Interventie
Je bibbers de baas
Samenvatting Doel 'Je bibbers de baas' heeft als doel het verminderen faalangst bij kinderen uit de bovenbouw van het basisonderwijs, door hen te leren omgaan met hun angst. Hiervoor worden verschillende vaardigheden aangeleerd, zodat het kind kan kiezen welke het beste bij hem past. Door ouders en leerkrachten mee te nemen in dit leer- en veranderproces neemt de effectiviteit van de interventie toe. Doelgroep De training is bedoeld voor kinderen uit de bovenbouw van het basisonderwijs (ongeveer 9-12 jaar) die last hebben van faalangst. Aanpak De kinderen die meedoen met 'Je bibbers de baas' volgen tien groepsbijeenkomsten van 1,5 uur. Daarin leren ze aan de hand van oefeningen verschillende vaardigheden en technieken die hen helpen om te gaan met faalangstige gevoelens. De oefeningen hebben betrekking op het herkennen van gevoelens, lichamelijke reacties (spanning/ontspanning), de rol van gedachten op je gedrag, exposure, aangeleerde hulpeloosheid en een aantal sociale vaardigheden (assertiviteit, omgaan met complimenten). 'Je bibbers de baas' maakt gebruik van de cognitieve gedragstherapie en de ontspanningstechnieken van Bernstein. De training voorziet ook in twee ouder- en twee leerkrachtbijeenkomsten van 2 uur. De eerste bijeenkomst kan gezamenlijk met ouders en leerkrachten gegeven worden. Het programma van de kinderen wordt uitgelegd, ontspanningsoefeningen worden geoefend, leerpunten voor de kinderen worden geformuleerd en er wordt uitleg gegeven over wat ouders en leerkrachten kunnen doen aan het verminderen van faalangst bij hun kind/leerling. Materiaal Voor groepsleiders is het handboek beschikbaar: 'Je bibbers de baas, faalangsttraining voor kinderen' met daarnaast te downloaden formulieren op website www.bsl.nl/faalangst. Voor de kinderen zelf is er een werkboek. Onderzoek effectiviteit Uit een experimenteel onderzoek van zeer beperkte omvang (n=6; voormeting en interview na afloop en na een jaar) blijkt dat de deelnemers na de training minder last hebben van faalangst en vermijdingsgedrag. Het effect van de training bleek een na-ijleffect te hebben: een jaar na de training hadden de deelnemers nog minder last van hun faalangst dan direct na afloop van de training. Vanwege het zeer kleine aantal kinderen dat bij het onderzoek betrokken was, kan slechts gesproken worden van tendensen. Verder is intern kwalitatief evaluatiemateriaal voorhanden van 6 trainingsgroepen van 6-8 deelnemers, waarbij alleen geëvalueerd is op tevredenheid. Over het algemeen waren zowel kinderen als ouders en leerkrachten tevreden tot zeer tevreden over de training. De vraag wat de interventie doet, is op grond van deze
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 1 / 15
experimentele onderzoeken nog niet te beantwoorden. Ontwikkeld door W.M. (Marianne) van der Zalm-Grisnich Concordiaweg 9 4206 BA Gorinchem Email:
[email protected] Telefoon: 0183 - 64 00 35 Erkenning Erkend door Deelcommissie jeugdzorg en psychosociale/pedagogische preventie d.d 19-04-2013 Oordeel: Goed onderbouwd De referentie naar dit document is: Van der Zalm-Grisnich, W. M. (juli, 2012). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Je bibbers de baas'.Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies
1. Toelichting naam van de interventie De naam 'Je bibbers de baas' wijst op het onder controle krijgen (de baas worden) van je 'bibbers' ((faal) angst).
2. Risico en/of probleem waar de interventie zich op richt Aard en ernst van het probleem 'Je bibbers de baas' richt zich op de aanpak faalangst. Faalangst is een vorm van angst die opkomt als je iets moet presteren of als je denkt dat je iets moet presteren, terwijl je bang bent dat het je niet gaat lukken. Faalangst is altijd gekoppeld aan een taak of opdracht. Die angst werkt belemmerend en de verwachte prestatie blijft uit. Sommige bronnen (o.a. Nieuwenbroek, 1998) onderscheiden negatieve/passieve faalangst (angst om te falen in taaksituaties, met een negatief effect op prestaties) en positieve/actieve faalangst (angst die zorgt voor optimale spanningstoestand die leidt tot betere prestaties). De interventie richt zich op negatieve faalangst en op belemmerende positieve faalangst. Bij belemmerende positieve faalangst heeft de faalangst wel een positief effect op de prestaties maar een sterk negatief effect op het welbevinden. Faalangst bestaat in drie verschijningsvormen, die elkaar kunnen overlappen of tegelijkertijd voor kunnen komen (Nieuwenbroek, 1998): - Cognitieve faalangst. Angst om slechte leer- en denkprestaties te laten zien. - Sociale faalangst. Angst om afgewezen of negatief beoordeeld te worden. - Motorische faalangst. Angst om fouten te maken bij het uitvoeren van lichamelijke handelingen. Bij faalangst worden lichamelijke spanningsreacties ervaren: - Uiterlijk: stotteren, zweten, zenuwachtig, wiebelen met benen, met handen friemelen, oppervlakkig "hoog" ademhalen, opgetrokken schouders of rode vlekken in de hals. - Innerlijk: hartkloppingen, droge mond, naar het toilet moeten, buikpijn of maagpijn. De interventie is geschikt voor alle verschijningsvormen van faalangst. Omvang en spreiding van het probleem Faalangst is geen DSM-IV-TR-categorie (APA, 2005), en wordt derhalve niet in prevalentiestatistieken over angst onderscheiden. Recente en valide Nederlandse prevalentiegegevens van faalangst bij kinderen zijn in de literatuur niet beschikbaar. Beschikbare (voornamelijk) Amerikaanse onderzoeken zijn wellicht niet representatief voor Europa. Toch worden ze hier weergegeven, om zodoende een globaal beeld te geven van de prevalentie van faalangst. Een vroege studie van Kondas (1967) suggereert dat faalangst een probleem is van 10% van de schoolkinderen, maar een latere studie van Nottelman en Hill (1977) stelt het zelfs op 2530%. Een recentere studie van Turner, Beidel, Hughes en Turner (1993) toont een prevalentie van faalangst van 41% in Afrikaans-Amerikaanse kinderen tussen 8 en 12 jaar. Deze data suggereren dat de prevalentie van faalangst is toegenomen in de loop van de tijd, mogelijk door meer frequent testen van kinderen en testen op Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 2 / 15
jongere leeftijd (McDonald, 2001). De gevolgen bij niet ingrijpen Angststoornissen (waar faalangst een onderdeel of voorloper van kan zijn) interfereren met het dagelijks leven: bij veel kinderen heeft het verstrekkende gevolgen voor het functioneren van het gezin, de sociale ontwikkeling van het kind en in veel gevallen ook voor het verdere functioneren, waaronder het leren op school (Treffers & Siebelink, 2006). Angst over testprestaties is gerelateerd aan mislukking op school, laag zelfbeeld, afhankelijkheid en passiviteit en wordt gezien als een etiologische factor voor schoolfobie (Ollendick & Meyer, 1984; Campbell, 1986). Amerikaans onderzoek laat zien dat angstige kinderen, wanneer zij niet behandeld worden, meer kans hebben op angstklachten op volwassen leeftijd. Dat onderstreept het belang van vroege interventie en van preventie (Mattison, 1992).
