Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
Michiel Tijssen 9912703
master scriptie, 07-03-2007 Dr. A.R. Soetevent Industrial Organization Universiteit van Amsterdam
Deze scriptie heb ik geschreven ter afsluiting van mijn periode als student aan de faculteit economie van de Universiteit van Amsterdam. Na maanden van zware arbeid is het eindresultaat in onderliggende pagina’s te lezen. Het moge duidelijk zijn dat ik dit resultaat nooit op eigen kracht had kunnen bereiken, een aantal mensen ben ik dan ook grote dank verschuldigd. Om te beginnen alle (inmiddels ex) collega’s van SEO economisch onderzoek voor de gezellige en leerzame maanden die ik in hun midden heb mogen doorbrengen. Maar vooral bedank ik mijn twee begeleiders, Joost Poort van SEO en Adriaan Soetevent van de UvA. Zij hebben mij perfect begeleidt ten einde mijn onderzoek in goede banen te leiden en mij in staat gesteld een goed resultaat te bereiken.
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................................2 1.1 Probleemomschrijving .....................................................................................................4 1.2 Werkwijze ........................................................................................................................6 2 Het telecomlandschap en de onderzoekkaders ........................................................................9 2.1 Beschrijving van telecommarkt........................................................................................9 2.1.1 Drijvende krachten achter breedbandontwikkeling ................................................10 2.1.2 Dalende prijzen telefoniemarkt...............................................................................13 2.1.3 Trend van aanbieden bundels .................................................................................16 2.2 Innovatie, concurrentie en de telecommarkt ..................................................................16 2.2.1 Vraagontwikkeling .................................................................................................17 2.2.2 Investeringen in netwerken.....................................................................................19 3 Efficiëntie en marktstructuur.................................................................................................21 3.1 Definities efficiëntie.......................................................................................................21 3.1.1 Statische efficiëntie.................................................................................................21 3.1.2 Dynamische efficiëntie ...........................................................................................22 3.1.3 Relatie tussen concurrentie en innovatie ................................................................23 3.2 Marktstructuur................................................................................................................26 3.2.1 Investeringsbeslissing netwerkoperators ................................................................28 3.2.2 Modelmatige analyse ..............................................................................................29 4 Prijsstrategie Netwerkoperators.............................................................................................36 4.1 Prijsstrategie bij overstapkosten.....................................................................................36 4.1.1 Effecten op korte termijn ........................................................................................37 4.1.2 Effecten op lange termijn........................................................................................38 4.1.3 Evenwichtsprijzen bij overstapkosten ....................................................................38 4.2 Oorzaken overstapkosten ...............................................................................................41 4.3 Implicaties voor efficiëntie ............................................................................................42 5 Effecten van bundeling op efficiency....................................................................................44 5.1 Definities van bundeling ................................................................................................44 5.2 Positieve invloeden van bundeling op efficiency...........................................................46 5.3 Effecten van bundeling op winstverwachting toetreders ...............................................47 5.3.1 Modelmatige analyse ..............................................................................................48 5.3 Mogelijkheden voor toetreding ......................................................................................50 6 Conclusie en discussie...........................................................................................................52 6.1 Investeringsstrategieën en de dynamische efficiëntie ....................................................53 6.2 Prijsstrategieën en de statische efficiëntie......................................................................55 6.3 Mogelijkheden voor het mededingingsbeleid ................................................................56 Literatuurlijst ............................................................................................................................59 Bijlage I: Verklarende woordenlijst .........................................................................................61
3
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
1 Inleiding In de trendanalyse, De toekomst van de elektronische communicatie (2005), beschrijft het Ministerie van Economische Zaken twee completerende trends die de markt voor telecommunicatie ingrijpend zullen veranderen. De eerste trend is die van convergentie. Gescheiden netwerken met traditioneel hun eigen toepassing (kabel voor de doorgave van TV, het KPN netwerk voor telefonie) gaan met een volledig dienstenpakket meer de strijd met elkaar aan. Hierdoor smelten de oude monopolistische markten samen tot één oligopolide markt. De tweede gesignaleerde trend is die van horizontalisering. Nieuwe softwaretoepassingen zoals VoIP (Internet telefonie) en IPTV (televisie over Internet) zorgen ervoor dat diensten die vroeger via één bepaald netwerk werden getransporteerd, geschikt gemaakt worden voor transport op basis van Internet Protocol. Een gevolg hiervan is dat transportnetwerken en diensten losser van elkaar komen te staan. Er ontstaan aparte lagen, met aan de basis de fysieke infrastructuur die toegang biedt tot het Internet (via kabel, ADSL of een mobiel netwerk). Bovenop de fysieke infrastructuur bevinden zich de software programma’s die de verschillende diensten over het IP netwerk vervoeren (Ministerie van Economische Zaken, pp. 9-12). Belangrijke aanjagers van deze trends zijn ten eerste de digitalisering van mediatoepassingen, dit zorgt ervoor dat infrastructuren efficiënter benut worden. Dit heeft een positieve invloed op de innovatie in het dienstenaanbod. Nieuwe innovatieve diensten kunnen makkelijker voet aan de grond krijgen omdat het transport protocol IP een open standaard is. Dit maakt dat iedereen zijn content geschikt kan maken voor transport over de verschillende IP netwerken. Ten tweede zorgt een vergroting van de bandbreedte van de telecommunicatienetwerken ervoor dat nieuwe mediadiensten goed toegankelijk worden voor de eindgebruikers. Voor de consument houden deze veranderingen in dat de keuzevrijheid toe zal nemen. In figuur 1.1a wordt schematisch weergegeven hoe de oude situatie eruit zag. In deze situatie had, en voor een groot deel heeft, elk netwerk zijn eigen functionaliteit. De kabel voor TV en KPN voor telefonie. In de jaren negentig is daar voor beide netwerken de functionaliteit bijgekomen van Internettoegang. Hoe de nieuwe situatie eruit komt te zien is nu nog niet geheel duidelijk. Een mogelijk toekomstscenario is dat de keuze van softwaretoepassingen en content zich verplaatst van de telecomoperator naar de
2
1 Inleiding
Figuur 1.1: Marktconfiguratie telecommarkt Figuur 1.1a: De huidige situatie KPN Telefonie Internettoegang TV Kabel
Figuur 1.1b:Decentrale/gelaagde markt KPN Internettoegang
Softwarediensten
Content
KPN Softwaredienst Softwaredienst Kabel
Content Content
Kabel
Figuur 1.1c: gebundelde markt
Internettoegang Internettoegang
eindgebruiker. Deze situatie is weergegeven in figuur 1.1b. Hierbij ontstaat er een scheiding tussen de verschillende onderdelen van de totale keten. Deze decentralisatie betekent dat de eindgebruikers de mogelijkheid krijgen helemaal zelf te bepalen welke software te gebruiken en welke content te consumeren (OPTA, 2006, p. 7-9). Aan de andere kant geldt dat de kabelmaatschappijen en KPN door de veranderingen hun marktstrategie aanpassen. Zij anticiperen door hun netwerken geschikt te maken voor het versturen van data via het Internet Protocol. Vooruitlopend op volledige convergentie bieden de netwerkbeheerders nu al een bundel aan met daarin drie diensten, telefonie, TV en Internettoegang, het zogeheten triple play. Een gevolg van deze marktstrategie zou zijn dat er geen decentrale markt ontstaat, maar
3
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
meer een markt zoals weergegeven in figuur 1.1c. Er ontstaat een marktstructuur waarbij netwerkoperators exclusieve content met eigen softwaretoepassingen aanbieden en met elkaar concurreren op basis van het te leveren pakket aan diensten (OPTA, 2006, p. 11).
1.1 Probleemomschrijving Met het te voeren beleid proberen de mededingingsautoriteiten de dynamische efficiëntie in de telecombranche te waarborgen zonder daarbij de statische efficiëntie uit het oog te verliezen. De statische efficiëntie maximeert de welvaart op korte termijn en wordt bereikt door de bestaande technologische infrastructuur zo goed mogelijk te benutten. Met dynamische efficiëntie wordt de contante waarde van de huidige en toekomstige welvaart gemaximeerd en deze wordt bereikt door de adoptie van nieuwe diensten en technologieën (de Bijl, 2004, p. 7). In haar streven de statische en dynamische efficiëntie te waarborgen en te bevorderen hanteert de OPTA het uitgangspunt bestaande aanbieders zoveel mogelijk de ruimte te geven om technologische kansen aan te pakken. De OPTA geeft zelf aan pas in te grijpen op het moment dat bestaande partijen hun monopoliemacht gebruiken om de overgang naar efficiëntere technologieën te vertragen (Jaarverslag, 2004, pp. 10-13). Als gevolg van convergentie verdwijnt de strikte koppeling tussen communicatienetwerk en specifieke toepassing. Een gevolg daarvan is dat de oude monopolistische markten in één oligopolide markt veranderen, waarbij de marktmacht van de aanbieders zal dalen. In potentie betekent dit dat de efficiëntie verbetert. De operators zullen meer in elkaars vaarwater opereren wat leidt tot een toenemende druk om de prijzen te verlagen en te innoveren. Echter op korte termijn kunnen de huidige aanbieders nog een stevige greep op de markt behouden. Zeker wanneer zij triple play bundels aanbieden kunnen zij consumenten aan zich binden. Bedrijven die een netwerk willen uitrollen op basis van een nieuwe technologie ontberen de kritieke massa die de bestaande netwerken wel hebben. De kabelbedrijven en KPN weten hun positie op de markt voor Internettoegang goed beschermt. Door de sterke positie van de oude monopolisten in hun deelmarkt bestaat het gevaar dat nieuwe technologieën minder snel geïmplementeerd worden. Deze hoge toetredingsdrempels rechtvaardigen ingrijpen van de overheid, maar hier kleven ook weer nadelen aan. Het is dus niet meteen duidelijk hoe het mededingingsbeleid aangepast moet worden aan de veranderende omstandigheden.
4
1 Inleiding
In de elektriciteitsmarkt speelt eenzelfde problematiek, geïntegreerde energiebedrijven kunnen door hun machtspositie concurrentie verhinderen. Een bedrijf dat zowel een eigen netwerk bezit als stroom levert, heeft een prikkel om het leveranciersbedrijf te bevoordelen ten opzichte van haar concurrenten. Dit heeft ertoe geleid dat Nederland en de rest van Europa over zijn gegaan tot een vorm van scheiding tussen de netwerken en de distributie van stroom. Het idee achter een scheiding tussen netwerkbedrijf en leveranciersbedrijf is dat alle partijen minder gebruik kunnen maken van de marktmacht van de ander en zich meer moeten focussen op hun kerntaak. De splitsing moet de efficientie ten goede moet komen. De ontwikkelingen op de telecommunicatiemarkt bieden nieuwe mogelijkheden. Doordat het Internet Protocol een nieuwe tussenlaag vormt tussen de transportnetwerken, en de getransporteerde dienst is het mogelijk om ook hier een scheiding aan te brengen tussen netwerk en diensten. De vraag die zich voordoet is of de OPTA maatregelen moet nemen om de concurrentie te bevorderen. Bijvoorbeeld door, net als in de energiemarkt, een scheiding van dienst en netwerk af te dwingen. De Tweede Kamer heeft een stap in deze richting gezet met het aannemen van twee moties ter wijziging van de Telecommunicatiewet. In deze moties wordt aan de minister van Economische Zaken gevraagd een wet voor te bereiden waarin de markten voor infrastructuur en diensten strikt worden gescheiden en een verbod op koppelverkoop van netwerktoegang en diensten (Stemming 30 800 XIII nr. 19). Daarnaast moet er regelgeving komen die vastlegt dat netwerkbeheerders toegang verlenen aan alle dienstenaanbieders (Stemming 30 800 XIII nr.18). Met het creëren van een open netwerkstructuur moet ook op de kabel eenzelfde vorm van concurrentie gaan komen zoals dat nu al het geval is op het netwerk van KPN. Een van de opstellers van de moties, Martijn van Dam, geeft aan dat het doel van de moties is, te voorkomen dat de telecommarkt in een duopolie markt veranderd waarbij de consument weinig te kiezen heeft. De open toegang tot de kabel leidt volgens van Dam tot lagere prijzen doordat andere spelers ook TV pakketen kunnen gaan aanbieden. Deze worden dan eerst bij de lokale kabelmaatschappij ingekocht. Ontbundeling van netwerk en softwaredienst moet ertoe leiden dat de overstapkosten voor consumenten dalen. Wanneer een consument zou willen overstappen van de ene operator naar de andere moeten ze, in het geval ze een triple play abonnement hebben, ook hun TV en telefoonabonnement overzetten. Dit vormt een extra drempel waardoor mensen niet snel geneigd zullen zijn over te stappen. Door een scheiding van netwerk en diensten valt deze drempel weg. Nu kan de klant naar een andere operator overstappen zonder daarbij alle
5
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
abonnementen ook om te moeten zetten. Doordat consumenten makkelijker kunnen switchen tussen de verschillende netwerkoperators worden deze meer gedwongen met elkaar de concurrentieslag aan te gaan. Daarbij is het zo dat de huidige netwerkoperators hun marktpositie beschermt weten door het aanbieden van een bundel met daarin toegang tot het netwerk en een triple play abonnement. Alleen een partij die zowel een netwerk uitrolt als een volledig dienstenpakket aanbiedt kan concurreren met KPN en de kabelmaatschappijen. Door ontbundeling kunnen nieuwe technologische platformen makkelijker de markt betreden wat ertoe zal leiden dat de incumbents meer zullen investeren in het sneller maken van hun netwerken om zodoende de dreiging van de nieuwkomers (en elkaar) af te wenden. Hiermee zou in theorie de telecommarkt zowel op het gebied van prijsvorming, als op het gebied van innovatie, efficiënter worden. Echter, om dergelijke ingrepen te rechtvaardigen moet eerst duidelijk vastgesteld worden dat een vrij verloop van de tendens zoals deze zich nu heeft ingezet daadwerkelijk een negatieve invloed zal hebben op de dynamische efficiëntie. De vraag waarop dit onderzoek een antwoord zal formuleren is of de huidige situatie - met een hoge mate van innovatie en lage prijzen - op lange termijn stand zal houden. De focus van dit onderzoek ligt op het karakteriseren van de voor- en nadelen van de mogelijke factoren die de concurrentie op de telecommarkt beïnvloeden. Het doel van dit onderzoek is in eerste plaats om via een economisch theoretische analyse te komen tot een duidelijk beeld hoe de concurrentieverhoudingen zich zullen ontwikkelen. Vooral van belang is om een inschatting te maken welke gevolgen dit zal hebben voor de statische en dynamische efficiëntie. Op basis van deze bevindingen kan gekeken worden hoe de op een zinvolle manier invulling gegeven kan worden aan de twee moties zoals deze in de Tweede Kamer aangenomen zijn. De uitwerking van de moties moet de OPTA en de NMa handvatten geven om met hun beleid de efficiëntie te ondersteunen. In deze scriptie zal tevens ruimte ingeruimd worden om mogelijke beleidsmaatregelen te bespreken. Echter zal door tijds- en ruimtegebrek een analyse van de precieze impact van deze maatregelen voorbehouden blijven aan vervolgonderzoeken.
1.2 Werkwijze Na de situatieschets en de uiteenzetting van de probleemstelling in deze inleiding, dient hoofdstuk 2 om de onderzoekskaders verder uit te diepen en duidelijk vast te stellen. Het
6
1 Inleiding
uitgangspunt wordt gevormd door een beschrijving van de huidige verhoudingen en trends op de telecommarkt. Daarnaast wordt ook besproken wat er valt te verwachten op het gebied van de vraagontwikkeling en investeringen voor de nabije toekomst. Belangrijk is ook om vast te stellen wat de factoren zijn die de dynamische efficiëntie beïnvloeden. Er wordt gekeken of de toegenomen onderlinge concurrentie, ingegeven door de convergentie van de verschillende markten, de oorzaak is van de toegenomen efficiëntie. Hoofdstuk 3 begint met het formuleren van definities voor statische en dynamische efficiëntie. Vervolgens wordt besproken hoe de beide vormen van efficiëntie elkaar beïnvloeden. In het tweede deel van hoofdstuk 3 wordt bekeken of de marktstructuur van de telecommarkt het waarschijnlijk maakt dat de felle concurrentie zich ook zal manifesteren als de markt volgroeid is. Een kenmerk van de telecommarkt is dat operators te maken hebben met hoge vaste kosten verbonden met de opbouw en het onderhoud van hun netwerk en lage variabele kosten. In eerste instantie wordt er gekeken hoe dit gegeven de investeringsprikkels van netwerkoperators vormgeeft. Het uitgangspunt daarbij is dat netwerkoperators investeren in hun netwerk om door te innoveren hun positie op de markt te verbeteren en zodoende ervoor zorgen dat de marktverhoudingen verschuiven. De kern van het hoofdstuk wordt gevormd door een modelmatige analyse die aangeeft hoe toenemende concurrentie ervoor zorgt dat netwerkoperators investeren in een sneller netwerk om zich zodoende te onderscheiden van de andere partij. Na de analyse van de investeringsprikkel in hoofdstuk 3 dienen hoofdstuk 4 en 5 om inzicht te verkrijgen in de prijsstrategieën van de netwerkoperators. Hoofdstuk 4 begint met het beschrijven hoe overstapkosten die vastzitten aan telecomproducten operators een bepaalde mate van marktmacht geven over hun afnemers. Hoofdstuk 5 wordt bekeken hoe door het aanbieden van productbundels de marktuitkomst veranderd. Bundeling van producten kan namelijk leiden tot minder toetreding. Op basis van het speltheoretische model van Nalebuff (2004) wordt uitgelegd hoe bundeling ervoor zorgt een incumbent zijn winst kan verhogen terwijl de winstpotentie van een potentiële toetreder sterk daalt. Deze daling in winstverwachting maakt dat in een gebundelde markt minder spelers actief zullen zijn, wat een negatieve invloed op de efficiëntie heeft. Echter bundeling levert ook voordelen op voor de eindgebruiker, dus in de analyse is het van belang te bepalen welke van de twee effecten het belangrijkst is. Deze effecten zijn vooral van belang om te kunnen bepalen of nieuwe spelers de markt kunnen betreden. Het gaat hier dan vooral om te bepalen of door bundeling nieuwe softwarediensten moeilijker een positie op de markt kunnen veroveren.
