De vergeefse zoektocht naar de definitie van kunst Bram Poels, 3868788 “Wat is tijd? Als niemand het me vraagt, dan weet ik het. Maar als ik het moet uitleggen aan iemand die het me vraagt, dan weet ik het niet” -Augustinus, Boek 11, Confessiones.
Een soortgelijk probleem als Augustinus met het concept 'tijd' heeft ervaren we als we gevraagd worden naar de definitie van kunst. Iedereen heeft wel een bepaalde intuïtie over wat kunst is, maar als het expliciet gemaakt moet worden dan weten we het ineens niet meer. Voor filosofen is deze situatie zeer ongewenst, en daarom is er vaak geprobeerd kunst te definiëren. In zijn artikel The Role of Theory in Aesthetics laat Weitz, met een beroep op Wittgenstein’s uitspraken over het definieren van het concept spel (Philosophical Investigations aforisme 65 – 69), zien dat de tot dan toe geopperde definities allen tekort schieten doordat ze – tevergeefs – op zoek zijn naar de essentie van kunst, naar hetgeen alle kunstwerken met elkaar gemeen hebben.1 Tolstoi’s definitie, bijvoorbeeld, legt te veel de nadruk op het overdragen van een gevoel, en is daardoor veel te ruim; en het formalisme lijkt, door de nadruk op de vorm (Significant Form), slechts van toepassing op moderne schilderijen zoals die van Kandinsky, terwijl het een Rembrandt niet goed weet te begrijpen, laat staan een literair kunstwerk. 2 In dit essay wil ik onderzoeken in hoeverre de reactie van Dickie op Weitz, in de vorm van zijn institutionele theorie van kunst, succesvol is in de zoektocht naar de definitie van kunst.3 De institutionele theorie is een proceduralistische theorie en komt er, kort door de bocht, op neer dat er een bepaalde procedure gevolgd moet worden als we willen dat een bepaald object als kunst gezien wordt. Ik zal deze theorie kort toelichten en aan enkele kritieken onderwerpen, waaruit blijkt dat de theorie van Dickie wellicht bruikbaar kan zijn bij het beantwoorden van bepaalde vragen vanuit een bepaald perspectief, maar dat het geen definitie van kunst geeft. Vervolgens zal ik een voorstel doen voor een alternatieve theorie, die weliswaar sceptisch is ten aanzien van het bestaan van een definitie van kunst, maar wel een antwoord kan geven op de vraag die de aanleiding is voor het huidige debat: “Wat is kunst?”
1 Morris Weitz, The Role of Theory in Aesthetics, The Journal of Aesthetics and Art Criticism, 15, 27-35, 1956 2 Zie Tolstoi, What is Art?, 1897. Voor het Formalisme, zie: Clive Bell, Art, 1914 3 Zie: Dickie, What is Art? An Institutional Analysis, Art and the Aesthetic, 1974 en later: Dickie, The Art Circle, (1984)
De Institutionele theorie van George Dickie Volgens Weitz kan kunst niet gedefinieerd worden, omdat het concept 'open' moet zijn om zo ruimte te laten voor de creativiteit en innovatie die karakteristiek lijken te zijn voor alle kunst. De institutionele theorie kan gezien worden als een reactie op die stelling. Volgens Dickie is de analyse van Weitz grotendeels correct: de door Weitz bekritiseerde theorieën zijn functionalistisch, gesloten en kunnen daardoor niet goed met de zogenaamde 'hard cases' omgaan. De oplossing die Weitz biedt (er bestaat geen definitie; kunst kan 'herkend' worden op basis van een soort familiegelijkenis) is echter ook niet correct.4 Volgens Dickie is een definitie van kunst die recht doet aan de inzichten van Weitz wel degelijk mogelijk en hij geeft daarbij de volgende definitie:5 A work of art in the classificatory sense is (1) an artifact (2) a set of the aspects of which has had conferred upon it the status of candidate for appreciation by some person or persons acting on behalf of a certain social institution (the artworld) (Dickie, 1974)
In de loop van de jaren heeft Dickie de definitie een aantal keer aangepast, zodat er bijvoorbeeld niet meer gesproken wordt over het verlenen van de status als kandidaat voor appreciatie door de kunstwereld. De uiteindelijke definitie werd: A work of art is an artifact of a kind created to be presented to an artworld public 6
(Dickie, 1984)
De kunstwereld bestaat daarbij uit de totaliteit van kunstwereld-systemen; een kunstwereld-systeem is een 'framework' voor de presentatie van een kunstwerk door een kunstenaar aan het publiek; het publiek is welwillend en geïnteresseerd (concertgangers, museumbezoekers, kunstcritici etc.) en de kunstenaar moet gezien worden als iemand die met kennis van zaken deelneemt aan het maken van een kunstwerk. Deze definitie van het kunstwerk is strict procedureel en het maakt niet uit of een kunstwerk goed of slecht is. Zodra een werk door een kunstenaar in de juiste setting gepresenteerd
4 Zie bijvoorbeeld Mandelbaum (1965) 5 “I want to supply Phase III by defining "art" in such a way as to avoid the difficulties of the traditional definitions and to incorporate the insights of the later analysis.” (Dickie, 1974) 6 In de rest van dit essay ga ik uit van deze 'vernieuwde' definitie.