3. Doel van de interventie Hoofddoel van 'Je bibbers de baas': Het verminderen van faalangst bij kinderen in de bovenbouw van het basisonderwijs. Subdoelen: - Kinderen herkennen faalangstsignalen bij zichzelf. - Kinderen kunnen zich ontspannen en kunnen dit toepassen in angstoproepende situaties. - Kinderen kennen de vier basisgevoelens en kunnen deze bij zichzelf herkennen. - Kinderen hebben inzicht in de relatie tussen gebeurtenis, gedachten, gevoelens en gedrag. - Kinderen hebben door zelfcontrole invloed op hun eigen gedachtegang. De doelen van de ouder- en leerkracht bijeenkomsten zijn: - Ouders/leerkrachten weten wat faalangst is en hebben kennis gemaakt met vaardigheden voor de aanpak van faalangst bij het kind thuis/op school. - Ouders/leerkrachten kennen de opzet en de globale doelen van de training en maken kennis met de werkvormen van de kindtraining. - Ouders/leerkrachten kennen het verband tussen gebeurtenissen, gedachten, gevoelens en gedrag. - Ouders/leerkrachten kennen het verband tussen spanning en lichaamssignalen en kunnen ontspanningsoefeningen (helpen) toepassen
4. Doelgroep van de interventie Voor wie is de interventie bedoeld 'Je bibbers de baas' is primair bedoeld voor kinderen uit de bovenbouw (ongeveer 9-12 jaar) van het basisonderwijs die in het dagelijks leven hinder ondervinden van) faalangst. In de praktijk is gebleken dat ook kinderen met een enkelvoudige, andere vorm van angst kunnen profiteren van het deelnemen aan deze groepstraining over faalangst. Verder zijn ook goede ervaringen opgedaan met aangepaste versies in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en in individuele settings (ook bij kinderen uit de groepen 3 tot en met 5 van het basisonderwijs). De handleiding van de interventie gaat hier echter niet expliciet op in. Voor de toepassing voor deze doelgroepen wordt dan ook geen erkenning aangevraagd en deze worden niet meegenomen in de verdere beschrijving van de interventie. Indicatie- en contra-indicatiecriteria Indicatiecriteria: - Er is sprake van negatieve faalangst of belemmerende positieve faalangst. - Het kind zit in de bovenbouw van het basisonderwijs. - Er is bij het kind sprake van (een beginnende) motivatie. - Het kind is in staat te reflecteren op zijn eigen denken en handelen en in staat zijn eigen gedrag te veranderen. - Ouders en leerkracht zijn gemotiveerd mee te werken. Contra-indicatiecriteria:
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 3 / 15
- Angst als levenstrek (gegeneraliseerde angst) kan met deze training niet voldoende behandeld worden. - Zeer druk en/of agressief gedrag geeft te veel onrust en stress in de groep. (Goed behandelde Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is geen contra-indicatie). - Autisme Spectrum Stoornissen (ASS), vanwege gebrekkig vermogen tot meta-denken en kritische zelfreflectie, en vanwege moeite met het functioneren in een groep. Kinderen met comorbide ADHD of ASS blijken wel baat te hebben bij een aangepaste individuele vorm van 'Je bibbers de baas'. Deze wordt echter in de interventie niet expliciet beschreven en daarvoor wordt ook geen erkenning aangevraagd. Selectiecriteria: Bij de selectie voor deelname worden vooraf genormeerde vragenlijsten aan ouders, leerkracht en kind voorgelegd (CBCL (Ned. Vertaling: Verhulst, Van der Ende & Koot, 1996), TRF (Ned. Vertaling: Verhulst, Van der Ende & Koot, 1997), PMT-K (Hermans, 2011), CBSK (Veerman, Straathof, Treffers, Bergh & Van den Brink, 1997), SVL (Smits & Vorst, 2008) en SCARED-NL (Muris, Bodden, Hale, Birmaher & Mayer, 2007)). Aan de hand van de uitkomsten hiervan wordt bepaald of een selectiegesprek geïndiceerd is. De selectieprocedure wordt, indien geïndiceerd, vervolgd met een gesprek met leerkracht, ouders en kind apart. Voor de gesprekken met ouders en kinderen zijn gesprekshandleidingen in het handboek opgenomen. Ouders en kind worden de eerste tien minuten van het selectiegesprek samen gezien, waarna zij apart van elkaar worden bevraagd. Wanneer de diagnosticus op grond van het totaalbeeld (combinatie van uitkomsten vragenlijsten en de gesprekken) voldoende indicaties en geen doorslaggevende contra-indicaties bij het kind ziet wordt deze toegelaten voor deelname. Bij de vragenlijsten moet gelet worden op de volgende uitkomsten: - CBCL /TRF (contra-indicaties): scores in klinisch gebied op de volgende schalen: o probleemschaal 'Angstig/depressief' en/of DSM-schaal 'Angstproblemen' (waarbij alertheid voor de contraindicatie 'gegeneraliseerde angst'); o probleemschalen 'Externaliseren', 'Delinquent gedrag', 'Agressief gedrag' en/of DSM-schalen 'Oppositioneel opstandige problemen'/ 'Gedragsproblemen'; o probleemschalen 'Sociale problemen' en/of 'Denkproblemen' (i.v.m. contra-indicatie ASS). - PMT-K (indicaties): hoge negatieve faalangst (F- scores in 9e of 10e deciel), maar ook een (te) hoge positieve faalangst (F+ scores in 10e deciel; vaak wordt dan tegelijkertijd een F- score in 9e of 10e deciel gezien). Bij een te hoge positieve faalangst is er wel sprake van een positief effect op prestaties, maar wordt het welbevinden sterk negatief beïnvloed. Om geïndiceerd te worden voor de interventie moet naast een F+ score in het 10e deciel uit de selectiegesprekken en de CBSK- en SVL-scores duidelijk worden dat het kind belemmerd wordt door faalangst. - CBSK (indicaties): lage scores (? 15e percentiel) op meerdere gebieden. Lage scores op schoolvaardigheden, sociale acceptatie en sportieve vaardigheden kunnen wijzen op specifieke vormen van faalangst. - SVL (indicaties): lage scores (stanines 1 en 2) op de schaal 'Motivatie' en op de basisschalen 'Plezier op school', 'Sociaal aanvaard voelen', 'Sociale vaardigheid' en 'Zelfvertrouwen bij proefwerken'. - SCARED-NL (contra-indicaties): kinderen met alleen faalangst zullen meestal niet significant (classificatie 'risico') uitkomen op een specifieke angststoornis. Is dit wel het geval, dan is sprake van comorbide problematiek, waarbij afgewogen moet worden of 'Je bibbers de baas' het kind voldoende kan helpen. Toepassing bij migranten De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor migrantengroepen. Het programma heeft geen speciale faciliteiten om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
5. Aanpak Opzet van de interventie Het groepsprogramma 'Je bibbers de baas' omvat tien, bij voorkeur wekelijkse, bijeenkomsten van 1,5 uur. Twee gedragsdeskundigen (of een gedragsdeskundige en een leerkracht of intern begeleider van school) werken met de groep aan de hand van oefeningen die in het handboek beschreven zijn. Daarbij wordt voor sommige oefeningen een werkboek door de kinderen gebruikt. Dit werkboek bevat ook doelen, huiswerkoefeningen ('klusbladen' genoemd om de soms negatieve associatie met 'huiswerk' te voorkomen) en
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 4 / 15