7
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
In hoofdstuk 6 worden alle bevindingen samengevat en een antwoord op de centrale vraag geformuleerd. Daarbij wordt besproken welke implicaties de bevindingen van dit onderzoek hebben voor het beleid van de OPTA. Er zal specifiek gekeken worden of een splitsing de problemen die geschetst zijn (gedeeltelijk) kan oplossen. Een splitsing is alleen te verdedigen als het aannemelijk gemaakt kan worden dat het, ten eerste de overstapkosten van de eindgebruikers verlaagt, en ten tweede de negatieve effecten van bundeling teniet zal doen. Daarnaast wordt besproken welke invulling aan de moties tot wijziging van de telecommunicatiewet gegeven kan worden.
8
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
2 Het telecomlandschap en de onderzoekkaders In de inleiding is een uiteenzetting gegeven van de trends in de telecomsector en de mogelijke veranderingen op de marktstructuur die deze trends met zich meebrengen. Dit hoofdstuk zal dienen om de kaders neer te zetten waarbinnen deze veranderingen plaats vinden. In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de veranderingen die de telecommarkt de afgelopen jaren ondergaan heeft cijfermatig uitgediept. In deel twee wordt gekeken naar de ontwikkelingen in de nabije toekomst. De intentie is niet om een volledig toekomstbeeld te scheppen van hoe het telecomlandschap eruit zal komen te zien. Het doel is om een beeld te krijgen hoe de vraagen de aanbodszijde van de markt zich gaan ontwikkelen. De nadruk ligt op de veranderingen in de netwerken en hoe de vraag naar bandbreedte zich zal ontwikkelen. Hierbij zal de tijdshorizon beperkt blijven en wordt niet verder gekeken dan 2010. Daarmee is niet gezegd dat er na 2010 geen veranderingen meer te verwachten zijn op de telecommarkt, in tegendeel zelfs, de grote mate van innovaties maken juist dat voorspelling doen over een lange periode moeilijk is.
2.1 Beschrijving van telecommarkt De telecomsector heeft de afgelopen jaren grote veranderingen ondergaan. Een van de meest in het oogspringende is die van de grote toename in het aantal breedbandaansluitingen. Netwerkoperators hebben veel geïnvesteerd in het sneller maken van hun netwerken om zodoende aan de toenemende vraag naar bandbreedte te kunnen voldoen. De afgelopen jaren hebben de grote investeringen door kabelbedrijven en KPN, in combinatie met de toegenomen concurrentie tussen beide partijen ertoe geleid dat Nederland in Europa koploper is wat breedbandpenetratie betreft. Figuur 2.1 laat zien dat in de periode tussen 2003 en 2006 het aantal breedbandaansluitingen per 100 inwoners in Nederland is gestegen van iets minder dan 10 naar een bijna 29. Data van de OECD (2006) geven aan dat in het tweede kwartaal van 2006, 4,7 miljoen huishoudens in Nederland een breedbandabonnement hebben. Poort (2006, p. 5) merkt op dat het aantal personen dat daadwerkelijk toegang heeft tot een breedbandverbinding beduidend hoger zal liggen omdat binnen een huishouden meerdere personen gebruik kunnen maken van één verbinding. Uit figuur 2.1 valt ook af te lezen dat de toename in het aantal aansluitingen gepaard is gegaan met een sterke daling in de prijs van
9
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
een abonnement. De gemiddelde prijs per megabit per seconde downloadsnelheid is gedaald van €200,- in 2001 naar €20,- in 2005. Deze daling is veroorzaakt door zowel een daling van de abonnementskosten als door een stijging van de geleverde snelheid (OPTA, 2006, p. 74).
220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2001
35 30 25 20 15 10
Aansluitingen
Prijs in €
Figuur 2.1: Opkomst breedbandinternet Nederland
5 2002
2003
2004
2005
0 2006
Jaar Gemiddelde prijs per megabit per seconde downloadsnelheid Aantal aansluitingen per 100 inwoners o.b.v: OPTA, 2006a, en www.internetten.nl
2.1.1 Drijvende krachten achter breedbandontwikkeling De vraag is hoe het valt te verklaren dat het aantal breedbandaansluitingen in Nederland zo’n grote vlucht heeft genomen. Voor de hand ligt het om dit toe te schrijven aan het grote aantal spelers dat op deze markt actief is. Voor Nederland geldt dat er twee platformen zijn met een (bijna) landelijke dekking die het breedbandverkeer dragen. Dit zijn de coaxnetwerken van de kabelbedrijven en het kopernetwerk van KPN. De marktaandelen van beide platformen ontlopen elkaar niet veel, tot 2003 had kabel een lichte voorsprong, nu is het DSL netwerk van KPN marktleider met een marktaandeel van 60% (Poort, 2006a, p. 5). Daarnaast is de rol van Internetserviceproviders (ISP’s) zonder eigen netwerk interessant. KPN is door de OPTA en de Europese Unie sinds de jaren negentig verplicht haar
10
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
netwerk open te stellen voor andere aanbieders. Deze local loop ontbundeling reguleert het kopernetwerk van de telecommaatschappijen in de verschillende Europese landen en schrijft voor dat ISP’s gebruik moeten kunnen maken van de local loop van het netwerk van de telecomoperator. De local loop is het stuk van het netwerk dat loopt tussen het punt waar het netwerk overgaat van glasvezel naar koper en de eindgebruiker. Figuur 2.2 geeft schematisch de netwerkarchitectuur weer van KPN. Het gedeelte dat loopt van de Main Distribution Frame (MDF) locatie, via de straatkast naar de eindgebruiker, is KPN verplicht tegen een vergoeding open te stellen voor andere partijen. Het idee is dat door meerdere aanbieders toegang te verlenen er door concurrentie een lage prijs ontstaat. Dit zou een gunstig effect moeten hebben op de penetratie van breedbandinternet.
Figuur 2.2: Overzicht KPN netwerk
MDF
MDF
MDF
Backbone: glasvezel Local loop: koper
straatkast
eindgebruiker
11
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
Om te onderzoeken wat de belangrijkste drijvende krachten zijn achter de ontwikkeling van breedbandtoegang hebben Distaso, Lupi en Manenti (2006) onderzoek gedaan naar de breedbandpenetratie in 14 landen (Alle EU-15 landen uitgezonderd Griekenland). De auteurs waren vooral geïnteresseerd in de effecten van concurrentie tussen (inter) de verschillende platformen, en concurrentie op (intra) het DSL platform, op de stimulering van breedband. Hierbij hebben ze gekeken hoe de breedbandpenetratie afhangt van variabelen zoals de marktconcentratie binnen het DSL platform en de marktconcentratie tussen verschillende technologische platformen. De definitie die de auteurs hanteren voor breedbandpenetratie is niet zoals gebruikelijk het aantal aansluitingen per huishouden, maar wordt gemeten als het percentage van het totaal aantal beschikbare aansluitingen, geschikt gemaakt voor datatransmissie met hoge snelheid. De marktconcentratie op de DSL netwerken is gemeten door middel van de Herfindahl index (HHIintra) voor de 14 landen. Als maatstaf voor de marktconcentratie tussen de platformen hebben ze de Herfindahl index (HHIinter) bepaald voor de marktaandelen van de twee platformen als percentage van de totale markt voor breedband. Daarnaast hebben de onderzoekers gekeken naar de prijzen die telecomoperators berekenen voor hun ontbundelde local loop en het effect op de penetratie van breedband. De resultaten brengen een paar belangrijke punten aan het licht (Distaso, Lupi en Manenti 2006, pp.100-102). Ten eerste valt op te maken dat concurrentie tussen de verschillende technologische platformen (een lage HHIinter) het grootste (positieve) effect heeft op de breedbandpenetratie. De tweede conclusie is dat concurrentie op het DSL platform geen significant effect heeft op de breedbandpenetratie. De auteurs verklaren dit doordat een toenemende concurrentie op het DSL platform in potentie gunstig is voor de algehele breedbandpenetratie maar dat dit effect te niet wordt gedaan door het indirecte effect van de toegenomen concentratie tussen de verschillende platformen. Met andere woorden, een lage Herfinddahl index op het DSL platform zorgt ervoor dat het DSL platform competetiever wordt ten opzichte van andere platformen (voornamelijk kabel) en derhalve de concentratie index (HHIinter) dichter bij één komt te liggen. Dit heeft weer een negatieve invloed op de breedbandpenetratie. De auteurs merken dan ook op dat regulering gericht op het verlagen van de prijzen voor local-loop ontbundeling gepaard moeten gaan met maatregelen om de concurrentie tussen de verschillende platformen te stimuleren (Distaso, Lupi & Manenti, 2006, p. 96). Deze conclusie wordt onderbouwd door het feit dat de data laten zien dat een
12
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
lagere prijs op de groothandelsmarkt een positieve invloed heeft op de penetratie van breedband. Dus concurrentie op een platform zal alleen een positief effect op de penetratie hebben als het de concurrentieverhoudingen tussen de verschillende platformen niet beïnvloedt. Ontbundelde toegang kan alleen tot een hogere penetratie van breedband leiden als de ISP’s tot alle platformen toegang hebben. In dit licht is het logisch van de Tweede Kamer om alle netwerkbeheerders (inclusief de kabelbedrijven) dezelfde toegangsverplichting op te leggen als KPN. Door de toegenomen keuzemogelijkheid van de ISP’s zouden deze in staat moeten zijn om lagere groothandelsprijzen te bedingen. De lagere groothandelsprijzen zullen door het grote aantal spelers op de retailmarkt leiden tot lagere prijzen voor de eindgebruiker wat een positieve invloed heeft op de breedbandpenetratie. Bij deze redenering moet wel een kanttekening geplaatst worden. De verschillende soorten netwerken werken op basis van verschillende technologische standaarden. ISP’s die nu via het KPN netwerk hun diensten aanbieden hebben daarvoor investeringen moeten doen die verloren gaan wanneer ze over zouden stappen naar het kabelplatform. Deze platformspecifieke investeringen in hardware zorgen ervoor dat ISP’s locked-in raken bij een netwerk, waarmee hun sterkere onderhandelingspositie ondermijnd wordt. Het gevolg is dat een groot deel van de positieve effecten verloren zullen gaan. Daarnaast speelt nog een tweede probleem, in Nederland zijn verschillende kabelmaatschappijen actief met allemaal een andere technische standaard voor hun netwerk. Dit zorgt ervoor dat het via de kabel veel duurder is om op landelijke schaal Internet aan te bieden omdat er geen schaalvoordelen behaald kunnen worden. In theorie kan een toegangsverplichting voor alle netwerken de markt concurrerender maken, het blijft de vraag of dit in de praktijk ook zo uit zal pakken.
2.1.2 Dalende prijzen telefoniemarkt Ook de telefoniemarkt heeft sinds de jaren negentig een aantal veranderingen ondergaan. Het belangrijkste gevolg van de veranderingen is te zien in de kosten voor telefonie. Gemeten over de periode 1994-2004 laten de telefoniekosten in OECD landen een duidelijk dalende trend zien. Onderzoek van de OECD (2005, pp 170-173) wijst uit dat over deze periode de prijs van telefonie voor de consument met gemiddeld tien procent gedaald is, de prijzen voor het bedrijfsleven zijn gedaald met zo’n twintig procent gemiddeld. De OECD meet de prijsveranderingen aan de hand van twee verschillende soorten ‘mandjes’ van diensten. Eén
13
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
mandje meet de prijzen van bellen op het via het vaste net, het andere neemt ook de prijzen van internationaal en van vast naar mobiel bellen mee. Deze prijsdalingen schrijft de OECD (2006, p. 166) toe aan de nieuwe alternatieven die de afgelopen jaren het levenslicht hebben gezien. Traditiegetrouw verliep het telefoonverkeer over het vaste net van KPN. Sinds de jaren negentig zijn daar de alternatieven van de carrier-pre-select aanbieders en de mobiele telefoon bijgekomen. In eerste instantie werd de mobiele telefoon nog als complementair gezien, tegenwoordig geldt de mobiele telefoon voor sommigen als volwaardig substituut voor de vaste aansluiting. Zo is het aantal huishoudens in Nederland met een vaste aansluiting in 2005 gedaald naar 81%, van 93% in 2004. Dit terwijl het aantal mobiele telefoonaansluitingen inmiddels groter is dan de bevolking van Nederland. Behalve dat de penetratiegraad van vaste telefonie gedaald is, is ook de gebruikte technologie van het telefoonabonnement de afgelopen jaren veranderd. Het kopernetwerk van KPN is niet langer de monopolist op deze markt maar moet ook de kabelmaatschappijen naast zich dulden, zij hebben bij elkaar een markt aandeel van zo’n 9%. Maar de belangrijkste bedreiging voor traditionele telefonie lijkt toch wel te komen van Internettelefonie dat het laatste jaar aan een opmars bezig is, hoewel het in 2005 nog een bescheiden marktaandeel had van 2% (EIM, 2006, pp. 41-42). Internettelefonie wordt doorgaans in twee groepen onderverdeeld. Ten eerste kan Internettelefonie verzorgd worden via een netwerkoperator. In Nederland kan dat rechtstreeks via KPN en via breedbandaanbieders als onder andere Tiscali, Versatel en Wanadoo, deze categorie wordt aangeduid met Voice over Broadband (VoB). Bij deze categorie van Internetbellen wordt door middel van een ADSL modem en een gewoon telefoontoestel de mogelijkheid geboden om te bellen. De tweede vorm van Internetbellen gaat uit van een softwareprogramma dat gedownload moet worden. Deze Voice over Internet Protocol (VoIP) diensten maken het in eerste instantie mogelijk om te bellen met een PC. (Poort, 2006b, p. 9). Inmiddels heeft VoIP aanbieder Skype een aantal telefoontoestellen in het assortiment waarmee via Internet en het gewone telefoonnetwerk gebeld kan worden. Andere belangrijke aanbieders van VoIP software zijn MSN messenger van Microsoft en Google Talk. De cijfers van de OECD lopen tot 2004 hetgeen betekent dat ze nog niet de impact van VoIP aanbieders meten. VoIP/VoB is interessant voor gebruikers omdat het een potentiële kostenreductie met zich mee kan brengen. De lagere kosten geassocieerd met Internettelefonie worden bewerkstelligd door een efficiënter gebruik van de infrastructuur. Bij traditionele telefonie wordt voor elk gesprek een
14
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
gesloten circuit tussen twee personen tot stand gebracht. Bij VoIP wordt het gesprek in data pakketjes verpakt en over Internet verzonden. Het voordeel voor gebruikers is dat wanneer ze gebruikmaken van een breedbandverbinding er geen extra kosten bovenop de maandelijkse abonnementsprijs worden berekend voor het versturen van data over Internet. Het bekendste VoIP programma van dit moment - en volgens eigen opgave het meest gebruikte met 100 miljoen downloads wereldwijd - is ongetwijfeld Skype. Dit programma stelt zijn gebruikers in staat om zonder kosten te bellen naar andere gebruikers van Skype waar ook ter wereld omdat het gehele dataverkeer van het gesprek over Internet gaat. Omdat er geen kosten worden berekend voor het downloaden van het programma of vaste abonnementskosten is het in principe geheel gratis. Met een SkypeOut prepaid tegoed is het ook mogelijk om naar de vaste en mobiele nummers (nationaal en internationaal) te bellen van niet Skype gebruikers. Een groot voordeel van VoIP/VoB technologie is dat alleen de kosten van de bestemming van het telefoongesprek van belang zijn. Internettelefonie zorgt dat een grootdeel van het gesprek over Internet vervoerd wordt en dat alleen het laatste deel van het gesprek over de traditionele telefoonlijn gaat. Dus bellen met VoIP technologie naar een vast of mobiel nummer draagt alleen de kosten van het laatste stukje netwerk met zich mee. De kosten worden tegen lokaal tarief afgehandeld. Vooral voor internationale bellers zijn de te behalen kostenreducties dan ook groot. De kostenvoordelen op een ‘mandje’ van residentiele telefonie van de OECD kunnen voor een Skype gebruiker (inclusief de kosten van een breedbandaansluiting) in Nederland oplopen tot 25%. De gebruikerskosten of kosten per minuut liggen voor Skype 70% lager in vergelijking met het traditionele netwerk. Voor het uitgebreide ‘mandje’ (vast, mobiel en internationaal) geldt een potentiële kostenreductie van 85% (OECD, 2005, pp. 182-183). De kostenvoordelen van VoIP geven aan dat KPN als de grootmacht op het gebied van telefoonverkeer verder onder druk komt te staan, en gedwongen wordt ook de kosten voor telefonie te verlagen. Met InternetPlusBellen en Slim heeft KPN nu ook Internettechnologie omarmd als alternatief voor haar eigen traditionele circuit geschakelde telefonietechniek. Het succes van VoIP technologie geeft een goed illustratie wat convergentie inhoudt, namelijk het samengaan van traditionele diensten met Internettechnologie.
15
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
2.1.3 Trend van aanbieden bundels In 2005 heeft onderzoeksbureau EIM gemeten hoeveel huishoudens verschillende (tele)communicatiediensten afnemen bij één aanbieder. Het onderzoek wijst uit dat het aantal huishoudens dat een bundel afneemt sinds 2004 toegenomen is. Het aantal huishoudens met een triple play (vast, TV en breedband) is in een jaar tijd verdrievoudigd, hoewel het nog blijft steken op een bescheiden zes procent (EIM, 2006 p. 26 en OPTA, 2006 p. 65). Dual play komt al een stuk vaker voor, 21% van de huishoudens hebben vaste telefonie en breedband via dezelfde aanbieder, een zelfde percentage geldt voor de combinatie TV en breedband. Eén abonnement met daarin telefonie en TV komt nog niet zo vaak voor (8% van de Nederlandse huishoudens), een verklaring hiervoor lijkt te liggen in het feit dat TV via ADSL technisch gezien nog niet ontwikkeld genoeg is voor een grootschalige uitrol. EIM (2006, pp. 36) heeft ook onderzocht wat de motieven zijn om een gebundeld product af te nemen. Voor die huishoudens die daadwerkelijk al een bundel afnemen is het grootste voordeel het gebruikersgemak dat een bundel met zich meebrengt. De huishoudens die nog overwegen een bundel aan te schaffen, kijken vooral naar de kostenvoordelen die een bundel met zich meebrengt. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat het bewustzijn onder de huishoudens betreffende de aanschaf van bundels toeneemt. In 2005 gaf 24% van de huishoudens aan dat de keuze voor het afnemen van meerdere diensten bij dezelfde aanbieder een bewuste keuze was, in 2004 lag dit percentage nog op 13%. Bovendien geldt voor 42% van de Nederlandse huishoudens dat ze overwegen een bundel aan te schaffen, een toename van twaalf procentpunt ten opzichte van 2004 (EIM, 2006, pp. 21-35).
