D. B. W. M. VAN DUSSELDORP
DE TWEEDE ALGEMENE VOLKSTELLING S U R I N A M E 1950
Op 1 november 1950 werd in Suriname begonnen met de Tweede Algemene Volkstelling (T.A.V.). De laatste algemene bevolkingsregistratie dateerde uit 1921. Men telde toen een woonbevolking van 107. 562 personen tegen 177.089 personen in 1950. De volkstelling van 1950 maakte deel uit van een omvangrijk inventarisatie programma dat was opgezet door het in 1947 opgerichte Welvaartsfonds. Dit inventarisatieprogramma had tot doel de grondslag te leggen voor de planmatige ontwikkeling van de economische welvaartsbronnen en de verbetering van de sociale omstandigheden in Suriname. Het opstellen van de vragenlijst voor de volkstelling gebeurde in samenwerking met een coördinatiecommissie die tot taak had na te gaan welke van de door de landsdepartementen en -diensten gewenste gegevens door de volkstelling zouden kunnen worden geregistreerd. Het bleek dat men op practisch alle departementen over onvoldoende gegevens van sociaal-economische aard beschikte en dat de betrouwbaarheid van de beschikbare gegevens nog 'nader onderzocht' zou dienen te worden. Gezien het grote gebrek aan gegevens en het feit dat men bezig was een voor Suriname omvangrijk ontwikkelingsplan op te stellen, was het logisch dat men aan de volkstelling een sociaal-economische inventarisatie trachtte te verbinden. De indeling van het gerfrw&te eindverslag, zoals deze in de Tabel is weergegeven, geeft een overzicht van de gegevens die men door middel van deze volkstelling hoopte te verzamelen. Uit deze staat blijkt tevens dat 15 jaar na de gehouden telling van de geplande serie van 24 delen er nog maar 10 zijn gepubliceerd. Bij de uitvoering en de verwerking van de volkstelling hebben zich namelijk vele moeilijkheden voorgedaan 1. 1 Bij de beschrijving van de gang van zaken bij de volkstelling is in belangrijke mate geput uit het Sament»a«««rf findfers/ag t;an Ae Swriname, Paramaribo, 1954 (p. 267-285).
DE TWEEDE ALGEMENE VOLKSTELLING
39
VOORGESTELDE INDELING VAN HET VERSLAG VAN DE TWEEDE ALGEMENE
VOLKSTELLING 1950 EN HET BESCHIKBARE MATERIAAL IN I965
( '
/nAotu?
c««rtf in
van aV
frasistate/fon I. A.
Methodiek en Samenvatting. Aantal, landaard en geslacht; geografische spreiding, leeftijdsopbouw en herkomst.
II.
III. IV. V. VI.
VII. VIII. IX. X. Xa. Xb. XI.
XII. XIII.
XIV. XV.
XVI. XVII. XVIII. XIX. XX.
XXI. XXII. XXIII. XXIV.
Stadsdistrict Paramaribo District Suriname District Saramacca District Commewijne District Coronie District Nickerie District Marowijne De sampling; Indianen en Bosnegers in Stamverband Geheel Suriname Lijst van plaats- en plantagenamen Overzichtskaarten B. Migratie; vruchtbaarheid en assimilatie. Migratie en geboorte bevolking Vruchtbaarheid en geboorteperiodiciteit Assimilatie Nationaliteit; persoonlijke en burgec. lij ke staat; godsdienst; vereniging en onderwijs. Nationaliteit Persoonlijke staat en naamswijziging Burgelijke staat Godsdienst en kerkverband Verenigingsverband Onderwijs en volksopleiding D. Beroep; tewerkstelling; inkomsten; gebreken. Beroep en tewerkstelling Geldinkomsten en afgedragen ondersteuningen Gebreken en invaliditeit E. Woning en gezinstelling. Woningtelling Gezinstelling
1954 «954 1955 1955 1955 1955 >955
X X X X X X X
— 1956 1954
X X —
—
X
— —
X X
— — — — — —
X — X X — X
—
X
— —
X X
1956 1956.