samenvattingen voor de kinderen. De tien kinderbijeenkomsten zijn als volgt opgebouwd: 1. Kennismaking. 2. Wat zegt je gevoel? Uitleg van de 'gereedschapskoffer' die kinderen in de training denkbeeldig gaan vullen, gevoelens uitbeelden, gevoelens bijhouden. 3. Wat denk je? Eerste uitleg van de vier G's (gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag), ademhalingsoefening. 4. Aan het werk met de vier G's. Verdere uitwerking van het G-denken aan de hand van eigen voorbeelden, angsttrap invullen (angsthiërarchie), voor jezelf opkomen. 5. Mijn leerpunten. Leerpunten bespreken, voor jezelf opkomen. 6. Anders leren denken. Helpende- en niet helpende gedachten, oefening 'wat gebeurt er als ik nee zeg' (met mij, met de omgeving). 7. Denk jezelf sterk! Gedachten uitdagen: is het waar, helpt het mij? Ontspanningsoefening (fantasieverhaal). 8. Je gereedschap gebruiken. Voorbespreken eigen oefening (iets spannends oefenen in de veilige setting van de training), leren eigen mening krachtig naar voren te brengen, quiz (kennistest). 9. Laat je helpen! Nabespreken geoefende enge situatie, aandacht voor voor- en nadelen van zeggen dat je iets niet kunt, ontspanningsoefening. 10. Afscheid. Evaluatie, eigen oefening uitvoeren, eventueel wensoefening (een herhaling van een favoriet onderdeel uit de training), diploma's en feestje (zo mogelijk samen met ouders en leerkrachten). Het programma voorziet ook in twee ouderbijeenkomsten en één of twee leerkrachtbijeenkomsten. De eerste leerkrachtbijeenkomst wordt (bij voorkeur) samen met de eerste ouderbijeenkomst gehouden. De tweede leerkrachtbijeenkomst kan eventueel als een teambijeenkomst voor het hele team van een school gehouden worden. Ook de ouder- en leerkrachtbijeenkomsten hebben een vast programma en staan in de training volledig uitgeschreven. De eerste ouder/leerkrachtbijeenkomst valt net voor de eerste kinderbijeenkomst. De tweede bijeenkomst is rond de 5e of 6e kinderbijeenkomst. De ouder- en leerkrachtbijeenkomsten zijn als volgt opgebouwd: - 1e bijeenkomst (ouders bij voorkeur samen met leerkrachten, of anders beide groepen apart): Wat is faalangst, wat zijn de doelen van de kindertraining, uitleg van de vier G's, ouders en leerkracht bepalen eigen leerpunt voor het kind, ademhalingsoefening, wat kun je doen aan faalangst. - 2e ouderbijeenkomst (alleen de ouders): Delen van ervaringen met faalangst, wat kan je doen aan de faalangst van je kind, ademhalings- en spierontspanningsoefening, uitleg afrondingstraject. - 2e leerkrachtbijeenkomst (met alleen de leerkrachten van de deelnemende kinderen óf als geheel team van een school): Delen van ervaringen met faalangst, wat kan je doen aan faalangst (invloed veilig schoolklimaat, relationele communicatie en taakspecifieke aanpassingen), uitleg afrondingstraject. Het tijdpad voor de training, inclusief selectie- en afrondingsfase, omvat 20 weken, waarin tien kinderbijeenkomsten, twee ouderbijeenkomsten en twee leerkrachtbijeenkomsten zijn gepland. Voor de selectie- en afrondingsprocedure zijn in het handboek uitgebreide aanwijzingen opgenomen. Verder is een planningsparagraaf opgenomen waarin de stroomlijning van de kinderbijeenkomsten ten opzichte van de ouder- en leerkrachtbijeenkomsten staan aangegeven. Het programma is opgezet voor groepen van 6 tot maximaal 8 (bij ervaren trainers) kinderen en twee trainers. De ouder- en leerkrachtgroepen zijn derhalve in ieder geval dubbel zo groot (minimaal 1 ouder en 1 leerkracht per kind). Van ouders en leerkrachten wordt verwacht dat ze hun kind/leerling ondersteunen bij de huiswerkoefeningen die in het werkboek worden aangegeven. 'Je bibbers de baas' kan zowel in vrijgevestigde praktijken, als in scholen en (GGZ-)instellingen gebruikt worden. Inhoud van de interventie 'Je bibbers de baas' leert kinderen, vanuit de achtergrond van de cognitieve gedragstherapie, hun niethelpende gedachten herkennen en deze vervangen door helpende gedachten. Om dit op een speelse manier te symboliseren wordt gebruikt gemaakt van de symboolfiguren "Helper" en "Bibber". Kinderbijeenkomsten De bijeenkomsten hebben een duidelijke structuur met een aantal vaste elementen. Het programma ziet er als volgt uit:
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 5 / 15
1. Hoe ging het afgelopen week (kringgesprek). 2. Klussen (huiswerk) bespreken (kringgesprek, soms in twee kleinere kringen). 3. Variabel onderdeel (leergesprek, oefening of spel). 4. Invullen van de groepsthermometer (beloningsprogramma) en pauze. 5. Variabel onderdeel (leergesprek, oefening, ontspanningsoefening of spel). 6. Klus (huiswerk) voor de volgende keer bespreken (kringgesprek). 7. Terugblik op de bijeenkomst (kringgesprek). Een voorbeeld van een variabel trainingsonderdeel wordt hieronder weergegeven. De vier G's toepassen - Doel: de kinderen leren het schema voor de vier G's toe te passen op een opgegeven situatie. - Vorm: twee of drie kleine groepjes en plenair. - Benodigdheden: oefenblad in werkboek, schrijfmateriaal, platen met Helper en Bibber. - Tijd: 15 minuten. Kies een veelvoorkomende maar niet al te beladen situatie van het bord uit om mee te oefenen (omcirkel deze). Laat de kinderen het oefenblad met het schema voor de vier G's erop opzoeken in het werkboek. Leg uit dat ze nu met de door de trainer uitgekozen situatie gaan oefenen met het zelf invullen van een schema voor de vier G's. Ze mogen daarbij hun samenvatting van de vorige keer gebruiken. Jullie gaan nu in twee (of drie) groepjes aan de slag met de situatie die ik omcirkeld heb op het bord. Dus dat is ... De bedoeling is dat jullie een schema maken zoals we dat de vorige keer besproken hebben:met gebeurtenis, gedachte, gevoel en gedrag. Pak je samenvatting van de vorige keer er maar bij, dan kun je spieken hoe het ook alweer ging. Situatie en gebeurtenis zijn eigenlijk twee woorden voor hetzelfde. De gebeurtenis is nu wat ik omcirkeld heb op het bord. Ga nu met elkaar bedenken welke gedachten, welk gevoel en welk gedrag daarbij zouden kunnen horen. Vul het in op het blad dat je nu uitgedeeld krijgt. Denk er rustig met elkaar over na. Vul eerst gevoel en gedrag in en daarna gedachten. Verdeel in twee of drie groepjes en geef eventueel hulp. Bespreek kort na, om te zien of de bedoeling van het schema duidelijk is. Gebruik Helper en Bibber bij het benoemen van de gedachten en leg uit dat we er een volgende keer en in de klussen voor thuis mee verdergaan. Ouder- en leerkrachtbijeenkomsten De ouder- en leerkrachtbijeenkomsten omvatten de volgende onderdelen: 1. Welkom en uitleg over het programma. 2. Ervaringen delen (kringgesprek, soms met oefening). 3. Alleen in de eerste bijeenkomst: leerpunten bespreken (in kleine groepjes). 4. Psycho-educatie (met oefeningen). 5. Ontspanningsoefening. 6. Vragenrondje (kringgesprek diverse vragen: over de leerstof, hun kind/leerling of over het proces van de training). 7. Terugblik op de bijeenkomst (kringgesprek). Een voorbeeld van een trainingsonderdeel uit de ouder/leerkrachtbijeenkomst wordt hieronder weergegeven. Leerpunten - Doel: ouders/leerkrachten formuleren een gezamenlijk leerdoel voor hun kind/leerling. - Vorm: gesprek in kleine groepjes. - Benodigdheden: leercontracten (zie www.bsl.nl/faalangst) en schrijfbenodigdheden. - Tijd: 15 minuten. Leg uit dat in bijeenkomst 5 met de kinderen hun leerpunten voor de rest van de training besproken worden. Laat het leercontract zien dat de kinderen dan krijgen. Eventueel kunnen wat voorbeelden van leerpunten genoemd worden. Laat de ouders en de leerkracht van een kind samen een groepje vormen. Geef elk groepje een leercontract en vraag hun met elkaar te overleggen en in te vullen waar hun kind/leerling last van heeft en welk leerdoel dus het belangrijkst is. Benadruk dat zíj hun kind/leerling het beste kennen en dus het beste weten waar de
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 6 / 15
problemen liggen. Wanneer van een leerkracht meer dan één leerling aan de training deelneemt, zal deze leerkracht zijn tijd moeten verdelen tussen verschillende ouderparen. De trainers lopen rond tijdens de bespreking om vragen te beantwoorden. Als er al bijeenkomsten met de kinderen zijn geweest, brengen de trainers hun ervaring met het kind ook in. Neem na afloop de leercontracten in en leg nogmaals uit dat dit pas in bijeenkomst 5 met de kinderen besproken wordt.