2.2 Innovatie, concurrentie en de telecommarkt In de inleiding is besproken hoe de verschillende segmenten van de telecommunicatiemarkt convergeren naar één markt. De relatief kleine afname van bundels lijkt deze trend tegen te spreken. De oorzaak moet toegeschreven worden aan het feit dat Internettelevisie technisch nog niet volwassen genoeg is om een volwaardig alternatief te vormen voor analoge kabel TV. Voordat het daadwerkelijk technisch mogelijkheid is om de verschillende telecomdiensten over één netwerk te vervoeren zijn additionele investeringen nodig. Voor de huidige operators (KPN en de verschillende kabelbedrijven) betekent dit dat zij hun netwerken dusdanig moeten aanpassen dat deze geschikt zijn voor hogere bandbreedtes en
16
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
een geïntegreerde triple play functionaliteit. Binnen de industrie wordt ook wel gesproken van “Nieuwe Generatie Netwerken”.
2.2.1 Vraagontwikkeling In de onderliggende paragraaf wordt besproken wat er op midden lange termijn – tot 2011 – valt te verwachten van de ontwikkelingen in de vraag naar breedbandaansluitingen. De verwachting dat de vraag naar nog snellere verbindingen zal blijven bestaan. Maar wat dit betreft lijkt het plafond toch wel in zicht, voor 2011 verwacht Arthur D Little dat een maximum van 50Mb per seconde downloadsnelheid voldoende moet zijn om de meest veeleisende consument te kunnen bedienen. Echter zal dit slechts een klein marktsegment blijken te zijn. Voor snelheden boven 30Mb per seconde zal de markt volgens de voorspellingen niet groter worden dan 8% van de huishoudens. Abonnementen met lagere snelheden blijven dus een substantieel deel van de markt uitmaken, het grootste marktsegment zal dat zijn voor snelheden tussen de 6Mb en 30Mb. In figuur 2.3 valt af te lezen dat de verdeling van de marktsegmenten in 2006 een vergelijkbare structuur laat zien. Het middensegment – met snelheden tussen de 1,5 en 6 Mb per seconde – is het grootst. Het topsegment – met snelheden van 8Mb per seconde en hoger - vormt ook in 2006 maar een klein deel van de totale markt.
Figuur 2.3: Verdeling marktsegmenten 2006 Segment Aandeel < 750 Kb 7.50% 1,5-4Mb 42.50% 4-6 Mb 35.00% 6-8 Mb 12.50% 8 Mb> 2.50%
2011 Segment Aandeel < 1 Mb 1-6 Mb 6-30Mb 50Mb >
Bron: TNO, 2006 en Arthur D Little, 2006
17
8% 32% 52% 8%
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
Het is dus niet waarschijnlijk dat de markt voor nog snellere Internetverbinding groot zal zijn. Dit houdt in dat de afname in de vraag naar lage snelheden beperkt zal blijven. Een opvallend gegeven daarbij is dat er de afgelopen jaren een verschuiving plaats heeft gevonden in de downloadsnelheden van breedbandabonnementen. Verassend genoeg zijn deze gedaald (TNO, 2006, p. 11). Over dezelfde periode is het aantal breedbandaansluitingen wel toegenomen, veel instappers kiezen voor een lage snelheid, hetgeen de daling in downloadsnelheid verklaart. Bovendien hebben veel huishoudens bij een snelheidsverhoging van de provider ervoor gekozen om dezelfde snelheid aan te houden tegen een lagere prijs (Opta, 2006, p. 74). Dit geeft aan dat niet zondermeer aangenomen kan worden dat een stijging van de snelheid ook opgepikt wordt door de markt. De afnemers zijn dus duidelijk prijsgevoelig in hun keuze voor een breedbandabonnement. Naast een lichte stijging in de downloadsnelheden gaan de consultants van Arthur D Little (2006, p. 16) ervan uit dat de penetratie van breedbandinternet in 2011 opgelopen is tot 100% van de huishoudens. Dit lijkt heel erg veel maar is zeker niet ondenkbaar, op dit moment heeft ruim 90% van de huishoudens toegang tot kabeltelevisie en 99% heeft toegang tot het telefonienetwerk. Het is waarschijnlijk dat breedbandnetwerken de toegangskanalen gaan worden voor TV en telefonie. Dit maakt het aannemelijk dat de penetratie van breedbandinternet een nog hogere vlucht zal nemen dan nu al het geval is. Een toename van het aantal huishoudens met een aansluiting kan bereikt worden door een stijging van de betalingsbereidheid aan de kant van de vragers, of door een daling van de prijs aan de kant van de aanbieders. Arthur D Little verwacht dat de grootste groei zal komen van verdere prijsdalingen, waarmee de prijzen voor breedbandinternet verder onderdruk komen te staan. Het rapport van Arthur D Little (2006, p. 24) spreekt over een prijs voor kale Internettoegang van tussen de €15 en €25. In de huidige markt liggen de prijzen voor een breedbandabonnement tussen €10 en €40 per maand (www.internetten.nl). De stijging in downloadsnelheid is hierbij nog niet meegenomen in de prijzen. Kijken we naar de prijs uitgedrukt als ratio van de downloadsnelheid dan zullen de prijzen sterk dalen de komende jaren. In 2010 zal voor een abonnement in het hoogste segment slechts €0,5 per megabit per seconde download snelheid betaald worden. Nu geldt voor het topsegment een prijs vanaf €1 per megabit per seconde downloadsnelheid. Het is duidelijk dat niet verwacht mag worden dat prijzen lineair stijgen met de aangeboden downloadsnelheid.
18
2 Het telecomlandschap en de onderzoekskaders
2.2.2 Investeringen in netwerken In november 2005 heeft KPN haar plan gelanceerd over de investeringen in upgrade van haar netwerk. De investering in een “Nieuwe Generatie netwerk” komt er op neer dat het gehele netwerk vereenvoudigd gaat worden. Het vervangt het huidige netwerk met haar aparte subnetwerken voor telefonie, breedbandinternet en datadiensten voor een breedbandig netwerk geschikt voor IP transport. De belangrijkste punten behelzen een transmissienetwerk gebaseerd op IP/ethernet, en het ontmantelen en sluiten van de telefoniecentrales en MDFlocaties. Daarnaast wordt het netwerk tussen de overgebleven centrales en de straatkasten verglaasd. Het stukje van het netwerk tussen de straatkast en de aansluiting thuis wordt opgewaardeerd met VDSL technologie, de opvolger van ADSL. Voor nieuwbouwlocaties zal ook dit laatste gedeelte over glasvezel gaan. De operatie zorgt ervoor dat het gehele netwerk van 8 miljoen aansluitingen in 2010 geschikt is voor hoge downloadsnelheden. De totale kosten worden door KPN geschat op 1,5 miljard euro (KPN, 2005). De All-IP strategie van KPN moet ertoe leiden dat na een gefaseerde uitrol in 2010 een netwerk ligt dat de concurrentie met het kabelnetwerk aankan. Enerzijds maakt de nieuwe infrastructuur het mogelijke hogere snelheden te ondersteunen, voor VDSL geldt een snelheid van 20 tot 100 Mb, voor glasvezel een snelheid van 100 Mb. Anderzijds leidt de versimpelde netwerkstructuur tot een kostenverlaging van in totaal €850 miljoen. De nieuwe netwerkarchitectuur werpt wel nieuwe reguleringsvraagstukken op. ISP’s hebben via de MDF locaties toegang tot de local loop van KPN, en deze locaties zullen verdwijnen in de nieuwe structuur. Dit heeft OPTA doen besluiten KPN te verplichten om haar oude MDF locaties open te houden voor 5 jaar zodat de ISP’s hun gedane investeringen terug kunnen verdienen. Probleem voor KPN is wel dat zij geconfronteerd wordt met extra kosten. Voor de kabelmaatschappijen geldt dat ze met de huidige techniek in grote lijnen al klaar zijn voor de toekomst. Het grootste deel van de kabelnetwerken is al uitgevoerd in glasvezel. Casema (2006) meldt dat inmiddels 95% van haar netwerk uit glasvezel bestaat – alleen de laatste 200 meter gaat nog over traditionele coax verbinding – en dus in staat is om voor de nabije toekomst aan de toenemende vraag te voldoen. Alleen voor het hoogste marktsegment zijn additionele investeringen nodig. Om ook het topje van de markt te kunnen bedienen zullen kabelmaatschappijen hun netwerk moeten opwaarderen. Dit kan bijvoorbeeld op basis van EuroDOCSIS 3.0 of ethernet standaarden. Voor beide technieken geldt dat ze ruimschoots aan de vereiste bandbreedte kunnen voldoen. Het probleem is dat tot op heden er
19
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
alleen nog maar pilotprogramma’s zijn gestart en door het ontbreken van concrete investeringsprogramma’s geen duidelijkheid bestaat over de benodigde investeringen. Het is op dit moment nog niet duidelijk of de fusie tussen Casema/Multikabel en Essentkabelcom een vervolg krijgen en er langzaam aan één kabeloperator overblijft in Nederland. De twee bestaande netwerkoperators moeten wel rekening houden dat in een aantal steden en regio’s gewerkt wordt aan een derde netwerk. Het gaat hierbij om netwerken op basis van glasvezel, het zogeheten fibre-to-the-home (FTTH). Een nadeel dat komt kijken bij de aanleg van een nieuw (glasvezel)netwerk is dat om de kabels te leggen er veel gegraven moet worden. Hierdoor zijn de aanlegkosten van zo’n netwerk groot. De kosten worden geschat op minimaal €800,- per aansluiting (Fijnvandraat & Bouwman, 2006, p. 426).In vergelijking, de totale kosten van de opwaardering van het netwerk van KPN komen op zo’n €190,- per aansluiting. Door de hoge kosten die met de aanleg gemoeid zijn, is het exploiteren van een glasvezel netwerk commercieel niet rendabel. Glasvezelaansluitingen lijken voorlopig alleen rendabel in nieuwbouwwijken waar het kostennadeel ten opzichte van coax en koper grotendeels wegvalt (Arthur D Little, 2006, pp. 48). Omdat commerciële exploitatie van een glasvezelnetwerk niet winstgevend is, worden de lokale initiatieven om glasvezel aan te leggen dan ook vanuit overheidswege ondersteund. KPN en de kabelmaatschappijen zitten nu in een investeringscyclus die uiteindelijk zal leiden tot een markt waarbij (voorlopig) twee gelijkwaardige netwerken met elkaar de strijd aangaan om de levering van Internettoegang.
20
3 Efficiëntie en marktstructuur
3 Efficiëntie en marktstructuur In voorgaand hoofdstuk is een uiteenzetting gegeven van de ontwikkelingen en trends in de verschillende segmenten van de telecommarkt. De dalende trend in de prijzen voor telefonie en breedbandinternet, en de vele nieuwe diensten en technologieën die het levenslicht hebben gezien suggereren dat op gebied van statische en dynamische efficiëntie de telecommarkt goed scoort. De vraag is echter wel in hoeverre deze mate van efficiëntie zich ook in de toekomst zal manifesteren. Dit hoofdstuk maakt een begin met het formuleren van een antwoord op deze vraag. De eerste stap is om duidelijke definities te formuleren voor statische en dynamische efficiëntie, en de relatie die tussen beide vormen bestaat. Het tweede deel van het hoofdstuk gaat dieper in op de innovatieprikkels van netwerkoperators. Het doel is om aan de hand van een investeringsmodel inzicht te krijgen hoe de investeringen in een sneller en goedkoper netwerk het marktevenwicht beïnvloeden. Het is belangrijk om te onderkennen dat de huidige markt nog in een groeifase zit en dat concurrentieprikkels in een volwassen markt anders kunnen liggen dan nu het geval is. In de hoofdstukken vier en vijf wordt dieper ingegaan op de prijsstrategie in relatie met efficiëntie. Specifieke aandacht is daarbij voor overstapkosten en de effecten van bundeling.
3.1 Definities efficiëntie Een belangrijke taak voor de OPTA (en andere mededingingsautoriteiten) is zorg te dragen voor het efficiënt werken van de telecommarkt. De moties die in de Tweede Kamer zijn aangenomen zijn er opgericht om de concurrentie en daarmee de efficiëntie te vergroten. Om te kunnen bepalen of deze maatregelen ook het gewenste effecten zullen sorteren moet onderscheid gemaakt worden tussen efficiëntie op de korte termijn en efficiëntie op de lange termijn. Het verschil wordt bepaald door de mate van technologische verandering. Op korte termijn wordt ervan uitgegaan dat de technologie niet verandert en dus statisch is, op lange termijn is technologie wel onderhevig aan veranderingen.
3.1.1 Statische efficiëntie Korte termijn statische efficiëntie wordt bereikt door een optimale allocatie van inputfactoren en een goede afstemming van vraag en aanbod van bestaande diensten en producten. Gegeven
21
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
de technische infrastructuur. Een markt is statisch efficiënt als de intensiteit van competitie tussen de marktspelers groot is, als er een sterke druk bestaat om prijzen te verlagen en tegen lage kosten te produceren (de Bijl, 2004, pp. 6-7). De dalende prijzen voor zowel telefonie als breedbandinternet zijn een indicatie dat de liberaliseringgolf - ingezet in de jaren negentig inderdaad heeft geleid tot een hogere mate van statische efficiëntie. Opvallend gegeven is dat de markten voor telefonie en breedbandinternet niet voldoen aan de eisen die normaliter gesteld worden aan een efficiënt werkende markt. Over het algemeen zijn er slechts enkele aanbieders werkzaam in de markt, waarbij toetreding niet eenvoudig is. Statische efficiëntie wordt bereikt in competitieve markten waarin door onderlinge concurrentie tussen een groot aantal aanbieders de prijzen tenderen naar de marginale kosten. Hierbij wordt voor het gemak statische efficiëntie gelijk gesteld aan lage prijzen. Dit is een ééndimensionale definitie van statische efficiëntie waarbij gemakshalve de negatieve aspecten van prijsconcurrentie buiten beschouwing worden gelaten. Zo kan extreme prijsconcurrentie ertoe leiden dat telecomoperators minder geld steken in het onderhoud van hun netwerk, met als gevolg dat de kwaliteit van de geleverde service achteruit gaat. Om de analyse niet nodeloos gecompliceerd te maken is het voldoende om statische efficiëntie te definiëren als de capaciteit van de markt om tot lage prijzen te komen.
3.1.2 Dynamische efficiëntie Lange termijn dynamische efficiëntie wordt bereikt door een optimale allocatie van inputfactoren over de tijd, zodanig dat de contante waarde van de huidige en de toekomstige welvaart gemaximaliseerd wordt. Dynamische efficiëntie wordt bereikt door innovaties in processen die leiden tot lagere productiekosten en innovaties in producten en diensten waaraan eindgebruikers een hogere waarde toekennen. Dus die technologische innovaties die leiden tot een verhoging van de welvaart dragen bij aan de dynamische efficiëntie (de Bijl, 2004, pp. 6-7). Toegepast op de telecommarkt houdt deze definitie in dat wanneer netwerkoperators de prikkel hebben om te investeren in betere – lees snellere en/of goedkopere – technologieën de markt dynamisch efficiënt is. Daarbij moet de toename van de welvaart, door hogere kwaliteit en/of lagere kosten, een grotere waarde vertegenwoordigen dan de kosten die met de investeringen gemoeid zijn. Goede voorbeelden hiervan zijn de investeringen die KPN doet om haar netwerk op te waarderen en de investeringen die gedaan worden in lokale glasvezel netwerken. Het nieuwe KPN netwerk is niet alleen in staat om hogere downloadsnelheden te leveren maar levert ook fikse besparingen op voor de
22
3 Efficiëntie en marktstructuur
exploitatie van het netwerk. Daarnaast geldt dat een nieuwe technologie zoals VoIP die een bestaande dienst tegen lagere kosten kan leveren de dynamische efficiëntie verbeterd. Daarnaast is de dynamische efficiëntie ook gebaat bij de adoptie van volledig nieuwe diensten zoals de videodienst YouTube en bestandsuitwisselprogramma BitTorrent. Het is niet meteen duidelijk of deze nieuwe diensten of ze daadwerkelijk een toegevoegde waarde hebben. Toch valt in algemene woorden te zeggen dat dynamische efficiëntie gelijk staat aan de capaciteit van een markt om nieuwe technologieën en diensten te adopteren.