wordt aan de kunstwereld, is het een kunstwerk. In het licht van deze theorie, blijken ook de traditionele randgevallen, zoals de Brillo Boxes van Warhol, kunstwerken te zijn: zolang de procedure op de juiste manier doorlopen wordt, lijkt de eis van artefactualiteit -het moet door de mens gemaakt zijn, het mag geen natuurlijk object zijn- de enige beperking te zijn. De institutionele theorie is dus extreem open en voldoet daarmee aan de eis van Weitz, maar geeft tegen Weitz in toch een definitie op basis van noodzakelijke en voldoende voorwaarden.
Hoe plausibel is de institutionele theorie? De institutionele theorie van Dickie is een van de centrale posities in het debat over de definitie van kunst, doordat het enerzijds veel medestanders heeft, maar anderzijds ook veel weerstand op heeft geroepen. Een vaak genoemde kritiek is de vermeende circulariteit van de definitie: een kunstwerk wordt gedefinieerd in termen van de kunstwereld, die op zijn beurt gedefinieerd wordt in termen van kunstenaar, kunstwerk en publiek. Het definiendum is dus in het definiens. Hoewel circulariteit in filosofische kringen gezien wordt als een 'ernstig vergrijp' bij het geven van een definitie, weet Dickie deze kritiek enigszins te pareren door te verklaren dat er in dit geval geen sprake is van een vicieuze circulariteit: hoewel circulair, toch is de definitie informatief en dus een goede definitie volgens Dickie. Het debat omtrent de circulariteit loopt nog steeds; sommigen zien dit als een dusdanig fundamentele kritiek dat de institutionele theorie geen serieuze kandidaat meer is als definitie van kunst, anderen zijn van mening dat er mogelijkheden zijn de cirkel te doorbreken.7 Omdat het hier aan tijd en ruimte ontbreekt om alle argumenten met betrekking tot dit punt te bespreken, stip ik het hier slechts aan om te laten zien dat de theorie erg controversieel is. Een ander punt van kritiek is dat de theorie teveel toelaat en de kunstwereld erg informeel en vaag is. Hierdoor dreigt het te vervallen tot een sociologische theorie van kunst, die ons niet meer kan vertellen of een artefact kunst is, maar alleen laat zien wat onze samenleving op een bepaald moment als kunst beschouwt. Dickie onderkent dit gevaar ook, maar geeft naar mijn idee geen oplossing hiervoor. 8 De
7 Zie: Stephen Davies, Definitions of Art, 1991, p.109 – 112 8 Zie: George Dickie, The Art Circle,1984, p. 60. Dickie merkt hier slechts op dat niet alles dat door een kunstenaar gemaakt wordt ook kunst is. Deze opmerking lijkt geen weinig garanties te bieden.
