Derk lansen
D e terugkeer van Sir Philip Sidney 'Niet slechts met de psychologie der Zutphenaren, ook met parapsychologie zou ik te maken krijgen. Zie ik van een reportage van andere bijeenkomsten ai, dan treedt voornamelijk de seance, die ik ten huize van de familie BeynenVan Ceuns op Rhienderstein (Brummen) bijwoonde, op de voorgrond. Ik h a d gehoord dat op die seances Sir Philip Sidney, de Engelse edelman-dichter, geregeld verscheen. Op ruim dertigjarige leeftijd was deze in de slag bij Zutphen (1586) gesneuveld, toen hij onder leiding van Leicester onze vlag verdedigde. (. . .) O p seances, ten huize Beynen gehouden, verscheen deze dichter uit de renaissancetijd geregeld; het was British dat hij, terwijl hij blijkbaar reeds vanaf 1586 in de astrale sferen boven ons vertoefde, nog steeds geen Hollands sprak, maar i n het Engels over zijn persoon mededelingen verstrekte, door mevr. Beynen nauwkeurig opgetekend. Ik h a d echter geen geluk. Tijdens de seance die ik bijwoonde, tikte de tafel driftig nee op de vraag van mijn gastvrouw: 'Is i t you, sir Philip?'
In 1958 publiceerde de vrijzinnig hervormde ds. J.C.A. Fetter (1 885 - 1959) zijn Herinneringen, waarin hij in een dertigtal bladzijden zijn tijd als predikant te Zutphen beschrijft.' In 1913 was hij daar bevestigd door zijn vader ds. Antonie Fetter jr. en in 1919 vertrok hij naar Rotterdam. Daar werd hij predikant van de Remonstrantse gemeente; vervolgens verspreidde hij van 1932 tot 1950 het moderne Arminiaanse gedachtegoed te Den Haag, waar hij met emeritaat ging. In zijn boek wijdt Fetter ook een bladzijde (97) aan het spiritisme - soms spiritualisme genoemd - waarvan boven een gedeelte werd geciteerd. De toon waarop hij dat doet is licht ironisch, zoals blijkt uit de beschrijving van de gebrekkige taalvaardigheid van de geest van sir Philip en ook uit het vervolg van zijn verhaal, wanneer tijdens de seance in plaats van sir Philip zich mevrouw Beijnens Haagse hoefsmid Brat manifesteert.2 Het antwoord op de vraag naar de datum van zijn overlijden blijkt na controle bij de gemeente Den Haag juist te zijn, wat aan Fetter het vol-
'
gende commentaar ontlokte: 'Ik moest dus aannemen dat de "intelligentie" Brat zich inderdaad gemanifesteerd had, óf dat de datum ergens in het onderbewustzijn van onze eerlijke gastvrouw verscholen lag.' De inhoud van de laatste zin geeft in a nutshell de problematiek van het destijdse spiritisme, want de klemmende vraag was: zijn het echt de geesten van overledenen die zich tijdens seances manifesteren, of hebben we hier te doen met veronderstelde capaciteiten van het onderbewuste als: helderhoren, heldervoelen en helderzien. Dit wordt in dit verband wel animisme genoemd en de strijd tussen spiritisten en animisten was rondom het jaar 1900 bepaald fel. Het i s de tijd van de opkomst en betrekkelijke bloei van de zogenoemde Kleine Godsdiensten: antroposofie, theosofie, spiritisme en christian science3, die een alternatief zochten voor een huns inziens door het materialisme beheerste wereld. Het i s ook de periode dat allerlei humanitaire bewegingen -vegetarisme, anti-
Arnhem 1958. Het betreft de bladzijden 75 - 106. Mevrouw Beijnen woonde afwisselend te den Haag, Laan Copes van Cattenburgh n" 51, en Brummen.
60 militarisme, anti-vivisectionisme en geheelonthouding, ook op sexueel gebiedeen plaats kregen onder de zon. Opvallend is, dat het spiritisme hierin soms een belangrijke rol speelde. En voorbeeld daarvan geeft de vrijzinnig - hervormde predikant Sytze Frederik Willem Roorda van Eysinga (1 827 - 1897), die spiritisme en anti-vivisectionisme met elkaar verbond. Hij verdedigde hartstochtelijk de beoefening van het aan het spiritisme zo verwante magnetisme en bepleitte een grotere waardering voor medische adviezen, die tijdens seances werden gegeven. Een medische wetenschap die zich op deze verworvenheden baseerde, had geen dierproeven meer nodig!
