasse is.193
Het is moeilijk om dit te veralgemenen voor de gehele groep vroedvrouwen. Er kan echter toch gezegd worden voor de stelling dat vroedvrouwen uit de 19de vooral uit de middenklasse stamden. Zo komt er in het werk van Donnison aanbod dat men het vroedvrouwenberoep in de 19de eeuw in Groot-Brittannië ging voorstellen als een eerbaar beroep voor ongetrouwde vrouwen uit de middenklasse.194 Vervolgens is er nog de thesis van Reussens waaruit blijkt dat de vroedvrouwenkandidaten voor de vroedvrouwenopleiding in Gent op het eind van de 19de eeuw en aan het begin van de 20ste eeuw uit welstellende gezinnen komen.195 De aangehaalde bemerkingen zouden er op kunnen opwijzen dat niet alleen het profiel van de vroedvrouwen verschilde maar ook de klasse waaruit deze vrouwen afkomstig waren. De vroedvrouwen waren voor wat betreft de 19de eeuw afkomstig uit en behoorden tot de middenklasse terwijl de achterwaarsters voor diezelfde periode behoorden tot de lagere sociale klassen.
Besluit
191
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 558, dossiernr. 2586. 193 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Brugge, dossiernr. 2609. 194 DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 33. 195 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 50. 192
- 75 -
„Het beeld van de dorpvroedvrouw die eerst een moeder was van een groot gezin en later een arme die van de openbare liefdadigheid leefde, komt aardig overeen met de werkelijkheid.‟196 Dit citaat van J. Gelis lijkt zodoende ook op te gaan voor de achterwaarster in de 19de eeuw. Het lijkt dat door de professionalisering van de opleiding er in de 19de eeuw een nieuwe ‘klasse’ van vroedvrouwen ontstond die wezenlijk verschilde met de traditionele dorpsvroedvrouw van de 18de eeuw en de eeuwen voorheen. De officieel geschoolde vroedvrouwen waren jonger, niet noodzakelijk getrouwd, en behoorden tot de middenklasse. De traditionele dorpsvroedvrouw bleef echter voortbestaan onder de vorm van de illegale vroedvrouw, de achterwaarster. De kenmerken van de traditionele dorpsvroedvrouw uit de 18de eeuw zullen dan teruggevonden worden in de illegale vroedvrouw van de 19de eeuw. De achterwaarster in de 19de eeuw was een oudere, rijpe vrouw uit de lagere maatschappelijke klasse. Verder was ze getrouwd (geweest) en hebben de kinderen waarschijnlijk het huis al verlaten. Deze vrouw heeft geen officiële opleiding genoten en heeft doorheen de praktijk en ervaring ‘de stiel’ geleerd.
6.3 Beroep In dit hoofdstuk is het de bedoeling na te gaan wat het vroedvrouwenberoep allemaal inhield en meer specifiek of er verschillen zijn in wat de vroedvrouw uitvoerden en wat de 196
GELIS (J.). De boom en de vrucht, p 171-173.
- 76 -
achterwaarster uitvoerde. Hierbij komen ook de afspraken die gemaakt werden betreffende de geboorte aan bod en is er aandacht voor de motieven waarom men een achterwaarster of vroedvrouw (ver)kiest.
6.3.1 Afspraken In dit onderdeel is er aandacht voor de afspraken die gemaakt werden betreffende de bevalling en of hier enige verschillen in op te maken zijn tussen de vroedvrouw en de achterwaarster. Dit onderdeel slaat echter enkel op de afspraken die gemaakt werden voor een ‘thuisbevalling’. De afspraken die gemaakt werden om bij iemand anders te bevallen, waarbij er zodoende sprake kan zijn van een pension voor zwangere vrouwen, wordt in het tweede deel besproken. Uit verschillende vermeldingen in de weerhouden bronnen blijkt dat het de gewoonte was dat men enige tijd voor de geboorte de vroedvrouw op de hoogte stelde. Men vraagt namelijk systematisch aan de verdachten of ze de vroedvrouw hadden verwittigd. De verdachten zullen zodoende proberen aantonen dat ze dit gedaan hadden of verklaren dat ze er van overtuigd waren dat ze nog tijd genoeg hadden. Men maakte zodoende ‘een afspraak’ waarbij men rond een bepaalde periode om de vroedvrouw zou zenden. In de dossiers komt er een opmerkelijk verschil tussen de vroedvrouw en de achterwaarsters naar voor. Vroedvrouwen vermelden verschillende keren in hun getuigenis dat het de gewoonte is dat men hen een enige tijd op voorhand verwittigd. Zo verklaart Constantia Luyse: „Telkens heeft die vrouw mij verwittigd eenen geruime tijd te vooren. ‟t Is te zeggen eenen maand of drie min of meer gelijk de menschen allemaal doen.‟197 Soms volgt daarbij de verklaring dat wanneer men dit niet doet men riskeert dat ze niet aanwezig kan zijn tijdens de bevalling. „Natuurlijk vragen de vrouwen die in dien staat zijn de vroedvrouw eenigen tijd op voorhand, om zeker te zijn van haar te hebben. Had zij zoo niet gedaan dan had zij telkens geriskeerd te hebben van mij niet thuis te vinden.‟198
197 198
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 688, dossiernr. 7347. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 688, dossiernr.7347.
- 77 -
Voor de weinige artsen die in deze context in de dossiers terug te vinden zijn, zijn er ook een aanwijzingen dat men ook voor de bijstand van een arts tijdens de bevalling voordien een afspraak maakte. Doutreligne Gustaf verklaart dat: „Despriet had mij door gaandelijk gevraagd om zijne vrouw ter nood bij te staan.‟199
Dit is iets wat we niet terug vinden bij de achterwaarsters. Achterwaarsters werden zoals het blijkt uit de bronnen op het moment zelf geroepen. Er moet opgemerkt worden dat dit zeker ook bij de vroedvrouwen zo kon gebeurden. De context van de bronnen (i.e kindermoord) zorgde ervoor dat bijna alle verdachten hun zwangerschap geheim probeerden houden. Het is dan ook pas wanneer men de verdachte ontdekt wanneer deze aan het bevallen was of juist erna dat men om een vroedvrouw of achterwaarster zond. Het blijft echter wel opvallend dat we geen verwijzingen vinden bij de groep van achterwaarsters dat men normaal wel afspraken maakte. Er zijn echter nog andere aanwijzingen dat dit voor achterwaarsters niet de gewoonte was dat ze op voorhand ‘geboekte’ werden. Zo blijkt uit de verklaring van Anne Polet die getuigt over de geboorte van een ander kind vier jaar voor de kindermoord waarop het dossier betrekking heeft. „De dochter van der steen had mij niet gevraegd voor haer bij te staen in haer kinderbed waer van kwestie. Ik ben op den laatsen oogehblick ontboden geweest.‟200 Ook in de dossiers in verband met onwettige uitoefening van de vroedkunde vinden we dit terug. Stefanie Willems verklaarde dat: „Ik heb voor kinderbed de betichte geropen. Ik had de vroedvrouw gevraagd maar op het laatste was het te laat.‟201 Een zelfde aanwijzing vinden we terug in de getuigenis van Romanie Weehaeghe. „Ik had gedacht den doktoor te doen roepen, maar daar mijn kind daar op zeer korte tijd was deed ik Julie Nachtegeale roepen zij was nauwelijks in huis of het kind was er en zij verloste mij.‟202 Uit deze aanwijzingen blijkt dat men de achterwaarster meer ‘last minute’ liet roepen dan de vroedvrouw. Men had zoals bleek uit de getuigenis van Stefanie Willems de 199
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 588, dossiernr. 5818. 201 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 202 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 200
- 78 -
vroedvrouw al gevraagd maar kon haar door de vaart van de bevalling niet meer gaan halen. Waarop men Julie Nachtegaele, de illegale vroedvrouw ging halen. Dit brengt ons bij de redenen waarom men voor een vroedvrouw ofwel een achterwaarster koos.
6.3.2 Motieven In dit onderdeel worden de redenen bekeken om te kiezen voor een achterwaarster dan wel een vroedvrouw. Wanneer we de literatuur bekijken dan lijkt het niet onlogisch dat achterwaarsters het gros van de bevallingen zouden uitvoeren. Ze zouden tegen een lager tarief werken dan de vroedvrouw en deden daarbij nog verschillende huishoudelijke taken. Vervolgens zal nagegaan worden of we dit ook kunnen toetsen aan de voorhanden zijnde informatie in de bronnen.
Beschikbaarheid Één van de redenen die de getuigen in het correctioneel dossiers van Julie Nachtegaele opgaven was dat de ‘officiële vroedvrouw’ te ver woonde, dat ze niet op tijd aanwezig was voor de bevalling. Rosalie Versele verklaart dat ze Julie Nachtegaele heeft laten roepen omdat: „dat wij moesten om de vroedvrouw gaan zou moeder en kind somtijds kunnen dood zijn vooraleer zij daar is daar wij omtrent een uur van hare woning zijn en dat zij maar slecht kan gaan.‟203 In de getuigenis van Mathilde Mufaux komt eenzelfde aanwijzing aanbod. „Over drij maanden kwam ik in het kraambed daar het er gauw op toe ging en wij zo ver van eene vroedvrouw verwijderd zijn, deed ik aanstonds Julie Nachtegaele roepen en deze vrouw bracht mijn kind.‟204 Romanie Van Weehaeghe verklaarde in dezelfde trend dat ze al drie keer bevallen is en dat ze bij de eerste twee bevallingen de vroedvrouw had verwittigd. De vroedvrouw kwam echter steeds te laat waardoor deze enkel nog de nageboorte moest verlossen. Romanie verklaarde dan ook dat ze bij haar derde zwangerschap de arts had verwittigd maar dat ze omdat er geen
203 204
A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019.
- 79 -
tijd was om Julie gezonden had. In het gerechterlijk onderzoek gaat men na hoe lang het duurt vooraleer men in Kruishoutem of in Nazareth is en men beaamde dat het een uur wandelen is.
Een tweede reden die men opgeeft waarom men zond om de achterwaarsters, is dat de vroedvrouw het te ‘druk’ heeft. „het gebeurd ook dat als men om de vroedvrouw gaat dat ze niet thuis is daar zij alleen is voor geheel de gemeente‟205 Dat een vroedvrouw vaak alleen instond voor vijf of meer gemeentes is ook terug te vinden in het artikel van Velle.206 Vroedvrouwen konden dus zeer druk bezet zijn. Dit is ook terug te vinden in de kindermoorddossiers. Zo vinden we in een getuigenverklaring: „De vroedvrouw kon niet weg en raadde de moeder aan een om iemand anders te zenden of een accoucheur te doen halen.‟207 Er zijn enkele verwijzingen dat vroedvrouwen van de ene verlossing naar de andere gaan. Zo werd Caroline Vandeweghe „bezig zijnde met hare ambt te verrichten‟ gevraagd door de vader van de verdachte om zich te begeven naar zijn huis.208 Een gelijkaardig situatie vinden we terug bij Barbara Sion die na de verdachte te hebben onderzocht, zich naar een ander huis moet begeven waar er een andere vrouw op het punt stond te bevallen.209 Ook de voorheen vermelde verklaring van Constantia Luyse dat wanneer men haar niet verwittigde, men riskeert dat ze niet aanwezig kan zijn, lijkt erop te wijzen dat vroedvrouwen druk bezet waren.
Uit twee correctionele dossiers voor het onwettig uitoefenen van de vroedkunde blijkt dat beide achterwaarsters in de directe omgeving van hun woonplaats hun diensten verleenden. Julie Nachtegeale woonde in de ‘wijk Tapuit’ een wijk tussen Kruishoutem en Nazareth en het was ook daar dat ze de meeste van de verlossingen verrichte. Marie Verbanck woonde in de voetweg in Gent waar ze twee vrouwen verloste, de andere drie vrouwen die ze hielp woonden allemaal in het stalhof wat slechts een straat verder is van haar woonplaats. Een mogelijke reden waarom men geen afspraak maakte met achterwaarsters zou kunnen zijn dat deze zich in de directe omgeving bevonden en het zodoende gemakkelijk was ze op het 205
A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 84. 207 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 558, dossiernr. 2586. 208 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 394, dossiernr. 4116. 209 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 604, dossiernr. 5958. 206
- 80 -
ogenblik zelf nog te verwittigen. Een vroedvrouw moest vaak instaan voor een hele gemeente waardoor als men haar bij de bevalling aanwezig wou hebben het aangewezen was deze op voorhand te verwittigen. Voor verder onderzoek zou het interessant kunnen zijn om na te gaan of de ‘werkruimte’ van achterwaarsters inderdaad beperkter is dan die van vroedvrouwen.
In de vraagstelling van deze studie werd er opgenomen dat er onderzocht zou worden of de vroedvrouwen beter gekend waren bij mannen dan achterwaarsters. Uiteindelijk bleek dat dit moeilijk te onderzoeken was en dat er weinig overtuigende conclusies hieruit afgeleid konden worden. Uit de thesis van Hierman bleek dat het merendeel van de verdachten in de dossiers hun zwangerschap hadden proberen te verbergen. Het is dan ook pas wanneer men de verdachte vond in barensnood of na de bevalling dat men om iemand zond. Wanneer men op dat moment de verdachte ontdekt is er vaak sprake van een soort van ‘noodgeval’ waarbij men vaak mensen die zich dicht in de buurt bevinden gaat halen. Er zijn dan ook verschillende buurvrouwen ter hulp geroepen geweest. In deze context is het zodoende moeilijk te bepalen of mannen de achterwaarsters in de omgeving kenden. Voor de bronnen werden achterwaarsters inderdaad meer gehaald door vrouwen dan door mannen. En de vroedvrouw werd dan weer meer gehaald door mannen dan door vrouwen maar speelt de afstand hierin geen belangrijke rol? Als achterwaarsters zoals aangetoond meer actief waren in hun directe omgeving dan werden ze misschien meer gehaald door vrouwen omdat deze dan sneller terug waren bij de verdachte om deze verder te verzorgen. Terwijl mannen vaker om de ‘verder verwijderde vroedvrouw’ gingen omdat het niet erg was als deze wat langer weg bleven. Zo werd Barbara Vanovervelde om 1 uur gehaald door de zus van de verdachte terwijl de vroedvrouw Marie Watton om 1.30 gehaald werd door de broers van de verdachte.210 Een verdere opmerking is dat de mannen in de dossiers, vaak familieleden van de verdachte of knechten, gezonden werden om die vrouw te halen. De vraag kan dan gesteld worden of men er echt op de hoogte van was of deze vrouw een vroedvrouw dan wel een achterwaarster was. Ik meen dan ook dat met dit soort bronnen er op deze vraag geen voldoende sluitend antwoord kan gegeven worden.
210
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 7453.
- 81 -
Betaling In de literatuur werd opgemerkt dat het vroedvrouwenberoep niet meer zou kunnen zijn dan een bijverdienste.211 De cijfers echter betreffende de hoeveelheid bevallingen die een vroedvrouw per jaar verricht en welk tarief een vroedvrouw kreeg per bevalling verschilt van studie tot studie. Zo zouden in 1888 vroedvrouwen in Namen ongeveer 10 frank krijgen per bevalling en verschilde de hoeveelheid verrichte bevallingen naargelang arrondissement.212 Het merendeel wijst in de richting van 2 tot 5 frank per bevalling. 213 vroedvrouwen in het West-Vlaamse dorpje Deerlijk 2 frank.
214
In 1890 kregen
Maar hoeveel kreeg de
illegale vroedvrouw voor haar werk? In het artikel van Defraeye komt aanbod dat achterwaarsters zo goed als gratis werkten, voor wat eten en wat geld.215 Ook in het werk van Donnison wordt opgemerkt dat de illegale vroedvrouw verkozen werd omdat ze goedkoper zou zijn dan de vroedvrouw.216 Als ze inderdaad hun diensten voor een habbekrats aanboden dan waren ze zeker geduchte concurrentes voor (officiële)vroedvrouwen. Dit lijkt voor een deel te worden bevestigd. In het correctionele dossier van Julie Nachtegaele werd verschillend malen opgemerkt dat Julie niets vroeg voor haar diensten en dat men mocht geven wat men wilde. Eugenie De Coster verklaarde: „Julie Nachtegaele heeft geen beloning gevraagd en ik heb haar gene gegeven. Alhoewel arm doet zij dit uit naastenlieventheid.‟217 Behalve deze ene vrouw echter gaven de andere vrouwen haar wel een vergoeding. De vergoeding die ze kreeg bestond vaak uit wat aardappelen of brood. Van 4 vrouwen van de 7 kreeg ze ook wat geld, dit schommelde van 2 tot 3 frank. Opmerkelijk is dat hoewel ze geen vergoeding vroeg ze toch het zelfde bedrag kreeg als wat in de literatuur vermelde wordt als het gangbare tarief voor vroedvrouwen was. Uit het gerechterlijk dossier van Marie Verbanck bleek dat ze 5 tot 6 frank kreeg voor haar diensten. Er moet echter erbij vermeld worden dat ze samenwerkte met een arts, dit zou
211
CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, pp 214. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 79. 213 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 89. SCHROOYEN (W.). Bakers en vroedvrouwen in Essen en omgeving. In: De Spycker, 1983, 40, 3-4,p 85. DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 218. 214 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 115. 215 DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p119. 216 DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 186. 217 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 212
- 82 -
zodoende mogelijk gedeeld kunnen worden door de twee.218 De vergoeding die Marie en Julie kregen lijken dezelfde te zijn als die van de vroedvrouw. In de weerhouden bronnen is er echter wel een vermelding terug te vinden dat de diensten van de vroedvrouw of arts te duur zijn. Dit blijkt uit de getuigenis van Rosalie Versele die verklaard dat de vroedvrouw en de arts te duur zijn. Deze vrouw is echter wel dezelfde vrouw die Julie geen vergoeding heeft gegeven voor haar werk. „zij rekent ook te veel aan de arme mensen voor een kinderbed en aan de vrouw van cruyshautem moeten wij maar geven wat we willen.‟ „als men een doctoor vraagt moet men dan nog een vrouwpersoon hebben en dat is kostelijck‟219 Er lijkt niet zo’n groot verschil te zijn tussen de vergoeding die achterwaarsters en vroedvrouwen kregen voor hun hulp. De vergoeding die men kreeg per bevalling schommelde tussen de 2 en 5 frank. Dat een vrouw Julie niet betaalde voor haar diensten en 2 andere vrouwen enkel brood en aardappelen gaven, is niet noodzakelijk eigen aan de achterwaarster. Zo werd er in verschillende studies opgemerkt dat vroedvrouwen ook bevallingen verrichten zonder enige vergoeding te ontvangen.220 In de weerhouden bronnen kwam dit ook aanbod. De vroedvrouw Eulalie Vandamme verklaarde over de verdachte: „Zij vertrok zeggende gij zult algelijk nog uw geld krijgen. Zij sprak van haar vorig kinderbed die zij nooit betaald heeft.‟221 In het werk van Gelis werd opgemerkt dat tot de 18de eeuw het niet gebruikelijk was dat de hulpverleensters een geldelijke vergoeding kregen. Geld was immers schaars in een plattelandsgemeenschap. Als men al een vergoeding kreeg werd dit in natura gegeven. Vanaf de 18de eeuw deden zich hieromtrent veranderingen voor. Door de professionalisering van de opleiding, wilden vroedvrouwen van hun opleiding een beroep maken en wenste men zodoende een geldelijke vergoeding. De traditionele dorpsvroedvrouwen zouden nog lang weerstand hebben geboden tegen de concurrentie van de officiële vroedvrouwen en vroedmeesters maar geleidelijk aan veranderden de mentaliteit ook bij hun.
222
Het is in dit
onderzoek niet uit te maken of vroedvrouwen enkel een geldelijke vergoeding aannamen. De 218
A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 220 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 92. DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 115. 221 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 707, dossiernr. 8. 222 GELIS (J.). De boom en de vrucht, p 174. 219
- 83 -
verwijzingen naar de vergoedingen in natura bij Julie Nachtegeale kunnen echter er op wijzen dat bepaalde gebruiken uit het Ancien Regime blijven voortbestaan en dat niet alleen de kenmerken maar ook de gebruiken van de traditionele dorpsvroedvrouw verder leven in de achterwaarster van de 19de eeuw.
Inhoud van het beroep In het werk van J. Donnison is terug te vinden dat de ongeschoolde vroedvrouw, ‘the handywomen‟ vaak naast de verzorging van moeder en kind meerdere huishoudelijke taken verrichten.223 Dit gaf hen een wezenlijk concurrentievoordeel. Ook in het werk van H. Defraeye werd dit voor de achterwaarsters van de 20ste eeuw vermeld.224 Directe aanwijzingen naar de uitvoering van deze huishoudelijke taken werden niet terug gevonden in de gerechtelijke dossiers. Wat er echter wel systematisch terug te vinden is, is dat achterwaarsters voor een bepaalde periode moeder en kind bleven verzorgen. Dit verschilt gronding met de gevonden informatie betreffende de vroedvrouwen. Vroedvrouwen leken enkel bezoekjes af te leggen. Zo valt uit de verklaring van Sophie Barraf af te leiden dat ze na de bevalling, drie bezoeken aflegde.225 Dit vinden we ook terug bij Marie Zuartier die na de bevalling twee bezoeken aflegde.226 Bij Flourum Van Walle is er eenzelfde verwijzing terug te vinden.227 Volgens een verwijzing in de getuigenis van Valentine De schepper waren zulke bezoekjes niet algemeen. Valentine verklaarde dat ze de verdachte niet meer is gaan opzoeken omdat men haar niet verzocht had en omdat moeder en kind het goed stelden.
228
Voor de
enkele artsen die in de dossiers in die context aan bod komen is er eenzelfde trend op te merken. De artsen gingen ook maar ongeveer twee maal de kraamvrouw en haar pasgeboren kind bezoeken.
