Nr. 80699
SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen de vereniging van eigenaars VvE-“A & B”, hierna te noemen “de vereniging”, e i s e r e s, gemachtigde: mr. M.A. van der Lubbe, advocaat te Arnhem en de besloten vennootschap C., rechtsopvolgster van D hierna beide te noemen “onderneemster”, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. R. van Veen, advocaat te Rhoon.
HET SCHEIDSGERECHT 1.
Ondergetekenden, MR. J.Th. BEGHEYN, lid-jurist van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, L.Th. VERRIET, en IR. ING. F.J.A. VAN LAARHOVEN, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van de Raad overeenkomstig het Arbitragereglement GIW 2010 benoemd tot scheidslieden in dit geschil. Arbiters hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief van 26 juni 2014 is daarvan mededeling gedaan aan
partijen.
Overeenkomstig
dit
Arbitragereglement
is
aan
het
scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.
Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken: - het
inleidende
verzoekschrift
van
8
november
2013,
bij
de
Raad
binnengekomen op 29 november 2013, met producties 1 tot en met 20; - de memorie van antwoord, met producties 21 tot en met 43; - de memorie van repliek, tevens houdende aanvulling c.q. wijziging eis, met productie 44; - de memorie van dupliek; - de brief van 11 september 2014 van mr. Van Veen, met als bijlagen producties 45 tot en met 55; - de pleitaantekeningen van mr. Van der Lubbe; - de pleitaantekeningen van mr. Van Veen.
3.
De
mondelinge
behandeling
van
het
onderhavige
geschil
heeft
plaatsgevonden op 22 september 2014.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid 4.
De bevoegdheid van arbiters tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij berust op artikel 15 van de tussen de leden van de vereniging en onderneemster tot stand
gekomen
koop-/aannemingsovereenkomsten
waarin
een
arbitraal
beding is opgenomen dat verwijst naar de Garantie- en waarborgregeling van de
Stichting
Garantie-Instituut
Woningbouw
(de
Garantie-
en
waarborgregeling Appartementen A.1999), welke regeling verwijst naar het op
de
datum
van
het
aanhangig
maken
van
het
geschil
luidende
arbitragereglement: thans het Arbitragereglement GIW 2010. In dit reglement is de Raad als geschilbeslechtende instantie aangewezen. de feiten 5.
Tussen partijen staat het volgende vast: a.
tussen de leden van de vereniging en onderneemster zijn koop/aannemingsovereenkomsten tot stand gekomen voor de bouw van twee appartementengebouwen, A en B, elk met acht verdiepingen, te Z.
b.
In gebouw B zijn bij de planontwikkeling de per verdieping aanwezige twee appartementen samengevoegd tot één appartement, dusdanig dat de centraal gelegen lift per verdieping werd voorzien van een klein voorportaal met een toegangsdeur tot het appartement en de beide naast de liftschacht gelegen rooksluizen van het trappenhuis rechtstreeks uitkwamen in het appartement.
c.
Gebouw B is op 20 mei 2003 opgeleverd.
d.
Op de eerste tot en met de zesde verdieping van gebouw B is, gelet op het hierboven onder b. vermelde, geen sprake van een verbinding tussen het voorportaal van de lift en (de rooksluizen van) het trappenhuis. Enkele bewoners hebben de deuren tussen hun appartement en de rooksluizen bovendien voorzien van rolluiken, of weggewerkt in een kastenwand.
2
e.
Op de achtste verdieping is in opdracht van de bewoner ervan een breder voorportaal van de lift gerealiseerd waardoor dit voorportaal en (de rooksluizen van) het trappenhuis wel onderling verbonden zijn. Op de zevende verdieping is het voorportaal verbonden met één van beide rooksluizen.
f.
De lift is een zogenaamde brandweerlift, die in geval van brand door de brandweer wordt gebruikt om materiaal naar boven te transporteren tot onder de brandende verdieping, waarna via het trappenhuis de brand wordt benaderd. In een van beide rooksluizen bevindt zich de droge blusleiding.
g.
Bij een periodieke herkeuring op 20 oktober 2005 is door het Liftinstituut geen certificaat van goedkeuring afgegeven omdat het ontwerp van de lift niet voldeed aan alle veiligheidsvoorschriften.
h. De
vereniging
heeft
op
25
september
2006
een
geschil
tegen
onderneemster aanhangig gemaakt bij de Afdeling Arbitrage van het GIW. Haar vordering luidde: “[…] De eigenaar-bewoners stellen dat zij een appartement hebben gekocht met een lift, die op het moment van overdracht een goedkeuring had. Indien thans blijkt dat diezelfde lift, om welke reden dan ook, niet wordt goedgekeurd, zijn de ontwerpers van het gebouw met lift hiervoor aansprakelijk en dienen zij de problemen op te lossen”. i.