6. Materialen en links Materialen: . 'Je bibbers de baas. Faalangsttraining voor de basisschool.' (draaiboek). Verkrijgbaar via www.bsl.nl . 'Je bibbers de baas. Werkboek'. Verkrijgbaar via www.bsl.nl . Website www.bsl.nl/faalangst (downloaden bijbehorende aanmeldingsformulieren, brieven, evaluatieformulieren, werkbladen, diploma's, speelkaartjes, platen, leercontracten, artikelen, powerpointpresentaties, en (digitale) samenvattingen).
7. Verantwoording van de doelen, de doelgroep en de aanpak Probleemanalyse Faalangst is een vorm van angst die opkomt als je iets moet presteren of als je denkt dat je iets moet presteren, terwijl je bang bent dat het je niet gaat lukken. Faalangst is altijd gekoppeld aan een taak of een opdracht. Het werkt belemmerend (voor de prestatie en voor het zelfvertrouwen) en de verwachte prestatie blijft uit. Bij het ontstaan en in stand houden van faalangst spelen zowel individuele factoren als omgevingfactoren een rol. Er kan sprake zijn van erfelijkheid, imitatiegedrag en aangeleerd gedrag (Nieuwenbroek, 2001 a en b). Denkfouten en automatische gedachten Kinderen met faalangst verwachten bij voorbaat dat ze iets niet kunnen en zien allerlei situaties als 'gevaarlijk' (angstoproepend). Ze hebben een lage verwachting van hun eigen kunnen. Ze richten zich alleen maar op wat ze mogelijk niet kunnen en wat allemaal fout kan gaan en blokkeren daardoor in het zoeken naar mogelijkheden om de situatie aan te pakken. Er ontstaat een vicieuze cirkel van het bevestigen van negatieve verwachtingen van zichzelf en het verkeerd interpreteren van succes en falen (succes komt door externe factoren, falen door mijzelf) (Poulie & De Vries, 2003-2006). Ellis (1962), een van de grondleggers van de cognitieve gedragstherapie, benadrukt dat irrationele opvattingen verantwoordelijk zijn voor alle soorten van neurotische psychopathologie. Emotionele stoornissen worden verklaard als het gevolg van disfunctionele schema's (denkfouten en automatische gedachten) die zorgen voor het in stand houden van de klachten. Angststoornissen zijn gebaseerd op een hoge verwachting van gevaar, gecombineerd met een lage verwachting van eigen mogelijkheden om de situatie het hoofd te bieden. Daarbij is sprake van selectieve aandacht in de situatie en een selectieve interpretatie van de situatie (Beck, 1976). Ook bij faalangst zien we deze mechanismes optreden. Volgens Stallard (2006) worden kernovertuigingen en schema's geoperationaliseerd door middel van vooronderstellingen, die worden geactiveerd door aanleiding gevende gebeurtenissen. Deze leiden tot activering van automatische gedachten welke op hun beurt het gedrag beïnvloeden. Automatische gedachten zijn volgens hem het meest toegankelijke cognitieve niveau, terwijl kernovertuigingen en schema's het diepste en moeilijkst toegankelijke niveau vormen. Kinderen die last hebben van faalangst hebben niet voldoende geleerd om de stress die zij ervaren wanneer ze een taak moeten volbrengen, op een juiste manier te hanteren. Ze taxeren de situatie als eng en gaan er van uit dat ze niet het juiste gereedschap hebben om de situatie aan te kunnen, waardoor angst ontstaat. Hun copinggedrag (Lazarus & Folkman, 1984) is niet adequaat en ontoereikend. Aangeleerd gedrag Faalangst kan ontstaan door klassieke conditionering en modelling. Aangeleerde hulpeloosheid, die ontstaat door het buiten zichzelf leggen van de oorzaak van gebeurtenissen, speelt hierbij ook een rol (Van Lieshout, 2002). Bij aangeleerde hulpeloosheid (Seligman, 1984) neemt het kind een slachtofferrol aan omdat hij onvoldoende ervaren heeft dat er een verband bestaat tussen zijn acties en de resultaten ervan. Zowel verwaarlozing (wat je ook doet, het heeft toch geen zin), als verwenning (wat je ook doet, alles komt vanzelf) kunnen deze hulpeloosheid aanleren. De oorzaak van gebeurtenissen wordt buiten zichzelf gelegd (externe locus of control; Zimbardo, 1985), met name bij positieve gebeurtenissen. Goede prestaties worden dan Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 7 / 15
gezien als puur geluk of te danken aan de eenvoud van de taak. Gebeurtenissen die wel toegeschreven worden aan eigen toedoen (interne locus of control) zijn vaak de negatieve gebeurtenissen waarvan ze zichzelf de schuld geven. Ook bij kinderen met leer- of gedragsstoornissen wordt dit nogal eens gezien, waardoor zij naast of door hun stoornis ook faalangst kunnen ontwikkelen. Ouders, gezinsleden, leeftijds- en klasgenoten en leerkrachten kunnen een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van faalangst. Ouders die zelf faalangstig of perfectionistisch zijn kunnen angst (soms onbewust) modelleren, kunnen angstig copinggedrag belonen en vermijdend gedrag ongewild in stand houden (Dadds & Roth, 2001; Muris, Steerneman, Merckelbach & Meesters, 1996 in: Connolly, 2008; Fisak & Grills-Taquechel, 2007). Faalangstige ouders zenden vaak impliciete, onbewuste boodschappen (met hoge of juist lage verwachtingen) naar hun kinderen uit die faalangst verhogen. Kinderen zijn loyaal naar hun ouders, waardoor ze willen voldoen aan deze impliciete verwachtingen. Daarnaast kunnen te hoge verwachtingen van ouders hun kind, soms onbedoeld, onder druk zetten om te presteren en faalangst uitlokken. Daarbij kunnen ouders (en kinderen onderling) door het vergelijken van prestaties van verschillende kinderen in het gezin faalangst uitlokken. Daarnaast kan faalangst aangeleerd kopieergedrag zijn (modelling) van anderen in de gezins- of schoolomgeving. School is bij uitstek de plaats waar prestaties worden verwacht en waar (dus) gefaald kan worden. Wanneer een leerkracht geen ruimte biedt voor fouten maken, oefenen, uitproberen en vragen stellen dan ligt faalangst op de loer omdat er geen ruimte is om te oefenen met succes en falen. Een leerkracht die preventief werkt tegen faalangst biedt een goede relatie, veel positieve feedback, spreekt positieve verwachtingen uit, biedt structuur, is duidelijk in zijn verwachtingen, ondersteunt, daagt uit en erkent de problemen van de leerling. Wanneer deze dingen ontbreken, is de kans op het ontwikkelen van faalangst groot. Wanneer een kind een leer-, gedrags- of ontwikkelingsstoornis heeft kan faalangst ook een gevolg zijn van de negatieve feedback die de stoornis oproept van de omgeving. Lichamelijke reacties Angst heeft lichamelijke reacties tot gevolg. Zo ook faalangst: spieren gaan trillen of raken gespannen en verstijfd, de ademhaling stokt of versnelt, de hartslag versnelt, de huid reageert door blozen of zweten, er kan pijn ontstaan enzovoort. Deze spanningsreacties zorgen voor een vicieuze cirkel: ze roepen ook weer meer angst op en kunnen daardoor de angst in stand houden. Dit alles zorgt voor blokkades in handelen en denken. Beïnvloedbare factoren - Denkfouten en automatische gedachten. - Aangeleerd gedrag (ook via ouders/leerkracht). - Lichamelijke reacties. Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak 'Je bibbers de baas' is gericht op het verminderen van faalangst en is gebaseerd op de leertheorie, de gedragstheorie en de stresstheorie. Volgens de gedragstheorie is faalangst aangeleerd gedrag. Aangeleerd gedrag kan via positieve versterking van gewenst (niet faalangstig) gedrag en via negatieve versterking van het ongewenste (faalangstige) gedrag worden afgeleerd (Van Lieshout, 2002). Denkfouten en automatische gedachten, maar ook aangeleerde hulpeloosheid kunnen door middel van cognitieve gedragstherapie worden beïnvloed. Een sleuteltaak van de cognitieve gedragstherapie is de bevordering van het proces van begeleide ontdekking, waarbij het kind wordt geholpen zijn gedachten, opvattingen en vooronderstellingen opnieuw te beoordelen en alternatieve, meer evenwichtige, functionele en bruikbare cognities en cognitieve processen te ontwikkelen (Stallard, 2006). De effecten van cognitieve gedragstherapie bij kinderen en jongeren worden in diverse meta-analyses en reviews beschreven. Het blijkt een waardevolle behandeling om angstsymptomen bij deze doelgroep te verminderen (In-Albon & Schneider, 2006; Cartwright-Hatton, Roberts, Chitsabesan, Fothergill & Harrington, 2004; Silverman, Pina & Viswesvaran, 2008). 'Je bibbers de baas' leert kinderen verschillende copingstrategieën als gereedschap voor het omgaan met angstoproepende situaties. Aangeleerde copingstrategieën vormen een beschermende factor bij angstige kinderen (Ayers, Sandler, West & Roosa, 1996; Muris, 2006). Alhoewel faalangst niet valt onder de officiële benaming angststoornis wordt verwacht dat bij faalangst dezelfde aanpak werkt als bij angststoornissen. Daarnaast worden ouders en leerkrachten als belangrijke omgevingsfactoren bij de interventie betrokken, omdat de manier waarop zij omgaan met faalangst mede bepalend is voor het ontstaan en in stand houden van faalangst bij het kind. Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 8 / 15
Denkfouten en automatische gedachten Er wordt in de interventie gebruik gemaakt van de cognitieve gedragstherapie omdat die zich richt op correctie van disfunctionele opvattingen en denkfouten met als doel gedrag en gevoel positief te beïnvloeden. Ze richt zich vooral op het hier en nu. Ze is gericht op het doen van gedragsexperimenten, waarbij nieuw gedrag geoefend en getest wordt, in de hoop dat daardoor de denkfouten en automatische gedachten gecorrigeerd worden. Automatische gedachten worden uitgedaagd en kritisch onderzocht. Ook rollenspelen worden gebruikt om tot nieuwe interpretaties te komen. Binnen de cognitieve gedragstherapie wordt gebruikgemaakt van het GGGG-model (de vier G's: gebeurtenis, gedachte, gevoel en gedrag), om de basisprincipes ervan duidelijk te maken. In de training wordt veelvuldig bij dit model stil gestaan. Wanneer kinderen zich bewust worden van hun gedachten en gevoelens, biedt dit vaak perspectieven om irreële gedachten om te buigen. Ze leren door middel van het model stil te staan bij hun gedachten en bij alternatieve gedachten met mogelijk veel positievere gedrags- en gevoelsuitkomsten. Niet-helpende gedachten worden vervangen door helpende gedachten. Ook worden kinderen zich zo bewust van hun gewoonlijke manier van reageren en leren zij zich alternatieven voor hun (vlucht)gedrag aan (Van der Zalm-Grisnich, 2009). Om angstsignalen te kunnen herkennen en niet te verwarren met andere gevoelens is het belangrijk dat kinderen hun basisemoties (bang, boos, blij, verdrietig) kunnen herkennen en kunnen benoemen. Daarom wordt in het kader van psycho-educatie binnen de training aandacht aan basisemoties besteed, naast de uitleg over mogelijke oorzaken van angst en de mogelijkheden deze te verminderen. Klassieke conditionering wordt gebruikt om de angst te verminderen. Een belangrijke strategie hiervoor is exposure, waarbij het kind langzamerhand aan de angst oproepende situatie wordt blootgesteld. Hiervoor wordt per kind een angst-hiërarchie gebruikt. Door te oefenen met beangstigende situaties leren kinderen dat de angst na verloop van tijd afneemt. Bovendien helpt het ze om in te zien dat waar ze bang voor zijn meestal niet gebeurt en dat als het toch gebeurt, de consequenties lang niet zo erg zijn als zij hadden gedacht. Hoe vaker een kind oefent met het omgaan met een beangstigende situatie, hoe gemakkelijker het wordt. Dit oefenen moet niet alleen in de trainingssessies gedaan worden, maar ook in de thuis/schoolsituatie. Hiervoor zijn huiswerkopdrachten in het werkboek opgenomen die het kind tussen de sessies door uit moet voeren. Ouders en leerkrachten Het gedrag van ouders is een belangrijke factor bij het ontstaan en in stand houden van faalangst. Er kan sprake zijn van imitatiegedrag of aangeleerd gedrag. Om die reden is bij 'Je bibbers de baas' een korte oudertraining toegevoegd waarin ouders leren omgaan met (eventuele eigen) faalangst en met de signalen die ze naar hun kind uitzenden. Dit wordt gedaan door middel van psycho-educatie en (ontspannings) oefeningen. Onderzoek van Cobham, Dadds, Spence en McDermott (2010) wijst uit dat kinderen met angststoornissen waar een combinatie van cognitieve gedragstherapie en een oudertraining werd gegeven significant minder angst vertoonden na de behandeling dan kinderen die alleen cognitieve gedragstherapie kregen. Ook de manier waarop leerkrachten omgaan met succes en falen en met verschillen tussen leerlingen kan medebepalend zijn voor kinderen bij het al of niet ontwikkelen van faalangst. Leerkrachten die goed weten om te gaan met het geven van feedback en die relationeel kunnen communiceren, creëren een voedingsbodem om te komen tot zelfwaardering en zelfafbakening, de pijlers voor een positief zelfbeeld (Van Lieshout, 2002). Leerlingen die het gevoel hebben dat ze 'ertoe doen' gaan beter om met faalangst (Nieuwenbroek, 2001a). Om het leerkrachtgedrag positief te beïnvloeden ten bate van faalangstige leerlingen zijn twee leerkrachtbijeenkomsten aan de training gekoppeld, met als doel het ontwikkelen van inzicht en vaardigheden. Dit wordt gedaan door psycho-educatie, (ontspannings)oefeningen en adviezen m.b.t. het ontwikkelen van een veilig schoolklimaat, relationele communicatie en taakspecifieke aanpassingen op school. Lichamelijke reacties De lichamelijke reacties die het gevolg zijn van angst zorgen ook weer voor toename en instandhouding van angst. Het is belangrijk dat kinderen met faalangst deze lichaamssignalen bij zichzelf herkennen. Daarnaast is het belangrijk dat ze zich leren ontspannen, om te voorkomen dat de angst te hoog oploopt en zorgt voor blokkades in denken en handelen. In de training wordt hiervoor gebruikgemaakt van de ontspanningstechnieken van Bernstein (Bernstein & Carlson, 1993). Hierbij wordt geleerd om verschil te ervaren tussen gespannen en ontspannen spieren. In de ontspanningsoefeningen worden alle spiergroepen Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 9 / 15