3.1.3 Relatie tussen concurrentie en innovatie De relatie tussen concurrentie en de dynamische efficiëntie is niet meteen duidelijk. Wanneer de onderlinge concurrentie fel is, hebben bedrijven een prikkel om te innoveren, om zodoende aan concurrentie te ontsnappen. Echter geldt ook dat bij een toename van de concurrentie de prikkel tot innoveren daalt doordat de winstpotentie daalt (Aghion e.a., 2004, p. 711). In een monopolistische markt geldt weer dat de winstpotentie van een innovatie groot is, maar dat vaak de noodzaak tot innoveren ontbreekt. Er bestaat dus een afruil tussen competitieintensiteit die leidt tot lage prijzen, en de prikkel tot innoveren die leidt tot een hogere welvaart. De mate van concurrentie die leidt tot maximalisatie van de innovatieprikkel zal liggen tussen de twee extremen van volledige mededinging en van een monopolistische markt. Aghion e.a.(2004) hebben een model ontworpen waarmee nagegaan kan worden hoe de twee variabelen, concurrentie en innovatie, met elkaar samenhangen en bij welke concurrentie-intensiteit innovatie maximaal is. Het uitgangspunt in de redenering is dat de beslissing om te innoveren genomen wordt op basis van het verschil tussen de te behalen winst voor innovatie en de te behalen winst na innovatie. In deze setting zullen bedrijven innoveren omdat de winst voor innovatie sterk onder druk staat, en door te innoveren ontsnapt kan worden aan de concurrentie. Naarmate de onderlinge concurrentie heviger wordt, zijn de winsten voor innovatie lager en dus het verschil tussen winsten voor en winsten na innovatie groter. In dit geval zorgt een toename van de concurrentie dus voor een grotere prikkel tot innoveren. Dit geldt voor bedrijven die technologisch gelijkwaardig aan elkaar zijn. Als de innovatie moet komen van achterliggende bedrijven dan is het effect van concurrentie op de innovatieprikkel negatief. Hoe sterker de onderlinge concurrentie hoe sterker de winst na innovatie onder druk zal staan. Het gevolg is dat de extra te behalen winsten van innovatie ook dalen. Dus wanneer
23
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
concurrerende bedrijven technologisch van elkaar verschillen, zal een stijging van de onderlinge concurrentie de innovatieprikkel doen dalen. (Aghion e.a., 2004, p.702). De auteurs hebben de theorie opgebouwd aan de hand van hun empirische studie betreffende de innovatie-intensiteit en concurrentie in een aantal Britse industrieën. Als maatstaf voor de marktconcurrentie is gebruikt gemaakt van de Lerner index. Het gemiddelde aantal patenten geregistreerd door bedrijven in een sector dient als proxy voor de innovatieintensiteit. Een plot van deze variabelen, de Lerner index op de horizontale as en het aantal patenten op de verticale as, laat een parabolische vorm zien. Bij een toename van de onderlinge concurrentie neemt de innovatie intensiteit toe, tot een bepaald punt waarna een toename in concurrentie ervoor zorgt dat innovatie afneemt. Het verband tussen concurrentie en innovatie ziet er in gestileerde vorm uit als in figuur 3.1. De parabolische vorm wordt als volgt veroorzaakt. Er bestaan twee duopolistische sectoren, één waarin bedrijven technologisch gelijkwaardig zijn en één sector waarin technologische verschillen tussen bedrijven bestaan. In gelijkwaardige staat kunnen bedrijven in geval van collusie de winst hoog houden. Of ze kunnen met elkaar de concurrentieslag aangaan waarbij de winsten laag zullen zijn. In geval van lage competitieintensiteit is het verschil in winst voor en na innovatie klein, dus ontbreekt het de bedrijven aan de prikkel tot innoveren. Naarmate de concurrentie toeneemt, stijgt het verschil in winst voor en winst na innovatie en neemt daarmee de prikkel tot innoveren toe. In deze staat zal het concurrentie ontwijkende effect domineren (corresponderend met het deel links van de stippellijn in figuur 3.1). Dus in gelijkwaardige staat is de prikkel tot het nemen van een voorsprong laag als de pre-innovatie winsten hoog zijn, en stijgt de prikkel met het toenemen van de concurrentie. Wanneer de industrie zich in een technologisch ongelijkwaardige staat bevindt, hangt de innovatieprikkel van de achterblijver af van de te behalen winst na innovatie (aangenomen dat de winst voor innovatie voor een achterblijver gelijk is aan nul). Een hoge mate van competitie doet de winsten na innovatie dalen, dus een verdere toename van de concurrentie zal de innovatie snelheid verder doen dalen (Aghion e.a., 2004, p.715-716). De prikkel tot het inlopen van een technologische achterstand is laag wanneer de winsten na innovatie laag zijn, en de prikkel daalt met het intensiever worden van de concurrentie. De parabolische vorm wordt bepaald door de fractie van sectoren die zich laten kenmerken door gelijkwaardige concurrentie. Deze fractie is op zichzelf afhankelijk van de innovatie-intensiteit. Wanneer concurrentie laag is, zal een groter deel van de sectoren gelijkwaardig zijn, waarbij een stijging van de concurrentie leidt tot een stijging van de innovatieprikkel. Wanneer de
24
3 Efficiëntie en marktstructuur
concurrentie-intensiteit hoog is, zal een groter deel van de sectoren technisch ongelijkwaardig zijn waarbij een verdere stijging van de competitie de innovatieprikkel doet dalen (Aghion e.a., 2004, p.715-716). Deze twee effecten bij elkaar leveren de parabolische vorm op zoals in figuur 3.1. De vraag is waar in figuur 3.1 we de Nederlandse telecommarkt kunnen plaatsten. In eerste plaats dient opgemerkt te worden dat de verschillende sectoren - TV en telefonie – van oudsher monopolies waren. Het openbreken van de markt heeft ertoe geleid dat de concurrentie toegenomen is, hetgeen geresulteerd heeft in lagere prijzen. Dit effect is het sterkst waar te nemen in de telefoniemarkt. KPN heeft al sinds de jaren negentig te maken met een toename van het aantal alternatieven voor haar vaste telefonienetwerk. De toegenomen concurrentie van mobiele, en kabeltelefonie heeft in eerste instantie gezorgd voor lagere prijzen. Maar ook de innovatie is toegenomen onder druk van de extra concurrentie. Door de introductie van VoIP technologie is de winstpotentie van haar traditionele telefonienetwerk voor KPN dusdanig gedaald dat haar heeft doen besluiten deze nieuwe technologie volledig te omarmen. Niet alleen heeft KPN IP technologie geïntroduceerd voor haar telefoniediensten, ze heeft ook besloten om haar netwerk op te waarderen op basis van IP technologie. Voor de telefoniemarkt geldt dat een toename in de concurrentie-intensiteit gepaard is gegaan met een sterkere prikkel tot innoveren. De TV markt leunt nog sterk op de analoge TV zoals deze al lange tijd door de kabelbedrijven geleverd wordt. Maar de laatste jaren krijgen ook de kabelbedrijven langzaamaan meer te maken met concurrerende technologieën. KPN is al een paar jaar met Digitenne op de markt waarmee ze een alternatief gecreëerd heeft voor de kabel TV. Daarnaast is KPN ook bezig met de uitrol van een op IP gebaseerde TV dienst. Ook voor de TV markt geldt dat een toename in de concurrentie op termijn zal leiden tot een sterkere prikkel tot innoveren.
25
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
Figuur 3.1: De parabolische relatie tussen concurrentie en innovatie Prikkel tot innoveren
Intensiteit van competitie ‘Ontsnap aan competitie’ effect
‘Schumpeteriaans’ effect
Bron: De Bijl, 2004
3.2 Marktstructuur In vorige paragraaf is uiteengezet dat concurrentie-intensiteit de dynamische efficiëntie zowel op een positieve als op een negatieve manier beïnvloedt. De vraag die nu nog beantwoord moet worden, is of de marktstructuur van de telecommarkt het waarschijnlijk maakt dat de huidige mate van efficiëntie zich ook in de toekomst zal handhaven. Deze vraag spitst zich over het algemeen toe op de vraag wat de strategische variabele van de spelers is. In het geval dat bedrijven productiecapaciteit optimaliseren, gegeven de capaciteit van de andere speler(s), dan resulteert dat in een Cournot-uitkomst. De Cournot-uitkomst leidt tot relatief lage hoeveelheden en hoge prijzen en wordt over het algemeen als maatschappelijk suboptimaal beschouwd. Met Bertrand-competitie - met prijs als strategische variabele - zal de marktuitkomst dichter in de buurt van het sociaal optimale competitieve-evenwicht liggen. Doordat bedrijven alleen klanten naar zich toe weten te trekken als ze de laagste prijs bieden hebben ze de prikkel om hun prijs continu iets onder die van de andere speler te zetten. Deze
26
3 Efficiëntie en marktstructuur
vorm van undercutting zorgt ervoor dat prijzen bij Bertrand-competitie tenderen naar het niveau van de marginale kosten. Een algemeen probleem van beide modellen is dat ze aannemen dat slechts één van de strategische variabele gebruikt wordt. In de praktijk geldt dat bedrijven zowel een beslissing moeten nemen over de te installeren capaciteit als de prijs die ze willen vragen. Kreps en Scheinkman (1983) hebben bewezen dat in het een twee perioden spel, met in periode één een capaciteitsbeslissing en in periode twee een prijsbeslissing, het deelspel perfecte evenwicht van dit spel gelijk is aan het Cournot-evenwicht. Beide partijen weten in periode twee de totale capaciteit, winstmaximalisatie wordt in dat geval bereikt door de prijs gelijk te stellen aan het marktruimende prijsniveau. Dit houdt in dat de capaciteitsbeslissing in periode één gelijk is aan het Cournot probleem. Derhalve, zetten de spelers hun capaciteit in periode één gelijk aan de Cournot-uitkomst. Dit resulteert in periode twee in prijzen die gelijk zijn aan de Cournot-uitkomst (Shy, 1995, pp. 114-115). De Cournot-uitkomst ontstaat doordat het installeren van een beperkte capaciteit ertoe leidt dat de undercutting prikkels in periode twee beperkt blijven doordat operators tegen capaciteitstekorten aanlopen (Faulhaber & Hogendorn, 2000, p. 313). Toch mag niet zondermeer aangenomen worden dat het Cournot-evenwicht een goede voorspelling vormt voor de telecommarkt. Een probleem dat netwerkoperators hebben is dat capaciteit niet één op één te alloceren is naar de vraag vanuit de markt. Om een potentiële klant te kunnen bedienen moet deze zich wel in het verzorgingsgebied van de operator bevinden. Hierbij ontstaat er een probleem in vergelijking met bestaande oligopoliemodellen. Deze veronderstellen dat de geïnstalleerde capaciteit volledig wordt aangewend voor de beantwoording van de vraag, dan wel dat er om strategische redenen overcapaciteit aangehouden wordt. In standaard modellen wordt aangenomen dat de capaciteit die bedrijven aanhouden vrijelijk over de populatie van potentiële klanten verdeeld kan worden. Bij netwerksectoren is dit niet het geval. Een operator kan zijn abonnementen niet vrijelijk over de markt verdelen, maar is gebonden aan het feit dat iemand alleen een abonnement kan afnemen als het netwerk langs diens huis loopt. Dit houdt in dat bij het aanleggen of opwaarderen van een netwerk het gehele verzorgingsgebied een aansluiting af kan nemen. Daarnaast geldt dat wanneer er twee spelers actief zijn, de vraag vanuit de markt in principe altijd twee keer voorzien kan worden. Het gevolg is dus dat er op de breedbandmarkt altijd overcapaciteit is. De aanbieders kunnen zichzelf geen geloofwaardige hoeveelheidsbeperking opleggen, hierdoor blijft de prikkel tot undercutting bestaan.
27
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
Door de undercutting prikkels is een Bertrand-evenwicht waarschijnlijk een betere voorspeller voor de marktuitkomst. Een gevolg van Bertrand-competitie is dat de prijzen tenderen naar het niveau van de marginale kosten en dus dat netwerkoperators geen winst maken. Er is dus een prikkel om aan deze concurrentie te ontkomen. Een van die manieren is om te investeren in een sneller dan wel goedkoper netwerk. Door het betalen van een vast bedrag (de investering) kan een operator zijn marginale kosten verlagen of de geleverde snelheid verhogen. Lagere marginale kosten geven hem de mogelijkheid de prijzen te verlagen en de marktvraag volledig naar zich toe te trekken. Anderzijds zorgt een hogere snelheid van het netwerk ervoor dat er differentiatie optreedt ten opzichte van het andere netwerk zodat de operator een hogere prijs kan vragen. De vraag is alleen in hoeverre de operators hun (vaak grote) investeringen terug kunnen verdienen. Waarschijnlijk is dat de technologische voorsprong van de leider maar beperkt zal duren en dat de andere partij zal volgen. Gevolg daarvan is dat prijsconcurrentie weer de kop opsteekt en dit investeren onaantrekkelijk maakt. Het Betrand-model kan geen verklaring geven waarom bedrijven investeren in een duur netwerk terwijl de verwachte opbrengsten heel laag of zelfs nul zijn. Voor beide bovenbeschreven marktmodellen geldt dat ze niet een duidelijk antwoord geven op de vraag in hoeverre de telecommarkt ook in de toekomst efficiënt blijft werken. Het is daarom zinvoller om beide strategische variabelen apart te bekijken. De volgende paragraaf maakt daar een begin mee door de investeringsprikkels te bestuderen die de netwerkoperators hebben. In de volgende hoofdstukken wordt dieper ingegaan op de prijsstrategie.
3.2.1 Investeringsbeslissing netwerkoperators Faulhaber en Hogendorn (2000) geven aan dat een investeringsbeslissing voor netwerkoperators uit twee componenten bestaat. In de eerste instantie moeten ze bepalen wat het geografische bereik van hun netwerk wordt. Daarnaast moet de netwerkoperator bepalen met welke technische middelen zijn netwerk uit te rusten. Dit bepaalt de transmissiecapaciteit van het netwerk. De capaciteitsbeslissing, zoals bedoelt in de standaard oligopoliemodellen, bestaat dus uit twee componenten. Ten eerste bepalen operators in welk gebied ze hun netwerk willen uitrollen, dit bepaald het aantal mensen dat ze kunnen bedienen. Ten tweede moeten ze bepalen technologie te gebruiken, waarmee ze bepalen welke snelheid ze hun klanten kunnen leveren. Aangezien in de huidige situatie het geografische bereik voor beide
28
3 Efficiëntie en marktstructuur
netwerken al bekend is, is deze fase alleen van toepassing voor nieuwe toetreders. Ook is de technische uitrusting en daarmee de transmissiecapaciteit van de netwerken al bepaald, maar deze kan in de toekomst uitgebreid worden door nieuwe investeringen. Het zijn juist deze investeringen die bepalen hoe de dynamische efficiëntie in de volwassen markt zich manifesteert. Om inzicht te krijgen in de dynamische efficiëntie moet bepaald worden welke prikkel de netwerkoperators hebben om te investeren in een beter netwerk. Het doel is om te bepalen welke investeringsstrategie met betrekking tot het opwaarderen van het netwerk voor de operators optimaal is. Op het moment dat de vraag naar hogere downloadsnelheden toeneemt, is de beslissing die de netwerkoperators moeten nemen wel of niet deze markt te betreden. Voor zover de bestaande netwerkconfiguratie de stijging in de vraag kan opvangen is deze beslissing niet erg problematisch. Maar op het moment dat de capaciteitsgrenzen van het bestaande netwerk in zicht komen, staat een operator voor de keuze te investeren in een sneller netwerk. Daarbij krijgt hij te maken met twee onzekerheden die de investeringsstrategie beïnvloeden. Ten eerste bestaat er de onzekerheid hoe de vraag naar bandbreedte zich in verdere toekomst zal ontwikkelen. Ten tweede is het onzeker of er nieuwe en efficiëntere technieken beschikbaar komen waarmee aan de toekomstige vraag voldaan kan worden. Om te beginnen moeten ze een inschatting maken hoe de vraag naar bandbreedte zich in de toekomst zal ontwikkelen. Dit is van belang omdat updates van het netwerk kostbaar zijn en de netwerkoperators moeten voorkomen dat ze een technologie kiezen die een te beperkte bandbreedte heeft. Hierdoor zouden ze te vaak hun netwerk moeten opwaarderen. Aan de andere kant geldt dat operators ook moeten opletten niet teveel bandbreedte te installeren omdat de vraag dan achter kan blijven. Bovendien kunnen in de toekomst technologieën beschikbaar komen die op een goedkopere manier invulling kunnen geven aan de vraag naar bandbreedte. Voor de dynamische efficiëntie moet dus bepaalt worden wat voor netwerkoperators de optimale investeringsstrategie is gegeven de eerder genoemde onzekerheden.
3.2.2 Modelmatige analyse De investeringsbeslissingen van de marktspelers zijn afhankelijk van een aantal factoren. Ten eerste moeten de spelers bepalen wat de kosten van de investering zullen zijn. Ten tweede moet een inschatting gemaakt worden van de vraagontwikkeling bij de consumenten. Ten
29
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
derde zullen de winstvooruitzichten van de huidige markt een rol spelen bij het wel of niet investeren in een sneller netwerk. Het doel van deze paragraaf is om aan de hand van een analyse van de invloed van de drie factoren op de investeringsbeslissing de investeringsstrategie van de operators te duiden. Voor de analyse is het zinvol om de breedbandmarkt in twee deelmarkten op te delen. Namelijk een bestaande markt voor lage downloadsnelheid en een nieuwe, nog aan te boren, markt voor hoge downloadsnelheden. Verders is het weinig controversieel om aan te nemen dat de operators hun investeringsbeslissing nemen op basis van winstmaximalisatie. Dus bij het nemen van de beslissing om te investeren in een sneller netwerk zal de operator kijken of de extra te behalen winst opweegt tegen de kosten van de investering. De winst na investering moet dus groter zijn dan de winst voor investering. Er moet gelden: πiN ≥ πiV
(3.1)
De winst voor investering is gelijk aan de verdisconteerde winsten van de markt voor lage snelheid, met een discontovoet van δ. Om de analyse niet nodeloos gecompliceerd te maken, wordt verondersteld dat de marginale kosten gelijk zijn aan nul. Voor de winst voor investering van een operator geldt dan: (3.2) De eerste belangrijke aanname over de lage snelheidsmarkt is dat de winst geen constante stroom is maar daalt over de tijd. Voor de prijs in de lage snelheidsmarkt geldt: dPtL/ dt < 0
(3.3)
De voornaamste reden om te veronderstellen dat de prijs over de tijd zal dalen, is gelegen in de uitbreiding van capaciteit. Het opwaarderen van een netwerk is niet een operatie die in één klap zijn voltooiing krijgt, maar gebeurt meestal in fases. Door de gefaseerde uitrol heerst er tijdelijke schaarste op de markt. Hiermee leggen de operators zichzelf een bepaalde mate van capaciteitsbeperking op. In de fase dat de netwerken nog niet voor de volle honderd procent opgewaardeerd zijn, treed het Cournot-effect op. Hierdoor hebben de operators veel minder de prikkel hebben elkaar te undercutten, omdat beide partijen tegen hun capaciteitsgrens aan zitten. Naarmate de markt ouder wordt, neemt de capaciteit toe door uitbreiding van het verzorgingsgebied en door toetreding van de andere partij. De automatische capaciteits-
30
3 Efficiëntie en marktstructuur
beperking valt hiermee weg, en de prikkel tot prijsverlagingen komt weer opzetten. Het gevolg is dat de prijzen zullen dalen. Wat de vraag in de lage snelheidsmarkt betreft is het minder duidelijk hoe deze zich door de tijd zal ontwikkelen. Door een daling van de prijs mag redelijkerwijs aangenomen worden dat de vraag zal toenemen over de tijd. Echter, netwerkoperators moeten er rekening mee houden dat bij het aanboren van een nieuwe markt – die voor hoge snelheid- de vraag in de lage markt voor een deel verschuift naar deze nieuwe markt. De vraag in de lagesnelheidsmarkt hangt dus mede af van de capaciteit in de hogesnelheidsmarkt. De vraagfunctie krijgt de volgende vorm: QL(PL) = a(KH) - bPL
(3.4)
Waarbij KH de capaciteit in de markt voor hoge snelheid aangeeft, er geldt dat: ∂a/∂KH < 0.