In
de
koop-/aannemingsovereenkomsten
waarborgregeling
Appartementen
A.1999
is
de
(hierna:
Garantie-
en
de regeling) van
toepassing verklaard. Op grond van de artikelen 6.1 en 6.2 van de regeling garandeert onderneemster aan (de leden van) de vereniging dat de toegepaste constructies, materialen en onderdelen, en de installaties, onder redelijkerwijs te voorziene externe omstandigheden deugdelijk zijn en bruikbaar voor het doel waarvoor zij zijn bestemd; een en ander voor zover in de regeling ter zake geen beperkingen zijn opgenomen. Op grond van artikel 6.3 garandeert onderneemster tevens dat het gebouw voldoet aan de toepasselijke eisen voor nieuwbouw gesteld in het Bouwbesluit. Deze normen hierna te duiden als de garantienormen. j.
De GIW-arbiter heeft bij vonnis van 4 augustus 2008, gewezen onder nummer 16555, voor recht verklaard dat de lift in het gebouw B niet voldoet aan de garantienormen, onder overweging dat het functioneren
3
van de lift zelf niet in het geding is, maar dat het gaat om de vluchtroutes of de toegangen tot de lift voor hulpdiensten in geval van storingen en/of calamiteiten (nu, zoals hierboven geschetst, het voorportaal van de lift en (de rooksluizen van) het trappenhuis onderling niet direct verbonden zijn, maar indirect via de appartementen). k.
De GIW-arbiter heeft verder overwogen en geoordeeld: - dat onderneemster zich bereid heeft verklaard het probleem op te lossen, waardoor kon worden volstaan met de verklaring voor recht, met als consequentie dat onderneemster gehouden is tot wegneming van het probleem; - dat de door de vereniging voorgestane oplossing, door het verbouwen van de voorportalen van de lift op iedere verdieping (overeenkomstig de op de achtste verdieping aanwezige toestand) disproportioneel is en in strijd zou zijn met de door de vereniging te respecteren belangen van onderneemster; - dat
de
vereniging
onderneemster
in
zich
dit
overleg
laatste
is
heeft
getreden
gerealiseerd
over
minder
en
met
ingrijpende
oplossingen; - dat de door onderneemster voorgestelde oplossingen van het probleem de instemming hebben verkregen van alle bij de problematiek betrokken deskundigen en instanties (waaronder de gemeente en het Liftinstituut); - dat de vereniging onderneemster de gelegenheid dient te bieden om op de aangegeven wijze te bewerkstelligen dat de lift alsnog voldoet aan alle bouwtechnische eisen; alsmede - dat het aan de vereniging is om uit één van de voorgestelde opties een keuze te maken. l.
Twee van de door onderneemster genoemde opties waren het aanbrengen van
een
sleutelkluis
met
daarin
voor
de
brandweer
beschikbare
voordeursleutels van de appartementen en het zogenaamde ‘in onbalans brengen’ van de lift. De bewoners van de appartementen hebben de optie met de sleutelkluis afgewezen en hebben (bij brief van hun advocaat van 9 maart 2009, productie 15) gekozen voor het in onbalans doen brengen van de lift.
4
m. Onderneemster heeft deze laatstbedoelde werkzaamheden uitgevoerd (de lift is ingesteld op maximaal 420 kg of 4 personen, in plaats van de oorspronkelijke 1.000 kg of 13 personen). n. Het Liftinstituut heeft de lift op 24 april 2009 goedgekeurd. o.
Tegen het vonnis van de GIW-arbiter van 4 augustus 2008 staat geen hoger beroep open. Ook anderszins is het vonnis niet vernietigd en is het dus in kracht van gewijsde gegaan.
het geschil 6.