van het lichaam betrokken. Daarnaast is er aandacht voor het aanleren van een rustige, ontspannen buikademhaling, wat kan mee helpen bij het beïnvloeden van angstgevoelens. Groepstraining Onderzoek toont aan dat cognitieve gedragstherapie zowel individueel als groepsgewijs effectief is (Bodden, 2006; Van der Toorn & Ferdinand, 2004; Scholing, 2002; Liber, Wedenfelt, Leeden & Treffers, 2007). Behandeling in groepsverband heeft echter wel enkele voordelen. Het is kosteneffectief, maakt training van sociale vaardigheden mogelijk en bovendien kunnen kinderen in een groep model staan voor elkaar (Verhulst, 2006). 'Je bibbers de baas' wordt toegepast in een groep. Daarin kan het kind anderen observeren en helpen, en zelf de nieuw geleerde vaardigheden oefenen in een veilige omgeving. Groepsbeloningen ondersteunen het aanpakken van faalangst. De vele oefeningen stimuleren de kinderen om actief te leren en om te leren van hun eigen ervaringen. Doordat 'Je bibbers de baas' een groepstraining is kunnen ook sociale vaardigheden als omgaan met complimenten, assertiviteit en het functioneren in een groep geoefend worden. Zeker voor sociaal faalangstige kinderen is dat een groot pluspunt. Werkzame factoren Samenvattend zijn de werkzame factoren: . complete benadering: aanpak van lichamelijke aspecten, gedrag, emoties en cognities bij angst, en het betrekken van de omgeving (ouders, leerkrachten); . ervaringsleren: veel (huiswerk)oefeningen; . psycho-educatie; . exposure (door oefeningen tijdens de sessies en huiswerkopdrachten); . modelling (leren van trainers én groepsleden); . uitdagen van gedachten (aanpakken van denkfouten en automatische gedachten, toepassen van helpende gedachten, aanpak van aangeleerde hulpeloosheid); . ontspanningsoefeningen; . sociale vaardigheidstraining (basisemoties herkennen en gebruiken, complimenten geven en ontvangen, uitkomen voor je gevoel en ideeën, nee leren zeggen, functioneren in een groep); . positieve benadering: belonen van oefenen met het omgaan met beangstigende situaties (beloond worden en jezelf belonen); . uitgebreide, gedetailleerde handleiding en zeer complete materialen. Onderbouwing (contra)indicatiecriteria Omdat in de training een beroep wordt gedaan op meta-denken is deze alleen geschikt voor kinderen die dat kunnen. Steerneman, Meesters en Muris (2005) geven aan dat kinderen vanaf circa 6 jaar de 'second-orderbelief'-vaardigheid (denken over denken) gaan beheersen. Er is echter volgens Foolen en Elling (2010) nog weinig onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van cognitieve gedragstherapie bij kinderen tussen de 5 en de 8 jaar. Wel blijkt dat de effecten kleiner zijn dan bij oudere kinderen. Bij 'Je bibbers de baas' is gebleken dat de mate waarin meta-denken in de interventie van kinderen wordt gevraagd voor kinderen van 6-8 jaar nog te veel gevraagd is. Vandaar dat de leeftijdsgrens op ongeveer 9 jaar is gesteld. Foolen en Elling (2010) stellen ook dat cognitieve gedragstherapie een zekere motivatie van de cliënt verlangt om iets aan de klachten te doen. Daarbij moeten zij openstaan voor kritische reflectie op ingesleten gedachten, die zij als normaal zijn gaan beschouwen. Zij moeten te bewegen zijn tot de gedachte dat niet een gebeurtenis buiten henzelf de klacht of stoornis veroorzaakt, maar dat hun eigen gedachtewereld disfunctioneel is. Wanneer een kind niet is gemotiveerd om zijn gedrag aan te pakken of te bang is om er 'door heen te gaan' dan moet het effect van de training betwijfeld worden. In de probleemanalyse is duidelijk gemaakt dat de rol van ouders en leerkrachten belangrijk is bij de behandeling van faalangst bij kinderen. Vandaar dat verwacht wordt dat ouders en leerkrachten deelnemen aan de voor hen georganiseerde sessies. Weigering van deelname door ouders of leerkracht moet als contraindicatie gezien worden. Niet alleen omdat zij nodig zijn om de motivatie van de kinderen voor de training te versterken, maar vooral ook vanwege hun belangrijke rol bij het ontstaan en in stand houden van faalangst. Wanneer zij niet mee veranderen zal het effect van de training voor het kind veel kleiner zijn. Uit een onderzoek naar het Coping Cat programma (Nederlandse vertaling: Dappere Kat behandelprogramma bij angststoornissen) blijkt dat comorbide stoornissen, ingedeeld in comorbide angststoornissen of comorbide externaliserende stoornissen, het behandelresultaat van cognitieve Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 10 / 15
gedragstherapie niet beïnvloeden (Nauta, 2005). Integendeel, verbeterde de angststoornis, dan verbeterde ook de comorbide stoornis (Kendall, Brady & Verduin, 2001). Andere onderzoekers vonden wel een comorbiditeitseffect (Berman, Weems, Silverman & Kurtines, 2000). De ervaring met 'Je bibbers de baas' leert dat angst als levenstrek (generaliseerde angst) met deze training, die vooral gericht is op faalangst, niet voldoende behandeld kan worden. Uit enkele studies komt bovendien de indruk naar voren dat jeugdigen met ernstigere angstsymptomen en/of een langere duur van de symptomen een slechtere respons hebben op alleen cognitieve gedragstherapie (Connolly, 2008). Zeer druk en/of agressief gedrag geeft te veel onrust en onveiligheid in de groep om de interventie goed te kunnen uitvoeren. Goed behandelde ADHD blijkt geen contra-indicatie. Connolly (2008) concludeert dat bij comorbide ADHD (naast een angststoornis) individuele cognitieve gedragstherapie de voorkeur heeft boven groepstherapie. 'Je bibbers de baas' kan ook individueel ingezet worden voor deze doelgroep. Voor individueel gebruik wordt echter op dit moment geen erkenning aangevraagd. Hendriks en Bögels (2008) concluderen dat cognitieve gedragstherapie even effectief blijkt in het reduceren van angst en angststoornissen voor kinderen met en zonder autismespectrumstoornissen (ASS). Deze conclusie geldt echter voor een individueel programma. Kinderen met ASS profiteren zeer waarschijnlijk te weinig van 'Je bibbers de baas' vanwege hun moeite met het functioneren in een groep en een gebrekkig vermogen tot meta-denken en kritische zelfreflectie. Een aangepaste individuele vorm blijkt soms wel geschikt. Deze wordt echter in de interventie niet expliciet beschreven.