(3.5)
Het voornaamste om aan te nemen is dat een eventuele stijging in de vraag, de daling in de prijs voor lage snelheden niet kan compenseren waardoor, over de tijd, de winstgevendheid van de markt voor lage snelheid zal dalen. Alvorens te besluiten om de markt voor hoge downloadsnelheden te betreden moet de operator bepalen of de kosten van de investering opwegen tegen de extra winsten. In het model wordt verondersteld dat wanneer de operator op tijdstip t=0 besluit te investeren de totale kosten van de investering in een keer vallen in deze periode. De markt voor hoge snelheid zal pas vanaf periode t=1 daadwerkelijk geopend worden. De winstfunctie na investering ziet er als volgt uit: (3.6) In deze formule geldt dat de prijs op korte termijn constant blijft en voornamelijk bepaald wordt door de betalingbereidheid van de consument. Het moment dat een operator besluit om de markt voor hoge downloadsnelheden te betreden zal er nog een capaciteitstekort zijn. Zolang niet het gehele netwerk klaar is voor levering van hoge snelheden en de concurrentie nog afwezig is, kan de operator erop rekenen dat de prijs hoog zal blijven. Dit is wat investeren in een sneller netwerk aantrekkelijk maakt, het vooruitzicht op monopoliewinsten in de nieuwe markt. Een nieuwe markt wordt extra aantrekkelijk wanneer niet alleen extra
31
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
winst behaald kan worden op een deel van de eigen klanten, maar hij ook klanten van de andere partij aan zicht weet te binden. Maar de prijs zal niet altijd op een hoog niveau blijven, het moment dat de andere partij de markt voor hoge snelheid betreedt zal er langzaam aan overcapaciteit ontstaan. Hier treedt dan het zelfde effect op als in de markt voor lage snelheid, door uitbreiding van capaciteit neemt de prikkel tot undercutting toe en zal de prijs dalen. Een belangrijke aanname bij formule 3.6 is dat de vraag naar hoge downloadsnelheden over de tijd zal stijgen. Er geldt dus: dQtH/dt > 0
(3.7)
Let wel, het gaat hier niet om een stijging van de vraag door een daling van de prijs, die blijft op korte termijn immers constant. De toename van de vraag wordt veroorzaakt door een stijging van de betalingsbereidheid van de consument. De vraag naar hoge snelheid ziet er in formulevorm als volgt uit: QH(PH) = at – bPH
(3.8)
Voor formule 3.8 geldt: dat/dt > 0
(3.9)
We nemen aan dat over de tijd de betalingsbereidheid voor hoge downloadsnelheden toeneemt omdat het aannemelijk is dat de gebruiksmogelijkheden toenemen. Naarmate er betere software beschikbaar komt, nemen de toepassingsmogelijkheden van Internet toe, en zal de hoge snelheidsmarkt voor een groter publiek interessant worden. De huidige opzet suggereert dat wanneer een tweede speler de hoge snelheidsmarkt betreedt dat dit door de overcapaciteit onmiddellijk leidt tot een daling van de prijzen tot het niveau van de marginale kosten. Als dit het geval zou zijn zou een achterblijver nooit de nieuwe markt betreden omdat hij zijn investering niet terug kan verdienen. Omdat de huidige operators gebruikmaken van verschillende technologische platformen is het aannemelijk dat investeringen
asymmetrisch
plaatsvinden
omdat
technologische
ontwikkelingen
asymmetrisch plaatsvinden. Deze asymmetrie in investeringen zou ertoe leiden dat er een monopolie ontstaat op elke deelmarkt. Dit is een duidelijke contradictie met wat we kunnen waarnemen in de markt. In de huidige markt zijn er twee technologische platformen die met elkaar de strijd aangaan, er is dus geen sprake van een monopolie.
32
3 Efficiëntie en marktstructuur
Het model kan nog geen verklaring geven waarom ook een achterblijver zou investeren in het sneller maken van het netwerk. Maar zoals eerder opgemerkt vindt de opwaardering van een netwerk in stappen plaats. Deze stapsgewijze uitrol zorgt ervoor dat niet alle klanten direct gebruikmaken kunnen van de nieuwe technologie. Hierdoor ontstaat voor de achterblijver een mogelijkheid om ook te beginnen met de uitrol van een opwaardering van het netwerk. Het gevolg is dat de frontrunner zal merken dat een gedeelte van zijn beoogde klanten al in zee is gegaan met de concurrent. Door de fasering in de uitrol van een opwaardering van het netwerk krijgen de operators de mogelijkheid om de snelheid waarmee ze hun netwerk opwaarderen te variëren. Toch is het niet waarschijnlijk dat ze hierdoor de uitrol van hun netwerken zullen vertragen. Door de fasering in de uitrol kan een leider klanten aan zich binden zolang hij nog alleen in een markt opereert. Als we daarbij aannemen dat de volger en de leider de overgebleven markt verdelen na toetreding, wordt toetreding minder aantrekkelijk naarmate de leider al een groter deel van de totale markt voor zich gewonnen heeft. Het vooruitzicht op een groter marktaandeel voor de leider zal er toe leiden dat de operators hun netwerk met maximale snelheid zullen uitrollen (Spence 1979, pp. 8-9) Nu we meer inzicht hebben in de investeringsbeslissing van een netwerkoperator kunnen we kijken wat de strategische mogelijkheden voor een operator. Elke keer dat netwerken tegen hun capaciteitsgrenzen aanlopen staat de operator voor de beslissing of en hoe zijn netwerk op te waarderen. Een mogelijke strategie van een operator zou kunnen zijn om die technologie te gebruiken die, op het moment van beslissen, de grootst mogelijke bandbreedte aankan. In de huidige context zou dit betekenen dat een upgrade op basis van glasvezel zou gebeuren. Een voordeel van deze strategie is dat operators het aantal opwaarderingen van hun netwerk tot minimum kunnen beperken. Maar zoals in hoofdstuk 2 al aangehaald zijn de kosten van het aanleggen van glasvezelverbindingen direct naar de eindgebruiker zo hoog dat dit niet rendabel is. Netwerkoperators kiezen voor een andere strategie. Ze hanteren een investeringsstrategie die, volgens Bouwman en Fijnvandraat (2006), te kenmerken is als evolutionair. Hiermee wordt bedoeld dat investeringsbeslissingen genomen worden op basis van het hergebruiken van de bestaande infrastructuur. Dit houdt in dat wanneer operators voor de keuze staan hun netwerk op te waarderen zij ervoor zullen kiezen om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande infrastructuur zolang deze de vraag naar bandbreedte aankan. Dit betekent dus dat niet automatisch gekozen wordt van de
33
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
technologie die de hoogste bandbreedte kan leveren, maar dat gekeken wordt naar de goedkoopste technologie die de extra vraag naar bandbreedte kan opvangen. De evolutionaire investeringsstrategie biedt de bestaande netwerkoperators een aantal voordelen. Om te beginnen zijn de kosten van een kleine opwaardering lager, dit betekent dat investeringen in een kortere tijd terug verdiend kunnen worden. Daarnaast biedt de evolutionaire strategie meer flexibiliteit. Investeringen kunnen aangepast worden aan de snelheid waarmee de vraag naar bandbreedte toeneemt. Elke keer als het netwerk tegen de capaciteitsgrenzen aanzit, kunnen de operators de transmissiecapaciteit opschalen. Door dit in kleine stappen te doen lopen ze veel minder het risico van overcapaciteit, wanneer de vraag naar extra bandbreedte onverwacht stagneert. Bovendien bestaat er op elk moment van beslissen, onzekerheid welke technologieën in de verre toekomst het beste zijn. Dit betekent dat bij het kiezen voor een revolutionaire strategie (bijvoorbeeld door het aanleggen van een glasvezelnet) de kans bestaat dat andere bruikbare en goedkopere alternatieven gemist worden (Bouwman & Fijnvandraat, 2006, pp 426-427). Ervan uitgaande dat de kabelmaatschappijen ook een evolutionaire strategie aanhouden is hun investeringsgedrag beter te begrijpen. Omdat de verwachte stijging in benodigde downloadsnelheden op korte termijn – tot 2011- slechts beperkt zal blijven kan het overgrote deel van de vraag voldaan worden met de bestaande technologie. Investeringen in het netwerk zijn alleen nodig om ook het kleine segment van 30 Mb plus te kunnen bedienen. Voor KPN betekent dit dat ze moeten investeren in een netwerk op basis van de VDSL standaard. Dat de twee zittende partijen niet investeren in een glasvezelnetwerk dat tot aan de huizen reikt is dus simpel te verklaren. Zo’n grote investering is simpelweg niet commercieel te exploiteren. Dit omdat niet verwacht kan worden dat hogere snelheden – boven de 50 Mb per seconde – ook in de prijs doorberekend kunnen worden. Daarnaast zijn de kosten veel te hoog. Het alternatief, het opwaarderen van het bestaande netwerk, is simpelweg veel goedkoper en kan voorlopig nog aan de vraag voldoen. Op het moment dat de capaciteitsgrenzen definitief bereikt zijn en overgestapt moet worden op een nieuwe technologie kunnen ze kiezen voor wat op dat moment de beste optie lijkt. Aan de andere kant geldt voor partijen die een geheel nieuw netwerk moeten uitrollen dat voor hen het wel het beste is om dit te doen op basis van glasvezel. De kosten nadelen ten opzichte van het aanleggen van een kopernetwerk vallen dan grotendeels weg, dit omdat de voornaamste kosten zitten in de graafwerkzaamheden. Het voordeel van glasvezel is dat het een capaciteit heeft waarmee waarschijnlijk tot ver in de toekomst aan de vraag kan worden voldaan.
34
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
4 Prijsstrategie Netwerkoperators In het vorige hoofdstuk lag de nadruk van de analyse op de investeringsstrategie van de telecomoperators. Hierbij werd aangenomen dat de marktprijzen tot stand kwamen door Bertrand-concurrentie. In dit hoofdstuk wordt uitgebreider stilgestaan bij de mogelijke prijsstrategieën die de operators kunnen hanteren. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de overstapkosten die consumenten kunnen ervaren. Een gegeven van alle markten maar ook zeker de telecommarkt is dat afnemers drempels ondervinden om over te stappen naar een andere aanbieder. Deze overstapdrempel kan zowel door financiële als door niet financiële oorzaken opgeworpen worden. Het feit dat consumenten kosten verbinden aan het overstappen naar een andere aanbieder van een identiek product, geeft de aanbieder een bepaalde mate van marktmacht over zijn afnemers (Klemperer, 1995, p. 515). Deze marktmacht maakt dat de toekomstige winsten van de spelers afhangen van het huidige marktaandeel. Omdat aanbieders marktmacht hebben over hun bestaande klantenbestand is er voor hun een mogelijkheid tot het behalen van monopoliewinsten. In deel één van dit hoofdstuk wordt besproken wat de effecten van overstapkosten zijn op de prijsstrategie en de evenwichtsprijs. Deel twee behandelt de mogelijke oorzaken van overstapkosten voor telecomdiensten.
4.1 Prijsstrategie bij overstapkosten De aanwezigheid van overstapkosten maakt het waarschijnlijk dat de monopoliemacht die het de operators oplevert resulteert in hogere prijzen voor afnemers. Bestaande klanten zullen niet snel overstappen, dit biedt het de mogelijkheid om via een hogere prijs deze mensen uit te buiten. Deze mogelijkheid ontstaat doordat consumenten niet zozeer reageren op verschillen in abonnementskosten maar hun keuze bepalen op basis van de totale kosten die gemoeid zijn met de overstap naar de andere aanbieder. Om klanten weg te kapen bij firma A zal firma B zijn prijs zo moeten stellen dat het voor de klanten van A de moeite loont om de overstap te maken, firma B zal dus ook de overstapkosten moeten vergoeden. Als de overstapkosten S bedragen moet de prijs die firma B in rekening brengt dus S onder die van firma A liggen. Of omgekeerd, firma A kan haar prijs maximaal S boven die van firma B houden zonder klanten te verliezen. Als alle klanten (inclusief de bestaande) van aanbieder B dezelfde prijs betalen, verliest B meer van haar winst op haar bestaande klanten dan dat ze wint door de aanwas van
36
4 Prijsstrategie netwerkoperators
nieuwe klanten. Het is dus voor beide firma’s optimaal om zich als monopolist te gedragen ten opzichte van haar eigen klantenbestand (Klemperer 1995, p. 519).
4.1.1 Effecten op korte termijn Uit voorgaande is duidelijk geworden dat in geval van overstapkosten het voor bedrijven belangrijk is om een groot marktaandeel te bemachtigen. Wetende dat in toekomstige periodes hogere winsten gemaakt kunnen worden door nu meer klanten aan te trekken, is het voor bedrijven waardevol om een groter marktaandeel te bevechten. Wanneer bovenstaande analyse wordt uitgebreid met een extra periode kan aangetoond worden wat de effecten van overstapkosten zijn op de prijzen in beide periodes. Voor de tweede periode geldt dat bedrijven zich zullen gedragen zoals in voorgaand voorbeeld. In de eerste periode zetten de aanbieders hun prijzen zo dat de verdisconteerde stroom van toekomstige winsten gemaximaliseerd wordt. Belangrijke aannames daarbij zijn dat het marktaandeel in de eerste periode negatief afhangt van de prijs in deze periode, en dat de winst in periode twee positief afhankelijk is van het behaalde marktaandeel in periode één. Een winstmaximaliserend bedrijf zal dus in periode één lagere en in de periode twee hogere prijzen berekenen dan waneer er geen overstapkosten zijn (Klemperer, 1995, p. 521). De intuïtie achter deze redenering is dat om marktaandeel te bemachtigen bedrijven in periode één hun prijs laag houden en in periode twee hogere prijzen berekenen en daarmee hun bestaande klantenbestand uit te buiten. Dit twee-perioden model heeft een duidelijke parallel met de huidige telecommarkt. De markt bevindt zich nu in een beginfase waarin de aanbieders van breedbandinternet en triple play abonnementen proberen met kortingen klanten aan zich te binden. Het tweeperioden model laat zien dat prijzen in periode één laag liggen doordat de bedrijven een prijzenoorlog met elkaar aangaan. Dit gebeurt vooral in nieuwe markten waar alle spelers een zo groot mogelijk aandeel willen bewerkstelligen omdat dit hun toekomstige winstpotentie verhoogt. Een zelfde soort prijzenoorlog kan plaatsvinden als een duidelijk te onderscheiden groep van nieuwe klanten de markt betreedt. Nieuwe bedrijven die toetreden tot de markt zullen om marktaandeel te kunnen verkrijgen hun prijzen laag zetten, de incumbents verdedigen hun positie door ook hun prijzen te verlagen. Zelfs als er geen andere partijen toetreden heeft de incumbent een prikkel om in de eerste periode zijn prijzen laag te houden. Door de lage prijzen kan de incumbent een zo groot marktaandeel bemachtigen dat er slechts een dusdanig klein aandeel over blijft dat toetreden niet winstgevend is.
37
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
4.1.2 Effecten op lange termijn Voor de lange termijn, als de breedbandmarkt verzadigd raakt, geldt dat de operators hun opgebouwde klantenbestand willen uitbuiten. Voor de toekomst is dus de verwachting dat de prijs voor een Internetabonnement zal stijgen. Maar ook in een verzadigde markt geldt dat een operator zijn winst in de toekomst kan verhogen door nu zijn marktaandeel te vergroten. Een operator kan zijn marktaandeel vergroten door lagere prijzen te berekenen om zodoende klanten weg te lokken bij zijn concurrent, dit gaat echter ten koste van de winstgevendheid van zijn huidige klantenbestand. Hierbij wordt dan wel uitgegaan dat nieuwe en bestaande klanten geen onderscheid gemaakt kan worden in de berekende prijs. De prijs die een bedrijf rekent is dus in elke periode een afweging die het maakt tussen het verkrijgen van nieuw marktaandeel en het exploiteren van de huidige klantenbasis. Klemperer geeft aan dat details bepalen welke van beide prikkels de overhand krijgt. Wanneer in de verzadigde markt beide firma’s gelijkwaardige marktaandelen hebben, zal de prikkel tot uitbuiten van het eigen klantenbestand de overhand hebben omdat prijsverlagingen de winst doet dalen en er in vergelijking met het eigen klantenbestand weinig valt te winnen. Als dit niet het geval is, maar er in de markt vele aanbieders zijn, of de marktaandelen asymmetrisch verdeeld zijn heeft een kleine partij veel te winnen en weinig te verliezen met een scherpe prijsdaling. Een nieuwe toetreder op de markt heeft dus een prikkel om de prijzen laag te zetten om zodoende marktaandeel te bemachtigen. Of negatiever geformuleerd, een nieuwe toetreder zal zijn prijzen extra laag moeten zetten om marktaandeel te kunnen veroveren. Het resultaat zal in ieder geval zijn dat ook de incumbents hun prijzen zullen verlagen om zodoende hun marktaandeel niet teveel af te laten kalven. Dit geeft een duidelijke rem op de monopoliemacht van de zittende partijen (Klemperer 1995, p. 520).