Anna Christina Elizabeth van Geuns4 (1868 - 1935) Zij werd geboren op 12 maart 1868 te Utrecht als eerste kind van dr. Wolfert Abraham Johannes van Geuns en Elizabeth Ontijd die toen al ruim elf jaren getrouwd waren. Later volgden nog twee broertjes, Johannes Rudophus ( l 870) en Jacob Eliza Catharinus (1872). Zij kregen de roepnamen Ru en Kaap. De eerstgenoemde werd oogarts in Den Haag en Kaap directeur van de Utrechtse Asfaltfabriek. Het gezin verhuisde in 1882 naar Den Haag, waar Anna Christina (roepnaam Tine) een kunstopleiding volgde. Zij trouwde in 1892 met Christiaan Beijnen, die aanmerkelijk ouder was en een opleiding in de landbouw had gevolgd. Huize Rhienderstein te Brummen was al jaren in het bezit van de familie Ontijd en vererfde na de dood van de ouders Wolfert en Elisabeth opTine, aangezien de zonen hun werkzaamheden elders hadden. Chris was mede door zijn opleiding ge-
Anne Christina Elisabeth Beijnen - van Ceuns
knipt om het landgoed te beheren, maar toen hun kinderen Laurens en Elizabeth respectievelijk te Delft en te Leiden gingen studeren, verhuisde het gezin naar de Laan Copes van Cattenburgh n" 51 te den Haag. Rhienderstein werd verhuurd aan de burgemeester van Brummen, L.H.N. Bosch van Rosenthal. In 1926 overleed Christiaan Beijnen. Hij had zijn vrouw bezworen, om niet naar Rhienderstein terug te gaan, omdat hij twijfelde aan haar capaciteiten om huis en landgoed te beheren. Dat had hij goed gezien, want het huis werd door haar à1 te royaal verbouwd en er kwam een rijtuig met koetsier, waarvoor diverse percelen bos moesten worden verkocht. Daarover ruziede zij met haar zoon, die het maar belachelijk vond, dat zij twaalf bos-
Antroposofie en theosofie zijn negentiende-eeuwse mystiek-pantheïstische stelsels die, met inachtneming van natuurwetenschappelijke evolutiehypothesen en christelijke elementen, een verklaring pogen te geven voor geestelijke, bovenzinnelijke en bovennatuurlijke zaken. In de theosofie speelt hindoeïstisch en boeddhistisch gedachtegoed een belangrijke rol. Ook christian science is een pantheïstische levensleer, die uitgaat van het primaat van de geest: de moderne geneeskunde is materialistisch van aard en dus volstrekt verwerpelijk. Genezing wordt verkregen door het gebed, als gemeenschap ontstaat met de goddelijke Geest. De inhoud van dit tekstgedeelte is praktisch volledig gebaseerd op gegevens, die mevrouw V.P. Loeliger-Salomonson -achternicht van mevr. Beijnen-Van Geuns te Oegstgeest- mij verstrekte. Ik zeg haar daarvoor hartelijk dank.