enige oplossing die hier mogelijk lijkt, is een normatief-esthetische voorwaarde op te stellen, maar daarmee is de theorie niet meer open. De derde en meest fundamentele kritiek is dat theorie definitie slechts descriptief is: het geeft geen antwoord op de vraag “Wat is kunst?”, maar laat slechts zien dat een artefact kunst is of niet. Dickie is ook hiervan op de hoogte, en noemt zijn definitie dan ook classificatory. Maar we willen met die vraag niet alleen weten of iets kunst is, maar ook waarom het kunst is; we willen weten waarom kunst een aparte status heeft en wat het apart maakt, kortom: we willen weten waarom het op andere, esthetische manier bekeken of benaderd of begrepen moet worden. Dit lijkt een functionalistische theorie te vereisen. Het proceduralisme en het functionalisme verhouden zich dus op een vreemde manier tot elkaar: waar een functionalistische theorie door zijn normativiteit slechts een bepaald spectrum van kunstwerken behandeld en de hard-cases niet goed kan classificeren, daar laat het proceduralisme juist niets van zich horen wanneer men naar de waarde van kunst vraagt. De definitie die wij zoeken lijkt daarom een onmogelijke combinatie van deze twee stromingen te zijn.
Een alternatieve theorie Waar mijn eerste kritieken specifiek de institutionele theorie van Dickie raken, is de laatste gericht tegen het proceduralisme als stroming waarbinnen de institutionele definitie van Dickie ontwikkeld is. Hiermee laat ik zien dat niet alleen functionalistische theorieën niet in staat zijn een volledig antwoord te geven op de vraag “Wat is kunst?”, maar dat procedurele theorieën daar op fundamenteel niveau evenmin toe in staat zijn. De vraag is nu hoe we wel tot een bevredigend antwoord kunnen komen op deze vraag. Het antwoord hierop zou naar mijn idee kunnen zijn dat we Weitz’ kritiek op essentiële definities ten dele moeten accepteren: het is dan niet noodzakelijk en vooralsnog niet eens mogelijk het concept kunst te definiëren op basis van noodzakelijke en voldoende voorwaarden. Hiermee houden we nog ruimte voor mogelijke veranderingen in ons begrip van kunst die zo'n definitie wel mogelijk zouden maken. We moeten wel iets over kunst zeggen; het ongedefinieerd laten wil niet zeggen dat er niets over te zeggen valt. Kunst kunnen we nu zien als simpelweg de verzameling kunstvormen die we kennen sinds de installatie van het moderne systeem van de kunsten. Dit systeem berust op een conventie, die zo nodig aangepast kan worden, het kan immers zo zijn dat de readymades een aparte kunstvorm zijn of worden. Het voordeel hiervan is dat we nu niet één essentiële definitie hoeven te geven die voor alle
kunstwerken, hoe verschillend ook, geldig is, maar dat we kunnen zoeken naar definities voor de afzonderlijke kunstvormen. Een voorbeeld daarvan heb ik zelf gegeven in mijn vorige essay over kunstfotografie.9
Conclusie In dit essay heb ik proberen aan te tonen dat de zoektocht naar een essentiële definitie van kunst een vooralsnog vergeefse exercitie lijkt te zijn. Hoewel ik ruimte bewaar voor de mogelijkheid dat er in de toekomst door nieuwe inzichten toch een definitie op basis van noodzakelijke en voldoende voorwaarden ontwikkeld wordt, acht ik deze kans niet erg groot. De argumenten van Weitz laten dit op overtuigende wijze zien. Van de theorieën die de uitdaging toch aangaan, lijkt de proceduralistische institutionele theorie van Dickie een van de plausibeler kandidaten voor een succesvolle definitie. Ik heb hier echter met drie kritieken aangetoond dat ook deze theorie op zijn minst erg controversieel is, maar daarnaast op fundamenteel niveau een antwoord lijkt te geven op een andere vraag, namelijk “Is dit kunst?” in plaats van “Wat is kunst?”. Het alternatief dat ik hiervoor in plaats stel is dat we afzien van de zoektocht naar een definitie van kunst, en kunst simpelweg beschouwen als de verzameling van de verschillende kunstvormen die deel uitmaken van het moderne systeem van de kunsten. Vervolgens kunnen we voor elke afzonderlijke kunstvorm een definitie ontwikkelen die enerzijds normatief is, en anderzijds kunst van niet-kunst kan onderscheiden. Een voorbeeld daarvan heb ik gegeven met betrekking tot kunstfotografie, maar er is nog voldoende werk aan de winkel met betrekking tot het geven van definities voor de overige kunstvormen, en wellicht ook met die van fotografie.
Aantal woorden: 1898
9 Bram Poels, Causale Kunst: Fotografie, (2014)