4.1.3 Evenwichtsprijzen bij overstapkosten Morgan en Shy (2000) en Shy (2002) poneren een concept waarmee bepaald kan worden wat het
effect
van
overstapkosten
zijn
op
de
evenwichtsprijs.
Het
undecut-proof
evenwichtsconcept schrijft voor dat bedrijven hun prijs zo zetten dat hun winst gemaximaliseerd wordt terwijl ze hun prijs laag genoeg houden zodanig het voor de andere partij niet winstgevend is om zijn prijs te verlagen en de hele markt naar zich te trekken (Morgan en Shy, 2000, p. 2). De Morgan en Shy methode gaat er vanuit dat bedrijven een vorm van Bertrand-concurrentie aangaan met inachtneming dat afnemers overstapkosten
38
4 Prijsstrategie netwerkoperators
ervaren (Shy, 2002, p.72). In het marktevenwicht zonder overstapkosten vindt er geen prijsdifferentiatie plaats, en zijn de prijzen van beide spelers gelijk zijn aan elkaar, dus moet gelden dat: PA= PB
(4.1)
Echter bij aanwezigheid van overstapkosten kunnen beide spelers hun prijzen verhogen zonder dat hun marktaandeel verkleind wordt. De prijs die ze maximaal kunnen zetten zonder dat hun klanten overstappen is voor speler A: PA=PB+S
(4.2)
Voor de prijs van speler B moet gelden: PB=PA+S
(4.3)
Deze vergelijkingen zijn inconsistent met elkaar dus bestaat er geen oplossing in pure strategieën. Shy (2002, p. 74) definieert undercutting wanneer een operator zijn prijzen zo laag stelt dat in feite de overstapkosten van de klanten van de andere operator gesubsidieerd worden. Dus als speler i zijn prijs zo zet dat geldt: Pi < Pj-S
i=A,B i≠j
(4.4)
Dan undercut hij de andere speler, en trekt hij de volledige vraag in de markt naar zich toe. Een combinatie van prijzen is undercut-proof als geen van de spelers zijn winst kan verhogen door de ander te undercutten, èn geen van de operators zijn prijs kan verhogen zonder undercut te worden door de andere speler. Voor speler A is het optimaal om zijn prijs PA zodanig te zetten dat, gegeven de prijs van B (PB) en het marktaandeel van B (NB), speler B zijn winst niet kan verhogen door speler A te undercutten. Speler A zet zijn prijs zodanig dat geldt: ΠBU= PBU NBU ≥ (PA-S)(NA+NB)
(4.5)
In het evenwicht geldt dat NBU=NB, formule 4.5 kan dus ook geschreven worden als PB= [(NA+NB)/ NB] (PA-S)
(4.6)
Formule 4.6 geeft de grens aan voor de waardes van PA die speler A kan kiezen zodat het voor speler B niet winstgevend is om te undercutten. Voor Speler B kan een zelfde soort functie opgesteld worden. Er geldt: PA= [(NA+NB)/ NA] (PB-S)
(4.7)
39
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
In figuur 4.1 valt te zien hoe het undercut-proof evenwicht tot stand komt. Speler A wordt alleen voor waardes van PA die onder de grenslijn GA liggen niet undercut door speler B. Andersom geldt dat speler B alleen waardes van PB kan kiezen die links van grenslijn GB ligt, omdat het voor speler A dan niet winstgevend is om te undercutten. Het punt waar beide functies elkaar snijden geeft het evenwichtspunt. Voor beide spelers is het niet winstgevend om te undercutten, ze weten van elkaar dus ook dat ze in dit punt niet undercut zullen worden door de ander (Shy, 2001, pp. 160-162).
Figuur 4.1: Undercut-proof evenwicht met overstapkosten
GB: PA= [(NA+NB)/ NA] (PB-S) PA Beide
GA: PB= [(NA+NB)/ NB] (PA-S)
Speler B undercut PA
PAU Speler A undercut PB Geen
PBU
PB
Bron: Morgan en Shy, 2000
Wanneer formules (4.6) en (4.7) gelijk gesteld worden aan elkaar kunnen de evenwichtsprijzen bepaald worden, dit levert op: PAU = [(NA+NB) (NA+2NB)S] / [(NA)2 +NANB+(NA)2] En
40
4 Prijsstrategie netwerkoperators
PBU = [(NA+NB) (2NA+NB)S] / [(NA)2 +NANB+(NA)2] Er zijn een tweetal conclusies die op basis van het undercut-proof evenwicht getrokken kunnen worden. Ten eerste merkt Shy (2000, pp.76-80) op dat, ervan uitgaande dat de operators maar één prijs kunnen berekenen aan al hun klanten, de marktleider geen prikkel heeft om de kleine partij uit de markt te concurreren. Dit komt doordat wanneer de prijzen van beide spelers in de volwassen markt inderdaad undercut-proof zijn de netwerkoperator met het grootste klantenbestand het meest winstgevend is. De operator met het kleinste marktaandeel heeft dus de sterkste prikkel om de andere speler te undercutten. Doordat de marktleider de mogelijke prooi is van de kleinere speler, zal de marktleider in evenwicht de laagste prijs stellen van de twee. De lagere prijs wordt meer dan gecompenseerd door het hogere marktaandeel, waarmee de marktleider de hoogste winst realiseert. De tweede conclusie is dat, naar mate de overstapkosten hoger worden, de prijzen die de spelers in het evenwicht berekenen stijgen (Morgan en Shy, 2000, p. 8). Bedrijven hebben in deze dus een prikkel om de overstapkosten zo hoog mogelijk te houden, omdat ze daarmee in staat zijn hun mark-up te verhogen en hun winst te maximaliseren. Andersom geldt dat beleidsmaatregelen gericht op het verlagen van overstapkosten ervoor zorgen dat de prijzen zullen dalen.
4.2 Oorzaken overstapkosten Er zijn een aantal elementen verbonden aan de telecommarkt die overstapkosten veroorzaken. De kabelmaatschappijen en KPN maken beide gebruik van een ander technisch platform voor hun netwerken. Dit leidt ertoe dat een modem dat gebruikt wordt voor een ADSL-verbinding niet geschikt is voor toegang via de kabel. Op het moment dat iemand over wil stappen zal hij een nieuw modem moeten aanschaffen. Hetzelfde geldt wanneer op een bestaand netwerk een nieuwe technologie wordt geïmplementeerd. Op het moment dat iemand van een KPN inbelverbinding overstapt naar een KPN ADSL-verbinding zal hij ook moeten investeren in een nieuw modem. Feitelijk moet in dit verband gesproken worden van opstartkosten. Deze opstap- of overstapkosten kunnen aanzienlijk zijn – een simpel modem kan toch zo’n 100 euro kosten – toch is het maar de vraag of deze kosten een belangrijke rol spelen voor de consument. De praktijk wijst uit dat aanbieders doorgaans deze kosten in eerste instantie voor hun rekening nemen, ze worden dus niet gedragen door de eindgebruiker. Hetzelfde geldt
41
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
voor aansluitkosten verbonden met een breedbandverbinding. Bij de aanleg van een breedbandverbinding zijn vaak eenmalige kosten gemoeid. In de huidige markt worden deze kosten door de aanbieder via een introductieaanbieding op zich genomen. Naast deze directe investeringen zijn er ook indirecte investeringen die de met een overstap van aanbieder gemoeid zijn. Vaak hoort bij een nieuwe aanbieder een nieuw e-mail adres waarvan relaties op de hoogte gebracht moeten worden. In het geval een triple play bundel wordt afgenomen komt er ook nog eens bij dat het telefoonnummer verandert. Voor consumenten zullen deze kosten nog wel te overzien zijn, maar voor bedrijven kunnen deze overstapkosten aanzienlijk zijn. Voor een bedrijf betekent het namelijk dat als zijn contact gegevens veranderen dat ook zaken als briefpapier en visitekaartjes vervangen moeten worden. Deze kosten worden door breedbandaanbieders niet door de aanbieder vergoed. Naast de overstapkosten van financiële aard zijn er ook kosten waar minder gemakkelijk een prijskaartje aan te hangen valt. Deze kosten worden veroorzaakt door de onzekerheid die consumenten hebben over de kwaliteit van een alternatief product (MDW, 2001, p. 21). Internettoegang en software toepassingen hebben een sterk technisch karakter. Het vereist over het algemeen installatie van bepaalde soft- en hardware. Consumenten ruilen dus een werkende technologie in voor technologie waarover onzekerheid bestaat hoe deze precies werkt. Nieuwe diensten of technologieën vertonen nog wel eens storingen. Daarnaast kan er twijfel bestaan in hoeverre nieuwe software compatible is met het huidige computersysteem, met als gevolg dat soms meerdere configuraties vervangen of aangepast moeten worden. Verder vraagt een overstap van aanbieder een tijdsinvestering van de consument. Een nieuwe decoder voor de doorgifte van TV betekent dat alle voorkeuren opnieuw ingesteld moeten worden. Deze onzekerheden werpen een extra drempel op om over te stappen. Deze vorm van overstapkosten zijn veel moeilijker in te schatten omdat ze veelal van persoon tot persoon verschillen.
4.3 Implicaties voor efficiëntie Concluderend kan opgemerkt worden dat op korte termijn overstapkosten zorgen voor lage prijzen, dat gunstig is voor de statische efficiëntie. Op lange termijn, als de markt verzadigd is, stelt de aanwezigheid van overstapkosten de operators in staat tot het stellen van een prijs boven marginale kosten. Dit leidt er in eerste instantie toe dat de prikkel tot innoveren
42
4 Prijsstrategie netwerkoperators
afneemt doordat ze ondanks de Bertrand-concurrentie toch een winst weten te boeken. Maar het feit dat er overstapkosten bestaan, betekent dat investeringen makkelijker terugverdiend kunnen worden omdat ook in een verzadigde markt nog een positief bedrijfsresultaat gehaald kan worden. De vraag die vooral beantwoord moet worden is in hoeverre het bundelen van Internettoegang met diensten de overstapkosten daadwerkelijk verhogen. Zou dit het geval zijn dan is dat een rechtvaardiging om netwerk en diensten daadwerkelijk van elkaar te scheiden. Kijkend naar de mogelijke veroorzakers van overstapkosten valt niet direct op te maken dat bundeling deze kosten daadwerkelijk verhoogt. Een factor die overstappen voor consumenten moeilijk maakt is de technische onzekerheid die gepaard gaan met het overstappen naar een nieuwe leverancier. Voor groepen van consumenten is het zelf downloaden en installeren van software een te grote drempel om van een nieuwe technologie gebruik te maken. Voor deze groep levert het afnemen van een geïntegreerde bundel meer gebruikszekerheid op waardoor ze eerder bereid zouden zijn om over te stappen. Aan de andere kant geldt ook dat het bundelen van Internettoegang met diensten voor telefonie en TV de overstapkosten verhogen. Zoals in de inleiding van deze scriptie al is uitgelegd zullen consumenten meer kosten ervaren bij het overzetten van hun Internetabonnement als daar ook nog eens een TV en telefonie dienst aanvast geplakt zit. Dit gegeven zou een rechtvaardiging kunnen zijn om het netwerkoperators te verbieden om een gebundeld product aan te bieden. Maar dan zou deze regeling voor elke speler in de telecommarkt moeten gelden. Elke producent van een softwaretoepassing kan door bundeling de overstapkosten verhogen en zodoende klanten aan zich binden. Het zou logischer zijn voor de OPTA om een directe aanpak te kiezen om overstapkosten te verlagen. Een goed voorbeeld hiervan in de huidige reguleringsaanpak is de maatregel die nummerbehoud regelt. Volgens deze regeling moet een persoon bij het overstappen van de ene telefonie aanbieder naar de ander zijn nummer meekunnen nemen. Zo’n maatregel zal waarschijnlijk effectiever zijn dan ontbundeling.
43
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
5 Effecten van bundeling op efficiency De analyse in hoofdstuk 3 concentreerde zich rond de vraag in hoeverre de bestaande netwerkoperators de prikkel hebben tot innoveren. Daarnaast is gekeken in hoeverre de onderlinge competitie op lange termijn stand zal houden. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar investeringen in de infrastructuur, investeringen in, en adoptie van, diensten zijn buiten beschouwing gelaten. Wat nog niet in de analyse meegenomen is, is dat het combineren van verschillende softwaretoepassingen en Internettoegang in één bundel het marktevenwicht kan doen veranderen. Het is van belang een inschatting te maken op wat voor manier de investeringprikkels uit het vorige hoofdstukken veranderen door deze bundeling. Een antwoord op deze vraag bestaat uit twee componenten. Aan de ene kant moet bepaald worden of bedrijven een prikkel hebben om tot bundeling over te gaan. Daarnaast moet gekeken worden of dit de innovatie en competitie beïnvloedt.
5.1 Definities van bundeling In een markt is er sprake van bundeling als een bedrijf meerdere producten in een pakket aanbiedt aan zijn klanten. Een belangrijk onderscheid daarbij is die tussen pure en gemengde bundeling. Bij pure bundeling wordt gerefereerd aan een markt waarbij producten alleen in een bundel te koop zijn, bij gemengde bundeling aan een markt waar de producten ook los te koop zijn. De OPTA onderscheidt ook nog een tussenvorm waarbij product A alleen in combinatie met product B gekocht kan worden, maar product B ook alleen aangeschaft kan worden. Dit is het zogeheten verbinden (OPTA, 2004, p. 2). Bedrijven kunnen grofweg twee redenen hebben om producten gebundeld aan te bieden. Dit kan zijn uit efficiency overwegingen, deze bundeling werkt over het algemeen welvaartsverhogend. Een andere reden kan zijn om hun machtspositie in de markt te behouden of te verstevigen, dit werkt over het algemeen welvaartsverlagend. Voor consumenten geldt dat deze een prikkel hebben om producten gebundeld af te nemen als dit voor hun een kostenvoordeel oplevert en/of omdat de bundeling de totale waarde van de losse goederen doet stijgen (OPTA, 2004, pp. 8-11). Een prikkel om te bundelen voor bedrijven is om hun dominante positie te verdedigen of deze te gebruiken om in een andere markt een sterke positie op te bouwen. Twee
44
5 Effecten van bundeling op efficiency
mechanismen kunnen dit bewerkstelligen. Netwerkoperators kunnen hun sterke positie in de toegangsmarkt gebruiken om op de markt voor televisie of telefonie een sterke positie op te bouwen. Doordat een concurrent die alleen een telefonieabonnement aanbiedt niet dezelfde service kan leveren maakt deze minder kans een positie te veroveren doordat het gebundelde product met korting verkocht kan worden. Dit uitsluitingeffect is het sterkst voor goederen die in waarde complementair aan elkaar zijn. Wanneer goederen negatief gecorreleerd zijn aan elkaar kan een nieuwe toetreder met één product één groep van klanten bedienen. Echter wanneer de markten voor beide producten niet strikt gescheiden zijn, kan een nieuwkomer alleen concurreren als hij beide producten in een bundel aanbiedt (Nalebuff, 2004, 160-161). Vertaald naar de Nederlandse telecommarkt betekent dit dat de huidige netwerkoperators hun positie beschermt weten voor zowel toetreders van nieuwe netwerken als van nieuwe softwaretoepassingen. Alleen een partij die zowel een netwerk uitrolt, als een volledig dienstenpakket aanbiedt (in dit geval dus toegang tot Internet, TV en telefonie) kan concurreren met KPN en de kabelmaatschappijen. Een scheiding van diensten en netwerk zal er toe moeten leiden dat zowel op de markt voor softwaretoepassingen als op de markt voor Internettoegang de concurrentiestrijd feller zal worden. Met het aanbieden van een bundel met daarin naast toegang tot hun transportnetwerk ook toepassingen op het gebied van TV en telefonie, kunnen netwerkoperators de sterke positie die ze innemen op het gebied van Internettoegang gebruiken om hun positie op het gebied van softwaretoepassingen te behouden of te versterken. Het probleem is dat een aanbieder van alleen communicatiesoftware moeite zal hebben om de markt te betreden omdat deze niet een eigen netwerk heeft. Wanneer dan alleen Internettoegang gebundeld met een telefonieabonnement gekocht kan worden, betekend dit dat de consument de facto gedwongen wordt het gehele pakket bij één telecomaanbieder af te nemen. Een enkele softwaretoepassing maakt dan geen of in ieder geval minder kans om een plek op de markt veroveren. Ook is bij bundeling voor (eventuele) nieuwe netwerkoperators niet interessant om alleen een kaal netwerk uit te rollen zonder softwaretoepassingen. Zij zullen dus ook moeten investeren in software voor VoIP en TV toepassingen. De hoogte van deze softwarematige investeringen zal redelijk beperkt blijven wat VoIP betreft, zeker in vergelijking met de investeringen in het netwerk. Maar voor het aanbeiden van TV zal naar alle waarschijnlijkheid meer geld uitgetrokken moeten worden. De huidige aanbieders hebben in hun TV pakket vaak een aantal voor het netwerk exclusieve kanalen opgenomen. Voor nieuwe
45
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
netwerkoperators geldt dat zij ook moeten zorgen dat ze content aan kunnen bieden, dit zou wel eens grote investeringen kunnen vergen.