In tegen stelling tot de vroedvrouwen, verbleven de achterwaarsters voor een langere periode bij moeder en kind. In de bronnen wordt er gesproken over het verzorgen van moeder en kind. Zo bleek uit de verklaring van Marie Van Ranst:
223
DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 186. DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen, p 119. 225 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 641, dossiernr. 3233. 226 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 742, dossiernr. 79. 227 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 593, dossiernr. 5857. 228 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 614, dossiernr. 6026. 224
- 84 -
„De vrijdag voor de jaarmarkt in den morgend verzorgde ik de vrouw van Joseph Basteels op de beestemarkt alhier die in het kinderbed was en die door Sidonie Baro verlost geweest was.‟229 Marie Troch verbleef al zes dagen in de woning van Van Der Stompel om mevrouw Van der Stompel te ‘achterwaren’ wanneer men haar verklaring kwam afnemen.230 Louise Verstraete verbleef twee dagen bij de familie Verplaetze voor men haar ondervroeg. Ze had slechts twee keer de woning verlaten en dat maar telkens voor een half uurtje. 231 Dit lijken indicaties te zijn dat achterwaarsters niet alleen vrouwen verlossen maar dat ze ook meer een ‘kraamverzorgster’ was. Waarbij ze moeder en kind na de geboorte verzorgde. Vooral uit de verklaring van Marie Van Ranst kwam dit aanbod. De vroedvrouw Sidonie Baro had de vrouw verlost terwijl zij de vrouw na de bevalling verzorgde. En toch … Het vroedvrouwentijdschrift gaf als verklaring van de erbarmelijke materiële situatie de oneerlijke concurrentie van de ongeschoolde bakers.232 Ook de medische kringen hoopten dat de locale overheden meer deden tegen de matrones en hoopten zo de economische situatie van de vroedvrouwen te verbeteren.233 Als de voorgaande motieven in rekening gebracht worden dan lijkt de achterwaarsters een concurrentievoordeel te hebben. Ze waren – zo lijkt het – meer beschikbaar dan de vroedvrouw. De vroedvrouw had vaak meerder gemeentes onder haar hoede en was zodoende verder verwijderd en drukbezet en zodoende minder toegankelijk. Wat dan weer het pluspunt van de achterwaarster was, deze woonde vlak bij en was toegankelijker. Men kreeg ook meer ‘waar’ voor zen geld. Achterwaarster verrichtten ook huishoudelijke taken en verbleven langer in de woning om moeder en kind te verzorgen. Toch werd bij mij de indruk opgewekt dat wanneer men het zich kon veroorloven en wanneer men de afstand kon overbruggen, men liever geschoolde hulp had, zijnde het nu een vroedvrouw of een arts. Zo blijkt uit de getuigenis van mevrouw Spriet dat ze gedacht had nog om de arts te zenden maar ze daar van afzagen omdat Louise Declerq dreigde om dan te vertrekken. Uit de
229
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 652, dossiernr. 7207. 231 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 644, dossiernr. 7141. 232 DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 145. 233 VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19 de eeuw, p 79. 230
- 85 -
getuigenis van de arts blijkt dat men het hem ook al gevraagd had. 234 Uit het correctionele dossier tegen Julie Nachtegeale zijn 6 van de 7 vrouwen bij vorige bevallingen bijgestaan door een vroedvrouw. Één van de vrouwen getuigt dat Julie haar ook 3 jaar geleden eens verlost heeft maar dat de volgende verlossingen door de vroedvrouw verricht waren geweest. Als redenen waarom men uiteindelijk om Julie gezonden heeft blijkt dat 2 vrouwen verklaren dat er geen tijd was om de vroedvrouw te halen omdat ze te ver woonde. 2 andere vrouwen geven als reden op dat de vroedvrouw bij vorige bevallingen telkens te laat kwam.235 Het lijkt dus eerder uit noodzaak te zijn geweest dat deze vrouwen een achterwaarster lieten komen. De vraag kan ook gesteld worden waarom men nog om een vroedvrouw zond wanneer men al een achterwaarster had verwittigd. Zo verwittigde men eerst Marie De Cabooser en pas later wordt de vroedvrouw Joanna Vandeweghe verwittigd.236 Het zou kunnen dat men eerst de achterwaarster verwittigde die ook dicht in de buurt woont voor het geval dat de vroedvrouw niet thuis is, geen tijd had of te laat komt. Er is echter meer onderzoek nodig om hierin een beter inzicht te krijgen.
6.3.3 Hoofdberoep of bijberoep? De vraag of men van het vroedvrouwenberoep kon leven is een reeds vele malen gesteld. In de literatuur maar ook door eigentijdse getuigen werd vaak opgemerkt dat de verloning voor vroedvrouwen beneden alle peil was. Vroedvrouwen zouden zoals reeds hierboven vermeld tussen 2 en 5 frank verdienen per bevallingen. Vroedvrouwen zouden zodoende slechts een jaarinkomen van 65 à 70 fr. hebben gehad. Daarbij kwam nog een dalend geboortecijfer en het stijgend aantal vroedvrouwen. Er werd dan ook opgemerkt dat dit slechts als een bijverdienste gezien kon worden.237 Vele vroedvrouwen zochten dan ook een bijberoep, uit de thesis van E. Reussens blijkt dat 7 van de 31 onderzochte vroedvrouwen een bijberoep hadden. E. Reussens merkt op dat afgezien van 1 vroedvrouw al deze vrouwen dit bijberoep hadden toen ze nog niet getrouwd waren. Dit leidt de auteur er toe dat men een aanvullend inkomen nodig had om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.238
234
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 236 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, Doos 394, dossiernr. 4116. 237 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 214. 238 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 106. 235
- 86 -
Vroedvrouwen hadden onder andere door de professionalisering van de opleiding, van het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling hun beroep gemaakt. Men kon echter niet leven van dit beroep alleen waardoor men bijkomende inkomsten nodig had. Maar wat met de achterwaarsters? Was het ‘achterwaren’ hun hoofdberoep of was dit echter slechts een bijberoep dat men occasioneel uitvoerde? Door het feit dat het ‘achterwaren’ onwettig was, kan er niet direct vanuit gegaan worden dat alle beroepen die opgegeven werden de hoofdberoepen waren en dat het achterwaren slechts een bijberoep was. Het lijkt in vele gevallen inderdaad zo te zijn. Door de informatie in de dossiers voorhanden blijkt dat vele achterwaarsters verschillende ‘beroepen’ combineerden. Waarbij het ‘achterwaren’ slechts een onderdeel van is. Zo blijkt uit de getuigenis van Indora Vandenbroeck dat ze „om als na gewoonte sulferstekken te verkopen‟ was toen de verdachte haar vroeg of ze bij haar mocht bevallen. 239 Louise Verstraete heeft niet alleen met haar man een herberg in een getuigenis verklaarde ze ook nog eens dat ze naar „t‟huis weergekeerd om mijn voorschoot te halen om te gaan werken in het vlas‟.240 Uit het dossier blijk dat Louise Declerq bij verschillende mensen gaat dienen, dat ze ook wast en naait en dat ze dikwijls geweest is „als achterwaring bij verschillende personen‟ is geweest.241 Uit de getuigenis van Francisca Wijmeels blijkt dat zij overdag gaat gaan schoonmaken. 242 Dit zijn verschillende aanwijzingen dat het ‘achterwaren’ meer uitgeoefend werd als bijberoep dan echt als hoofdberoep. Uit het gerechterlijk onderzoek gevoerd naar de onwettige uitoefening van vroedkunde van Julie Nachtegaele blijkt dat ze in de periode van 27/7/1891 tot 7/2/1892 dus een periode van 7 maanden, slechts 7 verlossingen heeft gedaan.243 Ook voor Marie Verbanck komt via het gerechterlijk onderzoek aanbod dat ze in 4 maanden 5 verlossingen heeft gedaan.244 Victiore Kogge zou in 2 maanden 3 verlossingen gedaan hebben.245 Julie Nachtegaele zou slechts 9,5 frank en wat brood verdient hebben in 7 maanden en Marie Verbanck zou 21 frank verdient hebben in 4 maanden, er vanuit gaande dat het
239
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 543, dossiernr. 5381. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 644, dossiernr. 7141. 241 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. 242 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 699, dossiernr. 7388. 243 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 244 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. 245 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Brugge, dossiernr. 17352. 240
- 87 -
gerechterlijk onderzoek iedere onwettige verlossing heeft bloot gelegd. 246 Julie Nachtegaele had daarbij nog eens 9 kinderen te voeden. Het lijkt dan ook zeer onlogisch dat dit haar hoofdberoep en enige bron van inkomsten was. Volgens J. Donnison combineerden de illegale vroedvrouw, het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling met het verzorgen van zieken, het opbaren van de doden en welk werk dan ook dat hen wat geld zou opbrengen.247 Dat achterwaarsters ook de doden zouden opbaren vinden we ook terug voor België in het werk van D. De Keyzer.248
Opvallend is dat in de verklaringen van de vroedvrouwen er geen verwijzingen te vinden zijn naar andere activiteiten los van het vroedvrouwenberoep. Er zijn verschillende verwijzingen dat men om haar zond wanneer ze bezig was een andere vrouw te verlossen, dat ze geraadpleegd werden om een zwangerschap vast te stellen en dat ze onlangs bevallen vrouwen bezocht, maar er zijn geen verwijzingen in de weerhouden bronnen die er op kunnen wijzen
dat
vroedvrouwen
nog
andere
beroepsactiviteiten
hadden
los
van
het
vroedvrouwenberoep. Het vroedvrouwen beroep was dan ook zeer waarschijnlijk hun hoofdberoep. De bijkomende inkomsten nodig om zich te onderhouden konden zoals aangetoond in de thesis van E. Reussens aangevuld worden door bijberoepen of door inkomens van familie of echtgenoot.249 Zo is er ook terug te vinden dat de man van de vroedvrouw Marie Zuartier een herberg had.250
Besluit Achterwaarsters leken slechts occasioneel te ‘achterwaren’. De verschillende vermeldingen van andere nevenactiviteiten zoals wassen, dienen enzo meer lijkt er op te wijzen dat het achterwaren voor deze vrouwen slechts een bijberoep was. Wanneer de kans zich voordeed dan hielpen ze de vrouwen die hun hulp nodig hadden. Door het occasionele karakter en de kleinere ruimte waarin ze het achterwaren uitoefenden, waren ze meer beschikbaar dan de vroedvrouw. De vroedvrouw daarentegen had van het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling haar hoofdberoep gemaakt. Doordat dit voor vroedvrouwen hun 246
De reden waarom Marie Verbanck meer kreeg per bevalling (ze kreeg ongeveer 5 frank terwijl Julie Nachtegaele maar ongeveer 2 frank kreeg) kan zijn omdat ze samenwerkte met een arts en dit misschien met hem moest delen. 247 DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 8. 248 DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 82. 249 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 106. 250 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 742, dossiernr. 79.
- 88 -
hoofdactiviteit was en dat ze vaak een grotere werkruimte had dan de achterwaarster, was het zodoende nodig dat als men haar diensten wenste, ze op tijd verwittigd werd. Tussen het achterwaren en het vroedvrouwenberoep kan er eventueel sprake zijn van een arbeidsdifferentiatie waarbij de vroedvrouw enkel de kraamvrouw tijdens de bevalling verloste. De achterwaarster echter kon eventueel de kraamvrouw helpen verlossen maar verzorgde vooral moeder en kind ook na de bevalling. De achterwaarster kan zodoende gezien ook worden alsook een kraamverzorgster.
6.4 Concurrentie of samenwerking? In de literatuur staat er één aspect centraal als men het heeft over vroedvrouwen en de illegale vroedvrouwen namelijk de concurrentie tussen die twee. De illegale vroedvrouw, de wilde baker zou het op het platteland de plak zwaaien en het merendeel van de bevallingen leiden. Dit beeld is hoofdzakelijk gebaseerd op de kritieken van artsen en artikels uit het ‘vroedvrouwentijdschrift’. De verwijzingen hieromtrent in de weerhouden bronnen van dit onderzoek tonen aan dat een genuanceerd beeld nodig is.
Uit de bronnen blijkt dat er niet alleen concurrentie tussen beide groepen was maar dat er ook sprake kan zijn van enige vorm van samenwerking. Seraphine Parmentier vermeldde in haar verklaring dat ook een vroedvrouw gebruikt maakte van haar ‘pension’. Deze vroedvrouw zou drie of vier meisjes bij haar laten verblijven hebben.251 Een samenwerking op dit vlak lijkt niet onaannemelijk. Het zou namelijk de vroedvrouw de mogelijkheid hebben geboden om deze ‘klanten’ toch ter dienst te zijn zonder de last en zonder de inkomsten ervan te verliezen. Deze vaak ongetrouwde vrouwen zochten een plaats waar ze tot de bevalling konden verblijven. Door het samenwerken met Seraphine gingen deze vrouwen niet naar andere concurrenten zoals een vroedvrouw of achterwaarster die wel een pension had. Het is moeilijk te achterhalen maar waarschijnlijk zal de achterwaarster een vergoeding hebben gekregen voor de dagen dat de meisjes bij haar verbleven terwijl de vroedvrouw een vergoeding kreeg voor de bevalling. Over het fenomeen van pension voor zwangere vrouwen wordt in het tweede deel dieper in gegaan.
251
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 594, dossiernr. 5864.
- 89 -
Tussen de achterwaarster Marie Van Ranst en de vroedvrouw Sidonie Baro is er ook sprake van enige vorm van samenwerking. Uit de verklaring van Marie bleek dat Sidonie mevrouw Basteels verlost had terwijl Marie deze verzorgde. Uit de verklaring bleek ook dat toen Sidonie mevrouw Basteels kwam nakijken ze een babbeltje maakte met de achterwaarster. Het gesprek ging erover dat de zus van de vroedvrouw haar voet had bezeerd waardoor deze niet zou kunnen dansen op de komende jaarmarkt. Van zware concurrenten zou je iets anders verwachten dan een vriendschappelijke babbel.252 Een meer genuanceerd standpunt is aangewezen waarbij er ruimte gelaten moet worden voor eventuele samenwerking tussen de vroedvrouw en de achterwaarster. Dit wil echter niet zeggen dat het allemaal koek en ei is tussen de vroedvrouw en de achterwaarster. Er zijn wel degelijk sporen van concurrentie tussen de twee groepen terug te vinden. Een derde concurrent mag ook niet uit het oog verloren worden, namelijk de arts. Deze driehoeksverhouding is soms moeilijk te ontmaskeren. De opmerking van B. Beyens dat wanneer een arts voldoende inkomsten heeft, hij zich minder met vroedkunde zal inlaten, lijkt zeer aannemelijk.253 Zo laat de ene arts een vroedvrouw roepen wanneer hij merkt dat de verdachte juist bevallen is terwijl de andere arts zelf de nageboorte zal verlossen. Het is dan ook zeer moeilijk te bepalen wanneer artsen directe concurrenten werden van de vroedvrouw of achterwaarster. In het correctionele dossier tegen Marie Verbanck bleek echter dat samenwerking tussen een achterwaarster en een arts mogelijk was. Marie verloste namelijk alleen de vrouwen waarop de volgende dag de arts Vrielienk de vrouwen kwam nakijken en hen onderzocht om na te gaan of alles goed was. In één bepaald geval had de arts zelf een vrouw verlost en had Marie hem geassisteerd. In het dossiers is er echter geen verklaring van de betreffende arts te vinden, hij werd ook niet opgenomen in de lijst van getuigen waardoor het lijkt alsof hij nooit verhoord is. Deze zaak kwam aan het licht door twee brieven van vroedvrouwen, gericht aan de commissaris om hem aan te manen deze vrouw gerechterlijk te vervolgen. In de brieven werd er niets vermeld met betrekking tot doktor Vrielienk. 254 Deze samenwerking tussen arts en achterwaarster werd ook in de 20ste eeuw aangeklaagd door het vroedvrouwentijdschrift. Men verweet de arts dat ze samenspanden met de ongeschoolde
252
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 133. 254 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. 253
- 90 -
baker. De illegale vroedvrouwen zouden de bevalling begeleiden en de artsen zouden achteraf het geboortebriefje tekenen. 255 In het correctionele dossier tegen Julie Nachtegeale is er niet terug te vinden door wie men het onderzoek startte. Er is enkel een vermelding dat de politiecommissaris van Nazareth vernomen heeft dat Julie onwettig het ambt van vroedkunde uitoefende. Het zou echter wel goed kunnen dat een vroedvrouw dit aangeklaagd had. Uit de verklaringen van 6 vrouwen die Julie heeft helpen verlossen bleek namelijk dat ze eigenlijk de vroedvrouw al gevraagd hadden maar dat het uiteindelijk Julie was die hen verlost had. Of dat ze voor wat betreft vorige zwangerschappen telkens verlost zijn geweest door de vroedvrouw maar nu Julie hadden ontboden. Het is zodoende waarschijnlijk dat de vroedvrouw dit aangeklaagd had daar ze zeker klanten had verloren aan Julie. Er is echter geen verklaring van een vroedvrouw terug te vinden in het dossier.256 Wat opmerkelijk is bij deze twee correctionele dossiers is dat de achterwaarsters niet alleen de vroedkunde onwettig uitoefende maar in een bepaalde mate een stap verder gingen. Zo verloste Julie niet alleen vrouwen, ze verloste meer bepaald vrouwen die voordien ‘klant’ waren van de vroedvrouw bij vorige geboortes. In twee gevallen verloste ze vrouwen die voordien een ‘afspraak’ hadden gemaakt met de vroedvrouw voor die welbepaalde geboorte. Louise Declerq was zoals we vernomen in het kindermoorddossier ook veroordeeld geweest voor de onwettige uitoefening van vroedkunde. Ook zij, zo vernamen we uit het dossier ‘stal’ klanten van een arts.257 Een gelijksoortige grens werd overschreden door Marie Verbanck, door samen te werken met een arts betekende ze een serieuze bedreiging voor de vroedvrouwen. De mogelijke langere verzorging door de achterwaarster gecombineerd met de medische kennis van de arts en dit voor een ‘spotprijs’ van 5 frank, maakten van haar een zeer geduchte concurrentie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat twee vroedvrouwen uit de buurt de politiecommissaris persoonlijk aanschreven en aanmaanden om deze te vervolgen. Dit leidde tot de bedenking of er geen spreekwoordelijke grens was. De achterwaarster werd gedoogde zolang ze hun territorium niet overschreden. Men gedoogde dat ze ‘achterwaren’ zolang ze geen klanten inpikten met andere woorden zolang ze geen wezenlijke bedreiging vormden.
255
DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 145. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 80019. 257 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 736, dossiernr. 37. 256
- 91 -
Dat achterwaarsters goed beseften dat wat ze deden onwettig was bleek uit de verklaring van Marie Verbanck die vervolgd werd voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde. Zij had dan ook verklaard dat ze wist dat ze geen ‘machtiging’ had (cf. supra).258 Dit bleek ook uit de verklaring van de vroedvrouw Marie Watton waarbij Barbara Vanovervelde de verdachte niet wou helpen omdat ze wist dat Marie onderweg was. Barbara lijkt ook een stap terug te nemen door te vertrekken wanneer de vroedvrouw aankomt. 259 Er is hier dus wel een aanwijzing naar concurrentie maar van een zogenaamde superieure positie van de achterwaarster, waar deze de plak zou zwaaien, is hier weinig te merken. Het lijkt eerder alsof de achterwaarster ‘haar plaats kende’ en een stap terug zette. Het vertrekken wanneer men een arts of vroedvrouw ging halen kan ook een middel zijn om hun positie te verzekeren. Zo dreigde Louise Declerq te vertrekken wanneer men er een arts wou bijhalen. Uiteindelijk had men blijkbaar liever de zorgen van Louise en besloot men geen arts te halen. Even opmerken dat de verwijzingen naar concurrentie tussen vroedvrouw en achterwaarster zich zo goed als enkel in een stedelijke context voordoen. Enkel Julie Nachtegeale is in een meer landelijke context te plaatsen. Ze woont echter in een wijk tussen Kruishoutem en Nazareth, wat twee stedelijke centra zijn. Het is dan ook van de vroedvrouw uit Kruishoutem dat ze klanten heeft ingenomen. Enkel de verwijzing naar concurrentie tussen Eulalia Vandamme en Sophie Bayens speelt zich af in een landelijke context. Zo vroeg de verdachte aan Eulalia Vandamme of het waar was dat zij gezegd had dat enkel ‘de zwarte piet’ Sophie Bayens belast was van om haar te komen. De vroedvrouw reageert hierop dat zij zoiets nooit gezegd heeft en dat wie haar wil om haar moet zenden. Als dit effectief een openbaar gerucht was, dan kon het de vroedvrouw veel klanten doen verliezen. Sophie Bayens kon zo eventueel alle gemakkelijke bevallingen voor haar rekening nemen en enkel wanneer ze een moeilijke bevalling voorzag om de vroedvrouw gaan.
In het artikel van H. Defraeye probeerde men de geschiedenis van de vroedvrouwen in het West-Vlaamse dorpje Deerlijk te reconstrueren. Voor de 19de eeuw en 20ste eeuw komen er verschillende biografieën van vroedvrouwen maar ook van achterwaarsters aanbod. Dit werd aangevuld met anekdotes en getuigenissen. Opmerkelijk echter is dat er geen verwijzingen terug te vinden zijn naar concurrentie tussen de vroedvrouwen en achterwaarsters van in die gemeente. Er zijn wel verwijzingen naar het feit dat de 258 259
A.R Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Gent, dossiernr. 95124. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 7453.
- 92 -
gediplomeerde vroedvrouw moest inspringen waar de achterwaarster een moeilijke bevalling voorzag en dat ze inderdaad wel zaken moest recht zetten die de achterwaarster had gedaan uit onwetendheid of slordigheid.260
Een genuanceerd beeld is nodig met genoeg ruimte voor concurrentie maar ook voor de samenwerking tussen achterwaarster en vroedvrouw. Een eenzijdige indruk van harde concurrentie tussen de twee lijkt niet op te gaan. Samenwerking was mogelijk alsook het gedogen van elkaar. Om een beter inzicht te hebben in de ‘concurrentiepositie’ van de twee groepen en wie de meeste bevallingen begeleidde is verder onderzoek nodig. Een studie naar wie een boreling liet dopen of aangaf aan de burgerlijke kan hiervoor stand nuttig zijn. Het was namelijk de gewoonte dat de vroedvrouw of achterwaarster de boreling aangaf bij de burgerlijke stand en liet dopen. Een onderzoek naar deze vrouwen en de frequentie waarbij zij in de parochieregisters of in de akten van de burgerlijke stand voortkwamen kan een beter inzicht geven in wie het meeste bevallingen leidden. Het kan zo een wezenlijk inzicht geven in de concurrentiepositie en de machtsrelatie tussen de twee groepen.
6.5 Besluit In de 19de eeuw ontstond er een duidelijker tweedeling van de hulpverleenster die vrouwen bijstond tijdens de bevalling. Door de professionalisering van de opleiding ontstond er in de 19de eeuw een opgeleide verloskundige die wezenlijk verschilde van haar ongeschoolde tegenspeelster. De gediplomeerde vroedvrouw was geschoold, doorgaans jonger dan haar ongeschoolde collega en was niet noodzakelijk getrouwd. De illegale vroedvrouw was ongeschoold, was een oudere vrouw en was getrouwd of getrouwd geweest. De tweedeling in deze groep manifesteerde zich in de benaming en in zelfidentificatie. De illegale vroedvrouw noemde zichzelf en werd ook door andere achterwaarster genoemd. Een onderscheid werd gemaakt door haarzelf alsook door de rest van de samenleving. Wanneer de concepten van het criminologisch vierkant er bij genomen worden, blijkt het belang van de sociale constructie van criminaliteit. Het is pas nadat de nationale reglementering tot stand zijn gekomen en nadat er genoeg officiële vroedvrouwen zijn om een onderscheid te kunnen maken, dat er geleidelijk iets ontstaat als de onwettige uitoefening van 260
DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen. In: Derlike 3 maandelijks tijdschrift van heemkundige kring Dorp en Toren Deerlijk, XVIII, 1996, 4, p 117.