arbeiders in dienst had. Mede door deze omstandigheden moest het landgoed uiteindelijk in 1943 verkocht worden; zoon Laurens had toen al diverse jaren het beheer in handen, maar hij zag geen kans Rhienderstein voor de familie te behouden.5 'Lau', zoals hij in de familie werd genoemd, verrichtte in de oorlog belangrijk verzetswerk en werd begin april 1945 door Nederlandse SS- ers gearresteerd. O p 13 april werd hij bij kasteel GrootEngelenburg te Brummen gefusilleerd. In de familie doen nog allerlei verhalen de ronde over Rhienderstein en 'tante' Beijnen. Het zou er gespookt hebben en mevrouw Beijnen nam met behulp van een smid, die magnetische krachten had, maatregelen om die spoken uit te drijven. Later zou deze in het huis ook nog allerlei geheime gangen ontdekt hebben. In 1925 trouwde Laurens Beijnen met de Amerikaanse Margaret MacCullough Patten. Hun zoontje George, volgens zijn grootmoeder een reïncarnatie van Christus, kreeg op zekere dag, na een pokkeninenting, suikerziekte. De Engelse verpleegster die voor hem werd aangetrokken, wilde niet blijven, want ze was bang gek te worden: ze zag een bisschop, in 't zwart gekleed, naast het bed van het kind staan en er liep een monnik door een van de bovenste gangen, die het raam uitstapte en zijn weg vervolgde. Mevrouw Beijnen hield zich vooral bezig met de in Zutphen zo vermaarde sir Philip Sidney, volgens haar zoon was ze verliefd op hem en trachtte ze met zijn geest in verbinding te komen door middel van
spiritistische seances. Mevrouw Beijnen was er namelijk van overtuigd geraakt, dat deze rondwaarde op Rhienderstein: Sidney was in de slag bij Zutphen (1586) gewond en op Rhienderstein verpleegd, wellicht was hij daar ook gestorven. We weten iets meer van deze geschiedenis, omdat ze in de jaren 19131 1914 daarover heeft gecorrespondeerd met de in die tijd bekende spiritist en parapsycholoog H.N. de F r e m e r ~ . ~
Brieven aan Henry de Fremery De eerste brief verzond zij op 1 januari 1913 vanuit Den Haag en daarin verhaalt zij van een seance, waar zich de geest van een zekere Sidney manifesteerde. Drie weken later (Brummen, 20 januari) ontstaat er wat meer zekerheid, de geest Sidney beweert Sir Philip Sidney te zijn, hij i s voortdurend bij haar en weet wat ze doet, zegt en denkt. Toch is ze niet overtuigd en vraagt, of De Fremery niet met het vermaarde Engelse medium Alfred Vout Peters, die op tournee is door Nederland, naar Brummen kan komen; Peters zal in Arnhem seanceren en misschien kan hij er voor zorgen, dat de geest Sidney zich manifesteert door middel van een materialisatie. Als een zo belangrijke geest zich op deze wijze kenbaar maakt, dan is er ook voor het spiritisme veel gewonnen! (Brummen, 31 oktober) De zesde brief- de vierde en de vijfde van respectievelijk 24 november en 3 december beschrijven in hoofdzaak haar pogingen om zich tot medium te ontwikkelen -geeft iets meer duidelijkheid over Sidney. O p 11 december meldt
Ir. Laurens Beijnen was eigenaar van een zeefplatenfabriek te Eerbeek. Zijn fabriek moest worden stilgelegd, nadat hij had geweigerd voor de Duitse bezetter te gaan werken. Hij hield zijn arbeiders zo veel mogelijk in dienst om hun gedwongen tewerkstelling in Duitsland te voorkomen. Dat hij hen uit eigen zak betaalde veroorzaakte mede de verkoop van Rhienderstein. H.N. de Fremery (1868.1940) was een schoonzoon van de bankier en schrijver H.J.Schimmel. Deze was overtuigd spiritist en dank zij diens fortuin kon De Fremery zich volledig wijden aan de bestudering van het spiritisme. Hij publiceerde diverse belangrijke boeken op dit gebied en was van 1902-1914 redacteur van het toonaangevende spiritistische tijdschrift Het Toekomstig Leven. In 1914 geraakte hij in conflict met zijn mederedacteur J.S. Göbel over het Amerikaanse medium Susanna Harris, omdat hij deze van bedrog beschuldigde. Dat ook mevrouw Beijnen negatief over Harris oordeelde komt nog aan de orde. Haar brieven aan De F. bevinden zich in het archief van Harmonia te Utrecht. (Ambachtsstraat)