5.2 Positieve invloeden van bundeling op efficiency Bij bovenstaande redenering moet opgemerkt worden dat de reden voor bundeling niet per se hoeft te zijn potentiële concurrenten buiten de markt te houden. Voor de telecommarkt geldt dat deze historisch gegroeid is naar wat hij nu is. Doordat de netwerken van oudsher totaal verschillende transporttechnologieën gebruikte was het logisch om één geïntegreerd product te leveren, telefonie of TV. De netwerkoperators vervulde niet alleen een functie van toegangleverancier, maar ook een functie van coördinator. Zij zorgden ervoor dat het gehele netwerk en haar gebruikers compatibel waren met elkaar zodat een vloeiende communicatie gewaarborgd was. Bij een scheiding valt deze coördineerde rol weg en bestaat het risico van incompabiliteit. Dus bij een evaluatie van de effecten van een scheiding dient hier terdege rekening mee gehouden te worden. In principe heeft het Internet Protocol de rol van coördinator overgenomen. Doordat operators hun netwerken geschikt maken voor transport op basis van IP, en dit een open standaard is, kan elke software- of contentleverancier zijn product via Internet versturen. In principe kan iedereen met een Internetaansluiting de producten gebruiken. Echter, zoals in hoofdstuk 4 al opgemerkt, ervaren consumenten toch vaak barrières als het aankomt op het zelf installeren van software. Door het netwerk en de softwaretoepassing met elkaar te bundelen kan de netwerkoperator de waarde van zijn aanbod voor de consument verhogen. De opkomst van Internet is een relatief recent verschijnsel. Voor mensen die niet van jongs af aan met het fenomeen zijn opgegroeid kan gelden dat de technologische drempel van een decentrale markt te hoog is. Deze groep van consumenten hecht een grotere waarde aan een geïntegreerd product omdat zij zelf de kennis ontberen om de juiste softwaretoepassing te kiezen en te installeren. Voor hen is het dus voordelig als bedrijven hun diensten gebundeld aanbieden doordat ze op deze manier geholpen worden om over de barrières te komen die ze ervaren. Het is dus goed mogelijk dat voor een grote groep van consumenten geldt dat een bundel de waarde van het product verhoogt. Voor deze groep werkt het aanbieden van een verticaal geïntegreerde bundel welvaartsverhogend. Een tweede voordeel van triple play bundels is dat al het dataverkeer van een klant gebundeld en via één netwerk getransporteerd wordt. Dit betekent dat de capaciteit van het
46
5 Effecten van bundeling op efficiency
netwerk efficiënter benut wordt. Omdat TV en telefonie distributienetwerken van oudsher gescheiden waren, hadden of hebben gebruikers voor elk van deze toepassingen nog een aparte aansluiting op een apart netwerk. KPN heeft dus de prikkel om haar telefonieklanten over te halen om ook andere datadiensten zoals TV doorgave via het KPN netwerk te laten lopen. Dit kunnen ze doen door een bundel van diensten aan te bieden (zoals in de vorm van een multi play abonnement), om hun klanten over te halen daadwerkelijk de gehele bundel af te nemen worden de kostenvoordelen die bundeling met zich meebrengt (gedeeltelijk) doorberekend aan de afnemers. Dus wanneer bundeling leidt tot kostenvoordelen is de maatschappij, door een stijging van de welvaart, gebaat bij bundeling. De OPTA maakt in haar Economic Policy Note (2004, p. 8) een belangrijke kanttekening. Zij stelt dat bundeling tot hogere welvaart leidt alleen als de kostenbesparingen daadwerkelijk toe te schrijven zijn aan de bundeling van de producten. Het is ook goed mogelijk dat bundeling niet de veroorzaker is van de efficiency verbetering maar dat de veranderingen in de netwerkstructuur daar de oorzaak van zijn. Deze mogelijke oorzaak is zeker niet uit te sluiten, wanneer beide vaste aansluitnetten geheel convergeren naar één markt voor IP toegang valt het capaciteitsbenutting argument van bundeling weg. In deze situatie is het zeer aannemelijk dat per huishouden al het dataverkeer via één netwerk zal gaan verlopen, ongeacht of de operator een gebundeld product aanbiedt. In een geconvergeerde markt bieden alle netwerkoperators in basis het zelfde product aan, namelijk een mogelijkheid tot datatransport via het Internet Protocol, waarbij het niet waarschijnlijk is dat afnemers meerdere identieke netwerkaansluitingen nodig hebben. Echter, de markt bevindt zich nu nog in een overgangsfase waarin het nog niet mogelijk is om bijvoorbeeld TV diensten met een zelfde kwaliteit over alle netwerken te verzenden.
5.3 Effecten van bundeling op winstverwachting toetreders Behalve de positieve effecten van bundeling bestaan er ook effecten die de efficiency negatief beïnvloeden. De belangrijkste daarvan is dat door het bundelen van twee of meer producten eventuele concurrenten af kan schrikken. Nalebuff (2004) laat zien dat het bundelen van twee perfect positief gecorreleerde goederen de potentiële winsten van eventuele nieuwkomers sterk kan doen dalen. Als dit daadwerkelijk ertoe leidt dat concurrenten besluiten niet toe te treden dan wordt de winst van de incumbent meer dan verdubbeld. Zelfs wanneer er toch
47
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
concurrentie toetreedt tot de markt zullen de winsten van de incumbent een stuk hoger liggen dan wanneer hij zijn goederen ongebundeld aanbiedt.
5.3.1 Modelmatige analyse De analyse van Nalebuff gaat uit van een model van een markt waarin twee goederen worden verkocht. Consumenten hebben interesse in het kopen van één eenheid van goed A of één eenheid van goed B of in beide goederen. Het nut dat de consumenten aan de goederen ontlenen, wordt verondersteld onafhankelijk van elkaar te zijn en uniform gedistribueerd over het interval [0,1]. In het spel zijn twee strategische spelers actief, een monopolistische incumbent die beide producten puur gebundeld aanbiedt en een potentiële toetreder. Deze toetreder heeft een perfect substituut voor òf product A òf product B. Met welk product de toetreder de markt betreedt wordt met gelijke kans willekeurig bepaald. Productie voor beide spelers vindt plaats tegen marginale kosten van nul. De beslissing die de uitdager moet nemen is die van wel of niet toetreden tot de markt. Deze beslissing hangt af van de verwachte winst die te behalen valt na toetreding. De uitdager zal toetreden als de verwachte opbrengsten in het spel de kosten van toetreding dekken. Er wordt verondersteld dat deze kosten exogeen bepaald worden en bij alle spelers bekend zijn. De incumbent moet zich wapenen tegen een mogelijke toetreding tot de markt van product A dan wel product B, zonder dat hij weet welke van zijn product aangevallen gaat worden. Een voordeel van bundeling in deze situatie is dat door zijn goederen gebundeld aan te bieden hij beide markten tegelijk kan beschermen (Nalebuff, 2004, p. 164). Wat maakt nou dat het bundelen van beide goederen leidt tot een daling van de verwachte winst voor de uitdager? Nalebuff legt dit uit aan de hand van het berekenen van de potentiële winst die een toetreder kan boeken in verschillende marktsituaties. Als uitgangspunt wordt naar een situatie gekeken waarin de incumbent beide producten alleen los van elkaar verkoopt. Als monopolist maximaliseert hij zijn winst met prijzen Pa= Pb= 0.5, de winst is dan 0.25+0.25=0.50. Voor een toetreder geldt dat wanneer hij een prijs stelt van 0.5-ε hij één van de twee markten kan overnemen en een winst behalen van 0.25. De winst van de incumbent wordt dan gehalveerd tot 0.25. Door zijn prijs te verlagen kan de incumbent de uitdager beletten de markt te betreden. Als de winst voor toetreding van de incumbent gelijk gesteld wordt aan Z en de toetredingskosten voor de uitdager aan E, geldt dat een uitdager zal toetreden als Z/2 ≥ E. Dus een winst maximaliserende incumbent, die nieuwe toetreders wil
48
5 Effecten van bundeling op efficiency
buitensluiten, zal de prijs zo zetten dat zijn winst niet groter is dan 2E. De keus voor de incumbent is dus tussen het boeken van een winst van 2E en daarmee toetreders buiten te sluiten, of een winst te boeken van 0.25 die overblijft na toetreding van een concurrent van één van zijn producten. Concluderend, voor de incumbent is het dus optimaal om toetreders buiten te sluiten als geldt dat E > 0.125, en indien dit niet het geval is toetreding toe te laten (Nalebuff, 2004. p. 167). Wat is nu het effect van pure bundeling van producten A en B op de winst van de incumbent en de verwachte winst van de uitdager? Stel dat de incumbent 1 rekent voor zijn bundel (de gecombineerde prijs van de losse producten). Als de uitdager dan daadwerkelijk toetreedt met één product, zeg product B, met een prijs van 0.5 dan kan hij slechts een kwart van de markt bedienen in plaats van de helft zoals in een niet gebundelde markt. Dit komt doordat alleen die groep van mensen die B hoger waarderen dan 0.50 en A lager dan 0.50 het product zullen kopen. Consumenten die product A hoger waarderen dan 0.50 zijn beter af met het kopen van de gehele bundel. Door dit zogehete pure-bundelingseffect kan een uitdager dus maximaal 25 procent van de markt bedienen waardoor zijn winstpotentie met 50 procent daalt. De potentiële winst voor een toetreder is nu nog maar 0.125. Naast het pure-bundelingseffect bestaat er ook het bundelingskortingeffect dat de waarschijnlijkheid van toetreding doet afnemen. Door de bundel met korting aan te bieden ten opzichte van de optimale ongebundelde prijs kan de incumbent zijn eigen winst verhogen en de winstverwachting van de uitdager verder verlagen. Voor een bundel prijs van x geldt dat de winst van de monopolist gelijk is aan x(1-x2/2), stellen we de afgeleide naar x gelijk aan nul dan vinden we dat de optimale prijs voor een bundel gelijk is aan √2/3. Het verlagen van de bundelprijs van 1 naar √2/3 levert de monopolist een winst op van 0.544, dus een winst stijging van negen procent. Tegelijkertijd daalt de verwachte winst van de uitdager met 30 procent, van 0.148 tot 0.105. Het kortingseffect is een sterk middel omdat de monopolist met een verdere prijsverlaging tegen geringe kosten de winstverwachting van de uitdager sterk kan doen laten dalen. Laat de monopolist zijn prijs zakken tot 0.41 dan daalt zijn winst tot 0.375, een daling ten opzichte van de optimale prijs met 30 procent. De effecten op de verwachte winst van de uitdager zijn echter vele malen groter, de uitdager ziet zijn winst potentie dalen tot 0.037, dit is een daling van 77 procent bij een bundel prijs van 1 en een daling van 86 procent wanneer de goederen los zouden worden verkocht. Het model van Nalebuff gaat uit van twee goederen die wat waarde betreft neutraal zijn aan elkaar. Een uitbreiding van het model laat zien dat wanneer goederen in waarde aan
49
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
elkaar gecorreleerd zien de effectiviteit van bundeling toeneemt. Een triple play bundel is een bundel met goederen die complementen van elkaar zijn. Zonder extra softwaretoepassingen is een Internet verbinding niks waard, de waarde voor de gebruiker ontstaat doordat hij in staat is om met Internettoegang softwaretoepassingen te gebruiken. Andersom geldt dat een softwaretoepassing zonder Internetaansluiting van geen enkele waarde is omdat deze dan niet te gebruiken is. Internettoegang en softwaretoepassingen zijn dus duidelijk complementair aan elkaar. Met dezelfde parameters als bovenstaand model laat Nalebuff (2004, pp. 178-179) zien dat door bundeling de winsten van een toetreder dalen tot 1/8(1/(1+δ))[1-3δ/2], δ is de maatstaf voor complementariteit. Bij een waarde van δ=0, het baseline model, is de winstreductie van bundeling dus 50 procent. Bij een waarde van δ=0.10 daalt de winst van 0.25 tot 0.10, een daling van 60 procent. Doordat de diensten in een triple play bundel complementair aan elkaar zijn is de toegangsdrempel voor nieuwkomers extra hoog.
5.3 Mogelijkheden voor toetreding De analyse van Nalebuff maakt duidelijk dat bundeling van Internettoegang en diensten voor de netwerkoperators een machtig wapen is om hun machtspositie te beschermen. Door een alles-in-één pakket aan te bieden kunnen de netwerkoperators niet alleen hun winst verhogen maar ook op een effectieve manier toetreding zeer onaantrekkelijk maken. Dit is een sterk argument om deze bundeling te verbieden, hetgeen ook door de Tweede Kamer gevraagd is. Maar enige nuance is hier wel op zijn plaats. De situatie die Nalebuff behandeld gaat uit van pure bundeling. Dit zou beteken dat alle producten alleen in een bundel te koop zijn, dit is echter over het algemeen niet van toepassing op triple play bundels. Hiervoor geldt dat de softwaretoepassingen inderdaad alleen te koop zijn in combinatie met een breedbandabonnement maar dat het ook mogelijk is om een breedbandabonnement los aan te schaffen. Hier is dus meer sprake van wat de OPTA verbinden noemt. Dit houdt in dat consumenten vrij zijn om de softwaretoepassing te gebruiken die zij zelf het meest geschikt achten zonder dat de netwerkoperator daar iets tegen zal doen. Daarbij komt nog eens dat er ook voordelen aan bundeling verbonden zijn. Door bundeling kan een netwerkoperator de waarde van het dienstenpakket vergroten. Dit is vooral gerelateerd aan onzekerheden die sommige mensen ervaren aangaande de aanschaf van nieuwe producten of de overstap op een nieuwe
50
5 Effecten van bundeling op efficiency
technologie. Bundeling stelt bedrijven instaat om productdifferentiatie toe te passen en hiermee de welvaart te verhogen. Het voornaamste punt voor de OPTA is om zich te realiseren dat de prikkel voor netwerkoperators om over te gaan op pure bundeling wel blijft bestaan. Dit betekent dat in de toekomst het goed mogelijk is dat netwerkoperators daadwerkelijk overgaan op een vorm van pure bundeling. Deze situatie kan zich voordoen wanneer de capaciteitsgrenzen van het netwerk bereikt worden. In hoofdstuk 3 is uitgelegd dat in dat geval de operators hun netwerk zullen opwaarderen om zodoende aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Maar bundeling geeft ze een extra strategische variabele. In plaats van hun netwerk op te waarderen kunnen de operators ervoor kiezen om tot pure bundeling over te gaan. Ze kunnen dit doen door geen losse breedbandabonnementen meer aan te bieden. Het maakt hier geen verschil of ze helemaal geen losse abonnementen meer aanbieden of dat ze de prijsstructuur zo maken dat losse abonnementen niet meer aantrekkelijk zijn voor de eindgebruiker. Daarnaast kunnen netwerkoperators hun eigen diensten voorrang geven boven andere diensten, of andere dienstenaanbieders helemaal uitsluiten. Dat dit geen onrealistisch scenario is bewijst T-mobile van Deutsche Telecom, die het onmogelijk maken om met UMTS telefoons VoIP software te gebruiken om zodoende hun eigen inkomsten te beschermen.
51
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
6 Conclusie en discussie Het doel van deze scriptie is om inzicht te verkrijgen in de ontwikkelingen van de concurrentieverhoudingen op de breedbandmarkt. De huidige situatie kenmerkt zich door dalende prijzen en stijgende downloadsnelheden voor Internettoegang. Deze ontwikkelingen vallen samen met twee ingrijpende trends die de telecommarkt doen veranderen. Doordat de gescheiden markten voor TV en telefonie langzaam overgaan in één geconvergeerde markt voor IP dataverkeer, worden de netwerkoperators geconfronteerd met een toename in de concurrentiedruk. Onderzoek van Distaso, Lupi en Manenti (2006) toont aan dat de toegenomen concurrentie tussen de verschillende technologische netwerken – kabel en koper – de grote aanjager is van de sterk gestegen adoptie van breedbandinternet. De toegenomen concurrentie heeft mede gezorgd voor de dalende prijzen en toegenomen downloadsnelheden voor breedband. Naast de veranderingen op de markt voor Internettoegang zijn er veranderingen zichtbaar op de verschillende markten voor softwarediensten. Steeds meer toepassingen die voorheen via een eigen transportnetwerk werden verstuurd, worden geschikt gemaakt voor transport op basis van het Internet Protocol en daarmee ontstaat de mogelijkheid om deze toepassingen over verschillende soorten netwerken te versturen. Een uitvloeisel hiervan is dat de huidige netwerkoperators zoals KPN en de kabelmaatschappijen meerdere diensten gebundeld gaan aanbieden. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze trend net in de kinderschoenen staat en dat de afname van bundels nog geen hoge vlucht heeft genomen. De belangrijkste rem lijkt op dit moment te zijn dat TV via Internet – IPTV - nog onvoldoende ontwikkeld is voor een grootschalige uitrol. De vraag die deze scriptie beantwoordt is in hoeverre de huidige situatie – met een hoge mate van innovatie en sterke druk op de prijzen – op lange termijn stand zal houden. De vraag is relevant omdat de huidige spelers op de markt voor Internettoegang een sterke positie hebben en deze kunnen gebruiken om zich te ontrekken aan de concurrentie. Hiermee zou de prikkel tot innoveren en prijsverlagingen weer voor een deel teniet gedaan worden. In andere netwerkmarkten zoals de elektriciteitsmarkt en het spoor heeft eenzelfde soort problematiek ervoor gezorgd dat mededingingsautoriteiten over zijn gegaan op een vorm van gedwongen splitsing van netwerk en geleverde dienst. De Tweede Kamer laat in deze kwestie van zich horen door de minister van Economische Zaken via twee moties te dwingen tot het aanpassen
52
6 Conclusie en discussie
van de telecommunicatiewet. In deze moties worden twee maatregelen voorgesteld die de concurrentie moeten waarborgen. Ten eerste vraagt de Tweede Kamer om open toegang voor dienstenleveranciers voor alle netwerken wettelijk verplicht te stellen. Dit komt neer dat de toegangsregulering zoals die nu geldt, uitgebreid wordt naar andere netwerkoperators, met als voornaaste doel het openbreken van de kabel. Ten tweede moet er een wettelijk verbod komen op de koppelverkoop van netwerktoegang en diensten. Uit deze twee moties valt op te maken dat er in de Tweede Kamer twijfels zijn of de huidige mate van concurrentie zich door zal zetten. Maar voordat zulke ingrijpende maatregelen genomen worden moet eerst vastgesteld worden dat deze ook daadwerkelijk nodig zijn, en of er niet minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die het zelfde bereiken.