- 93 -
vroedkunde. Deze sociale constructie die gedurende de 19de eeuw ontstond zorgde ervoor dat voor een grote groep vrouwen een deel van hun activiteiten gecriminaliseerd werd. Zoals hierboven vermeld resulteerde deze tweedeling ook in een andere benaming die men zichzelf gaf. De beweegredenen waarom al dan niet voor een achterwaarster gekozen werd waren drieledig. De eerste was kostprijs. In de literatuur werd vermeld dat achterwaarsters tegen een lager tarief vrouwen verloste, dit werd gedeeltelijk bevestigd in de bronnen. Een tweede reden was dat de vroedvrouw vaak een veel ruimer werkterrein had dan de achterwaarster. Hierdoor moest de vroedvrouw grotere afstanden overbruggen en had ze het veel drukker dan de achterwaarster. De beschikbaarheid van de achterwaarster was dan ook een groot voordeel. De derde reden wat in het voordeel van de achterwaarster speelde was het verschil in inhoud van het beroep. Vroedvrouwen ‘beperkten’ hun diensten tot het bijstaan van de moeder tijdens de bevalling en vervolgens enkele ‘check-ups’ om moeder en kind na te kijken. Een achterwaarster had een veel ruimer takenpakket, zij verbleef vaak enkele dagen na de geboorte in de woning waar ze moeder en kind verzorgde. Ze vervulde soms ook enkel de taak als kraamverzorgster waarbij de verlossing overgelaten werd aan de vroedvrouw of arts en ze deze daarin bijstond. De samenwerking die er kon zijn tussen achterwaarster en arts en vroedvrouw biedt ook een mogelijke verklaring voor de weinige vervolgingen van de onwettige uitoefening van de vroedkunde. Misdaad en misdaad controle in een samenleving is namelijk het product van actie, reactie en reactie. Er zijn tal van reactie mogelijkheden op een criminele handeling. Wanneer artsen en vroedvrouwen dus samenwerken met een achterwaarster is er zodoende wel een reactie op een handeling van een achterwaarster maar het is echter geen reactie die automatisch leidt tot een gerechterlijk onderzoek. Wanneer er echter een ‘grens’ wordt overschreden dan komt hierop een reactie die mogelijk wel kan leiden tot een gerechterlijk onderzoek. Een voorbeeld zijn de 2 brieven van vroedvrouwen naar een commissaris in Gent om Marie Verbanck gerechterlijk te laten vervolgen.
Een simplistisch beeld van de achterwaarster als de ongebreidelde concurrente van de vroedvrouw lijkt dan ook niet op te gaan. Er was ook ruimte voor samenwerking waarbij de vroedvrouw optrad als verloskundige en de achterwaarster de rol van kraamverzorgster op zich nam. Een genuanceerd beeld en verder onderzoek zijn nodig om een beter inzicht te krijgen in de onderlinge concurrentie en machtsrelaties.
- 94 -
7. Deel II: Legaal vs. Illegale activiteiten
In dit tweede deel van deze studie is er aandacht voor de legale en illegale activiteiten van vroedvrouwen en achterwaarsters. Het is hierbij de bedoeling een bijdrage te leveren om een beter inzicht te krijgen in wat een vroedvrouw of achterwaarster allemaal deed en in de maatschappelijke rol die ze vervulden. In het eerste onderdeel worden de verschillende legale nevenactiviteiten van hoofdzakelijk vroedvrouwen belicht.
In het laatste onderdeel is er aandacht voor de illegale activiteiten van de vroedvrouw en achterwaarster. Meer bepaald hun rol in het fenomeen van pensions voor zwangere vrouwen, te vondeling leggen en het uitvoeren van een abortus of andere contraceptieve middelen. Ook hier is er aandacht voor de eventuele verschillen tussen de twee groepen.
In het vorige deel werd reeds vermeld hoe weinig vroedvrouwen verdienden. Vroedvrouwen zouden tussen de 2 en 5 frank verdienen per verrichte bevalling. Hierbij kwam nog dat vanaf 1880 het aantal geboorten per vroedvrouw daalde door een dalend
- 95 -
geboortecijfer en een stijging van het absolute aantal vroedvrouwen. Volgens Celis zou dit een daling van het inkomen betekenen daar de dalende bezettingsgraad van vroedvrouwen niet gecompenseerd werd door een hoger honorarium. Dit liet de auteur een bijkomende bron van inkomsten vermoeden.261 Zo vermeldde ze in haar artikel dat het relatief hoge aantal advertenties voor vroedvrouw-aborteuse leidt tot de vraag naar de verhouding legale versus illegale activiteiten van vroedvrouwen.262 Dit werd door verschillende auteurs gevolgd waarbij vroedvrouwen abortussen pleegden om hun economische situatie te verbeteren. 263 In navolging van deze opmerking zal ik de verschillende nevenactiviteiten van vroedvrouwen en achterwaarsters die vermeld werden in de weerhouden bronnen belichten.
7.1 Legale nevenactiviteiten van vroedvrouwen In dit hoofdstuk worden bepaalde legale nevenactiviteiten van de vroedvrouwen belicht. De achterwaarsters komen in dit onderdeel niet aanbod daar de uitoefening van vroedkunde onwettig was waardoor achterwaarster zodoende geen ‘legale activiteiten ‘ konden hebben die verbonden waren met het uitoefenen van de vroedkunde. De mogelijke legale bijverdiensten die achterwaarsters hadden werd behandelt in het eerste deel van deze studie. De legale activiteiten van vroedvrouwen moeten echter wel in de context van de gerechterlijke dossiers en dan vooral de kindermoord dossiers gezien worden. Zo worden er drie zaken behandeld: het vast stellen van een zwangerschap, het gerechterlijk lichamelijk onderzoek en de maatschappelijke rol van vroedvrouwen. Deze drie onderwerpen werden gedetermineerd door de context van de bronnen. Een volledig beeld van de verschillende aspecten van het vroedvrouwenberoep en de verschillende activiteiten kan dan ook niet gegeven worden. Ook is het vaak moeilijk af te leiden of deze activiteiten vergoed werden, 261
Opgemerkt moet worden dat voor de bestudeerde periode er zich nog geen daling van het aantal geboortes per vroedvrouw voordeed in West- en Oost-Vlaanderen. Het is pas na 1900 dat in West- en Oost-Vlaanderen het aantal geboortes per vroedvrouw begint te dalen. CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, pp 214-217. 262 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 204. 263 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen, p 218. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 146.
- 96 -
vaak werd dit niet vermeld in de bronnen. Ik meen echter dat door het belichten van deze zaken er een bijdrage wordt geleverd waarbij er een beter inzicht verworven wordt in de verschillende aspecten van het vroedvrouwenberoep.
7.1.1 Het vaststellen van een zwangerschap Het vaststellen van een zwangerschap bleek zeker tot in de 18de eeuw geen sinecure, niet alleen vroedvrouwen maar ook artsen vergisten zich. Het is pas vanaf de vierde maand van de zwangerschap, wanneer de baby begon te bewegen dat er zekerheid was inzake de zwangerschap van de vrouw.264 In de 19de eeuw werd er echter verwacht van leerlingvroedvrouwen dat ze een diagnose konden stellen van het stadium van de zwangerschap.265 Een beroep doen op een vroedvrouw voor het vaststellen van een zwangerschap was zeker niet de gewoonte. Men merkte zelf de veranderingen op in het lichaam. Pas enkele weken/maanden voor de bevalling werd er contact opgenomen met een vroedvrouw. 266 Er werd echter al vanaf de Middeleeuwen een beroep gedaan op vroedvrouwen om een zwangerschap vast te stellen binnen het kader van een gerechterlijk onderzoek. In verband met zedendelicten moesten vroedvrouwen vast stellen of een vrouw nog maagd was of bepalen of ze al dan niet zwanger was of was geweest.267 In de kindermoorddossiers gebruikt in deze studie werd er zodoende ook op de kennis van vroedvrouwen een beroep gedaan, dit komt in het volgende deel aan bod.
In de bronnen is te vinden dat vroedvrouwen gevraagd werden om een zwangerschap vast te stellen. Dit gebeurde in het kader van de ‘ongewenste zwangerschappen’. Vooral werkgevers lieten hun dienstmeid onderzoeken. Men had een sterk vermoeden dat hun dienstmeid zwanger was en als dit bevestigd werd, werden deze uit dienst gestuurd. Ook ouders lieten hun dochter onderzoeken, om zekerheid te verkrijgen of om het geroddel in de omgeving de kop in te drukken. Opgemerkt moet worden dat men ook een vroedvrouw of arts raadpleegde wanneer men een vermoeden had dat de vrouw in kwestie onlangs een kind gebaard had. Maar interessant is dat in de hier volgende voorbeelden het onderzoek had plaats 264
GELIS (J.). De boom en de vrucht, pp 85-88. REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 60. 266 BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 71-72. 267 BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 20-21. 265
- 97 -
gevonden voor de geboorte, dus voor de kindermoord. Dit laat ons de vraag stellen of dit een courant gebeuren was? In 11 dossiers is dit terug te vinden. 2 dossier verwijzen naar vroedvrouwen die dit onderzoek voltrokken rond 1850, in een derde dossier werd een vroedvrouw ook aangesproken om een zwangerschap vast te stellen maar gebeurde dit niet aan de hand van een onderzoek. In 8 dossiers voltrok de arts dit onderzoek. De vroedvrouw Rosalie De Saverleer werd geroepen om de dienstmeid van VandeHaute na te kijken: ten einde naar te zien de gesteltenis van Theresia Pachmeyer, die bij vandenhaute inwoonde en diene dachte sedert eenigen tijd bevrucht te zijn. Het was vandenhaute zelf die mij hiertoe door zijne schoonmoeder had doen roepen, vermits hij niet begeerde de genaemde jonge dochter nog langer in zijn huis te houden.‟268 Ook Marie Van Dale werd gevraagd om de dienstmeid te komen onderzoeken. 269 Dit speelt zich allemaal af in de eerste helft van de 19de eeuw. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werd dit onderzoek geleidelijk aan overgenomen door artsen. Vanaf 1880 voltrokken vooral artsen dit onderzoek en is er slechts zeer sporadisch een verwijzing naar een vroedvrouw terug te vinden. De verwijzing die we nog terug vinden naar een vroedvrouw slaat niet meer op een formeel onderzoek. Zo verklaart de baas van de verdachte: „Ik heb de vroedvrouw van dit gesticht bij het meisje doen komen een of twee keeren om het meisje eens na te zien, zonder dat zij het zelf wist.‟270
Zowel ouders als werkgevers lieten een arts dit onderzoek verrichten. Er is echter iets interessants bij het raadplegen van bepaalde artsen. Vooral wanneer ouders of de verdachte een arts raadpleegde probeerde men de arts om de tuin te leiden. Zo werd de doctor in geneeskunde Charles Tymen geroepen door de verdachte: „… verklaerde mij tevens dat zij mij doen ontbieden had om haer gesteltenis naer te zien en haer eer te redden, vermits men vertelde dat zij zwanger was.‟271 Vier dagen ervoor was de verdachte namelijk onderzocht geweest zoals hierboven vermeld door de vroedvrouw Rosalie De Saveleer. Deze vroedvrouw had verklaard dat de verdachte wel degelijk zwanger was en op het punt stond te bevallen. De verdachte probeerde dan ook 268
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 514, dossiernr. 5148. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 613, dossiernr. 2992. 270 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 722, dossiernr. 7510. 271 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 514, dossiernr. 5148. 269
- 98 -
de arts te misleiden en te zeggen dat ze het ‘water’ had en nooit zwanger geweest was. De arts liet zich niet misleiden maar meende dat de verdachte vijf maanden zwanger was. Terwijl ze zo bleek uit het gerechterlijk onderzoek drie dagen ervoor zoals de vroedvrouw gedacht had bevallen was. Dit was geen alleenstaand geval, in verschillende dossiers zijn zulke verwijzingen terug te vinden waar men de arts om de tuin probeert te leiden. De geneesheer Emiel De Hovere, had bij een vrouw de zwangerschap pas na 5 of 6 maanden pas kunnen vast stellen nadat de vrouw zelf het kind had voelen bewegen. De verdachte verklaarde: ‘Zij ging wel 5 a 6 maanden groot eer hij het kon zeggen. De man en de vrouw deden het mij dit opmerken en zegde dat hij het van mij ook niet zou kunnen zeggen.‟272 Uit de getuigenis van de geneesheer bleek dat hij dit niet ontkende. Hij verklaard dat hij bij die vrouw verschillende weken getwijfeld heeft. Ook bij de verdachte kon hij het niet echt vast stellen en had de verdachte gevraagd binnen enkele weken eens terug te komen. Verwijzingen dat men ook vroedvrouwen probeerde om de tuin te leiden heb ik niet gevonden maar dit kan ook aan de bronnen liggen. Er werd echter in de literatuur al opgemerkt dat artsen vaak over een meer theoretische kennis van de vroedkunde beschikten en minder praktische ervaring.273 Als dit ook toen gekend was dat artsen zich wel eens durfden vergissen, is het goed mogelijk dat men daarom naar een arts ging en niet naar een vroedvrouw.
Het proberen misleiden van een arts of vroedvrouw zou wel eens verbonden kunnen zijn met de certificaten die deze konden afleveren. Vooral de ouders vroegen een bewijs aan de arts dat hun dochter niet zwanger was om het geroddel in de gemeente tegen te gaan. Maar ook binnen het kader van het gerechterlijk onderzoek wenste men een certificaat van de arts om te kunnen voorleggen bij de verdediging van hun dochter. Zij kon immers geen kindermoord gepleegd hebben als ze nooit zwanger was geweest. Zo eiste een moeder van een verdachte dat de arts:
272 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 725, dossiernr. 7527. 273 BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 132. STEVERLYNCK (C.). Als de ooievaar komt, p188.
- 99 -
„schriftelijk den staat mijne dochter zoude vasstellen, om dit geschrift in handen den politie te geven, om te dienen na noodzakelijkheid. De doktor weigerde en raadde ons aan geen gehoor of aandacht te geven aan het klappen van de menschen.‟274 De arts in deze zaak verklaarde dat hij het onnodig achtte en dat de geruchten wel vanzelf zouden stoppen. Het was geen evidentie zo’n medisch certificaat te bekomen. Ook de geneesheer Jan Maertens weigerde de verdachte in de zaak een getuigenschrift waarin stond dat de verdachte niet zwanger was te geven.275 Interessant is echter de vermelding in twee andere dossiers dat men nadat de arts weigerde een certificaat te geven, men bij de vroedvrouw te rade ging. De vroedvrouw Elodie De Lange verklaarde: „… is de moeder van Elodie naar mijn huis gekomen verzoekend met complimenten van doktor Schatteman, hare dochter te willen onderzoeken om een einde te stellen aan de klap van den mensen; ik heb geweigerd en ze is aldan bij den doktor Claerhout die insgelijk geweigerd heeft het te doen.‟276 Bij deze vroedvrouw was het dus niet gelukt een getuigenschrift te verkrijgen. Bij Marie Zuartier echter lukte het blijkbaar wel. „Den 29 maart is de moeder Vermeulen mij komen vragen van een getuigschrift af te geven bestatigende dat hare dochter Romanie niet zwaar geweest was in deze laatste tijden, ik heb eerst geantwoord dat ik dit niet kon bevestigen, aangezien ik hare dochter niet onderzocht had maar de moeder drong zodanig aan (zij zegde dat zij bereid was van te zweren bij al wat er leefde dat hare dochter niet zwaar was geweest) dat ik eindelijk het getuigschrift geschreven heb‟277
Het is moeilijk te achterhalen of dit een courant gebruik was. Uit de meeste kindermoorddossiers bleek dat wanneer men om een certificaat vroeg, men dit niet kreeg. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat wanneer men dit getuigenschrift van arts of vroedvrouw op zak had, zeggende dat men niet zwanger geweest was, het (gerechterlijk) onderzoek gestaakt werd en deze dossiers zodoende nooit tot ons zijn gekomen. Wanneer we even terug denken aan het criminologisch vierkant dan kan het bijvoorbeeld zijn dat wanneer men een kinderlijkje vindt, men een bepaalde vrouw verdenkt maar wanneer deze vrouw met zo’n 274
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 729, dossiernr. 161. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 713, dossiernr. 43. 276 A.R.Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 687, dossiernr 7344 277 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 742, dossiernr. 79. 275
- 100 -
certificaat of getuigenschrift naar voor komt men nooit een gerechterlijk onderzoek begon of het bestaande onderzoek seponeerde. Er komt dus geen reactie van de overheidsinstanties waardoor deze vrouwen nooit vervolgd werden.
Een medisch certificaat verkreeg men ook niet gratis. Uit het werk van K. Velle valt af te leiden dat een medisch certificaat van een arts tussen 2.25 en 9 frank kan kosten.278 Of vroedvrouwen dezelfde certificaten konden en mochten afleveren als artsen kon ik niet achterhalen. De vraag is echter of voor z’n getuigenschrift van een vroedvrouw ook betaald werd. Dezelfde vraag kan gesteld worden met betrekking tot de onderzoeken die vroedvrouwen verrichten om een zwangerschap vast te stellen, namelijk werden ze ervoor betaald? Als dit het geval was dan mag dit niet vergeten worden in de discussie omtrent de leefbaarheid van het vroedvrouwenberoep. Het was misschien geen vast inkomen maar kon wel een wezenlijke aanvulling zijn op hun jaarinkomen.
7.1.2 Gerechterlijk onderzoek In het vorige onderdeel werd het al even vermeld dat vroedvrouwen ook ingeroepen werden om de verdachte na de bevalling te onderzoeken. Ze werden geroepen door ofwel de werkgever van de verdachte, de ouders of door een ‘officiële instantie’ zoals de burgemeester of de pastoor. Barbara Liere werd verzocht door de burgemeester van haar gemeente de verdachte te onderzoeken omdat men vermoedens had dat ze een kind gekregen had en het vermoord had.279 Ook Isabelle Symuins werd verzocht door de burgemeester om de verdachte ‘te examineren’.280 In nog 3 andere dossiers is een gelijkaardige verwijzing te vinden. Er werd hen verzocht de verdachte te onderzoeken. Hierbij verlosten ze de verdachte nog vaak van de nageboorte nog en onderzochten de verdachte en het dode kind. Er werd hen soms ook advies gevraagd om te weten te komen of de verdachte al verplaatst kon worden. In twee gevallen echter voerden vroedvrouwen een gerechterlijk lichamelijk onderzoek uit. Vele verdachten verklaarden namelijk in eerste instantie nooit zwanger te zijn geweest. Waarop men een lichamelijk onderzoek beval om vast te stellen of de verdachte
278
VELLE (K.). De nieuwe biechtvaders, p119. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 604, dossiernr. 5958. 280 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 332, dossiernr. 3503. 279
- 101 -
onlangs een kind had gekregen. Dit werd zo goed als uitsluitend verricht door artsen. Maar in twee gevallen werd dit op gedragen aan onder andere een vroedvrouw. Joanna Van Der Straeten werd „belast met de onderzoeking van de vermoede kraemvalling van de gezegde betigte.‟281 De andere vroedvrouw Marin Claes onderzocht samen met twee artsen de verdachte.282 Beide onderzoekingen kwamen overeen met de onderzoekingen die gedaan werden door gerechtelijke geneesheren. Zo onderzocht men of de borsten melk bevatten, of de vagina slap en open was en of de kraamzuivering op gang was gekomen.283
Er is een opmerkelijke gelijkenis waar te nemen met wat in het voorgaande onderdeel besproken is. De twee onderzoekingen gedaan door vroedvrouwen spelen zich in de eerste helft van de 19de eeuw af. Marin Claes onderzocht de verdachte in 1823 in een landelijke context, Joanna Van Der Straeten deed dit in 1841 in een stedelijke context. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw lijken vroedvrouwen waarlijk terrein te hebben verloren aan de artsen. In deze studie was het niet mogelijk om vast te stellen of de expertise van vroedvrouwen in de eerste helft van de 19de eeuw meer gevaloriseerd werd in verband met het vast stellen van een zwangerschap of een bevalling dan die van artsen. Het is waarschijnlijk dat artsen ook voor de tweede helft van de 19de eeuw het gerechterlijk lichamelijk onderzoek hebben overgenomen maar vanaf de tweede helft van de 19de eeuw echter was dit ook doorgedrongen tot in de kleine lokale gemeenschappen. Het lijkt er sterk op dat artsen vanaf de tweede helft van de 19de eeuw dit terrein definitief inpalmden waardoor vroedvrouwen op dit vlak terrein verloren terwijl dit vanaf de Middeleeuwen toch een wezenlijk deel had uitgemaakt van hun beroepsterritorium.
Het
deprofessionaliseringsproces
die
het
vroedvrouwenberoep
doormaakte lijkt vanaf de tweede helft van de 19de definitief van start te zijn gegaan.
7.1.3 De Maatschappelijk positie
281
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 495, dossiernr. 4959. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 353, dossiernr. 3694. 283 Bij deze twee dossiers viel het me op dat er nog een tweede fysiek onderzoek had plaats gevonden. Ik heb daarom tijdens het onderzoek aandacht voor gehad of dit de gewoonte was of dat men dit had opgedragen omdat vroedvrouwen mee hadden geholpen aan het lichamelijk onderzoek. Het bleek dat de gewoonte was, de lokale instanties riepen een lokale arts in om een lichamelijk onderzoek te doen en wanneer het parket was ingelicht dan werden de gerechtelijke artsen opgedragen om (nog eens) een fysiek onderzoek te verrichten. 282
- 102 -
Zoals reeds vermeld steunt deze studie vooral op de getuigenissen van vroedvrouwen. Maar wat kunnen deze getuigenverslagen ons vertellen over de maatschappelijke positie van de vroedvrouw? En meer specifiek wat vertelt dit ons over de relatie met wereldlijke of religieuze instanties. Vroedvrouwen legden getuigenissen af over verschillende zaken. Ze werden onder andere opgeroepen om de beweringen van een verdachte te staven of juist te ontkennen. Soms waren ze door iemand uit de omgeving van de verdachte geroepen geweest wanneer de verdachte vond juist voor of na de bevalling. Wanneer de verdachte ontkende dat ze zwanger was geweest dan getuigde de vroedvrouw samen met andere vrouwen uit de omgeving dat ze deze vrouw als zwanger had aanzien. Een voorbeeld hiervan is de verklaring van Elodie De Lange: „sedert enigen tijd werd hier op de gemeente veel gesproken over Marie Slock, die men zegde bevrucht te zijn. Gelijk het scheen dat Marie hare zwangerschappen altijd afloochende en deze zeer dikwijls mijn huis moest voorbijgaan heb ik ze ook zeer dikwijls nagekeken en moet zeggen dat ze naar mij gevoel bevrucht moet zijn‟284 Een verklaring als deze hierboven vermeld komt veel voor in de dossiers, ze verschilt niet echt van de verklaringen die andere personen in de omgeving afleggen. Er zijn echter verschillende verklaringen waaruit blijkt dat de kennis van een vroedvrouw betreffende zwangerschap en geboorte belangrijk werd geacht.
De gewaardeerde mening van de vroedvrouw Uit verschillende getuigenissen blijkt dat het voor de verdachte belangrijk was dat de vroedvrouw haar niet als zwanger aanzag. De verdachten die hun zwangerschap verborgen hielden hadden er alle belang bij dat de vroedvrouw hen niet alles zwanger aanzag. Er zijn als het ware confrontaties waarbij de verdachte die iemand probeert te overtuigen dat ze niet zwanger is. Dit vinden we enkele malen nog terug in de dossiers. Verschillend echter met de vroedvrouwen is dat het hier gaat over vrouwen die zich meestal in de directe omgeving van de verdachte bevinden zoals buurvrouwen, familie, collega’s. Terwijl de vroedvrouwen de verdachte wel kennen maar niet hun directe omgeving. Zo merkt Constantina Luyse in haar verklaring op dat ze de verdachte zelden ziet.285 Door de verschillende huizen die een
284 285
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 687, dossiernr 7344. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 688, dossiernr 7347.