zij De Fremery, dat Sidneys geest via een 'tikkende tafel' heeft gespeld aan Nederland gebonden te zijn vanwege een door hem begane misdaad. O m deze mededeling te verifiëren schakelde mevrouw Beijnen vervolgens een Engels medium in, een zekere Joan Abbay uit Earl Soham bij Londen, die bij haar had gelogeerd en wier informatie er op wijst, dat teTholen meer informatie over deze zaak is te verkrijgen. Zij raakt er van overtuigd, dat zij echt met de geest van Sir Philip Sidney te maken heeft en ze zal zich inzetten om, op verzoek van Sidney, de door hem begane misdaad zoveel mogelijk te vereffenen. (brief 7 en 8, Brummen, resp. 19 december en 22 december). De contacten tussen de geest van Sidney en mevrouw Beijnen moeten in die tijd intensief zijn geweest, want eind december ontving De Fremery een brief, waarin de misdaad van Sidney werd beschreven: hij had een man, John Manton, gedood, omdat hij hem verdacht van verduistering van gelden die hij de man had toevertrouwd in de tijd, dat hij (Sidney) gouverneur van Vlissingen was. Naast Joan Abbay treedt vaak juffrouw E.A. Lagerwey uit Den Haag als medium op, meldt mevrouw Beijnen in haar elfde brief van 12 januari 1914; het is zaak zo goed mogelijk gebruik te maken van haar begaafdheden, want haar eigen ontwikkeling tot medium gaat maar zeer gestadig en bovendien heeft juffrouw Lagerwey de boodschap gekregen, dat ze binnen een jaar door een ongeluk zal sterven. Gelukkig voor deze dame blijkt ze in het begin van de jaren twintig nog springlevend, als medewerkster aan het boek van J.H. Sikemeier over Elise van Cal~ar.~ De zaken gaan nu snel. Het raadsel van Sidney's misdaad wordt gaandeweg min-
.,
Philip Sydney. Ridder, overste van Vlissingen en Rammekens
der duister en mevrouw Beijnen ontwikkelt zich, ondanks tegenkanting van haar orthodoxe, maar ook van haar vrijzinnige kennissen, tot schrijvend medium. (brief 12 en 14, gedateerd 15 januari en 1 februari 1914) Het troost echter, dat haar predikant - de doopsgezinde ds. Roelof Schuursma van Zutphen - de zaak van nabij w i l onderzoeken.8 De vijftiende brief van 29 januari brengt dan het verlossende bericht: Ze heeft voor het eerst succes als schrijvend medium en Sir Philip Sidney heeft zich 'direct' aan haar geopenbaard. In de volgende brief, 3 februari, geeft ze dan een overzicht van wat haar studie van diens leven en de seances hebben opgeleverd. Die brief laat ik hier in extenso volgen.
].H. Sikemeier, Elise van Calcar-Schiotling. Haar leven en omgeving. Haar arbeid. Haar geestesrichting. Haarlem 1921, 983. De in 1870 geb. Schuursma werd op 1 1 september 1910 voorganger van de doopsgezinde gemeente van Zutphen. (vriendelijke mededeling van de heer B.A.A. Kuipers te Brummen). Het is mij onbekend of hij een bijzondere belangstelling voor het spirit(ua1)isme koesterde. Dat was wel het geval met zijn voorganger S.D.A. Wartena over wie ik in Zutphen 18 (1999) n03 een bijdrage schreef onderde titel: 'Ds. Wartena en het spiritisme'.
63 'Hij zou in den tijd, dat hij bevelhebber van Vlissingen was (dus tusschen November 1585 en September 1586) schulden hebben gemaakt bij een vrouw die hem voor zijn huishouden en zijne vrouw levensmiddelen (of vleesch) had geleverd. Moenton (of Manton DJ), de man of geliefde van die juffrouw, schijnt volgens Sidneys laatste schrijven daarover Lady Sidney dikwijls te zijn komen lastig vallen. Toen schijnt Sidney naar die menschen toe te zijn gegaan, die in Tholen woonden. Zij hebben twist over die geldzaak gekregen en Sidney, met zijn zeldzame, maar dan ook blinde 'Tollwuth' heeft den ander overhoop gestoken. N u was het mij altijd onbegrijpelijk hoe iemand die in Vlissingen woonde, in dien tijd levensmiddelen uit Tholen zou hebben laten komen, gegeven de slechte