6.1 Investeringsstrategieën en de dynamische efficiëntie De eerste stap in de formulering van een antwoord op de centrale vraag is het duidelijk afbakenen van de term efficiëntie. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de korte termijn statische, en de lange termijn dynamische efficiëntie. Een sterk versimpelde definitie zegt dat statische efficiëntie gelijk staat met lage prijzen en dynamische efficiëntie met innovatie. Een probleem hierbij is dat niet zonder meer gezegd kan worden dat een toename in de onderlinge concurrentie leidt tot een stijging van de innovaties binnen een industrie. De theorie van Aghion e.a. (2004) laat zien dat de mate van competitie-intensiteit die de prikkel tot innoveren maximaliseert ligt tussen de twee extremen van een monopoliemarkt en volledige mededinging. Hierbij is ervan uitgegaan dat de beslissing om te innoveren wordt genomen op basis van het verschil in de te behalen winsten voor en na innovatie. Om te bepalen wat het marktevenwicht in de toekomst zal worden, wordt meestal gekeken naar welke vorm van concurrentie er sprake zal zijn. Doordat capaciteit niet specifiek is te alloceren naar de eindgebruiker kan elk huishouden binnen het verzorgingsgebied van de netwerkoperator een aansluiting afnemen. Dus wanneer twee netwerken door hetzelfde verzorgingsgebied lopen, is er het mogelijk iedereen twee keer aan te sluiten. Er is dus altijd overcapaciteit in de markt, hetgeen resulteert in een Bertrandevenwicht. Dit suggereert dat de prijzen in de breedbandmarkt tenderen naar het niveau van de marginale kosten. Deze vorm van concurrentie maakt dat investeringen niet terugverdiend
53
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
kunnen worden waardoor de prikkel
tot innoveren ontbreekt. Toch investeren
netwerkoperators veel geld in het verbeteren van hun netwerk, dus het één periode Bertrandmodel kan niet het gehele verhaal van de concurrentieverhoudingen vertellen. In deze scriptie is gebruikt gemaakt van een simpel model om de investeringsprikkels van de netwerkoperators in kaart te brengen. Het uitgangspunt van het model is dat de investeringsbeslissing van de netwerkoperators gebaseerd is op of de extra winst opweegt tegen de kosten. Het model laat zien dat het voor zittende partijen de beste strategie is om zoveel mogelijk gebruik te maken van het netwerk dat ze al hebben uitgerold. Een opwaardering van het netwerk zal dan plaats vinden op basis van hergebruik van het bestaande netwerk, zolang deze de vraag naar extra bandbreedte aankan. Deze evolutionaire strategie biedt de operators het voordeel dat ze kleinere investeringen kunnen doen die ze in een kortere periode terug kunnen verdienen. Daarnaast lopen ze minder het risico dat er teveel bandbreedte geïnstalleerd is wanneer de vraag onverwachts achterblijft. Partijen die een volledig nieuw netwerk uitrollen zullen dat, op dit moment, doen op basis van glasvezel, omdat voor de aanleg van een volledig nieuw netwerk de kostennadelen ten opzichte van koper en coax wegvallen. Concurrentie zal de komende jaren niet zozeer gevoerd worden op basis van de te leveren downloadsnelheden maar een lage prijs zal het belangrijkste instrument worden om klanten te lokken en te binden. Op korte termijn zal de behoefte aan extra hoge snelheden beperkt blijven tot een maximum van 50 Mbps en dit marktsegment zal naar verwachting slechts acht procent van de totale markt bedragen. De te behalen winst met nieuwe investeringen zal dus beperkt zijn. Het grootste deel van de markt vraagt om snelheden die geleverd kunnen worden met bestaande technieken of vergen alleen kleine investeringen. De daling in de gemiddelde dowloadsnelheden die de afgelopen twee jaar zijn waar te nemen geeft al aan dat veel huishoudens geen behoefte hebben aan hogere snelheden en liever kiezen voor lagere prijzen. Dit betekent dat de netwerkoperators een prikkel hebben om de kosten te verlagen omdat ze hierdoor een strategisch voordeel kunnen behalen. In dit licht moet ook de All-IP strategie van KPN gezien worden. Deze investeringen zijn niet alleen gericht op het geschikt maken van het netwerk voor hogere snelheden maar moet vooral zorgen voor een kostenbesparing. De samenvoeging van de losse netwerken voor spraak, data en Internet tot één geïntegreerd IP netwerk moet KPN in staat stellen een kostenverlaging te realiseren van 850 miljoen euro. Voor KPN is dit belangrijk omdat ze hiermee de achterstand ten opzichte van de kabelbedrijven kan inlopen. De investering in de kostenverlaging zal er toe leiden dat
54
6 Conclusie en discussie
de twee technologische platformen gelijkwaardiger worden. Dit zal een gunstige uitwerking op de onderlinge concurrentie hebben. Het mag dan ook aangenomen worden dat netwerkoperators een voldoende prikkel behouden tot investeren in hun netwerk.
6.2 Prijsstrategieën en de statische efficiëntie Naast de investeringsstrategie bepaalt ook de prijsstrategie hoe de efficiëntie zich zal ontwikkelen in de toekomst. De belangrijkste factor bij het bepalen van de prijsstrategie is dat vragers over het algemeen drempels ondervinden bij het overstappen van de ene aanbieder naar de andere. De overstapkosten zorgen ervoor dat de netwerkoperators een bepaalde mate van marktmacht heeft over zijn klanten. Om het effect van overstapkosten op de prijsstrategie te bepalen moet er onderscheid gemaakt worden tussen twee verschillende marktfases. Wanneer de markt zich in een groeifase zit zoals nu is het voor de operators belangrijk om een groot marktaandeel op te bouwen omdat de winst in een later stadium afhankelijk is van het marktaandeel. Dit betekent dat in de groeifase van de markt de prikkel tot prijsverlaging blijft bestaan, deze is zelfs groter dan bij afwezigheid van overstapkosten. Dit impliceert dat in de groeifase de prijzen zelfs onder de marginale kosten kunnen uitkomen omdat aanbieders verwachten deze extra investering in marktaandeel later weer terug te kunnen verdienen. Wanneer de markt zich in meer volwassen fase bevindt zullen de netwerkoperators gebruik willen maken van de marktmacht die ze hebben over hun klanten. In een verzadigde markt geldt dat groei in marktaandeel moeilijker is omdat klanten die bij de concurrent weggehaald worden een korting op de prijs moeten krijgen om de overstapkosten te vergoeden. Omgekeerd geldt dus dat bedrijven hun prijzen hoger kunnen zetten omdat ze niet bang hoeven te zijn dat hun klanten zomaar weglopen. Shy laat zien dat wanneer aanbieders rekening houden met de overstapkosten van hun klanten dat er een vorm van Bertrandconcurrentie ontstaat waarbij de prijzen niet dalen tot het niveau van de marginale kosten. In dit undercut-proof evenwicht liggen de prijzen dan ook hoger dan in afwezigheid van overstapkosten. Een andere factor die de concurrentie van de telecommarkt kan gaan beïnvloeden is de trend naar het aanbieden van triple play bundels. Nalebuff laat zien dat door het bundelen van producten een speler toetreding zeer onaantrekkelijk kan maken. Dit effect wordt veroorzaakt doordat de potentiële winst van een toetreder door bundeling met zestig procent
55
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
daalt wanneer de producten gebundeld worden aangeboden. Daarbij komt nog eens dat met het geven van een korting op de bundel de incumbent zijn winst kan verhogen. Dus dit suggereert een sterke prikkel voor de netwerkoperators om hun producten gebundeld aan te bieden hetgeen een negatieve invloed zal hebben op de dynamische efficiëntie. Toch is het effect van bundeling minder desastreus dan op eerste gezicht lijkt. In de huidige markt is het zo dat de producten die in de bundel verkocht worden ook los te koop zijn. Vooral voor breedbandabonnementen is dat belangrijk. Omdat gebruikers vrij zijn in gebruik van Internettoepassingen is het voor nieuwe diensten goed mogelijk zich een plaats te veroveren op de markt. Daarnaast geeft bundeling de netwerkoperators de mogelijkheid tot differentiatie en dus een mogelijkheid tot het verhogen van de waarde van het complete product. Bundeling zorgt dus pas voor echte problemen op het moment dat het niet meer mogelijk is de producten los – en dan vooral kale Internettoegang – aan te schaffen. Het probleem is dat het niet gewaarborgd is dat producten ook los te koop blijven omdat netwerkoperators een sterke prikkel hebben om hun producten te bundelen.
6.3 Mogelijkheden voor het mededingingsbeleid Het beleid van de OPTA en de NMa moet zich richten op het aanpakken van die punten die netwerkoperators gebruiken om hun machtspositie te beschermen ten koste van andere partijen. Het belangrijkste machtsmiddel dat ze hebben is een strikte bundeling tussen netwerktoegang en diensten aanbrengen. Hierdoor worden klanten gedwongen alle diensten van één aanbieder af te nemen. Dit is een effectieve manier om het aanbieders van nieuwe diensten moeilijk te maken voet aan de grond te krijgen. De gevolgen voor zowel de dynamische als de statische efficiëntie zullen negatief zijn. Innovatie wordt afgeremd doordat nieuwe technologieën het onmogelijk wordt gemaakt hun product in Nederland uit te rollen. Het succes van een onafhankelijke softwareleverancier als Skype geeft aan welke belangrijke voortrekkersrol deze innovatieve bedrijfjes kunnen spelen in de adoptie van een nieuwe technologie. Het feit dat toetreding van concurrentie vrijwel onmogelijk wordt, geeft de bestaande netwerkoperators voldoende ruimte om de prijzen van hun abonnementen hoog te houden. Deze mogelijkheid geeft aan dat bij strikte bundeling ook de statische efficiëntie onder komt te staan.
56
6 Conclusie en discussie
Bovenstaande redenering suggereert dat er een scheiding tussen netwerk en dienst moet komen. Toch zal er een afweging gemaakt moeten worden hoever deze scheiding doorgevoerd moet worden. Volledig kale netwerken leiden tot een vorm van Bertrandconcurrentie, hoewel de extreme effecten door de aanwezigheid van overstapkosten ingeperkt worden. Voor de statische efficiëntie is dit gunstig omdat er veel druk op de prijzen staat. De vraag is echter of Bertrand-concurrentie een goede voedingsbodem vormt voor een door innovatie gedreven markt. Doordat netwerkoperators geconfronteerd worden met lage opbrengsten wordt het voor hen heel moeilijk om investeringen in een sneller netwerk terug te verdienen. Het is evident dat wanneer netwerkoperators hun investeringen niet terug kunnen verdienen dat ze af zullen zien van het doen van de investeringen. Dit zal de dynamische efficiëntie ernstig kunnen ondermijnen. De OPTA zal dus ook de netwerkoperators de vrijheid moeten geven om eigen diensten te koppelen aan hun netwerk. Strikte uitvoering van de moties, zoals in de Tweede Kamer aangenomen, heeft vooral een positieve invloed op de efficiëntie op korte termijn. Het lijkt dat er weinig oog is voor de lange termijn effecten van de toegenomen prijsconcurrentie. Zowel de dynamische als de statische efficiëntie worden vooral ondersteund door concurrentie tussen verschillende platformen. Het is dan ook logisch om het mededingingsbeleid vooral te focussen op het stimuleren van de onderlinge concurrentie tussen de verschillende netwerken. Zo kan door stimulering van de concurrentie op de TV markt nog veel bereikt worden. Een toename van de concurrentie zal, net als op de markt voor telefonie, leiden tot meer innovatie en lagere prijzen. Wanneer een grote speler als KPN de kans krijgt om de macht die het heeft op de markt voor Internettoegang te gebruiken om zich een plaats op de TV markt te veroveren zal dit een positieve invloed hebben op de concurrentieverhoudingen. De concurrentie tussen de kabelbedrijven en KPN zal naar verwachting veel meer effect hebben op de efficiëntie dan de concurrentie op de kabelnetwerken, afgedwongen door een verplichte openstelling. De oplossing moet gezocht worden in een hybride invulling van de moties. Hybride in de zin dat operators wel verplicht worden om klanten de mogelijkheid te bieden een abonnement voor ‘kaal’ Internet af te nemen, maar ook de mogelijkheid behouden om diensten aan een abonnement te koppelen. De kracht van een hybride markt is dat het de netwerkoperators de mogelijkheid geeft om met elkaar op verschillende punten te concurreren en tegelijkertijd er voor nieuwe bedrijven de mogelijkheid blijft bestaan om hun losstaande diensten aan te bieden. Deze vorm biedt het voordeel dat consumenten de keuze hebben om alleen een ‘kaal’ abonnement af te nemen waarbij ze helemaal vrij zijn in hun keuze welke
57
Concurrentie en innovatie in de telecommarkt
diensten af te nemen. Maar deze keuzevrijheid zal in een hybride markt niet ten koste gaan van de groep van mensen die minder gemakkelijk met technologie overweg kan. Voor hen is er de mogelijkheid om een bundel af te nemen. Dus in plaats van een strikte scheiding tussen netwerk en dienst aan te brengen, kan beter gekozen worden voor een situatie waarbij de operators wel diensten mogen aanbieden maar verplicht worden om ook een los breedbandabonnement aan te bieden.
58
Literatuurlijst Aghion, P., Bloom, N., Blundell, R., Griffith, R., Howitt., P. (2005). Competition and Innovation: An Inverted-U Relationship. Quarterly Journal of Economics, 120 (2). 701-728. Arthur D Little (2006). Nieuwe Generatie Netwerken in Europa, breedband in 2011 en daarna. Arthur D Little: Rotterdam. Bijl, P.W.J. de (2004). Competition, Innovation and Future-Proof Policy. Den Haag: Opta. Fijnvandraat, M & Bouwman, H. (2006). Flexibility and broadband evolution. Telecommunications Policy, 30. 424-444. Casema (2006). www.casema.nl Distaso, W., Lupi, P., Manenti, F.M. (2006). Platform competition and broadband uptake: Theory and empirical evidence from the European Union. Information Economics and Policy, 18 (1). 87-106. EIM (2006). Consumentenonderzoek afname gebundelde communicatieproducten Nederland 2e meting, EIM: Zoetermeer. Faulhaber, G.R. & Hogendorn, C. (2000). The market structure of broadband telecommunications. The Journal of Industrial Economics, XLVIII. 305-329. Klemperer, P.D. (1995). Competition when consumers have switching costs: an overview with applications to industrial organization, macroeconomics, and international trade. Review of Economic Studies, 62 (4). 515-539. KPN, (2005). De weg naar ALL-IP. De klant maakt de dienst uit. Persbriefing, 18 november 2005. http://www.kpn.com/upload/1215076_9475_11328305981771212162_9475_1132326712652-Op_weg_naar_All-IP_181105.pdf
Kreps, D.M. & Scheinkman, J.A. (1983). Quantity Precommitment and Bertrand Competition Yield Cournot Outcomes. The Bell Journal of Economics, 14 (2). 326337. MDW-werkgroep Overstapkosten, (2002). Kosten noch moeite. Drempels slechten voor de switchende consument, Ministerie van Economische Zaken: Den Haag
59
Ministerie van Economische Zaken (2005), De toekomst van de elektronische communicatie, Den Haag.
Morgan, P.B., Shy, O (2002). Undercut-proof Equilibria. www.ozshy.com Nalebuff, B. (2004). Bundling as an Entry Barrier. The Quarterly Journal of Economics, 119 (1). 159-187. OECD (2005). Communications Outlook 2005, Parijs: OECD OECD (2006). Broadband Statistics to June 2006, http://www.oecd.org/document/9/0,2340,en_2649_201185_37529673_1_1_1_1,00.html, 12 oktober
OPTA (2004). Bundling, The economic theory and a framework for ex-ante regulatory assessment, Economic Policy Note no. 4, Den Haag: OPTA OPTA (2005). Jaarverslag 2004 en Visie op de markt 2005, Den Haag: OPTA OPTA (2006a). Jaarverslag en marktmonitor 2005, Den Haag: OPTA OPTA (2006b). Visie op de markt en strategische agenda 2007, Den Haag: OPTA Poort, J. (2006a). Vaste netten, dynamische markten, SEO rapport 920, Amsterdam: SEO economisch onderzoek. Poort, J. (2006b). Over regulering Internettelefonie, SEO rapport 863, Amsterdam: SEO economisch onderzoek. Shy, O.(2002). A quick-and-easy method for estimating switching costs. International Journal of Industrial Organisation, 20 (1). 71-78. Spence, A.M. (1979). Investment Strategy and Growth in a New Market. The Bell Journal of Economics, 10 (1). 1-19. TNO (2006). Marktrapportage Elektronische Communicatie september 2006, TNOrapport 34084, TNO Informatie- en Communicatietechnologie: Delft. Wikipedia (2006). Homepage: www.wikipedia.org.
60
Bijlage I: Verklarende woordenlijst ADSL / Asymmetric Digital Subscriber Line – Standaard voor digitale datacommunicatie over een telefoonnetwerk van koper. De datacommunicatie is asymmetrisch omdat de snelheid waarmee data van Internet gehaald kan worden (downloaden) hoger is de snelheid waarmee data verstuurd kan worden naar Internet (uploaden). Ethernet – Netwerkprotocol op basis waarvan computers kunnen communiceren als deze fysiek met elkaar verbonden zijn. EuroDOCSIS / Data Over Cable Service Interface Specification – Internationale standaard voor data communicatie over kabel. EuroDOCSIS is de Europese variant, inmiddels is de derde versie uitgevaardigd (EuroDOCSIS 3.0) IPTV / Internet Protocol Television – Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het Internet protocol om TV signalen naar de eindgebruiker te versturen. ISP/ Internetserviceprovider – Bedrijven die particulieren en/of bedrijven instaat stellen contact te maken met Internet. Daarnaast bieden ze ook Internetgerelateerde diensten aan als e-mail en tegenwoordig dus ook telefonie. VDSL / Very high bit rate Digital Subscriber Line – Een opvolger van ADSL technologie. De VDSL standaard kan zowel wat up- als downloaden een hogere snelheid aan dan ADSL. Voor downloaden geldt een snelheid van maximaal 52 Mb per seconde en voor uploaden maximaal 13 Mb per seconde. VoB / Voice Over Broadband – Zie VoIP. VoB heeft betrekking op Internettelefonie die vanuit de ISP’s verzorgd wordt. Meestal wordt er een adapter tussen de telefoon en ADSL of kabel modem geplaatst zodat met de oude huistelefoon goedkoper gebeld kan worden. VoIP / Voice over Internet Protocol – Technologie waarmee spraak over Internet vervoerd kan worden. Voordeel van deze technologie is dat telefonie over datanetwerken vervoerd kan worden. Hierdoor is het niet meer nodig om twee verschillende netwerken naast elkaar te gebruiken. Skype – Grootste aanbieder ter wereld van VoIP software, het programma is inmiddels ruim 100 miljoen keer gedownload.
61
62