- 103 -
vroedvrouw aandoet komt ze natuurlijk van alles te weten. Ze vernemen dan ook de ‘openbare geruchten’ die de ronde doen. Florum Van Walle verklaarde: „… heb ik Marie Heymans ontmoet, welke mij te kennen gaf dat zij in het openbaer had vernomen dat Coleta Walfiet verteld had aan de vrouw van Jacobus Dewitte, Clemenatine de Ridde genaamd, dat zij Julie vanderwursen die bij haer had gezwingeld den zaterdag ter vooren by haer had doen weg gaen van dat zij zulken aardige manier had en dat zij had horen zeggen dat zij groot ging…‟286 Wanneer Florum Van Walle de verdachte tegen kwam probeerde deze laatste haar te overtuigen dat ze niet zwanger was. „Ik ging van mijne woonst en zij begaf zich over den hof van Mulfier alwaer zij zegde te gaen zwingelen, haer aanziende als reeds enige tijd zwanger te zijn, gaf ik haer hierover mijne verwondering te kennen. Waarop zij antwoorde, gij lukt misschien ook horen zeggen dat ik zes maand groot gaen. Ik deed haer kennen dat ik dit niet wist had hooren zeggen maar van haere ganse houding mij van de overtuiging gaf en onder andere aan haer droge lippen mond, niet tegenstaande is zij het blijven ontkennen zeggende dat haar droge lippen en hare droge mond voortkwam van pekelharing te eten‟287 Men probeert de plaatselijke vroedvrouw ervan te overtuigen dat men niet zwanger is. Dit gebeurde voor de geboorte en dus ook voor de effectieve misdaad. Eulalia Vandamme, vroedvrouw in Sint-Denijs verklaarde dat de verdachte Leonie Regole haar confronteerde wanneer zij tegen meerdere personen verklaard had dat ze dacht dat Leonie zwanger was. „Den zesden februari, den zondag, is zij in mijn huis gekomen. Ik dacht dat het was om mij te vragen, ik zegde haar: Leonie, gij gaat zeker haast kopen. Zij antwoorde: Vroedvrouw, gij moet niet peizen dat er iets an mij schild. Ik zegde ge ziet er nochtans zwaar uit, maar zij antwoordde: ik heb dit gehouden van mijn voorig kind.‟ ‘Zij vraagd mij of het waar was dat ik aan een andere vrouwpersoon gezegd had dat zij, Leonie, zwanger was; zij verhaaste zich erbij te voegen dat het zoo niet was, dat er niets van geweest was.‟288 Anne Marie Claes vroedvrouw in Waasmunster verklaarde het volgende:
286
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 593, dossiernr 5857. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 593, dossiernr 5857. 288 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 707, dossiernr 8. 287
- 104 -
„Dat eenige dagen daerna zij getuige alweder bij de aangeklaegde gegaen is en nu gezien hebben dat zij met moeite kon opstaen en haer alweder gezegd heeft dat zij groot ging dat zij weder heeft houden staan dat het geen zins waer was‟289
Ook de lokale omgeving vraagt aan de vroedvrouw wat ze van de toestand denkt. Constantina Luyse verklaard: „Ik herinner mij nochtans dat ik ze eens gezien heb in een huis in het begin van den winter en de menschen als zij weg was vroegen mij wat er mij van dacht. Maar ik kon er niets af zeggen. Ik heb geantwoord dat ik ze maar gezien had op haren rug‟290 Door de ervaring van vroedvrouwen werd hun mening zeer gewaardeerd. De mobiliteit van vroedvrouwen, door het van huis naar huis gaan bij wijze van spreken maakte haar een centraal element in het vrouwelijk netwerk van een gemeenschap.
Controle van de overheid of religieuze instanties? Als de vroedvrouw meent dat de verdachte een kind gekregen heeft en zich er van ontdaan heeft, kan dit kwalijke gevolgen hebben. Verschillende vroedvrouwen vonden het namelijk hun plicht dit te melden. De vroedvrouw Catherina Willaert verklaarde dat ze opmerkte dat het kind enkele verwondingen toonde: „Ik deed dit opmerken aan de echtgenoten Blondrock en uit voorzichtigheid heb ik hier over de Burgemeester doen verwittigen.‟291 De vroedvrouw Sophie Marchal verklaarde: „Haar Broeder Constantinus smeekte mij op zijne kniën van dit te zwijgen, maar ik heb hem gezegd dat ik mijne plicht moest doen.‟292 Rosalie Bossaeer verklaarde dat: „Ik heb aanstonds de politie commissaris van Staden verwittigd‟293 De vroedvrouw Isabelle Vanderlooven werd geroepen om een dienstmeid te onderzoeken waarvan men dacht dat ze een kind gekregen had. De dienstmeid weigert het onderzoek te ondergaan en vlucht. De vroedvrouw verwittigde de politie.294
289
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 439, dossiernr 4511. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 688, dossiernr 7347. 291 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 644, dossiernr. 3270. 292 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 633, dossiernr. 7069. 293 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 708, dossiernr. 7430. 294 A.R. Beveren-waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 624, dossiernr. 3082. 290
- 105 -
De verwijzingen naar dat men zijn plicht moest doen vinden we ook terug bij de artsen. Een arts verklaarde: „Ik was mijn eigen reputatie van geneesheer gedwongen was aan de politie van het feit te kennen te geven.‟295 Een gelijkaardig gegeven vinden we bij de heelmeester Augustinus van Lierde deze raadde de baas aan zijn dienstmeid te bewaken en ging direct de burgemeester verwittigen.296
Ook de religieuze instanties onderhielden nog steeds een nauw contact met vroedvrouwen. Uit een getuigenis van een pastoor is iets interessants op te merken. De vroedvrouw zou hem namelijk gewaarschuwd hebben voor de vele misvallen of doodgeboorten. In het dossiers was er echter geen verklaring van de vroedvrouw opgenomen dus dit werd niet bevestigd. „Ik herinner mij dat Katarina Dehaene, die vroedvrouw was van stiel, meermaals mij is komen waarschuwen van misvallen of doodgeboorten; dat zij somtijds een kistje met zich had en somtijds niet‟297 Anekdotisch is ook dat de pastoor vermeldde dat hij haar voldoende instructies gegeven had voor het toedienen van de doop. Zodat bij vroegtijdige bevalling zij niet om hem moest zenden. Dat vroedvrouwen ook een bepaalde morele code hanteren blijkt uit de verklaring van de vroedvrouw Constantia Luyse. „Had die vrouw mij nu doen roepen zonder mij op voorhand gevraagd te hebben, ik zou niet gegaan zijn, daar er een kwestie was van een kind buiten huwelijk geboren. Had zij mij gevraagt op‟t laatsten ogenblik zonder mij op voorhand te verwittigd te hebben, binnen haar huwelijk, dan zou ik waarschijnlijk wel gegaan zijn.‟298
Besluit Wat zegt dit nu over de maatschappelijke rol van de vroedvrouw? Een opmerkelijk gegeven is dat zo goed als alle verwijzingen zich afspelen in een landelijke context. Dit kan er 295
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7529. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 451, dossiernr. 4605. 297 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 761, dossiernr. 81. s 298 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 688, dossiernr. 7347. 296
- 106 -
dan ook een weergave van zijn dat vroedvrouwen in de landelijke gemeenten een centrale rol speelden. Door het van huis naar huis gaan vervulden vroedvrouwen een centrale rol in het vrouwelijk netwerk in een landelijke gemeente. Ze waren goed op de hoogte van wat er zich allemaal in hun gemeente afspeelde en werden door de lokale ‘overheidsinstanties’, respectievelijk de burgemeester ingezet om bepaalde geruchten te controleren. Het was dan ook van essentieel belang voor de vrouw die zich van haar kind wou ontdoen dat de plaatselijke vroedvrouw niets vermoedde. De verschillende verwijzingen naar het gegeven dat de vroedvrouw de officiële instanties verwittigde en haar plicht moest doen, lijken te wijzen op een verwevenheid en sterke invloed van de staat. Dit leidde tot de bedenking of vroedvrouwen in een landelijke context door de grotere verwevenheid met de lokale overheid en de grote maatschappelijke controle zich misschien minder inliet met illegale activiteiten dan de stedelijke vroedvrouw die zich kon verschuilen in de ‘anonimiteit’ van een stad? Ook de auteur C. Steverlinck merkte op dat vooral stedelijke vroedvrouwen een kwalijke reputatie hadden in verband met abortuspraktijken.299 Een bedenking die zeker in het achterhoofd gehouden zal worden in het volgende deel.
7.2 Illegale activiteiten
299
STEVERLYNCK (C.). Als de ooievaar komt, p 199.
- 107 -
Illustrerend voor de mogelijke illegale activiteiten van vroedvrouwen is de uitspraak van werkvrouw genaamd Coleta De Neve, zij verklaarde: „… dat zij (de verdachte) drie of vier dagen voor de geboorte er aen den Burgemeester meenen te gaen van spreken had om raed te hebben …. Ik heb haer daarop gezegd dat den Brugemeester geene vroedvrouw was en dat zij daer beter mede zoude geweest hebben …‟300
In dit hoofdstuk is er zodoende aandacht voor de illegale activiteiten die vroedvrouwen maar ook achterwaarsters er op na hielden. Het is de bedoeling een bijdrage te leveren aan bestaand onderzoek, door eventuele nieuwe informatie hierbij aan te vullen. Als eerste zullen de pensions voor zwangere vrouwen aan bod komen. Op zich was dit geen illegale praktijk, er werd namelijk geen verbod hierop terug gevonden. Daar deze pensions vaak verbonden worden met het te vondeling leggen en abortuspraktijken wordt dit zodoende in dit deel behandeld. Vervolgens is er aandacht voor het te vondeling leggen en voor anti-conceptieve middelen zoals abortus.
7.2.1 Pensions Waar kon een ongetrouwd zwanger meisje allemaal terecht? Als deze niet bij haar ouders of andere familieleden terecht kon, dan waren er nog enkele andere opties. Zo kon men terecht bij de kraamklinieken die gevestigd waren in de grootsteden. Daar kon men al dan niet gratis terecht vanaf de 9de maand van de zwangerschap en tot enkele dagen na de bevalling. Deze kraamklinieken hadden echter een zeer slechte naam.301 Een vriendje van één van de verdachten verklaarde: „dat zij haar nog liever langs de straat zou gelegd hebben dan naar het lighuis te gaan.‟302 Een andere optie echter was bij iemand anders ‘in het kinderbed komen’. Dit kon gebeuren op een occasionele basis waarbij men vroeg aan een persoon of ze bij hun enige tijd 300
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 568, dossiernr. 5624. STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 126. VAN HEDDEGHEM (A.). De oude bijlokematerniteit 1828-1978, p 16. 302 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 680, dossiernr. 7312. 301
- 108 -
mochten verblijven en bevallen. Zo verklaarde de Charlotte Cannoor dat ze de verdachte tegenkwam: „zeggende dat zij bevrucht was en mij vragende om ten mijnen huize te mogen vernachten tot na dat zij in het kinderbed zoude zijn gekomen‟303 Dit leek geen vaste gewoonte te zijn want Charlotte verklaarde dat ze het moest vragen aan haar man. Uiteindelijk verbleef de verdachte niet bij Charlotte, haar man zag dit blijkbaar niet goed zitten daar Charlotte zelf zwanger was. Ze voegt echter aan haar verklaring dat ze vertelde aan de verdachte dat ze wel bij haar zus in het kinderbed mocht komen. Ook Indora Vandenbroeke is bereid de verdachte in haar huis op te nemen. Volgens haar verklaring vroeg ze wel aan verschillende personen of ze: „met zulks te gedogen mij aan gene vervolg zou hebben blootgesteld.‟304 Ze zou dit onder andere gevraagd hebben aan haar huisbaas. Ze voegde er nog aan toe dat ze van plan was de politiecommissaris hieromtrent in te lichten. Of ze dit nu allemaal verklaard omdat men er haar over ondervroeg om zichzelf wat in te dekken of als dit allemaal werkelijk gebeurd is, is natuurlijk de vraag. Interessant is wel de verwijzing dat ze de politiecommissaris hierover zou inlichten. Dit lijkt namelijk sterk gerelateerd met de verwijzing in de literatuur dat wanneer vroedvrouwen een vreemde zwangere vrouw bij zich laten verblijven, ze dit aan de almoezenier moeten melden.305 Het is moeilijk te achterhalen of deze vrouwen hiervoor een vergoeding kregen en als ze een vergoeding krijgen, hoeveel die bedraagt. Dit werd niet vermeld in de bronnen. Fransisca Wijmeels echter weigerde de verdachte toen ze vroeg bij haar te mogen overnachten en te bevallen omdat de verdachte haar nog geld moest. Dit bleek uit de getuigenis van een arts: „Raspaert m‟a egalement declare que Cordule Pontseele lui avait demande de pouvoir accoucher cheze elle dans sa maison mais elle avait refuse parce que la servante lui devoit deja de l'argent qu'elle ne parvenait pas a de faire payer.‟306 In de eerste verklaring van de weduwe Raspaert verklaarde ze dat de verdachte haar nog 6 frank moest maar dat zij niet gevraagd had om bij haar te mogen bevallen. Wanneer men haar confronteerde met de verklaring van de arts gaf ze toe dat de verdachte haar dit gevraagd had. 303
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 614, dossiernr. 6026. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 543, dossiernr. 5381. 305 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 103. BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog, p 25. 306 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 699, dossiernr. 7388. 304
- 109 -
Ze had de verdachte echter geweigerd omdat ze heel de dag moest gaan schoonmaken en nooit thuis was. Het lijkt erop dat vooral achterwaarsters occasioneel iemand in huis nemen. Het lijkt er ook op dat deze vrouwen ergens wel weten dat dit niet 100% koosjer is. Waarom wilde men zich anders indekken en waarom ontkende men dat men hen dit gevraagd was?
Een andere mogelijkheid is het pension voor zwangere vrouwen. Waar het zich onderscheidt met het vorige type is dat het op een minder occasionele basis is. De vrouwen die in deze pensions verbleven kwamen niet uit de onmiddellijke omgeving van de achterwaarster of de vroedvrouw. Uit de dossiers bleek dat men van dit pension vernomen had ‘via via’. Door de mondelinge reclame hadden ze de weg gevonden naar deze pensions. Men vroeg of men geen plaats kende waar men enige tijd mocht verblijven tot de verlossing. Bij deze pensions was het ook van belang dat deze zich niet in de woonplaats bevonden. In 3 dossiers vinden we informatie omtrent deze pensions. In deze drie dossiers zijn er ook drie getuigenverklaringen opgenomen van de pensionhouders. Er komt echter nog verschillende bijkomende informatie over ander pensions aanbod. Één dossiers heeft betrekking op een kindermoord te Dendermonde. De zus van de verdachte verklaarde: „Mijne man heeft dan geschreven naar Wevelghem om eene vroedvrouw te vinden in die streek maar men vroeg 2 fr daags en ik heb dan maar naar Antwerpen gegaan om eene vroedvrouw te vinden alwaer mijn zuster in het kraam zou gekomen zijn.‟ Men vroeg dus aan mensen die contacten hadden in andere streken waar zulke meisjes terecht konden. Zo verklaarde Valière Verriest, koopman te Wevelgem: „ik ben niet gelast geweest van eene vroedvrouw te bezorgen aan Florentien Baro, men heeft mij enkel verzocht een huis op te zoeken waar deze jonge dochter een maand drie of vier mogen wonen tot met haren verlossing en dit om haren stand te verduiken aan de treffelijke familien van Dendermonde met met wien men in betrekking was. Ik heb mij begeven bij mijnheer Lechuyse Debaere te kortrijk en deze heeft aantwoord haar te ontvangen mits twee franken daags. Ik heb het vroeger ook gevraagd aan Marie Lecluyer te Wevelghem, maar deze had geweigerd omdat zij reeds kinders van haren dochter bij zich had.‟
- 110 -
Men vond dus blijkbaar de prijs die Verriest Valiére voorstelde wat aan de hoge kant dus ging de zus van de verdachte op bezoek bij een oude vriendin in Antwerpen. Deze vriendin verklaarde: „vroeg mij of ik van geene huis wist om haar zuster daar in het kraam te laten komen: ik zegde van ja en gaf haar het adres van Mme Van Waesberghe, dat die vrouw kinderen opstreekte‟307 Uit deze getuigenissen blijkt het belang van mondelinge reclame maar ook van contacten. Het leek ook dat zulke pensions waar zwangere vrouwen konden verblijven niet zeldzaam waren en ook niet moeilijk te vinden. Ook in een tweede dossier vond men de weg naar het pension van Seraphine Parmentier via rondvraag. Angelus Meersseman verklaarde: „Zij was alsdan bevrucht van mijnen broeder Leo. Hij heeft my gewraegd of ik er geene plaets voor wist en dat hij er voor zouwe gezorgd hebben.‟ „Ik heb hierop aen eene van mijne kamaraden zekere Leo Bodeman, timmerman te Kortrijk geinformeerd of hij van geene plaats wist waer de meiskens die bevrucht waren, konden geliggend en hij heeft mij den sint Janspoort aldaer in een poortjen waerin er twee of drie huizen waren, een aengewezen waer er eene vrouw woonde die zulke meiskens aenveerde.‟308 In dit dossiers zijn er ook verwijzingen naar een ander pension. De verdachte had namelijk voordat ze in het pension van Seraphine verbleef nog bij weduwe Van Maeris ergens in de buurt van Kortrijk verbleven maar ze was daar vertrokken omdat ze het niet proper genoeg vond. In het derde dossier is er geen vermelding terug te vinden van hoe men het pension van Eulalie Van dyck gevonden heeft.309 Op gemerkt moet worden dat nog 3 andere verdachten in de kindermoorddossiers logen over hun verblijf in zulk pension. Ze probeerde de onderzoekers te misleiden door te stellen dat men daar bevallen was en dat de respectievelijke pensionhouder het kind geplaatst had of te vondeling had gelegd. Al vlug werd hun leugen door het gerechterlijk onderzoek ontdekt. Het kan echter een aanwijzing zijn samen met de verschillende pensions die vermeld werden in de drie hierboven vermelde dossiers, die er op wijst dat zulke pensions geen rariteit waren. Het lijkt er op te wijzen dat er verschillende van zulke plaatsen waren en dat deze ook gekend waren in de buurt. 307
A.R Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 594, dossiernr. 5864. 309 A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Brugge, dossiernr. 2609. 308
- 111 -
In het werk van K. Celis werd vermeld dat de pensions vermeld in de vroedvrouwaborteuses advertenties zich meestal dicht bij een station bevonden waar ze gemakkelijk te vinden en zichtbaar waren.310 Dit lijkt te worden bevestigd door de informatie voorhanden in de dossiers. De vroedvrouw Marie Brusselaars, alias mevrouw Waesberghe haar pension was inderdaad dicht gelegen bij een station. Ook het pension van Seraphine Parmentier in de SintJanspoort in Kortrijk bevond zich niet ver van het station. Het pension van de vroedvrouw Eulalie van Dyck bevond zich in de Ontvangersstraat in hartje centrum van de stad Brugge. Door de locatie van deze pensions werd in de literatuur de conclusie getrokken dat deze bedoeld waren voor vrouwen die hun zwangerschap probeerden verborgen te houden. Hetgeen wat lijkt bevestigd te worden in de getuigenis van Valière Verriest (cf. supra) waaruit bleek dat men de zwangerschap verborgen wou houden voor de gegoede families in Dendermonde. Deze vrouwen reisden af naar een andere stad om daar in alle geheim hun kind te krijgen. Dit vinden we ook terug in de thesis van E. Reussens waar een vroedvrouw in haar onderzoeksgroep waarschijnlijk een pension openhield in Lochristi aan het begin van de 20 ste eeuw. Uit haar onderzoek bleef dat er 4 onwettige kinderen verbleven op haar adres waarvan de moeders allemaal niet afkomstig waren uit Lochristi. Deze vrouwen bleken zelfs uit een andere provincie afkomstig te zijn, 2 vrouwen waren afkomstig uit Luik. Door de grote afstand die deze vrouwen hadden afgelegd vermoede E. Reussens dat deze vroedvrouw actief reclame zou gemaakt hebben voor haar onderneming.311 In de dossiers komt het belang van de afstand aan bod. De vrouwen uit de dossiers die verbleven in deze pensions waren inderdaad niet van die stad afkomstig. Bij Marie Brusselaars in Antwerpen was de verdachte afkomstig uit Dendermonde, bij Eulalie van Dyck in Brugge was de vrouw afkomstig uit Engeland maar verbleef in Oostende en bij Seraphine Parmentier in Kortrijk komt de verdachte uit Harelbeke. De afstand die men aflegde zorgde er natuurlijk ook voor dat deze vrouwen in de anonimiteit hun -vaak onwettig- kind konden krijgen. De zwangerschap kon hierdoor verborgen blijven en men kon nadien eventueel terug keren zonder baby, alsof niets gebeurd was.
Er is een eigenaardig verschil tussen de pensions gerund door vroedvrouwen in het dossier en die van de achterwaarster Seraphine Parmentier. Seraphine verklaarde namelijk dat 310
CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 207. REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, p 104.
311
- 112 -
ze benaderd is geweest door een vroedmeester met de vraag of er geen meisjes bij haar mochten verblijven. Wyleut den accoucheur zamers, die niet verre van mijn huis woonde is my ook domtijds komen vragen om meiskens die moesten geliggen in mijn huis te nemen en de kinderkens naer de zolle alhier of naar brussel te dragen. In haar verklaring noemde ze ook een vroedvrouw die ook bij haar meisjes onderbracht. Een bedenking die kan gemaakt worden is of de vroedvrouwen dit pension meer op ‘zelfstandige’ basis runden en de achterwaarster dit via samenwerking deed. Een opmerkelijk verschil tussen de twee is ook de kostprijs. Wat koste het om enige tijd in zo’n pension te verblijven? De prijzen voor het logement en de effectieve bevalling werden apart gerekend. Deze prijzen konden onderling ook sterk verschillen. Zo blijkt uit de getuigenis van de zus van de verdachte dat de 2 frank per dag die men vroeg in Kortrijk te veel vond. Met de vroedvrouw Marie Brusselaars was men 35 frank per maand overeen gekomen en 55 frank voor de bevalling en de 10 dagen na de bevalling. De vroedvrouw verklaarde dat het de bedoeling was dat de verdachte 4 maanden bij haar zou verblijven. In het dossiers tegen Eulalie Van Dyck werd vermeld dat ze 200 frank had ontvangen voor het logement en de bevalling en nog eens 20 frank per maand voor het plaatsen van het kind. Eulalie kreeg 3 frank per de dag in de periode voor de bevalling, 25 frank voor de bijstand tijden de bevalling en 5 frank per dag na de bevalling. In het pension van Seraphine Parmentier was het een stuk goedkoper. Zij kreeg 0.75 à 1 frank per dag. In de getuigenis werd er echter niet vermeld hoeveel ze kreeg voor het bijstaan tijdens de bevalling. De verdachte in het onderzoek heeft 6 à 7 weken in het pension verbleven. Er werd wel bij vermeld dat ze 20 à 25 frank kreeg om het kind te vondeling te leggen.312 Uit de gegevens blijkt dus dat de pensions zeker niet goedkoop waren. Zeker als er in gedachte wordt gehouden dat een fabrieksarbeider in 1850 slechts gemiddeld 1.5 frank per dag verdiende. Een arbeidster daarentegen verdiende maar 0.70 frank per dag.313 En zeker die van de vroedvrouwen bleek een stuk duurder te zijn. Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat vrouwen 312
Het niet vermelden van de kostprijs voor de bevalling op zich is interessant. Ofwel werd dit niet opgenomen ofwel vroeg men er niet naar en vermelde ze het dus ook niet. Hoe dan ook het was zeker slim want zo kon ze niet vervolgd worden voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde. Ze verklaarde ook duidelijk dat een vroedvrouw de verdachte bijgestaan had in de bevalling. 313 In 1900 waren de lonen al wat gesteden, dan verdiende een fabrieksarbeider gemiddeld 4.5 frank, en arbeiderster verdiende 1.5 à 2.5 frank. Zie: ART (J.) Geschiedenis van de kleine man. Brussel, BRT open school, 1979, p 136.