verkeersmiddelen van dien tijd: ik dacht nl. dat, al was Sidney steeds ambulant, zijne vrouw, totdat zij aan zijn ziekbed werd geroepen steeds in Vlissingen had gewoond. Maar gisteren zag ik in 't bewuste boek, dat hij na kolonel van een Engelsch regiment te zijn geworden dat in Bergen op Zoom lag, daar in 't begin van 1586 eenigen tijd i s gaan wonen.9 Uit een brief aan zijn schoonvader blijkt, dat hij daar eerst en heel mooi huis had genomen met 't oog op zijne vrouw, maar dit spoedig aan een andere Engelschman overdeed, omdat zijn financiën 't niet toelieten. "En zoo ziet u dat ik van mijn Koninklijke waardigheid ben afgedaald" voegt hij er schertsend aan toe. En in 't zelfde boek vind ik ook, dat hij de 12en Februari in Rotterdam i s gekomen om daar troepen te inspecteeren. Het i s dus best mogelijk, dat hij dien dag van Bergen op Zoom naar Rotterdam gaande (denkelijk wel te water) Tholen zou hebben aangedaan.' Mevrouw Beijnen verdiepte zich grondig
in het leven van Sir Philip Sidney. Zij bestudeerde boeken over hem, vroeg her en der om nadere gegevens, zoals wel blijkt uit de contacten die ze legde met (amateur) historici uit Tholen, Middelburg en Vlissingen (brief 19; 16 maart 1914) en haakte naar zijn verschijning op seanceavonden. Ze werd uitermate geboeid door deze, haars inziens tragische figuur in wiens 'geestenbestaan' ze dacht in te kunnen grijpen: misschien wilde ze wel boete doen voor hem, opdat zijn geest zich zou vrij maken van de Nederlanden en naar Engeland kon gaan (brief van 11 december 1913). Zelf noemde ze hem haar 'geest-vriend' (brief 19, 16 maart 1914). Haar zoon Laurens- w i j zagen het -verklaarde kort en goed, dat zij verliefd was op Sir Philip. Uit de 18e brief van 20 februari blijkt, dat deze zich weer heeft gemanifesteerd. Door haar hand heeft Sidney laten schrijven: "We wil1 meet at Mrs Harris's", en hier duikt het fameuze 'directe-stem-medium' Susanna Harris (weer) op die toentertijd op tournee was in Nederland. De laatste brief aan De Fremery (20, 22 april 1914) vermeldt, dat mevrouw Beijnen van plan is een viertal seances met Harris te bezoeken. Deze zouden een privékarakter hebben en door hooguit vijf personen bijgewoond worden. Tijdens de eerste twee i s ze volstrekt overtuigd geraakt van Harris' mediamieke gaven, maar tot haar grote spijt heeft Sidney zich niet gemanifesteerd. O p de derde seance-avond moest ze wegens hoofdpijn verstek laten gaan, 'En ziet ... op die seance komt Sir Philip en toen hem werd gezegd, dat ik er niet was geeft hij voor mij de boodschap af, "divided we fall, united we stay". Dat was klare humbug! En nog wel duimendik erop liggend, alsof Sidney niet heel goed van zelf zou weten, dat ik niet heen was gegaan'. Haar laatste seance met Harris is op 10 april, ze i s er
Waarschijnlijk verwijst ze hier naar, Òf Fox Bourne, Memoir ofSir Philip Sidney, òf Julius Lloyd, Life o f Sir Philip Sidney. Beide werken verschenen in 1862. De door B. genoemde gebeurtenissen trof ik niet aan in het toentertijd populaire Sir Philip Sidney van John Addington Symonds, Londen 1909 (tweede druk). Evenmin in A.S. Kok, 'Sir Philip Sidney'. In: Onze Eeuw, 10 (191 0) n" 2, 223-260.
dan nog steeds van overtuigd, dat deze te goeder trouw is, maar als de Fremery Harris op 16 april als bedriegster ontmaskert, en de pers hier veel werk van maakt, wordt haar toon voorzichtiger: Harris behoort tot de mediums die, wanneer hun gave hen in de steek laat, overgaan tot bedrog en echte en valse manifestaties vermengen. 'Dat zulke menschen voor 't werkelijke spiritisme veel kwaad doen behoeft natuurlijk niet meer gezegd te worden'. Aan het einde van de brief meldt zij nog, dat ze is begonnen aan het schrijven van een biografie over Sir Philip Sidney. Hier kan de vraag rijzen, of dit voor haar de weg was, waarlangs ze genoegdoening dacht te kunnen bereiken voor haar zo gekwelde 'geestvriend'.