X X
40
D. B. W. M. VAN DUSSELDORP
De eerste problemen deden zich voor bij de recrutering en de opleiding van het tellerscorps. In totaal meende men iooo tellers, ioo controleurs en 25 hoofdtellers nodig te hebben. Er gaven zich ongeveer 1200 personen op waardoor slechts een beperkte selectie mogelijk was. Bovendien bleken in de districten onvoldoende personen aanwezig te zijn die voor opleiding tot hoofdteller in aanmerking kwamen. Ook was de leerstof die gedurende de cursus werd behandeld voor de meeste tellers te hoog gegrepen. Tijdens de instructie deden zich in Paramaribo moeilijkheden voor in de vorm van een staking onder de tellers in verband met hun beloning. Naar aanleiding hiervan verhoogde de landsminister van Gewestelijk en Algemeen Bestuur de vastgestelde daggeldvergoeding. De voorlichting die ter voorbereiding van de telling werd gegeven, via radiolezingen, ansichtkaarten met slagzinnen, pamfletten, films en sound-trucks liet te wensen over. Zoals later bleek, waren er nog vele misverstanden blijven bestaan. Tenslotte bleken de tellers instede van 57 personen per dag iets minder dan 20 personen per dag te kunnen afwerken. Als gevolg hiervan liep het gehele volkstellingsprogramma anders dan was uitgestippeld. De administratieve controle op de uitbetalingen bleek niet voldoende te functioneren met het gevolg dat men in januari 1951 geen inzicht kon verkrijgen betreffende de gedane uitgaven. Dit leidde tot opschorting van de uitwerking van het reeds verkregen materiaal. De problemen rond de volkstelling brachten in Suriname een zeker onbehagen teweeg. Gedeeltelijk waren de getelde personen verontwaardigd over de vragen die gesteld waren. Dit betrof vooral de vraagstelling over de vruchtbaarheid van de vrouwen. De oorzaak kan geweten worden, enerzijds aan de veelomvattendheid van het onderzoek dat bovendien in een te korte periode moest worden verricht, anderzijds aan het tellerscorps dat een te geringe training en ervaring had opgedaan. Voorts voelden de tellers zich tekort gedaan als gevolg van de moeilijkheden bij de uitbetaling. Gezien deze moeilijkheden besloot de Regeringsraad in juli 1951 alle verdere bemoeienissen van de landsregering met deze volkstelling stop te zetten. Het Welvaartsfonds besloot hierop het materiaal naar Nederland over te brengen waar het, na toetsing door het Centraal Bureau voor de Statistiek, verder zou worden uitgewerkt. Daar verdere bewerking van het materiaal met de hand geschiedde, duurde het nog tot 1954 voordat de eerste 2 delen van de Volkstelling werden gepubliceerd. In 1955 verschenen 5 delen en in 1956 nog eens 3 delen. Hiermede was het gehele demografische materiaal dat normaal via volkstellingen wordt verzameld ter beschikking gekomen. Daarnaast werd de serie E betreffende de woning en gezinstelling gepubliceerd. Het alsnog verschijnen van de overige 14 delen moet onwaarschijnlijk worden geacht. Gezien de gang van zaken behoeft het geen verbazing te wekken dat er in Suriname wantrouwen bestond ten aanzien van de be-
DE TWEEDE ALGEMENE VOLKSTELLING
41
trouwbaarheid van de verzamelde gegevens. Deze opvatting is evenwel onjuist gebleken. Het materiaal van de volkstelling is namelijk op zijn bruikbaarheid aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ter keuring voorgelegd. Van de uitslag van deze keuring zou het afhangen, of tot een algehele bewerking van dit materiaal zou worden overgegaan. Deze keuring geschiedde als volgt. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek werd een willekeurige steekproef van 10% uit het verzamelde materiaal getrokken. Deze steekproef werd daarna door de Hr. J. GEMMINK, algemeen leider van de gehouden volkstelling, nauwkeurig geanalyseerd en gereviseerd. Uit dit onderzoek werd geconcludeerd (£iWi»ws/a(» We/t>a<»r<s/o»irf.<;, p. 278) dat: "a. door de revisie het aantal niet-beantwoorde vragen belangrijk wordt verminderd; i». door de ordening van het materiaal een overzicht der opname is te verkrijgen, aangevende de defacto spreiding der bevolking op het teltijdstip, wat in wezen geeft de administratieve voorlopige uitkomsten der T.A.V., zoals deze uit de verzamelstaten der hoofdtellers hadden moeten blijken; c. verwacht mag worden, dat het fout-percentage in de volledigheid der opname niet meer dan 1 % zal bedragen; rf. gemiddeld rond 3% der vragen niet of niet juist werden beantwoord, waarbij dit percentage voor de demografische gegevens (de eigenlijke volkstelling; vragen 1 t/m 18) aanmerkelijk lager ligt dan voor de sociaal-economische gegevens (vragen 19 t/m 28); e. ook de verkregen sociaal-economische gegevens zeer zeker voldoende zijn om na uitwerking een gefundeerd inzicht in de sociaal-economische structuur te verschaffen."