- 113 -
uit de arbeidersklasse zich dit konden veroorloven. Deze pensions lijken dan ook meer bezocht te zijn geworden door vrouwen uit de midden of hogere sociale klasse. Dit wordt ook terug gevonden in de weerhouden bronnen. De verdachte Florence Baro was van plan om bij de vroedvrouw Marie Brusselaars te verblijven. Deze verdachte werd in de criminele statistiek als midden klasse omschreven. De verdachte die bij Seraphine Parmentier verbleef bleek een dienstmeid maar zij betaalde dan ook niet het verblijf in het pension. Haar vorige werkgever en tevens de vader van het kind had alles geregeld en betaalde alle kosten. Het runnen van zo’n pension kon zodoende een aardig bedrag opbrengen en bood aan vroedvrouwen die geen partner of ouders hadden voor een aanvullend inkomen een nodige bijverdienste. Van de drie pensions die in de dossiers aan bod kwamen was alleen Eulalie van Dyck niet getrouwd maar in de thesis van E. Reussens was de vroedvrouw Marie Van Batselaere ook niet getrouwd toen ze haar pension runde.314 Daarbij bleek uit de randinformatie over de andere pensions in de dossiers dat ook een weduwe een pension runde.315
Aangeven van de geboorte Ik vond geen wettelijke reglementering terug die het openhouden van een pension voor zwangere dames verbood. Er is echter een contradictie in de wettelijke reglementering en de diensten die deze vrouwen verlangden. De vrouwen die in deze pensions verbleven wensten hun zwangerschap verborgen te houden en zodoende zonder kindje terug te keren. De anonimiteit die deze vrouwen verwachten was tegengesteld aan artikel 555 van het strafwetboek van 1867. Dit artikel bepaalde namelijk dat iedereen die kamers verhuurde een register moest bijhouden van wie er allemaal bij hen verbleef. Artikel 361 bepaalde dat iedereen die aanwezig was bij een geboorte dit moest aangeven aan de beambte van de burgerlijke stand. Dit moest gebeuren binnen de drie dagen en men moest de nodige inlichtingen verschaffen. De achterwaarster Seraphine Parmentier vermeldde dan ook in haar verklaring: „Er is nooit een kind uit mijn huis gegaan voor dat het tot Kortrijk op het stadshuis angegeven was. Er was daerenboven altijd op zijn pislapken met een spelk een 314
REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen, pp 104-105. De verdachte zou voor bij Seraphine Parmentier te recht gekomen te zijn, eerst bij de Weduwe Van Maeris verbleven hebben. 315
- 114 -
briefken gespezen waerop zoo my men zij de naam stond gelijk hij op het stadhuis aengegeven was en of het kindeken gedoopt was of te niet. Het was Zamers of voornoemde Therese die my dit briefken gaven om dat ik niet geleerd was.‟316 Het niet na leven van deze reglementeringen zorgde ervoor dat Eulalie Van Dyck veroordeeld werd door de correctionele rechtban van Brugge. Eulalie had namelijk te lang gewacht om het kind aan te geven. Ze was 9 uren te laat volgens de wettelijke bepaalde termijn van 3 dagen. De beambte van de burgerlijke stand had dan ook geweigerd om deze aangifte te aanvaarden en had de politie ingelicht. Uit het gerechterlijk onderzoek bleek dat Eulalie niet alleen te laat was om het kind aan te geven volgens de datum waarop het geboren zou zijn, ze had ook gelogen over de geboortedatum het kind was namelijk op 23 mei geboren en niet op 8 juni hetgeen Eulalie verklaard had. Ze had namelijk gewacht om het kind aan te geven tot na de moeder van het kind terug naar huis gekeerd was. De moeder van het kind verklaarde: „Mr Ferante a écrit une note sur la quelle le trouvient les prénoms de Juliette Marie Angèle que j‟ai envoyé à Eulalie Vandyck huit a dix jours apres la naissance de l‟enfant et apres que j‟avais deja quitte la maison.‟317 Had Eulalie niet misrekend en een geboortedatum die binnen de wettelijke termijn van 3 dagen lag opgegeven, had men misschien nooit een onderzoek ingezet. Ze werd dan ook niet veroordeeld voor het openhouden van een pension maar voor het afleggen van valse verklaringen aan de beambte van de burgerlijke stand en voor het proberen omkopen van een publieke functionaris. Ze werd veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en een geldboete van 24.60 frank. De zwaarte van de straf, men overschrijdt namelijk de normale wettelijke bepaling van max 3 maanden gevangenisstraf, komt waarschijnlijk doordat ze een politieagent had proberen omkopen.
In de studie van M. Heirman werd opgemerkt dat artsen of vroedvrouwen tegen betaling een kindje als doodgeboren optekenden of ook een natuurlijke doodsoorzaak optekenden.318 Dit is ook terug te vinden in het werk van J. Donnison.319 In de weerhouden dossiers is een gelijkaardige situatie terug te vinden. Sidonie Baro had haar zus helpen verlossen maar het kindje zou doodgeboren zijn. Dit hadden ze ook zo aangegeven aan de beambte van de burgerlijke stand. Uit de verklaring van deze beambte bleek dat er enkel een 316
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 594, dossiernr. 5864. A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Brugge, dossiernr. 2609. 318 HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord, p 58. 319 DONNISON (J.). Midwives and medical men, pp 80; 128. 317
- 115 -
certificaat nodig is van een arts of vroedvrouw waarop staat dat het kind doodgeboren is, als bewijs. Het is pas wanneer een ‘goede burger’ een brief schrijft dat er een onderzoek wordt gestart. Uiteindelijk werd de vroedvrouw vrijgesproken en haar zussen vrijgesproken.320 Het blijft echter interessant of het schrijven van deze certificaten een courant gegeven was. Een verband met het mogelijk voorschrijven van medische certificaten is dan ook snel gemaakt (cf. Supra).
Voedsters In de literatuur werd verschillende keren opgemerkt dat na het verblijven in zo’n pension, de vrouwen naar huis keerden zonder kind. Wat gebeurde er dan met dit kind? De abortuspensions van eind de 19de eeuw worden hier even buiten beschouwing gelaten. Het te vondeling leggen van deze kinderen komt in een volgend stuk aanbod. In de literatuur wordt vermeldt men dat veel van deze boorlingen uitbesteed werden aan een voedster. In deze context heeft men het over „babyfarmers‟. Waarbij deze kinderen door verwaarlozing en ondervoeding snel stierven.321 Dit werd in verband gebracht met een verkapte vorm van kindermoord, waar zuigelingen voor veel geld bij een ‘babyfarmer werden ondergebracht met de bedoeling dat deze het niet zouden overleven.322 50% van de kinderen die geplaatst werden bij deze voedsters zouden sterven.323 De provinciale medische commissie zou er zelfs een melding van gemaakt hebben dat de uitbesteedde kinderen in de regio Menen, Roeselare, Kortrijk en Gent weinig kans hadden te overleven.324 Wat zeggen de bronnen over dit fenomeen. In slechts één van de pensions werd de baby geplaatst bij een voedster. Deze voedster (Barbara Dely) kreeg 17 franken per maand voor het ‘opkweken’ van het kind. De moeder betaalde echter 20 frank per maand waaruit bleek dat de vroedvrouw Eulalie van Dyck 3 frank per maand commissie kreeg. In een kindermoorddossier werd vermeld dat men afgesproken had met een vrouw in Ieper om 15 frank per maand het kind te onderhouden.325
320
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr 7533. DONNISON (J.). Midwives and medical men, p 80. 322 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 35. 323 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 42. 324 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 42. 325 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 590, dossiernr. 2798. 321
- 116 -
De voedster Barbara Dely verklaarde dat haar eigen kind waarvan ze enkele maanden geleden bevallen was, gestorven was waarna ze een dienst als voedster zocht om zo nog wat geld te kunnen verdienen. Deze voedster heeft zelf contact gezocht met Eulalie. „Men heeft mij de verdagte Eulalie Van Dyck aangewezen, die ik alsdan niet kende. Ik heb mij naar hare woning, in d‟ontfangersstraat ,bij het prinsenhof begeven, te Brugge, ten einde om haer te vragen of zij mij geen kind konde bezorgen.‟326 Ook de zus van verdachte Marie Baro die een afspraak had gemaakt bij de vroedvrouw Marie Van Batselaere om haar zus in het pension te laten verblijven, vroeg aan de vroedvrouw of ze geen plaats had voor haar zus als voedster. Marie van Batselaere verklaarde: „Zij heeft mij ook gevraagd of ik voor dit meisje eenen dienst van voedster zou kunnen vinden hebben, doch zij wist nog niet zeker of zij zou gaan dienen als voedster. Dit was nog niet vast beslist.‟327 De verwijzingen dat men als voedster bij een vroedvrouw met een pension om werk kwam zoeken ondersteunen het inzicht dat deze pensions deze kinderen onder andere uit besteedden. 7.2.2 Te vondeling leggen In het vorige onderdeel werd al even verwezen naar het te vondeling leggen van de ongewenste kinderen. Maar wat was nu de rol van de vroedvrouw, achterwaarster hierin? Steverlinck heeft het over een georganiseerde handel waarbij zuigelingen massaal naar de vondelingentehuizen gebracht werden. Dit transport zou vooral door vroedvrouwen georganiseerd zijn geweest. Vooral in het Waalse gedeelte van België zou dit zijn voorgevallen. Vroedvrouwen zouden in de lokale kranten advertenties plaatsen om zo reclame te maken voor deze transporten.328 Een vergelijking met de advertenties van vroedvrouwaborteuses zoals vermeld in het werk van Celis lijkt niet ver af. Een interessant onderzoek zou dan ook zijn of deze advertenties voor de vondelingentransporten geleidelijk aan verdwijnen wanneer de advertenties voor abortus hun opgang maken.
Samenhangend met het vondelingentransport werd er in een paar onderzoeken melding gemaakt van ‘een schuifloopster’. Bepaalde individuen hadden namelijk van het te 326
A.R. Beveren-Waas, Correctionele rechtbank Brugge, dossiernr. 2609. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. 328 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, pp 84-85. 327
- 117 -
vondeling leggen van kinderen een winstgevende zaak gemaakt. In opdracht van een derde en voor
enkele
centen
droegen
bepaalde
vrouwen
ongewenste
kinderen
naar
de
vondelingenschuiven of naar andere instellingen. De prijs voor het te vondeling leggen was afhankelijk van de afstand die men overbrugde.329 Wat zeggen de bronnen over deze vrouwen die kinderen te vondeling legden? En meer concreet werd dit inderdaad georganiseerd door vroedvrouwen of achterwaarsters? Een voorbeeld van een schuifloopsters zou Victoria Spybroecke kunnen zijn. Deze vrouw verklaarde dat ze belast is geweest met het dragen van een kind van Nevele naar het ‘hospitien’ te Gent ‘en dat zij hier aan heeft voldaen en het kind in de rol alhier heeft geplaetst om negen uren in de morgen van eenen maandag.‟330 Hoe men deze vrouw vond en of ze hiervoor betaald werd echter niet vermeld in de bronnen. Dat de kraamklinieken in de steden vaak een toeleveringsbedrijf waren voor het vondelingentehuis komt ook in de bronnen terug.331 Een verdachte verklaarde: „Ik heb hem ook gezegt dat ik mijn kind naar de hospiecen te gent zou gedragen hebben; ik heb door menschen dikwijls horen zeggen dat er in de stad gent eene hospicie bestond waar men zijne kinderen kon brengen en laten zonder kosten.‟332
Vroedvrouwen die kinderen te vondeling legden werden niet terug gevonden. Er zijn echter enkele aanwijzingen dat achterwaarster dit wel deden. Zo vermeld een verdachte dat ze haar eerste kind: „Ik heb het door de achterwaarster bij den doktor Devottre van Laarne doen dragen om het te weesteren, en het is enige dagen nadien gestorven.‟333 Ook de achterwaarster Seraphine Parmentier legde kinderen te vondeling wanneer de vrouwen die in haar pension verbleven dit wensten. Seraphine verklaarde: „Ik zekere dat het misschien zestien à zeventien jaren geduerd heeft en dat ik in tusschentijd mogelijks acht of negen kinderen naer de zolle alhier gekregt heb en drie of vier naer de zolle te brussel‟
329
VERHEYEN (H.). De schuif: onderzoek naar het vondelingenvraagstuk te Antwerpen in de 19 de eeuw (18301870). Onuitgegeven Licentiaatverhandeling bij Herman Balthazar, Universiteit Gent, 1978, p 93. 330 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 438, dossiernr. 4504. 331 STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars, p 126. 332 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 687, dossiernr. 7344. 333 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 650, dossiernr. 7187.
- 118 -
Seraphine woonde in Kortrijk, in West-Vlaanderen was er echter geen vondelingenschuif dus wanneer ze de kinderen ‘alhier’ te vondeling legde gebeurde dit door ze af te geven aan een lokale religieuze instelling. Seraphine verklaarde: „… ben ermede desnamiddags met het convi naer hier afgekomen en heb het in de zolle aen de nonne die opendeed afgegeven.‟ 334 Zoals reeds vermeld kreeg ze 20 à 25 frank om de kinderen te vondeling te leggen.
Een vroedvrouw die kinderen te vondeling legde of die dit transport organiseerde werd niet terug gevonden. Verwijzingen naar de ‘schuifloopsters’ werden wel terug gevonden. Deze vrouw kon een gewone vrouw zijn zoals Victoria Spybroecke maar kon ook een achterwaarster zijn. In de bronnen werd teruggevonden dat de illegale vroedvrouw zich wel in liet met zulke praktijken. Of ze dit transport ook helemaal zelf organiseerde is moeilijker vast te stellen. Zoals reeds vermeld werd bij de bespreking van het pension werkte Seraphine samen met een arts en een vroedvrouw. Seraphina had verklaard dat het de arts was die haar gevraagd had of ze het niet zag zitten om meisjes in haar huis te laten logeren en hun kinderen te vondeling te leggen (cf. supra). Ook in de andere verwijzing naar een achterwaarster is er ook een verwijzing naar een arts terug te vinden. Verder onderzoek is nodig om hierin een beter inzicht te krijgen.
7.2.3 Anticonceptie/ abortus De rol die vroedvrouwen speelden bij het uitvoeren van abortus en de verspreiding van anticonceptieve middelen is een reeds veelbesproken onderwerp. In dit onderdeel is het de bedoeling een kleine bijdrage te leveren aan het reeds gevoerde onderzoek. Het onlangs verschenen werk van Diane De Keyzer over de engeltjesmaaksters geeft een algemeen overzicht hierover.335 In deze studie is er meer bepaald aandacht voor de rol die vroedvrouwen of achterwaarsters hadden bij het verspreiden van abortieve middeltjes. Verschillende verdachten in de kindermoorddossiers hadden voordien geprobeerd om via abortieve middelen van hun vrucht verlost te raken. Het is dan ook interessant of deze verdachten de abortieve middelen verkregen hadden via een vroedvrouw of achterwaarster. In
334 335
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 594, dossiernr. 5864. DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 391.
- 119 -
de literatuur heeft men vooral aandacht voor de rol van vroedvrouwen bij de ‘abortieve handeling’ waarbij men bijvoorbeeld de vrucht afsteekt of een curettage doet. Aan de vraag of vroedvrouwen of achterwaarsters ook abortieve middeltjes zoals kruidendrankjes verspreiden werd weinig aandacht besteed. Over de vroedvrouwen en achterwaarsters in het Ancien Regime werd echter verschillende malen opgemerkt dat deze een grote kennis hadden van verschillende kruiden.336 Of deze kennis ook aangewend werd teneinde om abortieve middelen te vervaardigen is dus de vraag. Vervolgens gaat er aandacht uit naar de vraag of de engeltjesmaaksters die in de dossiers aanbod komen ook achterwaarsters waren. S. De Graeve stelde namelijk dat vele engeltjesmaaksters allicht bakers waren.337 Hetgeen dan ook wordt nagegaan. Opgemerkt moet worden dat er in de kindermoorddossiers meer verwijzingen naar abortieve middeltjes te vinden zijn dan naar effectieve engeltjesmaaksters. Dit kan verbonden zijn met het ‘sociaal profiel’ die de verdachten hadden in de kindermoorddossiers. De verdachten waren namelijk meestal dienstmeisjes of arbeidsters in de textielsector en behoorden tot de lagere sociale klasse.338 Ook in het artikel van K. Celis kwam dit aanbod. Daar viel op dat in de socialistische kranten er meer geadverteerd werd voor abortieve middelen dan in de liberale kranten. Het geen de auteur in verband bracht met de financiële draagkracht van de vrouwen die zich wensten te ontdoen van hun vrucht. Het was namelijk gevoelig duurder een abortus te laten uitvoeren dan een abortief middel in te nemen.339
Abortieve middeltjes In het Ancien Regime hadden vroedvrouwen een brede kennis gehad van verschillende kruiden. Verschillende geneeskrachtige kruiden werden aangewend tijdens de bevalling. Zo maakte men aftreksels of smeersels van lokale planten die gebruikt werden als laxeermiddel, om de weeën te versnellen of om bloedingen te stelpen. Paddenstoelen, kruiden en wortels werden gebruikt als pijnstillende middelen enzo meer.340 Bepaalde van deze kruiden die doorgaans gebruikt werden om de weeën op te wekken kunnen ook gebruikt worden als een abortief middel. Een gekend voorbeeld is de moederkoren, een schimmel die
336
GELIS (J.). De boom en de vrucht, pp 184; 245; 280. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters, p 146. 338 HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord, p 167. 339 CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 213. 340 GELIS (J.). De boom en de vrucht, p 184; 245; 280. 337
- 120 -
voortkomt op granen. Het versterkt de weeën maar heeft ook een bloedstelpende werking.341 Of vroedvrouwen of achterwaarsters deze kennis ook gebruikten om vrouwen van hun ongewenste vrucht af te helpen is een andere zaak. De middeltjes ‘tegen het achter blijven van de regels’ werden op een bepaalde manier verkregen. Het is hier de bedoeling de rol die de vroedvrouw of de achterwaarster hierin speelde na te gaan.