Een boek over hef spiritisme Bij mijn weten i s het boek over Sidney er nooit gekomen, maar het spiritisme bleef voor mevrouw Beijnen een zaak van eminent belang. In 1920 publiceerde zij bij uitgeverij Van Dishoeck te Bussum haar Het Spiritisme (Waarheid en Waarde), een boek van maar liefst 314 bladzijden.10 De totstandkoming van dat boek heeft nogal wat voeten in aarde gehad en de geschiedenis daarvan wordt hier in het kort beschreven. O p de vergadering van Moderne Theologen van 2 mei 1916 te Amsterdam hield de remonstrantse predikant van Rotterdam P. Eldering, na 1920 aldaar een collega van de in de aanhef van dit artikel genoemde J.C.A. Fetter, een referaat over het spiritisme. Ondanks het feit, dat Het Toekomstig Leven hem naar aanleiding hiervan een 'spiritistenvreter' noemde, verstrekte de Commissie voor
de geschriften van den Nederlandschen Protestantenbond (NPB) aan Eldering de opdracht om een boek over het spiritisme te schrijven.ll De Commissie stelde met nadruk geen partij te willen zijn in de meningen pro en contra het spiritisme, de schrijver de volledige verantwoordelijk te laten voor de inhoud van zijn boek en het werk te laten verschijnen om 'het vrijzinnig-godsdienstig leven te bevorderen door het te zuiveren'lz. O p 23, 24 en 25 oktober van dat zelfde jaar 1916 werd te Groningen de algemene vergadering van de NPB gehouden en daar kwam het spiritisme uitgebreid ter sprake. Aanleiding daartoe was een door de predikant Junod gehouden referaat, waarin hij uitgebreid inging op de religieuze betekenis van christian science, theosofie, spiritisme en astrologie en zich afvroeg, of het opkomende occultisme een bondgenoot zou kunnen zijn in de strijd voor 'Vrije Vroomheid', zoals in de NPB werd voorgestaan.13 In het debat dat na de lezing volgde werd het spits afgebeten door mevrouw Beijnen -Van Geuns, die als modern-vrijzinnige doopsgezinde ook lid was van de NPB en op de jaarvergadering de afdeling Brummen vertegenwoordigde. In een vrij breed betoog gaf zij aan veel te zien in een ernstig onderzoek van het spiritisme en het occultisme, aangezien zij van deze zaken steun verwachtte voor het godsdienstige leven. Van sommige aanwezigen ontving zij aarzelende steun, maar de kritiek overheerste, zoals van de reeds genoemden P.Eldering en J.]. Meijer. De laatste kende als secretaris van de Commissie het manuscript van Eldering en, zo verklaarde hij: 'Het staat wetenschappelijk hoog genoeg om
'O
De uitgever C.A.J.van Dishoeck was bevriend met De Fremery en uitgever van diens werken. In zijn fonds had hij ook andere spiritistische auteurs als de reeds genoemde Schimmel en de reinjonkheer R.O.van Holthe tot Echten, die als leerling van S.F.W. Roorda van Eysinga , carnatiegedachte aanhing. l1 P. Eldering, Het Hedendaagsch spiritisme, in zijne wetenschappelijke en godsdienstige waarde beoordeeld. Zaltbommel 1917. l2 In 1915 stond de commissie onder voorzitterschap van de hoogleraar L. Knappert. Leden waren de predikanten: S.K. Bakker, C.E. Hooykaas, G.C. Eisma, H.M.). Sark, D.Driiver en ).J. Meijer, secretaris. l3 Handelingen van de 46e Algemeene Vergadering van den Nederlandschen Protestantenbond gehouden te Groningen, 23, 24, 25 October 19 16. Amsterdam 1916. 34-37
-
65
borstbeeld H.N. de Fremery ( 1 936, v.d. Kreek) i n het Goois Lyceum aan de Vossiuslaan te Bussum (foto M.H. Voorhans)
uitgegeven te worden'. Opvallend was de bijdrage van de in vrijzinnige kring invloedrijke J. van Loenen Martinet, predikant van de NPB te Bussum: 'Zie, zo zegt hij, bij ons in Bussum woont de heer De Fremery, een zeer trouw en ijverig lid van de Bond. Deze heeft zijn aanhang natuurlijk. In één woord: als er een geschrift uitgegeven wordt tegen 't spiritisme, zou er een grote scheuring kunnen komen.14 Waarom moeten w i j als Nederl. Protestanten Bond aan spiritistische bestrijding meedoen?Waarom de krachten onder de l4
l5 l6