8. Samenvatting van de onderbouwing Het hoofddoel van 'Je bibbers de baas' is om kinderen uit de boven-bouw van het basisonderwijs te leren omgaan met hun faalangst. Door blootstelling aan faalangst-oproepende situaties en het aanreiken van gereedschappen om met deze situaties om te kunnen gaan, vermindert uiteindelijk de faalangst en krijgt het kind weer controle over zichzelf. Door ouders en leerkrachten mee te nemen in dit leer- en veranderproces neemt de effectiviteit van de interventie toe.
9. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van opleiding De training is opgezet rondom de principes van de cognitieve gedragstherapie. Om deze principes goed over te kunnen dragen aan de kinderen, is het nodig dat een trainer ervaring hiermee heeft. De eerste trainer moet daarom een gedragswetenschapper zijn (cognitieve gedragstherapeut, orthopedagoog, psycholoog of psychotherapeut). De tweede trainer kan een gedragswetenschapper zijn of een leerkracht/IB-er die ervaring heeft met het geven van trainingen. In samenwerking met de uitgever zijn in het verleden train-de-trainer cursussen georganiseerd, die mogelijk herhaald gaan worden. Deze zijn sterk aanbevolen, maar niet verplicht om de training te mogen geven. Protocol / handleiding Het gehele protocol is uitvoerig uitgeschreven in 'Je bibbers de baas, faalangsttraining voor kinderen'. Daarnaast zijn er op de website www.bsl.nl/faalangst bijbehorende materialen te downloaden die de trainers kunnen ondersteunen bij het geven van de training. Kosten De materialen kunnen worden besteld via de uitgever Bohn Stafleu van Loghum (www.bsl.nl). Het draaiboek kost € 39,95 (2012) en het werkboek € 20,95 (2012). Voor ieder kind moet een werkboek worden aangeschaft. Daarnaast kunnen gratis materialen worden gedownload via www.bsl.nl/faalangst. Het uitvoeren van het gehele draaiboek, inclusief selectie- en afrondingsprocedure, beslaat een periode van 20 weken. De kosten zijn afhankelijk van het aantal kinderen dat meedoet met de selectieprocedure. De selectiegesprekken kosten 2-2,5 uur per kind, waarvan 1 uur gesprek met ouders, een ½ uur gesprek met het kind en een ½ tot 1 uur verslaglegging.
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 11 / 15
De afrondingsgesprekken kosten 1,5-2 uur per kind, waarvan 1 uur gesprek met ouders en kind gezamenlijk en een ½ tot 1 uur verslaglegging. De 10 trainingsbijeenkomsten met de kinderen duren 1,5 uur en vergen daarnaast ongeveer een uur voorbereiding en een kwartier evaluatie. De 2-4 ouder- en leerkrachtbijeenkomsten duren 2 uur en vergen daarnaast ongeveer een uur voorbereiding. Daarnaast wordt er tijd geïnvesteerd in werving, selectie en overige organisatorische aspecten. Bij een groepsgrootte van 6 kinderen en een selectiegroep van 8 kinderen komt het totaal aantal uren daarmee op: 68,5-112,5 uur.
10. Onderzoek naar de uitvoering van de interventies Er is nog geen (systematisch) onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie. Bij de eerste trainingsgroep (n=6) is door middel van voormeting en interviews na afloop en na een jaar nagegaan of de training effectief was. De deelnemers hebben de gehele training (toen nog in experimentele opzet) doorlopen. Van dit kleine experimentele onderzoek is slechts een intern rapport voorhanden. De deelnemers aan 'Je bibbers de baas' gaven aan na de training minder last te hebben van faalangst en vermijdingsgedrag. Het effect van de training bleek een na-ijleffect te hebben: een jaar na de training hadden de deelnemers nog minder last van hun faalangst dan direct na afloop van de training. Alle deelnemers gaven aan dat de overstap van basis- naar voortgezet onderwijs door de training minder spannend voor hen was geworden en dat ze nu op het voortgezet onderwijs nog steeds veel baat hadden van de in de training geleerde vaardigheden. Bij de overige trainingsgroepen die vóór uitgave van de interventie zijn gegeven (6 groepen van 6-8 deelnemers) is alleen kwalitatief geëvalueerd op tevredenheid. Ook van deze evaluaties zijn slechts interne rapporten voorhanden. De deelnemers (zowel kinderen als ouders en leerkrachten) waren over het algemeen tevreden tot zeer tevreden over de training. Enkele kinderen werden vanwege comorbide problematiek doorverwezen voor verdere behandeling. De methode is gedurende een aantal jaren (niet systematisch) door de auteur en twee andere orthopedagogen getest. Op grond van de ervaringen zijn steeds aanpassingen gedaan. Belangrijkste aanpassingen zijn geweest: - Het toevoegen van onderdelen m.b.t. basisemoties, een aantal sociale vaardigheden, werken met leerpunten, aangeleerde hulpeloosheid en een officieel afscheidsritueel. - Het maken van een werkboek voor de kinderen. - Het toevoegen van de symbolen Helper en Bibber. - Het toevoegen van deel 1 over verantwoording van achtergronden en opzet. - Het volledig uitschrijven van de bijeenkomsten en oefeningen. - Het toevoegen van de leerkrachtbijeenkomsten. - Het digitaal vrij downloadbaar maken van een aantal relevante documenten. - Het verbeteren van de lay-out. Op dit moment wordt nagedacht over uitbreiding van de interventie met aanwijzingen voor individueel gebruik (ook bij kinderen met contra-indicaties voor de groepstraining), gebruik bij jongere kinderen en bij adolescenten (onderbouw voortgezet onderwijs).