Wat snel duidelijk was, was dat er een verschil was tussen de middelen die gebruikt werden. Ik maak hierin een onderscheid tussen de ‘huishoudmiddeltjes’ aan de ene kant zoals het nemen van een voetbad terwijl zich aan de andere kant de ‘geneesmiddelen’ bevinden zoals pillen en drankjes. De huishoudmiddeltjes kwam men te weten door aan vrouwen in hun omgeving te vragen wat zij deden tegen ‘het achterblijven van de regels’. Opgemerkt moet worden dat men alleen vroeg om een remedie voor het uitblijven van de regels, men vermelde dus nooit een eventuele zwangerschap. Bij de artsen vroeg men ofwel een remedie tegen het achterblijven van de regels of tegen een andere ziekte die men verzonnen had in de hoop dat de medicijnen die men voorgeschreven kreeg een miskraam zouden veroorzaken. In 7 dossiers is een verwijzing terug te vinden naar de ‘huishoudmiddeltjes’ die men op aanraden van vrouwen in de omgeving. Een voorbeeld hiervan is de verklaring van Regina Baston: „Over veertien dagen heeft deze dogter mij gevraegd wat zij moest doen om hare regels te krijgen, waarop ik geantwoord hebbe: neemt een voetbad in wolle gekokt met bievoet … op onze interpellatie verklaert de getuigene dat zij niet weet noch gelooft dat dit kruid zou kunnen dienen om een kind voor zijn tijd te doen afkomen; dat zij enkel heeft horen zeggen dat dit kruid goed was om de regels op hunne tijd te doen afkomen.‟342 Alsook in de verklaring van Rosalie Vanlerberghe vinden we dit terug.343 In de verklaring van Marie De Borger vinden we nog een ander middel: „ze vroeg mij wat ik gedaan had toen ik jong was en mijn ordinaire nog niet had. Ik antwoorde dat ik zat in eenen pot met gruys asschen en oude nagels …‟344
341
DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 102. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 434, dossiernr. 1795. 343 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 760, dossiernr. 74. 344 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 655, dossiernr. 5. 342
- 121 -
Deze middeltjes lijken weinig effect te hebben gehad en worden ook niet vermeld in de literatuur als zijnde echte abortieve middelen. Ze kunnen dan ook meer gezien worden als weinig kwaaddoende volkswijsheden. Over het kruid zavelboom echter werden verschillende vermeldingen terug gevonden. Dit kruid zou al van in de Middeleeuwen onder andere gekend zijn voor zijn aborterende werking.345 Zo stal een verdachte takjes zavelboom uit de tuin van Marie Swijngedauw. De verdachte verklaarde dat ze had horen zeggen dat met dit kruid het kind zou afkomen.346 Hoe kwamen de verdachten aan deze middelen en meer bepaald speelden vroedvrouwen of achterwaarsters hierin een rol? Aan de achterwaarster Fransica Samijn vroeg de verdachte of ze hem niet aan abortieve kruiden kon helpen. Fransica verklaarde: „… hij vroeg mij of ik hem geen eenigen kruiden kost verschaffen om drank te maken voor eene treffelijke vrouw die zwanger was, ik deed hem opmerken dat hij zijn eigen ziel en de ziel van het kind niet mocht doen verdoemen‟ Uit het dossier bleek dat deze achterwaarster inderdaad geen abortieve kruiden gaf aan de verdachte. Deze kruiden haalde hij dan maar bij een apotheker in Menen. De achterwaarster Fransica Samijn had zodoende niet willen mee helpen aan abortieve praktijken, ze bood hem echter wel haar diensten aan. „Vrouw De Grauwe bood hem haren dienst aan, om Marie Theresia Lausen te gaan helpen wanneer zij in het kraem zou komen; maar hij antwoorde haar dat zij er nooit hare handen zou moeten naer steken.‟347
In de weerhouden bronnen was er slechts één vroedvrouw die een aborterend middeltje gaf. Deze vrouw was echter gekend als aborteuse en men kon bij haar en haar man ook terecht voor het ‘afsteken’ van de vrucht.348 Opmerkelijk is dat de verdachten in de dossiers langs allerlei wegen aan deze middelen kwamen maar dat dit zelden gebeurde langsheen een vroedvrouw. Verschillende keren werd vermeld dat men aan deze kruiden kwam via een kruidenverkoper op plaatselijke markt349 of men had het verkregen van een ‘peerdemeester’350. Vooral artsen en apothekers werden verschillende keren verhoord om te weten te komen welke medicijnen ze hadden gegeven aan de verdachte. Bewust of onbewust 345
DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 104. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 655, dossiernr. 6. 347 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 684, dossiernr. 187. 348 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 558, dossiernr. 2586. 349 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen, West-Vlaanderen, doos 661, dossiernr. 50. 350 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 623, dossiernr. 7000. 346
- 122 -
hadden ze medicijnen aan de verdachte meegegeven die een aborterende werkingen konden hebben. De medicijnen werden echter vaak te laat in de zwangerschap ingenomen waardoor hun aborterende werking geen effect meer had gehad. 10 artsen en 3 apothekers werden in de dossiers overhoord betreffende de medicijnen die ze een verdachte hadden meegegeven. In nog eens 7 andere dossiers zijn er ook verwijzingen naar een arts of apotheker die de verdachte medicijnen zou gegeven hebben maar werd dit niet nader onderzocht. Een voorbeeld van het onbewust meegeven kan terug gevonden worden bij de arts Josphens Mathijs. Verdachten verklaarden namelijk vaak dat ze ergens last van hadden waarop de arts dan een middeltje voorschreef. Zo verklaarde de arts Josphens Mathijs: „… zij verder klaegde over eene belemmering aan de afgang, heb ik haer eene laxeerende middel ten had gesteld.‟351 Een voorbeeld van het misschien meer bewuste meegeven van een aborterend medicijn is de verklaring van de arts Karel Schatteman. Deze werd ondervraagd over welke pillen en poeders hij voorgeschreven aan de verdachte. In dit dossiers weigerde de arts eerst te antwoorden en vervolgens verklaarde hij niet meer te weten waarom de verdachte hem opgezocht had.352 Dit maakte de arts natuurlijk wat verdacht. De apotheker Francois De Bast ontkende dat de verdachte in zijn apotheek geweest was. Haar werkgeefster was er wel geweest maar was om iets anders gekomen. Hij vermelde wel dat hij moederkoren verkocht maar dit alleen aan vroedkundigen.353 De apotheker Koekenpoo werd aangeklaagd voor vruchtafdrijving maar ontkende alles.354 Opvallend is dat verhoren van vroedvrouwen betreffende het voorschrijven of afleveren van aborterende middelen zo goed als ontbreken. Slechts bij die ene vroedvrouwaborteuse Joanne Demuy is dit terug te vinden (cf. Supra). Dat vroedvrouwen wel de kennis hadden blijkt uit de verklaring van de vroedvrouw Elodie De Lange. Men vroeg haar wat kamillebloemen zijn de welke voorkwamen in de verklaring van een andere getuige, zij verklaarde: „De Kamille of Kamoniele bloemen worden op de buiten gebruikt om treksels of thee te maken voor de regels te doen komen als zij achteruit blijven door het een of ander geval. Het zijn witte rondachtige bloemkens en men droogt ze ten eind te bewaren.‟355 351
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 454, dossiernr. 4636. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 687, dossiernr. 7344. 353 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 686, dossiernr. 7335. 354 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 761, dossiernr. 76. 355 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 687, dossiernr. 7344. 352
- 123 -
Het zou dus wel mogelijk zijn dat ook vroedvrouwen abortieve middelen bezorgden aan hun ‘klanten’ maar het lijkt uit de bronnen dat het toch niet de gewoonte was dit aan hen te vragen. Er kan namelijk verwacht worden dat als vroedvrouwen dit regelmatig deden dit weergegeven zou zijn in het verhoor van een vroedvrouw hieromtrent. Zeker als er in rekening gebracht wordt hoeveel keer artsen en apothekers hieromtrent verhoord werden. Dat vroedvrouwen geen abortieve middeltjes voorschreven of bezorgden kan een gevolgd zijn van het feit dat vroedvrouwen niet bevoegd waren om medicijnen voor te schrijven. Het is dan ook logischer dat verdachten zich wendden tot artsen en apothekers daar deze ook in ‘gewone’ situaties geneesmiddelen voorschreven of bezorgden.356 Of de vele volksvrouwen die raad en middelen gaven in verband met het achterblijven van de maandstonden, achterwaarsters waren kon in deze studie niet achterhaald worden. In de getuigenverklaringen van deze vrouwen en van de achterwaarsters zelf werden geen verwijzingen gevonden die deze twee verbonden. Het kan natuurlijk wel goed zijn dat deze vrouwen wel achterwaarsters waren maar daar is bijkomend onderzoek voor nodig.357 Tot in de 19de eeuw echter was de kruidenkennis en de genezende of vernietigende werking van planten onderdeel van de vrouwenwereld.358 De abortieve handeling: het „afsteken‟ van de vrucht In dit onderdeelt wordt de abortieve handeling besproken. Hiermee wordt het opwekken van een abortus door het gebruik van een instrument zoals de priem bedoeld. De bedoeling in dit onderdeel is vooral om de rol die de achterwaarster hierin speelde na te gaan. In verschillende werken werd de achterwaarster of de baker gelijkgesteld aan de engeltjesmaaksters. Zo schreef S. De Graeve dat hoewel vele engeltjesmaaksters allicht bakers waren, er zich onder hen ook gediplomeerde vroedvrouwen bevonden.359 Deze stelling
356
Enkel apothekers en artsen die woonden op het platteland mochten medicijnen leveren. Zie: artikel 11 van de Nederlandse kaderwet 12 maart 1818. In: Recueil des lois et actes généraux du Gouvernement en vigueur dans le Royaume des Pays-Bas, 1818, vol 1, p 180. 357 Deze vrouwen die raad en eventuele middeltjes gaven pasten wel in het ‘profiel’ dat een achterwaarster had in de 19de eeuw. Het waren meestal ongeschoolde, oudere vrouwen uit de lagere sociale klasse. Maar op zich zegt dit natuurlijk niet zo heel veel waardoor bijkomend onderzoek nodig is naar de vraag of deze vrouwen effectief achterwaarsters waren. 358 DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, p 101. 359 DE GRAEVE (S.). Professionele zorgverstrekking en gender: dienende liefde bij verpleegsters en vroedvrouwen 1907-1946. onuitgegeven licentiaatsverhandeling onder leiding van Leen van Molle. Leuven, universiteit Leuven, 1998, p 146. WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord, p 80.
- 124 -
lijkt enkel gesteund te zijn op de kritieken in het vroedvrouwentijdschrift en de kritieken van de medische sector.360 Of dit ook een werkelijke weergave is wordt nagegaan. In haar werk onderscheidt D. De Keyzer vier types van abortus. Het eerste type is de ‘auto-abortus‟, een abortus die vrouwen bij zichzelf uitvoeren. Ze kan hierbij geholpen worden
door
familie,
buurvrouwen
of
vriendinnen.
Een
tweede
type
is
de
‘gelegenheidsaborteur of aborteuse‟ waarbij bepaalde individuen een bepaalde (plaatselijke) reputatie verwierven en wanneer men hen nodig had dan deed men een beroep op hun diensten. Het plegen van abortussen was voor deze personen een bijverdienste en was zeker niet hun hoofdberoep. Een derde type was de ‘buurtaborteur of aborteuse‟. Deze groep is volgens De Keyzer typisch voor een modern stedelijk milieu. Hun werkgebied beperkte zich eerst tot de directe woonomgeving maar kon snel uitbreiden. Het uitvoeren van een abortus had een vast tarief en was een belangrijke inkomstenbron. Het vierde type van aborteurs zijn de ‘deskundigen’ zoals vroedvrouw, artsen, apothekers enzo meer namelijk de leden van het medisch korps. Veelal is er sprake van een evolutie tussen de types waarbij een auto-aborteur een gelegenheids of buurtaborteur werd. 361
Ookal kan in dit onderzoek geen sluitende uitspraak gedaan worden over de vraag of achterwaarsters al dan niet engeltjesmaaksters waren ja of neen. Toch zijn er enkele aanwijzingen die aantonen dat een veralgemening die stelt dat alle bakers engeltjesmaaksters zijn niet opgaat. Zo zijn er 2 kindermoorddossiers waarin een familielid van een achterwaarster, respectievelijk de dochter362 en de kleindochter363, veroordeeld werd voor kindermoord. Als achterwaarsters veelal engeltjesmaaksters waren, waarom leidde in deze twee families een ongewenste zwangerschap tot een moord? Als deze vrouwen wisten hoe ze een abortus moesten uitvoeren en dit bij andere personen uitvoerden, waarom voerde men dit dan niet uit op hun familie? Een abortus kon men veel gemakkelijker verbergen dan een zwangerschap en vervolgens een kindermoord. Het lijkt zodoende aannemelijk dat deze twee achterwaarsters geen engeltjesmaaksters waren. In de kindermoorddossiers waarbij er sprake is van een engeltjesmaakster zijn er ook geen verwijzingen terug te vinden dat deze vrouwen ook bevallingen verrichtten en moeder en 360
WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord, p 99. DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum, p 161. 361 DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters, pp 78-82. 362 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 644, dossiernr. 7141. 363 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 722, dossiernr. 7510.
- 125 -
kind verzorgden.364 Zo werd in het dossier van Lucie Olivier vermeld dat ze de reputatie had in de gemeente om jonge meisjes en vrouwen mee te nemen om hun zwangerschap te doen verdwijnen. Ze bracht ze hiervoor naar Octavie Chermeux die gekend stond als aborteuse.365 In het gerechterlijk onderzoek ging men via het buurtonderzoek de reputatie van de verdachten na. Er werd echter niets vermeld wat een op een mogelijk verband wees tussen de achterwaarster en de engeltjesmaakster. Uit het buurtonderzoek wijst niets op het feit dat deze vrouwen ook gewoon bevallingen zouden verrichten. Een gelijkaardige situatie is terug te vinden voor Catherina Degraewe waarbij deze laatste er in de gemeente voor gekend staat ‘afdrijvende middelen’ te hebben maar er is geen enkele aanwijzing is te vinden dat ze ook als achterwaarster
optreed.366
Ook
Catherine
van
Koyen
was
een
alom
gekende
engeltjesmaakster. De plaatselijke politiecommissaris verklaarde: „De vrouw van Koyen, heeft een geheel slecht gedrag en is te Oostende en omliggende gekend, als zich bezig houden met vruchtafdrijvingen te bewerken, met het bestatigen indien jonge meisjes zwanger zijn en daarbij haar huis is alom gekend als eene bijeenkomstplaats.‟367 Maar weer komt er uit het buurtonderzoek geen enkele verwijzing naar de veronderstelling dat deze vrouw ook optrad als achterwaarster. In één dossier is er wel sprake van een pension waar zwangere meisjes heen gingen en enkele dagen verbleven. Een getuige verklaarde: „J‟ai vu souvent des filles enceintes qui heuaint chez Mathilde Bernard et qui restaient cachées là dans une chambre à part .... Cette femme est connu dans tout les environs pour une avorteuse.‟ Één meisje zou zelfs15 dagen daar verbleven hebben. Of in dit pension ook meisjes verbleven die hun zwangerschap uitdroegen en het kind daarna eventueel te vondeling legden of uitbesteedden is niet terug te vinden. De verdachte zelf (Elodie Bernard) verklaarde: „Je n‟assiste jamais les femmes en cauche et je suis allée chez Marie Dumarcher pour lui faire plaisir.‟ 368 In het buurtonderzoek dat gedaan werd zijn er enkel verwijzingen terug te vinden dat Elodie Mathilde Bernard gekend stond in het gebuurte als een aborteuse maar er zijn geen 364
De kindermoorddossiers die abortus behandelden slaan enkel op West-Vlaanderen. De abortusdossiers van Oost-Vlaanderen werden zodoende door omstandigheden niet opgenomen in deze studie. 365 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 717, dossiernr. 61. 366 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 722, dossiernr. 85. 367 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 761, dossiernr. 76. 368 A.R Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 753, dossiernr. 37.
- 126 -
verwijzingen naar het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling of naar een ander soort pension Of deze vrouw nooit vrouwen bijstond tijdens de bevalling kan niet met zekerheid gezegd worden. Interessant echter is dat ook in dit dossier er mogelijke samenwerking met een arts zou kunnen zijn. De arts ontkende uiteraard elke medewerking en verklaarde de verdachte Elodie Mathilde Bernard enkel behandeld te hebben toen ze ziek was. De arts werd zodoende ook niet beschuldigd terwijl 1 getuige en 2 andere verdachten wel tegen hem hadden getuigd. De mogelijke samenwerking met een arts kwam ook bij Seraphine Parmentier aan bod (cf supra).
De rol van vroedvrouwen bij het plegen van abortus werd al in verschillende studies aangetoond. Ook in de kindermoorddossiers komt dit aan bod. Zo werd de vroedvrouw Joanne Demuy veroordeeld voor vruchtafdrijving. Interessant is dat deze vroedvrouw de vrouwen die hun kind kwijt wilden eerst een aborterend drankje gaf en wanneer dit niet werkte stond ze haar man, die arts was, bij in de abortieve handeling. 369 Dat zeker niet alle vroedvrouwen zich met zulke zaken inlieten wordt geïllustreerd met de vroedvrouw Rossalie Bossaeer. Het was namelijk ook niet zonder risico een vroedvrouw hiervoor aan te spreken. „… heeft mijnen man mij gezegt dat Jan Louagie hem belast had mij te vragen, dien ik geene middels wistte voor een jong meisje die sedert enige weken bevrucht was van eenen soldaat, van hare vrucht te ontmaken; dat ik daar mede eene schone som zoude kunnen winnen. … Ik heb aanstonds de politie commissaris van Staden verwittigd.‟370 Ook de vroedvrouw Sidonie Baro die beschuldigd werd van kindermoord verklaarde: „Zij voegt erbij uit eigen beweging: had ik van gedacht geweest van de vrucht te doen afkomen, ik had niet gewacht tot 8 maanden. Ik heb dikwijls de gelegenheid gehad om juffrouwen van de stad om hare vrucht te doen afkomen maar mijn eer en reputatie is mij meer waard.‟371 Sidonie Baro werd uiteindelijk vrijgesproken van kindermoord. De vroedvrouw Marie Brusselaars was er ook niet mee opgezet toen men haar vroeg of ze ‘de vrucht niet wou
369
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen West-Vlaanderen, doos 558, dossiernr. 2566. A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 708, dossiernr. 7430. 371 A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533. 370
- 127 -
afsteken’. Ze uitte haar verontwaardiging tegenover de vrouw Deweer, die haar deze klanten had doorgezonden. „Enige dagen nadien ben ik bij Madame Deweer moeten gaan omdat deze in het kraambed moest komen en heb haar dan mijn verwondering uitgedrukt dat zij mij dit vrouwpersoon bij mij gezonden had om ik de vrucht te laten afsteken van die vriendin, ik was er grootgelijks kwaad voor. Mme Deweer zegde mij dan dat zij aan die vrouwpersoon zulks niet doen vragen had dat zij enkel haar gezegd had, dat ik vrouwpersonen in huis nam die in het kraam moesten komen.‟372 Uit de getuigenis van mevrouw Deweer bleek dat de vroedvrouw haar hierover inderdaad had aangesproken en dat de vroedvrouw inderdaad kwaad was. Mevrouw Deweer beweert echter dat ze niet verteld had dat Marie ook abortussen zou uit voeren.
Besluit De rol van vroedvrouwen en achterwaarsters in de abortieve praktijken van de 19de eeuw is veelzijdig en vergt bijkomend onderzoek om hier een beter inzicht in te krijgen. Ook al kunnen er geen sluitende uitspraken gedaan worden daar het onderzoeksveld in deze studie te klein was, zijn er toch enkele aanwijzingen over de rol van vroedvrouwen en achterwaarsters in abortieve praktijken. Zo is het opmerkelijk dat geen enkele vroedvrouw verhoord werd over haar rol in het leveren van abortieve middeltjes. Dit in tegenstelling tot artsen, apothekers en vrouwen die mogelijk een achterwaarster zouden kunnen zijn. Dit wil niet zeggen dat geen enkele vroedvrouw ooit een abortief middeltje heeft geleverd. Het kan echter een aanwijzing zijn dat vroedvrouwen dit niet vaak deden of dat men dit via een andere weg bekwam dan via een vroedvrouw. Er kan namelijk toch iets voor gezegd worden dat als vroedvrouwen belangrijke ‘leveranciers’ waren van abortieve middeltjes dit ook terug te vinden zou moeten zijn in de bronnen wat dus niet het geval is. De indruk die ik kreeg was dat vooral artsen en apothekers de belangrijkste leveranciers waren. Dat vroedvrouwen niet bevoegd waren om medicijnen voor te schrijven of te leveren kan hier iets mee te maken hebben. Deze reglementering kon ervoor zorgen dat vroedvrouwen misschien onder een strengere controle stonden dan de arts of de apotheker. Men kon dus ook voor gewone medicijnen niet bij de vroedvrouw terecht waardoor men zich eventueel ook voor abortieve middeltjes tot de arts en apotheker wendde.
372
A.R. Beveren-Waas, Hof van Assisen Oost-Vlaanderen, doos 726, dossiernr. 7533.
- 128 -
Voor het uitvoeren van een abortus kon men echter wel terecht bij onder andere een vroedvrouw. Dat dit ook gekend was bij de bevolking bleek uit de getuigenissen waarbij men dit ook uitdrukkelijk vroeg aan vroedvrouwen. Maar niet alle vroedvrouwen waren aborteuses. Het verkeerd inschatten kon dan ook kwalijke gevolgen hebben wanneer de respectievelijke vroedvrouw de politie verwittigde. De rol van achterwaarsters als engeltjesmaakster is echter niet teruggevonden in de weerhouden bronnen. Het werd hen echter wel gevraagd, wat er op kan wijzen dat bepaalde achterwaarsters inderdaad abortussen uitvoerden. Er is echter een genuanceerd beeld nodig waarbij niet alle achterwaarsters automatisch als engeltjesmaaksters gezien worden. Celis merkte op dat bij vroedvrouwen die abortussen uitvoerden er rekening mee moest gehouden worden dat deze vroedvrouwen ook gewonen bevallingen konden verrichten.373 Omgekeerd mag men dit echter ook niet veralgemenen. Men mag er zodoende niet vanuit gaan dat alle illegale vroedvrouwen ook achterwaarsters waren. Zo moet men er rekening mee houden dat niet alle engeltjesmaaksters zich verder bezig hielden met vroedkunde. Een engeltjesmaaksters kon ook enkel abortussen uitvoeren en geen normale bevallingen verrichten. Een bredere kijk is dus nodig waarbij een achterwaarster inderdaad een engeltjesmaakster kon zijn, zoals ook een vroedvrouw een aborteuse kon zijn en waarbij er voldoende ruimte is voor de diversiteit en de complexiteit van de engeltjesmaaksters.
7.3 Besluit Tot in de eerste helft van de 19de eeuw hadden vroedvrouwen een ruimer takenpakket dan enkel het verrichten van bevallingen. Vroedvrouwen werden gevraagd om een zwangerschap vast te stellen of om een lichamelijk onderzoek te verrichten in het kader van een gerechterlijk onderzoek. Deze activiteiten hadden vanaf de Middeleeuwen deel uitgemaakt van het takenpakket van de officiële vroedvrouw. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw echter nam de arts deze taken definitief over. Het verdwijnen van deze taken voor de vroedvrouw betekende voor de vroedvrouw waarschijnlijk een inkomensverlies. Sommige vroedvrouwen hadden in het openhouden van een pension een welgekomen bijverdienste gevonden. Deze praktijk was niet nieuw, al vanaf de 17de eeuw zijn er reglementeringen voor vroedvrouwen hieromtrent terug te vinden. De pensions voor vaak 373
CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940, p 206.
- 129 -
ongetrouwde, zwangere vrouwen waren nauw verbonden met de fenomenen van de voedsterindustrie en het te vondeling leggen. Niet alleen vroedvrouwen maar ook achterwaarsters hielden een pension open. Achterwaarsters lijken echter zowel op occasionele basis iemand bij hen te laten logeren alsook een echt pension te runnen terwijl vroedvrouwen in de weerhouden bronnen enkel een pension openhielden. Het verblijf in een pension was zeker niet goedkoop. Het was dan ook een grote bijverdienste wanneer men dit kon uitbaten. Deze pensions bevonden zich dicht bij een station en waren gemakkelijk bereikbaar. De vrouwen die verbleven in deze pensions wensten namelijk vaak in anonimiteit te bevallen, waren vaak niet afkomstig uit de streek en wensten achteraf naar huis te keren zonder kindje. Het uitbaten van zo’n pension was op zich geen illegale activiteit, de bijkomende implicaties echter zorgden voor een smalle grens tussen de illegale en legale activiteiten van vroedvrouwen. Dit verleidde de vroedvrouw Eulalie Van Dycke er dan ook toe een geboorte te laat en met valse informatie aan te geven waarvoor ze ook veroordeeld werd. Dat vroedvrouwen ook in eigen persoon kinderen te vondeling legden werd niet terug gevonden. Aanwijzingen dat achterwaarsters dit wel deden, werden wel terug gevonden. De achterwaarster Seraphine Parmentier legde niet alleen de kinderen van haar klanten te vondeling, ook een arts en een vroedvrouw deden beroep op haar diensten.. Dat vroedvrouwen zich wel inlieten met het plaatsen van kinderen bij voedsters wordt ondersteund door de verwijzingen dat voedsters ‘werk’ komen vragen bij vroedvrouwen. Op zich was dit geen illegale activiteit ook al kan de vraag gesteld worden of door de hoge sterfte bij deze zuigelingen er geen sprake is van een verkapselde vorm van kindermoord. De informatie in de bronnen betreffende de rol van vroedvrouwen bij het leveren van abortieve middelen lijkt er op te wijzen dat vroedvrouwen dit zelden deden. Vooral artsen, apothekers en mogelijke achterwaarsters verschaften deze middeltjes. Vroedvrouwen voerden echter wel abortussen uit. De stelling echter dat engeltjesmaaksters allicht bakers zijn bleek te ongenuanceerd. Niet alle achterwaarsters alsook niet alle vroedvrouwen lieten zich in met zulke abortieve praktijken. De verschillende verwijzingen naar vroedvrouwen die hun plicht moeten doen en de verwevenheid met de lokale overheid, illustreert een groep vroedvrouwen die zich niet inlieten met illegale activiteiten. Er valt misschien wel iets voor te zeggen dat vooral de stedelijke vroedvrouw een kwalijke reputatie had in verband met abortussen en andere illegale praktijken. Zo kwamen zo goed als alle verwijzingen naar vroedvrouwen die hun plicht moesten doen alsook de verwevenheid met de lokale overheid, uit een landelijke context. De verwijzingen naar vroedvrouwen die zich inlieten met obscure praktijken kwamen
- 130 -
uit dossiers die zich afspeelden in een stedelijke context. De vroedvrouw kon na het voltrekken van deze illegale praktijken dan ook makkelijker verdwijnen in de anonimiteit van de grote stad.