spiritisten van ons afstoten? Wat heeft de Comm. er toe gebracht, zoo'n boek uit te geven? Dan moet er ook een boek vóór!t spiritisme verschijnen'. Het opvallende zit hier niet in het pleidooi ten gunste van objectiviteit jegens het spiritisme, eerder treft de dreiging met een scheuring binnen de NPB, als spiritisten, maar waarschijnlijk ook de aanhangers van andere kleine godsdiensten, de Bond zullen verlaten. Dat geeft toch een genuanceerder beeld van de destijdse kwantiteit en invloed van de aanhangers van deze esoterische stromingen dan gewoonlijk wordt aangenomen. Van Loenens peroratie had ondertussen wel tot resultaat, dat de Commissie verklaarde, zich niet te zullen verzetten tegen de uitgave van een meer pro-spiritistisch boek. Een voorwaarde was wel, dat het de moeite waard moest zijn.15 Tijdens de vergadering nam mevrouw Beijnen zich voor, alles te doen om zo'n werk te laten verschijnen. Kort na de vergadering nam zij contact op met De Fremery met het verzoek, of hij dat boek zou willen schrijven, maar deze verklaarde, dat hij er geen behoefte aan had nog eens te herhalen wat hij al in andere had geschreven en dus ging mevrouw Beijnen zelf aan de sIag.I6 Begin juli 1918 was het manuscript gereed en legde zij het ter beoordeling voor aan De Fremery en dr. C. Hille Ris Lambers, modern-vrijzinnig predikant te Jorwerd (Fr.), maar ook iemand die een belangrijke rol in de spiritistische vereniging H a r m o n i a vervulde en daar nog in 1938, als voorzitter, bij het vijftigjarig
Die grote scheuring is er bij mijn weten niet gekomen. Mevrouw A.R. Klokke-Zelders, bibliothecaris NPB was zo vriendelijk mij de volgende cijfers te verschaffen over de ledenaantallen van de NPB: 1915: 21.885; 1916: 20951; 1917: 21023. H.U. Meijboom geeft in zijn herdenkingsrede De Nederlandsche Protestantenbond van 1870 tot 1920, Groningen 1921, op bladzijde 17 enigszins afwijkende getallen: 1915: 21.885; 1916: 21.524; 1917: 21 096, maar noteert vóor het jaar 1920 een toename tot 21.838. Informatie bij de afd. Bussum van de NPB leerde, dat er over die jaren geen dramatische teruggang van het ledental bekend is. Handelingen NPB 19 16, 37-42. De Fremery had toen al bij Van Dishoeck in Bussum een zevental boeken en brochures gepubliceerd, waaronder: Een spiritistische levensbeschouwin'g, 1907 (384 blz); Mijn ervaringen i n een HaagSchen spiritistenkring, 1908 (149 blz.); Nieuwe handleiding tot de kennis van het spiritisme, 1913 (450 blz.)
bestaan een feestrede hield.17 Al op 4 juli concipieerde De Fremery zijn oordeel, dat hij als volgt besloot: mevrouw Beijnen had een Waardevolle en belangrijke arbeid verricht en gaf in het resultaat blijk van studie en ervaring. 'Met de uitgave van dit werk zou de Ned. Protestantenbond zich zuiveren van de schijn van partijdigheid, door de publicatie van Ds. P. Eldering's "Hedendaagsch Spiritisme" verwekt, en tevens de Bonds-editie's met een degelij k boekwerk vermeerderen. Hoogachtend, H.N. de Fremery. Voorz. Afd. Bussum v/d Ned. Pr. Bond'. De inhoud, met zijn verwijzing naar mogelijke vooringenomenheid, èn de ondertekening van de brief zal de commissie die hecwerk moest beoordelen de wenkbrauwen hebben doen fronsen en is voor Beijnens manuscript geen goede introductie geweest. Ook Hille Ris Lambers' gunstige oordeel van 5 september 1918 kon niet verhinderen, dat de 'Commissie voor de Geschriften' het boek in een uitgebreid schrijven afwees. Dat er in die krig. echter maar moeizaam een eenparig oordeel was ontstaan, blijkt uit het feit, dat men er biina een jaar over deed om tot het negatiéve dictum te komen. (1 7 mei 1919). In de persoon van de secretaris, de predikant van Wijnaldum, ).J. Meijer, beoordeelde ze de door mevrouw Éeijnen aangevoerde feiten en bewijzen als onduidelijk, oncontroleerbaar, naïef en vaag. Wat het laatste betreft, de spiritistische theorieën die zij aanvoerde als beweegkracht voor de geestelijke groei van de mensheid en de bevordering van de gerechtigheid werden volstrekt o n w e t e n ~ c h a ~ ~ egeacht. lijk Vooral dit verwijt van onwetenschappelijkheid zal mevrouw Beijnen geraakt hebben en haar antwoord van 24 mei 1919 ongewoon scherp hebben gemaakt. D e brief die zij aan de Commissie schreef was nog omvangrijker, dan die zij zelf had ontvangen, maar ook hier kan de L,