Hieruit mag de conclusie worden getrokken dat de volkstelling Suriname een voor ontwikkelingslanden zeer betrouwbaar inzicht in de demografische constellatie in 1950 geeft en dat daarnaast het sociaal-economische deel, zij het iets minder betrouwbaar, toch een redelijk inzicht in de sociaal-economische structuur verschaft. Van deze conclusie uitgaande werd het een verlies geacht indien de verzamelde gegevens wegens het stagneren van de publicatie van het nog resterende materiaal niet voor het sociaaleconomische onderzoek in Suriname ter beschikking zouden komen. Vandaar dat de afdeling Agrarische Sociologie van de niet-Westerse Gebieden van de Landbouwhogeschool in overleg met mej. mr. J. FELHOEN KRAAL van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Suriname Nederlandse Antillen (WOSUNA), en met medewerking van enige onderzoekers uit Suriname en de heer J. GEMMINK, heeft nagegaan in hoeverre het aanwezige materiaal
42
D. B. W. M. VAN
DUSSELDORP
van de volkstelling alsnog bereikbaar kon worden gemaakt voor onderzoekers van de sociaal-economische aspecten van de Surinaamse samenleving. Besloten werd het beschikbare materiaal te fotocopiëren en de negatieven bij het Centraal Bureau voor de Statistiek in Nederland te deponeren. WOSUNA bleek bereid de kosten van het fotocopiëren voor zijn rekening te nemen. Momenteel is het materiaal van 21 van de delen, die aanvankelijk op de publicatielijst stonden, gefotocopieerd. Uit het overleg met de heer J. GEMMINK bleek dat de antwoorden op de vragen betreffende de persoonlijke staat en naamswijziging en het verenigingswezen te onvolledig en onbetrouwbaar waren geweest om dit materiaal te laten fotocopiëren. De tekst van het eerste deel, methodiek en samenvatting, was nog niet gereed. In verband hiermede werden de delen I, XV en XVIII die in de Tabel zijn aangegeven, niet in de catalogus vermeld. Wel werd de vragenlijst en de daarbij behorende instructie opgenomen om zodoende een globaal inzicht te geven in de bij de volkstelling gevolgde werkwijze. Een volledige set fotocopieën ligt ter inzage op de afdeling Sociologie van de niet-Westerse Gebieden van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Daarnaast zal ultimo 1965 een catalogus worden toegezonden aan die instanties die in meerdere of mindere mate bij het sociaal-economisch onderzoek van Suriname betrokken zijn. In deze catalogus wordt een overzicht gegeven van de tabellen waarvan negatieven aanwezig zijn. Daarbij staan de nummers aangegeven, waaronder deze tabellen te bestellen zijn. De negatieven zullen eind 1965 bij het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gedeponeerd. Aan de hand van de in de catalogus vermelde nummers kunnen bij het CBS tabellen door geinteresseerde onderzoekers en instanties worden besteld. Op deze wijze blijft een belangrijke bron van gegevens voor het sociaaleconomisch onderzoek in Suriname bewaard. Deze gegevens hebben na de volkstelling, die medio 1964 werd gehouden, maar waarvan nog geen gedetailleerde gegevens zijn gepubliceerd, feitelijk hun actualiteit verloren. Het cijfermateriaal blijft evenwel van belang voor het vaststellen van de ontwikkelingen in de sociaal-economische structuur van Suriname. Het is het gebrek aan gegevens over een bepaalde tijdsperiode dat het uitermate moeilijk maakt om in de ontwikkelingslanden een trendmatige ontwikkeling van sociale of economische ver-
DE TWEEDE ALGEMENE VOLKSTELLING
43