8. Conclusie Het onderwerp van deze studie is de achterwaarster en de vroedvrouw. Er werd gepoogd een inzicht te geven in wie deze vrouwen waren, wat hun activiteiten waren en waarin ze verschilden van elkaar. Tevens was er aandacht voor mogelijke vormen van concurrentie of samenwerking tussen achterwaarster en vroedvrouw. Gedurende de 19de eeuw zette de tweedeling tussen de officiële vroedvrouw en de illegale vroedvrouw zich verder en kreeg een definitief karakter. De officiële vroedvrouw werd een opgeleide verloskundige die van het bijstaan van vrouwen tijdens de bevalling haar beroep wou maken. De illegale vroedvrouw bleef de occasionele hulpverleenster in de lokale gemeenschap. Vanaf de 19de eeuw begon het besef te ontstaan dat zonder diploma het
- 131 -
uitoefenen van de vroedkunde onwettig was. De illegale vroedvrouw categoriseerde en noemde zich anders dan de officiële vroedvrouw. De achterwaarster besefte dat ze niet gewettigd was vrouwen bij te staan tijdens de bevalling en nam een stap terug wanneer de officiële vroedvrouw zich meldde. Door de toenemende professionalisering van de vroedvrouwenopleiding was er in de 19de eeuw een nieuwe klasse van vroedvrouwen ontstaan. Deze verschilden van hun illegale tegenspeelsters en van de vroedvrouwen uit het Ancien Regime. De kenmerken van een vroedvrouw uit het Ancien Regime zijn terug te vinden in de achterwaarster van de 19de eeuw. De achterwaarster was een oudere vrouw die getrouwd (geweest) was, die ongeschoold was en uit de lagere sociale klasse stamde. De vroedvrouw in de 19de eeuw echter was geschoold, doorgaans jonger dan haar ongeschoolde collega, niet noodzakelijk getrouwd en stamde uit de sociale middenklasse. Deze vrouwen wensten van de opleiding die ze genoten hadden hun beroep te maken. Hun ongeschoolde tegenspeelster stond op een meer occasionele basis vrouwen bij tijdens de bevalling, ze kwam wanneer men haar riep. De vroedvrouw had gedurende de 19de eeuw een deel van haar takenpakker verloren. Waar ze in het Ancien Regime sporadisch gevraagd werd een zwangerschap vast te stellen of een lichamelijk onderzoek uit te voeren in het kader van een gerechterlijk onderzoek, namen artsen vanaf de tweede helft van de 19de eeuw deze taken op zich. Het verloren gaan van deze taken betekende waarschijnlijk een inkomensverlies. De zoektocht naar de andere inkomstenbronnen van vroedvrouwen vergt nog veel bijkomend onderzoek. Vooral de rol van het aanvullend inkomen van de echtgenoot of de familie zoals opgemerkt in de thesis van E. Reussens moet verder onderzocht worden als we een beter inzicht willen krijgen in de leefbaarheid van het vroedvrouwenberoep en de verschillende aspecten die bij dit beroep komen kijken. De lage verloning van vroedvrouwen had namelijk de verhouding van de legale en de illegale activiteiten van vroedvrouwen aangekaart. Voor er echter hierop een antwoord kan geformuleerd worden is bijkomend onderzoek nodig naar de verschillende activiteiten van vroedvrouwen.
In navolging van deze opmerking was er dan ook aandacht in deze studie voor de illegale activiteiten die vroedvrouwen uitoefenden. Hierbij werd ook de achterwaarster niet vergeten. Zo werd er nagegaan of vroedvrouwen in de 19de eeuw hun kennis gebruikten om abortieve middeltjes te leveren aan de vrouwen die van hun vrucht verlost wilden worden.
- 132 -
Slechts één vroedvrouw, die dan nog gekend stond als aborteuse, leverde een aborterend drankje. De vele verwijzingen naar artsen en apothekers, alsook naar vrouwen uit de omgeving van de verdachte, lijken er echter op te wijzen dat vroedvrouwen dit niet op regelmatige basis deden. Er kan namelijk verwacht worden dat moest het leveren van abortieve middeltjes een ‘algemene’ bijkomende inkomstenbron zijn voor vroedvrouwen, er veel meer verwijzingen in de bronnen terug te vinden zouden moeten zijn. Het lijkt er echter op dat vooral artsen en apothekers deze abortieve middeltjes -al dan niet bewust- leverden.
Het openhouden van een pension waar zwangere vrouwen konden verblijven was een interessante bijverdienste. Deze pensions waren dichtbij een station gelegen en bekend in de omgeving. Het verblijven in zo’n pension was zeker niet goedkoop en werd waarschijnlijk niet door vrouwen uit de arbeidersklasse bezocht. De vrouwen die verbleven in zulke pensions wensten anonimiteit en bezochten deze pensions om hun zwangerschap in alle geheimhouding uit te dragen. Zodoende wensten deze vrouwen naar huis te keren zonder kind. Deze pensions werden dan ook vaak verbonden met de voedsterindustrie en het te vondeling leggen. De overlevingskansen van een boreling bij een voedster of van een kind in de vondelingentehuizen waren dan ook zeer laag. Op het eind van de 19de eeuw werden deze pensions meer en meer verbonden met abortieve praktijken.
Zowel vroedvrouwen als achterwaarsters hielden in de weerhouden bronnen een pension open. De pensions van de vroedvrouwen waren hierin iets duurder om te verblijven dan die van de achterwaarster. De vroedvrouwen in de bronnen echter legden zelf geen kinderen te vondeling. De vroedvrouwen in deze studie hielden zich zodoende aan deze reglementering. Bij de vroedvrouwen werden er enkel kinderen geplaatst bij een voedster. Een ‘lichte overtreding’ werd wel vermeld in de bronnen. De vroedvrouw Eulalie Van Dyck werd namelijk veroordeeld voor het afleggen van een valse getuigenis in verband met de aangifte van de geboorte. Of dit een courante praktijk was is moeilijk na te gaan. Er zijn echter ook verschillende verwijzingen in de literatuur naar vroedvrouwen en artsen die een valse aangifte doen van de geboorte. Dit hield verband met de vereiste anonimiteit waar de vrouwen in de pensions grof geld voor betaalden.
De rol die vroedvrouwen speelden bij het uitvoeren van abortussen werd al in verschillende werken belicht. Er wordt soms echter uit het oog verloren dat niet alle
- 133 -
vroedvrouwen aborteerden. Verschillende verwijzingen in de dossiers lieten blijken dat zeker niet alle vroedvrouwen zich hiermee inlieten. Ook het ongenuanceerde beeld dat engeltjesmaaksters allicht illegale vroedvrouwen waren bleek niet op te gaan. Verschillende aanwijzingen wijzen er op dat niet alle achterwaarsters abortussen uitvoerden. Zo werden een dochter en kleindochter van een achterwaarster veroordeeld voor het plegen van een kindermoord. Het lijkt onlogisch dat wanneer de moeder of de grootmoeder van deze vrouwen abortussen uitvoerden, ze dit niet zouden uitgevoerd hebben op hun dochter of kleindochter. Het uitvoeren van een abortus was gemakkelijker te verbergen dan een steeds dikker wordende buik van een zwangerschap. Bepaalde achterwaarster, zoals er ook bepaalde vroedvrouwen waren, zullen zich waarschijnlijk wel ingelaten hebben met abortussen. Men mag echter niet veralgemenen waarbij alle engeltjesmaaksters ook andere aspecten van vroedkunde zouden uitoefenen. Het is niet omdat men een engeltjesmaakster was dat men ook normale bevallingen verrichte. Een genuanceerd beeld is nodig waarbij niet voorbij wordt gegaan aan de complexiteit van het abortusfenomeen en waarbij er voldoende ruimte is voor de verscheidenheid van vrouwen en mannen die zich hiermee inlieten.
Wanneer de achterwaarster, de ongediplomeerde vroedvrouw aan bod komt in de literatuur is dit steeds in een context van concurrentie met de vroedvrouw. In deze studie werd duidelijk dat er niet alleen sprake is van concurrentie tussen deze twee groepen maar dat er ook ruimte moet gelaten worden voor de samenwerking tussen de achterwaarster en vroedvrouw. Deze samenwerking is onder andere mogelijk doordat er een verschil is in het takenpakket dat een achterwaarster had ten opzichte van het takenpakket dat de vroedvrouw had. Een vroedvrouw verlost een vrouw tijdens de bevalling en kwam daarna enkele keren op bezoek om moeder en kind te onderzoeken. Een achterwaarster echter bleek een ruimer takenpakket te hebben. Deze vrouw verbleef vaak enkele dagen bij moeder en kind om deze te verzorgen. Samenwerking met een arts of vroedvrouw was dus weldegelijk mogelijk. Wanneer een vroedvrouw of arts erbij was geroepen dan kon een achterwaarster mogelijk optreden als assistent of als kraamverzorgster. Wanneer er geen vroedvrouw of arts aanwezig was dan verrichte zij alleen en zonder hulp de bevalling. Samenwerking tussen vroedvrouw en achterwaarster was dus mogelijk zolang er geen grens overschreden werd. De correctionele dossiers in verband met de onwettige uitoefening van vroedkunde illustreren deze grens. Beide achterwaarsters hadden op een bepaalde manier een grens overschreden. Julie Nachtegeale had verschillende vrouwen die voorheen klanten van de vroedvrouw waren,
- 134 -
alleen verlost. Marie Verbanck werkte samen met een arts, waarbij zij de verlossingen verrichte en de arts de volgende dag de vrouwen kwam nazien. Samenwerking tussen achterwaarster, vroedvrouw en arts kon ook op een andere manier. De verschillende reglementeringen en morele codes die van toepassing waren op artsen en vroedvrouwen konden via samenwerking met de illegale vroedvrouw, om zeilt worden. Zo maakten een arts en een vroedvrouw gebruik van het pension van Seraphine Parmentier om hun klanten daar te laten verblijven. De vroedvrouw of arts verloste de meisjes waarna de achterwaarster de kinderen te vondeling legde.
De diensten die achterwaarsters verzorgden verliepen vaak op de grens tussen legaal en illegaal. Wanneer ze helemaal alleen een verlossing verrichtten dan was dit onwettelijk wanneer ze echter enkel optraden als kraamverzorgster of assistente dan was daar niets fout aan. Achterwaarsters verleenden ook hun diensten wanneer vroedvrouwen of artsen gebonden waren aan reglementeringen of bepaalde morele codes. Zo legden ze inderdaad kinderen te vondeling wanneer de moeder dit wenste, ze verlosten eventueel ook vrouwen die geweigerd waren geweest door de vroedvrouw. Zo is er een vermelding van een vroedvrouw die een vrouw niet zou verlost hebben omdat ze een buitenechtelijk kind verwachte. Het is waar vroedvrouwen tekort schoten of afhaakten dat achterwaarsters een rol konden spelen. De verschillende verwijzingen naar de druk bezette vroedvrouw en dat deze te ver verwijderd was, zorgde voor de ruimte en gelegenheid voor achterwaarsters.
Uit deze studie bleek zodoende dat er niet alleen concurrentie tussen de vroedvrouw en de achterwaarster was maar dat vroedvrouwen en achterwaarsters ook konden samenwerken. Verschillende keren zijn er ook verwijzingen terug te vinden naar de samenwerking met artsen. Achterwaarsters werkten niet alleen samen met een vroedvrouw maar konden ook samenwerken met een arts waarbij ze in een dergelijk geval geduchte concurrentes waren voor de vroedvrouw. Verder onderzoek is nodig om deze driehoeksverhouding tussen arts, vroedvrouw en achterwaarster te ontwarren.
Verder onderzoek naar de achterwaarster en de vroedvrouw is nodig. Zo kan er nagegaan worden wat ‘de concurrentiepositie’ van de achterwaarster en de vroedvrouw in een gemeente was. Er kan hierbij nagegaan worden wie van de twee de meeste bevallingen voor haar rekening nam. Met andere woorden was het de vroedvrouw of de achterwaarster die het
- 135 -
meest gevraagd en zodoende ook meest gewild was? Dit kan nagegaan worden door een onderzoek gebaseerd op de akten van de burgerlijke stand of het doopregister van een parochie. Het was namelijk de gewoonte dat de vroedvrouw of de achterwaarster de geboorte ging aangeven bij de burgerlijke stand. Aanvullend was het ook de gewoonte dat de vroedvrouw of de achterwaarster mee ging naar de doop van het kind. Er werd ook opgemerkt dat de vroedvrouw of achterwaarster vaak aangesteld werd als meter van het kind. Via de studie van deze documenten kan dus eventueel eerst ontdekt worden wie de achterwaarsters in een bepaalde gemeente waren en vervolgens zou men kunnen onderzoeken of deze meer gevraagd werden dan de vroedvrouw. Een onderzoek naar de familie van de kandidaat vroedvrouwen kan ook interessant zijn. Zo zou er kunnen onderzocht worden of er zich effectief een absolute stijging van het aantal vroedvrouwen heeft voor gedaan. Er is namelijk terug te vinden in 2 biografieën van vroedvrouwen vermeld in de studies van H. Defraeye374 en van H. Dussart en G. Gadeyne375 dat deze hun moeders opvolgden die achterwaarsters waren. Zo zou het kunnen zijn dat er zich geen echte stijging voordeed onder de hulpverleensters maar dat de verhouding tussen het aantal achterwaarsters en vroedvrouwen veranderde. Waarbij steeds meer vrouwen een officiële opleiding volgden in plaats van het beroep zonder diploma uit te oefenen.
Een verdere analyse van de kindermoorddossiers zou ook interessant zijn om onder andere een verder inzicht te krijgen in welke vrouwen achterwaarsters waren en om een beter inzicht te krijgen in wanneer deze vrouwen gevraagd werden, hoeveel dit koste enzomeer. Men kan ook de kindermoorddossiers verder analyseren om meer informatie en inzicht te verkrijgen in de legale en illegale activiteiten van vroedvrouwen en achterwaarsters. Deze dossiers geven informatie over praktijken zoals de pensions voor zwangere vrouwen alsook over abortieve praktijken zoals abortieve middeltjes alsook abortieve handelingen. Voor een volledig beeld te krijgen over de omvang van de onwettige uitoefening van de vroedkunde kan een studie naar de vermeldingen omtrent de onwettige uitoefening van de vroedkunde in de ‘Gazette Médicale Belge‟ inzicht geven.
374
DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen. In: Derlike 3 maandelijks tijdschrift van heemkundige kring Dorp en Toren Deerlijk, XVIII, 1996, 4, pp 107-127. 375 DUSSART (H.). EN GADEYNE (G.). Clementine de Nie (1873-1955) vroedvrouw te Ronse. In: Geschieden oudheidkundige kring van Ronse en het tenement van Inde. Annalen, 1984, pp 167-172.
- 136 -
Door de wet op de verplichte ziekteverzekering van 28 december 1944 verdween de achterwaarster in België. Deze wet had ook nadelige gevolgen voor de zelfstandige vroedvrouw. Ze bevoordeelde namelijk het bevallen in een materniteit daar vrouwen die in een materniteit bevielen recht hadden op een bijkomende uitkering. Dit zorgde ervoor dat het ook het zelfstandig vroedvrouwenberoep zo goed als volledig zou verdwijnen. Hoe deze overgang verliep en welke aspecten hier allemaal bij kwamen kijken is stof voor verder onderzoek. Stopten alle achterwaarster met het uitoefenen van dit bijberoep of bleef men verder doen maar beperkte men zich enkel tot kraamverzorgster? Dit en vele andere aspecten kunnen verder onderzocht worden om zo een beter inzicht te krijgen in welke context men kinderen kreeg.
9. Afkortingen BTNG: Belgisch Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis. R.A. Beveren-Waas: Algemeen rijksarchief Beveren-Waas
- 137 -
10. Bronnen 10.1 Onuitgegeven bronnen Onwettige uitoefening van de vroedkunde: -
Correctionele rechtbank Brugge, toegang R27: Datum 20/5/1837; Dossiernr: 17352 Datum 1/10/1858; Dossiernr: 2609
-
Correctionele rechtbank Gent, toegang R36: Datum 16/6/1892; Dossiernr: 80019 Datum 15/2/1897, Dossiernr: 95124
Kindermoorddossiers Hof van Assisen Oost-Vlaanderen Toegang R81 jaar 1811 1821 1823 1829 1834 1835 1836 1840 1841 1845 1846 1850
1856 1857 1858 1861 1862 1864
toegang: HAOOST dossiernr 211 2244 332 3503 353 3694 394 4116 438 439 451 454 486 489 495 514 523 543 545 564 568 570 587 588 590 593 594
4504 4511 4605 4636 4886 4915 4959 5148 5216 5381 5386 5406 5570 5624 5642 5802 5818 5831 5856 5857 5864
1880
1882 1883 1884 1885 1887 1888
1890 1892 1893
1894 1895
642 644 647 650 652 657 667 669 680 683 686 687 688 697 699 708 710 712 713 715 716 718 719
7129 7141 7165 7187 7207 7224 7257 7265 7268 7312 7324 7335 7344 7347 7378 7388 7430 7436 7449 7450 7453 7463 7466 7486 7493 7494
- 138 -
1869 1872 1873 1874 1875 1878 1879
604 614 617 620 623 633 635
5958 6026 6057 6078 7000 7069 7084
1896
720 721 722 725 726
7490 7506 7510 7527 7528 7529 7532 7533
Kindermoorddossiers Hof van Assisen West-Vlaanderen Toegang R82 jaar 1833 1834
1835 1836 1837 1838 1844 1845 1846 1847 1848 1849 1852 1853
1856 1857 1858 1861 1862 1866
toegang: HA WEST dossiernr 428 1739 432 1779 434 1795 435 1796 444 1855 447 1884 458 1966 465 2020 510 2291 513 2309b 529 2412 536 2453 558 2586 559 2597 585 2753 589 2786 2788 2789 590 2798 611 2964 613 2992 615 3008 624 3082 641 3233 642 3239 644 3270 655 5
1866 1868 1869 1876 1877 1880 1881
655 661 664 684 688 704 707 709 710
6 50 69 187 214 277 8 26 33
1882 1883
713 716 717 721 722
43 59 61 77 84 85 161 37 59 79 23 37 43 50 74 76 81
1884
1885 1887 1888 1889 1892 1893 1894
729 736 738 742 749 753 754 756 760 761
- 139 -
10.2 Uitgegeven bronnen Code d’instruction criminelle. Bruxelles, moniteur belge, 1874, p 212. DE HONDT (L.). Strafwetboek. Gand, Hoste, 1867, p 409. Koninklijk besluit 30 mei 1818 betreffende de instructies voor vroedvrouwen. In: Pasinomie, 1818, pp 441-442. Nederlandse kaderwet van 12 maart 1818. In: Recueil des lois et actes généraux du Gouvernement en vigueur dans le Royaume des Pays-Bas, 1818, vol 1, pp 176-187.
11. Bibliografie ARICKX (V.). Vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793. In: Biekorf, 93, 1993, 3, pp 209-239. ART (J.) Geschiedenis van de kleine man. Brussel, BRT open school, 1979, p 218. BEYENS (B.). Van zelfstandig verloskundige tot assistente van de gynaecoloog : de evolutie in het beroep van de Vlaamse vroedvrouw tijdens het interbellum. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 1999, p 171. BINNEVELD (J.). Ziekte en gezondheid in historisch perspectief. In: tijdschrift voor sociale geschiedenis, 8, 1982, pp 94-11 BOONE (M.). Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academie Press, 2005, p 311. BRACKE (P.) EN BRUTSAERT (H.). Sociologie. Gent, Academia press, 2007, p 269. BRUNT (L.). Het schandelijk misdrijf artsen in de strijd tegen abortus omstreeks 1900. In: BANK (G.) EN BRUNT (L.) eds. Gestalten van de dood: studies over abortus, euthanasie, rouw, zelfmoord en doodstraf. Baarn, Ambo, 1980, p 320. CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving in het interbellum : fragmentarische geschiedenissen op basis van strafdossiers van zedenzaken in het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen (1920-1940). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 2003, p 350. CELIS (K.). Abortus in België 1880-1940. In: BTNG, XXVI, 1996, 3-4, pp 201-240. DARQUENNE (R.). L’obstetrique au XVIII et XIX siecles. Pratique enseignement, legislation. In: Ecoles et livres d’ecole en Hainaut du XVI au XIXe siecle.
- 140 -
DE BRUIJN (J.). De geschiedenis van abortus in Nederland: een analyse van opvattingen en discussies 1600-1979. Amsterdam, Van Gennep, 1979, p 330. DECALF (L.). Van edele jonkvrouwen naar een dolle Florence: verpleegkundigen en vroedvrouwen in Vlaanderen. onuitgegeven licentiaatverhandeling onder leiding van Leen Van Molle. Leuven, universiteit Leuven, 2000, p 196 DEFOORT (P.) EN THIERY (M.). De vroedvrouwen. In: DE MAEYER (J.) ed. Er is leven voor de dood: tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Pelckmans, 1998, pp 214-223. DEFRAYE (H.). Van borelingen en vroede vrouwen. In: Derlike 3 maandelijks tijdschrift van heemkundige kring Dorp en Toren Deerlijk, XVIII, 1996, 4, pp 107-127. DE GRAEVE (S). Gefnuikte zelfstandigheid: vroedvrouwen en verpleegsters in de marge van de vrije beroepen. In: VAN MOLLE (L.) en HEYRMAN (P) eds. vrouwenzaken – zakenvrouwen: facetten van vrouwelijke zelfstandig ondernemerschap in Vlaanderen 18002000. Gent, Provencibestuur Oost-Vlaanderen, 2001, pp 139-155. DE GRAEVE (S.). Professionele zorgverstrekking en gender: dienende liefde bij verpleegsters en vroedvrouwen 1907-1946. onuitgegeven licentiaatsverhandeling onder leiding van Leen van Molle. Leuven, universiteit Leuven, 1998, p 180. DE KEYZER (D.). De engeltjesmaaksters: abortus toen het niet mocht. Leuven, Van Halewijck, 2009, p 391. DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, p 110. DE MAEYER (J.) ed. Er is leven voor de dood: tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Pelckmans, 1998, p 398. DE SMET (C.). Abortus provocatus : een verkenning langs Belgische wegen. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 1990, p 129. DE VOS (C.). Kindermoord in de provincie Brabant in de periode 1832-1900. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij J. Monballyu, Universiteit Leuven, 1986, p 174. DEVOS (I.). Allemaal beestjes : mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, Academia press, 2006, p 262. DEVOS (I.). Marraige and economic conditions in Belguim since 1700. In: DEVOS (I.) en KENNEDY (L.) eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400. Turnhout, 1999, pp 101-133. DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of interproffesional rivalries and women’s rights. London, 1977, p 250.
- 141 -
DUCHEYNE (F.). Abortus en anti conceptie in het interbellum : een verkenning. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij Balthazar Herman, Universiteit Gent, 1986, p 293. DUPUIS (C.), NAAKTGEBOREN (D.) en NOORDAM (J.). Een kind onder het hart: verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu. Amsterdam, Amsterdam historisch museum, 1987, p 212. DUSSART (H.). EN GADEYNE (G.). Clementine de Nie (1873-1955) vroedvrouw te Ronse. In: Geschied- en oudheidkundige kring van Ronse en het tenement van Inde. Annalen, 1984, pp 167-172. FISHER (K.). ‘She Was Quite Satisfied with the Arrangements I Made': Gender and Birth Control in Britain 1920-1950. In: Past en Present, 169, 2000, pp 161-193. FORBES (T.). The midwife and the witch. New Haven, Yale University press, 1966, p 196. GELIS (J.). La sage-femme ou le médecin: une nouvelle conception de la via. Paris, Favard, 1988, p 560. (matrones contre sages-femmes)p 208-217. GELIS (J.). De boom en de vrucht: zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, p 351. GODFREY (B.), LAURENCE (P.) en WILLAIMS (C.). The History of criminal statistics. IN: GODFREY (B.), LAURENCE (P.) en WILLAIMS (C.). History and crime. London, Sage, 2008, pp 25-49. GOORIS (F.) en HINGSTMAN (L.). De rol en de positie van vroedvrouwen in België en Nederland. In: Gezondheid en samenleving, 6, 1685, 4, p278-285. HEBBERECHT (P.). De ‘verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België: kritisch opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit. Brussel, VUB press, 2008, pp 89-98. HEIRMAN (M.). Onzichtbare slachtoffers: een micro-onderzoek naar kindermoord in de 19de eeuw in Oost-Vlaanderen op basis van assisendossiers. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij Gita Deneckere, Universiteit Gent, 2000, p 179. HOORNAERT (G.). Hulp der kranken en zwangere vrouwen : medici, chirurgijnen, vroedvrouwen en apothekers uit midden West-Vlaanderen, opleiding en ziekenzorg 16001814. Izegem, Hochepied, 1990, p 221. JANSSENS (A.). Gendering the fertility in the Western world. Bern, Lang, 2007, p 364. KELDERMAN (C.) EN BOEYNAEMS (P.). Ampt ende plicht der vroedvrouwen. Alphen aan den rijn, Stafleu’s wetenschappelijke uitgeverijmaatschappij, 1981. MANOCCHIO (R.). Tending communities, crossing cultures: midwives in 19th century California. In: Journal of midwifery & women’s health, 2008, vol 53, nr1, pp 75-81.