l7
l8 l9
inhoud gevangen worden: Eldering, deze had getoond geen kennis te bezitten van de werkzaamheden van de 'uiterst consciëntieuse werkmethode van de (Londense) "Society for Psychical Research", die naar ieder geval, dat ter harer kennisse komt, uiterst minutieus (!) onderzoek instelt, en geen geval opneemt, waarvan de getuigenverklaringen, ook maar gedeeltelijk tegenstrijdig zijn'. Eldering, die spiritisten aanviel, wier beweringen in spiritistische kringen niet in het minst serieus werden genomen. Eldering, wiens boek door deskundigen als onwetenschappelijk werd gekarakteriseerd. En dan de Commissie, waarvan wel duidelijk was geworden, dat geen der leden zelf had onderzocht, en waarvan niet één, als medium, ervaringsdeskundige was. De commissie, die haar onvoldoende wetenschappelijkheid verweet, maar zelf in de val trapte van het onvolledig overzien van de problematiek. Tenslotte de NPB zelf. Het was haar duidelijk geworden, dat het nooit de bedoeling geweest was om hoor en wederhoor toe te passen en dat de uitgave van een pro-spiritistisch boek nimmer serieus werd overwogen, 'de geprikkelde toon uwer kritiek wekt den indruk, dat mijn manuscript u een onwelkome verrassing was'. Deze voorgeschiedenis valt te lezen in het 'Woord vooraf' van mevrouw Beijnens boek en het moet gezegd, de argumenten waarmee zij het oordeel van de commissie bestreed, snijden hout en het verbaast dan ook niet, dat het onder eigen auspiciën uitgegeven boek tenslotte tot de spiritistische canon i s gaan behoren.'*
Mevrouw Beijnen revisited Haar tegendraadse boek, waarin haar ervaringen met de geest van Sir Philip Sidney omstandig aan de orde komen'g, is het werk van een gelovige en zelfstandige vrouw die, stammend uit het patriciaat en begiftigd met een helder verstand, haar
Derk Jansen, 'Slauerhoff, Hille R/S Lambers en het spiritjsrne'. In: /t Beaken 54 (1992) n" 4, 155-1 73. 159, 160. W.H.C. Tenhaeff, Het Spiritisme, [negende druk], 's Gravenhage 1975. 346. B.V.op de bladzijden: 97, 127, 150-154, 263-265.
visie op een ten onrechte verwaarloosd geloofsgoed dacht te moeten geven en die met kennis van zaken over het spiritisme schreef. Volgens de parapsycholoog Tenhaeff behoorde zij tot de bekendere spiritisten uit de eerste helft van de twintigste eeuw20 en de predikant M.C. van Mourik Broekman (1 878- 1945), sedert 1926 te Utrecht bijzonder hoogleraar in de theologie vanwege het Haags genootschap, en ten diepste in het spiritisme geïnteresseerd koos, later, in het conflict met Eldering haar zijde.21 Zij behoorde op dit gebied niet tot de eerste rang, maar deze kwalificatie wordt hier niet in pejoratieve zin gebruikt. Zij was een van de adepten, zonder wie eminente spiritisten als Elise van Calcar, Schimmel, Roorda van Eysinga en De Fremery niet konden uitblinken. Haar levensinstelling en strijd wordt mijns inziens treffend verwoord in het hier volgende sonnet van de dichteres-spiritiste J. van Rees-Van Nauta Lemke. Het is veelzeggend, dat het werd gepubliceerd
21
in het weekblad van de Nederlandsche Protestantenbond De Hervorming. In n" 45, gedateerd 6 November 1915 lezen we:
Spiritualisme een der vele wegen Waarom w i l men ons het recht betwisten Den weg te gaan, die door den nacht, Door ongeloof en bangen twijfel, Ons tot gelooven heeft gebracht? Die ons terugvoert tot den Heiland, En aan de voeten van het Kruis; Die óók een weg is . . . . één der velen, Die voeren naar het Vaderhuis. Och laat toch iedereen gelooven, Wat rust hem geeft; tracht niet te doven Het licht op andrer p a d altijd. En wij! - laat liefde ons leven wijden, Opdat we in zuivere banen leiden 't Geloof, dat leeft voor de eeuwigheid.
Tenhaeff, Het Spiritisme, 44, 308 (noot 13). M.C. van Mourik Broekman, Parapsychologie en onsterfelijkheid, 's-Gravenhage 1940, 192.