De vereniging stelt dat ondanks het in onbalans brengen van de lift sprake is van een onveilige situatie van de trap- en liftportaal in gebouw B, dat daarmee de garantienormen (meer in het bijzonder het Bouwbesluit) zijn geschonden en dat onderneemster dus nog niet heeft voldaan aan het GIW-vonnis van 4 augustus 2008. Het betreft volgens de vereniging het (on)veilige gebruik van de lift- en trapportaal voor bewoners en andere gebruikers en de bereikbaarheid en bruikbaarheid voor hulpdiensten in geval van storingen en/of calamiteiten. De vereniging stelt dat de kosten voor herstel, door het verbouwen van de voorportalen van de lift op iedere verdieping (overeenkomstig de op de achtste verdieping aanwezige toestand), € 134.000,00 bedragen en concludeert, na wijziging van eis bij repliek: [onderneemster] te veroordelen tot: • Primair herstellen op korte termijn van het gebrek / de gebreken, binnen 60 kalenderdagen na dagtekening van het vonnis, dan wel door uw college in goede justitie te bepalen termijn, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [onderneemster] daarmee in gebreke blijft, alsmede vergoeding van de door [de vereniging] gemaakte (deskundige)kosten ad € 7.740,-; • Subsidiair: anders, namelijk deugdelijke nakoming van het arbitraal vonnis van het GIW d.d. 4 augustus 2008, dossiernummer 16555, dan wel nakoming van de door [onderneemster] gedane toezegging tot herstel van het gebrek (daaronder begrepen een oplossing van vorenbedoeld gebrek c.q. probleem, alsmede een wegneming van het gebrek c.q. probleem) binnen 60 kalenderdagen na dagtekening van het vonnis, dan wel door uw college in goede justitie te bepalen termijn, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [onderneemster] daarmee in gebreke blijft, alsmede vergoeding van de door [de vereniging] gemaakte (deskundige)kosten ad € 7.740,-; • Meer subsidiair: betaling van een vervangende schadevergoeding (in plaats van herstel) van € 134.000,-, alsmede vergoeding van de door [de vereniging] gemaakte (deskundige)kosten ad € 7.740,-.
5
7.
Onderneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vereniging.
de beoordeling van het geschil 8.
Het onderhavige geschil betreft de veiligheidssituatie rondom de lift en het trappenhuis van gebouw B. Het functioneren van de lift zelf is niet in het geding. Het gaat om de vluchtroutes of de toegangen tot de lift voor hulpdiensten in geval van storingen en/of calamiteiten, gelet op het gegeven dat het voorportaal van de lift en (de rooksluizen van) het trappenhuis onderling niet direct verbonden zijn, maar indirect via de appartementen.
9.
De overige in de door de vereniging overgelegde rapportage van 28 januari 2013 van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw gestelde tekortkomingen, onder andere ter zake van inbraakveiligheid en geluidwering, liggen niet ten grondslag aan de vorderingen van de vereniging en vallen derhalve buiten dit geschil.
10.
Onderneemster doet als meest verstrekkende verweer een beroep op het gezag van gewijsde (bindende kracht tussen partijen) van het GIW-vonnis van 4 augustus 2008, gewezen onder nummer 16555.
11.
Arbiters zijn met onderneemster van oordeel dat ook dat GIW-geschil betrekking had op de thans in geschil zijnde veiligheidssituatie rondom de lift en het trappenhuis van gebouw B zoals hierboven geschetst. De onderhavige klacht heeft geen ruimere strekking dan de door de GIW-arbiter behandelde klacht.
12.
De vereniging stelt dezelfde vordering - tot verbouwing van de voorportalen van de lift op iedere verdieping - opnieuw in op dezelfde grond als in het GIWvonnis. In het GIW-vonnis is deze vordering als disproportioneel afgewezen. De door de vereniging aan de GIW-arbiter voorgelegde vordering is bij wege van genoemd vonnis afgedaan. Onderneemster doet, zoals gezegd, een beroep op gezag van gewijsde van dit vonnis.
13.
Volgens artikel 236 Rv komt aan beslissingen van de burgerlijke rechter die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen
6
bindende kracht toe; aan een dergelijk vonnis komt dus gezag van gewijsde toe. Artikel 1059 Rv bepaalt datzelfde voor een arbitraal eindvonnis. Dat heeft tot gevolg dat het enkele beroep op het gezag van gewijsde voldoende is voor afwijzing van een vordering waarop tussen dezelfde partijen al eerder is beslist. 14.
Arbiters achten het van belang erop te wijzen dat naar het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede het vereiste inhoudt dat als de rechter een definitieve beslissing heeft gegeven in een zaak diens beslissing niet opnieuw ter discussie behoort te worden gesteld. Een nieuwe beoordeling van dezelfde kwestie die reeds definitief en bindend is beslist kan niet worden toegestaan, en de enkele mogelijkheid dat er twee visies kunnen zijn op de oplossing van een geschil is geen reden voor een hernieuwd onderzoek. Het principe dat een rechterlijk eindoordeel
het
geschil
tussen
de
partijen
definitief
oplost
is
een
fundamenteel element van het recht op een eerlijk proces in burgerlijke zaken zoals dat wordt gegarandeerd door artikel 6 van het Verdrag (zie recentelijk de
uitspraak
van
dit
Hof
d.d.
16 januari 2014, nummer 42009/10, §§ 37 – 39). 15.
Gelet op het terechte beroep van onderneemster op het gezag van gewijsde van het GIW-vonnis, is de bindende kracht van de eerdere afwijzing voldoende om de vordering tot verbouwing van de voorportalen ook in dezen af te wijzen.