- 142 -
MARLAND (H.). Question of competence: the midwive debate in the Netherlands in the early twentieth century. In: Medical history, 1995, nr 39, pp 317-337. MARLAND (H.). en RAFFERTY (A.). Midwives, society en childbirth: debates and controversies in the modern period. London, Routledge, 1997, p 278. MATTHIJS (K.). De mateloze negentiende eeuw : bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven, Universitaire pres, 2001, p 296. MCINTOSH (T.). Profession, skill, domestic duty? Midwifery in Sheffield, 1881-1936. In: The society for the social history of medicine, 1998, vol 11, nr 3, pp 403-420. MEILANDER (V.). Ziel en doopsel van (on)geboren kinderen, vier eeuwen dispuut. In: oostvlaamse zanten, 64, 1989, 1, p3-29. OAKLEY (A.). Wisewoman and medicine man: changes in the mangement of childbirth. In: MITCHELL (J.) en OAKELY (A.). eds, the rights and wrongs of women. London, Penguin, 1979, pp 17-59. OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling bij M. Cloet, Universiteit Leuven, 1991, p 114. OSTE (M.). De vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en 18de eeuw. In: DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, pp 36-52. PRUIJT (M.). Over de afwezigheid van vroedvrouwen in de Brabantse Kempen in de 19de eeuw. In: DE KOK (H.) EN COPPENS (H.) eds. Van zotten, kwakzalvers, chirurgijns, vroedvrouwen... Medische zorg in de Kempen vóór de medicalisering. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1994, pp 61-74. REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloop van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij K. Velle, Universiteit Gent, 2008, p 206 . ROTTHIER (I.). Een verkenning: criminaliteit, vrouwen, 19de eeuw : Antwerpen – Gent. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 1998, p 182. RYCKMANS (X.), ZWIK (J.) EN DE LAET (M.). Les droits et les obligations des medecins: ainsi que des dentistes, accoucheuses et infirmières. Brussel, F. Larcier, 1971, p 687. SCHEPERS (R.). De orde van geneesheren in een historisch perspectief, de evolutie in de 19de eeuw. In: BTNG, XVI, 1985, 1-2, pp 131-162. SCHEPERS (R.). Opkomst van het Medisch beroep in België: de evolutie van de wetgeving en de beroepsorganisatie in de 19de eeuw. Amsterdam, Rodopi, 1989, p 267.
- 143 -
SCHEPERS (R.). Het Medische beroep in België en Nederland in de 19de eeuw: een vergelijking. In: BRUGGEMAN (J.) ed. Lex Medicorum: van eenheid naar verscheidenheid in de medische beroepsuitoefening. Deventer, Kluwer, 1991, pp 38-51. SCHOONHEIM (M.). Mixing ovaries and rosaries : catholic religion and reproduction in the Netherlands, 1870-1970. Brussel, Aksant, 2005, p 280. SCHROOYEN (W.). Bakers en vroedvrouwen in Essen en omgeving. In: De Spycker, 1983, 40, 3-4, pp 81-93. STENGERS (J.). Les pratiques anticonceptionelles dans le mariage au XIX et au XX siecle. Problemes humaines et attitude religieuse. In: Belgisch tijdschrift voor Filologie en geschiedenis, 1971, pp 1119-1174. STEVERLYNCK (C.). Als de ooievaar komt…: vrijen, trouwen en moeder worden in de 20ste eeuw. Tielt, Lannoo, 2000, p 264. STEVERLYNCK (C.). Kleine martelaars: een historisch document over misbruikte kinderen, kindermishandeling incest en prostitutie. Antwerpen, Icarus, 1997, p 353. VAN BAVEL (J.). Malthusian sinners: illegitimate fertility and economic crisis, a case study in Leuven 1846-1856. In: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, XXXI, 2001, 3-4, pp 371-401. VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden : seks, liefde en huwelijk in historisch perspektief. Brussel, ELsevier, 1986, p 245. VANDENBROEKE (C.). Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17de – 19de eeuw). In: Bijdragen tot de geschiedenis, 60, pp 133-163. VAN HEDDEGHEM (A.). De oude bijlokematerniteit 1828-1978 : anderhalve eeuw patiënten, vroedvrouwen, dokters. Gent, Verbeke, 1983, p 228. VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit. In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis van de Nederlanden, 93, 2, 1978, pp 177-206. VAN LIEBURG (M.) en MARLAND (H.). Midwife regulation, education and practice in the Netherlands during the nineteenth century. In: Medical history, 1989, nr 33, pp 296-317. VAN LOOK (M.). abortus en de wet. In: kultuurleven, 1971, pp 17-28. VAN POPPEL (F.). Sociale ongelijkheid voor de dood. Het verband tussen sociaaleconomische positie en zuigeling-kindersterfte in Nederland in de periode 1850-1940. In: tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1982, 8, 40, pp 231-277. VELLE (K.). De vroedvrouwen in de 19de eeuw. Een beroep in de verdrukking? In: Oostvlaamse zanten, jaargang 5 (1990), nr 2, pp 75-93.
- 144 -
VELLE (K.). De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België. Leuven, Kritak, 1991, p 325. VELLE (K.). De rechterlijke macht. In: VAN DEN EECKHOUT (P.) EN VANTHEMSCHE (G.) eds. Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de – 20ste eeuw. Brussel, VUB press, 1999, pp 479-514. VERMASSEN (M.). Overheid en geneeskunde tijdens de eerste helft van de 19e eeuw : de provinciale kommissie voor geneeskunde van Oost-Vlaanderen (1818 - 1850). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Leuven, 1970, p 293. VERHEYEN (H.). De schuif: onderzoek naar het vondelingenvraagstuk te Antwerpen in de 19de eeuw (1830-1870). Onuitgegeven Licentiaatverhandeling bij Herman Balthazar, Universiteit Gent, 1978, p 260. VRIELINCK (S.). De Territoriale indeling van België (1795-1963): bestuursgeografisch en statisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechterlijk). Leuven, Universitaire pers, 2000, 3 vol. WATKINS (S.). If all we knew about women is what we read in Demography, what would we know? In: Demography, vol 30 (1993), nr 4, pp 551-577. WILLEKENS (K.). Abortus, te vondeling leggen en kindermoord: onderzoek voor Gent 1890-1914. Onuitgegeven licentiaatverhandeling bij Herman Balthazar, Universiteit Gent, 1982, p 221. WOODS (R.). Lying-in and laying-out: fetal health and the contribution of midwivery. In: Bulletin of history medicini, 2007, 81, pp 730-759.
12. Bijlage A. Korte samenvatting dossiers onwettige uitoefening van vroedkunde Correctionele rechtbank Brugge Nr: 17352 20/5/1837 Het dossier heeft veel schade geleden waardoor de rechterkant van de pagina’s in het dossier onleesbaar zijn geworden. Veel informatie is zo verloren gegaan. Victoire Kogge is 60 jaar oud en woont in Ruddervoorde en wordt vervolgd voor de onwettige uitoefening van de vroedkunde. Op 1 januari heeft ze de vrouw van Joseph de
- 145 -
Pestete bijgestaan, op 8 januari de vrouw van Jacques Mayaere en op 15 februari de vrouw van Josph Gevaert. Dit alles speelde zich af in Ruddervoorde.
Nr: 2609 1/10/1858 Eulalie van Dycke, vroedvrouw te Brugge, 43 jaar geboren in Diskmuide, dochter van Pieter, wonende te Brugge. Eulalie wordt verdacht van verbergen en ontvoeren van een baby, verzuim van geboorteaangifte en poging tot omkoping. De schepen van Brugge verklaarde dat de vroedvrouw op de 11de juni een verklaring kwam afleggen bij de burgerlijke stand. Men was echter niet tevreden met deze verklaring omdat ze alleen de voornaam en de landstreek van de moeder gaf. Ze verklaarde daarop dat het kind geboren was de 8ste om 7 uur geboren was en dat de moeder tijdens haar afwezigheid weggegaan was. Vervolgens heeft men iemand gezonden om het kind te zien, maar het kind was niet in de woning van de vroedvrouw aanwezig. De vroedvrouw heeft dan blijkbaar geprobeerd om die persoon om te kopen om te verklaren dat hij wel het kind gezien had. Ze wou hem hiervoor 1 frank geven. De vroedvrouw bekende dat ze de aangifte niet binnen de bepaalde periode gedaan heeft, ze ontkent echter dat ze de sergeant heeft proberen om te kopen. Dat het kind inderdaad 23 mei is geboren dat zij pas zo laat de verklaring op het bureel van de burgerlijke stand is gaan doen zodat de moeder de tijd had om te herstellen en de stad te verlaten vooraleer men opzoekingen zou komen doen om hare ware naam te weten te komen. Dat deze vrouw 15 of 16 dagen bij haar is verbleven. Men heeft Eulalie 25 fr gegeven voor de bevalling en 3 fr per dag voor de bevalling en 5 fr per dag na de bevalling. Het kind wordt geplaatst bij een voedster, Barbera Dely, deze verklaarde dat wanneer haar kind dood is gegaan ze een ander kind wou hebben om op te kweken om zo geld te verdienen. ‘men’ had haar de verdachte aangewezen, waarop zij zelf naar de woning van de vroedvrouw is geweest. Ze had gevraagd aan de vroedvrouw of ze haar geen kind kon bezorgen waarbij de vroedvrouw zei dat ze momenteel geen had maar dat als ze een voedster of min nodig had ze er aan zou denken en haar ontbieden. Uiteindelijk werd ze 17 franken per maand betaald voor het onderhoud van het kind.
- 146 -
Eulalie werd veroordeeld voor het vervalsen van de geboorte aangifte en het proberen omkopen van een openbare beambte. Ze kreeg als straf 6 maanden gevangenisstraf en 24,60 frank boete
Criminele statistiek: Van dijck Eulalia, fille de pierre et de marguite Siball, 43 jaar, katholiek, kan Frans en nederlands schrijven en lezen, ze is niet getrouwd, nog niet veroordeeld, leeft van haar beroepe en is geen eigenaar.
Correctionele rechtbank Gent NR: 80019 16/6/1892 Nachtegale Julie wordt beschuldigd voor onwettige uitoefening van vroedkunde. De 7 verlossingen hebben plaats gehad van 27/7/1891 tot 7/2/1892. In dit dossier worden de 7 vrouwen die Julie verlost had, ondervraagt. 3 van de 7 vrouwen verklaarden dat ze de verdachte hadden laten komen omdat ze te ver woonden van de vroedvrouw en dat deze te laat kwam. Julie Nachtegeale deed dan ook de meeste van de verlossingen dicht bij haar woonplaats. Ze woonde in de ‘wijk Tapuit’ een wijk tussen Kruishoutem en Nazareth. In het correctionele dossier van Julie Nachtegaele werd verschillend malen opgemerkt dat Julie niets vroeg voor haar diensten en dat men mocht geven wat men wilde. De vergoeding die ze kreeg bestond vaak uit wat aardappelen of brood. Van 4 vrouwen van de 7 kreeg ze ook wat geld, dit schommelde tussen de 2 en de 3 frank. Uit de verklaring van 6 van de 7 vrouwen bleek dat ze ofwel bij vorige bevallingen verlost zijn geweest door de vroedvrouw of dat ze ook nu eigenlijk een afspraak met haar hadden gemaakt.
Criminele statestiek: Nachtegaele Julie, dochter van Pierre Joseph en Eulalie Verhaeghe, geboren in Olsene 18 januari 1853, werkvrouw, wonende in Cruyshautem Nazareth, getrouwd met Peers Raymond, 9 kinderen, kan niet schrijven blijkbaar, heeft een goede faam.
- 147 -
Er werd niet in het dossier vermeld of Julie ook werd veroordeeld.
Nr: 95124 15/2/1897 Verbanck Marie werd veroordeeld voor onwettige uitoefening van vroedkunde. De zaak komt aan het licht doordat een vroedvrouw Elodie Kotsaert een brief schreef naar de commissaris dat de weduwe Snerk Marie Verbanck bijgenaamd Mie Kappetein wonende te oude voetweg 15 de vroedkunde uitoefende zonder ooit enige studies gedaan te hebben. Deze vroedvrouw voegde hierbij een lijst met de vrouwen die Marie verlost had. Er kwam nog een brief van de vroedvrouw Florentina Van Bellegem. Zij verklaarde heel duidelijk dat: ‘Daar bovenvermelde feiten onder de toepassing vallen van de wet van 12 maart 1818 voor het onwettig uitoefenen der vroedkunde, vraag ik Mijnheer de hoofdcommissaris dat gij de nodige bevelen zoudt willen geven ten einde voormelde Marie De Snerck rechterlijk te doen vervolgen‟ Marie Verbanck verloste 5 vrouwen. Al deze vrouwen woonden in het Stalhof of in de Oude Voetweg dit was namelijk zeer dicht bij de woonplaats van Marie, deze woonde in de Oude Voetweg. Uit de verklaring van de 5 vrouwen die Marie verloste bleek dat ze samenwerkte met doktor Vrielinck. Deze arts kwam de dag na de geboorte de vrouwen onderzoeken. Men betaalde Marie 5 tot 6 frank voor haar diensten. Ze werd veroordeeld voor 3.50 franken boete daarbij kwam nog de proceskosten wat het totaal op 4 franken 67 centiemen maakte. Als ze dit niet kon betalen moest ze 10 dagen de gevangenis in.
Criminele statestiek: Verbanck Marie Joanna dochter van Karel en aan Winterdaele CLare, geboren te Gent den 26 april 1831, dagloonster te gent. Weduwe van Desnerck Felix, ongeletterd. Goede naam maar is behoeftig. 63 jaren.
- 148 -
B. Verdere bijlage In deze bijlagen zijn de fiches terug te vinden die ik gemaakt heb van de vroedvrouwen en achterwaarsters gevonden in de weerhouden bronnen. Deze tabellen vermelden het dossier waarin ik deze terug vond alsook hun naam, hun leeftijd, hun burgerlijke staat, hun beroep en of deze vrouwen hun getuigenis ondertekenden. Bij de vroedvrouwen werd geen beroep vermeld daar deze vrouwen allemaal vroedvrouw als beroep op gaven. Er werd ook nagegaan of de woonplaats die deze vrouwen opgaven zich in een landelijke of stedelijke context bevond. Om te bepalen of een lokaliteit stad of platteland was gebeurde aan de hand van de volkstellingen opgenomen in het werk van: VRIELINCK (S.). De Territoriale indeling van België (1795-1963): bestuursgeografisch en statisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechterlijk). Leuven, Universitaire pers, 2000, 3 vol. Vanaf 5000 inwoners werd een lokaliteit als een stad(je) gerekend. Wanneer de bevolking de gehele 19de eeuw onder de 5000 bleef werd dit als platteland gerekend. Deze gegevens zijn terug te vinden in de laatste kolom.
Bijlage tabel 1: vroedvrouwen
Pg I-II
Bijlage tabel 2: achterwaarsters
Pg III-IV
Bijlage tabel 3: overige
Pg V
- 149 -
Bijlage: Tabel vroedvrouwen vroedvrouwen HA OOST dossiernr jaar naam 211 2244 1811 Elisabet Lange 332 353 394 439
65 48 56 50
523
Isabelle Simuins Marin Claes Caroline Vandeweghe Anna Maria Claes Joanna Catherina 4959 1841 Van der straeten 5148 1845 Rosalie de Saverleer Clara Linjuu 5216 1846 bijgenaamd dewever
587 593 604 614
5802 5857 5958 6026
1861 1864 1869 1872
633 669 687 688 708 710 713 726
7069 7265 7344 7347 7430 7436 7453 7533
1878 1885 1887 1888 1892 1892 1893 1896
495 514
3503 3694 4116 4511
7533 HA WEST 458 558 559 613
1821 1823 1829 1834
leeftijd verblijfplaats burgerlijke staat 52 vlissingen (ND) fille de Paul lange et de Marie croqu nederbrakel waesmunster olsene waesmunster
weduwe van Josephus Lauwenyhs getrouwd met Alegander Gallon getrouwd met johan de Bakker getrouwd Louis de Coster
40 Sint-Gillis 56 Oudenaarde
getrouwd met Louis passemier XX
43 Meerdank
XX
Anne Catherina Francis Flourum Van Walle Barbara Sion Valentine De Schepper Sophie George dite Marchal, Louis Stegaert Elodie de lange Luyse Constantia Bossaeer Rosalie Jemaide Coppens Watton Marie Brusselaers Marie,
26 41 38 28
Brustem hamme wachtebeke nevele
getrouwd met Lambert Mignolet getrouwd met Josphuu de Grooten getrouwd met jospehus zack XX
57 36 33 64 41 30 36 38
Rupelmonde Lembeke Lootenhulle Nieuwkerken staden schoovier ronse antwerpen
Baro Sidonie
39 dendermonde
getrouwd met Celistinus van Cleemp getrouwd met Desider Vervaet getrouwd met Jan Thorout August vrouw van Johannes van Camp getrouwd met Devissere Victor getrouwd met de Ruyvure getrouwd met de Jonghe getrouwd met van Waesberghe neen//dochter van Jan en van Josephine van Overstraeten
29 51 49 40 44
getrouwd met pieter hans getrouwd met pieter De Clerq getrouwd met joannes Meulebroeck getrouwd met petrus hammens XX
1966 1837 Theresia Devulleg 2586 1848 Joanna Demey Theresia van de woestijne 2597 1849 Sophie Devales 2992 1857 Marie louise van Dale
Nieuwpoort Brugge Brugge Nieuwpoort Ruyvelde
- 150 -
624 641 642 644 664 707 742 754
756 761 CORR
3082 3233 3239 3270 69 8 79 43
1858 Isabelle Vanderlooven 1861 sophie Barraf Cielia La Gache/De Poste 1862 Catherina willaert 1869 Coleta Verlinde 1881 Eulalie Vandamme 1889 Marie Zwartier 1893 decuypere Leontine Marie Callewaert Marie perneel marie Lowijck 50 Marie Verstraete 76 1894 Leonie Viaene 2609 1858 Eulalie Van dycke
28 45 65 45 70 32 36 21 21
Waken Bredene Ieper Leke Lendelede Sint-Denijs Lichtervelde Tieghem Roeselare Brugge brugge 53 Lendelede 26 Zevekote 43 Brugge
getrouwd met Verbeke Conrad getrouwd met Philippus marchal XX getrouwd met Louis Walekens weduwe van Josephus Verstraete getrouwd met Charles Hoedeg XX neen // dochter van Henri en Rosali XX
getrouwd met August Depreytere getrouwd met August coppens neen
XX = geen gegevens gevonden in de bron P // S = lokaliteit bevond zich op de grens tussen stad en platteland. Er waren juist geen 5000 inwoners gedurende de 19de eeuw of lokaliteit groeit uit tot stad op het eind van de 19de eeuw.
Bijlage: Tabel illegale vroedvrouw Illegale vroedvrouw HA OOST 394
dossie rnr jaar 4116 1829
naam Marie de Cabooser
leeftijd verblijfplaats 54 zulte
543
5381
1850
Indora Vandenbroeck
63
aalst
564
5570
1856
Antonia Devos
63
ophasselt
570
5642
1858
Agatha Meuleman
49
Impe
588 594
5818 5864
1862 1864
Anna Marie Polet, Seraphine Parmentier
69 53
Wieze wervig
burgerlijke staat kinder getrouwd met Damiaan Cattens getrouwd met philipus Schelleuck weduwe/opnieuw getrouwd met Francis Ankaert getrouwd met Jan baptiste droussant getrowd met Constantinus Vermeire getrouwd met Louis De Meere
- 151 -
620
6078
1874
Antonia D’Cen
63
Sint-Gillis waas
614
6026
1872
Charlotte Cannoor
29
Nevele
weduwe van Mathias Van Landeghem 6 getrouwd met Isodore De Sloover ja min
644
7141
1880
Louisa Verstraete
55
zeveren
getrouwd jan Nottebaert
652 699 712 713
7207 7388 7450 7453
1882 1890 1893 1893
Marie Anna Troch Francisca Wijmeels Thussyant Melanie Vanovervelde Barbara
71 53 67 66
Desteldonck Gent zele ronse
722 726 HA WEST
7510 7533
1896 1896
Drijs Franscine Van Ranst Marie
76 61
waasmunster dendermonde
XX weduwe XX XX veel getrouwd met august van Damme ja min weduwe/opnieuw getrouwd
465 585 590
2020 2753 2798
1838 1852 1853
Barbara Theresia Ponseele 58 Catherine Bonduc XX Pelagia Hoornaert 34
Menen wulverghem sintjacobscappele
684 707
187 8
1876 1881
Fransica Samijn sophie bayens
Wevelghem sint-denijs
736 CORR
45 52
37 1887 17352 1837
Louise Marie Ludovica Declerq// vica Declerq 37 Victoire Kogge 60
80019 1892 95124 1897
Julie Nachtegeale Verbanck Marie
40 63
Kortrijk Ruddervoorde wijk tapuit// tussen Kruishoutem en Nazareth Gent
ja min
weduwe getrouwd met Jean Huvenaghel getrouwd met Ferdinand Cools getrouwd met Joseph de Grauwe getrouwd met ivo Vandervelde
getrouwd gescheiden XX
maar
2 we kinder maar 6 feitelijk zwang gewee
getrouwd met Peers Raymond weduwe
9 geen
- 152 -
Bijlage: tabel overige jaar
naam
leeftijd
woonplaats burgerlijke stand
4504
1834
Victoria Spybroeck
55
Nevele
weduwe van Pieter de
1795
1834
Menen
Huisvrouw van Eugen
655
5 6
1866
Regina Baston 52 Marie de Lodovica De Borger// Louise Borger 21 Marie swijngedauw 45
XX huisvrouw van Louis S
760
74
1893
Rosalie Vanlerberghe
70
Adinkerke Huichen Oostnieuwk erke
engeltjesmaakster s HA West 717
61
1883
722 761
85 76
1884 1894
octavie Chermeux Lucie Oliver Catherina Degraewe Catherine van Rogge
41 31 51 66
Moeskroen Moeskroen Rousbugge Oostende
Vrouw van Desire Delc Vrouw van achille Kerk XX huisvrouw van Angelu
5386 7388
1850 1890
Isabelle van Dorpe Theresia Devos
53 48
Moozegem Rooborst
Philonima Rousse
59
Rooborst
huisvrouw van Vanderstichel huisvrouw van Joo Ve huisvrouw van Karel L de Casteele
Marie Theresia Linseele Rosalie Flo Amelia Dauchy, marie Leire
38 67 32 38
Ysenberghe Kemmel Kemmel Brugge
huisvrouw van Felix pl getrouwd huisvrouw van Joahan huisvrouw van henri a
schuifloopster HA OOST 438 kruidenvrouwtjes HA WEST 434
huisvrouw van Peter C
Onderlinge hulp tussen vrouwen HA OOST 543 699
HA WEST 435 447
1796 1884
1834 1836
589
2786
1853