11. Nederlandse effectstudies Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie.
12. Buitenlandse effectstudies Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie aantonen.
13. Uitvoering van de interventies Niet bekend
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 12 / 15
14. Overeenkomsten met andere interventies Niet bekend
15. Lijst met aangehaalde literatuur American Psychiatric Association (2005). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, tekst revision (DSM-IV-TR). Washington: APA. Ayers, T.S., Sandler, I.N., West, S.G. & Roosa, M.W. (1996). A dispositional and situational assessment of children's coping: testing alternative models of coping. Journal of Personality, 64, 923-958. Beck, A.T. (1976). Cognitive therapy and the emotional disorders. New York: International Universities Press. Berman, S. L., Weems, C. F., Silverman, W. K. & Kurtines, W.M. (2000). Predictors of outcome in exposurebased cognitive and behavioural treatments for phobic and anxiety disorders in children. Behaviour Therapy, 31, 713-731. Bernstein, D.A., & Carlson, C.R. (1993). Progressive relaxation: Abbreviated methods. In P.M. Lehrer & R.L. Woolfolk (Eds.), Principles and practice of stress management (pp. 53-87). New York: The Guildford Press. Bodden, D.H.M. (2006). Individual versus family cognitive behavioural therapy in children with anxiety disorders. A clinical and economic evaluation. Maastricht: Universiteit Maastricht (proefschrift). Campbell, S.B. (1986). Developmental issues. In R. Gittelman (Ed.), Anxiety disorders in children (pp. 24-57). New York: Guilford. Cartwright-Hatton, S., Roberts, C., Chitsabesan, P., Fothergill, C. & Harrington, R. (2004). Systematic review of the efficacy of cognitive behaviour therapies for childhood and adolescent anxiety disorders. British Journal of Clinical Psychology, 43, 421-436. Cobham, V.E., Dadds, M.R., Spence, S.H. & McDermott, B. (2010). Parental Anxiety in the Treatment of Childhood Anxiety: A Different Story Three Years Later. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 39 (3), 410-420. Connolly, S.D. (2008). Praktijkrichtlijnen voor diagnostiek en behandeling van kinderen en adolescenten met angststoornissen. Kind en adolescent review, 15(1), 5-41. Costello, E.J., Egger, H.L. & Angold, A. (2004). The developmental epidemiology of anxiety disorders. In T. Ollendick & J. March (Eds.). Phobic and anxiety disorders in children and adolescents (pp. 61-91). New York: Oxford University Press. Dadds, M.R. & Roth, J.H. (2001). Family processes in the development of anxiety problems. In: The Developmental Psychopathology of Anxiety, Vasey MW, Dadds MR, eds. New York: Oxford University Press. Ellis, A. (1962). Reason and emotion in psychotherapy. New York: Lyle Stuart. Fisak jr., B., Grills-Taquechel, A.E. (2007). Parental Modeling, Reinforcement, and Information Transfer: Risk Factors in the Development of Child Anxiety? Clinical Child and Family Psychology, 10 (3), 213-231. Foolen, N. & Elling, M. (2010). Wat werkt bij cognitieve gedragstherapie? Binnengehaald 10 juli 2011 van www.nji.nl. Ford, T., Goodman, R., & Meltzer, H. (2003). Service over 18 months among a nationally representative sample of British children with psychiatric disorder. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 8, 37-51. Hendriks, M.C.H.P. & Bögels S.M. (2008). Cognitieve gedragstherapie voor kinderen met een autismespectrumstoornis en angststoornissen: Effectiviteit en variabelen die het therapieproces beïnvloeden. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 47, 312-324. Hermans, H.J.M. (2011). Prestatie Motivatie Test voor Kinderen. Amsterdam: Pearson. In-Albon, T. & Schneider, S. (2006). Psychotherapy of childhood anxiety disorders: a meta-analysis. Psychotherapy and Psychosomatics, 76, 15-24. Kendall, P.C., Brady, E.U., & Verduin, T.L. (2001). Comorbidity in child-hood anxiety disorders and treatment outcome. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40, 787-794. Klein, R.G. & Pine, D.S. (2002). Anxiety disorders. In M. Rutter E. Taylor (Eds) Child and adolescent psychiatry (4th ed) (pp.486-509). Oxford: Blackwell Science. Kondas, A. (1967). Reduction of examination anxiety and 'stage-fright' by group desensitization and relaxation. Behaviour Research and Therapy, 5, 275-281. Lazarus, R. & Folkman S. (1984). Stress, appraisal and coping. New York: Springer. Liber, J.M., Widenfelt, B.M. van., Leeden, A.J.M., van der, & Treffers, P.D.A. (2007). Groepsbehandeling versus individuele behandeling van kinderen met angststoornissen met cognitieve gedragstherapie. Tijdschrift
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 13 / 15
voor Psychiatrie, 49(4), 36. Lieshout, T. van. (2002). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Mattison, R.E. (1992). Anxiety disorders. In S.R. Hooper, G.W. Hynd, & R.E. Mattison (Eds.), Child Psychopathology: Diagnostic criteria and clinical assessment. (pp. 179-202). Hillsdale, N.J.: Erlbaum. McDonald, A.S. (2001). The prevalence and effects of test anxiety in school children. Educational Psychology: An International Journal of Experimental Educational Psychology, 21:1, 89-101. Muris, P. (2006). The pathogenesis of childhood anxiety disorders: Considerations from a developmental psychopathology perspective. International Journal of Behavioral Development, 30 (1), 5-11. Muris, P., Steerneman, P., Merckelbach, H., Meesters, C. (1996). The role of parental fearfulness and modeling in children's fear. Behaviour Research and Therapy, 34, 265-268. Muris, P., Bodden, D., Hale, W., Birmaher, B. & Mayer, B. (2007). Screen for Child Anxiety Related Emotional disorders. Amsterdam: Boom. Nauta, M. H. (2005). Anxiety disorders in children and adolescents: assessment, cognitive behavioural therapy, and predictors of treatment outcome. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Nieuwenbroek, A. (1998). Faalangst en ouders. Kampen: Kok. Nieuwenbroek, A. (2001a). Faalangst in de les. Tijdschrift voor leerlingbegeleiding, 4,4-7. Nieuwenbroek, A. (2001b). Erfelijke bibberknieën. Didaktief en school, 8, 30-32. Nottelmann, E.D. & Hill, D.T. (1977). Test anxiety and off-taskbehaviour in evaluative situations. Child Development, 48, 225-231. Ollendick, T. H., & Meyer, J. (1984). School phobia. In S.M. Turner (Ed.), Behavioral theories and treatment of anxiety (pp. 367-411). New York: Plenum. Poulie, M. & de Vries, J. (2003-2006). Motiveren van leerlingen met faalangst én leerproblemen. Binnengehaald op 25 mei 2011 van www.orthoconsult.nl. Seligman, M.E.P. (1984), Helplessness, on depression, development and death (12th.ed.). New York: Freeman. Scholing, A. (2002). Gedragstherapeutische en cognitieve interventies bij kinderen met angststoornissen. Kind en Adolescent, 23, 313-336. Silverman, W., Pina, A. & Viswesvaran, C. (2008). Evidence-based psycho-social treatments for phobic and anxiety disorders in children and adolescents. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 37(1), 105130. Smits, J.A.E. & Vorst, H.C.M. (2008). School Vragen Lijst voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Amsterdam: Pearson. Stallard, P. (2006). Denk goed, voel je goed. Cognitieve gedragstherapie voor kinderen en jongeren, behandelwijzer. Amsterdam: Nieuwezijds. Steerneman, J., Meesters, C. & Muris, P. (2005). Tom-test, Handleiding. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Tick, N.T., Ende, J. van der & Verhulst, F.C. (2007). Twenty -year trends in emotional and behavioral problems in Dutch children in a changing society. Acta Pschyciatrica Scandinavia, 116(6), 473 - 482. Toorn, S.L.M. van der & Ferdinand, R.F. (2004). Angststoornissen bij kinderen: welke psychosociale behandeling is bewezen effectief? Tijdschrift voor psychiatrie, 46(3), 167-177. Treffers, D.A. & Siebelink, B.M. (2006). Wat is angst? Binnengehaald op 30 juni 2011 van www. kenniscentrum-kjp.nl. Turner, B.G., Beidel, D.C., Hughes, S. & Turner, M.W. (1993). Test anxiety in African American school children. School Psychology Quarterly, 8 (2), 140-152. Veerman, J.W., Straathof, M.A.E., Treffers, D.A., Bergh, B.R.H. & Brink, L.T. van den (1997). Competentie Belevings Schaal voor Kinderen. Amsterdam: Pearson. Verhulst, F.C. (2006). Leerboek kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: van Gorcum. Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de Child Behaviour Check List (CBCL/418). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC. Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1997). Handleiding voor de Teacher's Report Form (TRF). Rotterdam: Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Sophia Kinderziekenhuis / Erasmus MC. Zalm-Grisnich, W.M. van der (2009). Je bibbers de baas. Faalangsttraining voor kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Zimbardo, P.G. (1985). Psychology and life (11th ed.) (p.275). Glenview, III.: Scott Foresman.
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 14 / 15
Samenwerking erkenningstraject Het erkenningstraject wordt in samenwerking uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en MOVISIE. Door samen te werken aan het beoordelen van interventies volgens eenduidige criteria streven wij naar kwaliteitsverbetering in de betrokken werkvelden.
Gedownload op dinsdag 30 september 2014 14:21:34 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 15 / 15