schijnselen te constateren, en het zijn juist deze trendmatige ontwikkelingen die van groot belang zijn voor de op te stellen plannen in deze landen. Bij de volkstelling 1950 werden de gegevens verzameld op basis van woonplaatsen en verwerkt op basis van sociaal-economische gebieden. Er werden 113 sociaal-economische gebieden aangeduid en daarnaast waren nog 15 periferiegebieden en 10 boslandgebieden onderscheiden. In totaal waren er derhalve 138 geografische eenheden op basis waarvan het cijfermateriaal van de volkstelling werd verwerkt. De sociaal-economische gebieden, gelegen in de kustvlakte, zijn afgeleid van de voormalige indeling van dit gebied in plantages. In 1957 werd door het Bureau Landelijke Opbouw 1 een nieuwe geografische indeling doorgevoerd (de zgn. telgebieden). Deze nieuwe indeling bleek noodzakelijk omdat met name de afbakening van de sociaal-economische gebieden veel te wensen overliet. Dit leverde vooral voor de landbouwtellingen moeilijkheden op. Dit Bureau heeft tevens een deel van de demografische gegevens van de volkstelling omgewerkt op basis van de nieuwe telgebieden. Ook in de districtsgrenzen zijn wijzigingen aangebracht. Een deel van het Suriname-district werd bij het Brokopondo-district getrokken, terwijl bovendien een wijziging van de districtsgrenzen van Paramaribo ten opzichte van het Suriname-district is te verwachten. Voor een onderlinge vergelijking is het evenwel noodzakelijk dat de gegevens van de verschillende opnameperioden verwerkt worden op basis van dezelfde geografische indeling. Als deze geografische indeling wordt gewijzigd dan zal dit bij voorkeur zodanig moeten geschieden dat door het samenvoegen van de nieuwe of oude geografische eenheden weer een vergelijkbare geografische basis ontstaat. In verband hiermede verdient het aanbeveling het Algemeen Bureau voor de Statistiek in Suriname bij het voorbereiden van nieuwe gebiedsindelingen te betrekken, opdat de vergelijkbaarheid van statistische gegevens gegarandeerd wordt. * Bureau Landelijke Opbouw: Ge6i«fstn
44
DE TWEEDE ALGEMENE VOLKSTELLING
Met het ter beschikking stellen van de negatieven van het grondmateriaal van de Tweede Algemene Volkstelling Suriname 1950 mag men deze volkstelling als afgesloten beschouwen. Gebleken is dat als gevolg van een te omvangrijke taakstelling en door administratieve tekortkomingen ernstige moeilijkheden zowel gedurende de opname als gedurende de verwerking zijn opgetreden. Dit resulteerde in een aanzienlijke vertraging van de verschijning van de demografische hoofdstukken, terwijl het belangrijkste deel van de sociaal-economische gegevens helaas niet gepubliceerd is. In de meeste ontwikkelingslanden kampt men met een ernstig gebrek aan betrouwbare statistische gegevens van sociaal-economische aard. Het lijkt dan ook aantrekkelijk om aan een volkstelling een sociaal-economische inventarisatie te verbinden. Dit moet evenwel, mede gezien de Surinaamse ervaringen met' de Tweede Algemene Volkstelling sterk ontraden worden. In deze landen beschikt men gewoonlijk niet over voldoende goed-opgeleide tellers. Wanneer men deze tellers te zwaar belast, bestaat het gevaar dat de gehele volkstelling zo niet mislukt dan toch ernstig vertraagd wordt. Bovendien is de betrouwbaarheid van deze in haast verzamelde sociaal-economische gegevens meestal geringer dan van gegevens die men in aparte onderzoekingen vergaart. Door deze onderzoekingen op basis van steekproeven te verrichten, kan met minder werk betrouwbaarder materiaal verkregen worden. De twijfel die in Suriname bestond ten aanzien van de betrouwbaarheid van de volkstellinggegevens is maar gedeeltelijk gerechtvaardigd gebleken. Het is dan ook verheugend, dat mede door de steun van WOSUNA dit materiaal is bewaard en beschikbaar gekomen voor het sociaal-economisch onderzoek in Suriname.