16.
Arbiters overwegen hier nog dat uit niets is gebleken dat, zoals de vereniging stelt, het in onbalans brengen van de lift louter onder voorbehoud en als een soort tussenoplossing is gekozen, in afwachting van een definitieve oplossing.
17.
Evenmin is gesteld of gebleken dat de keuze voor het in onbalans brengen van de lift wegens een wilsgebrek vernietigbaar is, of dat onderneemster de vereniging in redelijkheid en billijkheid niet kan houden aan haar in vervolg op het GIW-vonnis gemaakte keuze uit de in dat vonnis bedoelde opties waarmee onderneemster gevolg kon geven aan het vonnis.
7
18.
Dat, zoals de vereniging thans stelt, het in onbalans doen brengen van de lift door haar louter bedoeld is voor het verkrijgen van goedkeuring door het Liftinstituut (gelet op de veiligheid van de liftmonteur) en los staat van de in geschil zijnde veiligheidssituatie rond de lift en trappenhuis in geval van storingen en calamiteiten, maakt het voorgaande niet anders.
19.
Nu het meest verstrekkende formele verweer van onderneemster slaagt, zullen
arbiters
de
overige
(formele
en
inhoudelijke)
verweren
van
onderneemster verder onbesproken laten. 20.
Arbiters zullen de vorderingen van de vereniging tot herstel, nakoming anderszins van het vonnis of gestelde gedane toezeggingen, dan wel vergoeding van vervangende schadevergoeding, afwijzen. De vordering tot vergoeding van expertisekosten treft hetzelfde lot.
21.
Ten overvloede overwegen arbiters nog als volgt.
22.
Zij laten in het midden of de situatie van het trappenhuis en de lift, met een in onbalans gebrachte lift en/of met een sleutelkluis met daarin voor de brandweer beschikbare voordeursleutels van de appartementen, maar zonder directe
verbinding
tussen
liftvoorportaal
en
(de
rooksluizen
van)
het
trappenhuis, al dan niet strijdig is met het bepaalde in, of de bedoeling van het Bouwbesluit. 23.
De vereniging beroept zich op de rapportage van 28 januari 2013 van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (in vervolg op een eerdere rapportage van 27 april 2009), waarin wordt geconcludeerd dat dit wel het geval is.
24.
Onderneemster beroept zich voor het tegendeel op verklaringen onder meer zijdens de gemeente en van de brandweer, neergelegd in een veelheid aan correspondentie. Volgens deze verklaringen is er formeel geen strijd met het Bouwbesluit, kan de gemeente in haar visie geen aanschrijving doen tot het (bouwkundig)
aanpassen
van
de
bestaande
situatie
en
zou
de
veiligheidssituatie geoptimaliseerd kunnen worden door het aanbrengen van de al genoemde sleutelkluis.
8
25.
Het is aan de vereniging en genoemde instanties om de situatie van het trappenhuis en de lift in gebouw B, al dan niet met een sleutelkluis, al dan niet in stand te laten. Het is niet aan arbiters om te oordelen over de vraag of in geval van een calamiteit een der partijen of instanties aansprakelijk zou zijn voor eventuele gevolgen van de onderhavige lift-/trappenhuissituatie in gebouw B.
26.
Tot slot overwegen arbiters geheel ten overvloede verder dat zij zich kunnen vinden in het oordeel van de GIW-arbiter dat de door de vereniging voorgestane bouwkundige oplossing, vergeleken met de sleutelkluisoptie, disproportioneel is ten opzichte van het te dienen belang, mede gelet op de instemming zijdens de inzake de handhaving van de geldende regels bepalende instanties, gemeente en brandweer, met de bestaande situatie, eventueel onder ‘optimalisatie’ daarvan door middel van een sleutelkluis.
de proceskosten en overige vorderingen 27.
Arbiters overwegen dat de vereniging voor 100 % in het ongelijk wordt gesteld en onderneemster voor 0 %.
28.
De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht € 7.731,51 (waarvan € 1.321,01 aan btw) bedragen.
29.
Onderneemster wordt niet in de kosten verwezen.
30.
Nu de vereniging voor minstens 75 % in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij gelet op artikel 18 lid 4 van het Arbitragereglement voor een bedrag ter hoogte van het griffiegeld ad € 235,00 in de kosten verwezen.
DE BESLISSING Arbiters, rechtdoende naar de regelen des rechts:
WIJZEN de vorderingen van de vereniging AF.
Aldus gewezen te Utrecht, 1 oktober 2014
9
w.g. J.Th. Begheyn
w.g. L.Th. Verriet
10
w.g. F.J.A. van Laarhoven